I n f o M i l N i e u w s 23
Inhoud
Onder het motto Een wereld en een wil worden
Nummer 23, zesde jaargang, oktober 2001
2 3 4 7 8 9 10 11
12 13 14 15 16
in het nieuwe Nationaal Milieubeleidsplan de Interview met Cees Moons, projectleider NMP4 Column: Noodsituaties en de Wet milieubeheer eerste schetsen gemaakt voor de volgende drie Vragen aan de helpdesk Vermijden pieken gasverbruik is vaak nadelig voor milieu decennia milieubeleid. Concrete maatregelen voor Verschenen nu staan in het NMP4 broederlijk naast een langeLucht: Monitoring verkeersbijdrage aan stedelijke luchtvervuiling Zeer lage NOx-emissies bij katalytische gasturbines termijnaanpak van grote milieuproblemen. Het plan Lucht: VOS-taakstelling 2010 en nieuw beleid presenteert de fundamenten voor een toekomstHoutstof (verdacht) carcinogeen Criteriadocument Bijzondere Regelingen Energie: MJA energie-efficiency 2 klaar voor visioen dat steeds concreter moet gaan worden. ondertekening Duurzaamheid, problemen niet afschuiven naar Voortgang convenant benchmarking vertraagd Het sportconvenant de toekomst of naar andere delen van de wereld, Externe veiligheid: Implementatietraject Vuurwerkbesluit dat moeten we uiteindelijk bereiken. Misschien staat dat Bodem: Praktijkdagen handhaving Bsb Bodem: Teksten NRB volledig herzien ver af van uw dagelijkse praktijk, maar ook die komt Eurobat: BREFs wachten op integratie in de praktijk Afval- en emissiepreventie: Haalbaarheid volop aan de orde in deze InfoMil Nieuws. preventiedoelstellingen beoordeeld SAM-regeling stimuleert preventieprojecten FO-Industrie: Het elektronisch milieuverslag LIM: Vierentwintig uur handhaving Agenda Aandachtsgebieden van InfoMil
2
InfoMil Nieuws 23
Oktober 2001
Interview
NMP4: nadenken over duurzaamheid op lange termijn Een wereld en een wil, dat is de titel van het nieuwe Nationaal Milieubeleidsplan, het NMP4. Daarin zijn beleidslijnen te vinden voor de lange termijn, maar ook zeer concrete maatregelen. Wat zijn de achterliggende gedachten, en wat zijn de gevolgen van het nieuwe beleidsplan voor de lezers van InfoMil Nieuws? Cees Moons, projectleider NMP4 bij VROM, weet er meer van. Kunt u het NMP4 in het kort karakteriseren? Cees Moons: “Het NMP4 richt zich op grote milieuproblemen waar we tot nu toe onvoldoende greep op hebben gekregen. Doorgaan op de gebaande paden heeft daarvoor weinig zin; er moet iets wezenlijk anders gebeuren. Het NMP4 bevat “Veranderingen hoeven een nieuwe strategie voor echt niet altijd met geld grote en complexe problemen. De aard van deze of subsidies gekocht problemen maakt het nodig te worden” om een ruimere horizon te kiezen. In tijd ligt die bij het jaar 2030, terwijl die van het NMP3 bij 2010 ligt. Daarmee geven we onszelf meer oplossingsruimte en kunnen we de grote milieuproblemen meer in hun samenhang bekijken.”
Systeeminnovatie Een belangrijke term in het NMP4 is ‘transitie’. Wat is dat? “Veel beleid is gericht op het optimaliseren van bestaande systemen. De auto is de laatste tijd met kleine stapjes Cees Moons (foto’s: Rinie Bleeker) steeds steeds minder milieubelastend geworden, maar in principe is het nog steeds dezelfde auto. Dat geldt ook voor de industrie. Voor veel problemen is dit een effectieve aanpak geweest. Maar voor de oplossing van grote milieuproblemen is systeemoptimalisatie onvoldoende. Voor de oplossing van het klimaatprobleem is op termijn een andere energiehuishouding nodig, die structureel anders van karakter is dan de huidige. Daar is een systeeminnovatie nodig. Een transitie is een grootscheeps veranderingsproces waarin overheid en vele maatschappelijke sectoren jarenlang doelgericht samenwerken, met als inzet een volledig duurzame ontwikkeling. Transities kennen een fase van voorontwikkeling, waarin van alles gebeurt, maar die nog niet leidt een verandering van het systeem. Denk aan research en development. Vervolgens zie je een versnellingsfase waarin het systeem als het ware in korte tijd omklapt en
“Het Nederlandse milieubeleid moet eraan bijdragen dat een gezond en veilig leven mogelijk is, in een aantrekkelijke leefomgeving, temidden van een vitale natuur, zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten.” NMP4
zich stabiliseert op een ander niveau. Dit nieuwe niveau wordt sterk bepaald door zaken die in de voorontwikkelingsfase aan de orde zijn geweest. Het ingewikkelde is dat transities altijd het resultaat zijn van op elkaar inwerkende krachten. Die kunnen elkaar versterken, maar ook tegenwerken. Dit introduceert allerlei onzekerheden en maakt dat de uitkomst van een transitie zich niet vooraf precies laat voorspellen. Een voorbeeld van zo’n transitie is de overgang van de zeilvaart naar de stoomvaart. Zeilschepen en stoomschepen hebben tientallen jaren naast elkaar bestaan, maar plotseling is de zeilvaart verdrongen. We denken na over de condities die de overheid moet creëren om een versnelling, en daarmee een verandering teweeg te brengen. Het NMP4 geeft daar een aanzet voor; de nota wil een nieuwe weg aangeven en daarbij de eerste stappen zetten. We zoeken daarbij naar instrumenten die niet sturen op middelen, maar op te vermijden milieueffecten; we sturen meer op systeemniveau.”
Riolering en ruilverkaveling “We proberen dus die transities te managen, of misschien kun je beter zeggen die actief te beïnvloeden. Vaak waren het externe factoren, zoals de markt, die een transitie bewerkstelligden. Maar er zijn ook gevallen waarin overheidsbeleid de ommekeer heeft veroorzaakt; de ruilverkaveling in de landbouw en de sluiting van de steenkolenmijnen zijn twee voorbeelden van overheidsgestuurde transities. Een ander voorbeeld is de aanleg van riolering en andere hygiënemaatregelen in de negentiende eeuw die een enorm positief effect hebben gehad op de volksgezondheid, geboortecijfers en uiteindelijk op de omvang van de bevolking. Dergelijke gevolgen kun je vooraf niet volledig voorspellen. De complexe vraagstukken waar het om gaat
hebben met elkaar gemeen dat ze altijd heel veel mensen raken, dat je ze niet alleen op eigen kracht kunt oplossen, dat ze onzekerheden met zich meebrengen en dat voor een oplossing barrières doorbroken moeten worden. Neem de energievoorziening in de toekomst. Sommigen denken dat waterstof dé energiebron wordt, anderen denken dat we helemaal afhankelijk zullen worden van elektriciteit. Denk je eens “De overheid moet in welke gevolgen dat soms streng zijn en alleen al voor de infrastdoor zure appels ructuur zal hebben! Hoe ga je daar mee om, hoe heen durven bijten.” maak je keuzes en hoe kun je het beste sturen? Voor dat soort vragen staan we. Dat vraagt om experimenten, over beperkingen heenkijken en maatschappelijke betrokkenheid. Het is daarom zo belangrijk dat negen bewindslieden hebben getekend voor dit beleid, want het raakt heel veel maatschappelijke terreinen. Voor elke transitie is het verhaal anders. Sommige spelen op wereldniveau, maar de landbouw is een complex probleemgebied dat bij uitstek ook vraagt om gebiedsgericht beleid. Daar zullen gemeenten en provincies dus een belangrijke rol spelen zoals in het klimaatconvenant als uitwerking van het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS). Het ministerie moet ervoor zorgen dat die beleidsmatige ruimte er is. Maar ook voor problemen als klimaatverandering is betrokkenheid van andere overheden essentieel. Door onder meer geld beschikbaar te stellen voor gemeentelijke en provinciale initiatieven proberen we daar ondersteuning aan te geven.”
Emissiehandel Over convenanten wordt in het plan gezegd dat die kritisch tegen het licht zullen worden gehouden, net nu het Rijk het Convenant benchmarking energie-efficiency heeft afgesproken, met een recordlooptijd van twaalf jaar. “Met convenanten zijn uitstekende resultaten behaald, en ze zijn nog steeds niet uitgewerkt. Wel moet je heel goed evalueren en lering trekken uit de geschiedenis. Convenanten hebben nooit regelgeving vervangen, en zo kunnen we in de toekomst naast de convenanten ook andere instrumenten inzetten. Hoe verbeteren of veranderen we ons
3
instrumentarium om het resultaat te verbeteren, daar gaat het om. Zeker ook op langere termijn. Het benchmarkconvenant is heel waardevol, maar we moeten nu al nadenken over wat we na 2012 gaan doen, gelet op de uitdagingen waar we dan voor staan. Bijvoorbeeld werken aan een internationaal systeem voor emissiehandel. Dat is zo’n nieuw instrument; door een plafond voor emissies vast te stellen, creëer je een schaarste en daarmee een waarde die verhandelbaar is. Het geeft meer zekerheid over het resultaat dan heffingen: je stelt vooraf een plafond en je weet daardoor precies hoeveel kilo CO2 er uit de lucht verdwijnt. Daar staat onzekerheid over de te betalen prijs tegenover. We moeten wel heel goed nadenken over een sluitend systeem van emissiehandel. Je moet weten waar je aan begint, want eenmaal op weg kun je niet meer terug.”
Oktober 2001
InfoMil Nieuws 23
wil geven. Gaan we ons weer opstellen als het braafste jongetje van de klas? Lokt de overheid daardoor niet weer het commentaar van de industrie uit dat we te ver voor de internationale muziek uitlopen? “Het gaat er ons niet om een corrigerend vingertje op te steken. Nederland heeft wat te zeggen op milieugebied. Neem het instrument van de convenanten: overal ter wereld willen ze daar meer van weten. Onze invloed is veel groter dan je op grond van het aantal inwoners mag verwachten. Dat is gunstig: als je in de voorhoede zit, heeft dat duidelijke voordelen, ook economisch. We moeten ook wel, want de Nederlandse energie-intensieve economie is kwetsbaarder dan die op van andere landen. We zijn ook een klein en dichtbevolkt land, dus moet bijvoorbeeld veiligheid meer nadruk hebben.”
Meer aandacht voor veiligheid De voordelen van de voorhoede In het NMP4 staat dat Nederland in de internationale gemeenschap het goede voorbeeld
Het NMP4 in het kort • Duurzaamheid, voorzorg en eigen verantwoordelijkheid zijn de leidende principes van het NMP4. • Er is veel bereikt in het milieubeleid, maar er zijn grote milieuproblemen (zoals klimaatverandering) waar we geen greep op krijgen. We wentelen de gevolgen af op de generaties na ons en op de derde wereld. Daar moet uiterlijk 2030 een eind aan komen. Om de problemen werkelijk te kunnen aanpakken, is systeeminnovatie nodig. Dergelijke transities zijn net als de rest van het milieubeleid op de lange termijn gericht op een volledig duurzame ontwikkeling. • Omdat de grote milieuproblemen vaak internationale problemen zijn, gaat Nederland een zeer actieve internationale milieudiplomatie voeren en geeft ons land het goede voorbeeld. • De grote problemen kunnen we alleen aanpakken door de milieukosten volledig door te berekenen aan vervuilers en afnemers.
Op sommige punten is het NMP4 heel concreet, zoals over het veiligheidsbeleid. Er komen strengere wetten en regels. Het bedrijfsleven beschuldigt de minister ervan dat hij dit zonder overleg heeft doorgedrukt. Gemeenten en provincies moeten straks regels gaan uitvoeren waarvan de uitvoering mogelijk erg moeizaam zal gaan. “Over een aantal onderwerpen is het NMP4 inderdaad heel uitgesproken. Dat heeft te maken met de aard van het probleem dat we proberen aan te pakken. Dat geldt bijvoorbeeld voor de gebieden verzuring en externe veiligheid. Die terreinen hebben prominent aandacht gekregen, en daar is het beleid op korte termijn harder neergezet. Als veiligheid of gezondheid in het geding zijn, moet je ingrijpen. Dat is veel absoluter dan bijvoorbeeld een aantrekkelijke leefomgeving of biodiversiteit, die ook doelstellingen zijn van het beleid. Een zaak als veiligheid is zo essentieel dat het Rijk op dat gebied een uitdrukkelijke verantwoordelijkheid heeft. Burgers mogen ervan uitgaan dat de handhaving van veiligheidsregels uniform en geregeld gebeurt. Centrale regie is hiervoor onontbeerlijk.”
Weg met het gedogen In de Wet milieubeheer wordt een aantal beginselen opgenomen. Waarom is dat belangrijk? “Het in de wet vastleggen van bijvoorbeeld het beginsel ‘de vervuiler betaalt’ is vooral bedoeld om dat geen dode letter te laten zijn en ze een grotere hardheid te geven in de maatschappelijke ontwikkeling. We leggen de rekening meer dan tot nu toe het geval was bij de vervuiler. Stel dat je bij opslag en transport van gevaarlijke stoffen ook de maatschappelijke kosten van indirect ruimtebeslag zou doorberekenen, dan lossen veel van de problemen zich waarschijnlijk vanzelf op. Veranderingen hoeven echt niet altijd met geld of subsidies gekocht te worden, al is dat vaak wel makkelijker. De boodschap is: overheid, hou je rug recht. De titel van het nieuwe beleidsplan is niet voor niks Een wereld en een wil: uitvoering is een kwestie van willen, van politieke, bestuurlijke wil. Veranderingen doen altijd ergens pijn, en hebben winnaars en verliezers. Samenwerking met het bedrijfsleven heeft veel goede elementen, maar mag niet leiden tot het laten verslappen van de handhaving. Soms is er een diffuusheid van verantwoordelijkheden, en die moet eruit. Kok zei het laatst al: weg met het gedogen. Dat betekent dus dat de overheid soms streng moet zijn en door zure appels heen moet durven bijten.” ■
De projectgroep NMP4 met minister Pronk (foto: VROM)
Raymond Kavsek Een van de dingen die de mond- en klauwzeercrisis ons heeft geleerd is dat de Wet milieubeheer niet goed werkt in noodsituaties. De Wm kent weliswaar (foto: Rinie Bleeker) een regeling voor ongewone voorvallen (Hoofdstuk ), maar die is niet van toepassing als zo’n voorval zich buiten de eigen veehouderij voordoet. Een praktijkvoorbeeld vormt een vervoersverbod, zoals na de uitbraak van .
Noodsituaties en de Wet milieubeheer
Bedrijven in een bepaald gebied mogen hun melk, mest en dieren dan niet meer vervoeren, en daardoor ontstaan binnen de inrichting capaciteitsproblemen. De enige manier om negatieve milieugevolgen te voorkomen, of op zijn minst te beperken, is over te gaan op gedoogbeleid: tijdelijk gedogen van extra opslagcapaciteit binnen de inrichting, gedogen dat er melk wordt geloosd op de sloot, of gedogen dat er meer dieren in de stal staan dan de vergunning toestaat.
Op grote schaal gedogen dus, en dat terwijl we in Nederland de gedoogcultuur nu net wilden terugdringen. Maar ook vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is gedogen vaak ongewenst, zeker als er meerdere oplossingen denkbaar zijn en bevoegde gezagen elk hun eigen (regionale) gedooglijn volgen. InfoMil ontwikkelt momenteel een handreiking, waarin staat hoe we vanuit milieuhygiënisch en milieujuridisch oogpunt kunnen omgaan
met noodsituaties bij veehouderijen. Nog beter is het misschien om in de Wm een bepaling op te nemen dat de minister in noodsituaties speciale maatregelen kan afkondigen, die de milieuvergunning van een bedrijf tijdelijk buiten spel kunnen zetten. Raymond Kavsek InfoMil, secties Landbouw en Bestuurlijk-juridisch
✆
4
Oktober 2001
InfoMil Nieuws 23
Vr a g e n a a n d e h e l p d e s k LUCHT
NER
➥
➥
OPLOSMIDDELENBESLUIT
Een bedrijf maakt onder meer metalen kabelgoten, waarvan de onderdelen eerst worden ontvet met een VOS-houdend middel en daarna met een VOS-houdende coating worden behandeld. Onder welke activiteit van bijlage IIA van het Oplosmiddelenbesluit valt het bedrijf dan? Oppervlaktereiniging van materialen met VOS valt onder activiteit 4 of 5, afhankelijk van de soort VOS waarmee gereinigd wordt. Het coaten van metalen producten valt onder activiteit 8. Voor dit bedrijf zijn dus twee activiteiten van toepassing. Dat betekent dat voor beide activiteiten afzonderlijk gekeken moet
worden of het verbruik van VOS op jaarbasis hoger is dan de drempelwaarden die genoemd zijn in bijlage IIA van het besluit. Het reinigen van de verfspuitapparatuur valt overigens niet onder de activiteit oppervlaktereiniging, maar wordt meegerekend onder de activiteit coaten.
GELUID
➥
I N D U S T R I E L AWA A I
Wat is de juridische status van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening? Kan of moet in de milieuvergunning naar de handreiking worden verwezen, ook wanneer er nog geen lokaal geluidsbeleid is vastgesteld? (foto: Benelux Press)
De handreiking zelf heeft geen formele juridische status; dat wordt in het document ook aangegeven. Wel moeten geluidsnormen in de milieuvergunning gebaseerd zijn op de handreiking, waarbij afwijkingen gemotiveerd dienen te worden. Wanneer er nog geen lokaal geluidsbeleid is vastgesteld, zijn hoofdstuk 2 en 3 van de handreiking niet van toepassing, de overige hoofdstukken wel. Het belang van de handreiking blijkt uit het feit dat de minister van Verkeer en Waterstaat naar het document verwijst in reactie
op vragen van Tweede-Kamerleden dd. 17 januari 2001 (betreffende geluidhinder door het uitvliegen van traumahelikopters): “Het is het voornemen van mijn ambtgenoot van VROM de bij de vergunningverlening veelal gebruikte Handreiking industrielawaai en vergunningverlening op zeer korte termijn zodanig te wijzigen, dat er een expliciete categorie komt ‘inherente maximale geluidsniveaus bij ongevallen en brandbestrijding’ in hoofdstuk 5, dat gaat over het opstellen van geluidsvoorschriften.”
C O N T R O L E O P N AV E R B R A N D E R S
Welke controlemethode leg ik op voor de VOS-emissie van een verpakkingsdrukkerij waar een naverbrander is geïnstalleerd? Voor de beantwoording van deze vraag volgen we de systematiek van de keuze van de controlemethode (§ 3.7.2) en het gebruik van emissierelevante parameters (ERP’s) in de NeR. (§ 3.7.3) Inventariseren van de storingsemissie Stel: de emissie van een verpakkingsdrukkerij bedraagt 5 kg vluchtige organische stoffen per uur. Deze emissie bestaat voor het grootste deel uit VOS die is ingedeeld in klasse g.O.3; de emissie is gasvormig en komt continu vrij. Met behulp van een thermische naverbrander wordt de emissie gereduceerd tot 0,25 kg per uur. De storingsemissie is de emissie die kan optreden bij het falen van de naverbrander. Die bedraagt in dit geval dus 4,75 kg per uur (4750g/uur). Bepalen van de storingsfactor F en het controleregime Het controleregime wordt bepaald door de verhouding tussen de storingsemissie en de massastroomtoetsingswaarde, gedefinieerd als de verhoudingsfactor F. De massastroomtoetsingswaarde is een maat voor de schadelijkheid van de geëmitteerde stoffen. Voor stoffen die zijn ingedeeld in de klasse g.O.3 bedraagt deze 3000 g/uur (§3.7.2, tabel 2). De verhoudingsfactor F is dus 4750/3000 = 1,6. Voor een factor F tussen 1 en 10 geldt controleregime 1 (zie tabel 1 uit § 3.7.2).
Inventariseren van de mogelijke controlevormen In tabel 1 van § 3.7.2 staan de mogelijke controlevormen voor dit regime aangegeven: tenminste eenmalig meten én de emissie bewaken met tenminste een ERP van categorie 2 of 3. Een ERP van categorie 2 geeft een betrouwbare kwalitatieve indruk van de samenstelling van het afgas. Een ERP van categorie 3 geeft aan of een installatie volgens ontwerp of op de gewenste wijze functioneert en biedt daarmee een goede indicatie van de emissie. Tabel 3 van § 3.7.3 geeft als keuzemogelijkheden bij thermische naverbranding ERP 1/2b, 2c of 3d/e/f (de cijfers verwijzen naar de ERPcategorie en de letters naar de betreffende parameter in tabel 4). In dit geval kan men dus binnen categorie 2 kiezen uit continue CO-concentratie meting (2b) of temperatuurmeting in de verbrandingskamer (2c). Daarnaast kan binnen categorie 3 gekozen worden voor het meten van het debiet van de te verbranden afgasstroom, in samenhang met het gasdebiet van de bijstook en de drukval over de reactor (3d/e/f). Vaststellen van de controlemethode Tenslotte kan in de vergunning de controlemethode worden vastgelegd. Het bevoegd gezag kan overwegen om in de voorschriften op te nemen dat het meetregime kan worden aangepast (naar boven of beneden), afhankelijk van het presteren van de installatie.
5
Oktober 2001
InfoMil Nieuws 23
LUCHT
Geen wetgeving nummer door) of bij de commerciële
regelmatig de vraag of we wetgeving
databanken; alle uitspraken vanaf eind
of uitspraken van de Raad van State op
vorig jaar zijn bovendien in te zien op
kunnen sturen. Helaas kunnen we dat
www.stab.nl. Wetgeving kunt u –
niet. U kunt uitspraken opvragen bij de
behalve bij de commerciële databan-
Afdeling Bestuursrechtspraak van de
ken – ook vinden op www.overheid.nl
Raad van State (geef daarbij het
(alle regelgeving vanaf 1995).
➥
OPLOSMIDDELENBESLUIT
Een bestaand bedrijf zegt dat het pas in 2007 maatregelen hoeft te nemen om VOS-emissie te reduceren, omdat het oplosmiddelenbesluit dit zou voorschrijven. Klopt dit? (foto: Benelux Press)
Bij de InfoMil-helpdesk krijgen we
BODEM
➥
E I S E N A A N K WA L I T E I T S V E R K L A R I N G E N PA R T I J K E U R I N G B O U W S T O F F E N B E S L U I T
Hoe kun je een erkende kwaliteitsverklaring en een partijkeuring herkennen, en waarop moet je specifiek letten? Kwaliteitsverklaring Bij een erkende kwaliteitsverklaring op grond van het Bouwstoffenbesluit moeten de volgende documenten getoond kunnen worden: • Het certificaat (wordt afgegeven per producent) Dit certificaat beslaat meestal meerdere bladzijden. Op het eerste blad staat om hoeveel bladzijden het gaat: controleer goed of alle bladzijden aanwezig zijn. Ook moet op pagina 1 het KOMO- of NL-BSB-logo zijn weergegeven.
Op de andere bladzijden van het certificaat staat belangrijke informatie over het product en zijn toepassing. Dit is overwegend civieltechnische informatie; slechts een deel ervan betreft het Bouwstoffenbesluit. • De afleverbon (wordt afgegeven per partij) De afleverbon legt de relatie tussen het certificaat en het geleverde product. Op het certificaat staat welke informatie de afleverbon moet bevatten. Los van deze administratieve controle moet ook in het werk gecontroleerd worden of het product inderdaad overeenkomstig de erkende kwaliteitsverklaring wordt toegepast; controleer bijvoorbeeld of de
toepassingshoogte op het certificaat overeenkomt met de feitelijke toepassingshoogte in het werk. Op de website van de Stichting Bouwkwaliteit (www.bouwkwaliteit.nl) kunt u controleren of de producent voor het betreffende product (nog) is gecertificeerd. Partijkeuring Een erkende partijkeuring op grond van het Bouwstoffenbesluit is een keuring overeenkomstig het Gebruikersprotocol schone grond en bouwstoffen (hoofdstuk 1van Bijlage F van de Uitvoeringsregeling Bouwstoffenbesluit). Op het rapport van de partijkeuring wordt als bewijs hiervan het afgebeelde logo weergegeven.
Zowel het rapport zelf als de analysecertificaten moeten het logo bevatten. De gegevens die in de rapportage moeten worden opgenomen, zijn terug te vinden in hoofdstuk 1, § 14, van Bijlage F. De website van VROM (www.minvrom.nl) geeft uitsluitsel of de instantie die de keuring heeft uitgevoerd een aangewezen instantie is. Overigens moeten zowel het adviesbureau dat de monsters heeft genomen als het laboratorium dat de analyses heeft uitgevoerd aangewezen instanties zijn.
Nee. De emissiegrenswaarden uit het besluit voor bestaande installaties worden inderdaad pas in 2007 van kracht, maar het bestaande beleid (zoals VOSmaatregelen uit de NeR en de Milieubeleidsovereenkomst
Grafische Industrie) blijft voor deze installaties gewoon van toepassing. Dit betekent dat zekere maatregelen op de gebruikelijke manier in de Wm-vergunning moeten worden opgenomen.
NER
➥
NOGMAALS: EMISSIE-EISEN LASROOK
Naar aanleiding van de beantwoording van een vraag over de emissie-eisen aan lasrook in de rubriek Vragen aan de helpdesk in InfoMil Nieuws 22 (p. 6: “Welke emissie-eisen kan ik stellen aan een bedrijf waar alleen ongelegeerd staal wordt gelast?”) hebben wij een brief ontvangen van FME-CWM, de Vereniging van ondernemingen in de metaal-, kunststof-, elektronica en elektrotechnische industrie en aanverwante sectoren. FME-CWM wijst ons op onduidelijkheden die zouden kunnen ontstaan na lezing van het betreffende antwoord (en dan vooral de tekst over nageschakelde technieken bij het gebruik van meer dan 1000 kg toevoegmateriaal). Om die onduidelijkheden te voorkomen, geven wij hieronder een nadere toelichting. In hoofdstuk 2 van de NeR staat dat maatregelen altijd op hun redelijkheid moeten worden getoetst, dus ook het voorschrijven van een nageschakelde techniek bij een verbruik van meer dan 1000 kg toevoegmateriaal. In het convenant voor de metaalen elektrotechnische industrie wordt met betrekking tot deze toetsing ook nog onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties. Dit staat beschreven in het stappenschema van de module lassen van het Werkboek milieumaatregelen metaal- en elektrotechnische industrie: “Bij meer dan 1000 kg lasdraad en/of elektrodes wordt in
bestaande situaties in overleg met het bevoegd gezag bepaald of nabehandeling van lasrook met een nageschakelde techniek nodig is. De NeR is hierbij het referentiekader. Bij meer dan 1000 kg lasdraad en/of elektrodes moet in nieuwe situaties altijd nabehandeling van lasrook met behulp van een nageschakelde techniek plaatsvinden, tenzij wordt aangetoond dat de in tabel 3 opgenomen emissie-eisen (dit zijn emissie-eisen uit de NeR die in het werkboek zijn overgenomen, red.) niet worden overschreden en uit het oogpunt van kosteneffectiviteit in redelijkheid geen nabehandeling kan worden gevergd.”
6
Oktober 2001
InfoMil Nieuws 23
BESTUURLIJK-JURIDISCH
Pas op voor nep-meldingsformulieren
➥
Er zijn valse meldingsformulieren voor
O N T G E U R I N G S I N S TA L L AT I E
amvb’s op grond van artikel 8.40 in
Is het op grond van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer mogelijk een doelmatige ontgeuringsinstallatie te eisen?
omloop. Zo is onlangs een vervalst formulier opgedoken van het nog niet van kracht geworden Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer. Het bleek te gaan om een meldingsformulier van InfoMil voor het Besluit bouw- en houtbedrijven, waarover de titel de woorden ‘Voorzieningen en installaties’ waren geplakt. InfoMil heeft op dit moment formulieren voor
• Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer • Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer • Besluit detailhandel- en ambachts bedrijven milieubeheer • Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer • Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer • Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer.
zes 8.40-amvb’s: Op onze website kunt u altijd de laatste stand van zaken vinden.
BESTUURLIJK JURIDISCH
➥
(foto: Zefa )
Ja, dat is mogelijk. Over de wijze waarop deze eis juridisch moet worden ingevuld heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich op 3 mei 2001 uitgesproken. De uitspraak ging specifiek in op de uitleg van voorschrift 1.4.3 onder b, in de bijlage bij genoemd besluit. In dit voorschrift wordt een ontgeuringsinstallatie of een twee-meterbovendakse afvoerpijp geëist. De Raad van State oordeelde als volgt: “Het voorschrift biedt een keuzemogelijkheid tussen een uitmonding op voldoende hoogte dan wel het toepassen van een ontgeuringsinstallatie. Uit de tekst van het voorschrift kan niet worden opgemaakt dat tevens wordt beoogd de werking van de ontgeuringsinstallatie te waarborgen. Daartoe zijn in de bijlage de voorschriften 3.2.6 en 4.4.1 opgenomen. In voorschrift 3.2.6 is bepaald dat van een afzuiginstallatie als bedoeld in voorschrift 1.4.3 een vetvangend filter zo vaak als voor een goede werking nodig is, wordt vervangen of schoongemaakt en een ontgeuringsinstallatie zo vaak als voor een goede werking nodig is, wordt vervangen of geregenereerd. Voorschrift 4.4.1, aanhef en onder a, geeft verweerder de bevoegdheid zo nodig een
nadere eis te stellen ten aanzien van de aanwezigheid, de uitvoering en het onderhoud van een ontgeuringsinstallatie als bedoeld in voorschrift 1.4.3.” Kortom, de Raad van State oordeelt dat de doelmatigheid van een ontgeuringsinstallatie moet worden geregeld via de voorschriften 3.2.6.en 4.4.1. In de praktijk ging men er in dit soort situaties nogal eens van uit dat met voorschrift 1.4.3 impliciet een doelmatige ontgeuringsinstallatie werd bedoeld.* De wetgever heeft die bedoeling overigens ook gehad: in het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer is een overeenkomstig voorschrift opgenomen (voorschrift 1.4.4) waarin de keuze wordt gegeven tussen een bovendakse afvoerpijp of een doelmatige ontgeuringsinstallatie. Het ministerie van VROM zal het besluit op dit punt dan ook repareren: in voorschrift 1.4.3 zal het woord ‘doelmatige’ worden toegevoegd. Tot die tijd wordt geadviseerd de voorschriften 3.2.6 en 4.4.1 te gebruiken. * Vanuit de praktijk wordt er overigens op gewezen dat ook voorschrift 4.4.1 (in de aanhef en onder a) een directe relatie legt naar een ontgeuringsinstallatie als bedoeld in voorschrift 1.4.3, en dat daarom via dit voorschrift niet de doelmatigheid van de installatie kan worden geregeld. Wel zou artikel 5 (lid 1 onder b) de mogelijkheid bieden om een nadere eis te stellen ter invulling van de zorgvuldigheidsnorm zoals geformuleerd in voorschrift 1.8.1 van het besluit. Maar zoals gezegd oordeelt de Raad hierover anders.
✆ InfoMil Helpdesk (070) 361 05 75
ARTIKEL 8.19-WM
Een bedrijf wil geen gebruik meer maken van een deel van de vergunning, bijvoorbeeld omdat het een deel van het terrein heeft afgestoten. Kan met een 8.19-melding worden volstaan of moet de vergunninghouder een verzoek indienen om de vergunning gedeeltelijk in te trekken? Het is niet mogelijk om via een 8.19-melding de vergunning (gedeeltelijk) in te trekken. De achtergrond hiervan is dat hiervoor in de Wm een procedure is geformuleerd (artikelen 8.25 en 8.26, met de bijbehorende Awbprocedure), die niet omzeild kan worden via de oneigenlijke weg van 8.19 Wm. Dit is voor de oude 8.19-melding al bepaald door de Afdeling Bestuursrechtspraak (200000331/1, 13-4-2000, AB 2000, 258; StAB 00-44, JM 00111. Het bedrijf zal daarom een verzoek tot intrekken moeten doen. Doet het dat niet, dan kan de gemeente het betreffende deel van de vergunning intrekken als daar gedurende drie jaar geen gebruik van is gemaakt (art. 8.25, lid 1, onder c). Overigens kan ook artikel 8.18
Wm van toepassing zijn: als het bedrijf niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning de inrichting voltooit en in werking brengt, vervalt het betreffende deel van de vergunning van rechtswege. Hiervoor is geen procedure nodig. De vergunning kan op grond van artikel 8.18 ook deels vervallen, bijvoorbeeld als die activiteit waarvoor de bouwvergunning is verleend, niet uitgevoerd is. NB Sinds kort staat een groot aantal vragen en antwoorden over het nieuwe meldingenstelsel (artikel 8.19 Wm) op onze website. Het materiaal is te vinden op www.infomil.nl > overig > Wm 8.19. Eind 2001 publiceert InfoMil hierover een boek met vragen en antwoorden.
7
InfoMil Nieuws 23
Oktober 2001
ALGEMEEN
Vermijden pieken gasverbruik is vaak nadelig voor milieu Door de liberalisering van de gasmarkt moeten steeds meer bedrijven extra betalen voor pieken in hun gasverbruik. Het lijkt dus aantrekkelijk die pieken te vermijden, maar helaas zijn de technieken die daarvoor beschikbaar zijn vanuit het oogpunt van milieu vaak onwenselijk. Voor vergunningverleners is dit een extra aandachtspunt. De gasmarkt wordt in stappen geliberaliseerd. Sinds 1 januari 2000 zijn gasafnemers die jaarlijks meer dan 10 miljoen m3 gas afnemen vrij in de keuze van hun gasleverancier. Vanaf 1 januari 2002 geldt dit ook voor afnemers met meer dan 1 miljoen m3 per jaar en in 2004 voor de hele gasmarkt.
Nieuw tariefsysteem Het merendeel van de vrije afnemers blijft zijn gas afnemen van de Gasunie. Gasunie hanteert voor deze groep een nieuw tariefsysteem, het Commodity Diensten Systeem (CDS). In het oude systeem (dat nu nog geldt voor de niet-vrije afnemers) betaal je een bedrag per m3, dat afhankelijk is van het jaarverbruik. Het nieuwe systeem kijkt niet alleen naar het totaalverbruik, maar ook naar andere aspecten, zoals het afnamepatroon. Hoe gelijkmatiger het afnamepatroon, hoe lager de kosten. Op die manier betalen bedrijven eigenlijk een vergoeding voor de pieken in hun afnamepatroon.
‘Pieken scheren’ Op het moment dat pieken in het gasverbruik geld gaan kosten, wordt het voor bedrijven aantrekkelijk die pieken te ‘scheren’. Een goede methode is een betere planning van het aan- en uitschakelen van gasverbruikende installaties. Er zijn echter ook methodes in
zwang die onwenselijk zijn voor het milieu, zoals: • overschakelen op oliestook, LPG of elektriciteit tijdens de piek • overschakelen op vloeibaar gemaakt aardgas dat buiten de piekuren is afgenomen • overschakelen op gecomprimeerd aardgas dat buiten de piekuren is afgenomen. Deze methodes leiden tot extra luchtemissies, extra veiligheidsrisico’s of zelfs tot extra energieverbruik.
Vergunningwijziging Als een bedrijf andere technieken of brandstoffen wil gebruiken om de pieken in het gasverbruik te vermijden, is dat een verandering van de inrichting die bijna altijd ongunstige gevolgen heeft voor het milieu. Het bevoegd gezag hoeft zulke initiatieven zeker niet zonder meer te accepteren. Meestal is in dergelijke gevallen een wijziging van de vergunning nodig. Het bevoegd gezag moet dan afwegen of het bedrijfseconomisch voordeel opweegt tegen de milieuhygiënische nadelen, en of nadere eisen de nadelen kunnen ondervangen. Meer informatie over de Gaswet en de regels binnen de geliberaliseerde markt vindt u op www.olieengas.ez.nl en www.nma-dte.nl. Meer informatie over het CDS vindt u op www.gasunie.nl. ■
Geringe besparingen Het vermijden van pieken in het gasverbruik leidt afgezet tegen de totale gaskosten tot geringe besparingen. Het zal voor een bedrijf dus zelden aantrekkelijk zijn om voor het vermijden van pieken aparte voorzieningen te treffen, zoals gasbuffers en stookinstallaties voor olie of LPG. Alleen voor bedrijven die erg veel voor hun piekverbruik betalen, zijn deze maatregelen de moeite waard; in het algemeen geldt dat de piek duurder is naarmate het gasverbruik extremer verdeeld is over het jaar (bijvoorbeeld als er veel gestookt wordt in de wintermaanden en bijna niet in de zomer). Ook voor bedrijven die al voorzieningen hebben om bijvoorbeeld op olie te stoken kan het treffen van voorzieningen aantrekkelijk zijn.
➨VERSCHENEN
Bodem • B05 Nederlandse Richtlijn Bodembescherming, herziene versie 2001. Is al toegestuurd aan abonnees en aan alle gemeenten, provincies, samenwerkingsverbanden en waterschappen. De vernieuwde NRB is voor ƒ 77,13 (35 Euro) te bestellen bij InfoMil. Lucht • Eerste aanvullingen NeR. Alle aanvullingen op de Nederlandse emissierichtlijn Lucht worden digitaal beschikbaar gesteld op de website van InfoMil, en enkele keren per jaar in een gedrukte versie toegezonden aan alle NeR-abonnees. Als u de aanvullingen wilt ontvangen, kunt u contact opnemen met InfoMil. • L27E Netherlands Emission Guidelines for Air (eind 2001). Engelse vertaling van de NeR. • L33 Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn (november 2001) Afval- en emissiepreventie • A16 Afvalscheiding bij vergunningplichtige bedrijven Handreiking voor het bevoegd gezag. Met onder meer een stappenplan over het opnemen van voorschriften over afvalscheiding in de milieuvergunning. • A17 Afvalscheiding bij vergunningplichtige bedrijven Informatieblad, bedoeld voor de bedrijven zelf. Met afvalscheidingskaarten over de verschillende afvalstromen die bij bedrijven vrij kunnen komen.
(foto: VROM)
Exemplaren van deze publicaties kunt u downloaden van onze website (www.infomil.nl) of aanvragen via faxnummer (070) 363 33 33.
8
InfoMil Nieuws 23
Oktober 2001
LUCHT
Monitoring verkeersbijdrage aan stedelijke luchtvervuiling Op 19 juli 2001 is het Besluit luchtkwaliteit in werking getreden (Staatsblad 2001, 269). Daarin is onder meer bepaald dat gemeenten en provincies de lokale luchtkwaliteit in kaart moeten brengen. Het gaat dan om luchtverontreiniging door zwaveldioxide, lood, stikstofdioxide, zwevende deeltjes, koolmonoxide en benzeen. Als blijkt dat grenswaarden uit het besluit zijn overschreden of naar verwachting zullen worden overschreden, moeten er maatregelen worden getroffen.
CAR-model: bepalen van verkeersbijdragen in stedelijke omgeving In een stedelijke omgeving levert verkeer de grootste bijdrage aan de concentratie van NO2. Met het CARmodel is daarvan de omvang vast te stellen. Om daarmee berekeningen te kunnen maken is informatie over het verkeer noodzakelijk (zie de tabel). Het CAR-model (Calculation of Air Pollution from Road Traffic) is al enige jaren in gebruik en wordt momenteel aangepast door TNO, waardoor het concentraties kan berekenen tot 300 meter van de wegrand. Belangrijk voor veel gebruikers is ook dat ze hiermee toekomstscenario’s kunnen doorrekenen en het effect van een voorgenomen beleidsmaatregel kunnen beoordelen. Het aangepaste model kan onder Windows draaien. Gegevens nodig voor CAR • Aantal auto’s per etmaal • Fractie zwaar verkeer • Snelheidstypering (parkeerbewegingen, stagnerend, normaal, doorstromend, 70 km/uur, snelweg 100 km/uur) • Straattype • Luchtverversing (‘bomenfactor’)
VMK Veel gemeenten maken met behulp van het CAR-model een VMK (verkeersmilieukaart): een overzichtelijke plattegrond van de stad waarin de berekende concentraties met kleuren zijn weergegeven. De aangepaste rekenregels van het nieuwe CAR-model kunnen eenvoudig in een bestaande VMK ingepast worden. Belangrijk voor een goede werking van de VMK is dat ook alle andere gegevens zoals verkeersintensiteiten en straattypering up to date zijn.
Andere bronnen
(foto: Joop van Reeken)
Het besluit vervangt de tot dusverre geldende amvb’s luchtkwaliteit. Het is een uitwerking van Europese richtlijnen voor de luchtkwaliteit die mens en milieu beogen te beschermen tegen de schadelijke effecten van de vervuilende stoffen. De verwachting is dat de luchtkwaliteit in Nederland op veel plaatsen aan de eisen voldoet. Het adviesbureau CE denkt dat de in de EU vastgestelde norm voor stikstofdioxide in stedelijk gebied langs zeer drukke snelwegen overschreden zal worden. Gemeenten die verwachten dat de grenswaarde voor NO2 in 2010 overschreden zal worden, moeten plannen opstellen om uiterlijk in 2010 aan de grenswaarde te voldoen. CE noemt drie mogelijke oplossingsrichtingen: verkeersmaatregelen nemen, schermen plaatsen of in het uiterste geval huizen afbreken. De nieuwe norm voor zwevende deeltjes (fijn stof of PM10) wordt in een groot deel van Nederland overschreden. Er bestaat nog veel onzekerheid over luchtverontreiniging door zwevende deeltjes, zoals wat zijn precies de bronnen, welke chemische reacties in de lucht dragen eraan bij, en hoe kunnen we het
niveau verlagen. Daarom wordt nader onderzoek verricht. De Europese Commissie zal in 2003 de richtlijn evalueren, wat gevolgen kan hebben voor de normstelling op dit gebied.
Naast verkeer spelen industriële emissies (puntbronnen) mogelijk ook een rol bij het NO2-gehalte in de lucht. Op voorhand is niet te voorspellen hoe groot die bijdrage is. Een eerste stap is het inventariseren van mogelijke bronnen, bijvoorbeeld door het vergunningenbestand te bekijken op installaties die onder het BEES vallen of
Praktijk
waarin NeR-eisen zijn opgenomen. Meestal gaat het om
Uitvoering van het besluit brengt voor de gemeenten drie activiteiten met zich mee: vaststellen van de luchtkwaliteit (monitoring), in geval van overschrijdingen plannen maken om de normen te halen en rapportage.
grotere industriële installaties, waarvoor de provincie de vergunnende instantie is. Voor het berekenen van de bijdrage van industriële bronnen kunt u het Nieuw Nationaal Model (NNM) gebruiken.
1 Vaststellen van de luchtkwaliteit De gemeenten kunnen voor het vaststellen van de luchtkwaliteit gebruik maken van de meetresultaten van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) van het RIVM. Dit geeft onder meer de regionale of achtergrondconcentraties aan. Met behulp van modellen (CAR, NNM) kan de gemeente de luchtkwaliteit in kaart brengen. In specifieke situaties, zoals bij drukke verkeerswegen of bij grote industriële locaties, kan de gemeente een beroep doen op de wegbeheerder (Rijkswaterstaat) of het bevoegd gezag (de provincie) om gegevens over de luchtkwaliteit te verkrijgen.
De gemeente kan op grond van de gegevens een totaalbeeld van de luchtkwaliteit opstellen. De gemeente moet hierover rapporteren aan de provincie voor 1 mei 2002. De provincies en het rijk voegen de rapportages samen tot een totaalrapportage voor de Europese Commissie.
9
InfoMil Nieuws 23
Oktober 2001
LUCHT
Zeer lage NOx-emissies bij katalytische gasturbines Op de NOx-conferentie in Parijs is dit voorjaar een nieuwe katalytische brander voor gasturbines gepresenteerd, die in de Verenigde Staten al wordt gebruikt. Deze katalytische verbranding resulteert in zeer lage NOx-emissies, minder dan 2,5 ppm. End-of-pipe maatregelen als SCR worden daarmee overbodig.
(foto: Joop van Reeken)
2 Planvorming Als er voor NO2 een overschrijding is geconstateerd van een ‘plandrempel’ – een waarde die hoger ligt dan de grenswaarde – dan moet de gemeente een plan maken om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit plan moet binnen een jaar na het constateren van de overschrijding van de plandrempel worden ingediend. De maatregelen in het plan moeten ertoe leiden dat de grenswaarde per 2010 wordt gehaald. De verplichting om plannen voor verbetering van de luchtkwaliteit te maken geldt ook bij overschrijding van de plandrempel voor zwevende deeltjes. Omdat die overschrijdingen door lokale maatregelen echter onvoldoende te beheersen zijn, zullen hiervoor bestrijdingsplannen op landelijk niveau worden gemaakt.
3 Rapporteren Het besluit vraagt gemeenten de luchtkwaliteit elke drie jaar te rapporteren aan de provincie, te beginnen in 2002. Als er geen grenswaarden worden overschreden en overschrijdingen niet te verwachten zijn, hoeft de gemeente pas in 2005 weer te rapporteren. Bij overschrijdingen moet er jaarlijks worden gerapporteerd. De verplichting om de luchtkwaliteit vast te stellen en daarover te rapporteren geldt voor alle gemeenten boven 40.000 inwoners en voor alle andere gemeenten waar een redelijke kans is op overschrijding van een grenswaarde.
De ontwikkeling bij gasturbines is er een van alsmaar stijgende asrendementen bij een voortdurende daling van de NOx-emissie. Een lage emissie vraagt om een lage verbrandingstemperatuur, een hoog rendement om een relatief hoge turbine-intreetemperatuur (TIT). Daar zit echter nog flink wat ruimte tussen: de verbrandingstemperatuur kan oplopen tot zo’n 1700–1800°C (onder stoechiometrische condities). De TIT ligt op een niveau van 900–1300°C.
In gebruik Het elektriciteitsbedrijf Silicon Valley Power in Californië heeft een zogeheten ‘XONON’ katalytische verbrandingsmodule voor gasturbines van de firma Catalytica Energy Systems (zie ook www.catalycaenergy.com) in gebruik genomen. De installatie draait inmiddels al meer dan 8000 uur met een betrouwbaarheid van 98% en een NOx-emissie lager dan 2,5 ppm (bij 15% O2).
Koeling Ter vermindering van de NOx-emissie moet de vlam in de verbrandingskamer gekoeld worden. Dat kan met water of een stoominjectie, maar dat is een minder verfijnde techniek. Koeling van de vlam kan bij gasstook ook worden bereikt door toepassing van een hoge overmaat verbrandingslucht in combinatie met een goede voormenging van gas en lucht, de ‘Dry Low NOx-techniek’ (DLN). De NOxvorming zou zonder consequenties voor het rendement maximaal teruggedrongen kunnen worden, als de verbrandingstemperatuur op hetzelfde niveau zou worden gebracht als de TIT. Bij de DLN-verbrandingstechniek stuit dit echter op stabiliteitsproblemen van de vlam.
Vlamloze techniek Bij katalytische verbranding, een zogenaamd vlamloze techniek, speelt het stabiliteitsprobleem geen rol. De katalytische verbranding vindt plaats bij een temperatuur die hoog genoeg is voor een goed rendement van de turbine (zo’n 1300°C), maar die aanzienlijk lager is dan de temperatuur bij DLN. Hierdoor wordt er nauwelijks nog NOx gevormd: minder dan 2,5 ppm (ca. 4,5 g/GJ). De nu gangbare moderne gasturbines hebben dankzij DLN in de meeste gevallen een emissie van ca. 17–25 ppm NOx (bij 15% O2).
Informatie gemeenten en provincies In het najaar van 2001 worden handreikingen voor de betrokken partijen gepubliceerd. Daarin staat hoe monitoren, plannen maken, rapporteren en in de praktijk vorm kunnen krijgen. Ook op internet komt informatie beschikbaar, onder meer op de homepages van VROM, het RIVM en InfoMil.
‘XONON’ katalytische verbrandingsmodule voor gasturbines (illustratie: Catalytica Energy Systems)
Meer informatie over deze en vele andere reductietechnieken voor NOx- en N2O-emissies kunt u lezen in de conferentiebundel van de NOx /N2O conferentie die op 21 en 22 maart in Parijs is gehouden (NOxCONF 2001). Het boek is voor 330 ff (ca. 50 euro) te bestellen via Adème in Frankrijk: ADEME Editions, 2 square La Fayette, BP 406, 49004. Eind van dit jaar verschijnt bij InfoMil een cd-rom met deze informatie. ■
■ Katalysator-modules (foto: Catalytica Energy Systems)
10
Oktober 2001
InfoMil Nieuws 23
LUCHT
VOS-taakstelling 2010 en nieuw beleid voor VOS
Houtstof (verdacht) carcinogeen
50% emissiereductie in 2000 ten opzichte van 1980, dat was de oorspronkelijke doelstelling van het project KWS 2000. Op 31 december 2000 is het project afgerond; de verwachting op basis van de voorlopige evaluatie is dat het doel bereikt wordt. En nu verder.
Het IARC (International Agency for Research on Cancer) heeft houtstof beoordeeld als carcinogeen. Dat heeft gevolgen voor de NeR; de Adviesgroep NeR heeft zich daarom gebogen over houtstofemissies.
Het resultaat van de bereikte emissiebeperking is een duidelijk waarneembare afname van het aantal overschrijdingen van de ozonnormen. Toch is een verdere reductie van VOS nodig om de blootstelling aan ozon tot een aanvaardbaar niveau terug te dringen. In het onlangs gepubliceerde NMP4 zijn voor VOS nieuwe doelstellingen voor 2010 afgesproken. Deze doelstellingen zijn afgeleid van afspraken die in internationaal verband zijn gemaakt (Gotenburg-protocol, NEC-richtlijn). In Nederland is gekozen voor een nationale emissiedoelstelling voor VOS die verder gaat dan de internationale afspraken. Deze scherpere doelstelling is in feite een inspanningsverplichting die het uitgangspunt vormt voor nieuw beleid.
Hogere doelstelling Er zijn twee belangrijke redenen voor het scherper stellen van de nationale doelstelling voor VOS. Ten eerste is een veiligheidsmarge ingebouwd om ervoor te zorgen dat de internationale verplichting ook bij tegenvallende resultaten nog kan worden nagekomen. Daarnaast passen verdergaande doelstellingen bij de voortrekkersrol die Nederland, samen met een aantal andere landen binnen Europa, wil vervullen. De tabel geeft een overzicht van de internationaal afgesproken doelstellingen en de nieuwe NMP4-doelstelling. Daarmee kunnen de voor 2010 gewenste milieukwaliteitsdoelstellingen worden gehaald.
Sector
Prognose VOS-emissie 2000 (kton)
VOSdoelstelling 2010 (kton)
Reductiepercentage t.o.v. 20001
85
602
30%
Consumenten
37
26 (25)3
30%
Handel, diensten,
29
26 (23)3
11%
43%
Industrie, energie en raffinaderijen
overheid (HDO) en bouw Landbouw
4
2
Verkeer
115
49 (45)3
57%
Totaal
269
163 (155)3
39%
1 2
3
Onverwachte percentages zijn het gevolg van afrondingsverschillen. De taakstelling voor de industrie, raffinaderijen en energiesector is gesteld op 60 kton. De evaluatie van de VOS-emissietaakstellingen in 2004 kan maximaal leiden tot een taakstelling van 65 kton VOS. Indien de EU-richtlijnen voor producten en voor motoren, scooters en bromfietsen worden gerealiseerd, komen de taakstellingen voor consumenten, HDO, Bouw en Verkeer uit op respectievelijk 25, 23 en 45 kton.
VOS-emissie Emissieplafond Gotenburg-protocol
191 kton
Emissieplafond NEC-richtlijn
185 kton
Nationale emissiedoelstelling NMP-4
163 kton
De doelstelling van het NMP4 wordt mogelijk verder aangescherpt tot 155 kton wanneer er EU-richtlijnen voor VOS-houdende producten (zoals verf, lijm en cosmetica) en voor motoren, scooters en brommers worden vastgesteld. De evaluatie van de internationaal afgesproken VOS-doelstellingen is te verwachten in 2004; daarna wordt gekeken wat dit betekent voor de nationale doelstellingen.
Emissietaakstellingen De nationale doelstelling voor VOS is vertaald in emissietaakstellingen voor de verschillende sectoren. Deze taakstellingen zijn in onderstaande tabel opgenomen. De taakstelling voor de industrie betekent een inspanningsverplichting van circa 30% reductie in de VOS-uitstoot in 2010 ten opzichte van de geschatte emissie in het jaar 2000.
Voorlopig heeft de adviesgroep NeR stof van hardhout ingedeeld als carcinogeen en stof afkomstig van zachthout als verdacht carcinogeen. De stoffen zijn toegevoegd aan de lijsten van schadelijke stoffen in de NeR. Ook de bijzondere regeling voor houtbewerking is gewijzigd. U kunt de wijzigingen bekijken op onze site onder lucht>NeR>aanpassingen. Het is de bedoeling dat deze voorlopige indeling volgend jaar definitief wordt. Tot eind 2001 kunt u commentaar op deze indeling indienen bij de Adviesgroep NeR, via de InfoMil helpdesk,
[email protected], of faxnummer (070) 363 33 33 (vermeld ‘indeling stoffen’). Mede op grond van uw reacties bepaalt de adviesgroep NeR de definitieve indeling.
Beleidsinstrumentarium De minister heeft besloten dat in ieder geval tot 2003 doorgegaan wordt met het huidige beleidsinstrumentarium: bedrijfsmilieuplannen, convenanten en het voorschrijven van VOS-maatregelen (inmiddels opgenomen in de NeR) in de vergunning. Indien met dit instrumentarium de taakstelling niet wordt gehaald, wordt emissiehandel als extra instrument ingezet. Om ervoor te zorgen dat het systeem van VOS-emissiehandel op tijd klaar is, wordt het naast de inzet van het huidige beleidsinstrumentarium alvast ontwikkeld. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de NOx-emissiehandel, en het systeem van VOS-emissiehandel wordt dan ook pas van kracht nadat de NOx-emissiehandel is ingevoerd. Het instrument richt zich in eerste instantie op grote en middelgrote bedrijven; voor de kleinste bedrijven blijft het reguliere instrumentarium van 8.40-amvb’s en vergunningen van kracht. ■
(foto: Benelux Press)
■
Criteriadocument Af en toe komt bij InfoMil het verzoek binnen of er een Bijzondere Regeling voor een specifieke bedrijfstak kan worden opgesteld. Om die vraag gemakkelijker te kunnen beantwoorden heeft de Adviesgroep NeR een criteriadocument voor bijzondere regelingen vastgesteld. De uitslag van de toets helpt bij de beslissing of een Bijzondere Regeling kan worden opgesteld, maar het is soms mogelijk om van de uitslag af te wijken. Het criteriadocument staat op de InfoMil-site, zodat iedereen de toets kan doen; ga naar www.infomil.nl>lucht>NeR. ■
11
InfoMil Nieuws 23
Oktober 2001
ENERGIE
MJA energie-efficiency 2 klaar voor ondertekening Eind juni hebben de ministeries van EZ, LNV en VROM overeenstemming bereikt met bedrijfsleven, provincies en gemeenten over de tekst van de tweede generatie meerjarenafspraak energie-efficiency (MJA-2). Naar verwachting wordt het convenant op 6 december ondertekend. Nieuw: een terugverdientijd van vijf jaar, een beoordeling door Novem en de invoering van een systeem van energiezorg.
MJA-2: waarschijnlijk ook voor frisdrankindustrie (foto: Benelux Press)
MJA-2 is gericht op de middelgrote energieverbruikers in de industrie; de grote industriële energieverbruikers doen mee met het convenant benchmarking. Naar schatting gaat het in totaal om zo’n 800 bedrijven in ongeveer twintig sectoren.
De tekst van MJA-2 verschilt op belangrijke punten van de eerste generatie meerjarenafspraken: 1 Bedrijven stellen een energiebesparingsplan op met daarin alle maatregelen die voldoen aan het rentabiliteitscriterium dat ook voor niet-convenantbedrijven geldt: een positieve netto contante waarde bij interne rentevoet van 15%, oftewel een terugverdientijd van vijf jaar of minder. 2 Het energiebesparingsplan wordt beoordeeld door Novem (als onafhankelijk deskundige, voor het convenant) én door het bevoegd gezag voor de Wet milieubeheer. Novem adviseert, het bevoegd gezag is de eindverantwoordelijke en krijgt het volledige plan voorgelegd. 3 Het bedrijf voert binnen twee jaar een systeem van energiezorg in.
De vergunningverlener wordt dus sterker bij het convenant betrokken. Dat gebeurt al in de komende periode, als bedrijven hun conceptenergiebesparingsplannen gaan voorleggen aan hun bevoegd gezag. De meeste plannen worden eind 2001-begin 2002 verwacht. Novem organiseert bij de provincies voorlichtingsbijeenkomsten over MJA-2. Gemeenten met potentiële MJA2-bedrijven binnen hun grenzen worden daarvoor ook uitgenodigd. Een overzicht van de deelnemende sectoren is gepubliceerd in nieuwsbrief 21. De tapijtindustrie, frisdrankindustrie en de tankop- en overslagbedrijven zullen waarschijnlijk ook MJA-2 ondertekenen. Voor een aantal sectoren (vooral buiten de industrie) loopt MJA-1 nog door. Dit zijn: de cacao-industrie en het hoger beroepsonderwijs (tot 2005), banken, bloembollenteelt en champignonkwekerijen (2006), verzekeringsmaatschappijen en wetenschappelijk onderwijs (2007), NS en supermarkten (2011). De MJA met de glastuinbouw is opgenomen in het Convenant glastuinbouw en milieu. Meer informatie over meerjarenafspraken vindt u op www.mja.novem.nl. ■
Voortgang convenant benchmarking vertraagd Een plaats halen bij de wereldtop in energiezuinigheid, dat is het doel van bedrijven die deelnemen aan het Convenant benchmarking energie-efficiency. Dat gaat niet zomaar; het opstellen van een concept-plan kost meer tijd dan verwacht. De bedrijven die meedoen aan het Convenant benchmarking energie-efficiency hadden begin dit jaar een concept energie-efficiency plan voor beoordeling bij hun bevoegd gezag moeten indienen. Voor de meeste bedrijven bleek deze deadline niet haalbaar: het bepalen van het niveau van de wereldtop en het opstellen van een plan om die top te bereiken bleek meer tijd te vergen. In de eerste helft van 2001 zijn officieel slechts twee energie-efficiencyplannen in concept ingediend. De primeur van het eerste definitieve plan had Nedmag Industries in Delfzijl, die zijn plan op 16 maart 2001 aanbood aan de Provincie Groningen. Het peloton komt naar verwachting in het najaar binnen. De IPO-projectgroep Energie in de milieuvergunning heeft naar aanleiding van het convenant een leidraad laten opstellen voor het bevoegd gezag. Binnenkort wordt die verstrekt
Grotere rol vergunningverlener
aan provincies en gemeenten die bij het convenant benchmarking zijn betrokken. U kunt de leidraad inzien op www.infomil.nl, onder energie. Meer informatie over het convenant en de voortgang vindt u op www.benchmarking-energie.nl, de site van de Commissie benchmarking die de uitvoering van het convenant bewaakt.
Nedmag Industries Delfzijl overhandigt zijn definitieve energieefficiencyplan aan gedeputeerde Musschenga. (foto: Nedmag)
Het sportconvenant Sinds 8 juni 2000 kunnen zwembaden, sporthallen en ijsbanen meedoen aan het sportconvenant. Een toegetreden accommodatie moet uiterlijk een jaar na toetreding een energie- en milieuplan hebben, (foto: Joop van Reeken) waarin staat wat de komende jaren moet gebeuren op het gebied van zuinig gebruik van energie, water en chemicaliën, afvalpreventie en afvalscheiding. Het gaat hier vooral om inrichtingen die onder het Besluit horeca, sport en recreatie vallen. Deelname aan het convenant kan deze inrichtingen helpen om de amvb-verplichtingen op het gebied van energiebesparing, waterbesparing, afvalpreventie en afvalscheiding in te vullen. Accomodaties kunnen nog steeds toetreden (tot 2005). Voor ijsbanen geldt een apart traject. Meer informatie vindt u op www.sportconvenant.nl. ■
12
InfoMil Nieuws 23
Oktober 2001
EXTERNE VEILIGHEID
BODEM
Implementatietraject Vuurwerkbesluit
Praktijkdagen handhaving Bsb
Als alles goed gaat treedt het definitieve Vuurwerkbesluit besluit op 1 december 2001 in werking. Een projectgroep moet de implementatie van het besluit gaan begeleiden.
In mei 2001 is InfoMil begonnen met de uitvoering van het Faciliteringsprogramma Handhaving Bouwstoffenbesluit. Een belangrijk onderdeel hiervan zijn de praktijkdagen handhaving Bouwstoffenbesluit, waarvoor de belangstelling erg groot is. In 35 van de 50 SEPh-regio’s wordt dit jaar zo’n praktijkdag verzorgd; een aantal SEPh’s heeft de praktijkdag inmiddels opgenomen in het eigen regionale programma. Tot aan de zomervakantie zijn tien praktijkdagen gehouden. Onder de talrijke deelnemers bevonden zich medewerkers van gemeenten (zowel van milieu als van bouw- en woningtoezicht), provincies, waterkwaliteitsbeheerders en politie.
Stappenplan (foto: Benelux Press)
Op 26 februari verscheen het ontwerp-Vuurwerkbesluit in Staatscourant nr. 40. Kort daarop heeft het Ministerie van VROM een projectgroep in het leven geroepen die zich bezighoudt met de implementatie van het besluit. In de projectgroep zijn alle partijen vertegenwoordigd die een rol spelen bij de uitvoering van het besluit, zoals VROM, Arbeidsinspectie, Inspectie Milieuhygiëne, Inspectie Verkeer en Waterstaat – Divisie Vervoer, IPO, VNG, Binnenlandse Zaken, Openbaar Ministerie, brandweer en politie. Ook InfoMil is lid van deze projectgroep.
• het opstellen van een handreiking voor de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving • het opstellen van een certificeringsregeling voor professionele ontbranders • het verschaffen van duidelijheid over zaken als analyse van vuurwerkmonsters, opslag en vervoer van in beslag genomen vuurwerk, vernietiging van in beslag genomen vuurwerk • het opstellen van meldingsformulieren voor in- en uitvoer van vuurwerk.
Overzicht en verdieping Werkgroepen De projectgroep heeft een aantal werkgroepen ingesteld die deelaspecten van de implementatie zullen uitwerken, zoals: • het in alle provincies opzetten van een uitvoeringsorganisatie voor de provinciale taken (vergunningverlening van en toezicht op de bedrijven die vuurwerk opslaan, bewerken of afsteken, toestemmingsverlening voor en toezicht op evenementen) • het opzetten van een uitvoeringsorganisatie bij de Inspectie Milieuhygiëne voor de taken van de Inspectie (meldingen verwerken en toezicht houden op in-, uit- en doorvoer van vuurwerk, tweedelijnstoezicht op het toezicht door provincies en gemeenten) • het opzetten van een landelijk meld- en informatiepunt • het opstellen van een opleidingsplan voor vergunningverleners, toezichthouders en opsporingsambtenaren van alle betrokken organisaties
InfoMil is trekker van de werkgroep Opleidingsplan. Daarin wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen die vertegenwoordigers van de verschillende bevoegde instanties hebben geuit. De partijen hebben aangegeven dat er behoefte is aan een brede opleiding, met aandacht voor alle facetten van het Vuurwerkbesluit, de hele ketenbenadering en de verantwoordelijkheden van alle betrokken instanties. Anderzijds leeft bij veel partijen ook de wens tot verdieping van kennis op het deelgebied waarvoor een organisatie verantwoordelijk is. Overwogen wordt om bestuurders en managementleden apart van informatie te voorzien. We houden u van de verdere ontwikkelingen op de hoogte. Zie voor de laatste inhoudelijke wijzigingen van het ontwerpbesluit www.vng.nl>beleid>FEI>actueel> milieu, of www.infomil.nl
Tijdens de praktijkdag wordt gebruik gemaakt van het door InfoMil ontworpen ‘stappenplan toezicht kernvoorschriften Bouwstoffenbesluit’. De deelnemers aan de eerste tien bijeenkomsten vonden de geboden informatie praktisch en bruikbaar; vooral het leren beoordelen van certificaten werd positief beoordeeld. Eind 2001 moet het algemene kennisniveau van ruim 750 bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhavers op voldoende peil zijn gebracht.
Opnieuw prioriteit De handhavende instanties hebben in de Landelijke Coördinatiecommissie Milieuwethandhaving afgesproken dat het Bouwstoffenbesluit ook in 2002 extra aandacht zal krijgen. De klankbordgroep van het faciliteringsprogramma bekijkt momenteel op welke wijze de handhavers het beste kunnen worden ondersteund. Duidelijk is in ieder geval dat van de handhavers wordt verwacht dat zij in 2002 een accent gaan leggen bij het optreden tegen overtredingen van het besluit.
■ (foto: Schievink)
13
InfoMil Nieuws 23
Oktober 2001
BODEM
Teksten NRB volledig herzien In juli hebben de abonnees de nieuwe hoofdstukken van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming ontvangen. Inhoudelijk is er weinig veranderd, maar de indeling is volledig op de schop genomen. In de oude NRB was het nog wel eens lastig de benodigde informatie te vinden, maar door de nieuwe ordening hopen we dat die problemen tot het verleden behoren. De nieuwe NRB is ingedeeld in twee secties: • Sectie A bevat informatie voor het realiseren van bodembescherming in de gangbare praktijk (amvb-situaties en de meeste vergunningsituaties). • Sectie B geeft technische achtergronden en informatie voor bodembescherming in bijzondere situaties. Niet alle teksten in de NRB zijn voor iedere lezer even interessant. Daarom is in de nieuwe NRB door middel van pictogrammen aangegeven welke delen speciaal relevant zijn voor onder anderen vergunningverleners, handhavers en bedrijven.
invloed daarop is van maatregelen en voorzieningen. In de nieuwe checklists is veel duidelijker dan in de oude onderscheid gemaakt tussen voorzieningen (fysieke systemen) en maatregelen (menselijk handelen). Door deze nieuwe indeling kunnen gebruikers eenvoudiger de samenhang tussen voorzieningen en de bijbehorende maatregelen terugvinden. Ook bevat de nieuwe NRB aparte hoofdstukken over voorzieningen en maatregelen. Met name in het hoofdstuk maatregelen staat duidelijker dan voorheen aangegeven wat de lezer moet verstaan onder zaken als een inspectieprogramma en een noodplan.
Nieuwe checklists
Deel B1: later
In de nieuwe NRB zijn de bodemrisicochecklists anders opgebouwd. Met die tabellen kunt u nagaan hoe schadelijk een bedrijfsactiviteit kan zijn voor de bodem en wat de
De oplettende lezer van de nieuwe NRB mist mogelijk deel B1: Beperken verspreidingsrisico. Hieraan wordt momenteel de laatste hand gelegd; het zal begin 2002 verschijnen.
Voorlichtingsdag Op 6 november wordt voorafgaand aan het zevende congres van het Platform Bodembeschermende Voorzieningen (PBV) een landelijke voorlichtingsbijeenkomst over de vernieuwde NRB gehouden. Hierover wordt u nog apart geïnformeerd. ■
E U R O B AT
BREFs wachten op integratie in de praktijk Het zijn goede tijden voor de liefhebbers van Alara-discussies. De Europese Commissie heeft namelijk voor negen branches een BAT Reference document (BREF) afgerond. Van acht documenten is ook de Nederlandse samenvatting klaar. Hiermee zijn vele honderden pagina’s met gedetailleerde informatie over stand-der-techniek beschikbaar. De Nederlandse overheid heeft de afgelopen vijf jaar samen met landen als Duitsland, Oostenrijk en Zweden hard geknokt voor een hoog kwaliteitsniveau van de BREFs. Dat resulteerde in documenten waarin de crème de la crème van milieutechnieken uitgebreid is beschreven. De grootste winst van de BREFs is dat die technieken zijn geplaatst in de context van de specifieke problematiek van de branche, en dat er voor de meeste branches uitdagende conclusies zijn geformuleerd. Dit geeft de vergunningverleners een krachtig instrument in handen om de Alara-discussie met hun bedrijven te voeren.
Struikelblokken Zo makkelijk is het echter nog niet. Veel provinciale vergunningverleners hopen de BREFs te kunnen gebruiken voor bijvoorbeeld
de BMP-trajecten, maar ze stellen vast dat in de (concept-)BREFs een formeel kader voor de toepassing nog ontbreekt. Een snelle inpassing van de BREFs in de bestaande wet- en regelgeving is daarom een belangrijke voorwaarde voor het gebruik van de BAT-documenten. De omvang van de documenten en de Engelse taal zijn twee andere struikelblokken. Het opnemen van de Nederlandstalige samenvatting in de NeR kan al een groot deel van de belemmeringen wegnemen. Het Engelstalige basisdocument dient dan alleen nog als naslagwerk. Veel vergunningverleners zijn bij de totstandkoming van een of meer van de documenten betrokken geweest; ze zijn daardoor vrij snel wegwijs in de stukken. De BREFs rekenen ook af met het hardnekkige idee dat Nederland altijd beter presteert dan de rest van Europa. Omdat de BREFs het
resultaat zijn van een Europese informatieuitwisseling wordt al snel gedacht dat het ambitieniveau laag ligt. Dat klopt niet: de BREFs geven per branche inzicht in de beste milieuprestaties in de EU of zelfs wereldwijd, en Nederland komt lang niet altijd in dat rijtje voor. In Nederland valt op veel punten nog heel wat milieuwinst te halen als de BREFs gebruikt gaan worden.
Dagelijkse praktijk In feite zijn de BREFs nog vleugellam; ze zijn nog niet bekend genoeg en onvoldoende bruikbaar in de dagelijkse praktijk. InfoMil zal het komende halfjaar dan ook een aanzienlijke inspanning plegen om de BREFs op te nemen in de NeR en om de vergunningverleners te informeren over achtergronden en toepassing van de documenten. Dat moet leiden tot een volwaardige integratie van de BREFs in de Nederlandse vergunningpraktijk. Kijk voor meer informatie op www.infomil.nl> eurobat of bel met de helpdesk. ■
14
InfoMil Nieuws 23
Oktober 2001
A F VA L - E N E M I S S I E P R E V E N T I E
Haalbaarheid preventiedoelstellingen beoordeeld In april tot juni van dit jaar organiseerde InfoMil samen met de afzonderlijke provincies negen bijeenkomsten rond het programma Met preventie naar duurzaam ondernemen. De bijeenkomsten hadden twee doelen: meer aandacht vragen voor het uitvoeringsprogramma en de haalbaarheid toetsen van de doelstellingen uit het (concept)programma. In de bijeenkomsten zijn zowel het (concept)programma Met preventie naar duurzaam ondernemen als het provinciaal beleid gepresenteerd. Daarbij kwam de Subsidieregeling Aanpak Milieudrukvermindering (SAM) uitgebreid aan de orde. In workshops vertelden gemeenten over hun ervaringen met beleid, de verruimde reikwijdte Wm en het stimulerend spoor (met ketenaspecten als milieugerichte productontwikkeling en duurzaam consumeren). Van de deelnemers aan de in opdracht van het ministerie van VROM en het IPO georganieerde bijeenkomsten werkte 70 % bij een gemeente, 11 % bij een regionaal milieuorgaan, 11 % bij een provincie en 3 % bij een waterschap. 80% was vergunningverlener/ handhaver/beleidsmedewerker en 10 % had een management- of bestuursfunctie.
Haalbaarheidstoets Hoe beoordeelden de deelnemers de haalbaarheid van de doelstellingen? Dat bleek uit
de globale ‘haalbaarheidstoets’ van de beleids-, regulerings- en stimuleringssporen (respectievelijk B, R en S). Als meest haalbare doelstellingen werden de volgende genoemd: B1 Provincies en gemeenten integreren de doelstelling van het programma bij het opstellen of actualiseren van milieubeleidsplannen/preventieplannen/uitvoeringsprogramma’s (86 % (gemakkelijk) haalbaar). S7 Overheden houden rekening met internationale afspraken op het gebied van preventie (75% (gemakkelijk) haalbaar). S6 De gezamenlijke overheden bevorderen dat in 2005 in het daarvoor in aanmerking komend onderwijs aandacht wordt besteed aan preventie en duurzaam ondernemen (72% (gemakkelijk) haalbaar). B2 De betrokken overheden integreren de doelstellingen van het programma in het doelgroepenbeleid milieu en industrie (70% (gemakkelijk) haalbaar).
Als minst haalbare doelstellingen werden genoemd: S8 De gezamenlijke overheden stellen uiterlijk in 2002 een uitvoeringsstrategie Duurzaam Consumeren op (65 % moeilijk haalbaar/onmogelijk). S5 In 2005 nemen de betrokken overheden milieuoverwegingen expliciet mee in hun rol als ondernemer (58% moeilijk haalbaar/onmogelijk). S4 Overheden concretiseren en uniformeren in samenspraak met het bedrijfsleven het begrip duurzaam ondernemen en werken dit nader uit naar economische, milieuen sociale prestaties van bedrijven (54% moeilijk haalbaar/onmogelijk). R1 Uiterlijk 2005 zijn preventiemaatregelen in daarvoor in aanmerking komende Wm-vergunningen op de juiste wijze opgenomen en wordt hier tevens op gehandhaafd (43 % moeilijk haalbaar/onmogelijk). De deelnemers waren erg tevreden over de bijeenkomsten. InfoMil organiseert dit jaar nog een aantal bijeenkomsten waarin de nadruk ligt op beleid en regulering, en ontwikkelt een aantal hulpmiddelen, zoals een handreiking en checklists. ■
SAM-regeling stimuleert preventieprojecten Profiteert uw gemeente al van de SAM-regeling? Bij het verschijnen van deze nieuwsbrief heeft u nog mooi de tijd om dat na te gaan. SAM is de Subsidieregeling Aanpak Milieudrukvermindering, een van de instrumenten van Met preventie naar duurzaam ondernemen, een uitvoeringsprogramma voor en door overheden. De regeling subsidieert projecten op het gebied van afvalpreventie, afvalscheiding en energiebesparing. De deadline voor SAM 2001 is 15 oktober. Het enthousiasme voor de SAM-regeling is groot. Gemeenten, al dan niet verenigd in samenwerkingsverbanden, hebben subsidie aangevraagd voor uiteenlopende projecten op het gebied van afvalpreventie en -scheiding, energiebesparing, waterbesparing en transportpreventie. Dat betekent een belangrijke impuls voor de verruimde reikwijdte uit de Wet milieubeheer. Met de SAM-regeling is het bijvoorbeeld mogelijk vergunningverleners en handhavers kennis te laten opdoen over preventie bij bedrijven. Met die kennis kunnen ze beter invulling geven aan preventiemaatregelen in de milieuvergunning. Ook kan de regeling
ondersteuning bieden bij het inlopen van achterstanden. Dat is uiteindelijk de bedoeling: meer vergunningen waarin beter omschreven staat wat er van de bedrijven verlangd wordt op het gebied van de verruimde reikwijdte. Op de InfoMil website www.infomil.nl vindt u een overzicht van ingediende projectvoorstellen. Ga voor de aanvraagformulieren naar www.novem.nl en kies ‘Advies’ of ga naar ‘Zoeken’ en klik op ‘afvalverwerking’. Stuur het aanvraagformulier naar Novem t.a.v. mevrouw. K. Nicolaï, Postbus 8242, 3503 RE Utrecht. Voor meer informatie kunt u ook de Novem-helpdesk bellen: (030) 239 35 33.
(foto: Benelux Press)
Huishoudelijk afval Het tweede deel van de SAM-regeling is gericht op huishoudelijk afval. Ook hierover kunt u informatie krijgen bij de Novem-helpdesk voor gemeenten. Het aanvraagformulier kunt u versturen naar de heer A. Weenk. Op www.afvalscheiding.nu en op www.aoo.nl vindt u meer over het Afval Overleg Orgaan, dat samen met de VNG (www.vng.nl) betrokken is bij de SAM-regeling voor huishoudelijk afval. ■
15
Oktober 2001
InfoMil Nieuws 23
FO-Industrie
Het elektronisch milieuverslag: leuker niet, gemakkelijker wel De milieuverslaglegging door bedrijven aan de overheid wordt gemakkelijker en beter. Dat is het doel van een project dat eind 2002 moet leiden tot invoering van het elektronisch milieuverslag (E-MJV). Vanaf dat moment kunnen milieucijfers elektronisch worden ingediend, gevalideerd en via internet of modem gebruikt. Kwaliteit en betrouwbaarheid van de rapportage kunnen sterk verbeteren door het inbouwen van slimme rekenhulpen, controles en geheugenfuncties in het elektronisch formulier. Daarnaast wordt het stramien van de rapportage eenduidiger en gebruiksvriendelijker gemaakt en ook inhoudelijk geactualiseerd. Er zijn goede redenen om het milieujaarverslag elektronisch te maken. Het leidt naar verwachting tot kwaliteitsverbetering, meer gebruikersgemak, snellere beschikbaarheid van gegevens en lagere administratieve lasten. Juist dat zijn nu de knelpunten, en op al deze gebieden kan nog flink wat worden verbeterd. Dat is ook niet vreemd. Het gaat immers om een relatief nieuwe situatie; zowel bedrijven als overheden zitten nog midden in een leerproces.
Overstap Sinds 1 januari 1999 zijn ongeveer 250 bedrijven wettelijk verplicht om jaarlijks betrouwbare cijfers over hun milieuprestatie te leveren aan het bevoegd gezag, dat de cijfers valideert (zo’n 600 bedrijven rapporteren al veel langer op basis van afspraken in convenanten aan het bevoegd gezag). Deze overstap maakte ook een nieuwe vorm van emissieregistratie mogelijk: voorheen maakten bedrijven voor de verschillende bevoegde gezagen (provincie, waterschappen, RWS) uiteenlopende rapporten, en werden de emissiecijfers los daarvan door TNO verzameld en gecheckt. Het milieujaarverslag bundelt deze rapportages.
Het projectteam E-MJV Vlnr: Ruud van Rossem (VROM/IAP), Erik van Vliet (FO-Industrie), Lisette Maas (VROM/IAP), Jan van der Plas (VROM/HIMH), Liesbeth van Gent (VROM/KvI), Gerard van den Broek (FO-Industrie), Peter Andringa (IPO/DCMR), Marco Mensink (Bedrijfsleven/VNP). Niet op de foto: Marja Borst (RIZA), Roelof Wessels Boer (IPO), (foto: FO-Industrie).
Scenario’s
Milieujaarverslagen
Begin juni is een projectteam met vertegenwoordigers van bedrijfsleven en bevoegd gezag begonnen met het definiëren van een elektronisch milieuverslag en alles wat daarvoor nodig is. Er zijn verschillende scenario’s geschetst en getoetst op haalbaarheid. Ze variëren van behoudend (het elektronisch maken van de bestaande werkprocessen) tot zeer vergaand. In één scenario bijvoorbeeld bestaat er geen centrale database meer, maar kunnen daartoe gerechtigde gebruikers de gevalideerde data bij bedrijven inzamelen. Ook verschillende vormen van een elektronisch formulier zijn beschreven. Het systeem zal in elk geval flexibel en aanpasbaar moeten zijn. Dit laatste betekent bijvoorbeeld dat rekening wordt gehouden met gegevens van de emissiehandel in NOx, en in de verdere toekomst mogelijk ook in andere stoffen, zoals CO2. Begin oktober worden themasessies gehouden waarbij deskundigen wordt gevraagd te adviseren over de haalbaarheid van de geschetste scenario’s.
De regionale overheid gebruikt milieujaarverslagen voor
Een nieuwe opzet Ook is er een project gestart om de precieze informatiebehoefte van de gebruikers van
het waarborgen van de lokale milieukwaliteit. De rijksoverheid (VROM en RWS) gebruikt de cijfers voor het volgen en evalueren van het nationale milieubeleid bij de doelgroep industrie. De milieujaarverslagen vormen ook de basis voor milieubalans (RIVM) en afval- en energiestatistieken (CBS). De kwaliteit van de emissiegegevens bepaalt daarmee direct de geloofwaardigheid van het milieubeleid. Daarnaast moeten de emissiecijfers bruikbaar zijn voor internationale rapportages (over onder meer CO2/OBG, VOS en NOx). De minister van VROM is aanspreekbaar op de kwaliteit van de emissiegegevens en daarmee op de naleving van het Besluit milieuverslaglegging.
milieujaarverslagen in kaart te brengen en een gebruiksvriendelijkere opzet te ontwikkelen. In september is er voor bedrijven die verplicht zijn een milieujaarverslag te maken een brede klankbordovereenkomst over het nieuwe format. Bedrijven die op basis van een convenant rapporteren worden over de plannen benaderd in het eigen bedrijfstakoverleg. Het streven is om de verschillende formats die nu nog bestaan in één model te bundelen. Eind dit jaar zal het nieuwe format bij ministeriële regeling worden gepubliceerd.
Tijdpad
Verslagplichtige bedrijven per branche (wettelijk en in het kader van het convenant)
135 Wettelijk 108
het volgen van de milieuprestaties van bedrijven en voor
Convenant
81
54
In november dit jaar wordt aan het managementteam van DGM een advies uitgebracht over het beste scenario voor elektronische milieuverslaglegging. Eind 2002 moet dat scenario zijn gerealiseerd: het systeem moet dan in bedrijf zijn genomen en bedrijven moeten er vanaf dat moment voor kunnen kiezen hun milieuverslag elektronisch aan te leveren.
27
0
I AV
ZI
RW
er
kt
le
l
e ol
tie
pi
Pa
Ko
x Te
de ro
l
aa
n
en
rij
tro
ek
et
m
al
sis
s
et
M
Ba
la
G
el iv
Zu
ng
s
en
de
na
er
di
e Vo
ffi
ie em
bb
Ra
Ru
Ch
s
le
av
th
tra
s
ga
en
ch
Lu
c E-
rd
Aa
Rapporten kunt u downloaden van de website van FO-Industrie (www.fo-industrie.nl) of opvragen bij FO-Industrie;
[email protected], tel. (070) 345 14 15. Voor vragen over de doelgroepconvenanten en milieujaarverslagen kunt u contact opnemen met de InfoMilhelpdesk (070) 361 05 75.
Meer informatie: www.emjv.nl Ministerie van VROM, Liesbeth van Gent, Projectleider milieujaarverslag E-mail
[email protected]
LIM
Vierentwintig uur handhaving Op 19 juni heeft SEPh Limburg een handhavingsestafette van 24 uur georganiseerd. De voorzet voor deze grootscheepse milieucontrole gaven de lokale media, die zich cynisch hadden uitgelaten over het gebrek aan daadkracht van verschillende handhavende instanties. Het SEPh Limburg vatte de opmerkingen van de media op als een uitdaging. Er werd een gedetailleerd draaiboek gemaakt en bijna alle handhavingspartners namen deel aan de estafette. Gedurende 24 aaneengesloten uren werden gezamenlijke handhavingsacties (zoals buitengebied, bouwstoffenbesluit, afvaltransporten) en reguliere bedrijfscontroles uitgevoerd; in totaal ging het om meer dan vijftig soorten controles. Er werden 550 overtredingen geconstateerd en in 130 gevallen is direct proces-verbaal aangezegd. Met de estafette in Limburg is niet alleen het belang van een goede handhaving weer eens over het voetlicht gebracht, de actie betekende ook een stimulans voor de samenwerking tussen de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke partijen die de bestuursovereenkomst hebben getekend. De estafette had zeker ook een preventieve werking.
Derde SEPh-dag De derde SEPh-dag wordt op 1 november gehouden in Ede. De klankbordgroep, samengesteld uit SEPh-ers uit bijna alle provincies, heeft voor de invulling van de dag ideeën aangedragen. Er zal onder meer aandacht worden besteed aan werkprocessen en kwaliteit van het SEPh, aan het bevorderen van samenwerking tussen de handhavingspartners en aan het omgaan met de landelijke programmering.
LIM-site De LIM-website (www.infomil.nl/LIM)is zo goed als gereed. De site vormt samen met het milieudiscussieplatform van de politie (Politie Milieu Net van I & E Milieu) één informatiesysteem. Om een goede aansluiting tussen de twee sites te waarborgen is meer tijd nodig dan was voorzien. Naar verwachting is dit informatiesysteem medio oktober operationeel.
➨AGENDA
Verder is de LIM-site niet alleen bestemd voor, maar ook te verbeteren door handhavers. Met name de SEPh’s krijgen hierin een belangrijke rol: op 16 oktober wordt dit in een workshop voor SEPh’s en de provinciale coördinatoren nader toegelicht. ■
Aandachtsgebieden van InfoMil
InfoMil Nieuws verschijnt vier maal per jaar. Het abonnement is gratis. Aanvragen en
3 en 4 oktober Nationaal Forum Lokale Overheid
8 november Nationale Dubo-dag: Bestaande stad, duurzame stad
• Erasmus expo- en congrescentrum, Rotterdam • Informatie: NSC (070) 441 57 77
• De Doelen, Rotterdam • Informatie: www.dubo-centrum.nl/ dubodag2001
31 oktober Derde praktijkdag milieu: Kunnen we handhaven? • ’t Spant te Bussum • Informatie: www.ckc-seminars.nl
1 november Derde landelijke Seph-dag • De Reehorst, Ede • Informatie: InfoMil, sectie LIM (070) 361 05 75
6 november Zevende PBV-congres • Schouwburg, Gouda • Informatie: www.CUR.nl • Voorafgaand aan dit congres een voorlichtingsbijeenkomst over de vernieuwde NRB
8 november en 14 december Toezicht en handhaving in het buitengebied • Workshops, begeleid door ervaringsdeskundigen • Informatie: www.infomil.nl
9 november en 11 december Handhaving bij Probleembedrijven • Workshops over controletechnieken en methodieken en gelegenheid tot het uitwisselen van ideeën met ervaringsdeskundigen. • Informatie: www.infomil.nl
27 november Achtste nationale milieuzorgdag: Regionaal milieubeleid • De Reehorst, Ede • Informatie: www.milieuonline.nl
Lucht • Bees (NOx) • Emissie van vluchtige organische stoffen (VOS) • Monitoring luchtkwaliteit • Nederlandse emissierichtlijn (NeR) • Nieuw Nationaal Model (NNM) Bodem, water en landbouw • Bodembescherming (NRB) • Bodemlozingen • BOOT • Bouwstoffenbesluit en handhaving • Landbouw • Water Verruimde reikwijdte Wm • Afval- en emissiepreventie • Afvalscheiding (bedrijfsgebonden) • Duurzaam ondernemen • Energiebesparing • MDW
adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk.
Colofon • Redactieadres InfoMil Postbus 30732 2500 GS Den Haag Fax (070) 363 33 33 E-mail
[email protected] Website www.infomil.nl • Coördinatie voor InfoMil Marja Heida, Jolanda Vloon • Redactie Frans Brand, Dick van Teylingen (: Netwerk voor communicatie, Rotterdam) • Ontwerp en vormgeving Conefrey/Koedam BNO, Almere • Foto voorzijde Rinie Bleeker • Druk
Overige aandachtsgebieden • Asbest • Bestuurlijk-juridisch • Bedrijfsinterne milieuzorg • Doelgroepbeleid industrie • Elektromagnetische straling • EuroBAT • Externe Veiligheid • Geluid (industrielawaai) • Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving (LIM) • MER • Milieujaarverslag • SdT/Alara • VOH/VOM
PlantijnCasparie (ISO14001), Den Haag • Oplage 6.500 exemplaren InfoMil Nieuws is gedrukt op 100% kringlooppapier. Bij de productie is gebruik gemaakt van Computer To Plate (CTP). ISSN 1385-5492 De volgende InfoMil Nieuws verschijnt in december 2001. Overnemen met bronvermelding is toegestaan.