I n f o M i l N i e u w s 39
Inhoud Nummer 39, tiende jaargang, september 2005
2 3 4 5 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Interview: Modernisering regelgeving. Blijf meedenken Milieuagenda: Effectiviteit Vragen aan de helpdesk Milieuagenda: Consequent beleid Milieuagenda: Lange adem Stoffen: REACH Meten: Meetnormen Bva en Bees A Lucht: Nieuw Besluit luchtkwaliteit geeft armslag Milieuagenda: Duurzaamheid Handhaving: Van SEPh naar SKP Bodem: Bodembeschermende maatregelen Milieuagenda: Uitvoering Luchtkwaliteit: Ook vraagbaak voor RO Externe veiligheid: Omzetting CPR in PGS Voortgang sanering LPG-tankstations De milieuagenda is niet compleet als je ... vergeet. Milieuagenda: Een sterke overheid Overheden voor overheden: Handhaven bij In dit nummer vullen negen smaakmakers uit de de supermarkt milieuwereld deze zin aan. Ook de deelnemers 8.40-amvb’s: Besluit jachthavens Milieuagenda: Krachtig leiderschap aan de Schakeldag, het congres waarmee InfoMil InfoMil viert jubileum met Schakeldag op 3 november zijn tienjarig bestaan viert, buigen InfoMil Nieuws scoort opnieuw 7,4 Milieu en winst: Naar site InfoMil zich over de milieuagenda – en staatssecretaris Milieuagenda: Internationale aanpak Pieter van Geel geeft er zíjn visie op de toekomst MER: Coördineren is tijdwinst Regelgeving: STEM volgt ECWM op van het milieubeleid. Het thema van de Schakeldag FO-Industrie: Integratie milieuverslagen is ‘vernieuwingen in de Wet milieubeheer’. Meer Milieuagenda: Impact studies Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid daarover leest u in het inter view op pagina 2 en 3. Agenda, Aandachtsgebieden
2
InfoMil Nieuws 39
September 2005
INTERVIEW
Modernisering regelgeving in volle gang
“Blijf vooral meedenken en meld knelpunten” “Meedoen, meer werk, minder regels.” Dat is het motto van het regeerakkoord van CDA, VVD en D66. Aan de afdeling ‘minder regels’ wordt bij het ministerie van VROM hard gewerkt. Een betere omschrijving is ‘modernisering van de regelgeving’; het gaat niet alleen om minder, maar ook om eenvoudigere en bovendien effectievere regels. Dit proces leidt tot integratie van wetten, amvb’s en ministeriële regelingen. Binnenkort hoeven bedrijven voor hun omgevingsactiviteiten maar één keer één aanvraag in te dienen bij één gemeentelijk loket. Experts op het gebied van de modernisering van regels zijn Ellen Topman (activiteiten-amvb) en Harry Boschloo (omgevingsvergunning). Zij hebben als boodschap aan vergunningverleners en handhavers: het proces is in volle gang, doe eraan mee en meld de knelpunten die je tegenkomt, want nu kunnen we er nog wat mee doen. Hoe verloopt het proces van de modernisering van de VROM-regelgeving? Harry Boschloo: “In drie fasen. Eerst de overbodige regels schrappen. Vervolgens brengen we zoveel mogelijk bedrijven onder algemene regels. Voor de overige bedrijven geldt de omgevingsvergunning. De algemene regels hebben vooral betrekking op het milieu, de omgevingsvergunning bestrijkt een ruimer terrein.” Ellen Topman: “Heel belangrijk in het proces is de ICT-ondersteuning. Zowel voor de bedrijven als voor de overheid heeft de digitale aanpak grote voordelen voor het meldings- en vergunningsproces. Bedrijven kunnen met alle aanvragen voor een bepaalde activiteit terecht bij hetzelfde loket, dat te vinden is bij de gemeente, ook als de provincie het bevoegd gezag is. Hoe het achter dat loket geregeld wordt, is een zaak van de overheid – die zorgt ervoor dat de aanvragen terechtkomen bij de juiste instanties. De meldingen lopen mee in het geheel. Een bedrijf heeft dus te maken met één loket, één procedure, één bevoegd gezag en één beslissing.” Boschloo: “Van de klantvriendelijkheid van de digitale aanvraag heb ik grote verwachtingen. Een ondernemer krijgt een formulier op het scherm. Als hij dat gaat invullen, komt hij vanzelf terecht bij de juiste vervolgstappen en de juiste checklists. Nog een voordeel is dat onveranderde gegevens dan automatisch opnieuw gebruikt kunnen worden en niet steeds opnieuw ingevoerd hoeven te worden. Een stap verder is overgaan op digitale behandeling. Zo ver is het nog niet, maar op afzienbare termijn zal dat ook gaan gebeuren.”
Gaat de vermindering en vereenvoudiging van de regels niet ten koste van het niveau van bescherming? Topman: “Het niveau blijft hetzelfde. De bedoeling van de vereenvoudiging is de voorschriften uniformeren, rapportages en onderzoeken verminderen en daardoor de administratieve en bestuurlijke lasten beperken. Aan de beleidsinhoud van de regels wordt niet getornd, die blijft voorop staan. Ook bij de omgevingsvergunning blijven de huidige toetsingskaders bestaan.” Verandert er iets aan de rol van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit? Topman: “Nee hoor, het Ivb blijft in stand. Voor zover nodig zullen de omschrijvingen van de bedrijfscategorieën worden aanOmgevingsvergunning
Ellen Topman en Harry Boschloo (foto: Rinie Bleeker)
gepast aan de activiteiten-amvb. Wat het aspect ‘water’ betreft: we proberen de lozingen zoveel mogelijk onder te brengen in de activiteiten-amvb.” Fasering Bij wat meer complexe aanvragen kan de omge-
In de omgevingsvergunning worden zo’n dertig af-
vingsvergunning in een of twee fasen worden ver-
zonderlijke vergunningen geïntegreerd, waaronder
leend. In een eerste fase worden vooral de planolo-
de huidige milieuvergunning. De afzonderlijke toet-
gische en stedenbouwkundige aspecten beoordeeld;
singskaders blijven bestaan: er is sprake van een
ook de natuurbeschermingswetgeving wordt daarbij
‘integratie met schotten’.
betrokken. In een tweede fase komt de milieutoets uitgebreid aan bod.
Aanvraag
Het voordeel van deze gefaseerde opzet is dat als in
Een bedrijf of burger dient de aanvraag voor een
de eerste fase blijkt dat een activiteit niet in aanmer-
omgevingsvergunning altijd in bij B&W van de ge-
king komt voor vergunningverlening, er verder geen
meente waar de activiteit geheel of in hoofdzaak
werk voor niets hoeft te worden gedaan.
wordt of zal worden verricht, dus ook als de provincie het bevoegd gezag is.
Bezwaar maken
Wat betreft het tijdschema zal afdeling 3.4 Awb in
Tegen beide beslissingen staat rechtsbescherming
ieder geval van toepassing zijn in de situaties waar-
open. De procedure voor beroep gaat via twee in-
voor nu een milieuvergunning nodig is. De beslis-
stanties lopen (zoals bij de bouwvergunning nu):
termijn is dan twintig weken, die verlengd kan wor-
eerst buigt de rechtbank zich over het besluit,
den met zes weken. Wanneer het bevoegd gezag
daarna is de gang naar de Afdeling bestuursrecht-
deze termijn overschrijdt, heeft het bedrijf recht op
spraak van de Raad van State nog mogelijk.
een vermindering van de te betalen leges. Voor de gewone Awb-procedure geldt een beslis-
Eén toezichthouder/handhaver
termijn van acht weken, die verlengd kan worden
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de
met zes weken. Wanneer het bevoegd gezag deze
(gecoördineerde) handhaving van de omgevings-
termijn overschrijdt, is de vergunning van rechts-
vergunning.
wege verleend.
3
Hoe gaan jullie het bevoegd gezag ondersteunen bij de implementatie van de nieuwe opzet? Topman: “We zijn nu bezig de activiteitenamvb in elkaar te zetten. Daarbij leggen we onze voorstellen voor aan externe werkgroepen met mensen van gemeenten, provincies en het bedrijfsleven. Iedereen kan de contactpersonen daarvan benaderen, ze zijn te vinden op de VROM-site. Hun bevindingen leiden tot lijsten met knelpunten, en die weer tot nieuwe voorschriften. Om goed in beeld te krijgen of en hoe de belasting van het bedrijfsleven en de overheid zal veranderen, hebben we een bureau gevraagd dat continu in beeld te brengen. Als de activiteiten-amvb in 2006 in procedure is gebracht, zullen we de gemeenten zeker begeleiding geven bij de invoering ervan, bijvoorbeeld op het gebied van de digitalisering. Maar voor een flink deel zal er weinig veranderen voor de gemeenten.” Boschloo: “Ook wij werken in het ‘traject invoering omgevingsvergunning’ met denktanks van deskundigen uit de vergunningenpraktijk; zij hebben het wetsvoorstel van commentaar voorzien. We hebben er al veel energie in gestoken om het wetsvoorstel zo op te zetten dat gemeenten en provincies er goed mee uit de voeten kunnen: in pilotprojecten die betrekking hebben op uiteenlopende aspecten wordt onderzocht hoe we de zaak het beste kunnen inrichten om de praktijk van de vergunningverlening zo soepel mogelijk te laten verlopen. Belangrijke elementen waren bijvoorbeeld de samenwerking tussen de verschillende bevoegde gezagen en de haalbaarheid van de termijnen die in het wetsvoorstel zijn voorgesteld. Begin mei dit jaar is het voorontwerp van de nieuwe opzet bekendgemaakt en daar is een brede consultatieronde op gevolgd. We zijn veel het land in geweest. Iedereen kan aan de verbetering van de eerste versie trouwens nog steeds zijn bijdrage leveren: ga naar www.vrom.nl. Daar verzamelen we veel praktijkkennis die we willen verwerken nog voor de Raad van State en het parlement zich met de omgevingsvergunning gaan bezighouden.” Activiteiten-amvb De huidige elf niet agrarische 8.40-amvb’s worden samengevoegd tot één amvb, die begin 2007 van kracht moet worden. Twintigduizend bedrijven worden overgeheveld van de vergunningplicht naar algemene regels. Dat moet leiden tot minder, eenvoudiger en meer uniforme regels en tot een forse beperking van de administratieve lasten. In een later stadium wordt bekeken of ook de agrarische amvb’s in de nieuwe amvb geïntegreerd kunnen worden. In de volgende InfoMil Nieuws wordt de activiteitenamvb nader toegelicht.
InfoMil Nieuws 39
De bedrijven leveren hun aanvragen allemaal in bij de gemeente waarin de activiteit in hoofdzaak zal plaatsvinden. Wat gebeurt er als de provincie het bevoegd gezag is? Boschloo: “In 90–95 % van de gevallen blijft de gemeente het bevoegd gezag. Van zo’n 8.000 inrichtingen in Nederland is de provincie het bevoegd gezag; het gaat op jaarbasis om zo’n 1.300 vergunningen. Volgens het wetsvoorstel is in die gevallen de gemeente wel adviseur op het gebied van bijvoorbeeld de bouwaspecten. Met dat advies moeten Gedeputeerde Staten rekening houden.” Zal de wijziging invloed hebben op de organisatie van de milieuactiviteiten van gemeenten? Topman: “De trend lijkt dat het accent meer op handhaving komt te liggen als er meer algemene regels komen. Dat zullen de gemeenten zelf moeten opvangen. Dat hebben ze bij de MDW-operatie trouwens ook goed gedaan. Eind van het jaar is er meer zicht op welke bedrijven overgaan van vergunning naar algemene regels.” Boschloo: “Ook de wijziging van de omgevingsvergunning zal een verandering voor werkwijze en organisatie met zich meebrengen. Mijn advies is: gooi niet gelijk de hele tent om, maar probeer het eerst op te vangen met aanpassingen in de werkwijze en andere impulsen. Uit de pilot van Breda blijkt dat dat ook kan. Daar komen ambtenaren uit verschillende afdelingen regelmatig bij elkaar om te overleggen over de vergunningen die zijn binnengekomen. Ook hier geldt: dat regel je niet in een wettelijk kader, maar door zelf praktisch na te denken.” Ik kan me voorstellen dat het bevoegd gezag denkt: wat komt er allemaal op ons af! Kunnen jullie die mensen een beetje geruststellen? Heb je een goede raad om om te gaan met de veranderingen? Topman: “Wees vooral actief. Bij de algemene regels zit dat trouwens wel goed, denk ik. Veel gemeenten hebben zelf al uitvoerig meegedacht en veel ideeën en knelpunten aangeleverd. Die input verwerken we. Ook een aspect van het versoberen van de regels is: blijf zelf nadenken. Niet alles hoeft op rijksniveau vastgelegd te worden. Als iets niet helemaal is geregeld, maak dan zelf praktische afspraken. ” Boschloo: “Voor mijn deel van het verhaal geldt hetzelfde: ga niet achterover zitten, dan hoef je ook niet te schrikken als de veranderingen dichtbij komen. Volg het proces en voorkom misverstanden. Als iets onhelder is, meld het dan.” ■
September 2005
De milieuagenda is niet compleet als je … vergeet
Effectiviteit “Nederland is relatief dicht bebouwd en bevolkt en heeft daardoor hogere emissies per vierkante kilometer dan andere -lidstaten. Daarbij krijgt Nederland veel vervuiling uit het buitenland. Ondanks het feit dat Nederland bijna twee keer zoveel geld uitgeeft aan het milieubeleid als andere Europese lidstaten (als percentage van het bruto nationaal product) voldoen we nog niet altijd aan de doelen die we ons hebben gesteld voor de niveaus van emissies en milieukwaliteit. Bij het opstellen van de Toekomstagenda Milieu geldt daarom als uitgangspunt dat een hoge mate van effectiviteit van beleid en instrumenten noodzakelijk is. Ik zie een aantal wegen om die effectiviteit te verbeteren. Ten eerste moet Nederland effectiever opereren in Europa door eerder en actiever te participeren in de -besluitvorming. Daarnaast is innovatie een essentieel middel om de kosten van milieubescherming te reduceren. Veel burgers verwachten dat ook: er moeten technische oplossingen gevonden worden die de tegenstelling tussen economische groei en milieubescherming kunnen wegnemen. Eco-efficiënte innovaties kunnen de concurrentiekracht van bedrijven sterk verbeteren. Ten slotte moeten de verantwoordelijkheden op de juiste plek worden gelegd. De taak van de overheid is vooral mogelijkheden creëren waar maatschappelijke partijen zelf de problemen mee kunnen oplossen. Daarvoor zijn keuze en hantering van instrumenten bepalend. Een instrument als emissiehandel dwingt de overheid tot een heldere doelstelling en het weglaten van allerlei bijzaken. Binnen het zo geschapen beleidskader kunnen de bedrijven vervolgens de oplossingen kiezen die voor hen optimaal zijn en de kosten daarvan doorvertalen in de productprijzen. Deze kosten zullen waarschijnlijk lager zijn dan anders, en daardoor zal de verstoring van de concurrentiepositie ook minimaal zijn. Bovendien prikkelen dit soort instrumenten de innovatie. Verhandelbaarheid is overigens maar een voorbeeld – betere regelgeving kan vergelijkbare effecten hebben.” Jip Lenstra projectleider Toekomstagenda Milieu, ministerie van VROM
✆
4
September 2005
InfoMil Nieuws 39
Vr a g e n a a n d e h e l p d e s k BIOMASSA
A F VA L - E N E M I S S I E P R E V E N T I E
➥
➥
TOEVOEGINGEN BIJ MESTVERGISTING
WA N N E E R P R E V E N T I E V E R P L I C H T I N G ?
Een landbouwbedrijf voegt bij mestvergisting meer dan 50% co-substraten toe. Mag dat, en mag het eindproduct als meststof worden vervoerd en verhandeld?
Kan ik de Leidraad Afval- en emissiepreventie uit 1996 nog gebruiken om te bepalen of een bedrijf iets aan afvalpreventie moet doen?
Dat hangt ervan af. De Wet milieubeheer stelt geen beperkingen aan de hoeveelheden waarin co-substraten bij mestvergisting kunnen worden toegevoegd, maar op basis van de meststoffenwetgeving gelden wél beperkingen voor de hoeveelheid co-substraat. Bij mestvergisting ontstaat onder meer biogas. Dat wordt in een wkk-installatie verbrand, en daarbij ontstaat warmte en elektriciteit (die als groene stroom kan worden verkocht). De economische haalbaarheid van een mestvergistingsinstallatie wordt vooral bepaald door de hoeveelheid stroom die wordt geproduceerd. Daarvoor is veel biogas nodig, en de toevoeging van co-substraten kan de hoeveelheid biogas aanzienlijk verhogen. In twee wijzigingen van de Meststoffenbeschikking 1977 (Staatscourant 2004, nr. 112,
Ja. De Leidraad Afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning is bijna tien jaar geleden uitgebracht als richtinggevend document voor de aanpak van afval- en emissiepreventie bij bedrijven, en de puntensystematiek daaruit is nog steeds goed toepasbaar. Volgens deze systematiek worden punten toegekend aan vijf verschillende aandachtsvelden: bedrijfsafval (niet-gevaarlijk), gevaarlijk afval, emissies naar water, waterverbruik en emissies naar lucht. Het puntenaantal geeft voor elk van deze aandachtsvelden aan of er sprake is van ‘geringe’, ‘redelijke’ of ‘aanzienlijke’ omvang van afval. De omvang bepaalt voor een belangrijk deel de relevantie van preventiemaatregelen. Wanneer puur naar afvalpreventie wordt gekeken, is het eenvoudiger om te werken met ondergrenzen voor de hoeveelheden afval. Omgerekend komen de ondergrenzen overeen met de volgende hoeveelheden: • bedrijfsafval 1 25.000 kg/jr • gevaarlijk afval 2 2.500 kg/jr Als een van deze ondergrenzen wordt overschreden, moet een bedrijf in elk geval aandacht besteden aan afvalpreventie. Tot hoever die aandacht moet reiken, verschilt per bedrijf en per situatie, en het hangt ook af van het preventiepotentieel. Aan de hand van checklists, maatregellijsten en informatie over het bedrijf zal het bevoegd gezag samen met het bedrijf nagaan welke maatregelen nog getroffen kunnen worden. Sommige vergunningverleners denken dat ze bij overschrijding van de grenzen altijd een afvalpreventieonderzoek mogen
Toepassen digestaat
Uitsluitend dierlijke mest?
ja
Erkende meststof o.g.v. meststoffenbeschikking1977 toepassing conform Besluit gebruik meststoffen.
nee
Alleen co-substraten van positieve lijst?
nee
Digestaat conform Besluit gebruik meststoffen toepassen op eigen grond of via Rikilt ontheffing elders.
ja
Max. 50% co-substraat aan vergisting toegevoegd?
ja Erkende meststof o.g.v. meststoffenbeschikking 1977, toepassing conform Besluit gebruik meststoffen.
en Staatscourant 2005, nr. 86) is vastgelegd welke producten aan het mestvergistingsproces mogen worden toegevoegd. Het gaat onder meer om agrarische producten en specifiek benoemde afvalstoffen uit de agrarische sector en de voedingsmiddelenindustrie. Als het digestaat (dat wat overblijft bij de productie van biogas uit organische producten) voor meer dan de helft bestaat uit dierlijke mest, mag het digestaat als meststof worden vervoerd en verhandeld. Bestaat het digestaat voor minder dan de helft uit dierlijke mest, of worden er co-substraten toegepast die niet zijn genoemd in de wijzigingen van de Meststoffenbeschikking, dan zijn er twee mogelijkheden. Ten eerste kan het digestaat op de eigen gronden als meststof worden toegepast. Ook kan er een ‘Rikilt-ontheffing’ worden aangevraagd. Op grond van zo’n ontheffing mag het digestaat alsnog als meststof worden vervoerd en verhandeld. Bij 100% co-substraat mag het digestaat niet als dierlijke meststof worden verhandeld. Wel kan het worden ontwaterd en nagecomposteerd. Die compost kan volgens de regels van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (BOOM) worden toegepast. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks
nee
Digestaat conform Besluit gebruik meststoffen toepassen op eigen grond of via Rikilt ontheffing elders. Bij 100% co-substraat toepassen conform BOOM.
voorschrijven, maar dat is een misverstand. Een onderzoek is alleen zinvol als er preventiepotentieel te verwachten is of als dit onduidelijk is. Voor het opleggen van een onderzoeksverplichting geldt dat dit in redelijke verhouding moet staan tot de te verwachten besparingen. Vuistregel is dat de onderzoekskosten niet meer mogen bedragen dan 10% van de jaarlijkse afvalkosten. Als het bedrijf aantoont dat het al voldoende inspanningen op het gebied van afvalpreventie heeft geleverd, kan het bevoegd gezag (gemotiveerd in de considerans) aangeven waarom in dat geval geen onderzoek wordt opgelegd. In de huidige 8.40-amvb’s zijn geen ondergrenzen voor afvalpreventie opgenomen. In het betreffende amvb-voorschrift wordt de relevantie van afvalpreventie uitgedrukt met de term ‘zo veel mogelijk’. Om aan dit vage begrip wat meer inhoud te geven, kan het bevoegd gezag uitgaan van de genoemde ondergrenzen.
(foto: InfoMil) 1
2
Tot bedrijfsafval worden alle, al dan niet afzonderlijk, vrijkomende afvalstromen gerekend die niet als gevaarlijk afval kunnen worden aangemerkt. Het gaat om een totaal van afvalstromen, onafhankelijk van het feit of ze gescheiden worden ingezameld. Tel dus ook het afval mee dat voor recycling wordt aangeboden, zoals papier, glas en folie. Gevaarlijk afval omvat het totaal van alle afvalstromen die in de Europese Afvalstoffenlijst (Eural) als gevaarlijke afvalstoffen zijn aangewezen.
5
InfoMil Nieuws 39
September 2005
(foto: ministerie van SZW)
De milieuagenda is niet compleet als je … vergeet
Consequent beleid
EXTERNE VEILIGHEID
➥
OMZETTING CPR- NAAR PGS-RICHTLIJNEN
Hoe staat het met de omzetting naar de nieuwe PGS-richtlijnen, en wat is hun status? In juni 2005 is VROM gestart met het omzetten van CPR- naar PGS-richtlijnen (PGS staat voor Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen). De CPR 15-serie is een van de eerste die is omgezet in een PGS-richtlijn (de PGS 15), maar niet alle CPR-richtlijnen worden in een keer omgezet. Bij de omzetting wordt namelijk ook bekeken – in overleg met bedrijfsleven en de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen – of de richtlijn nog actueel is en direct kan worden omgezet, of dat het noodzakelijk is om de richtlijn
eerst te actualiseren. U kunt de richtlijnen downloaden vanaf www.vrom.nl. Uit het overzicht op die site is af te lezen of de CPR al is omgezet, wat het CPR-nummer was, en welk PGS-nummer is toegekend. De status van de PGS-richtlijnen blijft voorlopig hetzelfde als die van de CPR- richtlijnen: ze vormen een deskundigenadvies, waarvan het bevoegd gezag gebruik kan maken bij milieuvergunningverlening en bij het toezicht op de naleving van het Arbobesluit. Wel verandert de
status van de PGS-richtlijnen binnenkort, net als die van veel andere richtlijnen die gebruikt worden bij vergunningverlening (zie ook het artikel en kader op p. 12). Een vergunningverlener wordt geacht duidelijke en concrete voorschriften in de vergunning op te nemen. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State van oordeel is dat een algemene verwijzing naar richtlijnen de houder van de inrichting onvoldoende rechtszekerheid biedt. Een voorbeeld hiervan is een uitspraak over een algemene verwijzing naar de CPR 15-1 (ABRvS, nr. E03.99.0116, 28 februari 2000). ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks
LANDBOUW
➥
L U C H T WA S S E R B I J I P P C - B E D R I J F
Kan vergunning worden verleend voor een luchtwasser bij een intensieve veehouderij die valt onder de reikwijdte van de IPPC-richtlijn? Ja, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat dit kan (Echt-Susteren, nr. 200409343/1, 1 juni 2005). De Afdeling vond het aannemelijk dat de emissiewaarde van het vergunde stalsysteem niet hoger is dan de emissiewaarde van de stalsystemen die in het BREF-document voor de intensieve veehouderij als Beste Beschikbare Techniek (BBT) worden aangemerkt. Ook was niet gebleken dat het vergunde stalsysteem andere negatieve milieueffecten oplevert die
groter zijn dan bij de in het BREF-document genoemde systemen. Daarom concludeert de Afdeling dat het vergunde stalsysteem (voorzien van een chemische luchtwasser met 95% emissiereductie), en daarmee in feite de vergunde ammoniakemissie, is gebaseerd op BBT. Luchtwassers zijn in de BREF niet opgenomen als BBT. Als een veehouder een chemische of biologische luchtwasser wil plaatsen, zal het bevoegd gezag zich in lijn met de genoemde uitspraak een oordeel
moeten vormen over de ammoniakemissie en andere negatieve milieueffecten van het systeem, en die vergelijken met de systemen die in de BREF als BBT zijn aangemerkt. Uit zo’n vergelijking zal in het algemeen blijken dat de emissiewaarde voor ammoniak bij een luchtwasser gelijk of lager is. Negatieve milieueffecten zijn de stijging van het energieverbruik en het ontstaan van afvalwater. Als het energieverbruik zo laag mogelijk wordt gehouden (zie ook het Informatieblad veehouderijen E11) en er een milieuhygiënisch verantwoorde bestemming is voor het afvalwater, hoeven deze aspecten geen belemmering te zijn om vergunning te verlenen voor een luchtwasser.
“We hebben politici nodig die een consequent beleid durven voeren. We weten wat onze milieuproblemen zijn, we weten hoe we ze moeten aanpakken en in veel gevallen hebben we daar voldoende technische kennis voor. Noodzakelijk is de wil om het milieubeleid uit te voeren en de bereidheid daar offers voor te brengen. Het moet integraal worden aangepakt, zonder de problemen door te schuiven naar bijvoorbeeld het buitenland. Daarom zullen we veel meer moeten inzetten op de technische mogelijkheden. Ik ben voor een overheid die goed luistert naar het bedrijfsleven en maatschappelijke groepen en vervolgens scherpe normen stelt, met duidelijke termijnen en sancties, en ook handhavend optreedt. Neem het autobeleid als voorbeeld. Voor veel mannen geldt dat hun vrouw er beter met hun vriend vandoor kan gaan dan met hun auto. Een auto is psychologisch een enorm belangrijk fenomeen, vooral voor de onafhankelijkheid van de bezitter. Als je daar iets aan wilt doen, is het land al gauw te klein. Toch moet er een serieuze discussie komen, bijvoorbeeld over milieu, snelheid en verkeersslachtoffers. Vervolgens moet je heldere keuzes maken. Wat ook consequenter moet, is de milieurekening daar leggen waar die thuishoort. Bedrijven moeten schoon produceren en de kosten die ze daarbij maken verdisconteren in de kostprijs van hun producten – die moet je niet afwentelen op de overheid (dus de belastingbetaler). De vervuiler betaalt, dat moet het uitgangspunt zijn. Dat is een heel effectief instrument om milieuvriendelijker te werken. De industrie zal zich aanpassen en schoner gaan produceren. Voor boeren geldt precies hetzelfde. Innovatie is een kernbegrip, al zal de overheid die in ieder geval aanvankelijk nog moeten ondersteunen. In energiebesparing bijvoorbeeld. Waterstoftechnologie komt eraan, zonne-energie wordt ook heel belangrijk als we de problemen met de beperkte opslagcapaciteit overwinnen. We leven in een overgangstijd.” Ed Nijpels oud-minister van VROM ^ Commissaris van de Koningin in Fryslan
6
September 2005
InfoMil Nieuws 39
BODEM
BESTUURLIJK-JURIDISCH
➥
➥
S TA A L S L A K K E N E N O P P E R V L A K T E WAT E R
Het gebruik van staal- of hoogovenslakken in ophogingen en dergelijke kan leiden tot vissterfte in het oppervlaktewater, ook als deze bouwstoffen voldoen aan de eisen van het Bouwstoffenbesluit. Kan hiertegen worden opgetreden, bijvoorbeeld op basis van de zorgplicht uit artikel 13 van de Wet bodembescherming (Wbb) of artikel 1.1a van de Wet milieubeheer? (foto: Kenn Kiser)
Ja, dat kan. Op 6 juli is in de Staatscourant een circulaire van het ministerie van VROM gepubliceerd die ingaat op de toepassing van staalslakken en hoogovenslakken(zand), maar ook cementhoudende materialen in aanvullingen en ophogingen. Uit recente projecten bleek namelijk dat toepassing van dit soort materialen in oppervlaktewater kan resulteren in een verhoging van de pH van het oppervlaktewater, wat weer kan leiden tot vissterfte (en gezondheidsrisico’s voor de mensen die met dit water in aanraking komen), ook als deze bouwstoffen voldoen aan de eisen van het Bouwstoffenbesluit. Concrete jurisprudentie over de toepassing van bouwstoffen en de zorgplicht van artikel 13 Wbb ontbreekt nog. Bovendien bevat de nota van toelichting bij het Bouwstoffenbesluit een wat verwarrende tekst1, op grond waarvan men zou kunnen concluderen dat door te voldoen aan het Bouwstoffenbesluit ook wordt voldaan aan de zorgplicht van de Wbb. Nu VROM in een circulaire heeft aangegeven dat het gebruik van staal- of hoogoven-
slakken de bodem en het oppervlaktewater kan verontreinigen of aantasten, is de verwarring over de strekking van de regelgeving hopelijk opgelost. Betrokkenen zijn immers door middel van de circulaire geïnformeerd en weten daardoor (of ze hadden redelijkerwijs kunnen weten) dat toepassing van in de circulaire genoemde bouwstoffen kan leiden tot verontreiniging van bodem en oppervlaktewater. Vervolgens kan het bevoegd gezag handhaven met de circulaire in de hand, op grond van overtreding van artikel 13 Wbb. Het bevoegd gezag krijgt met deze circulaire dus een steun in de rug. Het kan in geval van (dreigende) problemen bij de toepassing van staal- en hoogovenslakken handhaven op basis van de zorgplicht van artikel 13 Wbb en eventueel de zorgplicht uit artikel 1.1a Wm. 1
“Door in het Bouwstoffenbesluit aan te geven onder welke voorwaarden het gebruik van verontreinigde (gereinigde) grond als bouwstof is toegestaan (beperking bodembelasting door uitloging, beheers- en verwijderingsplicht) wordt duidelijkheid gegeven over de wijze waarop kan worden voldaan aan de vigerende zorgplicht van de Wet bodembescherming.”
BEPERKING BEROEP TEGEN WM-VERGUNNING
Ik heb begrepen dat minder mensen dan voorheen beroep kunnen instellen tegen een Wm-vergunning. Klopt dat? Ja, dat klopt. Sinds 1 juli 2005 is de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure van kracht, waardoor onder meer de beroepsregeling van de Wet milieubeheer gewijzigd is. Voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet kende de Wm een zogeheten getrapte actio popularis: iedereen kon in beroep gaan tegen een Wm-vergunning, als die persoon maar bedenkingen tegen het ontwerpbesluit had ingediend (en dat was op grond van art. 3.15 Awb voor iedereen mogelijk). Onder het regime van de nieuwe wet mag nog steeds iedereen bedenkingen indienen, alleen worden die geen bedenkingen meer genoemd, maar zienswijzen (zie art. 13.3 Wm). De oude bepaling in art. 20.6 Wm dat iedereen die bedenkingen heeft ingebracht tegen het ontwerpbesluit vervolgens beroep kan instellen tegen het
definitieve besluit is echter geschrapt. In plaats hiervan geldt nu op grond van art. 20.1 Wm dat alleen belanghebbenden beroep kunnen instellen tegen een Wm-besluit. Voortaan moet iemand dus een rechtstreeks belang bij het betreffende besluit hebben (zie daarvoor artikel 1.2 Awb) om beroep in te kunnen stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wanneer er precies sprake is van een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1.2 Awb, zal uit jurisprudentie duidelijk moeten worden. De grote hoeveelheid jurisprudentie die in het ruimtelijke ordeningsrecht op dit gebied bestaat geeft wel een richting aan. Duidelijk lijkt bijvoorbeeld dat belangenorganisaties die gezien hun statuten het belang van het milieu behartigen naar alle waarschijnlijkheid beroepsgerechtigd zijn.
8.40-AMVB’S
➥
O V E R G A N G S R E G E L I N G A R T. 8 . 2 1
Een artikel 8.40-bedrijf wil nieuwe activiteiten beginnen die onder de vergunningplicht vallen. Mij is verteld dat daarvoor de overgangsregeling art. 8.21, lid 3 Wm is bedoeld. Hoe werkt die regeling precies? Als een inrichting die onder de 8.40-amvb valt door een verandering van de inrichting onder de vergunningplicht komt te vallen, dan geldt inderdaad de overgangsregeling die in artikel 8.21, lid 3 van de Wet milieubeheer is omschreven. Daarbij zijn de volgende punten van belang: • vanaf het moment dat de vergunningplicht zou ontstaan, heeft de houder van de inrichting twaalf weken om de vergunningaanvraag in te dienen • is er een aanvraag ingediend, dan blijven de voorschriften uit de amvb gelden voor het bestaande deel van de inrichting, tot de vergunning is verleend en in werking getreden • het bedrijf moet met de nieuwe activiteit (waardoor
de vergunningplicht is ontstaan) wachten totdat de vergunning is verleend en in werking getreden. Een voorbeeld. Een fietsenmaker die onder het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer valt, wil ook voertuigen gaan repareren met een motorinhoud groter dan 50 cc. Hij vraagt hiervoor een vergunning aan. De voorschriften uit het besluit blijven eerst gewoon gelden voor de activiteiten die hij voorheen ook deed. Dat verandert op het moment dat de vergunning is verleend en in werking getreden; pas dan mag hij voertuigen gaan repareren met meer dan 50 cc motorinhoud.
7
L U C H T K WA L I T E I T
➥
B O U W E N O P B A S I S VA N S A L D O B E N A D E R I N G
Binnen onze gemeente is woningbouw gepland, maar de luchtkwaliteit op de bouwlocatie voldoet niet aan de luchtkwaliteitsnormen voor stikstofdioxide. De bouw van de woningen zou leiden tot een verdere verslechtering van de lokale luchtkwaliteit, als gevolg van het extra verkeer en de verwarmingsinstallaties. Als wij ervoor zorgen dat de luchtkwaliteit elders wordt verbeterd, kan er dan een vrijstelling op basis van artikel 19 WRO worden verleend? Dat hangt ervan af of de maatregelen elders een zodanig positief effect hebben dat per saldo de luchtkwaliteit verbetert. Het nieuwe Besluit luchtkwaliteit 2005 maakt bij het toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit in dit soort situaties zo’n ‘saldobenadering’ mogelijk. Ook de Raad van State heeft de mogelijkheid van salderen in beginsel aanvaard. Wel moet er voldaan worden aan twee voorwaarden.
September 2005
InfoMil Nieuws 39
Ten eerste mag dit alleen voor locaties waar op dit moment de grenswaarden al overschreden worden, en ten tweede kan dit alleen als de realisatie van het bouwplan op die plek leidt tot niet meer dan een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit (zie ook de brief van staatssecretaris Van Geel van 20 juli 2005 aan de Tweede Kamer). In het Besluit luchtkwaliteit 2005 staan nog een aantal vereisten
(foto: Hollandse Hoogte)
voor de saldobenadering: • de maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit moeten samenhangen met het te realiseren plan • het moet vaststaan dat de maatregelen daadwerkelijk worden doorgevoerd; ze moeten daarom deel uitmaken van het besluit over de vrijstelling, inclusief een tijdschema van uitvoering en de allocatie van het benodigde budget • de maatregelen moeten bij voorkeur gericht zijn op een groter gebied met meer inwoners dan waar de verslechtering van de luchtkwaliteit plaatsvindt • salderen kan alleen met dezelfde luchtverontreinigende stof (een overschrijding voor fijn stof mag bijvoorbeeld niet worden gesaldeerd met een reductie van NO2-uitstoot) • de verbetering elders en de verslechtering van de luchtkwaliteit op de bouwlocatie moeten bij voorkeur gelijktijdig plaatsvinden. Pas als aan al deze voorwaarden en vereisten wordt voldaan, en de luchtkwaliteit per saldo verbetert, mag de vrijstelling van het bestemmingsplan worden verleend. Helpdesk InfoMil nu ook voor raakvlak RO en luchtkwaliteit In opdracht van het ministerie van VROM is de helpdesk van InfoMil onlangs uitgebreid met het onderwerp Ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit. U kon bij onze helpdesk natuurlijk al terecht voor informatie over het Besluit luchtkwaliteit (en andere milieuregelgeving), maar nu kunt u dus ook vragen stellen over ruimtelijke plannen, bijvoorbeeld over woningbouwprojecten in relatie tot luchtkwaliteit. Ook voor het onderwerp Ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit is de help-
De milieuagenda is niet compleet als je … vergeet
Lange adem “Beleid is vaak gericht op het oplossen van problemen. Er worden doelstellingen geformuleerd, waar na overleg met veel belanghebbenden overeenstemming over wordt bereikt. Om deze integrale afweging staat Nederland bekend en – al wordt er de laatste jaren wel eens smalend over gedaan – het is een groot goed. Ook de initiatiefnemers achter de Toekomstagenda Milieu gaan uit van contact en debat. SenterNovem neemt daar graag aan deel en zet de uitvoering centraal: als (mede-) uitvoerder van veel milieubeleid en als intermediair tussen Rijk, lokale overheden en bedrijven hebben we immers goed zicht op knelpunten en successen bij de uitvoering. Beleid heeft meer kans op succes als de resultaten consequent in kaart worden gebracht en in het beleid verwerkt. Daarnaast leidt een integrale aanpak tot betere en blijvender resultaten. Voordat de uitvoering begint, moet er goed zicht zijn op de vertreksituatie: welke problemen spelen er, hoe hangen ze samen en hoe kunnen ze meetbaar gemaakt worden? Op basis van de resultaten van beleid moeten vervolgens keuzes worden gemaakt. Wie dan integraal blijft kijken, de uitvoering bij de evaluatie betrekt en zich niet blind staart op de politieke waan van de dag, schept de meeste kansen voor de toekomst. Onze ervaring is dat een goede uitvoering een lange adem vergt: er gaan vaak jaren overheen voordat kennis, vaardigheden en bestuurlijke keuzes overal op het niveau zijn dat nodig is. Versterking van de uitvoering lijkt een van de uitgangspunten van de milieuagenda te worden. Dat is mooi. Maar vergeet dan niet de uitvoerders zelf te vragen wat er beter kan, en hoe. Zij bezitten veel kennis, en hebben praktische oplossingen voor vragen waar het Rijk mee zit.” Peter Spijkerman directeur Milieu en Leefomgeving SenterNovem
desk op werkdagen geopend van 9.00 tot 12.00 uur. Verder is het mogelijk om uw vraag via www.infomil.nl voor te leggen aan de helpdesk.
InfoMil-helpdesk maandag t/m vrijdag 9.00–12.00 uur www.infomil.nl > helpdesk T (070) 373 55 75
Heeft u een vraag voor de helpdesk?
Ook in de kennisbank op de site staan
Bel dan op werkdagen, tussen 9 en
Kijk voor u belt eerst op www.infomil.nl.
veel vragen en antwoorden. U kunt de
12 uur. U kunt uw vraag ook digitaal
Onder de aandachtsgebieden vindt
kennisbank op een eenvoudige manier
stellen: gebruik het registratieformulier
u veel gestelde vragen, het laatste
doorzoeken.
op onze site. We doen ons best om
nieuws, actuele ontwikkelingen en
Wilt u uw vraag toch voorleggen aan
uw vraag binnen twee werkdagen
veel achtergrondinformatie.
een van onze deskundigen?
te beantwoorden.
8
InfoMil Nieuws 39
September 2005
STOFFEN
METEN
REACH: nieuw Europees stoffenbeleid
Meetnormen Bva en Bees A
Naar verwachting treedt op 1 april 2007 de nieuwe Europese stoffenverordening REACH in werking. Voor veel stoffen gaat dan een registratieplicht gelden, waarbij producenten en importeurs informatie moeten geven over eigenschappen en risico’s van een stof. Beoordeling
De onduidelijkheid over welke normen van toepassing zijn bij metingen aan stookinstallaties en afvalverbrandingsinstallaties behoort tot het verleden. Geïntegreerde tabellen op de site van InfoMil bieden een helder overzicht. Ze bevatten de meetnormen die volgen uit het Besluit verbranden afvalstoffen (Bva), het Besluit emissie-eisen stookinstallaties A (Bees A) en de bijbehorende ministeriële regelingen.
Het Europees Chemicaliën Agentschap (ECA) dat in het kader van REACH wordt opgericht is verantwoordelijk voor het verzamelen van de dossiers. Na registratie worden de individuele dossiers geëvalueerd (beoordeeld op compleetheid en correctheid). Ook worden bij deze evaluatie de voorstellen voor dierproeven beoordeeld en kan het nationale bevoegd gezag bedrijven (beargumenteerd) om meer gegevens vragen.
Schadelijke stoffen
(foto: SenterNovem)
REACH staat voor Registratie, Evaluatie en Autorisatie van CHemische stoffen. Producenten en importeurs moeten alle stoffen registreren die ze binnen de EU in een hoeveelheid van meer dan één ton produceren of naar een EU-land importeren. Dat beleid geldt in principe voor alle stoffen. Uitgezonderd zijn bepaalde stofgroepen zoals polymeren, aardgas, aardolie en steenkolen, en stoffen die via specifieke Europese regels al worden gereguleerd, zoals bestrijdingsmiddelen.
Technisch dossier REACH verplicht producenten en importeurs om voor de registratie informatie te verzamelen over de eigenschappen van een stof en die vast te leggen in een technisch dossier. Hoeveel informatie nodig is, hangt af van de hoeveelheid van de stof die zij op de markt brengen. Vanaf hoeveelheden van tien ton moet ook een chemisch veiligheidsrapport worden opgesteld. Zo moeten producenten en importeurs een beoordeling (laten) uitvoeren van de risico’s van elk geidentificeerd gebruik van de stof en maatregelen nemen of voorstellen om deze risico’s te beheersen. Verder zijn ondernemingen verplicht om voor het uitvoeren van dierproeven toestemming te vragen. Met dit beleid verschuift de bewijslast voor het veilig in de handel brengen van chemische stoffen van de overheid naar het bedrijfsleven.
Voor bepaalde stoffen uit de onderstaande drie groepen moet voor elk gebruik een vergunning worden aangevraagd: • CMR-stoffen (stoffen die carcinogeen, mutageen of schadelijk voor de voortplanting zijn) • PBT-stoffen (stoffen die persistent, bioaccumulerend en toxisch zijn) • vPvB-stoffen (stoffen die zeer persistent en zeer bioaccumulerend zijn). Een bedrijf mag deze stoffen in principe niet gebruiken, tenzij het kan aantonen dat de risico’s aanvaardbaar en beheersbaar zijn. De vergunningen worden door de Europese Commissie afgegeven.
Eén verordening Het nieuwe stoffenbeleid is gepubliceerd in een concept-verordening: 2003/0256, 2003/0257 (COD). Deze rechtstreeks werkende verordening komt in plaats van ruim zestig bestaande Europese richtlijnen en verordeningen. Het is de bedoeling dat de uitvoering en handhaving van de REACHverordening in Nederland geregeld wordt in hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer (Wm). De Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) komt te vervallen. Onderwerpen die in de huidige Wms geregeld zijn, maar geen onderdeel uitmaken van de REACHverordening, worden ook in hoofdstuk 9 van de Wm opgenomen.
Zowel Bva als Bees A stellen in algemene zin het toepassen van Europese (CEN-) normen verplicht. De Europese normen die specifiek van toepassing zijn, worden bekend gemaakt door een kennisgeving in de Staatscourant. De normen voor metingen waarvoor nog geen Europese norm beschikbaar is, worden voorgeschreven in de ministeriële regelingen Meetmethoden verbranden afvalstoffen en Meetmethoden emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A 2005 (Stcrt. 15 juli 2005).
Geïntegreerd De verschillende vindplaatsen gaven nogal eens aanleiding tot verwarring. Daarom zijn de tabellen met Europese en overige meetnormen nu samengevoegd en te vinden op www.infomil.nl. De oorspronkelijke opzet met vier verschillende tabellen is daarbij aangehouden: Tabel A: continue metingen Tabel B: periodieke afzonderlijke metingen en parallelmetingen Tabel C: kwaliteitsborging Tabel D: bijzondere normen. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks
In een volgend nummer van InfoMil Nieuws gaan we in op de consequenties van de REACH-verordening voor het werk van het bevoegd gezag. ■ (foto: InfoMil)
9
September 2005
InfoMil Nieuws 39
LUCHT
Nieuw Besluit luchtkwaliteit geeft meer armslag Sinds 5 augustus is een nieuw Besluit luchtkwaliteit van kracht. De directe aanleiding voor de aanpassing waren recente uitspraken van de Raad van State waardoor een reeks grote bouwprojecten moest worden opgeschort. Het Besluit luchtkwaliteit 2005 geeft gemeenten wat meer ruimte, bijvoorbeeld door de saldobenadering (zie ook p. 7) en een aftrekregeling voor fijn stof. Ook zijn twee Europese richtlijnen1 geïmplementeerd. In het Besluit luchtkwaliteit 2005 wordt het stand still beginsel van de Wet milieubeheer buiten werking gesteld. Dit betekent dat in die situaties waarbij de actuele luchtkwaliteit beter is dan de grenswaarde verslechtering wordt toegestaan, zolang die niet leidt tot overschrijding van de grenswaarde op de datum waarop die van kracht wordt.
Aftrek voor fijn stof Het nieuwe besluit biedt een aftrekmogelijkheid voor dat deel van het fijn stof dat zich van nature in de lucht bevindt en dat niet schadelijk is voor de gezondheid. De hoogte van deze ‘zeezoutaftrek’ wordt vastgelegd in de Meetregeling luchtkwaliteit 2005 (Staatscourant 2005, nr. 142). Het gaat om een vaste aftrek van zes dagen voor het aantal dagen dat de dagnorm mag worden overschreden, en een plaatsafhankelijke correctie op de jaargemiddelde norm die variëert van 3–7 µg/m3; in een bijlage is per gemeente aangegeven wat de exacte aftrek is.
Saldobenadering In gebieden waar de grenswaarden voor NO2 of fijn stof (PM10) worden overschreden mogen plannen die geen negatieve effecten hebben op de luchtkwaliteit in het plangebied toch doorgaan. Ook plannen die weinig negatieve effecten hebben op de luchtkwaliteit in het plangebied mogen doorgaan, op voorwaarde dat in een ander gebied de luchtkwaliteit aanzienlijk verbetert, zodat de luchtkwaliteit er per saldo op vooruit gaat. De saldobenadering kan betrekking hebben op een groter gebied dan de gemeente; de maximale omvang is een van de agglomeraties of zones (noord, midden, zuid) die gedefinieerd zijn in de Meetregeling luchtkwaliteit 2005.
Fijn stof, benzeen, koolmonoxide In het nieuwe besluit zijn op fijn stof geen plandrempels meer van toepassing. Sinds 1 januari zijn de grenswaarden van kracht en geldt de directe verplichting om maatregelen te treffen die een (dreigende) overschrijding van een grenswaarde zo spoedig mogelijk beëindigen of zoveel mogelijk
(foto: Tineke Dijkstra)
voorkomen. Niet alleen het Rijk, maar ook provincies en gemeenten kunnen hierop worden aangesproken. De opgenomen grenswaarde voor CO is twee maal strenger dan de in het Besluit luchtkwaliteit 2001 opgenomen waarde. Voor benzeen geldt vanaf 2010 een grenswaarde die twee maal strenger is dan de huidige norm. Verder is een plandrempel 2 voor benzeen opgenomen.
Betere kansen De saldobenadering en de aftrekmogelijkheden bieden meer ruimte dan het Besluit luchtkwaliteit 2001, en zullen (een deel van) de huidige problemen oplossen of verlichten. Staatssecretaris Van Geel verwacht dat onder het nieuwe besluit een flink deel van de plannen aanzienlijk betere kansen heeft om alsnog door te gaan: de onderbouwing zal beter zijn en gemeenten zullen inventiever naar maatregelen hebben gezocht, de ruimte benuttend die het nieuwe besluit geeft. Meer duidelijkheid over het aantal plannen dat doorgang kan vinden, verschaft de inventarisatie die binnenkort naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
1
2
■
De Tweede dochterrichtlijn (2000/69/EG, 16-11-2000) en de EG-inspraakrichtlijn (2003/35/EG, 26-05-2003). Kwaliteitsniveau van de buitenlucht; bij overschrijding moet er een plan worden opgesteld.
De milieuagenda is niet compleet als je … vergeet
Duurzaamheid “Duurzaamheid is een vaak en gemakkelijk gebruikt woord, maar voordat het er in de wereld werkelijk duurzaam aan toegaat, zijn er ingrijpende veranderingen nodig. Duurzaamheid is de rode lijn in mijn activiteiten voor het Europees Parlement; het gaat niet alleen om milieu, maar ook om veiligheid, gezondheid, solidariteit en welzijn. Een paar voorbeelden. Allereerst de visserij. Een kwart van de vissoorten is overbevist, de helft balanceert op het randje. Als we geen ander visserijbeleid voeren, valt er binnenkort niets meer te vissen. Er zijn stappen in de goede richting gezet, maar de verbeteringen zijn nog lang niet toereikend. Strengere vangstquota, meer visreservaten, streng toezicht op illegale vangsten en nauwgezette controle zijn essentieel voor duurzame visvangst. We moeten ernaar toe dat er alleen nog duurzame vis verkocht wordt. Een ander voorbeeld: auto’s. Ik heb de discussiegroep Low level group on clean cars for Europe opgericht, als antwoord op de High level group die de positie van de Europese autoindustrie probeert te versterken. Low level gaat dan vooral om emissies: die moeten echt omlaag. Nu hebben anderhalf miljard mensen op de wereld toegang tot een auto, binnen twintig jaar komen daar nog eens drie miljard mensen bij. Als auto’s zo vervuilend blijven als nu, kan de aarde dat niet aan. Schone, veilige, duurzame auto’s moeten ons antwoord zijn op de goedkope Chinese auto’s die vanaf op onze markt komen. Europa moet zich sterk maken voor schone technologie, daar zal de komende tijd wereldwijd grote vraag naar zijn. Zo zijn er veel meer voorbeelden. De enorm vervuilende bosbranden in het zuiden van Europa zijn bij uitstek het gevolg van niet duurzaam bosbeheer en monocultuur. Om de emissie van broeikasgassen en daarmee de opwarming van de aarde tegen te gaan, zullen we veel meer gebruik moeten maken van duurzame energie. Duurzaamheid is een term die voorop moet staan in het milieubeleid. Op elk niveau, en zeker op het Europese.” Dorette Corbey lid van het Europees Parlement voor de PvdA
10
September 2005
InfoMil Nieuws 39
H A N D H AV I N G
Van servicepunt naar samenwerkingsknooppunt Voor de milieuhandhaving wordt een nieuwe samenwerkingsstructuur opgezet. Het LOM-secretariaat gaat samen met de provincies fungeren als landelijk netwerk om de afspraken over bijvoorbeeld ketenonderwerpen te begeleiden. Het LIM, dat bij InfoMil is ondergebracht, ondersteunt het LOM.
Alle partijen zijn het erover eens dat samenwerking geen doel op zich is, maar altijd bepaald moet worden door de handhavingsproblematiek die aan de orde is. Voor ketenhandhaving is een effectieve en consequente samenwerking een eerste voorwaarde voor succes; gestructureerde samenwerking is dus noodzakelijk.
Verder met samenwerking Wat vindt men in handhavend Nederland van de nieuw in te richten samenwerkingsknooppunten? We vroegen twee betrokkenen om een reactie. Jan Willem Rijke, regisseur samenwerking in Zuid Holland: “Omdat de subsidieregeling voor de Servicepunten handhaving (SEPH’s) op 1 juli 2005 afliep, zijn er binnen een aantal provinciale handhavingsoverleggen al nieuwe bindende afspraken gemaakt over de invulling van de samenwerking. Dat is mede gestimuleerd door de Wet handhavingsstructuur, die de verantwoordelijkheid voor de samenwerking bij de organisatie zelf legt. Het IPO is op dit moment bezig te bekijken hoe de SKP’s vorm moeten krijgen op basis van de gemaakte afspraken.” Samenwerking is een wettelijke taak van de provincies (Wet handgavingsstructuur). Per provicie wordt die ingevuld op een manier die past binnen de huidige opzet.
Ketenhandhaving (foto: Hollandse Hoogte)
In het Bestuurlijk Landelijk Overleg Milieuhandhaving (BLOM) hebben rijksoverheid, IPO, VNG, UvW, politie en Openbaar Ministerie afspraken gemaakt om de samenwerking beter te verankeren. De nadere uitwerking volgt, maar staatssecretaris Van Geel heeft als voorzitter van het BLOM namens alle partijen al wel de hoofdlijnen van de afspraken bekend gemaakt, in een brief van 17 juni 2005.
maar voor de uitvoering zijn vervolgens afspraken nodig op provinciale en andere regionale en lokale schaalniveaus. Omgekeerd kunnen provinciale analyses ook uitwijzen dat nadere afspraken op landelijk niveau nodig zijn. Uit de evaluatie van het LOM blijkt dat dit niet altijd effectief verloopt. Voor de dagelijkse praktijk is het essentieel dat dat wel gebeurt.
Knooppunten Evaluatie Aan de afspraken ligt een evaluatie van het LOM ten grondslag. Een belangrijke conclusie was dat het met de samenwerking binnen de afzonderlijke schaalniveaus in de regel goed verloopt. De partijen vinden elkaar in het BLOM, het ALOM (het Ambtelijk Landelijk Overleg Milieuhandhaving) en in de afzonderlijke provinciale overleggen. De problemen zullen vooral liggen bij onderwerpen die het meest succesvol kunnen worden aangepakt door ketenhandhaving: die vereisen niet alleen samenwerking binnen een bepaald schaalniveau, ook moeten de verschillende schaalniveaus met elkaar samenwerken. Op landelijk niveau kunnen de nodige afspraken worden gemaakt,
Alle partijen onderkennen de noodzaak van samenwerking binnen en tussen alle niveaus. Om een gestructureerde samenwerking mogelijk te maken is een landelijke en decentrale infrastructuur nodig. Bij de opzet daarvan spelen het BLOM en het ALOM een centrale rol (op landelijk niveau) samen met de provinciale handhavingsoverleggen. Het voorstel is om binnen elke provincie één samenwerkingsknooppunt (SKP) op te richten, die de provinciale handhavingsoverleggen (PHO) gaan ondersteunen. Samen met het LOM-secretariaat gaan ze een landelijk netwerk vormen om zorg te dragen voor de realisatie van afspraken over onder meer ketenonderwerpen.
Marcel Sman, SEPHer in Flevoland, is blij met de landelijke belangstelling en waardering voor samenwerking. “Het besef dat samenwerken niet vanzelf gaat en dat er ook provinciaal iemand moet zijn die zich daarvoor verantwoordelijk voelt, is in mijn ogen essentieel. Ik verwacht dat de grotere aandacht voor landelijke programmapunten zeker zal bijdragen aan de resultaten op het gebied van ketenhandhaving – als de SKP’s tenminste helder geformuleerde programmapunten krijgen die ze ook aankunnen. Het is dan aan de SKP’s om de gevraagde resultaten te leveren, op een manier die past in de provincie. Ook de ruimte die de partners krijgen om het SKP naar eigen inzicht in te richten en van taken te voorzien is belangrijk.” Marcel heeft vertrouwen in de toekomst en in deze doorgroei van het SEPH, hoewel hij verwacht dat het SKP verder af komt te staan van de echte praktische uitvoering van projecten. De onmiddellijke, bevlogen en enthousiaste reacties van handhavers die na een controle buitengebied of de handhavingsestafette hun verhaal vertellen, zal hij gaan missen. ■
11
InfoMil Nieuws 39
September 2005
BODEM
Steeds meer aandacht bodembeschermende maatregelen Met de wijziging van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer komt er ook in de amvb’s meer aandacht voor bodembeschermende maatregelen. Om bodembescherming in milieuvergunning en amvb’s eenduidig voor te schrijven is in 1997 de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB) verschenen. De NRB geeft aan welke combinatie van bodembeschermende voorzieningen en maatregelen genomen moet worden om de bodem adequaat te beschermen. De NRB werd in 2001 herzien en in 2003 zijn nieuwe hoofdstukken toegevoegd. Aanvankelijk waren de bodembeschermende voorzieningen verreweg het belangrijkst, maar bij iedere herziening of aanvulling van de richtlijn kregen bodembeschermende maatregelen meer aandacht. Diezelfde trend is te zien in de 8.40-amvb’s. Nu, op aandringen van de BOVAG, met het Besluit inspectie vloeistofdichte vloeren (Staatsblad 99, besluit van 19 februari 2005) een wijziging van het Besluit motorvoertuigen is doorgevoerd, komt er in de amvb’s meer ruimte voor bodembeschermende maatregelen. De verwachting is dat met de nieuwe ‘activiteiten-amvb’ (zie ook het artikel op p. 2–3) deze trend doorzet.
Bodembescherming in de NRB Adequate bodembescherming is altijd een combinatie van voorzieningen (zoals vloeistofdichte of -kerende vloeren en lekbakken) en maatregelen (toezicht, onderhoud, inspectie en incidentenmanagement). In de NRB zijn voorzieningen en maatregelen al-
(foto: InfoMil)
tijd complementair. Zijn er voor een bedrijfsactiviteit hoogwaardige, geborgde bodembeschermende voorzieningen aanwezig (zoals een vloeistofdichte vloer), dan zijn nauwelijks maatregelen nodig. Bij minder hoogwaardige voorzieningen (zoals een lekbak of een kerende vloer) moeten er veel meer maatregelen genomen worden om de bodem adequaat te beschermen. Zo is er altijd een evenwicht tussen voorzieningen en maatregelen.
Bodembescherming in de amvb’s In de amvb’s ligt vooralsnog de nadruk op voorzieningen. Zo wordt in de meeste amvb’s voor een bepaalde activiteit een vloeistofdichte vloer (voorziening) voorgeschreven, vervolgens wordt aangegeven dat die vloer regelmatig moet worden schoongemaakt en gemorste stoffen direct moeten worden opgeruimd (maatregel). Nu het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer is gewijzigd, heeft de ondernemer voor het eerst een keuze. Die is nu nog beperkt tot de activiteit ‘repareren of behandelen van de oppervlakte van motorvoertuigen of onderdelen van motorvoertuigen waarbij vloeistoffen vrij kunnen komen’. De ondernemer kan voor deze activiteit kiezen tussen een zware voorziening met weinig maatregelen (een vloeistofdichte voorziening in combinatie met de bijbehorende maatregelen), of een minder zware voorziening (een vloeistofkerende voorziening) met meer maatregelen. In het besluit is een vloeistofkerende voorziening omschreven als ‘een voorziening die in staat is vrijgekomen stoffen tijdelijk te keren, waarbij deze stoffen worden opgeruimd voordat indringing in de bodem kan plaatsvinden’. In het besluit zelf is niet verder uitgewerkt welke maatregelen de ondernemer moet nemen als hij kiest voor een vloeistofkerende vloer, maar in de nota van toelichting wordt incidentenmanagement genoemd als een nadere invulling van de maatregelen. De NRB verstaat onder incidentenmanagement maatregelen ter voorkoming en/of beperking van het indringen van (vloei)stoffen in de bodem, zoals opruimen van morsingen (algemene zorg) of het doelmatig ingrijpen met adequate middelen bij het falen van een proceshandeling (al of niet vastgelegd in een milieuzorgsysteem). ■
De milieuagenda is niet compleet als je … vergeet
Uitvoering “De Toekomstagenda Milieu staat of valt met de uitvoering, en regionale samenwerking is daarbij van groot belang. Complexe milieuvraagstukken lenen zich bij uitstek voor een meer lokale schaal. Dat geldt bijvoorbeeld voor de naleving van Kyoto, of voor de uitvoering van : de bestuursovereenkomst windenergie. Maar het is ook nodig ook om het externe veiligheidsbeleid op lokaal niveau in te vullen. De uitvoering van het beleid voor externe veiligheid in Zuid-Holland laat goed zien hoe effectief regionale samenwerking kan zijn. Regio’s, gemeenten en provincie hebben gezamenlijk alle risico’s geïnventariseerd die veroorzaakt worden door het gebruik van gevaarlijke stoffen in de provincie, en ze werken intensief samen aan een provinciedekkende routering voor het vervoer van die stoffen. Samenwerking tussen Rijk, provincie, regio en gemeente is noodzaak. Die komt het best uit de verf als alle partijen tijdig naar elkaar luisteren. Met erkenning van ieders rol en verantwoordelijkheid. Het onderwerp milieu moet bovenaan de agenda komen te staan. Ik hoop dat de toekomstagenda (wat een merkwaardig woord trouwens) daarvoor gaat zorgen. Maar onthoud: beleid is één ding, de uitvoering een tweede. Er moet daarvoor een permanent gevoel van prioriteit zijn. In de dagelijkse praktijk van de provincie Zuid-Holland vormt de uitvoering van beleid – vaak van internationale, Europese of nationale oorsprong – in elk geval een belangrijk punt van aandacht. De milieuagenda staat of valt met de uitvoering. En bij die uitvoering is een grote rol weggelegd voor sterke, professionele en deskundige organisaties. Zij zetten de plannen immers om in acties. Een stap die soms te weinig aandacht krijgt, maar een die nadrukkelijk bij de toekomstagenda hoort.” Erik van Heijningen milieugedeputeerde Provincie Zuid-Holland
12
September 2005
InfoMil Nieuws 39
EXTERNE VEILIGHEID
Status richtlijnen duidelijker
Publicaties CPR omgezet in PGS Eind juni heeft het ministerie van VROM aan provincies, gemeenten en het bedrijfsleven een brief gestuurd over het omzetten van CPR-publicaties naar de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS; zie ook de helpdeskvraag op p.5). Om deze overgang toe te lichten, organiseerde VROM op 28 juni een voorlichtingsbijeenkomst. Nieuw is onder meer de rol van de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen.
De juridische status van PGS-publicaties en veel andere richtlijnen, zoals de NeR, NRB en de LBOWaanbevelingen, wordt in de nabije toekomst duidelijker. Dat is het gevolg van een precisering van de Wet milieubeheer, die onder meer voortvloeit uit de implementatie van de IPPC-richtlijn (zie InfoMil Nieuws 33, p. 13). Naar verwachting worden de richtlijnen in een ministeriële regeling aangewezen als bronnen op basis waarvan Beste Beschikbare Technieken bepaald kunnen worden.
Tijdens de voorlichtingsdag op 28 juni werd de overgang van CPR naar PGS toegelicht, met de manier waarop de PGS-publicaties tot stand zijn gekomen. Ook werd de PGS 15 officieel gepresenteerd als opvolger van de CPR 15-serie. Alle PGS-publicaties, en dus ook de PGS 15, worden na vaststelling
op de website van VROM geplaatst. Daarmee kan iedereen de publicaties downloaden en gebruiken.
Advies van deskundigen De processen rond de PGS- en CPR-publicaties zijn grotendeels gelijk; ze komen tot
stand in overleg tussen deskundige vertegenwoordigers van overheden en bedrijfsleven. Nieuw is wel de rol van de op 1 juli 2004 ingestelde Adviesraad Gevaarlijke Stoffen (AGS). De AGS zal de rijksoverheid gevraagd en ongevraagd advies geven over het rijksbeleid voor het omgaan met gevaarlijke stoffen. Een advies van de AGS kan leiden tot het opstellen van een nieuwe publicatie, maar het initiatief daartoe kan ook komen van VNG, IPO of bedrijfsleven. Een door VROM ingestelde beheerswerkgroep ziet erop toe dat de publicaties actueel blijven. De publicaties worden vastgesteld onder de verantwoordelijkheid van de ministeries van VROM, Binnenlandse Zaken, V&W en SZW; ze vormen een ‘deskundigenadvies’ waar bevoegde gezagen gebruik van kunnen maken bij vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer, de advisering van bevoegde gezagen door de brandweer en het toezicht door de Arbeidsinspectie. ■
(foto: InfoMil)
L U C H T K WA L I T E I T
InfoMil nu ook vraagbaak voor RO en luchtkwaliteit De relatie tussen ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit is een lastig onderwerp. Met vragen op dit gebied kunt u nu ook terecht bij de helpdesk van InfoMil. Het afgelopen jaar heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op basis van het Besluit luchtkwaliteit (Stb. 2001, 269) een reeks besluiten over ruimtelijke plannen en milieuvergunningen vernietigd. Dit gebeurde voor een deel op procedurele gronden en door een gebrekkige motivering, en gedeeltelijk omdat de Afdeling een ruim toepassingsgebied voor de normen hanteert en de grenswaarden voor fijn stof van toepassing verklaart op lokale besluiten. Dit leidt tot problemen met ruimtelijke plannen, woningbouw en vergunningen.
Loket Het Rijk wijzigt momenteel wet- en regelgeving en neemt concrete maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het nieuwe Besluit luchtkwaliteit 2005 (Stb. 2005, 316) is op 5 augustus in werking getreden (zie ook p. 9). Er is onder meer een task force luchtkwaliteit ingesteld om voor stilgelegde bouwprojecten oplossingen uit te werken in pilotprojecten. InfoMil heeft van VROM de opdracht gekregen om het ‘Loket Ruimtelijke Ordening en Luchtkwaliteit’ op te zetten, met een helpdesk en een digitale handreiking die uit
een serie modules bestaat. De eerste module verschijnt op 1 oktober en licht het nieuwe besluit toe met bijzondere aandacht voor het in acht nemen van de grenswaarden. Ook is de InfoMil helpdesk uitgebreid. U kon daar al terecht met vragen over het Besluit luchtkwaliteit. Nu kunnen ook medewerkers ruimtelijke ordening en woningbouwcorporaties er hun vragen stellen over ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit. Zie voor meer informatie over de helpdesk het kader op p. 7.
Actueel en uniform Regelgeving en jurisprudentie zijn volop in beweging. In een ministeriële regeling worden aspecten van het Besluit luchtkwaliteit 2005 nader uitgewerkt. Om de beantwoording van vragen zo actueel mogelijk te houden, wordt intensief overlegd met VROMmedewerkers van DG Ruimte, DG Wonen en DG Milieu. ■
13
InfoMil Nieuws 39
September 2005
EXTERNE VEILIGHEID
Voortgang sanering LPG-tankstations Het Besluit externe veiligheid inrichtingen schrijft voor dat het bevoegd gezag toeziet op minimumafstanden tussen inrichtingen met gevaarlijke stoffen en gevoelige objecten, zoals woningen, bejaardentehuizen en crèches. Dit geldt bij het verlenen van een milieuvergunning en bij het vaststellen van bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten. In dit artikel gaan we in op de situatie bij LPG-tankstations. Bestaande inrichtingen met gevaarlijke stoffen moeten gesaneerd worden als de afstand tot kwetsbare objecten te klein is. LPG-tankstations waarvan het vulpunt zich bevindt binnen 25 meter vanaf een woning of een vergelijkbaar kwetsbaar object, vormen een knelpunt dat voor 27 oktober 2007 moet zijn opgelost. Meestal betekent dat het einde van de LPG-verkoop; de exploitant heeft dan recht op een schadevergoeding. Veel gemeenten zijn druk bezig met de aanpak van deze LPG-stations. Soms kiezen LPG-exploitanten ervoor om het vulpunt te verplaatsen en zo de sanering uit te stellen (tot 2010). Zo’n verplaatsing is toegestaan (zie InfoMil Nieuws 37), als aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan.
aangeeft in welke categorie de doorzet van de drie voorafgaande jaren viel. De indeling is in lijn met de generieke tabellen in de Regeling externe veiligheid inrichtingen en de tabel voor LPG-tankstations in het concept van de Handreiking groepsrisico (die laatste tabel is aangepast en staat op www.minvrom.nl): a. doorzet tot 1000 m3/jaar b. doorzet van 1000 tot 1500 m3/jaar c. doorzet boven 1500 m3/jaar. In de Wm-vergunning wordt vervolgens de doorzetcategorie opgenomen, en niet de exacte doorzet. Ook in de jaren daarna zorgt de exploitant jaarlijks voor zo’n geldige verklaring aan het bevoegd gezag.
Convenant Doorzet vastleggen Het is nodig om in de Wm-vergunning de LPG-doorzet vast te leggen. Zo wordt duidelijk welke afstandseis geldt vanaf het vulpunt van het tankstation tot aan kwetsbare objecten, en zo kan het bevoegd gezag bepalen of voor 1 januari 2010 moet worden gesaneerd. De exploitanten hadden aanvankelijk veel bezwaar tegen het aanleveren van de doorzetgegevens aan het bevoegd gezag; ze waren bang te worden vastgepind op een bepaalde LPG-doorzet en niet meer te kunnen groeien. Uiteindelijk hebben de LPGbranche en VROM hierover afspraken gemaakt: de exploitant zal op verzoek van het bevoegd gezag afdoende informatie aanleveren over de LPG-doorzet. Als hij de exacte doorzetgegevens niet wil geven, volstaat een accountantsverklaring die
(foto: Hollandse Hoogte)
VROM en de LPG-branche hebben op 22 juni 2005 het convenant LPG-autogas getekend, met afspraken voor het verbeteren van de veiligheid op en rond LPG-tankstations. In 2010 moeten alle tankstations voldoen aan strengere veiligheidsnormen. Ook zijn er afspraken gemaakt over hoe de LPG-sector het bevoorraden van tankstations veiliger gaat maken. Zo zullen tankauto’s met autogas voortaan worden uitgerust met een verbeterde vulslang en een hittewerende coating. Ook na het doorvoeren van deze aanpassingen zullen naar schatting 110 van de ruim 2000 stations niet voldoen aan de nieuwe normen. Die stations worden verplaatst of, als dat niet mogelijk is, gesloten. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks ■
De milieuagenda is niet compleet als je … vergeet
Een sterke overheid “Ik vind dat milieu net zo belangrijk moet worden als welvaart, werkgelegenheid en veiligheid. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar dat is het helaas nog niet. Anders zouden keuzes over klimaatbeleid, bescherming van de open ruimte, sluiting van Borssele of luchtkwaliteit niet steeds afhankelijk worden gemaakt van economische consequenties. Uit onderzoek van het blijkt dat Nederlanders niet mee willen in de rat race naar alsmaar meer. Minder economische groei en meer aandacht voor de leefomgeving, dat is wat de bevolking wil. Uit een enquête die de voorbereiders van de Toekomstagenda Milieu onder de bevolking hebben gehouden, blijkt dat een grote meerderheid – net als ik – een sterke overheid wil. Toch wordt in de concept-agenda doodleuk geconcludeerd dat het volk wil dat de overheid zich terugtrekt. Die sterke overheid is nodig om het voor mij als individu gemakkelijk en aantrekkelijk te maken om in een energiezuinig huis te wonen, om met het openbaar vervoer of met een schone auto te reizen en om biologische producten te kopen. De Toekomstagenda Milieu moet dus leiden tot eerlijke prijzen voor energie, voor autorijden en voor vliegen, om een einde te maken aan de nog steeds groeiende uitstoot van CO2. Gebeurt dat niet, dan wordt het klimaatprobleem onbeheersbaar. Naast die eerlijke prijzen moeten er ook strengere normen komen voor het energiegebruik van apparaten. Moderne koelkasten, televisies, wasdrogers en andere apparaten kunnen immers met veel minder elektriciteit toe. De eerste versies van de Toekomstagenda Milieu zijn nog niet of nauwelijks concreet. Dat moet anders: het kabinet dient zijn ambities zo concreet en helder mogelijk te formuleren. Dat maakt beleid een stuk minder vrijblijvend.” Mirjam de Rijk directeur Stichting Natuur en Milieu
14
InfoMil Nieuws 39
OVERHEDEN VOOR OVERHEDEN
Handhaven bij de supermarkt, een open deur De supermarkten lijken niet te kunnen voldoen aan de doelstelling die ze zijn overeengekomen in het MJA-convenant energiebesparing. Daarom hebben Amsterdam en IJmond daarvoor een handhavingsproject opgezet. De supermarktbranche tekende in 1999 het MJA-convenant energiebesparing, met als doelstelling 32% energie-efficiencyverbetering. Nu is al duidelijk dat de branche bij ongewijzigd beleid niet verder komt dan 10%. Om aan de convenantverplichting te voldoen, is dus een flinke extra inspanning nodig. De Dienst Milieu en Bouwtoezicht van Amsterdam en de Milieudienst IJmond begonnen daarom het project ‘Handhaven bij supermarkten, een open deur’. Een energieke aanpak is belangrijk, want het gaat om een hoog besparingspotentieel: meer dan 100.000 kWh (op een totaalverbruik van gemiddeld 300.000 tot 500.000 kWh) per supermarkt. Voor heel Nederland komt dat overeen met het jaarlijkse energieverbruik van zo’n 170.000 woningen.
Samenwerking en opzet De afdelingen beleid en toezicht van twee milieudiensten werken tijdens dit project intensief samen. Daarnaast zijn met DCMR Milieudienst Rijnmond, Milieudienst Midden-Holland en Stadsgewest Haaglanden afspraken gemaakt voor een eenduidige aanpak in de regio. Ook de Keuringsdienst van Waren is bij het project betrokken (dertig procent van de producten heeft niet de juiste temperatuur). Tijdens het handhavingstraject wordt overlegd met de branche-
(foto: Hollandse Hoogte)
organisatie Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL). De stuurgroep die hiervoor is samengesteld bestaat uit afgevaardigden van het CBL, het ministerie van Economische Zaken en de directeuren van beide milieudiensten. Tijdens het project worden de tweede helft van dit jaar 180 supermarkten in Amsterdam, Beverwijk, Heemskerk, Velsen, Uitgeest, Zandvoort en Bennebroek gecontroleerd op de naleving van de voorschriften van het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer. Daarbij ligt de nadruk op energiebesparing. Voor het project volgden de inspecteurs een cursus over de besparingsmogelijkheden.
Onvoldoende inspanning De toename van het aantal koelmeubelen in supermarkten zorgde de afgelopen tien jaren voor een stijging van het energieverbruik. Momenteel komt 62% van het elektriciteitsverbruik voor rekening van koelen en vriezen. Er is een stuurgroep Haalbaarheid 32% EEI (EEI staat voor Energie-Efficiency Index) gevormd om te bepalen welke energiebesparende maatregelen nodig zijn om de energiereductiedoelstelling voor 2010 te halen. De maatregel die de meeste energie bespaart is een permanente afdekking van de koel- en vriesmeubelen (minimaal 40%
September 2005
minder koelenergie), maar die stuit op veel weerstand bij de brancheorganisatie: de supermarkten zien afdekking als een bedreiging van de winkelformule en vrezen omzetderving. De branche heeft het bevoegd gezag tot nu toe onvoldoende kunnen overtuigen van de inspanningen om de energiereductie te halen. Daarom hebben de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van Amsterdam en de Milieudienst IJmond de handhavingsacties hervat; tijdens het overleg waren die opgeschort.
Koelmeubelen afdekken Aan de supermarkten is nu gevraagd een energiebesparingsplan te overleggen. Op basis hiervan wordt getoetst of ze voldoen aan de Wet milieubeheer en inspanningen leveren die toereikend zijn om te voldoen aan de convenantdoelstelling. Het permanent afdekken van de koel- en vriesmeubelen is voor supermarkten in veel gevallen een zekere maatregel die rendabel toegepast kan worden. Het bevoegd gezag zal daarom eisen dat deze maatregel in de plannen opgenomen wordt en binnen een redelijke termijn wordt uitgevoerd. Waar mogelijk kunnen bedrijven aansluiten bij renovatie of nieuwbouw. Als de branche die maatregel inderdaad blijft afwijzen, zal de gang naar de Raad van State mogelijk onvermijdelijk zijn nu de handhavingsacties weer in gang zijn gezet. Voor gemeenten die meer willen weten over de handhaving van supermarkten is veel informatie beschikbaar. Belangstellenden kunnen contact opnemen met de milieudiensten van Amsterdam en IJmond. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks ■
15
InfoMil Nieuws 39
September 2005
8.40-AMVB’S
Besluit jachthavens: de eerste ervaringen Uit de eerste ervaringen met de handhaving van het nieuwe Besluit jachthavens blijkt dat nog lang niet iedere havenbeheerder op de hoogte is van de veranderingen. In het besluit zijn een paar fouten geslopen; die worden gerepareerd. (foto: InfoMil)
vooraf een afspraak maken met de havenmeester of bestuursleden, omdat er vaak niemand aanwezig is.” Fred Bekkers adviseert daarom te controleren in het weekend. “Dan zijn veel eigenaren aanwezig, en meestal ook bestuursleden.” Commerciële havens kennen het besluit meestal, verenigingshavens veel minder. Fred Bekkers: “De Hiswa heeft haar leden redelijk goed geïnformeerd; de leden van het KNWV of KNMC zijn niet of nauwelijks op de hoogte van (nieuwe) regelgeving.” Ook hebben commerciële havens de vereiste voorzieningen vaker op orde dan verenigingshavens.
Onduidelijkheden
Het Besluit jachthavens is sinds 1 oktober 2004 van kracht (zie ook InfoMil Nieuws 36, p. 10). InfoMil organiseerde voorlichtingsbijeenkomsten over het besluit; de presentaties vindt u op de InfoMil-site, en ook de belangrijkste vragen met antwoorden over het besluit. In het besluit zijn enkele fouten geslopen. Zo moet de vergunningplicht bij de bovengrondse opslag bilgewater nog komen te vervallen en dient er een fasering te komen voor de realisatie van opvangvoorzieningen voor afvalwater. VROM zal deze fouten zo spoedig mogelijk herstellen, hopelijk nog voor 2006, en bij voorkeur via het Besluit opheffing van onvolkomendheden, maar vraagt alvast rekening te houden met de veranderingen.
Er varingen met handhaving In 2005 is de controle op de naleving van het besluit opgenomen in de uitvoeringsprogramma’s van gemeenten en samenwerkingsverbanden. Berry van der Grift en Wyke Smit van DCMR Milieudienst Rijnmond en Fred Bekkers van de Milieudienst Zuid-Holland-Zuid hebben inmiddels hun eerste ervaringen met de handhaving. Opvallend vinden ze het verschil tussen ‘commerciële’ havens en verenigingshavens. De DCMR heeft in Schiedam zes verenigingshavens gecontroleerd. “We moesten
Wyke Smit voorziet nog wel interessante discussies over de definitie van vijftig ligplaatsen, vooral bij jachthavens met net iets meer plaatsen: “Als er nu een open sloep op een vaste ligplaats ligt, is dat dan een ‘ligplaats uitsluitend bestemd voor open pleziervaartuigen’ of niet, omdat er in principe ook een kajuitboot op die plaats past?” Ook de definitie van het begrip jachthaven is volgens Smit niet duidelijk. Het besluit biedt de mogelijkheid die om bepaalde voorzieningen gezamenlijk met andere jachthavens in de buurt te realiseren. Smit is daar een voorstander van. Op grond van de eerste twaalf controles heeft de Milieudienst Zuid-Holland-Zuid besloten pas op de plaats te maken en eerst alle jachthavens in de regio een brief te sturen met een duidelijke uitleg van de veranderingen. Fred Bekkers verwacht dat de controles rond februari 2006 vervolgd worden. Ook de Hiswa en de KNWV gaan zorgen voor meer informatie: het plan is om op 10 november een grote voorlichtingsbijeenkomst te organiseren voor alle beheerders van jachthavens. InfoMil brengt een informatieblad uit over het besluit, en publiceert op de site antwoorden en oplossingen voor vragen en knelpunten. Het besluit wordt ook meegenomen in de moderniseringsoperatie van de VROM-regelgeving (zie p. 2 en 3 van dit nummer). In dat kader worden knelpunten die niet om onmiddellijke reparatie vragen zoveel mogelijk meegenomen. ■
De milieuagenda is niet compleet als je … vergeet
Krachtig leiderschap “Nederland is de vieze man van Europa. Het lijkt uitgesloten dat Nederland tijdig kan voldoen aan de Europese luchtkwaliteitsnormen voor fijn stof (in ) en stikstofdioxide (in ). Ook de noodzakelijke milieucondities voor een vitale, gevarieerde en aantrekkelijke natuur zijn nog verre van gerealiseerd. De prognoses voor de emissies van verzurende stoffen stemmen zeer pessimistisch. Je zou zeggen dat het hoog tijd wordt dat de vervuilers hun verantwoordelijkheid nemen. Maar het tegendeel lijkt het geval. Gevestigde belangen verzetten zich vaak hevig tegen maatregelen die vervuiling moeten terugdringen. Zo wijst de auto-industrie op concurrentievervalsing als roetfilters verplicht gesteld zouden worden en zegt de automobilist dat hij geen andere keuze heeft en dat de auto wel betaalbaar moet blijven. Ik vind dat niet verrassend. Iedere student economie leert het al in z’n eerste jaar: in een markteconomie streeft iedereen z’n eigen belang na. Dat werkt, zolang de overheid haar rol vervult als behartiger van het maatschappelijk belang. Het milieu is bij uitstek zo’n maatschappelijk belang dat de overheid moet behartigen. Daarbij gaat het om problematiek waarvan de oplossing complexe maatschappelijke veranderingen vereist, zoals het overstappen naar nieuwe technologische trajecten. En, zoals men in het bedrijfsleven allang weet, geen verandering zonder een krachtige leider met visie die voorop gaat. Ik roep de overheid op om haar verantwoordelijkheid te nemen als manager van de Nederland en krachtig richting en sturing te geven aan de nodige veranderingen. Met andere woorden: ervoor te zorgen dat alle neuzen dezelfde kant opstaan, waar nodig met duidelijke financiële prikkels.” Marjan Hofkes plaatsvervangend directeur Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit lid VROM-raad
16
InfoMil Nieuws 39
InfoMil viert jubileum met Schakeldag InfoMil wil de schakel zijn tussen beleid en uitvoering, al tien jaar lang. Daarom is de schakel als thema gekozen voor het jubileumcongres vol sprekers, workshops en informatieuitwisseling. 3 november: Schakeldag. De schakel komt op de jubileumviering terug in allerlei opzichten. In thema’s als beleid en uitvoering, milieu en leefomgeving, nationaal en internationaal gaan we op zoek naar de dynamiek en spanningsvelden in de dagelijkse praktijk. De deelnemers volgen workshops en er is volop ruimte voor discussie. Beleidsmakers, bestuurders, managers, handhavers en vergunningverleners ontmoeten hun collega’s van het ministerie van VROM, InfoMil en SenterNovem. Pieter van Geel, staatssecretaris van VROM, geeft zijn visie op de Toekomstagenda Milieu. In dit nummer van InfoMil Nieuws vindt u daar negen andere visies op.
Uitvoerders en beleidsmakers In het milieubeleid gaat het om het algemeen en het milieubelang. Vaak staat de bescherming van mensen, gebieden, of ecosystemen centraal; soms wordt het bepaald door de vertaling van internationale afspraken naar het Nederlandse niveau. Maar de ultieme test voor elk beleid is natuurlijk de uitvoering: daar worden wens (de doelstellingen) en werkelijkheid (de praktijk) met elkaar geconfronteerd. Ervaringen die worden opgedaan bij de uitvoering van milieubeleid en de implementatie van regelgeving
zijn zeer waardevol voor het beleid: vaak leveren die wijzigingen en aanvullingen op. In veel discussierondes op de Schakeldag gaat het om het schakelen van uitvoering naar beleid.
Beleid en uitvoering Schakels werken altijd twee kanten op: van uitvoering naar beleid net zo goed als van beleid naar uitvoering. Wanneer uitvoerders goede informatie krijgen over de achtergronden van de gemaakte keuzes, over de doelen van de regelgeving en producten, zal dat de uitvoering ten goede komen. Op de Schakeldag bieden we veel workshops en lezingen aan over nieuwe beleidsvoornemens. Ook wordt een scala aan hulpmiddelen gepresenteerd die de uitvoerders kunnen ondersteunen in hun werk; de deelnemers kunnen daarmee oefenen. Voorbeelden zijn wetswegwijzer, kennisbank, checklists, handreikingen, databanken, rekenmodellen en voorbeeldvoorschriften. En natuurlijk de live helpdesk.
Milieu en leefomgeving De gezondheid van mensen bepaalt bij uitstek het welzijn en de welvaart van een land. In Nederland hebben we te maken
September 2005
met een hoge bevolkingsdichtheid en daarmee wordt dus met de wens om veel verschillende functies binnen een relatief klein gebied te realiseren. Dat vraagt keuzes. Om die afgewogen en in samenhang te kunnen maken, wordt steeds vaker gekozen voor een gebiedsgerichte benadering. Die is terug te vinden in de omgevingsvergunning waar VROM en uitvoerders samen aan werken.
Nationaal en internationaal Milieuvraagstukken, beleid, wet- en regelgeving kun je niet los van elkaar beschouwen; we krijgen steeds meer te maken met de internationale dimensie. Veel milieuvraagstukken storen zich niet aan grenzen, en dat vraagt om een intensieve grensoverschrijdende samenwerking. Veel beleid wordt al gemaakt in Europees verband. We moeten niet alleen de Europese richtlijnen goed implementeren, maar ook invloed uitoefenen op de internationale agenda voor milieu- en leefomgevingsbeleid. Daarom moeten we vooraf nadenken over de belangrijkste vraagstukken in Nederland rond de kwaliteit van de leefomgeving en gerichte actie ondernemen om wensen en onderwerpen tijdig aan te snijden. U kunt zich tot 7 oktober 2005 inschrijven. Meer informatie op www.infomil.nl/schakeldag. In onze elektronische nieuwsbrief InfoMil Actueel houden we u op de hoogte van het laatste nieuws over InfoMil en de Schakeldag. U kunt zich via onze site gratis abonneren op InfoMil Actueel.
17
InfoMil Nieuws 39
InfoMil Nieuws scoort opnieuw hoog Misschien heeft u een paar maanden geleden meegewerkt aan het onafhankelijke lezersonderzoek dat gehouden is onder de abonnees van InfoMil Nieuws. Dan bent u een van de 275 bestuurders, beleidsmedewerkers, uitvoerders en andere milieuprofessionals die hun mening gaven over het blad. De waardering voor InfoMil Nieuws is opnieuw hoog, net zoals bij vorige onderzoeken: de lezers geven ons blad gemiddeld een 7,4. De lezers typeren InfoMil Nieuws als een blad ‘dat je op de hoogte houdt van actuele ontwikkelingen’. Een grote meerderheid vindt de inhoud relevant voor haar functie, volledig, praktisch bruikbaar en prettig leesbaar. Net als in 2002 heeft InfoMil Nieuws een groot bereik en veel meelezers; het blad wordt goed gelezen en vaak bewaard.
Papier en internet
naar meer informatie over een bepaald onderwerp. Ook onze site krijgt een 7,4. Voorlopig bestaan de papieren en digitale informatie over het milieu broederlijk en aanvullend naast elkaar. Uiteraard houden we de digitale ontwikkelingen nauwlettend in de gaten. De komende tijd onderzoeken we verder hoe wij nog beter kunnen voldoen aan uw informatiebehoefte. Suggesties zijn altijd welkom via
[email protected].
Om de resultaten te kunnen vergelijken met het onderzoek uit 2002 is een aantal vragen opnieuw gesteld. Daarnaast hebben we laten onderzoeken in welke mate internet wordt geraadpleegd als bron van milieuinformatie. Die rol is de afgelopen jaren veel belangrijker geworden. Onze lezers vinden www.infomil.nl de belangrijkste digitale informatiebron, en 94% van de respondenten gaat naar aanleiding van een artikel in InfoMil Nieuws wel eens digitaal op zoek
MILIEU&WINST
Milieu&Winst naar InfoMil-site VROM heeft InfoMil de opdracht verleend om de inhoud van de website van Milieu&Winst (www.milieuwinst.nl) te integreren met de site van InfoMil (www.infomil.nl). Eind 2005 moet dat geregeld zijn. Nu Milieu&Winst onderdak krijgt op de site van InfoMil wordt die uitgebreid met een databank vol preventiemaatregelen en praktijkvoorbeelden. De informatie wordt verplaatst, de lay-out verandert, maar de opzet en de inhoud blijven behouden.
Schoner produceren Milieu&Winst is een Nederlands/Vlaams initiatief dat bestaat sinds begin 2000. De site is uitgegroeid tot een belangrijke bron van praktische informatie op het gebied van schoner produceren. Milieu&Winst ondersteunt bevoegde gezagen en bedrijven bij het inventariseren en beoordelen van preventiemaatregelen en biedt actuele, onafhankelijke en deskundige informatie over preventiemaatregelen. Inhoudelijk vallen
de preventiemaatregelen onder de milieuthema’s afval, afvalwater, water, lucht, energie en grondstoffen.
Databank De databank van Milieu&Winst bevat nu ruim zevenhonderd preventiemaatregelen en zo’n zestig praktijkvoorbeelden van uitgevoerde preventiemaatregelen. Tweehonderd van die maatregelen hebben betrekking op algemeen voorkomende activiteiten, zoals transport, verpakken, ruimteverwarming, verlichting en sanitaire voorzieningen. De overige maatregelen hebben betrekking op branches, waaronder detailhandel, metalektro, textielveredeling, en hout- en meubelindustrie. ■
September 2005
De milieuagenda is niet compleet als je … vergeet
Internationale aanpak “Als we de wereld echt schoner willen nalaten aan onze kinderen, dan zijn internationale wetgeving en handhaving noodzakelijk, met subsidie voor onderzoek. Die drie zaken zijn niet los te koppelen. Ik zal dat toelichten aan de hand van Ecodock, het voorbeeldproject en trainingscentrum voor milieuvriendelijke ontmanteling van afgeschreven zeeschepen in de Eemshaven. Het doel is de oprichting van dergelijke ontmantelingsinstallaties over de hele wereld. De situatie nu is dat afgedankte schepen het strand worden opgevaren, meestal in India, Bangladesh of China. De plaatselijke bevolking begint daarna met de sloop, onder zeer gevaarlijke en vervuilende omstandigheden. De gezondheidsrisico’s voor de slopers zijn groot, olie en chemicaliën komen in zee terecht en veroorzaken een internationaal probleem. Ecodock laat zien hoe het mogelijk is om te slopen met zero pollution. Het project reikt verder dan alleen dat. Zo moet er een afvalhuishouding worden opgezet en gecontroleerd. Er is nieuwe infrastructuur nodig, met bijvoorbeeld goede afvalverwerkingsinstallaties en opleidingen. Daar zullen andere bedrijven in de regio van profiteren, en internationaal zal het milieu er uiteraard sterk op vooruitgaan. Het gaat hier om een internationale onrechtvaardigheid: het afschuiven van ons afvalprobleem naar de derde wereld. Om een ketenbenadering te kunnen opzetten, moet je internationaal samenwerken. Verantwoord afvalbeheer kun je alleen betalen uit luxe, dus daarom moeten alle betrokken landen naar draagkracht meewerken. Uiteraard is Ecodock maar een voorbeeld; het principe geldt voor veel meer milieuproblemen. Om die goed op te kunnen lossen, is een internationale aanpak een must.” Doebren Mulder directeur Ecodock
18
InfoMil Nieuws 39
MER
MER: coördineren is tijdwinst Een milieu-effectrapportage kost tijd, maar is erg waardevol: als voorbereiding op een besluit en als stroomlijning van procedures. Coördinatie (het combineren van procedures) kan tijdwinst opleveren. Een milieu-effectrapportage is een rapport dat een nog te nemen besluit moet ondersteunen, maar wordt jammer genoeg soms alleen gezien als een tijdverslindend onderdeel van een procedure. Soms wordt er daardoor ten onrechte geen MER opgesteld; dan bestaat het risico dat de Raad van State een besluit vernietigt op grond van onzorgvuldige voorbereiding. Een (neven)doelstelling van de milieueffectrapportage is bijdragen aan de stroomlijning van procedures. In artikel 7.12, lid 5 van de Wet milieubeheer wordt daar expliciet naar verwezen.
Opties voor coördinatie In artikel 14.5 van de Wet milieubeheer wordt ‘coördinatie’ behandeld; dat betekent in dit geval het combineren van procedures. Het artikel 14.5 geeft twee coördinatieprocedures. Kort samengevat: coördinatie bij het maken van een MER is: a verplicht in het geval van een activiteit of verschillende met elkaar samenhangende activiteiten waarbij meerdere m.e.r.-plichtige besluiten moeten worden genomen op de voorbereiding waarvan afdeling
3.4 van de Awb juncto afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer van toepassing is, of b mogelijk in andere dan de gevallen bedoeld onder a. (maar het betrokken bevoegd gezag moet dan nadrukkelijk een besluit tot coördinatie nemen). Artikel 14.5, lid 1 Wm gaat over verplichte coördinatie, artikel 14.5, lid 2 Wm over vrijwillige coördinatie. Een voorbeeld van een activiteit waarvoor meer dan een m.e.r.plichtig besluit is aangewezen op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is, (voorbeeld conform artikel 14.5, lid 2 Wm) is een groot woningbouwproject in drie gemeenten. Een reden om niet één MER op te stellen (of te coördineren) maar meerdere is bijvoorbeeld een verschil in abstractieniveau of een groot verschil in tijd tussen de verschillende te nemen m.e.r-plichtige besluiten.
Rol initiatiefnemer
September 2005
Uit artikelen 14.6-14.11 Wm blijkt duidelijk dat de rol van de initiatiefnemer in het coördinatieproces beperkt is. In een geval waarop artikel 14.5, lid 1 Wm (verplichte coördinatie) van toepassing is, gebeurt de coördinatie buiten invloed van de initiatiefnemer. In een geval waarop artikel 14.5, lid 2 Wm van toepassing is, kan de particuliere initiatiefnemer op grond van artikel 14.6 Wm het bevoegd gezag verzoeken om coördinatie toe te passen. Ook is het mogelijk dat de overheid los van een verzoek een besluit tot coördinatie neemt. Het is verstandig dat de initiatiefnemer voordat hij een verzoek om coördinatie doet eerst globaal inventariseert: • welke processtappen er zijn • welk bevoegd gezag welke besluiten moet nemen • wanneer welke besluiten moeten worden genomen. Met zo’n overzicht kan de initiatiefnemer het bevoegde gezag snel van de noodzaak tot coördinatie overtuigen. Misschien is er gelegenheid om deze inventarisatie samen met het bevoegd gezag op te stellen. De initiatiefnemer kan vervolgens op grond van dit overzicht het proces formeel starten, door de startnotitie met een verzoek tot coördinatie naar het bevoegde gezag te sturen. ■
In de m.e.r.-praktijk gaat het bij initiatiefnemers soms om derden, en soms om het bevoegd gezag.
REGELGEVING
Evaluatie milieuwetgeving: STEM volgt ECWM op Van 2000 tot en met 2003 was de EWCM verantwoordelijk voor de evaluatie van de milieuwetgeving. Die taak is nu overgenomen door het STEM-consortium. De minister van VROM moet op grond van artikel 21.1 Wm de Staten-Generaal regelmatig verslag uitbrengen over de werking van de Wet milieubeheer. Eerder adviseerde de Evaluatiecommissie Wet Milieubeheer (ECWM) daarbij; voor de periode 2005–2008 vervult de STEM (STructurele Evaluatie Milieuwetgeving) die rol. STEM wordt uitgevoerd door een consortium dat bestaat uit onder andere: • Centrum voor Milieurecht (CvM) van de Universiteit van Amsterdam (wetenschappelijke coördinatie) • Maastrichts Europees instituut voor Transnationaal Rechtswetenschappelijk Onderzoek (METRO) van de Universiteit Maastricht
• Instituut Voor Milieuvraagstukken (IVM) van de Vrije Universiteit Amsterdam. Inmiddels heeft het STEM-consortium een programma opgesteld. Ook zijn de eerste inhoudelijke onderzoeken afgerond en op de STEM-website (www.evaluatiemilieuwetgeving.nl) gepubliceerd. Bij de evaluatieonderzoeken gaat bijzondere aandacht uit naar wat er gedaan is met uitgebrachte adviezen, zowel vanuit het ministerie van VROM als vanuit maatschappelijke organisaties.
•
• •
•
meerjarenprogramma (visie, onderzoeksstrategie en thema’s) de inhoud van het jaarprogramma 2005 en de in dit jaar uit te voeren evaluatieonderzoeken opzet en uitvoering van het programma samenstelling van programma- en adviesraad (daarin zijn diverse maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd) rapportages, zoals: – implementatie van de richtlijn milieuaansprakelijkheid: een verkenning naar de bevoegde instantie(s) in Nederland – een onderzoek naar hoe wetgever, bestuur en rechter omgaan met onzekere milieurisico’s.
Op de STEM-website kunt u zich ook aanmelden voor een elektronische nieuwsbrief. Die wordt automatisch verzonden nadat er nieuwe rapportages op de website zijn geplaatst.
Meer informatie Meer informatie over het project vindt u op genoemde website, zoals: • een samenvatting van de inhoud van het
➥ www.infomil.nl/nieuwslinks ■
19
InfoMil Nieuws 39
September 2005
FO-Industrie
Meer integratie milieuverslagen Het is een jaarlijks terugkerend proces voor bedrijven en overheid: het aanleveren en beoordelen van milieugegevens. Om dat proces efficiënter te maken heeft VROM al verschillende deelverslagen samengevoegd tot één milieujaarverslag. Mede door de Europese regels lijkt die trend zich mogelijk voort te zetten. Betrouwbare bedrijfsgegevens zijn een belangrijke basis voor toetsing van bestaand en ontwikkeling van nieuw beleid. Een goede participatie van bedrijven en overheden is daarbij noodzaak. Het doel van de integratie van verslagen is de vermindering van administratieve lasten en de verbetering van de verslagen door gegevens meer in samenhang te beschouwen. Andere voordelen zijn dat het bedrijf de gegevens op één moment eenmalig kan verstrekken en dat de verzameling van de milieugegevens centraal wordt gecoördineerd. De toekomstige (Europese) beleidsontwikkelingen vragen om verder te gaan in die lijn: een verdergaande integratie van bestaande milieuverslagen en implementatie van nieuwe.
Meer monitoring De rol van monitoring bij de uitvoering van het milieubeleid is steeds belangrijker geworden. Aanvankelijk moesten bedrijven alleen die gegevens overleggen waarmee het bevoegd gezag de lokale milieu- en lozingsvergunning kon handhaven. Met nieuwe wet- en regelgeving werd de verplichting om gegevens aan te leveren steeds verder uitgebreid, ook op nationaal niveau. Voorbeelden zijn verslagen in het kader van het programma KWS 2000, BEES en de voortgang van de milieuconvenanten. Om het groeiende aantal verslagen te stroomlijnen heeft VROM samen met onder meer RIZA en VNO-NCW eind jaren negentig enkele van die verslagen geïntegreerd in één milieujaarverslag (beter bekend als het overheidsverslag); daarbij is aangesloten bij de milieuthema’s uit het NMP. De wettelijke basis hiervoor is het Besluit milieuverslaglegging. Sinds twee jaar is het mogelijk het milieujaarverslag elektronisch in te dienen (het e-MJV).
Europese ontwikkelingen Veel bedrijven rapporteren inmiddels ook digitaal over emissies en energiegegevens. Die groep moet worden uitgebreid als Nederland wil voldoen aan twee Europese afspraken over rapportage van industriële emissies: EPER (European Pollutant Emmision Register) en PRTR (Protocol Pollutant
Release and Transfer Register); daar zullen dus meer bedrijven mee te maken krijgen. EPER is een systeem voor registratie en openbaarmaking van emissies van grote bronnen dat binnen Europa sinds 2000 bestaat; deze beschikking is een uitwerking van artikel 15 van de IPPC-richtlijn. Voor het PRTR-protocol (ondertekend in 2003), als het ware de opvolger van EPER, moeten meer gegevens geregistreerd en gepubliceerd worden; dat vraagt om grote aanpassingen van het huidige monitoringsysteem. Ook zal monitoring voor nieuwe beleidsdoelstellingen (Kaderrichtlijn Water, REACH en CO2-emissiehandel) mogelijk een plek krijgen in de bestaande verslagen.
Kwaliteit waarborgen Door de jaren heen verschoof de monitoring van lokaal niveau steeds meer naar nationaal en inmiddels ook Europees niveau. Het gevolg is dat bedrijven over meer stoffen en bronnen moeten rapporteren. De rol van het bevoegd gezag als validator blijft ongewijzigd. Het zal in de beoordeling wel nadrukkelijker moeten toezien op de kwaliteit van de gegevens, omdat de gegevens in bredere kring worden gebruikt dan voorheen. Omdat de belangstelling van zowel Brussel als het publiek toeneemt, zijn er meer kritische ogen op de gegevens gericht. Over de organisatie rond PRTR is nog niet beslist. VROM stelt in een brief aan de Tweede Kamer dat zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij bestaande verslagen en informatiestromen. Het lijkt voor de hand te liggen om de gevraagde gegevens een plaats te geven in het elektronisch milieujaarverslag, zodat de voordelen van één registratiemoment en één loket zoveel mogelijk gewaarborgd blijven. Het is belangrijk dat de verschillende betrokken organisaties hun wensen op elkaar afstemmen en daarover tijdig en helder communiceren met de bedrijven en overheden. ➥ Meer informatie (ook de brief van VROM) vindt u op www.FO-Industrie.nl.
Rapporten kunt u downloaden van de website van FO-Industrie (www.fo-industrie.nl) of opvragen bij FO-Industrie;
[email protected], telefoon (070) 345 14 15. Voor vragen over de doelgroepconvenanten en milieujaarverslagen kunt u contact opnemen met de InfoMil-helpdesk (070) 373 55 75.
De milieuagenda is niet compleet als je … vergeet
Impact studies “Wat absoluut niet mag ontbreken in de milieuagenda is ruime aandacht voor de consequenties van voorgenomen beleid. Om de balans te houden tussen milieu, welvaart en werkgelegenheid moeten veel meer impact studies worden gedaan. We zitten nu bijvoorbeeld met acute problemen op het gebied van verzuring en luchtkwaliteit. Er moeten zelfs grote bouwprojecten worden stilgelegd omdat de doorwerking van Europese regels Nederland heeft overvallen. Was daar eerder een studie van gemaakt, dan hadden we ons niet alleen beter kunnen voorbereiden – in de timing van investeringen bijvoorbeeld of met het uitwerken van oplossingen – maar zouden we ook de onderhandelingen kritischer hebben kunnen voeren. Ons land heeft op dat laatste gebied geen sterke reputatie. Staten hebben geen moraal, ze dienen een welbegrepen eigenbelang, maar Nederland is vaak het ijverigste jongetje van de klas. Die ijver zorgt er in een later stadium voor dat de uitvoering van afgesproken beleid wordt dichtgetimmerd. Inventieve manieren om het doel te bereiken krijgen daardoor geen kans. Ons wensenlijstje is duidelijk: kwaliteit van wetgeving omhoog, administratieve lastendruk omlaag, en voor alle bedrijven een gelijk speelveld met gelijke regels. Daarbij moet het doel nauwkeurig worden geformuleerd, maar de middelen zo veel mogelijk opengelaten. Een mooi voorbeeld is de CO2-emissiehandel. Ik ben er niet in alle opzichten blij mee, maar het concept is duidelijk: er is één koek – het totaal aan emissierechten – die je onderling maar moet zien te verdelen. Sommigen investeren in schone technologie, anderen kiezen er voor om rechten bij te kopen. En dat werkt.” Carolina Tubbing directeur Stichting Basismetaalindustrie en Milieu
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid – nieuw?
Aandachtsgebieden ENERGIE
Energiebesparing
Modernisering van de regelgeving, minder regels en professionalisering van de handhaving, dat zijn de drie instrumenten waarmee het ministerie van VROM de uitvoerbaarheid van het milieubeleid wil verbeteren. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid zijn nieuwe termen, die politiek goed scoren. Maar hoe nieuw is dat nou echt – was dat tien jaar geleden minder belangrijk? The proof of the pudding is in the eating: wanneer gemeenten, provincies en waterschappen aan de slag gaan met wetgeving of rijksbeleid, dan blijkt pas echt hoe goed algemene regels en toetsingscriteria toepasbaar zijn. De werkelijkheid is niet voor honderd procent te vangen in wetten en regels, dat begrijpt iedereen, maar in hoeverre kan dat wel? Toen InfoMil in 1995 werd opge(foto: Tineke Dijkstra) richt, was het idee dat de wet- en regelgeving op zich in orde waren, maar dat de uitvoerders meer uitleg en informatie nodig hadden. Een centraal informatiepunt zou daar efficiënt voor kunnen zorgen. Tien jaar later is de kern van de discussie verschoven: toelichting blijft natuurlijk nodig, maar de nadruk ligt nu op hoe je weten regelgeving beter kunt laten aansluiten op de praktijk. Dit inzicht lijkt nieuw, maar is dat niet. Pieter Winsemius schreef in de jaren ‘80 als minister van VROM al over het belang van ervaringen uit de uitvoeringspraktijk: aan de hand daarvan moet je nieuw beleid maken. Het uitgangspunt ‘minder en eenvoudiger regels’ is op dit moment zo populair dat het bijna onfatsoenlijk is om daar een kanttekening bij te maken. Wie is daar nu niet voor?
Maar de uitvoerders weten dat de regels dan algemener worden: vager en veelomvattender. Waar een specifieke en soms complexe detailregel betrekking had op een kleine groep bedrijven of organisaties is dat praktisch: met de veralgemenisering en vereenvoudiging wordt het eenvoudiger voor die groep. Tegelijkertijd geldt deze nieuwe algemene regel voor een grotere groep: daar waren nog geen specifieke regels op van toepassing, nu krijgen ze daar wel mee te maken. Voor deze groep leidt veralgemenisering juist tot meer regels. Daar komt bij dat algemene regels de uitvoering niet altijd vergemakkelijken. Het bedrijfsleven vraagt vaak om ruimte, maar ook om duidelijkheid over wat nodig is om aan de regels te voldoen. Met name het MKB, waar men zich focust op het ondernemerschap, wil meer houvast: overheid, wees concreet en zeg wat ik moet doen. In dat spanningsveld opereren de uitvoerders. De uitvoering is niet alleen gebaat bij vermindering en veralgemenisering van regels, maar vraagt ook om specifieke onderzoeken en maatwerk. Het milieu is te belangrijk voor ons welzijn om er ondoordacht mee om te springen. Dat vraagt grote inspanningen, van overheid én bedrijfsleven. En om het besef dat het niet altijd eenvoudig, snel en voordelig kan. Marjolein Jansen, manager InfoMil
Energie in de milieuvergunning Biomassa Met preventie naar duurzaam ondernemen
Verruimde Reikwijdte Wm A F VA L P R E V E N T I E E N - S C H E I D I N G
Preventie in de milieuvergunning Afvalscheiding (bedrijfsgebonden) VEILIGHEID EN GELUID
Externe veiligheid (o.a. PGS, Bevi, transport) Elektromagnetische velden Geluid (industrielawaai) WAT E R
Afvalwater en bodemlozingen (niet-Wvo) Indirecte lozingen Zwembaden (Whvbz) LUCHT
Nederlandse emissie Richtlijn (NeR) Emissie van vluchtige organische stoffen Luchtkwaliteit Stoffenbeleid, gezondheid en milieu Stookinstallaties Emissiehandel Meten van luchtemissies H A N D H AV I N G
Landelijk Informatiepunt Milieuwethandhaving (LIM) Professionalisering handhaving BODEM
Bodemregelgeving (NRB, BOOT, Bsb, Wbm, Bssa, Bodemsanering)
REGELGEVING
Vergunning op maat (Wm) Milieueffectrapportage (m.e.r.) Ontwikkelingen Wm (herijking) 8.40/8.44-amvb’s
Agenda Zie www.infomil.nl/nieuwslinks
Aarhus Colofon InfoMil Nieuws verschijnt vier maal per jaar.
OVERIGE
Het abonnement is gratis. Aanvragen en adres-
Bedrijfsinterne milieuzorg
wijzigingen uitsluitend schriftelijk. De volgende
BBT
InfoMil Nieuws verschijnt in december 2005.
Informatiesysteem IPPC-bedrijven Het Informatiesysteem IPPC-bedrijven is in de lucht.
Overnemen met bronvermelding is toegestaan. • Redactieadres: InfoMil, postbus 93144, 2509 AC Den Haag, fax (070) 373 56 00,
Gebruikers kunnen via de website van VROM inlog-
e-mail
[email protected], www.infomil.nl
gen op de database (www.vrom.nl/ippc). Bevoegde
• Coördinatie voor InfoMil: Tanja Swillens,
gezagen worden per brief geïnformeerd over hun inloggegevens. Vergunningverleners en handhavers die al gebruikmaken van het e-MJV kunnen hun bestaande inloggegevens gebruiken.
Roselie Wijtenburg, Jacqueline Uytdewillegen • Redactie: Frans Brand, Dick van Teylingen (: Netwerk voor communicatie, Rotterdam) • Vormgeving: www.coko.nl • Foto voorzijde: Tineke Dijkstra • Druk: PlantijnCasparie (ISO14001), Den Haag • Oplage: 6.500 exemplaren ISSN 1570-4319 InfoMil is een onderdeel van
BBT in Europees verband Integrated Pollution Prevention Control (IPPC) Milieu & Winst Doelgroepbeleid Internationaal Asbest Landbouw