I n f o M i l N i e u w s 22
Inhoud
De uitstoot van stikstofoxiden, die bijdragen aan
Nummer 22, zesde jaargang, juni 2001
2 3 4 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
onder meer verzuring en smogvorming, moet Interview: Prestatienorm en emissiehandel voor NOx Column: Over veiligheid en kriebels van ambtenaren verder omlaag. De spraakmakende nieuwe Vragen aan de helpdesk Verschenen aanpak combineert een prestatieverplichting met Lucht: Europese richtlijn verwerkt in oplosmiddelenbesluit emissiehandel. VROM en het bedrijfsleven steunen Stand der techniek: Drie filters voor lasrookverwijdering Lucht: NeR moet ambitieniveau verhogen die aanpak, zo blijkt uit het inter view. Nieuwe software voor het Nieuw Nationaal Model Nieuw Besluit luchtkwaliteit stelt strengere eisen Bestuurlijk-juridisch: Wijzigingen in drie besluiten Voor dit nummer van InfoMil Nieuws waren zestien Lucht: Evaluatie NOx/N2O-conferentie Energie: Milieudienst IJmuiden met energie aan de slag bladzijden niet langer genoeg. Het zat er aan te Subsidieregeling Aanpak Milieudrukvermindering komen, want InfoMil geeft nu ondersteuning op bijna Subsidieoverzicht/Energiecursus/MJA Tapijtindustrie LIM: Veiligheid in landelijk handhavingsprogramma dertig aandachtsgebieden. Ook onze helpdesktelefoons LIM en I&E Milieu werken samen Landbouw: Anticipatieregeling en bestaande rechten staan roodgloeiend: het kan dus even duren voor u een Water: Afvalwatervoorschriften Afval- en emissiepreventie: Projectenbundel specialist aan de lijn krijgt. Desondanks geven onze herzien Asbest: Nieuw Asbestverwijderingsbesluit klanten de helpdesk nog steeds een ruime voldoende. Bodem: Facilitering handhaving Bouwstoffenbesluit Lucht: CFK’s in 2001 FO-Industrie: Tien convenanten In aanbouw: LIM-site Agenda Aandachtsgebieden van InfoMil
2
InfoMil Nieuws 22
Juni 2001
Interview
Prestatienorm en emissiehandel centraal in nieuwe NOx-aanpak De Tweede Kamer heeft op 30 mei haar goedkeuring gegeven aan de manier waarop minister Pronk de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) wil aanpakken. Met de huidige aanpak van de industriële NOx-emissies via het Besluit emissie-eisen stookinstallaties (Bees) en de vergunning blijkt de taakstelling van de industrie niet te kunnen worden gerealiseerd. Daarom krijgen individuele inrichtingen een prestatieverplichting opgelegd, en hebben ze aanvullend de mogelijkheid deel te nemen aan emissiehandel. De details van het nieuwe systeem worden voorbereid door een werkgroep, met vertegenwoordigers van overheid en industrie. Chris Dekkers van VROM en Pieter Thomassen van Exxon-Mobil zijn lid van die groep en vertellen over de laatste vorderingen. Wat is er eigenlijk mis met de huidige manier van werken, via Bees en de vergunning? Dekkers: “De aanpak van het NOx-probleem via Bees, convenanten en de vergunning gaat buitengewoon moeizaam: we komen met de getroffen en afgesproken maatregelen niet eens in de buurt van de beoogde reductie. De laatste aanpassing van het Bees bijvoorbeeld heeft vier jaar van overleg gevraagd en dat toonde duidelijk aan dat wat NOx betreft de route van uniforme emissie-eisen doodliep. Ook de route van de vergunning werkt niet voor NOx, onder meer omdat er geen direct verband bestaat tussen de nationale doelstellingen en de eisen op het niveau van de inrichting.” Thomassen: “Op dit moment gaan vergunningverleners uit van BAT en het Alaraprincipe en stoppen ze veel tijd in de afweging welke techniek van een bedrijf redelijkerwijs geëist kan worden. Als een bedrijf maar onder een bepaalde Bees-norm komt, is het verder wel goed, ook al kan zonder veel extra moeite meer worden gereduceerd. Pieter. Thomassen (foto: Rinie Bleeker) Blijft een bedrijf boven de norm steken, dan zijn de rapen gaar. Er wordt per definitie naar één enkele installatie gekeken, en niet naar bijvoorbeeld een hele sector, om te bepalen waar de benodigde reducties het beste gehaald kunnen worden. Dat komt omdat er momenteel op techniek wordt gestuurd en niet op doel. Dat is raar, want binnen Europa gelden inmiddels emissieplafonds, die er om vragen dat op doel wordt gestuurd.” Dekkers: “Het principe past ook goed bij een moderne overheid en een veranderende samenleving, waarbij de overheid aangeeft wat het doel is, de daarbij behorende randvoorwaarden definieert, en vervolgens de
precieze route naar het doel vrijlaat. Daarbij komt dat NOx-emissies net als CO2 belangrijke en grensoverschrijdende milieuproblemen veroorzaken. Dat is duidelijk anders dan de meer Thomassen: lokaal gebonden problemen voor “De integrale gezondheid en afweging voor veiligheid, zoals NOx is in Brussel stank, water- of bodemvervuiling. al gemaakt” Dat maakt het niet alleen noodzakelijk, maar ook uitstekend uitvoerbaar om NOx op internationale doelstellingen te sturen.”
Wat zijn volgens u belangrijke voordelen van het nieuwe systeem? Thomassen: “De voordelen zijn evident. Momenteel zitten we met een wetgeving voor schriftgeleerden, die een zware belasting vormt voor zowel bedrijven als vergunningverleners. In plaats van die zeer complexe regels komt er een prestatie-eis per inrichting die in
de loop der jaren scherper kan worden gesteld. Daarbij is bovendien de keuzevrijheid van maatregelen verruimd: een bedrijf kan zelf een techniek bepalen, de maatregelen richten op bepaalde installaties binnen zijn inrichting, kiezen voor een andere brandstof of een ander proces en tenslotte zo nodig nog een uitruil plegen met andere bedrijven om de prestatienorm te halen. Elke stap daarbij is steeds helder gekoppeld aan de prestatienorm, die weer direct is afgeleid van de landelijke doelstelling.” Dekkers: “Kijk nog eens naar hoe we het de afgelopen jaren hebben gedaan. We hebben in het kader van het Bees gekeken naar de stand der techniek en daarop eisen gebaseerd: wat is Chris Dekkers (foto: Rinie Bleeker) een redelijke eis voor nieuwe installaties, welke eisen kunnen we stellen aan bestaande installaties, en welke uitzonderingen moeten we toestaan. Om de zoveel jaar zouden we kijken of die normen aanscherping behoefden, en zo ja hoe veel dan. Dat is een heel tijdrovend en complex proces gebleken, dat ook zeer complexe regelgeving oplevert. Daar moeten vervolgens de vergunningverlener en het bedrijf maar zien uit te komen, en liefst ook nog zo dat er geen sprake is van rechtsongelijkheid ten opzichte van andere bedrijven. Daarmee vergeleken is een systeem van prestatienormering en emissiehandel een wonder van eenvoud.”
Prestatienormen en emissiehandel: een profiel Invoering van de prestatienormering betekent dat bijna
Met de introductie van de emissiehandel in NOx ontstaat
200 grotere bedrijven worden verplicht met hun uitstoot
voor bedrijven de mogelijkheid om aan de prestatienorm
te voldoen aan een prestatienorm voor hun stookinstalla-
te voldoen door reducties te kopen die andere bedrijven
ties en voor een beperkt aantal productieprocessen
hebben gerealiseerd. Er wordt gehandeld in certificaten
(in grammen NOx per gigajoule of in kg NOx per ton
(credits) voor kilogrammen NOx. Deze credits hebben
product). Deze prestatienormen (telkens één jaar geldig
een looptijd van één jaar. De vergelijking van de inrich-
en binnenkort vast te stellen) zijn afgeleid van de taak-
tingseis met de werkelijke uitstoot en de verhandelde
stelling voor de Nederlandse industrie van 55 kiloton in
kilogrammen NOx vindt aan het einde van elk jaar
2010. Als de industriële groei en of het industriële
plaats; een bedrijf krijgt daarna een periode van zestig
brandstofverbruik sterker toenemen dan verondersteld,
dagen de tijd om emissie en inrichtingseis met elkaar in
en de taakstelling niet gehaald dreigt te worden, dan
overeenstemming te brengen door aan- of verkoop van
zullen de prestatienormen worden aangescherpt. Er
deze credits. Bedrijven worden vrijgelaten in de opzet
geldt daarbij een ondergrens van 40 g/GJ in 2010.
van hun handelssystemen, zoals handel via een make-
Met de invoering van de prestatienorm vervallen voor de
laar of via een beurs. Alle transacties moeten bij een
betreffende inrichtingen de normen voor stookinstallaties
aparte instantie worden geregistreerd. Daarnaast richt
uit Bees A. Wel moet men voldoen aan de maximale
de overheid een nationale Emissie Autoriteit op, die gaat
emissie-eisen uit de EU-wetgeving; hierover loopt nog
toezien op de naleving van de nieuwe amvb-NOx, en die
overleg met de Europese Commissie.
ook de monitoring en handhaving aanstuurt.
3
Veel gaat dus draaien om de prestatienorm; hoe wordt die bepaald? Dekkers: “We hebben gekozen voor een aanpak waarbij we voor de grote industriële inrichtingen een taakstelling van 55 kiloton NOx in 2010 hebben gedefinieerd. Die taakstelling hebben we vervolgens vertaald naar een uniforme prestatienorm per inrichting, uitgedrukt in grammen NOx per gigajoule, als eenheid voor de in de inrichting verbruikte brandstoffen. Voor het jaar 2010 ligt de prestatienorm op 50 g/GJ, voor de jaren 20032009 moeten de prestatienormen de komende maanden nog worden vastgesteld. In 2006 wordt de situatie geëvalueerd om te zien of we in 2010 werkelijk uitkomen op de taakstelling van 55 kiloton NOx. Toezicht op de naleving van de regelgeving voor het hele systeem en
Juni 2001
InfoMil Nieuws 22
de monitoring ligt bij de Emissie Autoriteit, die de overheid zal oprichten.” Thomassen: “Het systeem kan gemakkelijk worden aangepast. Als gaandeweg bijvoorbeeld blijkt dat we met de afgesproken prestatienormen per bedrijf de doelstelling van 55 kiloton niet halen – Dekkers: en dat evalueren we dus uitgebreid in “Sturing van 2006 – dan kan de NOx op internaoverheid de prestationale doelen is tienormen met maximaal 20% aanschernoodzakelijk pen. We houden én uitstekend daarvoor met name uitvoerbaar.” het brandstofverbruik scherp in de gaten: dat is de beste indicator welke kant het met de NOx-emissies en de prestatienorm opgaat.”
Prestatienormen en emissiehandel: vijf veel gestelde vragen • Betekent het nieuwe systeem dat NOx niet meer in de
• Bij veel regionale overheden maakt men zich zorgen
vergunning wordt opgenomen?
over de handhaving binnen het nieuwe systeem. Wie
Dekkers: “Het is de bedoeling dat er een duidelijke
gaan die handhaving uitvoeren?
scheiding komt tussen de verantwoordelijkheden van
Thomassen: “Toezicht en handhaving zullen straks tot
de Emissie Autoriteit, die op de nieuwe amvb gaat
de taken en verantwoordelijkheden van de Emissie
toezien, en het bevoegd gezag. De prestatienormen
Autoriteit gaan behoren. Er is het nodige voor te
voor de NOx-emissie en de minimumeisen uit de EU-
zeggen om de hele handhaving nauw af te stemmen
richtlijnen komen in genoemde amvb te staan, en in
met de verantwoordelijkheden van het gezag dat voor
die zin verdwijnt NOx inderdaad uit de vergunning.”
de vergunning verantwoordelijk blijft.”
• Is NOx-emissiehandel niet strijdig met Alara en andere
• Bedrijven zouden er in de nieuwe situatie belang bij
milieubeleidsinstrumenten?
kunnen hebben om hun emissies rooskleuriger af te
Dekkers: “Het gaat hier in elk geval om een belang-
schilderen. Hoe wil de overheid dat tegengaan?
rijke wijziging. De Raad van State heeft dan ook
Dekkers: “Er zullen extra eisen aan de monitoring
bepaald dat de huidige wet zich niet leent voor een
worden gesteld. De monitoring onder supervisie van
systeem van emissiehandel. Om die reden zal de Wet
de Emissie Autoriteit zal aan drie eisen moeten
milieubeheer worden aangepast.”
voldoen: ze moet zekerheid bieden, eenvoudig en transparant zijn, en flexibel genoeg voor allerlei
• Staat NOx-emissiehandel de integrale milieuafweging
verschillende bedrijfssituaties.”
van een vergunningverlener niet in de weg? Thomassen: “Niet in de weg, denk ik. Er wordt wel een stukje bij de vergunningverlener weggehaald. Maar dat moet ook, want er is een nationaal plafond op basis van Europese besluitvorming. De integrale milieuafweging voor NOx is dus al in Brussel gemaakt.”
Het bepalen van de precieze emissie van een inrichting lijkt wel een heel belangrijk aandachtspunt te worden. Thomassen: Dat klopt. Het is duidelijk dat veel afhangt van betrouwbare metingen en de monitoring daarvan: als je gaat handelen, moet je wel weten welke kilo’s waar precies vandaan komen. We werken nu aan het opzetten van een valide en solide systeem dat eisen stelt aan de bepalingen en metingen bij bedrijven, de monitoring daarvan en aan het verhandelen en registreren van emissies. Overigens is het vaststellen van emissies ook onder het huidige Bees-regime een moeilijke kwestie: de uitstoot wordt sterk beïnvloed door variabelen als soort en samenstelling van de brandstof, belasting, luchtvoorverwarming en verbrandingstemperatuur. Dat wordt nog verergerd door het feit dat er allerlei verschillende meetmethodes door elkaar worden gebruikt. Dat moet straks verbeterd zijn. Een verschil is wel dat de huidige NOx-metingen zijn gericht op individuele installaties en op het bepalen van de vraag of de gemeten emissie groter of kleiner is dan de emissie-eis. Voor emissiehandel is het noodzakelijk dat je de uitstoot per inrichting nauwkeurig genoeg weet.” Dekkers: “Voor de monitoring zullen we strikte, algemene regels opstellen voor onder meer de minimum nauwkeurigheid en de verifieerbaarheid. Bedrijven krijgen de vrijheid om een op hun bedrijfsomstandigheden toegesneden meetprotocol te ontwikkelen en te hanteren. Dat protocol moet wel eerst worden goedgekeurd door de Emissie Autoriteit. Er loopt nu een project waarbij per bedrijf de huidige meet- en monitoringmethodes worden geëvalueerd; daaruit kunnen mogelijk nog praktische richtlijnen voortkomen. Voorop staat uiteraard dat een bedrijf glashelder moet maken waarop zijn NOx-emissiecijfers zijn gebaseerd, ook bij een eventuele steekproef. Blijft het bedrijf in gebreke, dan volgen er sancties.” ■
Gerard Taat Sinds de vuurwerkramp hebben veel bestuurders kriebels over de veiligheid in hun gebied, willen ambtenaren krampachtig elk risico (foto: Rinie Bleeker) uitsluiten en zijn bedrijven uitvoerig gecontroleerd. Dat laatste is op zich prima. Natuurlijk moeten rampen als het even kan worden voorkomen, maar wees altijd realistisch en blijf praktisch en open. ‘Veilig’ is een relatief begrip; een
Veiligheid en de kriebels van ambtenaren situatie is veilig als we dat met z’n allen vinden. Uiteindelijk bepaalt de politiek de aanvaardbaarheid van een risico – of het nu gaat om dijkverzwaring, een vuurwerkopslagplaats of een goederenspoorlijn. Politici houden bij hun afwegingen rekening met het effect van een eventuele ramp en met kansberekening, maar ook met geld, de heersende publieke opinie en de ruimte die veiligheid mag kosten: hoe breed wordt de strook rondom een risicovol object waar niet gebouwd mag worden?
Blijf praktisch: bedenk dat niet alles veiliger te maken is met technische oplossingen, door een heksenjacht op punten en komma’s, of met haastig bedachte regelgeving. Blijf open: inzicht stimuleert bedrijven tot naleving van de regels, vergemakkelijkt de acceptatie van risico’s bij omwonenden en bevordert overleg en afstemming tussen ambtenaren. Het is opmerkelijk hoe vaak medewerkers van InfoMil aan ambtenaren voor milieu, ruimtelijke ordening en bouwen en aan brandweermensen nog de tip geven
eens contact met elkaar te zoeken. Toen InfoMil vijf jaar bestond, trakteerden we op gelukskoekjes. In een daarvan stond: “Er zijn twee soorten van kennis. We kennen een zaak, of we weten waar de informatie kunnen vinden.” Ook collega’s en andere betrokkenen kunnen een bron van kennis zijn. Wie dat onderkent, heeft een medicijn dat kriebel kan voorkomen. Gerard Taat InfoMil, sectie externe veiligheid
✆
4
Juni 2001
InfoMil Nieuws 22
Vr a g e n a a n d e h e l p d e s k Uw mening over de helpdesk: een 7+ In Nieuwsbrief 19 (oktober 2000) schreven we dat we graag uw mening over de helpdesk wilden peilen.Vanaf oktober hebben we maandelijks vijftig bellers een korte lijst met vragen toegestuurd. De respons was hoog: zes van de tien enquêteformulieren kwamen ingevuld terug. Gemiddeld waardeert u de helpdesk met een 7+.
Tachtig procent van de respondenten is tevreden tot zeer tevreden met de antwoorden die ze van onze medewerkers hebben gekregen. In de gevallen dat bellers niet tevreden waren met het antwoord was de kritiek meestal dat het antwoord niet praktisch of niet duidelijk genoeg was. Wij zullen proberen dit verder te verbeteren. Wel moeten we opmerken dat de InfoMil-helpdesk toelichting geeft op wet- en regelgeving, maar geen standpunt inneemt, bijvoorbeeld wanneer de regelgeving onduidelijk of zeer algemeen is. En soms is een vraag moeilijk te beantwoorden omdat regels achterlopen op de praktijk.
Menskracht: een probleem Een veel gehoorde klacht is dat men voor bepaalde onderwerpen niet de hele dag terecht kan met vragen, en dat het lang kan duren voordat de juiste persoon beschikbaar is. Dat is inderdaad een probleem: met name onze juristen en de specialisten van externe veiligheid kunnen de grote stroom vragen nauwelijks aan. Op korte termijn zien wij helaas geen mogelijkheid de menskracht op deze ‘veelbevraagde’ onderwerpen uit te breiden. Wel onderzoeken we momenteel of we internet beter kunnen benutten om de stroom helpdeskvragen efficiënter te verwerken. Wij hopen u daarmee op de middellange termijn extra van dienst te kunnen zijn.
(foto: Joop van Reeken Studio)
H A N D H AV I N G
BODEM
➥
➥
O P E N B A A R H E I D VA N H A N D H AV I N G S G E G E V E N S
Hoe staat het met de openbaarheid van gegevens van handhavingszaken, zoals die bijvoorbeeld in lokaal handhavingsoverleg worden besproken? Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) geeft een aantal uitzonderingsgronden voor de verplichte verstrekking van gegevens. Lid 1 van dit artikel noemt allereerst de absolute uitzonderingsgronden, dat zijn die gronden die informatieverstrekking zonder meer in de weg staan (zoals informatie die de staatsveiligheid kan schaden). Lid 2 somt vervolgens de relatieve uitzonderingsgronden op: is een van deze voorwaarden van toepassing, dan moet het algemene belang van openbaarmaking worden afgewogen tegen het specifieke belang dat door de betrokken bepaling wordt beschermd. Handhavingsinformatie uit lokaal handhavingsoverleg valt onder artikel 10, lid 2c (‘de opsporing en vervolging van strafbare feiten’) en 2d (‘inspectie
en toezicht door bestuursorganen’) en is dus een relatieve uitzonderingsgrond. Om inhoud te geven aan de implementatie van de EG-richtlijn inzake de vrije toegang tot milieuinformatie, is aan artikel 10 een lid 4 toegevoegd. Daarmee wordt artikel 10 lid 2g (het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden) buiten werking verklaard als het gegevens betreft waarvan openbaarmaking aantasting van het milieu waarschijnlijk zou maken. Deze EUaanpassing geldt niet voor lid 2c en 2d, en is dus niet van toepassing op milieuhandhavingsinformatie zoals die in lokaal handhavingsoverleg wordt besproken.
T O E PA S S I N G N R B B I J K O S T B A R E M A AT R E G E L E N
Bedrijven moeten allerlei maatregelen treffen om te kunnen voldoen aan de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten. In de praktijk kan dat erg kostbaar worden; bedrijven zouden zelfs failliet kunnen gaan. Hoe strikt moet de NRB worden toegepast? De NRB is een richtlijn voor vergunningverlening en geen wet. Het bevoegd gezag moet er verstandig mee omgaan. Een plan van aanpak waarin is aangegeven in welk tempo en met welke prioriteit bodemknelpunten worden aangepakt, zal in veel situaties uitkomst bieden. Dat neemt echter niet weg dat in de NRB de stand der techniek voor bodembescherming is vastgelegd. Afwijken is mogelijk, maar dat moet duidelijk worden gemotiveerd. Wanneer in een nieuwe situatie het risico op bodemverontreiniging niet verwaarloosbaar is, kan die situatie niet worden geaccepteerd. In bestaande situaties moet er uitzicht zijn op een acceptabele
beperking van het risico. Als het bevoegd gezag afziet van het voorschrijven van maatregelen om reden van bijvoorbeeld een dreigend faillissement, dan moet het rekening houden met de mogelijke consequenties: met het gedogen van een risicovolle situatie accepteert het bewust een kans op bodemverontreiniging – en daarmee een mogelijke kostenpost voor het bevoegd gezag zelf. Het betreffende bedrijf zal de kosten voor een eventuele bodemsanering immers evenmin kunnen betalen.
5
Juni 2001
InfoMil Nieuws 22
LANDBOUW
LANDBOUW
➥
➥
V E R P L A AT S I N G VA N H E T E M I S S I E P U N T
Is het mogelijk om het verplaatsen van een emissiepunt per voorschrift op te nemen? Dat is mogelijk, maar dan mag de afwijking ten opzichte van de aanvraag niet zo ingrijpend zijn dat het opnemen van het voorschrift ertoe leidt dat een andere inrichting wordt vergund dan waarvoor vergunning is aangevraagd. Op dit gebied ligt er een recente uitspraak van de Raad van State (nr. 200001167/1, dd. 26 maart 2001, Heteren). Het bedrijf in kwestie kon niet voldoen aan de vereiste afstand van honderd meter tot de dichtstbijzijnde woning. Het gemeentebestuur had in een besluit per voorschrift vastgelegd dat binnen vier maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning de mechanische ventilatie van de varkensstal zo moest zijn uitgevoerd dat de afstand tussen een woning en enig emissiepunt van de varkensstal minimaal honderd meter zou bedragen. Minimaal vier weken voor het daadwerkelijk aanpassen van het ventilatiesysteem moesten een tekening en een berekening van de uitvoering ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden overlegd.
De Afdeling bestuursrechtspraak is van oordeel dat het bevoegd gezag met dit voorschrift binnen de grondslag van de aanvraag blijft, ervan uitgaande dat het emissiepunt deel blijft uitmaken van de stal. (Het betreffende voorschrift is naar oordeel van de afdeling door zijn formulering overigens wel in strijd met de rechtszekerheid, omdat er behalve de genoemde woning nog meer woningen binnen honderd meter van de inrichting liggen.) Dat het hier gaat om genuanceerde afwegingen blijkt uit een andere uitspraak (nr. E03.97. 0057, dd. 5 oktober 1999, Harenkarspel). Daarbij had de gemeente per voorschrift bepaald dat alle afgassen uit de pluimveestal gezamenlijk moesten worden afgevoerd via een schoorsteen van ten minste 12,5 meter lengte en een diameter van 1 meter. De afdeling was van oordeel dat dit voorschrift een zo ingrijpende wijziging van het stalsysteem tot gevolg zou hebben, dat hiermee de grondslag van de aanvraag zou worden verlaten.
N A D E R E E I S E N A A N B E R E G E N I N G S I N S TA L L AT I E S
Een akkerbouwbedrijf heeft in een boomgaard een beregeningsinstallatie. Kan ik met betrekking tot deze installatie een nadere eis opleggen? Nee, dat kan niet. De Raad van State heeft zich over dit onderwerp recent uitgesproken (nr. 199902782/1, dd. 12 maart 2001). De gemeente Steenbergen legde een nadere eis op voor een beregeningsinstallatie in een boomgaard, op basis van voorschrift 10.7 van het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer; de boomgaard behoorde tot een fruitteeltbedrijf dat valt onder de werkingssfeer van dat besluit. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak al eerder concludeerde (E03.94.0230, in M&R 1997/6, nr. 72), maakt een boomgaard bij een fruitteeltbedrijf geen deel uit
van de inrichting. Nu de beregeningsinstallatie in de boomgaard en dus buiten het terrein van de inrichting is geplaatst, kunnen daaraan geen nadere eisen worden gesteld. De vraag die dan overblijft is of de beregeningsinstallatie als zelfstandige inrichting aangemerkt kan worden. In het betreffende geval is het gebruik van de installatie hiervoor te incidenteel, zo oordeelt de Raad. Er kan hier dus niet worden gesproken van een bedrijvigheid als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer.
BESTUURLIJK-JURIDISCH
➥
N AT WA S S E R I J E N
Valt een natwasserij met een capaciteit van 10.000 kg per dag en een individuele beladingscapaciteit van 75 kg per opgestelde machine voor het wassen onder het Besluit textielreinigingsbedrijven Milieubeheer? Ja. Sommigen veronderstellen dat een dergelijke inrichting niet onder het besluit valt, omdat artikel 3, onderdeel b vermeldt dat de individuele beladingscapaciteit van de opgestelde machines voor het reinigen maximaal 50 kg mag zijn. Maar het besluit maakt een onderscheid tussen reinigen en
wassen, en een maximale individuele beladingscapaciteit geldt alleen voor reinigen. De definities van wassen en reinigen vindt u in het eerste artikel van het besluit. Kort samengevat: reinigen is schoonmaken met oplosmiddelen, wassen is schoonmaken met water.
(foto: Corel)
De helpdesk in de zomer In de maanden juli en augustus is de bezetting van de InfoMil-helpdesk minder omvangrijk dan normaal. Dit kan betekenen dat u soms langer moet wachten voordat u een specialist te pakken krijgt. Wij vragen hiervoor uw begrip.
6
Juni 2001
InfoMil Nieuws 22
ENERGIE
➥
E N E R G I E B E S PA R I N G S O N D E R Z O E K E N
In de voorschriften voor afvalpreventie staat expliciet vermeld dat de gemeente om een onderzoek kan vragen, maar bij energiebesparing ontbreekt zo’n vermelding. Kan ik bij een bedrijf dat onder een 8.40amvb valt toch om een energiebesparingsonderzoek vragen? Ja dat kan, op voorwaarde dat het bedrijf meer verbruikt dan 25.000 m3 aardgas of 50.000 kWh elektriciteit, dat de gemeente al een overzicht heeft gekregen van genomen en te nemen energiebesparende maatregelen, en dat daaruit blijkt dat het bedrijf onvoldoende maatregelen neemt. De gemeente kan in zo’n geval de uitvoering van rendabele maatregelen bij nadere eis voorschrij-
Lasrookafzuiginstallatie (foto: Kemper)
ven. Omdat de gemeente meestal niet bij voorbaat de terugverdientijd en de technische haalbaarheid van maatregelen kan inschatten, is eerst een onderzoek nodig. Het is verstandig dit onderzoek (aan de hand van de informatiebladen bij de amvb’s) te richten op de haalbaarheid van maatregelen die in de sector over het algemeen rendabel zijn.
ASBEST
➥
A S B E S T I N V E N TA R I S AT I E P L I C H T
NeR
➥
Komt er een asbestinventarisatieplicht in niet-sloopsituaties?
EMISSIE-EISEN LASROOK
Welke emissie-eisen kan ik stellen aan een lasbedrijf waar alleen ongelegeerd staal wordt gelast? Overheden en metalektrobedrijven hebben afspraken over milieubeleid vastgelegd in het convenant voor de metalektroindustrie; de praktische uitwerking van dit convenant en de mogelijke milieumaatregelen staan in het Werkboek milieumaatregelen voor de metaal- en elektrotechnische industrie. Zowel de afspraken zelf als het werkboek zijn voor de vergunningverlener van belang. In de module ‘lassen’ uit het werkboek (C.3.1.) staat de uitwerking van de emissie-eisen voor lasprocessen uit de NeR. Bij het lassen van ongelegeerd staal is alleen een nageschakelde techniek nodig wanneer een bedrijf per jaar meer dan 1000 kg toevoegmateriaal (lasdraad) gebruikt. (Dit in tegenstelling tot RVS-lassen, waarbij in vrijwel alle gevallen een nageschakelde techniek vereist is.) Voor het vastleggen van een emissie-eis kun je uitgaan van de algemene stofeis van 10 mg/m3. Voor sommige stoffen die kunnen vrijkomen geldt conform de NeR
een strengere eis, zoals bijvoorbeeld voor fluorverbindingen (5 mg/m3). De emissie kan worden vastgesteld door metingen (die zijn vrij duur) of door berekening met behulp van emissiefactoren voor specifieke componenten. In plaats van emissie-eisen kan de vergunningverlener ook middelvoorschriften opnemen waarin wordt vastgelegd dat een nageschakelde techniek moet worden toegepast, gekoppeld aan voorschriften die een goede werking van deze techniek garanderen. In de considerans moet dan wel gemotiveerd worden dat met deze nageschakelde techniek de gewenste emissie-eis gehaald wordt.
Ja. De overheid bereidt momenteel zo’n asbestinventarisatieplicht in niet-sloopsituaties voor. Deze verplichting zou twee problemen moeten oplossen. Ten eerste bevat een aanzienlijk aantal gebouwen in Nederland niet-hechtgebonden asbest dat niet of niet goed is afgeschermd. Omdat dit de gebruikers van die gebouwen blootstelt aan risico’s, zijn maatregelen eigenlijk nodig. Eigenaars, huurders en gebruikers zijn echter vaak niet op de hoogte van deze risico’s, zo blijkt uit onderzoek van de Arbeidsinspectie.
(NB: Op pagina 9 van deze nieuwsbrief wordt aandacht besteed aan nageschakelde technieken die bij lasbedrijven kunnen worden toegepast.)
(foto: Oerlemans Van Reeken)
Ten tweede kan het bij kleinschalige onderhoudswerkzaamheden voorkomen dat werknemers worden blootgesteld aan asbest omdat zij niet weten dat de stof aanwezig is. Voor gebouwen met een hoog potentieel risico zal de asbestinventarisatieplicht in niet-sloopsituaties waarschijnlijk in de eerste helft van 2002 in werking treden. De planning is dat een ontwerpbesluit deze zomer wordt voorgepubliceerd in de Staatscourant.
7
Juni 2001
InfoMil Nieuws 22
Verschenen
M I L I E U E F F E C T R A P P O R TA G E
➥
M E R - P L I C H T B I J A A N L E G VA N W E G E N
Er wordt een weg met vier rijstroken of meer aangelegd, maar het betreft geen hoofdweg, autosnelweg of autoweg. Er bestaat wel een MER-plicht. Wie is in zo’n geval bevoegd gezag voor het uitvoeren van de milieueffectrapportage?
Algemeen • I03 InfoMil/FO-Industrie cd-rom. Op deze cd-rom staan de internetsites van InfoMil en FO-Industrie, inclusief de publicaties die kunnen worden gedownload. Voor iedereen die niet altijd toegang heeft tot het internet. De cd-rom is in mei naar de doelgroep verzonden. Afval en Emissiepreventie • A14 Inventarisatie van preventieprojecten, herziene versie 2001 • A15-3 Vergunningprocedure: considerans en voorschriften (foto: Joop van Reeken Studio)
In onderdeel C, categorie 1.3, derde kolom van het Besluit MER staat dat eerst moet worden bepaald of het hier gaat om een besluit tot vaststelling van een tracé of plan door het provinciaal bestuur of het gemeentebestuur, of om de vaststelling van een ruimtelijk plan, dat als eerste in de mogelijke aanleg van de weg voorziet. In dit geval moet de vergunningverlener dus eerst kijken of op basis van bijzondere regelgeving (bijvoorbeeld de Wegenwet) een tracé moet worden vastgesteld (overigens is de Tracéwet hier niet van toepassing, omdat die betrekking heeft op hoofdwegen). Wanneer er geen bijzonder tracé(vaststellings)besluit of een bijzonder plan(vaststellings)besluit nodig is, moet de vergunningverlener kijken of er een ruimtelijk plan als bedoeld in de Wet op de ruimtelijke ordening vastgesteld moet worden (een definitie van de term ‘ruimtelijk plan’ vindt u in Onderdeel A (Begripsbepaling) van het Besluit MER). Is dat inderdaad zo, dan moet u eerst bezien of er besluitvorming nodig is die betrekking heeft op een provinciaal
• A16 Afvalscheiding bij vergunningplichtige bedrijven,
streekplan of een (inter)gemeentelijk structuurplan. Voorwaarde om de milieueffectrapportage te koppelen aan een streekplan of structuurplan is wel dat zo’n plan een concrete beleidsbeslissing moet bevatten (als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening). De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in twee uitspraken (nr. E01.97. 0163, dd. 20 december 1999, en nr. E03.96.1322, dd. 27 januari 2000; beide over het woningbouwproject Waalsprong in Nijmegen) eisen geformuleerd voor de mate van concreetheid van een beleidsbeslissing in een structuurplan; zie hiervoor ook het artikel van mr. S. Pieters in kenMERken, april 2000. Bevatten het streekplan en structuurplan geen concrete beleidsbeslissing, dan moet de milieueffectrapportage gekoppeld worden aan het besluit tot vaststelling van een relevant bestemmingsplan. Vervolgens kan het bevoegd gezag bepaald worden. Is er een bijzonder tracébesluit of planbesluit nodig op grond van bijzondere wetgeving, dan wordt in dat
kader ook geregeld wie het bevoegd gezag is voor de besluitvorming; dat is dan ook bevoegd gezag in het kader van de milieueffectrapportage. Betreft het een streekplan, dan zijn Provinciale Staten het bevoegd gezag voor zowel de vaststelling van dat plan als de milieueffectrapportage. Betreft het een structuurplan of bestemmingsplan, dan is de gemeenteraad het bevoegd gezag voor zowel de vaststelling van het plan als de milieueffectrapportage. Bij een intergemeentelijk plan vormen de betrokken gemeenteraden samen het bevoegd gezag. Als in plaats van met een vaststellingsbesluit van een bestemmingsplan vergunning wordt verleend met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (anticipatieprocedure), dan zijn doorgaans B&W het bevoegd gezag. Dezelfde regels voor het bepalen van het bevoegd gezag gelden bij de herziening van genoemde plannen en besluiten. ■
✆ InfoMil Helpdesk (070) 361 05 75 • 9.00–12.00 • 13.30–16.30 uur
handreiking voor het bevoegd gezag (juli) • A17 Informatieblad Afvalscheiding (voor bedrijven) (juli) Bodem • B05 Nederlandse Richtlijn Bodembescherming, herziene versie 2001. Alle abonnees van de NRB krijgen deze nieuwe versie in augustus gratis toegestuurd. Daarnaast ontvangen alle gemeenten, provincies, samenwerkingsverbanden en waterschappen een exemplaar. De nieuwe NRB is vanaf augustus aan te vragen en kost ƒ 80,–. Aanvullingen worden gratis toegestuurd aan abonnees. Regelgeving • RM05 Besluit inrichtingen motorvoertuigen, herziene versie 2001 (juli) • RM07 Besluit textielreinigingsbedrijven (juli) • R17 Informatieblad textielreinigingsbedrijven (september) Energie • Energie- en preventiesubsidieoverzicht 2001. Alleen digitaal beschikbaar op de InfoMil-site (juli).
U kunt de publicaties bij InfoMil aanvragen via fax (070) 363 33 33.
8
InfoMil Nieuws 22
Juni 2001
LUCHT
Europese richtlijn verwerkt in oplosmiddelenbesluit Op 1 april van dit jaar is het Besluit houdende regels inzake het beperken van de emissie van vluchtige organische stoffen bij het gebruik van organische oplosmiddelen (Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn milieubeheer) van kracht geworden. Hiermee heeft Nederland de Europese Oplosmiddelenrichtlijn van 1999 geïmplementeerd in nationale wetgeving. Het doel van het oplosmiddelenbesluit (Staatsblad 2001, 161) is door het vaststellen van emissie-eisen de emissie van vluchtige organische stoffen bij twintig industriële activiteiten voorkomen of verminderen. Naast het oplosmiddelenbesluit wordt binnenkort ook een ministeriële regeling van kracht: een verdere uitwerking van het oplosmiddelenbesluit die vooral ingaat op het meten en controleren van emissies en eisen stelt aan het gebruik van een oplosmiddelenboekhouding.
het de VOS-emissie reduceert, bijvoorbeeld door een naverbrander te installeren of door brongerichte maatregelen te nemen. In dat laatste geval moet het bedrijf bij het bevoegd gezag een reductieprogramma indienen dat leidt tot ten minste een zelfde emissiereductie als bij het voldoen aan de emissiegrenswaarden.
Hoe aantonen? Om aan te tonen dat het aan het oplosmiddelenbesluit voldoet, moet een bedrijf een oplosmiddelenboekhouding bijhouden. In het algemeen volstaat een registratie van de belangrijkste ingaande en uitgaande stromen van oplosmiddelen in een bedrijf (zoals de jaarlijkse inkoop aan VOS en de afvoer van VOS in afvalstoffen).
Wanneer een bedrijf een nageschakelde techniek toepast om aan het besluit te voldoen, moet de meetmethode voldoen aan bepaalde voorwaarden. De ministeriële regeling die binnenkort verschijnt verwijst daarvoor naar de NeR.
Vanaf wanneer gelden de eisen? Voor bestaande bedrijven die voor de inwerkingtreding van het besluit (1 april 2001) in het bezit waren van een adequate vergunning (of een volledige aanvraag hadden ingediend) geldt in de meeste gevallen dat ze uiterlijk in 2007 volledig moeten voldoen aan de eisen uit het oplosmiddelenbesluit. Uiterlijk in 2005 moet een bedrijf aangeven of het een reductieprogramma wil volgen. Voor nieuwe bedrijven die een aanvraag hebben ingediend na 1 april 2001 is het besluit direct van toepassing. Voor bestaande bedrijven die na die datum hun nominale capaciteit veranderen (waarbij de emissie van VOS zodanig toeneemt dat er volgens het besluit sprake is van een belangrijke wijziging) geldt dat het besluit direct van kracht wordt voor de uitbreiding. Onder bepaalde voorwaarden is dan nog wel uitstel tot 2007 mogelijk. Het begrip ‘belangrijke wijziging’ is vastgelegd in het besluit.
Vergunningen aanpassen? Het oplosmiddelenbesluit is gebaseerd op artikel 8.44 van de Wet milieubeheer. De voorschriften uit het besluit hebben directe werking en hoeven daarom niet in de vergunning te worden vastgelegd. Wel is het aan te raden om in de considerans van de vergunning te vermelden dat het besluit van toepassing is.
InfoMil heeft verschillende informatiebladen opgesteld bij het oplosmiddelenbesluit. Deze bladen sturen we in juli aan alle bevoegde gezagen en de betrokken brancheorganisaties. U kunt ze opvragen bij InfoMil of downloaden van www.infomil.nl ■
Industriële activiteiten en hun drempelwaarden Coating van hout (foto: Van den Brink)
Nr.
Activiteit
1
Heatsetrotatieoffsetdruk
2
Illustratiediepdruk
25
3
Andere rotatiediepdruk, flexografie, rotatiezeefdruk, lamineer- of lakeenheden
15
Rotatiezeefdruk op textiel of karton
30
4
Oppervlaktereiniging met stoffen met R-zin 40, 45, 46, 49, 60 of 61
5
Overige oppervlaktereiniging
6
Coating van voertuigen en overspuiten van voertuigen
7
Bandlakken
8
Andere coatingprocessen
9
Coating van wikkeldraad
10
Coating van hout
11
Chemisch reinigen
12
Impregneren van hout
25
13
Coating van leer
10
14
Fabricage van schoeisel
5
15
Lamineren van hout en kunststof
5
16
Aanbrengen van een lijmlaag
Welke eisen?
17
Vervaardigen van coatingpreparaten, lak, inkt en kleefstoffen
In het oplosmiddelenbesluit staan per activiteit emissiegrenswaarden waaraan een bedrijf moet voldoen. Een bedrijf kan zelf kiezen hoe
18
Bewerking van rubber
19
Extractie van plantaardige oliën en dierlijke vetten en raffinage van plantaardige oliën
10
20
Vervaardiging van geneesmiddelen
50
Voor wie? Het oplosmiddelenbesluit is van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen waar een of meer van de activiteiten worden verricht die zijn opgenomen in bijlage 1 van het besluit (zie de tabel op deze pagina). Per activiteit is aangegeven boven welk jaarlijks VOSverbruik een bedrijf te maken heeft met het besluit. Voor bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit bouw- en houtbedrijven, inrichtingen voor motorvoertuigen of textielreinigingsbedrijven geldt het oplosmiddelenbesluit niet; daarvoor zijn in die besluiten al afzonderlijke reductievoorschriften voor VOSemissies opgenomen.
Drempelwaarde (verbruik ton VOS/jaar) 15
1 2 0,5 25 5 5 15 –
5 100 15
9
Juni 2001
InfoMil Nieuws 22
S TA N D D E R T E C H N I E K
Drie technieken voor lasrookverwijdering In deze rubriek houden wij u op de hoogte van ontwikkelingen op het gebied van emissiebeperkende technieken. Deze zesde aflevering is gewijd aan filtermethodes die toegepast kunnen worden bij het afzuigen van lasrook. In principe bestaan hiervoor drie technieken, elk met hun specifieke voor- en nadelen. Voor lasrook is afzuiging aan de bron vaak de beste methode. Het principe is simpel: een grote ventilator zuigt de lasrook af waar die ontstaat en leidt de rook door een filter. De gefilterde lucht wordt naar buiten geblazen of gerecirculeerd. Deze laatste optie is het meest energiezuinig, omdat de in de lucht aanwezige warmte dan behouden blijft. De filterinstallatie wordt geleverd met een afzuigcapaciteit van 1000–1200 m3/uur en een gemiddelde levensduur van zeker tien tot twintig jaar. De installatie is meestal uitgerust met een indicator die aangeeft wanneer het filter vervangen of gereinigd moet worden. Er bestaan drie soorten filters. De afzuiginstallatie in de praktijk: Betonson in Son Betonson in Son maakt betonnen heipalen in lange mallen. De stalen spankabels van de palen worden met een elektrode doorgebrand. “We doen zo’n 3700 kabels per dag en dat levert veel rookontwikkeling op: de hal stond regelmatig wit van de rook”, zegt Bart van der Linden van Betonson. “Daarom hebben wij een centrale afzuiginstallatie geïnstalleerd.” Onder elke mal is een buis gemonteerd met om de twintig
materiaal (lasdraad). De aanschafprijs van een installatie met mechanisch filter en een capaciteit van ca. 1200 m3/uur bedraagt ongeveer 2100 euro. Een nieuw filter kost zo’n 200 euro.
Elektrostatisch filter Bij een elektrostatisch filter vangt een voorfilterdoek eerst de grove deeltjes af. De resterende deeltjes worden geïoniseerd en met de luchtstroom door een elektrisch veld geleid. Door de aantrekkingskracht van dit veld worden de geladen stofdeeltjes vervolgens afgescheiden. Het apparaat vangt meer dan 98% van de deeltjes af, maar de effectiviteit loopt terug als het filter vervuild raakt. Regelmatig schoonmaken van een elektrostatisch filter is daarom essentieel. Schoonmaken is eenvoudig (het kan bijvoorbeeld met perslucht), moet gemiddeld één keer per week gebeuren en duurt een kwartier tot een half uur. Een filtersysteem met een elektrostatische filterunit en een capaciteit van 1200 m3/uur kost zo’n 3200 euro. Nieuwe filters zijn niet nodig.
meter een aansluiting voor de afzuiging; daardoor kan de lasrook op elke gewenste plaats worden afge-
Patroonfilter
zogen. Meer mensen kunnen tegelijk van de installatie
Een patroonfilter bestaat uit een dragermateriaal met een teflon coating; de stofdeeltjes in de afgezogen lucht blijven aan de oppervlakte van het filter hangen. Het rendement van het filter (99,9%) is vergelijkbaar met dat van een mechanisch filter. Als de oppervlakte van het filter is verzadigd, neemt de afzuigcapaciteit merkbaar af. Een patroonfilter kan eenvoudig gereinigd worden (dit gebeurt vaak volautomatisch). Door een luchtstroom in omgekeerde richting over het filter te leiden, worden de
gebruik maken; de afzuigcapaciteit wordt daar automatisch aan aangepast. In de centrale afzuiging is een patroonfilter gemonteerd. “Heel praktisch in het gebruik, want het filter wordt automatisch gereinigd als het vol is”, vindt Van der Linden. “De lucht in de fabriek is zichtbaar verbeterd en zowel de werknemers als het milieu hebben baat bij de gekozen oplossing. Iedereen is er heel tevreden over. We gaan dit zeker promoten.”
Lasrookafzuigingsinstallatie (foto: Kemper)
stofdeeltjes van het filteroppervlak verwijderd. Het stof valt vervolgens in een daarvoor bestemde container. De levensduur van een patroonfilter is van veel factoren afhankelijk, maar als richtlijn geldt een standtijd van drie tot vier jaar. Een installatie met een capaciteit van 1200 m3/uur, filterunit en een patroonfilter kost zo’n 4500 euro. De kosten voor filtermateriaal bedragen ongeveer 300 euro op jaarbasis.
Conclusie Voor een optimale verwijdering van lasrook is een mechanisch filter of een patroonfilter de beste keus. De keuze tussen deze twee mogelijkheden zal vooral worden bepaald door economische overwegingen.
1
De effectiviteit is experimenteel bepaald met druppels paraffine-olie van 0,3 µm. Hiervoor geldt een afvangpercentage van 99,997%, volgens opgave van de fabrikant.
■
Mechanisch filter Een mechanisch filter bestaat uit filterplaten van geweven materiaal, waarin de lasrookdeeltjes worden opgevangen. Het is een zogeheten dieptefiltertechniek, wat betekent dat de deeltjes diep in het filtermateriaal doordringen. Het filter vangt meer dan 99,9% 1 van het aangezogen stof af. Na verloop van tijd neemt de afzuigcapaciteit merkbaar af omdat het filter vol is; dat moet dan vervangen worden. De levensduur van een filter is afhankelijk van de hoeveelheid lasrook die wordt afgezogen. Bij benadering geldt dat één filter voldoende is voor de verwerking van 400 kg toevoeg-
De verschillende technieken in trefwoorden Mechanisch
Elektrostatisch
Patroon
Werkingsprincipe
Afvangen stof in filtermateriaal (dieptefiltratie)
Afvangen stof door elektrostatische werking
Afvangen stof op filtermateriaal (oppervlaktefiltratie)
Investeringskosten
€ 2100 per unit van 1200 m3/uur
€ 3200 per unit van 1200 m3/uur
€ 4500 per unit van 1200 m3/uur
Kosten filters
€ 200/400 kg lasdraad
Geen
€ 300 euro/jaar
Energieverbruik
1,1 kWh per unit van 1200 m3/uur
1,1kWh per unit van 1200 m3/uur
1,5 kWh per unit van 1200 m3/uur
Persluchtgebruik
Geen
Incidenteel (reiniging)
Incidenteel (reiniging)
Afvalproductie
Filtermateriaal
Stof
Stof, filtermateriaal
10
InfoMil Nieuws 22
Juni 2001
LUCHT
NeR moet ambitieniveau verhogen Wil de NeR niet achter de feiten aanlopen, dan moeten sommige emissie-eisen scherper worden gesteld. Dit is een van de conclusies uit een bijeenkomst met deelnemers van gemeenten, provincies, het bedrijfsleven, adviesbureaus en de milieubeweging. De workshop was het startschot voor de inhoudelijke actualisatie van de NeR. De NeR is bezig met groot onderhoud. Na de uiterlijke oppoetsbeurt in 2000 komt nu ook de binnenkant van de richtlijnen aan bod. Een van de kritiekpunten op de huidige NeR is dat veel eisen makkelijk worden gehaald en niet meer aansluiten bij de huidige stand der techniek. Op 4 april discussieerden vijftig vertegenwoordigers van bedrijfsleven, overheid, milieubeweging en adviesbranche over de noodzaak en de mogelijkheden voor aanpassing van de algemene eisen uit de NeR.
Hogere eisen Drie sprekers hielden een korte inleiding. “De NeR is de stand der techniek van vijftien jaar geleden”, stelde Johan Vollenbroek namens de milieubeweging. Hij staafde zijn bewering met voorbeelden van een ijzergieterij, een zetmeelfabriek en een halfgeleiderfabriek, die alle drie emissieniveaus ver onder de NeR-eisen wisten te halen. Ad de Lange van Provincie Zeeland vroeg zich af of het niet vreemd is dat geen enkel bedrijf nog moeite heeft met het naleven van NeReisen. Hij hield een pleidooi voor het opnemen van procesgeïntegreerde maatregelen in de NeR.
Henny Hoogland van Corus Staal relativeerde dit namens de industrie door erop te wijzen dat de discussie over aanscherping vooral zinvol is bij die emissies waar nog milieuhygiënische knelpunten zitten. Volgens Hoogland moet het instrument NeR in de context worden geplaatst van andere, Europese regelgeving en aansluiten bij de integrale milieuaanpak in de Europese BREFs.
Breed draagvlak Na deze inleidingen werd de discussie voortgezet in drie werkgroepen. In elke groep werden vijf stoffen geselecteerd, waarop de discussie zich verder toespitste. De resultaten van de workshops werden samengevat door symposiumvoorzitter Wiebe Brandsma, ook de voorzitter van de adviesgroep NeR. Samen met de deelnemers haalde Brandsma de belangrijkste punten uit de workshops naar voren:
• er is een breed draagvlak voor aanscherping van de eisen voor VOS en fijn stof • meer aandacht moet uitgaan naar stoffen met potentieel zeer schadelijke effecten • in de NeR moeten meer procesgeïntegreerde maatregelen aan bod komen • de aanpassing van de Duitse TA-Luft kan uitgangspunt zijn voor aanpassing van de NeR.
Plan van aanpak Alle deelnemers oordeelden positief over de bijeenkomst. Een van de ingrediënten voor vernieuwing bleek daarmee aanwezig: een groot draagvlak bij de belanghebbende partijen. Vooralsnog gaat de adviesgroep NeR door op de ingeslagen weg en is de planning voortvarend. Nog voor de zomer buigt de adviesgroep zich over een plan van aanpak. Volgend jaar juni is de aangepaste NeR hopelijk een feit. Het uitgebreide verslag van de workshop vindt u op www.infomil.nl ■
Nieuwe software PluimPlus en PC-Stacks op de markt Het is bijna zover: PluimPlus en PC-Stacks, de softwarepakketten van het Nieuw Nationaal Model voor de berekening van verspreiding van luchtverontreiniging, zijn vernieuwd. Beide pakketten maken voortaan gebruik van precies dezelfde meteorologische invoer en andere aanpassingen verkleinen de verschillen in uitkomsten nog verder. Volgende maand zijn de vernieuwde PluimPlus en PC-Stacks beschikbaar voor de gebruikers. Het verschijnen van de software betekent dat nu het Nieuw Nationaal Model gebruikt kan worden en u niet langer hoeft terug te vallen op het oude Nationaal Model (het LTFDmodel), zo laat het ministerie van VROM de abonnees van PluimPlus en PC-Stacks weten. De enige uitzondering hierop zijn de bijzondere regelingen in de NeR waarin het LTFDmodel expliciet als uitgangspunt genoemd wordt (zie ook Infomil Nieuws 21, p. 9).
Veranderingen Het gebruik van de oude programma’s PluimPlus en PC-Stacks leidde tot onderlinge verschillen. Het doel van de aanpassing was die verschillen tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. Naar het oordeel van de (foto: Oerlemans van Reeken)
beheercommissie van het Nieuw Nationaal Model is dat voldoende gelukt. Het is nog niet zo dat de uitkomsten in alle gevallen precies hetzelfde zijn, maar op basis van 25 representatieve rekensituaties is de verwachting dat de verschillen beperkt zullen blijven. Door alle doorgevoerde veranderingen zullen de rekenresultaten van de nieuwe pakketten en die van de vorige versies van PluimPlus en PC-Stacks verschillen. Het valt niet te voorspellen in welke gevallen die verschillen relevant zijn. De enige manier om daar achter te komen is bij twijfel een nieuwe berekening te maken. Meer over de ontwikkelingen rond het Nieuw Nationaal Model vindt u op www.infomil.nl, onder Lucht. ■
11
Juni 2001
InfoMil Nieuws 22
LUCHT
Het nieuwe Besluit luchtkwaliteit stelt strengere eisen Deze zomer wordt het nieuwe Besluit luchtkwaliteit van kracht, dat is gebaseerd op de Europese richtlijnen. Het besluit stelt onder meer nieuwe grenswaarden vast en bepaalt dat burgers meer informatie moeten kunnen krijgen over de lucht waarin ze leven. Gemeenten en provincies moeten daarom de luchtkwaliteit in kaart brengen Het Utrechts provinciehuis opende op 16 mei zijn deuren voor een symposium over het nieuwe Besluit luchtkwaliteit. Sprekers van VROM, InfoMil en TNO schetsten de ruim zestig deelnemers aan dit VVM-symposium wat de nieuwe amvb voor gemeenten en provincies gaat betekenen. Daarna volgde een uitgebreide forumdiscussie over onduidelijkheden en mogelijke knelpunten.
Plaatselijk mogen die worden overschreden, vooral langs drukke wegen. Omdat de grenswaarden voor fijn stof bijna overal worden overschreden, worden de monitoring- en rapportagetaken voor fijn stof landelijk door het Rijk uitgevoerd. De grenswaarden voor SO2 en lood worden in Nederland niet overschreden.
In kaart brengen Gemeenten en provincies brengen de luchtkwaliteit in kaart met behulp van gegevens van het landelijk meetnet luchtkwaliteit (http://www.lml.rivm.nl/), gegevens van Rijkswaterstaat over de rijkswegen en aanvullende berekeningen met computermodellen (zoals het CAR-model en het Nieuw Nationaal Model). De rapportages moeten klaar zijn voor 1 mei van het jaar na het jaar waarover wordt gerapporteerd. Het eerste rapportagejaar is 2001; gemeenten en provincies moeten dus voor 1 mei 2002 voor het eerst rapporteren volgens de nieuwe systematiek.
(foto: Joop van Reeken Studio)
waarden voor nieuwbouwlocaties langs drukke wegen. Worden daardoor niet allerlei projecten onmogelijk gemaakt? Vertegenwoordigers van VROM en provincies stelden dat gemeenten er rekening mee moeten houden dat sommige locaties ongeschikt zijn voor woningbouw.
Zorgen Tijdens de discussie op het symposium bleek dat sommige gemeenten zich zorgen maken over de gevolgen van de nieuwe NOx-grens-
(foto: Joop van Reeken Studio)
Het nieuwe besluit is gebaseerd op de Europese richtlijnen voor de luchtkwaliteit. Deze schrijven voor dat lidstaten van de EU de kwaliteit van de buitenlucht moeten vaststellen en toetsen aan grenswaarden. Die waarden – voor SO2, NOx, lood en fijn stof (PM 10) – zijn gericht op bescherming van de volksgezondheid en bescherming van ecosystemen. Situaties waarin de grenswaarden worden overschreden, moeten worden gesaneerd.
Nieuwe stoffen voorlopig ingedeeld De adviesgroep NeR heeft een aantal nieuwe stoffen voorlopig ingedeeld: Casnummer
Stofnaam
Voorlopige indeling
1569-02-4
1-ethoxy 2-propanol
gO.2
627-93-0
Dimethyladipaat
gO.1
1119-40-0
Dimethylglutaraat
gO.1
106-65-0
Dimethylsuccinaat
gO.1
98-87-3
Benzalchloride
gO.1
98-07-7
Benzotrichloride
C3
Informatie voor burgers
100-52-7
Benzaldehyde
gO.1
De richtlijn eist dat de overheid informatie over de luchtkwaliteit beschikbaar stelt aan haar burgers. In de nieuwe amvb is dit omgezet in de verplichting voor gemeenten en provincies om de luchtkwaliteit vast te stellen (monitoring), hiervan verslag te doen (rapportage) en overschrijdingen te saneren (planvorming). Voor gemeenten en provincies zijn vooral de grenswaarden voor NOx relevant.
758-24-7
Broomchloormethaan
gO.2
1634-04-4
MTBE Methyl(tert)butylether gO.2
Heeft u kanttekeningen bij deze voorgestelde indeling, dan kunt u binnen zes maanden na het verschijnen van dit nummer van InfoMil Nieuws contact opnemen met de InfoMil helpdesk, via
[email protected], of faxnummer (070) 363 33 33. Mede op grond van de reacties bepaalt de adviesgroep NeR de definitieve indeling. Meer informatie: www.infomil.nl, onder Lucht/NeR
Informatie en voorlichting Gemeenten en provincies moeten straks in korte tijd veel informatie gaan uitwisselen en verwerken. InfoMil gaat samen met de betrokken partijen werken aan sjablonen voor de uitwisseling van deze informatie. Ook komen er handreikingen over het interpreteren en verwerken van luchtkwaliteitsgegevens. Uiteindelijk moet dit ertoe leiden dat in het najaar van 2002 de lokale luchtkwaliteit in heel Nederland compleet in beeld is gebracht. Het ministerie van VROM zet dit najaar een voorlichtingsproject op om gemeenten en provincies te informeren over het nieuwe Besluit luchtkwaliteit en de uitvoering ervan. InfoMil gaat dit project ondersteunen. Meer informatie over luchtkwaliteit en het nieuwe besluit vindt u op www.infomil.nl, onder Lucht ■
12
InfoMil Nieuws 22
Juni 2001
BESTUURLIJK-JURIDISCH
Wijzigingen in de Besluiten motorvoertuigen, opslag en transport en bouw- en hout In het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer zijn belangrijke correcties opgenomen van de Besluiten inrichtingen voor motorvoertuigen, opslag- en transportbedrijven en bouw- en houtbedrijven. Dit Besluit textielreiniging is 1 april 2001 in werking getreden. Voor uw informatie volgen hieronder integraal de drie artikelen uit het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer waar het om gaat.
Artikel 10
Het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer wordt gewijzigd als volgt. Artikel 2, tweede lid, komt te luiden: 2 Indien een gedeelte van een inrichting als bedoeld in het eerste lid is ingericht als tankstation voor het wegverkeer type B als bedoeld in het Besluit tankstations milieubeheer, met uitzondering van toepassing van artikel 1, onder c, onderdeel 1°, van het Besluit tankstations milieubeheer, geldt voor dat gedeelte uitsluitend het Besluit tankstations milieubeheer. B Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt. 1 In onderdeel c wordt na «onherroepelijk was» ingevoegd: , of die situaties waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan 1 april 1990 een vergunning nog in werking en onherroepelijk was en waarvoor de voornoemde afstand van 50 meter is vervangen door een afstand van 30 meter.
2 Onderdeel i komt te luiden: i. de inrichting of een onderdeel daarvan is ingericht voor het opslaan van vloeibare gevaarlijke stoffen, vloeibare gevaarlijke afvalstoffen of brandbare vloeistoffen in tanks, tenzij sprake is van het opslaan in ondergrondse tanks, waarop het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 van toepassing is, dan wel sprake is van opslaan van brandbare vloeistoffen in bovengrondse tanks. In de bijlage worden de volgende wijzigingen aangebracht. 1 In voorschrift 2.1.2 wordt telkens na «gevaarlijke stoffen» ingevoegd: en brandbare vloeistoffen. 2 Voorschrift 2.2.5 komt te luiden: 2.2.5 In de werkplaats alsmede in enig ander gebouw van de inrichting worden geen brandstofreservoirs van motorvoertuigen bijgevuld, met uitzondering van brandstof die in de categorie brandbare vloeistof valt.” (NB. Overigens zijn per abuis de eerste volzin en de laatste volzin van het oorspronkelijke voorschrift 2.2.5 komen te vervallen. Dit was niet de bedoeling en wordt dan ook zo snel mogelijk hersteld. Redactie InfoMil.)
Artikel 11
Het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer wordt gewijzigd als volgt. A Artikel 3, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt. 1 In onderdeel f komt «verstikkende gassen en» te vervallen. 2 In onderdeel g wordt na «vellen,» ingevoegd: ruwe tabak, ruwe tropische producten,. 3 In onderdeel h wordt na «wordt opgeslagen» ingevoegd: in bovengrondse tanks. 4 De aanhef van onderdeel i komt te luiden: vloeibare gevaarlijke stoffen, vloeibare gevaarlijke afvalstoffen of brandbare vloeistoffen in tanks worden op- of overgeslagen, tenzij sprake is van:. 5 Onderdeel n komt te luiden: n. meer dan in totaal 30 000 kg aan gevaarlijke stoffen en brandbare vloeistoffen in emballage als bedoeld in de voorschriften 2.1.4, 2.2.6 en 2.2.8 worden opgeslagen, niet zijnde gassen of gasmengsels in gasflessen of binnen één van de vormen van opslag als bedoeld in de voorschriften 2.1.4, 2.2.6 en 2.2.8 meer dan 10 000 kg wordt opgeslagen,. 6 Na onderdeel s wordt, onder wijziging van de punt aan het slot van dat onderdeel door een komma, een onderdeel ingevoegd, dat komt te luiden: t. carcinogene, teratogene, mutagene stoffen of organische peroxiden worden op- of overgeslagen. B In de bijlage worden de volgende wijzigingen aangebracht. 1 Voorschrift 1.3.13 komt te luiden: 1.3.13 Bedrijfsafvalwater afkomstig uit: a. een ruimte als bedoeld in voorschrift 1.3.10, onder a, dat niet is geleid door een slibvangput en een vetafscheider als bedoeld in dat voorschrift, b een ruimte waar grafische processen plaatsvinden, c een parkeergarage, d een wasplaats, of e een opslagplaats van zand, grond of akkerbouwproducten, wordt, alvorens vermenging met bedrijfsafvalwater
13
(foto: VROM)
2
3
4
5
6
afkomstig uit andere ruimten plaatsvindt, door een doelmatige, goed toegankelijke controlevoorziening geleid. In voorschrift 1.6.11 komt de eerste volzin te vervallen en wordt na «dan 15 kW per m2 .» een volzin ingevoegd, luidende: Op verzoek van het bevoegd gezag toont degene die de inrichting drijft aan, dat zodanige brandpreventieve voorzieningen zijn getroffen dat aan de eerste volzin wordt voldaan. In voorschrift 2.1.2 wordt telkens na «gevaarlijke stoffen» ingevoegd: en brandbare vloeistoffen. In voorschrift 2.2.2 wordt na «Gevaarlijke stoffen» ingevoegd: en brandbare vloeistoffen. In voorschrift 2.2.3, laatste volzin, wordt na «vloeibare gevaarlijke stoffen» ingevoegd: en brandbare vloeistoffen. In voorschrift 2.2.6, onder i, onderdeel 1°, wordt «brandbare vloeistoffen» vervangen
InfoMil Nieuws 22
door: vloeistoffen met een vlampunt lager dan 55°C. 7 In voorschrift 2.2.8 wordt telkens na «gevaarlijke stoffen» ingevoegd: en brandbare vloeistoffen. 8 In voorschrift 3.4.1 komt de aanhef te luiden: Van de opgeslagen gevaarlijke stoffen, die aan het einde van de werkdag binnen de inrichting aanwezig zijn en voor zover de opslag in totaal meer bedraagt dan 2500 kg, bedoeld in voorschrift 2.1.4, 2.2.6 en 2.2.8, wordt een registratie bijgehouden met ten minste de volgende gegevens:. 9 In voorschrift 4.7.1 wordt na «gevaarlijke stoffen» ingevoegd: en brandbare vloeistoffen.
Artikel 12
Het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer wordt gewijzigd als volgt. A Artikel 3, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt. 1 De aanhef van onderdeel g komt te luiden: in de inrichting vloeibare gevaarlijke stoffen, vloeibare gevaarlijke afvalstoffen of brandbare vloeistoffen in tanks worden opof overgeslagen, tenzij sprake is van:. 2 In onderdeel j, onder 8°, wordt «type C of type D» vervangen door: type A of type B.
Juni 2001
In de bijlage worden de volgende wijzigingen aangebracht. 1 In voorschrift 1.6.13 komt de eerste volzin te vervallen en wordt na «dan 15 kW per m2 .» een volzin ingevoegd luidende: Op verzoek van het bevoegd gezag toont degene die de inrichting drijft aan, dat zodanige brandpreventieve voorzieningen zijn getroffen dat aan de eerste volzin wordt voldaan. 2 In voorschrift 2.1.2 wordt telkens na «gevaarlijke stoffen» ingevoegd: en brandbare vloeistoffen. 3 In voorschrift 2.3.1 wordt na de laatste volzin een volzin toegevoegd, luidende: Op verzoek van het bevoegd gezag toont degene die de inrichting drijft aan, dat zodanige brandpreventieve voorzieningen zijn getroffen dat aan de eerste volzin wordt voldaan. 4 In voorschrift 4.4.3 wordt «3.2.12» vervangen door: 3.2.13.” Daarnaast was de publicatie van het Besluit voor motorvoertuigen milieubeheer in Staatsblad 2000, 262 niet correct. Dit is hersteld door een verbeterblad, in Staatsblad 2001, 262V. De tekst van artikel 3 onderdeel h (vuurwerk) moet als volgt worden gelezen: “h. de inrichting of een onderdeel daarvan is ingericht voor de opslag van vuurwerk;”. Dit betekent dat een garagebedrijf dat vuurwerk opslaat, vergunningplichtig is. ■
LUCHT
NOx/N2O-conferentie: kennisuitwisseling en implementatie nodig Op 21 en 22 maart 2001 werd in Parijs een internationale conferentie gehouden over reductie van NOx- en N2O-emissies. De organisatoren, het Franse milieuagentschap Ademe en InfoMil, kijken terug op een drukbezocht (568 bezoekers uit dertig landen) en geslaagd evenement. De belangrijkste aanleiding voor de NOx/ N2O-conferentie vormden het klimaatverdrag van Kyoto en de Europese IPPC–richtlijn (Integrated Pollution Prevention and Control), die uiterlijk in 2007 toepassing van best beschikbare technieken verplicht stelt. Maar ook voor die tijd is er al veel mogelijk. De conclusie tijdens de afsluitende forumdiscussie was dat de aandacht vooral gericht moet zijn op kennisuitwisseling en op de implementatie van technieken.
Nieuwe praktijker varingen Veel sprekers leverden zeer nuttige bijdragen. Zij deelden hun ervaringen en vaardigheden
met de deelnemers. De informatie die zij gaven was heel praktisch, en strekte zich soms zelfs uit tot een vermelding van de kosten. Er is een verscheidenheid aan technieken beschikbaar om de uitstoot van NOx te beperken; de trend is dat die steeds goedkoper worden en een steeds beter rendement hebben. Daarnaast werden op de conferentie verschillende nieuwe katalysatorvarianten voor N2Oafbraak gepresenteerd. Opvallend was dat voor de bestaande technieken vaak nieuwe toepassingen worden gevonden en dat kundige ‘engineers’ vaak verrassende oplossingen vinden voor lastige situaties.
Profiteren van de mogelijkheden Wie alle ontwikkelingen zou kunnen overzien, binnen en buiten de eigen bedrijfstak, zowel in Europa als in de VS en Japan, zou voor een NOx- of N2O-probleem in veel gevallen een adequate oplossing kunnen vinden. Er is veel kennis en ervaring, maar vaak is die versnipperd. Het wiel wordt al te vaak opnieuw uitgevonden. Daarom moet de aandacht vooral uitgaan naar kennisuitwisseling en implementatie op technologisch gebied, binnen en tussen bedrijfstakken, nationaal en internationaal. Daar bestaan formele EU-circuits voor, maar er blijkt ook een behoefte te bestaan aan informele circuits waar gedachten en informatie kunnen worden uitgewisseld. De komende tijd wordt nader bekeken hoe in deze behoefte kan worden voorzien. Van de conferentiebundel met meer dan zestig papers is binnenkort een herdruk beschikbaar. Meer informatie bij de helpdesk van InfoMil en op www.infomil.nl. ■
14
InfoMil Nieuws 22
Juni 2001
ENERGIE
Milieudienst IJmond gaat met energie aan de slag Er zijn volop mogelijkheden om energie te besparen door eisen te stellen bij vergunningverlening en handhaving, maar helaas blijven die nog te vaak onbenut. Om dat te verbeteren heeft de Milieudienst IJmond een training voor haar medewerkers georganiseerd. Alle ‘buitenmedewerkers’ hebben de cursus gevolgd, zodat het onderwerp energie nu de aandacht krijgt die het verdient. De Milieudienst IJmond gaf de energiecursus in het kader van het Programma Intensivering Ondersteuning Bevoegd gezag (PIOB), de voorloper van het Subsidieprogramma Aanpak Milieudrukvermindering. Theoretische modules werden gevolgd door een ‘training on the job’, waarin de docent steeds twee gemeentemedewerkers begeleidde bij het voorbereiden, uitvoeren en evalueren van een bedrijfsbezoek. Zo kreeg de opgedane
theoretische kennis een praktisch vervolg, waardoor die ook beter beklijfde. Tijdens de cursus (vooral bij het bedrijfsbezoek) werd veel gebruik gemaakt van een digitale camera en een videocamera om de situatie in het bedrijf vast te leggen: ventilatie, verwarming, koeling, isolatie, enzovoort. Dat maakte het veel makkelijker de bevindingen te evalueren. De deelnemers vonden deze werkwijze effectief en informatief.
Subsidieregeling Aanpak Milieudrukvermindering Bij Novem en InfoMil is in april het programmabureau van start gegaan dat de ministeries van VROM en EZ (inclusief IPO en VNG) ondersteunt bij het uitvoeren van het programma ‘Met preventie naar duurzaam ondernemen’. Een van de activiteiten van het programmabureau is de uitvoering van de Subsidieregeling Aanpak Milieudrukvermindering (SAM). Gemeenten kunnen via de SAM een financiële bijdrage krijgen voor verschillende typen projecten. Dit kunnen projecten zijn op het gebied van beleidsontwikkeling binnen gemeenten, kennis- en ervaringsprojecten, uitvoeringsprojecten of een combinatie hiervan. Het hoofddoel van SAM is dat gemeenten een extra impuls krijgen om zelf binnen die projecten aan de slag te gaan met de regulering van energiebesparing, afvalpreventie en afvalscheiding bij vergunningverlening en handhaving. Andere aspecten van de verruimde reikwijdte mogen in de projecten worden meegenomen. Ook stimuleringsactiviteiten mogen deel uitmaken van het project,
op voorwaarde dat de stimuleringsacties worden gevolgd door regulering. Bij de projecten mogen ook andere partijen worden betrokken, zoals ondernemersverenigingen, de provincie en adviesbureaus. De gemeente moet de aanvraag indienen.
Voorafgaand aan de theoriesessies moesten de deelnemers steeds een korte toets maken. Aan het einde van de training is deze toets herhaald, wat een goed beeld opleverde van het beginniveau van de deelnemers en het niveau van kennis en ervaring aan het eind van de training. Het was even wennen, deze wijze van monitoring, maar hij bleek uiteindelijk heel stimulerend te zijn voor de inzet van de deelnemers. Uit de evaluatie van de training kwam naar voren dat de deskundig begeleide combinatie van theorie en praktijk als zeer positief werd ervaren. Het bleek verder nauwelijks nodig te zijn om cursusdocumentatie te ontwikkelen: verwijzing naar en training met de InfoMilbladen was voldoende. ■
Energiecursus Wegens succes geprolongeerd: de basiscursus Energie in de milieuvergunning. InfoMil organiseert op 3 en 4 oktober 2001 een nieuwe cursus voor vergunningverleners en handhavers van gemeenten, samenwerkingsverbanden en milieudiensten. De cursus duurt twee dagen, de kosten bedragen ƒ 195,–/persoon. Informatie en inschrijfformulieren: InfoMil, tel. (070) 361 05 75 of via www.infomil.nl onder ‘energie’. ■
Subsidieoverzicht
40 tot 70% subsidie Een voorwaarde van de regeling is dat het geld ten goede komt aan de gemeente. Het is dus niet de bedoeling dat het rechtstreeks wordt gebruikt om een quick scan bij een bedrijf uit te voeren. Daarvoor zijn vaak andere wegen beschikbaar, zoals provinciale no-cure-no-pay-regelingen en de subsidie Schoner Produceren. Afhankelijk van het type project kunnen gemeenten tussen de 40 en de 70% subsidie ontvangen, met een maximum van ƒ 500.000. Voor dit jaar is door VROM 6,5 miljoen gulden voor de regelingen beschikbaar gesteld. De komende jaren krijgt de regeling een vervolg. De aanvragen voor dit jaar moeten voor 15 oktober bij Novem worden ingediend. Nadere informatie bij het programmabureau: Novem, tel. (030) 239 37 07, www.novem.nl. ■
(foto: Joop van Reeken Studio)
Begin- en eindniveau
Op de internetsite van InfoMil vindt u het overzicht van de energie- en preventiesubsidies die gelden voor 2001. In dit overzicht zijn alleen die regelingen opgenomen die interessant zijn voor de thema’s energie en preventie in milieuvergunning en amvb. Het overzicht wordt dit jaar alleen digitaal gepubliceerd. U kunt het vanaf half juli downloaden: www.infomil.nl. ■
MJA tapijtindustrie In het artikel ‘Een nieuwe generatie meerjarenafspraken’ (InfoMil Nieuws 21, p. 10) is in het overzicht de tapijtindustrie ten onrechte niet opgenomen. De tapijtbranche heeft zich wel degelijk aangesloten bij de eerste meerjarenafspraken en is in gesprek over de tweede generatie MJA’s. Onze excuses voor de omissie. ■
15
InfoMil Nieuws 22
Juni 2001
LIM
Veiligheid belangrijk in Landelijk Handhavingsprogramma De Landelijke Coördinatie Commissie Milieuwethandhaving heeft het gezamenlijk landelijk handhavingsprogramma voor de periode vanaf 2002 onlangs besproken en voorlopig vastgesteld. In hoog tempo hebben de Denktank LCCMprioriteiten, het IPO-platform Bestuursovereenkomsten en de Contactgroep Milieu (CGM) gewerkt aan het opstellen van het handhavingsprogramma voor 2002 en volgende jaren. Ook de Servicepunten Handhaving (SEPh’s) zijn bij het proces betrokken. Het programma heeft bekende en nieuwe elementen. Het uitgangspunt is niet langer een eenjarige benadering of een lijst met prioriteiten. Het programma wil een meerjarenperspectief bieden en aansluiten op ervaringen en programma’s uit het handhavingsveld en op wat bestuurlijk wenselijk is.
Thematische aanpak Het programma in zijn huidige vorm bevat een mix van activiteiten. Voor het eerst wordt er gewerkt vanuit een themabenadering; binnen de thema’s vallen verschillende onderwerpen. Ditmaal zijn drie thema’s vastgesteld: veiligheid, nieuwe wetgeving en buitengebied.
Daarnaast wordt het thema bouwstoffenbesluit voortgezet. Onder veiligheid vallen onderwerpen als het nieuwe Ontwerp Vuurwerkbesluit, het Besluit LPG-tankstations en de CPR 15-1. Mogelijk worden ook de BRZO, spoorwegemplacementen en opslag gevaarlijke afvalstoffen onder dit thema gebracht. (foto: VROM)
Voorbereiding Nu het programma voor volgend jaar definitief is vastgesteld, begint het LIM met de voorbereiding van het faciliteringprogramma. Het veld wordt op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen via onder meer het IPOplatform en de SEPh’s. Bij de helpdesk (070) 361 05 75 en op de InfoMil-site kunt u informatie krijgen over de laatste stand van zaken rond het landelijk programma. ■
LIM en I&E Milieu werken samen De samenwerking tussen het Landelijke Informatiepunt Milieuwethandhaving (LIM) en het Informatie en Expertisecentrum Milieu (I&E Milieu) van de politie begint gestalte te krijgen. We schreven het al eerder (in nummer 19): het LIM streeft naar optimale samenwerking met andere informatie- en expertisecentra. Op die manier willen we zoveel mogelijk handhavingsinformatie toegankelijk maken voor toezichthouders en opsporingsambtenaren die betrokken zijn bij de handhaving van milieuwetgeving. In dit kader zijn er sinds kort intensieve contacten met de handhavers van de politie.
samenwerking voor zorgen dat deze handhavingstrajecten beter op elkaar worden afgestemd.
Informatievoorziening Ook de uitwisseling en verspreiding van informatie door LIM en I&E Milieu kan door samenwerking effectiever worden. Het is de bedoeling om op termijn een gezamenlijke nieuwsbrief uit te brengen, een initiatief waarvoor de eerste stappen al zijn gezet.
I&E Milieu I&E Milieu is het informatie- en expertisecentrum van de politie voor de milieuwetgeving. Het centrum is momenteel ondergebracht bij het Nederlands Politie Instituut. I&E Milieu houdt zich meer bezig met strafrechtelijke wetgeving, waar het LIM zich concenteert op bestuursrechtelijke handhaving. De twee centra kunnen er door
In het volgende nummer van InfoMil Nieuws leest u meer over de samenwerking tussen LIM en I&E Milieu. ■
LANDBOUW
Anticipatieregeling: bestaande rechten Het wetsvoorstel Wet ammoniak en veehouderij (Wav), zoals dat in december 2000 voor advies naar de Raad van State is gestuurd, bevat een anticipatieregeling die ongewenste anticipatie op de nieuwe wet moet voorkomen. Op grond van deze anticipatieregeling komen vergunningen die na 8 december 2000 worden verleend van rechtswege te vervallen als sprake is van een uitbreiding van het aantal dieren in een bepaalde diercategorie en de vergunning op grond van de nieuwe wet niet verleend kan worden. In zo’n geval kan een nieuwe vergunning worden aangevraagd. De vraag is nu of er bij het indienen van een nieuwe aanvraag nog wel (vergunde) rechten voor het bedrijf aanwezig zijn. Indien de vervallen vergunning een revisievergunning betreft, komen immers op grond van de Wet milieubeheer daarmee ook de onderliggende rechten te vervallen (art. 8.4 lid 4 Wm). In het wetsvoorstel is een voorziening getroffen dat ook in geval van het van rechtswege vervallen van de revisievergunning er een nieuwe vergunning kan worden aangevraagd en verleend voor het aantal dieren dat op 8 december 2000 vergund was. In tegenstelling tot hetgeen is vermeld in het artikel ‘Ammoniakbeleid: regeling tegen ongewenste anticipatie’ in InfoMil Nieuws 21 is het dus niet zo dat bij het vervallen van de revisievergunning er helemaal geen bestaande rechten meer zijn. ■
16
InfoMil Nieuws 22
Juni 2001
WA T E R
Afvalwatervoorschriften, nu en in de nabije toekomst In InfoMil Nieuwsbrief 19 schreven we over het aflopen van de overgangsregeling voor afvalwatervoorschriften in Wm-vergunningen. In vergunningen zonder specifieke afvalwatervoorschriften zijn tot 1 maart 2003 de voorschriften van kracht die golden op grond van de gemeentelijke Lozingsverordening. Daarna vervalt deze regeling en is – als er niets gebeurt – sprake van een onvolledige vergunning. Afvalwatervoorschriften kunnen via een ambtshalve wijziging aan de vergunning worden toegevoegd. schriften voor lozing op het riool moet bevatten. Dit gebeurt ter implementatie van artikel 11 van de EU-richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (91/271/EEG, PbEG L 135).
Strekking De strekking van het voorschrift moet zijn dat het geloosde afvalwater door samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid de doelmatige werking van het riool en de rioolwaterzuiveringsinstallatie niet belemmert, dat de verwerking van riool- en zuiveringsslib niet wordt belemmerd en dat de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt. Dit is de zogenaamde vangnetbepaling, die op elke lozing op het riool van toepassing is.
Werkingssfeer
De vraag is welke voorschriften er ten minste in de Wm-vergunning moeten worden opgenomen. De Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer (Staatscourant 1996, nr. 59) bepaalt dat elke Wm-vergunning voor-
De nota van toelichting bij het besluit waarmee afvalwatervoorschriften aan de bestaande Wm-amvb’s zijn toegevoegd (Staatsblad 1996, 45) schaart in elk geval de volgende voorschriften onder de werkingssfeer van de vangnetbepaling. Afvalwater wordt niet op het riool gebracht als:
• de temperatuur hoger is dan 30°C • het water een pH heeft lager dan 6,5 of hoger dan 10 • de sulfaatconcentratie hoger is dan 300 mg/l • het afvalwater brand- of explosiegevaar kan veroorzaken • het afvalwater door een beerput, rottingsput of septictank is geleid. Het is niet zo dat het bevoegd gezag deze voorschriften in alle gevallen moet opnemen: in bepaalde situaties kan hier best van worden afgeweken. De strekking van de vangnetbepaling is hierbij bepalend.
Aandachtspunten In het algemeen dient een vergunning zoveel mogelijk concrete voorschriften te bevatten die zijn toegespitst op de te verwachten lozing, gerelateerd aan de bedrijfsactiviteiten. Aandachtspunten daarbij vormen slecht of niet-afbreekbare stoffen, zoals metalen en stoffen die de biologische werking van de zuivering nadelig kunnen beïnvloeden. Ook het debiet kan een onderwerp zijn; bij lozing op een drukriool met beperkte capaciteit bijvoorbeeld kan in de vergunning een lozingsregime worden opgenomen. Vaak zijn op voorhand niet alle mogelijke lozingen bekend. De vangnetbepaling in de vergunning kan dan een oplossing bieden, zij het zonder de mogelijkheid tot het stellen van een nadere eis; jurisprudentie wijst namelijk uit dat dit niet acceptabel is. Handhaving op grond van alleen de vangnetbepaling is echter zeer lastig. ■
A F VA L - E N E M I S S I E P R E V E N T I E
Herziene versie van de preventieprojectenbundel In 1999 verscheen de eerste versie van Preventieprojecten bij bedrijven, een bundel informatie over projecten die gericht waren op afval- en emissiepreventie bij bedrijfsmatige activiteiten. Preventie is de gewoonste zaak van de wereld, was de boodschap. De afgelopen twee jaar zijn er weer veel nieuwe projecten uitgevoerd op het gebied van preventie, milieugerichte productontwikkeling (MPO), energiebesparing, afvalscheiding, (preventieve) milieuzorg en duurzame bedrijventerreinen. Er is zoveel nieuws dat het tijd werd een volledig herziene versie van de projectenbundel uit te brengen.
Praktijkblad Als u in de vergunningverlening of bij het stellen van nadere eisen bij de nieuwe 8.40 amvb’s (nog) meer aandacht wilt besteden aan afvalscheiding, afval- en emissiepreventie, waterbesparing en energieverbruik, dan biedt het praktijkblad Vergunningprocedure: considerans en voorschriften in de reeks ‘Verruimde reikwijdte Wm: omgaan met afval- en emissiepreventie’ hiervoor een handreiking.
Dit praktijkblad is weer opgesteld in nauwe samenwerking met het bureau Bisschop en Partners te Utrecht. Het staat vol praktische tips en praktijkvoorbeelden, en in interviews gaan twee milieuambtenaren in op hun ervaringen met preventie. Het praktijkblad (bestelnr. A15-3) is net als de projectenbundel (bestelnr. A14) per fax bij InfoMil te bestellen (070) 363 33 33. ■
17
InfoMil Nieuws 22
Juni 2001
ASBEST
Er verandert veel in nieuw Asbestverwijderingsbesluit In de Staatscourant van 31 juli 2000 (nr. 145) is het ontwerp van het Asbestverwijderingsbesluit 2001 (Avb-2001) gepubliceerd. De commentaarronde op dit besluit is afgerond en het besluit ligt ter beoordeling bij de Raad van State. In dit artikel gaan we uit van het ontwerpbesluit zoals dat vorig jaar gepubliceerd is, omdat de versie die voor advies bij de Raad van State ligt een vertrouwelijk karakter heeft. Dit kan betekenen dat er in het definitieve besluit nog wijzigingen optreden.
Bepaling asbest in de bodem: concept-NEN Sinds kort is de ontwerp-NEN 5707 als concept bij het NNI verkrijgbaar. Het normontwerp kan gebruikt worden voor inspectie, monstername en analyse van asbest in de bodem en is geschikt voor alle vormen van asbestverontreiniging, zoals stukken asbestcement, zachtboard en restanten van isolatiemateriaal. Het normvoorschrift gaat in op alle facetten van het onderzoek, zoals het historisch vooronderzoek, het veldonderzoek (bestaande uit inspectie en monsterneming) en de analyse in het laboratorium. Om een goede aansluiting te krijgen bij bestaande bodemnormen zijn het vooronderzoek asbest en het verkennend onderzoek asbest zodanig opgesteld dat ze gecombineerd kunnen worden met het vooronderzoek conform NVN 5725 en het verkennend onderzoek conform NEN 5897. In de ontwerp-NEN wordt niet gedetailleerd ingegaan op risicobeoordeling, saneringsnoodzaak en saneringsurgentie. Momenteel is een werkgroep met de ministeries van VROM en SZW, en TNO-MEP daarmee bezig.
Overige veranderingen
(foto: Joop van Reeken Studio)
Het huidige Asbestverwijderingsbesluit (1993) heeft betrekking op de inventarisatie en sloop van asbest in objecten en bouwwerken. Het besluit heeft voor objecten een rechtstreekse werking. De voorschriften ten aanzien van bouwwerken moeten door de gemeenten in de gemeentelijke bouwverordening worden verwerkt; zolang dat niet is gebeurd, werkt het besluit rechtstreeks. Voorafgaand aan de sloop van asbest uit bouwwerken en objecten moet eerst een asbestinventarisatie plaatsvinden door een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf. De sloop kan vervolgens worden uitgevoerd door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.
Het nieuwe besluit Het Avb-2001 heeft net als het huidige Asbestverwijderingsbesluit een rechtstreekse werking voor objecten; voor bouwwerken werkt het besluit rechtstreeks totdat het in de gemeentelijke bouwverordening is verwerkt. Een belangrijk verschil is dat het Avb-2001 niet alleen betrekking heeft op bouwwerken en objecten, maar op alle situaties waarin mogelijk asbest aanwezig is en men voornemens is dat asbest te verwijderen.
Dat betekent dat het besluit ook van toepassing is op calamiteiten, zoals branden of explosies waarbij asbest in het milieu terecht is gekomen en moet worden verwijderd. Ook het verwijderen van asbestbevattende grond gaat onder het Avb-2001 vallen. Uitgangspunt blijft dat het inventariseren en verwijderen moet plaatsvinden door erkende (gecertificeerde) bedrijven.
Ministeriële regeling Naast het besluit wordt een ministeriële regeling gemaakt waarin staat aangegeven in welke gevallen sprake is van vrijstellingen of van nadere voorschriften. Vrijstellingen en nadere voorschriften maken op dit moment nog deel uit van het besluit zelf. Met de ministeriële regeling – die tegelijkertijd met het nieuwe Asbestverwijderingsbesluit in werking treedt – kan sneller worden ingespeeld op ontwikkelingen in de asbestverwijderingsmarkt.
Naast de hierboven aangegeven wijzigingen wijkt het Asbestverwijderingsbesluit 2001 ook op de volgende punten af van het huidige besluit: • Er komt een verandering van het certificatiesysteem, die het Rijk meer invloed geeft op de certificatie-instellingen en de gecertificeerde bedrijven; zo kan de kwaliteit van die instellingen en bedrijven beter worden gewaarborgd. • Er komt een beperking van het aantal uitzonderingen op de asbestinventarisatieplicht, om selectieve sloop van asbest beter te kunnen waarborgen. • De verplichting voor particulieren om het verwijderen van bepaalde asbestbevattende materialen uit bouwwerken vooraf aan B&W te melden vervalt; in plaats daarvan komen er algemene voorschriften. • De verplichte melding van asbestverwijderingswerkzaamheden aan de Arbeidsinspectie door de houder van de sloopvergunning of de opdrachtgever vervalt, omdat deze verplichting krachtens de Arbeidsomstandighedenwet 1998 al geldt voor de asbestverwijderingsbedrijven die de klus moeten uitvoeren. • Er komt een verzwaring van de strafmaat voor overtreding van de voorschriften die gelden voor het verwijderen van asbest uit bouwwerken. Het Asbestverwijderingsbesluit 2001 en de ministeriële regeling treden naar verwachting eind dit jaar of begin volgend jaar in werking. ■
18
InfoMil Nieuws 22
Juni 2001
BODEM
Facilitering handhaving Bouwstoffenbesluit 2000/2001 In februari 2001 is de eerste fase van het faciliteringsprogramma Handhaving Bouwstoffenbesluit 2000/2001 afgerond. Op 8 maart heeft de klankbordgroep het definitieve programma voor 2001 vastgesteld, op basis van de resultaten van een inventarisatie onder handhavers en de ervaringen met de ondersteuning van vijf adoptieprojecten in de eerste fase van het programma. Het programma bestaat uit de volgende onderdelen: • Praktijkochtenden/-middagen handhaving Bouwstoffenbesluit • Workshop(s) certificering BRL 2506 (BSA-granulaten) • Stappenplan toezicht kernvoorschriften Bouwstoffenbesluit • Publicatie voorbeeldprojecten • Telefonische helpdesk bij InfoMil en Rijkswaterstaat/DWW • InfoMil als informatieknooppunt.
•
•
Toelichting faciliteringsprogramma • Praktijkochtend/-middag Deze praktijkbijeenkomst is bedoeld voor de handhavers van het Bouwstoffenbesluit. De kernvoorschriften van het besluit worden toegelicht, met de manier waarop je die kunt handhaven. InfoMil en de SEPh’s organiseren de bijeenkomsten. • Workshop(s) certificering BRL 2506 (puingranulaten uit bouw- en sloopafval) Bij de handhavers bestaat er nog veel scepsis rond gecertificeerde bouwstoffen. Om hierover een constructieve dialoog te starten met alle betrokkenen (producenten, certificerende instanties en handhavers) organiseren we een workshop. We beginnen met één workshop, maar als die
•
•
succesvol is, volgen er mogelijk meer bijeenkomsten. Stappenplan toezicht kernvoorschriften Bouwstoffenbesluit In het stappenplan zijn de eisen van het besluit en de controlemogelijkheden hierop gecomprimeerd vastgelegd op één A4-tje. De deelnemers krijgen het overzicht tijdens de praktijkdag uitgereikt. Eind 2001 valt de beslissing of het stappenplan nog verder wordt uitgewerkt. Publicatie voorbeeldprojecten In toenemende mate wordt succesvol gecontroleerd op naleving. In de loop van 2001 worden in een aantal media, zoals het blad Handhaving, voorbeelden van geslaagde handhavingsacties gepubliceerd. Telefonische helpdesk bij InfoMil en Rijkswaterstaat/DWW De helpdesks bij InfoMil (alle werkdagen) en Rijkswaterstaat (op dinsdag en donderdag) blijven in 2001 geopend. InfoMil als informatieknooppunt De belangrijkste projecten die momenteel rond het Bouwstoffenbesluit worden uitgevoerd, zijn ‘Monitoring en evaluatie Bouwstoffenbesluit’ (VROM) en ‘Gemeentelijke handhaving Bouwstoffenbesluit’ (Inspectie Milieuhygiëne).
(foto: Roelenjee)
• Indicatoren handhaving Bouwstoffenbesluit Binnen de Landelijke Coördinatie Commissie Milieuwethandhaving wordt gewerkt aan indicatoren voor onder meer de LCCMprioriteit handhaving Bouwstoffenbesluit. De bedoeling is dat de indicatoren meebepalen hoe de handhaving precies moet gaan plaatsvinden. Bij de vaststelling zijn alle handhavingspartners betrokken: gemeenten, provincies, Inspectie Milieuhygiëne, waterkwaliteitsbeheerders, politie en Openbaar Ministerie. ■
LUCHT
CFK’s in 2001 Uit onderzoek bleek dat er meer CFK’s uit koelinstallaties weglekken dan verwacht. Daarom heeft de Landelijke Coördinatie Commissie Milieuwethandhaving de handhaving van het CFK-besluit in 2001 prioriteit gegeven. Bovendien heeft Europese verordening 2037/200 per 1 oktober vorig jaar de regelgeving voor CFK’s aangescherpt. Sinds 1 januari 2001 is het bijvullen van koelinstallaties met harde CFK’s verboden. De aanscherping komt ook in het aangepaste CFK-besluit te staan dat in de loop van dit jaar van kracht wordt. Tot die tijd geldt de verordening rechtstreeks. Zowel de Inspectie Milieuhygiëne als provincies en gemeenten zijn bevoegd om de CFKregelgeving te handhaven. De Inspectie
Milieuhygiëne heeft medio 1999 in een brief aan de SEPh’s, provincies en gemeenten verzocht om eenvoudige, inrichtinggebonden overtredingen van het CFK-besluit zelfstandig af te handelen. Doel van het project ‘CFK’s in 2001’ is dat alle provincies en gemeenten ervaring opdoen met deze verruimde bevoegdheid. Daarom wordt van alle gemeentes en provincies gevraagd
om over de ervaringen bij tenminste twee koelinstallaties te rapporteren aan de LCCM. Een toelichting hierop vindt u in de Handreiking LCCM-project CFK’s in 2001, die aan alle gemeenten en provincies is toegestuurd. De handreiking is ook te vinden op www.infomil.nl (onder overig/stoffen/CFK’s) en op te vragen bij het LCCM-secretariaat, (070) 339 44 98. De rapportageformulieren van gemeenten en provincies en van de eigen controles van de inspectie worden centraal verwerkt. Daaruit moet blijken hoe het in 2001 gesteld is met de lekdichtheid van koelinstallaties en hoeveel tijd handhaving van het CFK-besluit kost. ■
19
InfoMil Nieuws 22
FO-Industrie
bij het ontwikkelen van het convenant zijn gerealiseerd.
Tien convenanten De uitwerking van de convenanten die zijn afgesloten met tien branches gaat gestaag door. Een overzicht van de stand van zaken.
Basismetaal Begin mei 2001 heeft 55% van de basismetaalbedrijven het MJV 2000 ingediend en 50% het ontwerp-BMP-3. Voldoen aan de termijnen van het BMP-3-proces en het MJV 2000 indienen is dus een belangrijk punt van zorg. De SBM heeft de achterblijvende bedrijven aangespoord. Voor het BMP-3 is bedrijven gevraagd speciale aandacht te besteden aan bepaalde stoffen, die zijn aangewezen in de Knelpuntanalyse van 2000. Op basis van de BMP-3rapportage, verwacht in het voorjaar van 2002, worden afspraken gemaakt voor de verdere invulling van de intentieverklaring gericht op doelen voor 2010.
Betonmortel en betonproducten Een meerderheid van de bedrijven in de betonmortel- en betonproductenindustrie doet inmiddels mee met het BMP-1-proces. Zelfs na de vastgestelde indieningdatum komen er nog BMP’s bij FO-Industrie binnen. De verwachting is dan ook dat we in 2004 bij het aflopen van de BMP-1-periode een goed beeld van de milieubelasting van de bedrijfstak kunnen geven. Pas in 2002 wordt er van de bedrijven weer een voortgangsrapportage verwacht, die betrekking heeft op 2001. In 2001 zal het bedrijfstakoverleg zich vooral bezighouden met het optimaliseren van de uitvoering van het milieubeleidsadvies.
Rubber- en kunststofverwerking De intentieverklaring in de rubber- en kunststofverwerkende industrie is ondertekend, en
Juni 2001
nu wordt druk gewerkt aan het samenstellen van een (digitaal) werkboek. Eind juni verschijnt een testversie, na de zomer moet de definitieve versie beschikbaar zijn. De werving van bedrijven en overheden die aan de testfase gaan meedoen is nog niet begonnen, maar aanmeldingen zijn al welkom bij FO-Industrie.
Metalektro In 2001 wordt in de metalektrobranche de kwantitatieve monitoring uitgevoerd. Hiervoor wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bedrijfsmilieuplannen en milieujaarverslagen. Het resultaat wordt in de loop van 2002 verwacht. Het werkboek is uitgebreid met de modules Scheepsbouw en -reparatie en Overige ondersteunende voorzieningen en afdelingen. Daarnaast is de module Energie geactualiseerd. Ten slotte is een digitale publicatie ontwikkeld die helpt bij de selectie van maatregelen.
Vlees Kort na de ondertekening van de intentieverklaring van de vleesindustrie is het werkboek verschenen. Momenteel doen de brancheverenigingen hun best om de achterban voor te lichten en op weg te helpen. FO-Industrie heeft de taak op zich genomen om bevoegde gezagen voor te lichten over dit convenant en de belangrijke aandachtspunten: (grond)waterverbruik, geur, geluid en externe veiligheid.
Zuivel Het bedrijfstakoverleg in de zuivelindustrie heeft besloten een werkgroep in te stellen die de trajecten van het BMP-1 en -2 procesmatig en inhoudelijk gaat evalueren. Op basis hiervan kan dan de koers worden bepaald voor het vervolg op het BMP-2. Zaken die aan de orde komen zijn onder meer de verbreding, maar zeker ook de afstand tot de te realiseren IMT-doelstellingen.
Chemie In de chemische industrie wordt het BMP-3 voorbereid. De start van het BMP-3-proces is verschoven naar 1 november 2001; intussen wordt een handreiking opgesteld voor het BMP-3. De agenda voor het bedrijfstakoverleg, die door de succesvolle voortgang van het convenant tot nu toe behoorlijk is uitgedund, wordt uitgebreid met onderwerpen als duurzaam ondernemen en duurzame bedrijventerreinen. Om de geschiktheid van genoemde onderwerpen als onderdeel van het BMP-3 te bepalen is er een workshop georganiseerd met alle partijen van het convenant.
Papier en karton Het Sommatierapport BMP-2 voor de papieren kartonindustrie is afgerond. Hieruit blijkt dat de belangrijkste speerpunten (energie, verdroging en verwijdering afval) (foto: Joop van Reeken Studio)
Rapporten kunt u downloaden van de website van FO-Industrie (www.fo-industrie.nl) of opvragen bij FO-Industrie;
[email protected], tel. (070) 345 14 15. Voor vragen over de doelgroepconvenanten en milieujaarverslagen kunt u contact opnemen met de InfoMilhelpdesk (070) 361 05 75.
(foto: Cox)
Textiel en tapijt Op 12 april 2001 werd in de tweede informatiebijeenkomst over het BMP-2 in de textiel- en tapijtindustrie meegedeeld dat het BMP-2proces beter verloopt dan de eerste ronde. Wel zijn er wat vertragingen, zodat is opgeroepen alle zeilen bij te zetten om het proces naar tevredenheid te voltooien. Ook werd er uitleg gegeven over de afstemming van het BMP-2 met de Algemene beoordelingsmethodiek voor stoffen en preparaten.
Grafische industrie In 1993 hebben de brancheorganisaties in de grafische industrie en verpakkingsdrukkerijen met de overheid de Milieubeleidsovereenkomst (MBO) afgesloten. In deze MBO is een groot aantal landelijk geldende milieumaatregelen vastgelegd. Nu wordt de MBO geëvalueerd, met speciale aandacht voor de maatregelen die blijkens de evaluatie van 1996 nog onvoldoende waren ingevoerd of pas daarna van kracht werden. ■
In aanbouw: de LIM-site Onlangs zijn we begonnen met het opzetten van de LIM-site; deze zomer zal de eerste fase worden afgerond. De site moet de toegangsdeur worden voor alle milieuhandhavers in ons land. Via de site kan de handhaver snel de weg vinden in het handhavingsnetwerk: hij of zij kan in contact treden met collega’s, en allerlei soorten informatie ontsluiten. Verder wordt op de site het laatste handhavingsnieuws gepresenteerd, en kan de digitale versie van het blad Handhaving worden bekeken.
LCCM Achter de knop ‘LCCM’ zit de laatste informatie over de Landelijke Coördinatie Commissie Milieuwethandhaving, inclusief de gezamenlijke landelijke programmering en de bijbehorende faciliterende producten (zie ook p.15 van dit nummer van InfoMil Nieuws). Verder bieden we direct een eerste versie van de rubriek ‘meest gestelde vragen’, een eenvoudige zoekfunctie en een webgids (‘links’). Op termijn moet de LIM-site ook als digitale helpdesk gaan fungeren en zal via een bibliotheekfunctie een scala aan documenten toegankelijk worden.
Koppeling Door koppeling van de site aan het huidige Politie Milieu Net kan de functie van de zogeheten regioboxen worden aangeboden. Per provincie kunnen de gezamenlijke partners bepalen hoe zij hun eigen regiobox gaan invullen. Daarbij valt te denken aan regionale discussiefora, de uitwisseling van praktijkdocumenten, en dergelijke. Het mag duidelijk zijn dat niet alles tegelijk in werking treedt: er zal sprake zal zijn van een opbouw in fases. Meer over de LIM-site in het volgende nummer van InfoMil Nieuws. De site is als gezegd nog niet in de lucht, maar als het zover is, kunt u er komen via www.infomil.nl. ■
Agenda
(foto: Benelux Press)
Aandachtsgebieden van InfoMil
InfoMil Nieuws verschijnt vier maal per jaar. Het abonnement is gratis. Aanvragen en
5 juli Met preventie naar duurzaam ondernemen • Voor vergunningverleners, handhavers, beleidsmedewerkers en bestuurders • 13.00–16.00 uur • Hotel Wientjes, Zwolle • Informatie en aanmeldingsformulieren bij InfoMil (070) 361 05 75. Contactpersonen bij InfoMil zijn Marlon Offerman en Roselie Wijtenburg.
3 en 4 oktober Basiscursus Energie in de milieuvergunning • Voor vergunningverleners en handhavers van gemeenten, samenwerkingsverbanden en milieudiensten • De cursus duurt twee dagen • La Vie, Utrecht • ƒ 195,– per persoon (voor 2 dagen inclusief lunch) • Informatie en aanmeldingsformulieren bij InfoMil (070) 361 05 75 of via www.infomil.nl onder ‘energie’.
1 november Derde landelijke SEPh-dag • Voor en door medewerkers van SEPh’s • De Reehorst, Ede • In de zomermaanden ontvangen alle SEPh’s informatie over deze dag • Informatie: InfoMil, sectie LIM (070) 361 05 75.
Lucht • Bees (NOx) • Emissie van vluchtige organische stoffen (VOS) • Monitoring luchtkwaliteit • Nederlandse emissierichtlijn (NeR) • Nieuw Nationaal Model (NNM)
adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk.
Colofon • Redactieadres InfoMil Postbus 30732 2500 GS Den Haag
Bodem, water en landbouw • Bodembescherming (NRB) • Bodemlozingen • BOOT • Bouwstoffenbesluit en handhaving • Landbouw • Water
Fax (070) 363 33 33 E-mail
[email protected] Website www.infomil.nl • Coördinatie voor InfoMil Marja Heida, Jolanda Vloon, Roselie Wijtenburg • Redactie Frans Brand, Dick van Teylingen
Verruimde reikwijdte Wm • Afval- en emissiepreventie • Afvalscheiding (bedrijfsgebonden) • Duurzaam ondernemen • Energiebesparing • MDW
(: Netwerk voor communicatie, Rotterdam) • Ontwerp en vormgeving Conefrey/Koedam BNO, Almere • Foto voorzijde Loeffen • Druk PlantijnCasparie (ISO14001), Den Haag
Overige aandachtsgebieden • Asbest • Bestuurlijk-juridisch • Bedrijfsinterne milieuzorg • Doelgroepbeleid industrie • Elektromagnetische straling • EuroBAT • Externe Veiligheid • Geluid (industrielawaai) • Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving (LIM) • MER • Milieujaarverslag • SdT/Alara • VOH/VOM
• Oplage 6.500 exemplaren InfoMil Nieuws is gedrukt op 100% kringlooppapier. Bij de productie is gebruik gemaakt van Computer To Plate (CTP). ISSN 1385-5492 De volgende InfoMil Nieuws verschijnt in september 2001. Overnemen met bronvermelding is toegestaan.