I n f o M i l N i e u w s 40
Inhoud Nummer 40, tiende jaargang, december 2005
2 4 5 8 9 10 11 12 13 14
Interview: Pieter van Geel over de omgevingsvergunning Tien jaar de meest uiteenlopende vragen Vragen aan de helpdesk Regelgeving: De activiteiten-amvb Schakeldag 2005: De dag van Milieudienst IJmond Schakeldag 2005: Sterkste Schakel uitgereikt Schakeldag 2005: EU-debat bruist Schakeldag 2005: Dagboek van een workshop Wat moet er op de milieuagenda? Stoffen: Lancering stoffenwebsite Energie: Energievoorschriften en emissiehandel Lucht: Nationaal reductieplan VOS Actualisatie VOS-maatregelen Meetvoorschriften PER
15 16
Ontgassingsverbod benzine binnenvaart Luchtkwaliteit: Fijn stof zelf meten? Lucht: Eisen Oplosmiddelenbesluit Externe veiligheid: Verbetering uitvoering BRZO op stoom BRZO’99: coördinatiewetgeving
17 18 20
Postbus beheergroep PGS Landbouw: Landelijke geurwet voor veehouderijen FO-Industrie: Vier interviews over de integrale milieutaakstellingen InfoMil in 2006 Aandachtsgebieden
2
InfoMil Nieuws 40
INTERVIEW
Van Geel over de omgevingsvergunning:
“Je hoeft als persoon geen duizendpoot te zijn” Meer dan 500 vergunningverleners, handhavers, beleidsmakers, bestuurders en andere professionals uit de milieuwereld hadden zich aangemeld voor de Schakeldag van InfoMil. Het was op 3 november in de Hogeschool Domstad in Utrecht dan ook al vroeg druk. Na koffie en kennismaking verdeelde de menigte zich over de 31 workshops. De grootste ruimte was gereserveerd voor de workshop over de omgevingsvergunning. Dat was geen overbodige maatregel: de twee sessies werden bezocht door ruim tweehonderd mensen, die met veel vragen bleken te zitten. Staatssecretaris Van Geel kon er tijdens de workshops niet bij zijn – hij schitterde ’s middags in het debat de Sterkste Schakel – maar hij was wel bereid om in een interview in te gaan op de belangrijkste vragen over de omgevingsvergunning. In zijn bijdrage aan het plenaire debat ging Van Geel nog eens in op het principe van één loket, wat hem betreft de kern van de zaak. Hij vergeleek de huidige situatie in de vergunningverlening met een reisbureau waar de vakantieganger voor elke bestemming naar een ander loket of een vestiging elders in de stad wordt gestuurd. “Dat zouden we niet accepteren, en ik vind dat we dat in vergunningenland ook niet moeten accepteren. De burger komt bij het loket met een integrale kwestie. Het is niet zijn of haar probleem hoe wij dat vervolgens met allerlei regels en wetten geregeld hebben. Nee: dat is ons probleem, en wij moeten dat zien op te lossen.” Goed, uw redenering snijdt hout. Maar het takenpakket van gemeenten wordt uitgebreid en de uitwerking van het principe kost tijd en geld. Krijgen gemeenten daarvoor financiële compensatie? Van Geel: “Veel gemeenten zijn los van de omgevingsvergunning al bezig met het inrichten van één loket voor burgers, omdat ze klantgerichter willen zijn én omdat ze denken dat er – soms al op korte termijn – kostenvoordelen te behalen zijn. Aan dit soort initiatieven zijn weliswaar vaak initiële kosten verbonden, maar de structurele kosten kunnen juist omlaag. Wij bieden ondersteuning bij het uitwerken van de ICT-oplossingen die nodig zijn om er een succes van te maken. Een andere factor: we zijn volop bezig om overbodige regels te schrappen en tienduizenden bedrijven die nu nog vergunningplichtig zijn onder algemene regels te brengen. Dat heeft positieve gevolgen voor de werklast van gemeenten. Al die plussen en minnen gaan we afwegen voordat we antwoord kunnen geven op de vraag of gemeenten hiervoor extra geld krijgen. Persoonlijk denk ik dat de bestuurslasten voor gemeenten op termijn eerder dalen dan stijgen.”
Hoe moet die samenwerking achter dat ene loket gaan verlopen? Hoe staat het bijvoorbeeld met het vooroverleg, en wie zorgt er voor dat er adequaat wordt doorgeschakeld naar de provincie, als die bevoegd gezag is? “Wij faciliteren het vooroverleg door het aanbieden van de zogeheten sectorwijzers, digitale checklists die de aanvrager wegwijs maken in relevante procedures en regels. We doen dat eerst voor de horeca; volgend jaar komen er meer. Hoe de samenwerking vervolgens idealiter verloopt, en hoe het gaat wanneer de gemeente geen bevoegd gezag is en er moet worden doorgestuurd, is typisch een van de dingen die we met behulp van pilotprojecten aan het uitzoeken zijn. Daar wil ik dus nog niet te veel over zeggen. Het is bovendien iets dat je niet per se centraal hoeft te regelen. Persoonlijk ben ik er na bijna twintig jaar in het openbaar bestuur van overtuigd dat – als meerdere diensten of bestuursorganen vanaf verschillende locaties moeten samenwerken – het van levensbelang is dat mensen elkaar kennen, en dat ze hun zaken zo laag mogelijk in de organisatie coördineren. Alsjeblieft niet eerst bottom up de organisatie uit en dan ergens anders weer top down omlaag.” De termijnen voor afhandeling zijn volgens velen te krap. Dat gaat toch tot problemen leiden? “De strakkere termijnen bij de bouwvergunning hebben er in de meeste gevallen toe geleid dat gemeenten hun organisatie hebben aangepast en die termijnen gewoon halen. Zo zie ik het ook graag: je stelt jezelf een doel en dat kan er toe leiden dat je de organisatie efficiënter moet maken. Het is goed om de zaken op die manier op scherp te zetten. Neem niet de organisatie van nu als vertrekpunt, maar kijk naar wat er nodig is om een reëel doel te halen.”
December 2005
Wordt vanwege de fatale termijn bij de verkorte procedure de bescherming van burgers niet met voeten getreden? “Bij de uitwerking van het wetsvoorstel moeten er waarborgen komen die de bescherming van burgers garanderen; dat is ook een van de redenen waarom lang niet voor alle vergunningen een fatale termijn geldt. Het mag niet zo zijn dat je door een slordigheid van het bevoegd gezag bij wijze van spreken pal naast je mooie nieuwe huis een vuilstort ziet verrijzen. Dus moet je bijvoorbeeld de informatievoorziening aan burgers over vergunningaanvragen grondig aanpakken en ervoor zorgen dat alle belanghebbenden van de plannen weten. Overigens hebben we die fatale termijn bij de bouwvergunning nu al een aantal jaren, dat gaat eigenlijk heel goed.” Kun je een maximumtermijn opleggen aan een provincie die van niets weet omdat bij het gemeenteloket verzuimd is om de aanvraag door te geven? Wie is dan verantwoordelijk? “Ook hier moeten zeker afspraken over worden gemaakt. Ik weet nog niet hoe we dat juridisch precies gaan vastleggen, maar het is een serieus punt dat opgelost moet worden. Anders leidt dit tot langdurige koudwatervrees bij de provincies, die op dit moment nog wat huiverig zijn over dat ene loket dat bij een ander wordt ondergebracht.” De handhaving van de omgevingsvergunning lijkt door een soort duizendpoten te moeten gebeuren. Die bestaan toch helemaal niet? Of is het de bedoeling dat ieder weer z’n eigen onderdeeltje gaat lopen handhaven? En hoe stem je dat dan af? “De afgelopen jaren hebben handhavers al veel gedaan aan coördinatie. Dat hoeft in principe niet te leiden tot het in elkaar schuiven van diensten, al hebben we dat bij VROM wel gedaan. Daar hebben we tegenwoordig één Inspectie voor Bouwen, Ruimtelijke Ordening en Milieu, en dat werkt verrassend goed. Men leert van elkaars kennis en aanpak en het levert resultaten op. Ik verwacht dat de omgevingsvergunning die bestaande ontwikkelingen verder stimuleert, en dat ook de lagere overheden nauwer gaan samenwerken. Mogelijkheden daarvoor, zoals afgestemde integrale bedrijfsbezoeken, proberen we in pilotprojecten uit. Om het in de termen van uw vraag te houden: je hoeft als persoon geen duizendpoot te zijn, wanneer je als organisatie maar een duizendpoot bent.” Waarom is gekozen voor beroep in twee instanties? Je wint enkele weken met het verscherpen van termijnen voor de
3
gemeenten, maar je verliest maanden of jaren door dat extra beroep. Bovendien is de huidige rechterlijke macht toch niet in staat om milieuvergunningen te beoordelen? “In de huidige situatie hebben we bij de bouwvergunning beroep in twee instanties en bij de milieuvergunning beroep in één instantie. Bij de omgevingsvergunning moet je dus kiezen, en wij hebben gekozen voor aansluiting bij de Algemene wet bestuursrecht, die beroep in twee instanties kent. We hebben de kwestie ook laten onderzoeken door onder meer het Centrum voor Milieurecht van de Universiteit van Amsterdam. Dat noemde beroep in twee instanties een logische keuze en vond geen doorslaggevende argumenten tegen de invoering ervan. De onderzoekers constateerden wel dat het opbouwen en behouden van milieuexpertise bij rechtbanken een belangrijk aandachtspunt is. Wij willen helpen bij het vergroten van die expertise. Je kunt denken aan het concentreren van beroepszaken bij een beperkt aantal rechtbanken en een adviesrol voor de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak. Overigens vergelijk je appels met peren als je de tijd die je wint met de scherper gestelde termijnen afzet tegen de extra tijd die nodig is voor beroep in twee instanties: de tijdwinst geldt voor alle vergunningen, de benodigde extra tijd alleen voor het zeer beperkte aantal vergunningen dat leidt tot beroep in twee instanties.” Sommige gemeenten stellen dat het feit dat ze geen milieuleges mogen heffen leidt tot vormen van chantage – ‘als je die beschikking niet intrekt vraag ik nog een paar vergunningen bij je aan, en dat kost jou een hele hoop werk’ – en lichtzinnigheid. Zo zijn er bedrijven die alvast maar even een vergunning aanvragen, maar er nooit gebruik van maken. Kunt u de milieuleges niet opnieuw invoeren?
InfoMil Nieuws 40
“Normaal gesproken ben ik een voorstander van het profijtbeginsel. Als je met je bedrijf iets wilt realiseren, en je bouwt of breidt je activiteiten uit, dan moet je daarvoor betalen. Maar met het milieu ligt dat toch anders: dat is zo kwetsbaar voor schadelijke activiteiten, dat ik niet wil hebben dat er financiële belemmeringen zijn om een milieu-, of in de toekomst een omgevingsvergunning aan te vragen. Daarom zijn die milieuleges destijds terecht afgeschaft. Voor wat betreft de voorbeelden die u noemt: dat zijn denk ik uitzonderingen die je op een andere manier moet oplossen dan met leges.” Wanneer start de deregulering nu echt? “Die vraag komt denk ik voort uit een te eenzijdige opvatting van het begrip deregulering. Allereerst leveren we met het overhevelen van tienduizenden bedrijven van vergunningen naar algemene regels een prestatie die leidt tot vermindering van administratieve en bestuurlijke lasten. We hebben ook afspraken in het regeerakkoord en met de Kamer over het schrappen van overbodige regels. Maar verder vat ik deregulering vooral op als de noodzaak tot beter en slimmer reguleren, en niet zozeer als het rücksichtlos schrappen van allerlei regels. De maatschappelijke vraagstukken die we willen regelen blijven immers bestaan: de meeste vergunningen zijn bedoeld om het belang van de één in deze drukke samenleving niet te laten schaden door activiteiten van de ander. Het gaat mij dus om lastenvermindering en het kappen van dor hout, maar ook en vooral om beter reguleren. Dat laatste is de grootste opgave, die de meeste creativiteit vraagt. Ik hoop daarvoor een aanzet te geven in de Toekomstagenda Milieu, die volgend jaar uitkomt.”
December 2005
Welke rol hebben de milieudiensten bij de omgevingsvergunning? “Ze doen in die pilots in elk geval heel actief mee. De milieudiensten werken natuurlijk vaak regionaal, terwijl bouw- en woningtoezicht op gemeentelijk niveau is ingericht. Dan zijn er drie mogelijkheden: behoud van de verschillen, regionalisering of juist schaalverkleining. Ik kan dat niet precies inschatten. Ik denk dat milieudiensten proactief moeten inspelen op de omgevingsvergunning.” Wanneer treedt de nieuwe wet precies in werking? “De minister en ik zijn van plan om in deze kabinetsperiode – dus voor medio 2007 – de wettelijke regeling af te ronden en te publiceren in het Staatsblad. De inwerkingtreding zal gefaseerd zijn: voor de gemeenten vanaf 1 januari 2008 en voor de provincies 2010, of zo veel eerder als mogelijk. We hebben er reke-ning mee gehouden dat de resultaten van de eerdergenoemde pilotprojecten ver-werkt moeten kunnen worden.” Tot slot: u was op 3 november op de Schakeldag. Wat was uw indruk? “Ik was er niet de hele dag, maar in die paar uur dat ik er was ging het precies over de punten die er toe doen en proefde ik veel deskundigheid en betrokkenheid. En het is me opnieuw duidelijk geworden hoe essentieel de schakelrol is die InfoMil vervult. Zeker in deze tijd van hectiek in een groot aantal dossiers zijn de kennis en kunde van InfoMil van grote waarde en is de hulp die ze bieden onontbeerlijk. Dat soepele functioneren sluit mooi aan op wat ik daarstraks heb gezegd over het efficiënter maken van organisaties: met InfoMil als vraagbaak achter de hand kan het bevoegd gezag kwesties sneller oplossen en knopen gemakkelijker doorhakken.” ■
4
December 2005
InfoMil Nieuws 40
overzichtelijk. Daarbij hebben de medewerkers van InfoMil ’s middags de gelegenheid om de laatste ontwikkelingen te volgen, naar het antwoord op ingewikkelde vragen te speuren, de website te actualiseren of voorlichtingsbijeenkomsten te houden.
Tien jaar de meest uiteenlopende vragen In 1995 begon InfoMil met het beantwoorden van vragen over milieubeleid en milieuregelgeving. Vanaf het begin wisten vergunningverleners en handhavers de helpdesk te vinden. Wat is er in tien jaar inhoudelijke ondersteuning gelijk gebleven, wat is er veranderd? Doelgroepen
Website
Groei
100%
20.000
80%
16.000
60%
12.000
41 38 32 27 24
40%
21
8.000
4.000
20%
0%
9
9
1995
96
14
15
98
99
11
Binnen twee dagen
0
1999
2000
Derden
2001
Bedrijven
2002
2003
2004
2005 (t/m sept)
Overheid
Als we terugkijken op tien jaar helpdesk, is een van de eerste dingen die opvallen het feit dat de doelgroep (de vragenstellers dus) zo constant is. Tweederde van de vragen komt van overheden, een vijfde van bedrijven, adviesbureaus en brancheorganisaties en de rest van derden: particulieren, kennisinstellingen en belangengroeperingen. Dat is door de jaren heen hetzelfde gebleven. De mensen waar de helpdesk voor bedoeld is, weten InfoMil dus te vinden met de vragen waar ze in de praktijk tegenaan lopen. Van de overheidsvragen nemen gemeenten Tussen de duizenden vragen zitten soms wel heel bijzondere: • Is er een milieuvergunning nodig voor het inblikken van leeuwenmest? • Mogen op een booreiland een mechanisch man en een kok op dezelfde kamer slapen? • Wat zijn de eisen voor mottenballen? De buurman gebruikt er wel heel veel. • Weet u waar ik anti-allergische leerlijm vind voor orthopedische schoenen?
Wel kunt u 24 uur per dag uw vragen mailen via www.infomil.nl/helpdesk. De rol van de website is steeds belangrijker geworden. Informatie die we eerder persoonlijk via de helpdesk gaven, is nu voor een groot publiek beschikbaar op de website. Toch beantwoorden we de meeste vragen nog altijd per telefoon, want in een gesprek kunnen we doorvragen, nuances toelichten en controleren of het antwoord bruikbaar is voor degene die de vraag stelt. De resultaten van dit maatwerk kunnen we niet vastleggen: wel autoriseren we de antwoorden op vaker gestelde vragen.
97
Aantal vragen
2000 01
02
03
04 05 (prognose)
Aantal onderwerpen
het grootste deel voor hun rekening, gevolgd door een kleinere groep regio’s en samenwerkingsverbanden en ten slotte provincies. Andere overheidsinstanties (ministeries, waterschappen, Rijkswaterstaat en politie) stellen InfoMil de minste vragen.
Groter en breder Van het begin af was het duidelijk dat de InfoMil-helpdesk in een behoefte voorziet, en die behoefte is alleen maar gegroeid. Vaak is de vraag naar informatie en uitleg groter dan de menskracht van de helpdesk en breder dan de aandachtsgebieden die InfoMil bestrijkt. In het eerste jaar werden ruim 5.000 vragen over tien aandachtsgebieden beantwoord door zo’n vijftien medewerkers. Anno 2005 gaat het om bijna 20.000 vragen over 41 aandachtsgebieden. Inmiddels zijn er zeventig InfoMillers parttime betrokken bij de helpdesk. De vragenstroom is permanent groot. Daarom moeten we de vragen niet alleen goed, maar ook zo efficiënt mogelijk beantwoorden, in goed overleg met het ministerie van VROM.
Woekeren met de mogelijkheden De essentie is hetzelfde gebleven, maar er zijn ook wat zaken veranderd, zoals de openingstijden. Vroeger golden er per onderwerp andere tijden, al twee jaar kunt u elke morgen (van 9.00 tot 12.00 uur) voor alle vragen bij ons terecht. Dat is wel zo
Sinds de oprichting van InfoMil vragen we onze klanten regelmatig wat ze van de helpdesk vinden; zo leren we welke punten we kunnen verbeteren. Eén aandachtspunt komt regelmatig terug: sommige klanten willen sneller antwoord. Onze norm is: antwoord binnen twee werkdagen. Maar als we vragen moeten doorspelen naar beleidsmakers en er een beleidsmatige afweging gemaakt moet worden, lukt het niet altijd om die termijn te halen. We proberen daar altijd duidelijk over te zijn. Sinds anderhalf jaar zetten we alle helpdeskvragen direct in de computer, om ervoor te zorgen dat alle vragen bij de juiste specialisten terechtkomen.
Toekomst U kunt steeds meer informatie vinden op www.infomil.nl; niet alleen achtergrondinformatie, maar ook veel gestelde vragen. De kennisbank en de wetswegwijzer helpen u om snel het antwoord te vinden op uw vragen. In de toekomst blijven we uiteraard de ontwikkelingen op de voet volgen. We verbreden onze activiteiten verder, van milieu in strikte zin naar de fysieke leefomgeving; we leggen een relatie met thema’s als ruimtelijke ordening en wonen (mede door de omgevingsvergunning). De samenwerking met Bodem+ en Uitvoering Afvalbeheer intensiveren we verder (die organisaties zijn net als InfoMil onderdeel van SenterNovem). Zo houden we de lijnen kort en komt het laatste nieuws snel bij onze klanten terecht. ■
✆
5
December 2005
InfoMil Nieuws 40
Vr a g e n a a n d e h e l p d e s k ENERGIE
BODEM
➥ O P E N B A A R H E I D E N E R G I E - I N F O R M AT I E
➥ SANERINGSTERMIJNEN
Zijn de energiegegevens uit energieplannen altijd openbaar, nu het Verdrag van Aarhus is geïmplementeerd?
Binnenkort wordt de vernieuwde Wet bodembescherming van kracht. Daaruit is de urgentiesystematiek verdwenen; er staat nu dat er spoedig moet worden gesaneerd. Wat is spoedig? En hoe moet het bevoegd gezag omgaan met bestaande saneringsbeschikkingen? Herbeschikken of handhaven?
vergunningprocedure kan er discussie ontstaan over de openbaarheid van de energiegegevens. Bij de publicatie van een ontwerp-beschikking moeten ook de achterliggende documenten ter inzage worden gelegd. Als het bedrijf vraagt om vertrouwelijke gegevens niet ter inzage te leggen, kan het bevoegd gezag oordelen dat het bedrijfsbelang zwaarder weegt. Het bedrijf moet dan wel een openbare versie van het plan opstellen. Niet alleen het betreffende bedrijf, ook de burger kan bezwaar maken tegen besluiten over de openbaarheid van gegevens: via een procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bij besluitvorming in het kader van de Wob) of via de reguliere vergunningprocedure (bijvoorbeeld als bedenking tegen een ontwerpbeschikking). Een uitgebreidere beschouwing over dit onderwerp vindt u op de site van InfoMil. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks
Het criterium voor ‘spoedig saneren’ in de vernieuwde wet ligt in de risico’s voor mens, plant of dier bij gebruik van de bodem of het gevaar van verspreiding van de verontreiniging. Het bevoegd gezag kan alleen een saneringsverplichting aan derden opleggen, met een daaraan gekoppelde datum, wanneer sprake is van ontoelaatbare risico’s. Spoedige sanering staat dan grofweg voor de categorie gevallen die volgens de huidige beoordeling van urgentie zo accuut zijn dat sanering moet gebeuren tussen nul en vier jaar. Urgentiedata voor de langere termijn worden niet meer toegekend. Bij al genomen beschikkingen is handhaven het uitgangspunt. De wijzigingswet voorziet in een overgangsbepaling: al genomen urgentiebeschikkingen (ook de beschikkingen waarin het gaat om een langere termijn dan over vier jaar) worden aan-
gemerkt als beschikkingen op grond waarvan spoedige sanering noodzakelijk is. Bij gevallen waarvan de urgentie pas na vier jaar aan de orde is, kan bij het bevoegd gezag een nieuwe beschikking worden aangevraagd op grond van de gewijzigde Wbb (art. II, derde lid, van de Wet tot wijziging van de Wbb). Dan zal geen urgentiedatum meer worden toegekend, omdat het gaat over een langere termijn dan vier jaar. Wanneer de omstandigheden veranderen, mag het bevoegd gezag op eigen initiatief een nieuwe beschikking nemen (art. 37, zesde lid). Wanneer de eerste beschikking (dus van voor de nieuwe wet in werking trad) onvoldoende is onderbouwd, is het mogelijk dat een zorgvuldiger onderzoek tot een andere conclusie leidt en er dus reden is om een nieuwe beschikking op te stellen. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks (foto: Hollandse Hoogte)
Nee. In het kader van het Convenant Benchmarking energieefficiency en de Meerjarenafspraak energie-efficiency 2001–2012 (MJA2) moeten inrichtingen energieplannen opstellen en voorleggen aan het bevoegd gezag. Deze plannen kunnen gegevens bevatten die een bedrijf in vertrouwen heeft overhandigd. Daarom geldt: de informatie in energieplannen is openbaar, tenzij die op grond van het bedrijfsbelang vertrouwelijk moet worden behandeld. Hoe moet het bevoegd gezag omgaan met openbaarheid en vertrouwelijkheid van aangeleverde informatie? Dat is vastgelegd in de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet milieubeheer (Wm hoofdstuk 19), wetgeving waarin het Verdrag van Aarhus is geïmplementeerd. Op grond daarvan is milieuinformatie in principe openbaar, en dus zijn emissiegegevens dat ook. Derden kunnen op grond van de Wob een verzoek indienen om documenten over energiegegevens in te zien. Als het gaat om in vertrouwen ter beschikking gestelde gegevens, dan zal het bevoegd gezag een belangenafweging maken. De inwerkingtreding van Aarhus betekent niet per definitie dat deze afweging in het nadeel van de bedrijven uitvalt: als het bedrijfsbelang zwaarder weegt dan het belang van vrije toegang tot milieuinformatie, wordt inzage geweigerd. Als besloten wordt dat gegevens openbaar moeten zijn, kan een bedrijf daar bezwaar tegen maken. Ook in het kader van een
6
Nieuw op de site: Handreiking mobiel reinigen, opslag en transport asbesthoudende bulkmaterialen
BESTUURLIJK-JURIDISCH
Onlangs heeft staatssecretaris Van Geel de Handreiking mobiel reinigen, opslag
Wanneer moet in het kader van welke besluiten op grond van hoofdstuk 8 of 18 Wm de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden toegepast?
en transport asbesthoudende bulkmaterialen aangeboden aan de Tweede Kamer. De handreiking geeft gemeenten en provincies handvatten bij het stellen van regels, het aanpassen van deze regels en afgeven van beschikkingen op plannen wanneer er activiteiten plaatsvinden buiten de reguliere inrichtingen Wet milieubeheer. De handreiking beoogt versnippering van regels op decentraal niveau te voorkomen. De handreiking gaat in op de drie onderwerpen uit de titel: de eisen aan mobiel reinigen, opslaan en transporteren van asbesthoudende bulkmaterialen. In het algemeen geldt dat: • voor mobiel reinigen BBT goed handhaafbaar is • voor tijdelijke opslag aan de NeR kan worden voldaan • de SZW-beleidsregel 4.45 (Verpakken en vervoer van asbesthoudende bulkmaterialen, verontreinigd met asbest en of crocidoliethoudende materialen) goed blijkt te werken.
8.40-AMVB’S
➥
BESLUIT OPSLAG- EN TRANSPORTBEDRIJVEN
De gemeente wil een gemeentelijk gronddepot toestaan op basis van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer. Hoeveel grond mag je opslaan volgens dat besluit? Mag verontreinigde grond ook opgeslagen worden? Als grond geen afvalstof is, mag die onbeperkt worden opgeslagen. Maar hoe bepaal je dat? Uit verschillende uitspraken1 van de Raad van State zijn aanwijzingen af te leiden voor de bepaling of grond (ook de licht vervuilde categorie 1-grond) die vrijkomt uit een werk en binnen een gemeentewerf wordt opgeslagen, al dan niet als afvalstof moet worden beschouwd. Aanwijzingen dat grond waarschijnlijk niet als afvalstof hoeft te worden aangemerkt zijn: • de grond is afkomstig van werkzaamheden op gronden die aan de gemeente toebehoren • de grond wordt, na een tijdelijke opslag binnen de inrich-
ting, die enkele maanden kan duren, op dezelfde locatie als waarvan zij afkomstig is (soms op een andere locatie binnen de gemeente) hergebruikt • de gemeente heeft voldoende garanties gegeven voor het gebruik van de grond na opslag binnen de inrichting • niets wijst erop dat de gemeente zich van de grond ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
➥ WA N N E E R I S A F D E L I N G 3 . 4 AW B VA N T O E PA S S I N G ?
Op 1 juli 2005 is de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure in werking getreden door invoering van een nieuwe afdeling 3.4, die de oude afdelingen 3.4 en 3.5 Awb vervangt (Stb. 2002, 54). Tegelijkertijd is een aantal wetten gewijzigd (waaronder de Wet milieubeheer), net als een aantal amvb’s (Stb. 2005, 282 en Stb. 2005, 320). In InfoMil Nieuws 38 is daar al aandacht aan besteed. Regelmatig krijgt de InfoMilhelpdesk de vraag om een kort overzicht te geven op welke besluiten de nieuwe afdeling 3.4 van de Awb nu van toepassing is, op grond van de hoofdstukken 8 (vergunningverlening c.a.) Wm en 18 (handhaving) Wm.
In artikel 3:10, lid 1, Awb is bepaald dat afdeling 3.4 Awb van toepassing is op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald. Zo staan er in de rechterkolom van het schema hieronder bijvoorbeeld bepalingen in de Wm waarin afdeling 3.4 Awb van toepassing wordt verklaard. In de eerste kolom staat steeds het besluit op grond van de genoemde wettelijke bepaling van de Wm aangeduid. De in de tweede kolom genoemde bepalingen geven aan of afdeling 3.4 wel of niet van toepassing wordt verklaard. Let op: wanneer afdeling 3.4 Awb niet van toepassing is, valt men automatisch terug op de procedurebepalingen van hoofdstuk 4 Awb. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks
Wettelijk Besluit op grond van:
Art. 8.1, lid 1, onder a, b of c, Wm
Afdeling 3.4 Awb van toepassing? Ja, zie art. 8.6 Wm
(vergunning voor oprichten, veranderen of in werking hebben) Art. 8.4 juncto artikel 8.1, lid 1, onder b, Wm
Ja, zie art. 8.6 Wm
(revisievergunning) Art. 8.19, lid 2, onder c, Wm
Nee
(acceptatie melding)
Van grond die wel geldt als afvalstof, mag een beperkte hoeveelheid worden opgeslagen. Het besluit bepaalt dat het van toepassing is op de op- of overslag van afvalstoffen die van buiten de inrichting afkomstig zijn, tot een opslagcapaciteit van 35 m3 voor de opslag van afvalstoffen en een overslagcapaciteit tot 1000 m3 per jaar. Het besluit is niet van toepassing als het gaat om de opslag van grond die moet worden getypeerd als een gevaarlijke afvalstof die van buiten de inrichting komt. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks 1
(foto: Hollandse Hoogte)
December 2005
InfoMil Nieuws 40
ABRvS 8 december 2004, 200301763, ABRvS 7 juli 2004, 200206451 en ABRvS 7 juli 2004, 200303100.
Art. 8.22, lid 2, Wm
Ja, zie art. 8.22, lid 4, jo.
(wijzigen/aanvullen/intrekken voorschriften)
art. 8.6 Wm
Art. 8.23, lid 1 (+ lid 2), Wm
Ja, zie art. 8.23, lid 3, jo.
(wijzigen/aanvullen/intrekken voorschriften)
art. 8.6 Wm
Art. 8.24, lid 1, Wm
Ja, zie art. 8.24, lid 2, jo.
(wijzigen etc. op verzoek van vergunninghouder)
art. 8.6 Wm
Art. 8.25, lid 1, onder a en b, Wm
Ja, zie art. 8.25, lid 4, jo.
(intrekken vergunning om in a en b genoemde redenen)
art. 8.6 Wm
Art. 8.25, lid 1, onder c, d, e of f, Wm
Nee, zie art. 8.25, lid 4, Wm
(intrekken vergunning om in c t/m f genoemde redenen)
Let op art. 8.25, lid 8, Wm
Art. 8.25, lid 2, Wm
Nee, zie art. 8.25, lid 4, Wm
(intrekken vergunning om in lid 2 genoemde reden) Art. 8.26, lid 1 Wm
Ja, zie art. 8.26, lid 2, Wm
(intrekken van vergunning op verzoek van vergunninghouder) Art. 18.12, lid 1, Wm (intrekken vergunning wegens niet voldoen aan vergunning)
Nee
7
December 2005
InfoMil Nieuws 40
LUCHT
➥ E M I S S I E - E I S N I E T- N E R - S T O F F E N Wat voor emissie-eis kan ik als vergunningverlener voorschrijven wanneer een stof niet is opgenomen in bijlage 4.5 van de NeR? Een methode om stoffen die niet in de NeR zijn genoemd in te delen in een van de NeR-categorieën is opgenomen in de NeR-paragrafen 3.2.3 (voor de anorganische stoffen) en 3.2.4 (voor de organische stoffen). Deze indeling is gebaseerd op de MAC-waarde (Maximaal Aanvaardbare Concentratie). Als indeling op grond van de MAC-waarde niet mogelijk is, kan het bevoegd gezag in overleg met het bedrijf een indeling maken, bijvoorbeeld op grond van gelijksoortige stoffen. Wanneer te weinig gegevens over een stof bekend zijn, kan de vergunningverlener het bedrijf op grond van de Circulaire beschikbaarheid stofgegevens om meer gegevens verzoeken. De circulaire is te vinden op de website van InfoMil.
Daarnaast zijn er nog stoffen die bewust niet in de NeR zijn opgenomen, namelijk O3 (ozon), H2O2 (waterstofperoxide), CO (koolmonoxide), CO2 (kooldioxide) en CH4 (methaan). Zowel voor O3 als voor H2O2 geldt dat deze stoffen in de lucht snel reageren tot zuurstof en water. CO reageert in de lucht snel tot CO2. In de NeR zijn deze stoffen niet ingedeeld; een emissie-eis is alleen nodig als een emissiepunt zich zeer dicht bij woningen bevindt, of bij andere plaatsen waar veel mensen komen. CH4 en CO2 ten slotte zijn broeikasgassen waarvoor ander beleid is vastgesteld, zoals het systeem van CO2emissiehandel en het reductieplan overige broeikasgassen. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks
EXTERNE VEILIGHEID
➥
BASISDOCUMENT BRANDVEILIGHEID
Wat is de status van het ‘Basisdocument brandveiligheid’? Op grond van het Vuurwerkbesluit moet de automatische sprinklerinstallatie worden ontworpen en aangelegd overeenkomstig een Programma van Eisen (PvE). Het bevoegd gezag moet dat goedkeuren. Recentelijk is aan een aantal bevoegde gezagen de vraag gesteld of een Basisdocument brandveiligheid (BdB) mag worden beschouwd als Programma van Eisen in de zin van het Vuurwerkbesluit. Het antwoord is: nee. Sommige bevoegde gezagen hebben echter het basisdocument wel geaccepteerd als Programma van Eisen.
InfoMil-helpdesk maandag t/m vrijdag 9.00–12.00 uur www.infomil.nl > helpdesk T (070) 373 55 75
Om uitvoeringsproblemen te voorkomen hebben de VNG, de VROM-Inspectie en de beleidsdirectie van VROM besloten om niet met terugwerkende kracht van een ondernemer te eisen dat hij alsnog een PvE opstelt. Een voorwaarde is dat de veiligheid niet in het geding is. Het gaat dan om situaties waarin de aangelegde sprinklerinstallatie volledig voldoet aan de eisen van Memorandum-60 én het BdB voor 1 oktober 2005 is ingediend bij het bevoegd gezag. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks
(foto: Hollandse Hoogte)
LANDBOUW
➥ G E W I J Z I G D E N AT U U R B E S C H E R M I N G S W E T Wanneer treedt de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking en wat betekent dit voor de milieuvergunning? De gewijzigde Natuurbeschermingwet 1998 (Nbw 1998; Stb 2005, 473) is op 1 oktober 2005 in werking getreden. In InfoMil Nieuws 38 is dit al aangekondigd. De habitattoets die verplicht is op grond van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn (afhankelijk van het soort gebied) maakt voor vogelrichtlijngebieden voortaan deel uit van het vergunningstelsel van de Nbw 1998. Voor habitatrichtlijngebieden duurt dit nog even. Vogelrichtlijngebieden Voor de vogelrichtlijngebieden vindt de habitattoets vanaf 1 oktober 2005 plaats bij het verlenen van de vergunning op grond van de Nbw 1998. De habitattoets is daarmee niet meer nodig bij het verlenen van de milieuvergunning. Er is geen inhoudelijke koppeling tussen beide vergunningen. Habitatrichtlijngebieden Voor habitatrichtlijngebieden geldt dit nog niet. Bij het verlenen van de milieuvergunning moet de habitattoets nog wel plaatsvinden (door de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn). Pas als de
minister van LNV de gebieden heeft aangewezen gaat de habitattoets over naar de Nbw 1998. Dit gebeurt naar verwachting in 2006 en 2007 (het gaat om een groot aantal gebieden, die gefaseerd worden aangewezen). Als een habitatrichtlijngebied samenvalt met een beschermd natuurmonument of een vogelrichtlijngebied (en dus Nbwvergunningplichtig is), ligt het voor de hand dat de habitattoets volledig in het kader van de Nbw-vergunningverlening wordt uitgevoerd. Behalve een vergunningstelsel bevat de Nbw 1998 een heel pakket aan maatregelen om de aangewezen gebieden te beschermen. Voorbeelden zijn de verplichting om beheerplannen op te stellen, de mogelijkheid om de toegang te beperken, een gedoogplicht (eigenaars en gebruikers moeten herstelwerkzaamheden gedogen) en een zorgplicht. Op www.minlnv.nl/natuurwetgeving vindt u meer informatie. Over de relatie met de milieuvergunning vindt u meer op onze site. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks
De InfoMil-helpdesk is rond de feestdagen gewoon geopend Heeft u een vraag voor de helpdesk?
Ook in de kennisbank op de site staan
Bel dan op werkdagen, tussen 9 en
Kijk voor u belt eerst op www.infomil.nl.
veel vragen en antwoorden. U kunt de
12 uur. U kunt uw vraag ook digitaal
Onder de aandachtsgebieden vindt
kennisbank op een eenvoudige manier
stellen: gebruik het registratieformulier
u veel gestelde vragen, het laatste
doorzoeken.
op onze site. We doen ons best om
nieuws, actuele ontwikkelingen en
Wilt u uw vraag toch voorleggen aan
uw vraag binnen twee werkdagen
veel achtergrondinformatie.
een van onze deskundigen?
te beantwoorden.
8
December 2005
InfoMil Nieuws 40
REGELGEVING
Modernisering algemene regels: de activiteiten-amvb Er wordt hard gewerkt aan het samenvoegen van elf 8.40-amvb’s tot één amvb die uitgaat van activiteiten in plaats van bedrijfstakken. Deze samenvoeging moet leiden tot stroomlijning van de huidige algemene milieuregels, waarbij ook 20.000 bedrijven van de vergunningplicht naar de algemene regels worden overgeheveld. Daarnaast wordt gedacht aan een fundamenteel ander systeem voor de algemene regels dan het huidige. Hoe ziet zo’n systeem eruit?
(foto: Hollandse Hoogte)
De voorschriften die aan inrichtingen gesteld worden kunnen gelden voor de inrichting als geheel (bijvoorbeeld de geluidsnormen of de verplichting energiebesparende maatregelen te nemen als het energieverbruik van de inrichting boven een bepaalde grens uitkomt), of zijn gekoppeld aan specifieke activiteiten. Dit onderscheid is de basis voor de nieuwe amvb. Die bestaat uit een algemeen deel met eisen voor de inrichting als geheel en een activiteitendeel met specifieke voorschriften per activiteit.
Werkingssfeer De nieuwe amvb is van toepassing op amvb-bedrijven en zal in de toekomst ook gaan gelden voor een aantal vergunningplichtige bedrijven, maar niet voor IPPCbedrijven.
Amvb-bedrijven vallen geheel onder de nieuwe amvb: voor deze bedrijven geldt de amvb zodra die in werking treedt. Vergunningplichtige bedrijven hebben in dit verband ook activiteiten die in de amvb zijn benoemd. Voor amvb-activiteiten (zoals het bereiden van voedingsmiddelen in een kantine of het wassen van motorvoertuigen) gelden in de toekomst de voorschriften uit de amvb, voor de overige activiteiten neemt het bevoegd gezag voorschriften op in de vergunning. Voor deze bedrijven geldt een overgangstermijn, zodat bevoegd gezag en bedrijven de tijd hebben om de vergunning aan te passen en te voldoen aan de nieuwe voorschriften. Europese regelgeving schrijft voor dat voor IPPC-bedrijven een individuele afweging moet worden gemaakt. Voor deze bedrijven blijft de vergunningplicht
bestaan en zijn de voorschriften uit de amvb niet van toepassing, ook niet als ze activiteiten uitvoeren die wel in de amvb zijn beschreven. In de tweede fase van de modernisering van de algemene regels wordt gekeken in hoeverre bedrijfstakken die nu nog vergunningplichtig zijn onder de werkingssfeer van de amvb kunnen worden gebracht.
Opheffen vergunningplicht Hoe zorgt dit systeem ervoor dat de vergunningplicht voor bedrijven wordt opgeheven? In de eerste plaats vervalt in het nieuwe systeem het ‘in-hoofdzaak-criterium’. Inrichtingen die activiteiten uitvoeren waar op dit moment verschillende amvb’s op van toepassing zijn (zoals een garage met tankstation) zijn nu nog vergunningplichtig, maar in het nieuwe systeem vallen ze in veel gevallen onder de activiteiten-amvb. In de tweede plaats wordt bij het omzetten van de huidige voorschriften naar activiteiten kritisch gekeken naar de uitsluitcriteria van de huidige amvb’s. Uitsluitcriteria bij activiteiten die op zich niet milieurelevant zijn kunnen vervallen (bijvoorbeeld de bepaling dat televisiestudio’s niet onder het Besluit woon- en verblijfsgebouwen vallen als er voorzieningen zijn voor meer dan vijftig man publiek). Bij uitsluitcriteria die betrekking hebben op activiteiten waar wel milieuvoorschriften voor gelden, wordt gekeken of de amvb-voorschriften ook boven de gestelde grens nog adequaat zijn. Zo zou je bijvoorbeeld kunnen bekijken of het huidige maximum van 200 kg ammoniak voor ammoniakkoelinstallaties verhoogd kan worden tot de grens van 400 kg (die als ondergrens geldt voor het Bevi). Tenslotte wordt bekeken of er algemene regels kunnen gelden voor bepaalde activiteiten in de metalektro-industrie, zoals lassen en stralen. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks
Bepalen werkingssfeer amvb Bedrijven worden via een ICT-systeem (dat bij de inwerkingtreding van de amvb in 2007 beschikbaar is) langs deze vragen en de activiteitenlijst geleid, waardoor ze
2
maar wel milieurelevant zijn? ja
en welke voorschriften van toepassing zijn. 1
uit die niet in het activiteitendeel staan,
ja
kunnen vaststellen of ze onder de nieuwe amvb vallen
Voert de inrichting activiteiten uit die in het activiteitendeel benoemd zijn?
Voert de inrichting daarnaast activiteiten
nee
Voorbeelden
Vergunningplicht, en via overgangsrecht
Situatie 1: een bedrijf waar producten van beton
worden op termijn voorschriften voor de
gemaakt worden, maar waar ook een kantine is
benoemde activiteiten van toepassing.
en gevaarlijke stoffen worden opgeslagen.
Inrichting valt onder amvb, algemeen deel
Situatie 2: een garagebedrijf.
is van toepassing, en de voorschriften voor de benoemde activiteiten gelden.
3 nee
Voert de inrichting activiteiten uit die milieurelevant zijn?
ja
nee
Voorbeelden
Vergunningplicht, geen amvb-voorschriften
Situatie 3: een inrichting die uitsluitend uit een puin-
van toepassing.
breker of een zendmast groter dan 4 kW bestaat.
Inrichting valt onder amvb, alleen algemeen
Situatie 4: een klein bankkantoor of een theehuis.
deel van toepassing, geen melding vereist.
9
InfoMil Nieuws 40
December 2005
Luchtkwaliteit
De Schakeldag van Milieudienst IJmond InfoMil vierde zijn tienjarig bestaan op 3 november in Utrecht, met de Schakeldag. Het was wel iets anders dan de gebruikelijke jubileumreceptie met een hapje en een drankje: het ging vooral om informeren, kennis uitwisselen, nadenken over milieubeleid en de uitvoering ervan. Milieudienst IJmond was vertegenwoordigd met vijf personen: ervaren rotten in de milieuwereld, maar ook een kersverse handhaver, net twee maanden in dienst. Hoe hebben zij de Schakeldag ervaren?
Herbert Dekkers
Herbert Dekkers, teamleider handhaving, is kwart over zeven weggegaan om zijn collega’s van Milieudienst IJmond op te halen. Ruim op tijd, zou je zeggen, maar door files zijn ze maar net op tijd voor de eerste workshop om half tien. “We dachten, laten we carpoolen met z’n vijven, dat is toch ook behoorlijk milieubewust. Maar de volgende keer gaan we toch liever met de trein.”
Verpakte gevaarlijke stoffen De eerste workshop van Dekkers’ keuze is voer voor insiders: ‘PGS15 en ADR’. Hennie Holtman van InfoMil is onze gids in de ingewikkelde wereld van verpakte gevaarlijke stoffen, van wegwerpaanstekers tot en met radioactief materiaal. Het vraagt heel wat kennis om de juiste informatie te destilleren uit opschriften en etiketten, en om vervolgens te weten welke eisen en regels je moet toepassen. Dekkers krijgt door de inleiding wel enig medelijden met zijn mensen, die veel met de materie te maken hebben.
Verruimde reikwijdte Na een haastige kop koffie op weg naar workshop 2: hoe moeten we verder met de verruimde reikwijdte? Een gesprek met een breed gezelschap. Het gaat om doelmatig beheer van grondstoffen, afval, energie, transport en de waarden van natuur en cultuur. Belangrijk, maar duurzaamheid laat zich moeilijk afdwingen; overleg tussen bedrijf en overheid moet het doen. Daarbij heeft de verruimde reikwijdte te kampen met een ongelukkige geschiedenis en een imagoprobleem. “De aanpak rigoureus updaten, de naam veranderen, de zin van de onzin scheiden, maar wel doorgaan met de inhoud”, vindt Dekkers, die zelf te maken heeft met dwarsliggende supermarkten.
“Laat maar aan de bedrijven over”, zegt Han de Groot van het MKB, “we werken aan maatregelen per branche.” De overheidsdienaren willen wel druk op de ketel kunnen houden: “Als iedereen maatschappelijk verantwoord zou ondernemen, zouden we het er niet over hoeven hebben.” Wel moet er meer nagedacht worden over doelmatigheid.
Lunch Else Scheffer is pas twee maanden aan het werk. “Zo’n dag is enorm leerzaam. Ik begrijp lang niet alles, maar wat ik nu niet snap, zoek ik later wel uit. Die PGS-workshop was wel heel specialistisch.” Kerensa Barlage: “Ze willen de omgevingsvergunning in 2007 invoeren – dat lijkt me nogal ambitieus. Ze weten wat ze willen, maar nog niet hoe ze dat gaan bereiken.” Ria Blokker: “Ik heb een heel duidelijk verhaal gehoord over energieopslag in de bodem, met de relevante wetgeving.” Ze blijken opvallende achtergronden te hebben: dierenmanagement, hogere zeevaartschool en de offshore. Dekkers: “Ik selecteer niet op opleiding, maar op competenties: intelligentie, veel leren, hard werken, een goed verhaal houden. We geven onze nieuwe krachten een interne opleiding. Wie de kwaliteiten heeft, is al snel een prima milieuambtenaar.”
Na de lunch hét hete hangijzer van nu: vier wethouders over luchtkwaliteit. Verreweg de belangrijkste beïnvloedbare factor is het zware verkeer. Je moet je niet verliezen in technische discussies over cijfers, maar doen wat je kunt, daar zijn ze het over eens. Mary-Anne Schreurs (Eindhoven): “Nu hebben vijfduizend van onze burgers problemen met de luchtwegen, bij ongewijzigd beleid worden dat er twintigduizend. Dat is onacceptabel.” Ton Hirdes (Nijmegen): “We moeten niet wachten tot we plandrempels overschrijden. Nu handelen is tijd winnen; dat geeft je de ruimte om betere afwegingen te maken.” Ze zijn voor maatregelen als vervuilend verkeer weren, alternatieve brandstof en verkeerscirculatieplannen. Door het kabinet voelen ze zich daarbij niet erg gesteund: dat relativeert de problemen en komt met een financiële tegemoetkoming van leaseauto’s. Dekkers, achteraf: “Heel zinnig. Ook bij ons in de regio krijgt dit onderwerp veel aandacht. Goed om bestuurders daarover te horen. Je kunt alleen zeggen dat de politici nogal eenzijdig gekozen waren: drie van de vier wethouders zijn van Groen Links.”
Sterke schakels Chazia Mourali, die meer ervaring heeft met zwakste schakels, leidt nu ‘De sterkste schakel’, een speelse milieudiscussie. Staatssecretaris Van Geel staat in het rijtje dat aan de tand wordt gevoeld. Ook Bert Pannekeet, directeur van Milieudienst IJmond, weert zich dapper. “Ik ben heel blij dat InfoMil bestaat”, zegt Dekkers tijdens de afsluitende borrel. “Dat scheelt me zeker anderhalve formatieplaats. Anders zouden er collega’s moeten zijn om informatie te verzamelen, te rubriceren, te archiveren en te actualiseren. Gelukkig neemt InfoMil ons een flink deel van die taken uit handen.” Pas na de spits rijden ze terug naar huis. ■
10
InfoMil Nieuws 40
Sterkste Schakel uitgereikt De Schakeldag leek het ministerie van VROM een goed moment om voor het eerst een prijs uit te reiken aan een gemeente die zich op het gebied van vergunningverlening bijzonder manifesteert. De winnaar van dit fraaie beeldje – door VROM toepasselijk Sterkste Schakel gedoopt – werd in het zonnetje gezet door staatssecretaris Van Geel en Chazia Mourali (wie anders?). “Er waait een frisse wind door vergunningenland”, stelde Van Geel. “Van een instrument waarmee je alle risico’s kunt uitsluiten, wordt de vergunning steeds meer een kader voor eigen verantwoordelijkheid en een middel om ontwikkelingen mogelijk te maken.” Met de omgevingsvergunning wil VROM dit proces versterken, maar ook binnen de huidige regels is al veel mogelijk. Van goed ‘vergunningenmanagement’ zijn in het land namelijk prima voorbeelden te vinden. Het ministerie selecteerde vijf aansprekende projecten en legde ze voor aan een deskundige jury.
Vijf profielen Gemeente Leerdam Coördinator horeca In de binnenstad van Leerdam liggen veel horecazaken, waar problemen waren met geluidsoverlast, geurhinder en veiligheid. De gemeente stelde in overleg met alle partijen een convenant op met spelregels voor horecaondernemers. Een speciale coördinator begeleidt ondernemers die zich willen vestigen en is aanspreekpunt voor klachten en suggesties.
Gemeente Utrecht Versnelde bouwvergunning Bij het loket Bouwen en Wonen van de gemeente Utrecht kunnen mensen sinds begin 2005 binnenlopen voor informatie, advies of aanvraag van een bouwvergunning. Voldoet een bouwplan aan een aantal criteria, dan krijgt de klant de versnelde vergunning direct mee. De constructieve aspecten van een bouwplan moeten drie weken voor de start van de bouw worden ingediend; ze worden dan beoordeeld en zo nodig aangepast. Gemeente Zwolle Actieve benadering kerstboomverkopers Veel Zwolse kerstboomverkopers komen elk jaar terug. De gemeente stuurt ze nu ruim op tijd een aanvraagformulier toe, met alle informatie en een deadline. Dit leidt tot een coherente afhandeling zonder tijdsdruk. Gemeente Zevenaar Nieuwe organisatie vergunningverlening In Zevenaar zijn begin 2001 de administratieve taken van de afdeling Bouwzaken overgedragen aan een balie. Daar zijn alle klantcontacten gebundeld, zoals informatie-
December 2005
voorziening, intake en behandeling vergunningaanvragen, ontvankelijkheidstoets, termijn- en voortgangsbewaking, en standaardbrieven. Alleen bij weigering of twijfel wordt het back office ingeschakeld; tweewekelijks is er een bouwberaad. Dit leidde tot meer helderheid voor de klant en een besparing van ca. 1 fte. Gemeente Haarlemmermeer e.a. Digitale aanvraag dakkapel In Haarlemmermeer gaat eind 2005 een geautomatiseerd systeem draaien waarmee burgers hun dakkapel kunnen ontwerpen. Gebruik van dit klantvriendelijke digitale stappenplan leidt automatisch tot goedkeuring of een aanpassingsadvies, omdat het systeem rekening houdt met bouwtechnische en welstandscriteria. Uitbreiding lijkt mogelijk voor andere verbouwingen (uitbouwen, bijgebouwen e.d.) en andere gemeenten.
De winnaar Uiteindelijk ging de gemeente Utrecht met de eer strijken. Wethouder Marie-Louise van Kleef ontving de Sterkste Schakel uit handen van Van Geel, die erg te spreken was over de winnaar: “Het goede voorbeeld van Utrecht sluit aan bij de doelstellingen van het project Vergunningenmanagement. Het is kleinschalig en goed uitvoerbaar door gemeenten elders in het land. Belangrijkst van al: de burger heeft er heel concreet baat bij. Hij gaat met een idee naar binnen en staat snel weer met een vergunning op straat. Daarmee toont Utrecht wat durf vermag. Wie buiten de gebaande paden durft te gaan, die brengt verbeteringen het beste tot stand.” ■
11
InfoMil Nieuws 40
EU-debat bruist Of het komt door pijnlijke ervaringen als met luchtkwaliteit weten we niet, maar het onderwerp Europese regelgeving leeft. Het drukbezochte EU-debat ‘Retourtje Brussel’ op de Schakeldag was in elk geval zeer geanimeerd. Het boeiendst was de discussie over hoe de Nederlandse belangenbehartiging in Brussel het beste functioneert. Het Panel • Eduard Dame, ambassadesecretaris namens ministerie van VROM bij de permanente vertegenwoordiging in Brussel • Rob van Eijkeren, Huis van de Nederlandse Provincies, Brussel • Gerard de Goede, directeur sector Europa van de VNG • Joke Goedhart, directeur Dienst Milieu en Bouwtoezicht, gemeente Amsterdam en voorzitter van de ambtelijke werkgroep milieu van de VNG • Hans van der Vlist, directeur-generaal Milieu, ministerie van VROM • Peter Spijkerman, directeur Milieu en Leefomgeving SenterNovem, gespreksleider
Met de samenstelling van het panel was al een goede voorzet gegeven voor een levendig debat. Dat werd het ook, mede dankzij de zaal die op de stellingen van de panelleden kon reageren door de groene of rode kant van het uitgereikte seinbordje te tonen.
paranter en kleiner is dan velen denken, kleiner bijvoorbeeld dan het gemeentelijk apparaat van Amsterdam. “Dat grijpen we met beide handen aan, en zo krijgen we ook veel gedaan. Jammer is dat het Europees parlement de wetsvoorstellen vaak nog ingrijpend wil verbouwen. Wat daar als een paard naar binnen gaat, komt soms als een kameel naar buiten.” Van der Vlist is niet tegen meerdere Nederlandse geluiden in de oriënterende ‘voorfase’, maar in de politieke fase (als de lidstaten een standpunt moeten innemen over de voorstellen van de Commissie) ziet hij een probleem: “Het is gevaarlijk als we in Brussel dan nog uiteenlopende boodschappen verkondigen. Ik heb meegemaakt dat op één ochtend vier verschillende Nederlandse delegaties langskwamen, allemaal met een ander verhaal. Vind je het gek dat men dan de schouders ophaalt?” Een flink deel van de zaal is het met hem eens.
Ivoren toren Paarden en kamelen Rob van Eijkeren, de eerste spreker, gooit meteen de knuppel in het hoenderhok. Van Eijkeren benadrukt dat ‘Brussel’ veel trans-
De Goede en Goedhart zijn voorstander van unanimiteit, maar vinden dat VROM nog te vaak in een ivoren toren zit. Goedhart: “Geluiden uit de uitvoeringspraktijk
December 2005
van gemeenten en provincies moeten beter doordringen bij het ministerie, anders is van een gezamenlijk oordeel geen sprake.” Volgens Van der Vlist redeneren IPO en VNG zo te gemakkelijk van zich af: naast die twee organisaties opereren individuele gemeenten en provincies in Brussel bijvoorbeeld vaak apart. Hij geeft toe dat dit soms ook geldt voor de verschillende ministeries. De panelleden zijn het erover eens dat de potentiële invloed van Nederland op het Europese milieubeleid vrij groot is, vooral door de uitgebreide expertise. Eduard Dame: “Van de 25 lidstaten zijn er een stuk of zeventien vrij stilletjes. Van de acht die overblijven is Nederland een van de koplopers. Aan de mogelijkheden voor invloed ligt het dus niet.”
Implementatie Dames stelling dat de implementatietermijn van Europese regelgeving altijd haalbaar is, zorgt ook voor vuurwerk. De Goede merkt op dat Nederland door een overvloed aan bestaande regels een soort remmende voorsprong heeft en dat implementatie op de vloer nog wel wat anders is dan alleen in de letter van de wet. De zaal is het daarmee eens, Van der Vlist ook. Hij beschrijft beeldend hoe sommige landen het Europese briefhoofd gewoon vervangen door een eigen stempel. “Zo, weer een wet geïmplementeerd.” Van Eijkeren daarentegen vindt Nederland vaak gewoon traag. “Waarom wordt er van sommige regels pas serieus werk gemaakt als de Raad van State de eerste projecten afschiet? Het is te vaak reageren en te weinig anticiperen.” De zaal kan zich daarin vinden. ■
12
InfoMil Nieuws 40
Dagboek van een workshop Maar liefst 31 workshops zorgden voor de inhoudelijke ruggengraat van de Schakeldag. Veel InfoMillers speelden er een belangrijke rol in. Zoals Annemiek van der Zande. “Als ik om half negen de Hogeschool Domstad in Utrecht binnenloop, zitten de eerste deelnemers aan de Schakeldag al aan de koffie. De workshop ‘Verruimde reikwijdte, is een nieuwe aanpak nodig?’ begint over een uur. Ik loop door naar de zaal, voor een laatste check. De workshop heeft de vorm van een forumdiscussie. Voor het forum hebben we vertegenwoordigers van overheid, bedrijfsleven en milieubeweging gevraagd, die elk een prikkelende visie hebben op de verruimde reikwijdte. De achtergrond van de discussie is de modernisering van de VROM-regels en de beoogde lastenverlichting voor het bedrijfsleven.
Wettelijke middelen In totaal staan er voor de twee rondes ruim vijftig deelnemers op mijn lijst, voornamelijk mensen van provincies, gemeenten en milieudiensten. Er zitten veel bekende namen bij. Ik haal nog wat extra stoelen, zodat iedereen kan zitten. Tegen half tien loopt de zaal vol. Bij de eerste stelling – zijn er nog wel wettelijke instrumenten nodig voor de verruimde reikwijdte? – is de tegenstelling meteen duidelijk. MKBNederland reageert stellig: “Laat bedrijven het zelf doen. Je hoeft niet alles wettelijk te regelen. Als er voldoende financiële prikkels zijn, doen bedrijven het vanzelf. We hebben bijvoorbeeld het energiecentrum opgericht, waar onze achterban advies en informatie kan krijgen over energiebesparende maatregelen. Dat werkt prima.” Vanuit de zaal en het forum komt weerwoord: veel bedrijven treffen niet uit zichzelf preventiemaatregelen. Zelfs maatregelen die zich binnen één jaar terugverdienen worden niet zonder slag of stoot doorgevoerd. Iemand uit het forum merkt hierbij op dat wanneer er een wettelijke plicht is, bedrijven eerder investeringsbedragen vrijmaken voor maatregelen. Ook de Milieufederatie vindt de inzet van wettelijke middelen absoluut noodzakelijk. Maar de overheid moet dan wel weten wat ze met het onderwerp wil bereiken. Grondstoffenbesparing bijvoorbeeld is niet duidelijk in het beleid terug te vinden, en dat heeft zijn weerslag in de uitvoering.
Administratieve lasten De voorzitter brengt de discussie naar de administratieve lasten voor bedrijven. De aanwezigen zijn het er over eens dat je een onderzoek alleen moet voorschrijven als dit nut heeft: belast bedrijven niet onnodig. De DCMR denkt al na over een nieuwe aanpak: standaardmaatregelen toepassen bij bedrijven waar dat kan, en bij de overige bedrijven maatwerk in de vorm van een onderzoeksverplichting. Een deelnemer merkt op dat de verruimde reikwijdte vooral te kampen heeft met een PR-probleem. “Dat is jammer. We zijn inderdaad toe aan een update van het instrumentarium, maar dat betekent niet dat we niks moeten doen. Er is nog veel te besparen, zelfs met eenvoudige maatregelen. Denk maar aan de supermarkten.”
Van confectie tot maatwerk Vier stellingen en veel vurige betogen verder zijn de meningen nog steeds verdeeld, maar over een aantal zaken zijn de deelnemers het wel eens. Bedrijven hebben nog steeds een duwtje in de rug nodig, maar een actualisering van de aanpak is gewenst. Onnodige administratieve lasten moeten worden vermeden. Pas waar mogelijk standaardoplossingen toe, maar de mogelijkheid voor maatwerk moet blijven bestaan, vooral voor de wat grotere en meer complexe bedrijven. Met die conclusie beëindigt de voorzitter de workshop. Ook na afloop wordt nog geanimeerd gediscussieerd. Ik ben tevreden.” ■
December 2005
Wat moet er op de milieuagenda? Het was de rode draad in InfoMil Nieuws 39. Mensen die vanuit allerlei perspectieven te maken hebben met milieu en milieubeleid vulden de volgende zin aan: De milieuagenda is niet compleet als je … vergeet. Ook de Schakeldagdeelnemers kregen de vraag over de toekomst van het milieubeleid voorgelegd. Hun aanvullingen waren praktisch (… als je de realiteit vergeet), filosofisch (het milieu), historisch (fouten uit het verleden), sociaal (de mensen erachter) of interactief (het samenspel tussen mens en omgeving) van aard, of hadden een verruimde horizon (de wereld buiten Europa). Elk antwoord is op zijn minst een overdenking waard. Hier volgt een uitgebreide bloemlezing: • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
de mensen erachter de praktjk de consumerende burger samenwerking ontwikkelingslanden het samenspel tussen mens en omgeving duurzame ontwikkeling verruimde reikwijdte broeikaseffect het milieu fouten uit het verleden maatwerk financiële middelen communicatie uitvoering realiteit werkelijkheid professionalisering daadwerkelijk toezicht samenhang in de beleidsterreinen de wereld buiten Europa het doel: een goede leefomgeving de vergunningverlener de handhaver de politiek de ondernemer de politie InfoMil
13
InfoMil Nieuws 40
STOFFEN
Lancering www.stoffen-risico.nl De website www.stoffen-risico.nl is sinds 3 november 2005 in de lucht. U vindt daar veel informatie over stoffen die relevant is voor het bevoegd gezag Wm/Wvo. Op www.stoffen-risico.nl wordt actuele, geautoriseerde informatie over chemische stoffen samengebracht en ontsloten.
De komende tijd zal de hoeveelheid groeien, maar de volgende basisinformatie is nu al op de site te vinden:
December 2005
• identificatie van stoffen (stofnamen) • gevaarsetikettering (Wms- en ADRetikettering) • stoflijsten (zoals lijsten met minimalisatieverplichte en prioritaire stoffen) • normen (bijvoorbeeld de maximaal toelaatbare risiconiveaus voor lucht, water en bodem). Op de site staan niet alleen harde gegevens, maar ook informatie over wat het bevoegd gezag met deze informatie kan doen. Ook is er veel achtergrondinformatie over de manier waarop normen worden vastgesteld en wat het bevoegd gezag kan doen als een bepaalde norm ontbreekt. Links verwijzen naar achtergronddocumenten en andere websites met informatie over chemische stoffen. De website is ontwikkeld door InfoMil, RIVM en RIZA, ondersteund door diverse ministeries. Hij is gericht op het Wm- en Wvo-bevoegd gezag; een uitbreiding voor andere overheidsinstanties waaronder de Voedsel en Waren Autoriteit (en dus met aanvullende informatie) is voorzien. De site is voor iedereen toegankelijk. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks ■
ENERGIE
Energievoorschriften en emissiehandel Sinds 1993 moeten in de Wm-vergunning voorschriften worden opgenomen die leiden tot een zuinig gebruik van energie. Ook in de 8.40-amvb’s staat de verplichting om rendabele energiebesparende maatregelen te treffen. Inmiddels zijn er diverse andere instrumenten ontwikkeld om het onderwerp energiebesparing in te vullen: de Meerjarenafspraken energie-efficiency (MJA), het Convenant Benchmarking en CO2-emissiehandel. Omdat er inmiddels veel instrumenten voor energiebesparing zijn, is het belangrijk om het overzicht te bewaren. Hoe het bevoegd gezag bij vergunningverlening met het onderwerp om kan gaan, is vastgelegd in de Circulaire energie in de milieuvergunning uit 1999. De manier waarop afspraken vanuit de MJA en het Convenant Benchmarking in de Wm-vergunning kunnen worden vastgelegd, staat beschreven in respectievelijk de Leidraad MJA2 en vergunningverlening (E15) en de Leidraad benchmarking en vergunningverlening (E14). Op het instrument emissiehandel gaan we hieronder in.
Niet vrijwillig Deelname aan CO2-emissiehandel is voor een bedrijf niet vrijwillig, maar vloeit voort uit wettelijke verplichtingen met als basis
de Europese richtlijn (2003/87/EG). In de Wm is bepaald dat een inrichting waarop deze richtlijn van toepassing is, niet in werking mag zijn zonder een vergunning van de emissieautoriteit (art 16.5). De maximale CO2-rechten per inrichting staan in een allocatieplan, en vervolgens zijn deze rechten vastgelegd in een vergunning per inrichting, die wordt afgegeven door de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa). Meer informatie hierover vindt u in het dossier emissiehandel op de site van het ministerie van VROM.
Twee opties Als een bedrijf de maximaal toegestane hoeveelheid CO2-uitstoot dreigt te overschrijden, kan het zelf kiezen hoe het dat probleem oplost. Het bedrijf kan de CO2emissie reduceren, bijvoorbeeld door
energiebesparende maatregelen te nemen of door fossiele brandstoffen te vervangen door duurzame energiebronnen (zoals biomassa). De andere optie is dat het bedrijf aanvullende CO2-emissierechten koopt.
Art. 8.13 Een verplichting in de Wm-vergunning om energiebesparende maatregelen uit te voeren is in strijd met de uitgangspunten van emissiehandel. Daarom regelt art. 8.13 Wm dat in een Wm-vergunning voor bedrijven die deelnemen aan CO2-emissiehandel geen voorschriften mogen worden opgenomen die het zuinig gebruik van energie bevorderen. Als het gaat om een bestaande vergunning waarin dit soort voorschriften al is opgenomen, dan vervallen die voorschriften van rechtswege.
Opt out Een beperkte groep inrichtingen maakt gebruik van de zogeheten opt out. Deze inrichtingen behoren wel tot de in Europese richtlijn aangewezen categorieën van inrichtingen, maar zijn vanwege de relatief beperkte CO2-emissies tot 2008 uitgezonderd van deelname. Voor deze bedrijven geldt dat er in de Wm-vergunning wél voorschriften voor energiebesparing moeten staan. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks ■
14
InfoMil Nieuws 40
LUCHT
Implementatie
Nationaal reductieplan VOS Nederland heeft zich in Europees verband vastgelegd op een maximale VOSemissie van 185 kton in 2010. Deze resultaatverplichting vloeit voort uit de Europese NEC-richtlijn en komt neer op een reductie met 20% ten opzichte van 2000. In het NMP 4 is daarnaast gekozen voor een inspanningsverplichting die verder gaat dan dit NEC-plafond. Om de benodigde reductie bij industrie, energiesector, raffinaderijen, bouw en HDO (handel, diensten en overheid) te realiseren, is de branches in 2001 gevraagd een VOSreductieplan op te stellen. Met dit plan moet in elke sector 30% reductie worden bereikt ten opzichte van de geplande emissie in 2000, dat wil zeggen het emissieniveau waarbij de zekere maatregelen van KWS2000 geheel zouden zijn uitgevoerd. Branches die meer reductie hebben gehaald, Actualisatie VOS-maatregelen Twee onderdelen van de NeR op het gebied van vluchtige organische stoffen zijn geactualiseerd: de paragrafen 2.8 (over VOS-emissies) en 3.4 (de bijzondere regeling VOSmaatregelen). De actualisatie was hard nodig, want het beleid ten aanzien van vluchtige organische stoffen is op belangrijke punten gewijzigd. Ook de beste beschikbare technieken zoals beschreven in dit deel van de NeR waren niet meer actueel. De herziene teksten zijn te raadplegen via www.infomil.nl en worden begin 2006 in gedrukte vorm verspreid onder de NeR-abonnees.
hoeven zo minder dan 30% aan nieuwe reducties te realiseren, andere branches juist meer.
Reductieplannen VOS De brancheplannen zijn verwerkt in het Nationaal reductieplan NMVOS-industrie, HDO en bouw (hierna: NRP-VOS), dat op 21 april 2005 is vastgesteld door de Stuurgroep VOS. Er wordt gesproken van NMVOS (niet methaan-VOS), omdat de NEC-richtlijn (2001/81/EG) methaan uitzondert bij de definitie van VOS. De ambitie van het plan is om de NMP4-taakstellingen binnen bereik te brengen en eraan bij te dragen dat Nederland aan het NEC-plafond voor VOS-emissies kan voldoen. De informatie uit het NRP-VOS is onderdeel van Erop of eronder, Uitvoeringsnotitie Emissieplafonds verzuring en grootschalige luchtverontreiniging 2003, die in december 2003 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Beide documenten vindt u op www.infomil.nl.
Ontgassingsverbod benzine binnenvaart Met ingang van 1 januari 2006 is het verboden om benzinedampen te laten ontsnappen uit ladingtanks van binnenvaartschepen. Dat moet leiden tot een flinke vermindering van de VOS-emissies in Nederland. De nieuwe maatregel is een gevolg van de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006 en de Wijziging Regeling op-, overslag en distributie benzine milieubeheer. Beide regelingen zijn gepubliceerd in de Staatscourant van 15 juli 2005, nr. 135. Ze vloeien voort uit een nieuwe omzetting van de Europese Benzinedistributierichtlijn (94/63/EG). De maatregel geldt voor alle schepen die benzine vervoeren over de Rijn en de Nederlandse binnenwateren.
Twee kiloton Het ontgassingsverbod moet een vermindering van de uitstoot van benzinedampen opleveren van bijna 2 kiloton per jaar. Dat is bijna één procent van de totale emissie van vluchtige organische stoffen in Nederland. (foto: Hollandse Hoogte)
December 2005
De maatregelen die nodig zijn om de reducties uit het NRP-VOS te realiseren, worden voor een deel geïmplementeerd via (Europese) wetgeving, maar een belangrijk deel van de implementatie verloopt via convenanten en de NeR, waarbij de maatregelen in de vergunning moeten worden voorgeschreven. Vergunningverleners en handhavers spelen dan ook een belangrijke rol bij de implementatie van het NRP-VOS. Ter ondersteuning publiceert InfoMil begin 2006 een overzicht van de implementatiesporen en de rol van het bevoegd gezag bij de implementatie van maatregelen. ■
Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer: meetvoorschriften PER Vanaf 1 april 2006 moeten ook de bestaande textielreinigingsbedrijven die met PER reinigen door middel van metingen aantonen dat ze voldoen aan de immissieconcentratieeis van 0,25 mg/m3. Voor nieuwe en gewijzigde bedrijven gold deze eis al. De wijze waarop de metingen moeten worden uitgevoerd staat in hoofdstuk 2 van bijlage 2 van het besluit. Een nadere toelichting op de metingen vindt u in paragraaf 2.1.3 van het Informatieblad textielreiniging (R17). VROM is met de branche in overleg over aanpassing van het besluit met betrekking tot de te hanteren meetmethodes. Als daar overeenstemming over komt, wordt het besluit op korte termijn aangepast. Informatie vindt u binnenkort op www.infomil.nl
Nederland is overigens niet het enige land dat de Europese Benzinedistributierichtlijn (94/63/EG) opnieuw in nationale wetgeving vertaalt; vanaf 1 januari 2006 geldt het totale verbod op ontgassen van benzinedampen in alle Rijnstaten (Nederland, België, Duitsland, Frankrijk en Zwitserland).
Handhaving en voorlichting Bij de handhaving van het ontgassingsverbod zijn veel partijen betrokken. Voor de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006 zijn dit onder andere de Inspectie Verkeer en Waterstaat, de Zeehavenpolitie, het Korps Landelijke Politiediensten en Rijkswaterstaat. Voor de Wijziging Regeling op-, overslag en distributie benzine milieubeheer zijn dit gemeenten, provincies en regionale milieudiensten. InfoMil ontwikkelt in 2006 een hulpmiddel voor de handhavers. Medio 2006 is er een voorlichtingsbijeenkomst voor vergunningverleners en handhavers. ■
15
InfoMil Nieuws 40
L U C H T K WA L I T E I T
Fijn stof: zelf meten of model gebruiken? Kan een gemeente zelf de concentratie van fijn stof meten en is dat nuttig? De ervaring leert dat deze metingen lastig zijn uit te voeren en dat een gemeente die daaraan wil beginnen daar goed over na moet denken. Belangrijk is bijvoorbeeld de vraag wat precies het doel is van de metingen.
Grenswaarden vaak overschreden De grenswaarden voor fijn stof die in 2005 van kracht werden zijn aan Nederland niet onopgemerkt voorbij gegaan. Op veel plaatsen in ons land wordt de kritische grens overschreden (35 dagen per jaar boven de norm van 50 ug/m3 gemiddeld per dag); zie Fijn stof nader bekeken (MNP, RIVM 2005). Dit levert problemen op voor veel ruimtelijke-ordeningprojecten waarbij toetsing aan de Europese luchtkwaliteitsnorm een eis is. Bij die toetsing wordt vaak gerekend met modellen die zijn opgesteld aan de hand van metingen uit het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit. Zo zijn betrouwbare gegevens beschikbaar voor de achtergrond in modellen én kunnen de modellen, zoals het screeningsmodel CAR, getoetst worden met metingen van straatstations.
het aantal meetpunten, het soort apparaat en de bijbehorende correctiefactor (die verschilt per type apparaat), en de vergelijkbaarheid met de Europese standaard. Hou er rekening mee dat metingen van fijn stof afhankelijk zijn van de omgevingstemperatuur, de samenstelling van het stof en de instellingen van het apparaat. Bedenk ook dat de meting alleen geldt voor de exacte locatie waar gemeten is; metingen van de toekomstige luchtkwaliteit zijn per definitie niet mogelijk.
Tips voor succesvol meten Veel lokale overheden werken niet met modellen, maar meten de hoeveelheid fijn stof zelf. DCMR, GGD Amsterdam, Provincie Limburg en Noord-Brabant doen het bijvoorbeeld al jaren, en steeds meer overheden willen zelf meten. Hoe kun je dat het beste aanpakken? Hieronder volgt een aantal tips. Hou daarbij wel voor ogen dat het meten van PM10-concentraties in de buitenlucht niet eenvoudig is. Stel in de eerste plaats een goed meetplan op, met aandacht voor de duur van de periode waarin gemeten wordt, de locatie,
Aandachtspunten en werkwijze worden uitgewerkt in een Meet- en rekenvoorschrift en een Handreiking meten en rekenen. Deze worden voorjaar 2006 verwacht. Tot het zover is beoordeelt het RIVM of een meting voldoet aan de huidige Europese en Nederlandse normen (Europese richtlijn 1999/30/EG, Europese norm EN12341, Meetregeling luchtkwaliteit 2005). Goed meten van fijn stof is dus moeilijk en duur. Daarom moet een gemeente zorgvuldig overwegen of het haalbaar is om deze metingen zelf te verrichten. (foto: RIVM)
Metingen van fijn stof om de concentratie te kunnen toetsen aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn duur, stelt het RIVM. Zo’n meting moet voldoen aan de eisen conform de Meetregeling 2005. Als andere meetmethoden dan de Europese standaarden gebruikt worden, dan moet gelijkwaardigheid aangetoond worden. De minister van VROM heeft het RIVM aangewezen als de instelling die beoordeelt of een meting voldoet aan de Europese norm of niet.
December 2005
LUCHT Voorlichting
Eisen Oplosmiddelenbesluit Het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-richtlijn is nu bijna vijf jaar van kracht (zie ook InfoMil Nieuws 22). Bestaande bedrijven moeten uiterlijk 31 oktober 2007 aan het besluit voldoen. Die datum komt snel dichterbij. Bedrijven kunnen kiezen of zij aan het Oplosmiddelenbesluit voldoen door het inzetten van procesgeïntegreerde of nageschakelde technieken, of door gebruik van oplosmiddelarme coatings, lakken, kleefstoffen en inkten. Deze laatste vorm van omschakelen wordt in het besluit het reductieprogramma genoemd.
Melden Bedrijven die kiezen voor een reductieprogramma moesten dit uiterlijk 31 oktober 2005 melden bij het bevoegd gezag. Veel bedrijven zijn nog niet met het Oplosmiddelenbesluit bezig of weten nog niet of ze maatregelen moeten nemen om aan het besluit te kunnen voldoen. Wij raden het bevoegd gezag aan om bedrijven in elk geval te wijzen op de consequenties van het Oplosmiddelenbesluit.
InfoMil organiseert in 2006 regionale voorlichtingsdagen voor vergunningverleners en handhavers over het Oplosmiddelenbesluit. De bijeenkomsten zijn vergelijkbaar met de dagen in 2002, maar daarnaast zal er veel aandacht zijn voor praktijkervaringen. Om het bevoegd gezag te ondersteunen bij de controle van de oplosmiddelenboekhouding die bedrijven in het kader van het Oplosmiddelenbesluit moeten bijhouden, is InfoMil van plan om in 2006 een aantal standaardformats voor deze boekhouding te ontwikkelen. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks ■
16
December 2005
InfoMil Nieuws 40
EXTERNE VEILIGHEID
Verbetering uitvoering BRZO op stoom Het Verbeterprogramma BeteRZO!, dat eind vorig jaar van start ging, begint vruchten af te werpen. Het programma is gericht op het oplossen van knelpunten bij de uitvoering van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen en beoogt vooral het toezicht door verschillende overheidsinstanties te verbeteren. Wat is er al gebeurd en wat staat er nog op stapel?
(foto: Hollandse Hoogte)
In 2004 werden de eerste vier jaar van het BRZO (periode 1999–2003) tegen het licht gehouden. Daaruit kwamen veel knelpunten naar voren, zoals te lange beoordelingstermijnen, ontbrekende inspectieprogramma’s en te weinig (goede) inspecties en handhaving. Ook schoten de veiligheidsrapporten van bedrijven tekort, en kwamen het éénloketprincipe en de samenwerking onvoldoende uit de verf. De uitvoering bleek de beschikbare capaciteit bij bedrijven en overheden bovendien zwaarder te belasten dan voorzien. Ten slotte bleken ook niet alle instanties voldoende mogelijkheden in huis te hebben om het veiligheidstoezicht goed uit te voeren. BRZO ‘99: coördinatiewetgeving Het BRZO is een typisch voorbeeld van coördinatiewetgeving. Het besluit verbindt vier wetten: de Wet milieubeheer, de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet rampen en zware ongevallen en de Brandweerwet. Provincies, gemeenten, Arbeidsinspectie en brandweer voeren de BRZO-taken uit. Het BRZO is gericht op preventie van zware ongevallen in bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken. Het besluit ziet toe op de bescherming van werknemers binnen de bedrijfsmuren, de bescherming van mens en milieu daarbuiten en een goede rampenbestrijding. Bij het toezicht op de bepalingen van het BRZO gaat het om de veiligheid van heel grote bedrijven, zoals raffinaderijen en chemische fabrieken in Pernis, bijzondere bedrijven, zoals de onderzoeksreactor in Petten, en heel kleine bedrijven, zoals bijvoorbeeld een gasoverslagplaats in Den Helder. In totaal zijn er in Nederland ruim driehonderd BRZO-bedrijven, vooral in en nabij Rotterdam, Moerdijk, Zeeland, Delfzijl en Zuid-Limburg.
• er is een meetlat ontwikkeld voor de kwaliteit van de overheidsprestatie, met criteria voor de opleiding en ervaring die nodig zijn voor BRZO-taken, zoals de beoordeling van veiligheidsrapporten en het uitvoeren van inspecties.
Verwacht In het voorjaar van 2006 worden nog de volgende resultaten verwacht: • proces- en productbeschrijvingen voor een gestandaardiseerde en landelijk uniforme uitvoering van de diverse BRZO-taken • een uniforme en gezamenlijke inspectiemethodiek van bevoegd gezag Wet milieubeheer, Arbeidsinspectie en brandweer • een gezamenlijke opleiding voor de uitvoering van BRZO-taken • een herziening van het gehele Rapport Informatie-eisen BRZO ’99 (RIB), ten behoeve van de derde ronde veiligheidsrapporten. Met deze nieuwe producten en processen zijn de beoogde verbeteringen in gang gezet. Het voortzetten van de landelijke coördinatie door een opvolger van huidige regiegroep BRZO moet zorgen voor een vinger aan de pols, maar het welslagen van de voorgenomen veranderingen hangt vooral af van de inzet van overheden en bedrijven die bij het BRZO betrokken zijn.
Context Op een tweedaagse werkconferentie (augustus/september 2004) werd vastgesteld dat er voldoende bereidheid is om de nodige inspanningen te leveren en dat ook de wil om samen te werken niet ontbreekt. Wel was er behoefte aan een goede context en randvoorwaarden voor taakverdeling, werkprocessen, normering, capaciteit en kwaliteit. Daarom werd besloten het verbeterprogramma BeteRZO! in het leven te roepen.
Resultaten Het afgelopen jaar zijn de volgende resultaten geboekt: • staatssecretaris Van Geel heeft een circulaire gepubliceerd waarin staat hoe veiligheidsrapporten in de tweede ronde kunnen worden ingediend, hoe de werklast kan worden verdeeld en hoe de jaren daarna kan worden ingediend • er zijn verbeteringen aangebracht in het Rapport Informatie-eisen BRZO (Addendum RIB), waarin de eisen staan waaraan een veiligheidsrapport per februari 2006 (tweede ronde veiligheidsrapporten) moet voldoen • er is een ontwerp gemaakt voor een Nederlandse Technische Afspraak (NTA), met eisen voor een veiligheidsbeheerssysteem (VBS)
➥ www.infomil.nl/nieuwslinks ■
Postbus beheergroep PGS De vroegere CPR-richtlijnen worden omgezet naar de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS); we schreven daarover in InfoMil Nieuws 39. Om ervoor te zorgen dat de PGS-richtlijnen actueel blijven, hebben de ministeries van VROM, V&W, SZW en BZK de beheergroep PGS opgericht. Die bestaat uit vertegenwoordigers van genoemde ministeries, VNG, IPO en het bedrijfsleven. Om de actualisatie soepel te laten verlopen en goed contact te houden met alle partijen is de Postbus beheergroep PGS in het leven geroepen, die in opdracht van VROM is ondergebracht bij InfoMil. Iedereen bij overheden en bedrijfsleven kan met opmerkingen en suggesties over het actueel houden van de richtlijnen terecht bij de beheergroep; InfoMil verzamelt alle reacties voor de beheergroep en handelt deze voor zover mogelijk direct af. U kunt uw bijdrage zowel per brief als per e-mail (
[email protected]) sturen aan InfoMil. ➥ www.infomil.nl/nieuwslinks ■
17
InfoMil Nieuws 40
LANDBOUW
Landelijke geurwet voor veehouderijen Begin december is het ontwerp voor de nieuwe geurwet voor veehouderijen naar de Tweede Kamer gestuurd. Met deze Wet geurhinder en veehouderij komt er een einde aan het huidige, versnipperde toetsingskader voor geur van veehouderijen. Straks geldt er namelijk één geurwet voor heel Nederland. Wanneer de wet precies in werking treedt, is nog niet bekend, maar dat de huidige situatie ingrijpend gaat veranderen, staat vast. Het huidige toetsingskader bestaat uit twee delen. Voor een deel van de reconstructiegebieden geldt de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (Wsv). Voor de rest van Nederland gelden het beschermingsregime van de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996, de Brochure veehouderij en Hinderwet 1985 en het rapport Beoordeling cumulatie stankhinder door intensieve veehouderij (publicatiereeks Lucht no. 46, uitgave 1985). Met de nieuwe, landelijke wet vervalt de Wsv en verliezen de richtlijnen hun betekenis. Dat betekent overigens niet dat voor heel Nederland voortaan hetzelfde beschermingsniveau zal gelden. Daarover hieronder meer.
Wel of geen wet? Over de nieuwe stankregelgeving wordt al geruime tijd in de Tweede Kamer gediscussieerd. De minister en de Kamer verschilden aanvankelijk van mening of de nieuwe stankregelgeving nu wel of niet de vorm van een wet zou moeten krijgen. Op aandringen van de Kamer is uiteindelijk gekozen voor een wet. Dit betekent onder meer dat de rechter weinig mogelijkheden heeft om bepaalde onderdelen van de regels buiten beschouwing te laten, zoals bij de Richtlijn veehouderij en stankhinder gebeurd is. Een overzicht van de briefwisseling tussen de minister en de Tweede Kamer met daarin achtergronden bij het wetsvoorstel kunt u vinden op onze site.
vuldigd met de geuremissiefactor levert een getal voor de geuremissie, dat in combinatie met het verspreidingsmodel leidt tot de geurbelasting. Met het verspreidingsmodel kan het bevoegd gezag relatief snel en eenvoudig toetsen of een veehouderij zich houdt aan de maximaal toegestane geurbelasting van nabijgelegen geurgevoelige objecten, zoals bijvoorbeeld woningen.
Ruimtelijke ordening De gemeente heeft de belangrijke taak om te zorgen voor een goede afstemming tussen geurregelgeving en ruimtelijke ordening. Met het verspreidingsmodel kan de gemeente de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in kaart brengen. De wet biedt de ruimte om gebiedsgericht beleid te voeren. Zo kan de gemeente (binnen de ruimte die de wet geeft) inspelen op plaatselijke omstandigheden, zoals het agrarisch karakter van een gebied, en voor zo’n gebied afwijkende geurnormen vaststellen. Verder geldt dat voor het ene gebied onder de nieuwe wet een hogere of lagere norm kan gelden dan voor een ander gebied. In gebieden die nu onder de werkingssfeer van
Drie doelstellingen Het wetsvoorstel bestaat uit 14 artikelen. Het is gebaseerd op drie doelstellingen: beleidsvrijheid en maatwerk, effectiviteit en tot slot robuustheid en toegankelijkheid. Nieuw is dat gewerkt gaat worden met een verspreidingsmodel, in plaats van een minimaal aan te houden afstand met een afstandsgrafiek (zoals bij de Richtlijn veehouderij en stankhinder) of een rekenformule (zoals bij de Wsv). De nieuwe wet gaat uit van geuremissiefactoren (in de Richtlijn veehouderij en stankhinder en de Wsv waren dit mestvarkeneenheden). Het aantal dieren vermenig-
(foto: Hollandse Hoogte)
December 2005
de Wsv vallen, gaan naar verwachting uiteindelijk soepeler normen gelden dan in gebieden waar nu de stankrichtlijnen van toepassing zijn. Hoewel er één wet is, hebben veehouders in het ene gebied dus meer (uitbreidings)mogelijkheden dan in het andere.
Minder cumulatieberekeningen De geurnormen gelden voor individuele veehouderijen; het uitvoeren van aparte cumulatieberekeningen bij de vergunningverlening is dus niet meer nodig. Wel zal cumulatie een rol spelen bij het vaststellen van afwijkende geurnormen in het kader van gemeentelijk gebiedsgericht beleid. Voor niet alle diersoorten is overigens een geuremissiefactor vastgesteld. Voor deze dieren zullen vaste minimumafstanden gelden, een voortzetting van de praktijk onder de Richtlijn veehouderij en stankhinder en de Wsv. Voor bestaande situaties waarin veehouderijen zich te dicht bij een geurgevoelig object bevinden, komt er een iets soepeler regeling. Verder komt de categorie-indeling te vervallen, met uitzondering van de woningen bij agrarische bedrijven.
Inwerkingtreding Het wetsvoorstel is inmiddels naar de Tweede Kamer gegaan. De wet gaat daarna nog naar de Eerste Kamer en als ook dat goed verloopt volgt er publicatie in het Staatsblad en inwerkingtreding. Wanneer dat gebeurt, is moeilijk te zeggen. De politiek kan het hele wetsvoorstel fors veranderen, of er zelfs een streep doorheen zetten. Mede daarom is anticiperen op de wet niet mogelijk. Als de wet min of meer ongeschonden blijft, wordt hij mogelijk nog in 2006 van kracht. InfoMil houdt u op de hoogte. ■
18
InfoMil Nieuws 40
FO-Industrie
Milieutaakstellingen langs de meetlat Vijftien jaar geleden werd het ‘doelgroepbeleid’ gelanceerd, met de eerste integrale milieutaakstellingen (IMT’s). VROM, de industriële branches en andere betrokken partijen legden die taakstellingen, de ‘meetlat van het doelgroepbeleid’, samen vast. De taakstellingen bestaan niet uit regels, maar uit milieudoelen; het bedrijf kiest zelf de manier om die te realiseren, in overleg met het bevoegd gezag. Twee jaartallen waren cruciaal voor de integrale milieutaakstellingen: 2000 en 2010 zijn gekozen als momenten om te bepalen in hoeverre de doelen gerealiseerd zijn. Nu, precies halverwege, maken we in een gesprek met Cees Moons en Kees Hoppener de balans op. Moons was een van de architecten van het doelgroepbeleid en bleef daarmee actief tot 1999. Daarna was hij projectleider van het NMP4, nu is hij bij VROM directeur Externe Veiligheid. Hoppener is er als huidige programmacoördinator bij VROM verantwoordelijk voor om dat beleid voort te zetten. ‘Operatie timmermansoog’ heette het project om de milieutaakstellingen uit het NMP te vertalen naar integrale taakstellingen voor de bedrijfstakken. Cees Moons: “We hadden het project KWS 2000 als voorbeeld, waarin de reductiedoelen heel precies zijn becijferd. Maar omdat wij ons richtten op veel meer milieuaspecten, zou dat op die manier niet werken. We wilden niet eindeloos praten over getallen, maar snel milieutaakstellingen opstellen op basis van ervaring.
Cees Moons (foto’s: Rinie bleeker)
We begonnen met de onderhandelingen in 1990 en namen 1985 als ijkjaar, omdat over dat jaar veel gegevens beschikbaar waren uit emissieregistratie. Dat gaf ons een duidelijk vertrekpunt; als er geen goede cijfers over 1985 waren, kozen we de cijfers van een jaar in de buurt als uitgangspunt. De doelen zijn gesteld voor 2000 (resultaatverplichting) en 2010 (inspanningsverplichting). De horizon lag dus behoorlijk ver weg.” Wat waren de voordelen van de benadering met convenanten en taakstellingen? Moons: “In de eerste plaats boden de IMT’s een duidelijk doel. De vorderingen werden gemeten, dat gaf inzicht in processen en resultaten. Een belangrijke reden voor het succes is dat we bedrijven ook echt tegemoet zijn gekomen. We hebben meegedacht en zaken eenvoudiger gemaakt. Bedrijven hoefden niet langer heel veel verschillende rapporten op te stellen, maar konden volstaan met één jaarlijks rapport met alle gegevens. Dat werd mogelijk doordat we samen aan een tafel zaten. De bijdrage van FO-Industrie als onafhankelijke organisatie was daarbij heel waardevol. Een groot voordeel van het overleg was ook dat bedrijven van elkaars kennis gingen profiteren. Toen we de doelstelling van 50% NOx-reductie voor de chemische industrie formuleerden, keken heel wat bedrijven behoorlijk zorgelijk. Maar toen bleek dat DSM al een techniek had ontwikkeld en 60 tot 70% van de emissies had bespaard, klonk er een zucht van verlichting. We gaven ook altijd een overzicht van de technische mogelijkheden om een bepaalde doelstelling te halen. De transparantie is door onze werkwijze enorm toegenomen.” Kees Hoppener: “Daarbij komt dat alle bedrijven op dezelfde manier behandeld werden. Er is altijd gezorgd voor het level playing field, gelijke internationale verhoudingen, waar de bedrijven zo aan hechten. Dat werkte ook binnen de branche: als een bedrijf niet zijn best deed om de doelstellingen te halen, gingen mensen van de brancheorganisatie bellen.”
December 2005
Vaak hoor je dat het laaghangend fruit geplukt is, maar dat het nu veel lastiger is om nog resultaten te behalen. Hoppener: “Er zijn inderdaad wat hete hangijzers. De inspanningsverplichtingen voor 2010 bijvoorbeeld; het wordt lastig om de doelstellingen voor NOx en SO2 te halen. Er zijn ook een paar zware metalen die problemen opleveren, zoals cadmium en kwik. Bij de basismetaal zit een knelpunt – daar lijken de doelen technisch niet haalbaar te zijn, althans niet op een enigszins kosteneffectieve manier. Toch durf ik nog steeds te zeggen dat geen enkele taakstelling een mission impossible is.”
Kees Hoppener
Moons: “Het grote verschil is dat de chemie, waar uitstekende resultaten zijn geboekt, werkt met gesloten processen. Daar is veel meer mogelijk dan bij de open processen in de basismetaal. Over end-of-pipetechnieken kun je samen afspraken maken, maar als bedrijven moeten gaan nadenken over inrichting en aard van hun processen, is dat heel ingrijpend. Dan kom je terecht in de strategische vraagstukken van een bedrijf. Daar kun je moeilijk gemeenschappelijk over praten omdat bedrijven zich juist op strategisch niveau van elkaar willen onderscheiden. De nieuwe agendapunten voor het doelgroepbeleid liggen voor een flink deel op dat strategische niveau, en zijn dan moeilijke onderwerpen voor een convenant.” We zijn nu halverwege 2000 en 2010. Hoe gaan jullie de komende vijf jaar te werk? Hoppener: “Het gaat er nu om te bekijken in hoeverre de beleidsdoelstellingen gerealiseerd zijn, wat er nog moet gebeuren en waar de knelpunten liggen. De inzet van
19
de overheid is dat we de komende vijf jaren gezamenlijk proberen de doelstellingen te halen. Natuurlijk kijken we daarbij ook of nieuwe beleidsontwikkelingen de oorspronkelijke IMT-doelen hebben ingehaald. Daarnaast willen we voor de industrie de milieuagenda 2020 in beeld brengen. Wij verwachten dat deze verkenning in het najaar van 2006 klaar zal zijn. De Brusselse initiatieven spelen daarbij een belangrijke rol. Ook moeten we bezien of er een vervolg is voor de doelen uit het NMP3. De meeste hebben immers een tijdshorizon tot 2010, behalve de onderwerpen die zijn opgenomen in het NMP4. Dit is de tijd om te bepalen hoe we verder gaan.”
InfoMil Nieuws 40
Het overleg was geleidelijk succesvol omdat we gaandeweg een basis van vertrouwen hebben opgebouwd. We konden samen zoeken naar een balans, we kregen door de doelvoorschriften de ruimte om onze verantwoordelijkheid te nemen. Dat heeft goed gewerkt. De doelen zijn bijgeschaafd, elke partij heeft wat toegegeven en we hebben elkaar gevonden.” Mulder: “De emissiereductie is in 2004 al voor 82% van de 74 stoffen gehaald. De trend van emissies van de overige stoffen blijft dalend. De NOx-doelstelling moeten we nu halen via emissiehandel; daarbij moeten bedrijven ook aan de IPPC- en BEES-verplichtingen voldoen.”
➥ De volledige tekst van het interview met Cees Moons en Kees Hoppener vindt u op www.fo-industrie.nl
“Zonder wrijving geen vooruitgang” Hoe kijkt de industrie terug op de manier waarop de integrale milieutaakstellingen zijn vastgesteld? Wim Quik was destijds als technisch directeur van de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie betrokken bij het proces. Leantine Mulder is nu als beleidsmedewerker branchevertegenwoordiger voor het doelgroepbeleid. “We moesten wel wat hobbels nemen voordat het convenant er was”, vertelt Wim Quik. “Aanvankelijk wilde de chemische industrie niet meegaan; ons grootste bezwaar was dat VROM te eenzijdig keek naar de milieukant en te weinig aandacht had voor het economische belang. De eisen die je stelt aan een bedrijf moeten wel financieel haalbaar zijn; sommige bedrijven hadden het gevoel dat ze hun eigen doodvonnis moesten tekenen. We hebben samen de tekst bijgeslepen tot een voor beide partijen aanvaardbaar uitgangspunt voor de milieutaakstellingen. Daarna hebben we de chemische industrie bij elkaar gehaald en met de techneuten gepraat over de knelpunten. Die voor 2000 vielen mee, alleen NOx sprong eruit. Daar is toen een sterretje bijgezet: afhankelijk van de technische vooruitgang. We hebben toen ook afgesproken dat de doelstellingen voor 2010 richtinggevend zouden zijn en geen harde eisen. Dat haalde veel druk van de ketel af.
“Het doelgroepbeleid was een visionaire gedachte” Truus Valkering, voorzitter van de Stichting Basismetaal en Milieu, is al lang betrokken bij de convenanten voor de basismetaal. “De integrale milieutaakstellingen zijn destijds goed uitgewerkt in intentieovereenkomsten. De doelstellingen waren pittig: vaak tussen de 70 en de 95% besparing ten opzichte van het basisjaar. We wisten bij het tekenen van het convenant echt niet altijd of het wel haalbaar zou zijn en wat het ons zou kosten, maar door de aard van het overleg durfden we onze nek uit te steken en uit te gaan van wat wenselijk is. Door de ambitieuze IMT’s is meer bereikt dan op de conventionele manier gekund had. We hechten erg aan een level playing field. Soms gaan we daarom niet verder dan het toepassen van de stand der techniek. Maar dat is geen statische zaak, ook BBT is steeds bijgesteld. Als dat in Europees verband gebeurt, doen we mee. Het doelgroepbeleid is een grote verworvenheid, dat is een visionaire gedachte geweest. De IMT’s waren van groot belang als wegwijzer en richtpunt. We constateren nu een verdichting, een stapeling van Nederlandse en Europese regels. Helaas krijgen we door Brussel te maken met een veel hiërarchischer manier van denken, command and control – dat is een stap terug.
December 2005
Hoe gaan we verder? In de laatste serie milieubeleidsplannen zijn ongeveer alle intenties voor 2010 verwerkt. Efficiëntie en proportionaliteit worden belangrijke thema’s: laten we vooral daar actie ondernemen waar het rendement het grootst is.”
“Prioriteiten stellen en invloed uitoefenen op het beleid uit Brussel” Marco Mensink van de Vereniging van Nederlandse Papierfabrikanten is vijf jaar actief in het doelgroepbeleid, als coördinator en branchesecretaris. Hoe kijkt de papierindustrie aan tegen de taakstellingen? “Om te beginnen: we zijn blij met het overleg en het inzicht dat we mede door de integrale milieutaakstellingen hebben gekregen. Veel doelstellingen zijn gehaald, sommige nog niet, sommige worden elders ondergebracht. Voor NOx en CO2 geldt nu emissiehandel. CO is alleen een lokaal thema. De knelpunten die overblijven, pakken we gezamenlijk aan in brancheprojecten, zoals formaldehyde en de vervuiling van water met koper en zink. Het wordt nu belangrijk de resterende afspraken zinvol in te vullen en goed naar de achtergrond van de cijfers te kijken. De branche is overgeschakeld op warmtekrachtcentrales. Daar wordt het milieu beter van, maar de emissies vinden nu op eigen terrein plaats, in plaats van bij de energiesector. Dat zie je in de cijfers. Ook het openen of sluiten van bedrijven heeft grote gevolgen voor de getallen. De doelstellingen zijn absoluut, niet relatief. Vergeleken met het basisjaar produceren we tweemaal zoveel papier, maar daar houden de doelstellingen geen rekening mee. Voor de volgende perdiode moet VROM keuzes maken. Als landbouw 99% van de ammoniakemissies veroorzaakt, lijkt het me niet zo zinnig als we ook voor alle industriële branches ammoniakreductieplannen gaan opstellen, als de IMT niet is gehaald. Heel belangrijk wordt de manier waarop we omgaan met Brussel. De bedrijfstakoverleggen zijn een uitstekende plaats om nieuwe Europese regelgeving voor te bereiden.” ■
Rapporten kunt u downloaden van de website van FO-Industrie (www.fo-industrie.nl) of opvragen bij FO-Industrie;
[email protected], telefoon (070) 345 14 15. Voor vragen over de doelgroepconvenanten en milieujaarverslagen kunt u contact opnemen met de InfoMil-helpdesk (070) 373 55 75.
InfoMil in 2006
Aandachtsgebieden
Wat zijn de hete hangijzers, nieuwe kansen, harde noten, knel- en aandachtspunten van het milieubeleid in 2006? Met andere woorden: waarmee gaat InfoMil zich het komend jaar bezighouden?
GEZONDHEID & MILIEU
Stoffenbeleid Asbest Elektromagnetische velden
Er is van alles aan de hand in regelgevingsland. InfoMil blijft u er uitvoerig over informeren, in InfoMil Nieuws en onze tweewekelijkse digitale nieuwsbrief InfoMil Actueel. Modernisering, herijking, 8.40-amvb’s, de omgevingsvergunning – het zijn de thema’s waarvan we uiteraard ook in 2006 de ontwikkelingen op de voet blijven volgen. Een van de hot items van 2005 was luchtkwaliteit in relatie tot leefomgeving. Ook daarover zijn we voorlopig nog niet uitgepraat. Ook voor externe veiligheid is de relatie met ruimtelijke ordening van groot belang: nu de wet- en regelgeving is vastgelegd, is meer afstemming wenselijk. In de discussie over de Toekomstagenda Milieu zullen die dwarsverbanden moeten worden uitgewerkt.
www.infomil.nl Hou in 2006 onze site goed in de gaten. Hij wordt voortdurend aangepast aan de nieuwste ontwikkelingen. Nieuw in 2006 is de actualisatie van preventiemaatregelen en praktijkvoorbeelden op de InfoMilsite; vroeger vond u die op Milieu&Winst. Daar worden nog maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit aan toegevoegd, en BBT uit de BREFs. Praktijkgerichte informatieproducten komen zoveel mogelijk digitaal beschikbaar. Voorbeelden zijn een format oplosmiddelenboekhouding, spreadsheet berekening emissieniveaus (BEES A), de herziene handreiking Wet ammoniak en veehouderij en een geactualiseerde handreiking en checklist PGS15. De Wetswegwijzer wordt uitgebreid met PGS15 en Bevi.
Publicaties In de loop van 2006 verschijnt een brochure over de modernisering van de algemene regels. De L40-serie over het meten van luchtemissies wordt uitgebreid met nieuwe praktijkbladen over het meten van zware metalen en kwik. De energie-informatiebladen over rioolwaterzuivering en bakkerijen worden herzien. Ook de NeR krijgt een actualisatie, met informatie over het voorkomen van stankoverlast en geur.
BODEMWETGEVING
Bodembescherming DUURZAME ONTWIKKELING
Preventie Energie Biomassa LEEFOMGEVING
Geluid Luchtkwaliteit
Voorlichtingsbijeenkomsten InfoMil gaat in 2006 opnieuw het land in om praktijkgerichte voorlichting te geven over onder meer NeR, Besluit textielreiniging, Oplosmiddelenbesluit, het meten van luchtemissies, luchtkwaliteit in relatie tot ruimtelijke ordening en verkeersmaatregelen, afvalwaterregelgeving, de uitvoeringsaspecten van REACH. We informeren u verder over de modernisering van de algemene regels, gezondheid en milieu, strategische milieubeoordeling, warmte/koudeopslag en verschillende handhavingaspecten. En als de actualiteit en de wensen van de doelgroep het vragen, springt InfoMil daarop in.
Ruimtelijke ordening EXTERNE VEILIGHEID
CPR Vuurwerk BRZO Bevi WAT E R
Afvalwater Zwemwater LUCHT
VOS NeR Geur
Nieuw jasje
ROB
In 2006 verandert de huisstijl van InfoMil, zodat de samenhang met andere onderdelen van SenterNovem (zoals Bodem+ en Uitvoering Afvalbeheer) beter zichtbaar wordt. Ook willen wij in onze vormgeving tot uiting laten komen dat we plaats inruimen voor nieuwe aspecten als ruimtelijke ordening. Maar wat constant blijft, is onze dienstverlening.
Stookinstallaties
■
8.40/8.44 amvb’s
Meten luchtemissies Emissiehandel W E T G E V I N G & H A N D H AV I N G
Wm MER Omgevingsvergunning Aarhus AGRARISCHE WETGEVING
Colofon
InfoMil is een opdracht van het ministerie van VROM
Landbouw
InfoMil Nieuws verschijnt vier maal per jaar.
en onderdeel van SenterNovem.
Glastuinbouw
Het abonnement is gratis. Aanvragen en adreswijzigingen uitsluitend schriftelijk. De volgende InfoMil Nieuws verschijnt in maart 2006. Overnemen met bronvermelding is toegestaan. • Redactieadres: InfoMil, postbus 93144, 2509 AC Den Haag, fax (070) 373 56 00, e-mail
[email protected], www.infomil.nl • Coördinatie voor InfoMil: Tanja Swillens, Jacqueline Uytdewillegen, Roselie Wijtenburg • Redactie: Frans Brand, Dick van Teylingen (: Netwerk voor communicatie, Rotterdam) • Vormgeving: www.coko.nl • Foto voorzijde: Tineke Dijkstra • Foto’s Schakeldag: Robert Goddijn • Druk: PlantijnCasparie (ISO14001), Den Haag • Oplage: 6.300 exemplaren ISSN 1570-4319
T E C H N O L O G I E & I N T E R N AT I O N A A L
IPPC BBT