Dienst, gehouden op 10 januari 2016 in de Vermaning in Almelo Thema: Zij die op de sterren reizen… Voorganger: ds. Carla Borgers Organist: Henk Oosterveen Orgelspel voor de dienst Welkom en mededelingen Aansteken van de kaars Actie Amnesty International Moment van stilte Aanroep (tekst: H. Oosterhuis) vg: “
Kom Geest van God “Ik zal er zijn.” adem van in den beginne stuwkracht naar een nieuwe wereld allen: verzacht ons hart. vg:
Maak wijd open ons verstand. Verheug ons, vuur ons aan. allen: Dat wij ontbloeien in jeugd, zo jong en oud als wij zijn. Openingslied Liedboek 489 – Komt ons in diepe nacht ter ore Gebed om ontferming God van ontferming, op weg, zóveel mensen op weg, naar veiligheid, naar een plek om te wonen, een plek waar ze mogen zijn wie ze zijn. Open onze harten zodat mensen bij ons hun plek vinden en wij leren wat ontferming is. God van vrede en overvloed, zoveel mensen hebben honger, honger naar voedsel, honger naar gerechtigheid en vrede. Open onze harten opdat wij delen van onze overvloed, vermurw de harten van de belegeraars van steden en dorpen, opdat zij voedsel doorlaten, vandaag nog. Amen. Lied
Liedboek 158b – Een schoot van ontferming is onze God
Korte inleiding Omdat de dienst vorige week is veranderd heb ik er nu voor gekozen om de lezingen van vorige week vandaag te lezen. Tenslotte was het afgelopen donderdag pas Driekoningen. Profetenlezing: Jesaja 60, 1-6 (Naardense bijbel) 1 Sta op, word verlicht, want je licht is gekomen: de glorie van de Ene is over je opgegaan!
2 Want zie, het duister bedekt wel de aarde en donkerheid de natiën,maar over jou zal de Ene opdagen, zijn glorie wordt over jou zichtbaar. 3 Volkeren zullen op weg gaan naar jouw licht, koningen naar de glans van jouw dageraad. 4 Hef rondom je ogen op en zie: allen lopen ze te hoop, gekomen voor jou!je zonen komen aan van verre, je dochters zijn welbewaard op een wagen* . 5 Dan, als je het ziet, zul je strálen, opschrikken en wijd worden zal je hart,want het rumoer van de zee rolt over je heen, een macht volkeren, ze komen tot jou! 6 Een overvloed van kamelen zal je overdekken, eerstelingsdieren van Midjan en Efa, uit Sjeva zullen zij allen komen; goud en wierook dragen ze mee, lofprijzingen voor de Ene boodschappen zij. Lied
Liedboek 459 – Ik breng een rechter aan het licht
Evangelielezing: Matteüs 2, 1-12 (NBV of uit Moet je horen, kinderbijbel van Nico ter Linden) 21 Toen Jezus geboren was in Betlehem in Judea, tijdens de regering van Herodes, kwamen er magiërs uit het Oosten in Jeruzalem aan. 2 Ze vroegen: ‘Waar is de pasgeboren koning van de Joden? Wij hebben namelijk zijn ster zien opgaan en zijn gekomen om hem eer te bewijzen.’3 Koning Herodes schrok hevig toen hij dit hoorde, en heel Jeruzalem met hem. 4 Hij riep alle hogepriesters en schriftgeleerden van het volk samen om aan hen te vragen waar de messias geboren zou worden. 5 ‘In Betlehem in Judea,’ zeiden ze tegen hem, ‘want zo staat het geschreven bij de profeet: 6 “En jij, Betlehem in het land van Juda, bent zeker niet de minste onder de leiders van Juda, want uit jou komt een leider voort die mijn volk Israël zal hoeden.”’ 7 Daarop riep Herodes in het geheim de magiërs bij zich; hij wilde precies van hen weten wanneer de ster zichtbaar geworden was, 8 en stuurde hen vervolgens naar Betlehem met de woorden: ‘Stel een nauwkeurig onderzoek in naar het kind. Stuur mij bericht zodra u het gevonden hebt, zodat ook ik erheen kan gaan om het eer te bewijzen.’ 9 Nadat ze geluisterd hadden naar wat de koning hun opdroeg, gingen ze op weg, en nu ging de ster die ze hadden zien opgaan voor hen uit, totdat hij stil bleef staan boven de plaats waar het kind was. 10 Toen ze dat zagen, werden ze vervuld van diepe vreugde. 11 Ze gingen het huis binnen en vonden het kind met Maria, zijn moeder. Ze wierpen zich neer om het eer te bewijzen. Daarna openden ze hun kistjes met kostbaarheden en boden het kind geschenken aan: goud en wierook en mirre. 12 Nadat ze in een droom waren gewaarschuwd om niet naar Herodes terug te gaan, reisden ze via een andere route terug naar hun land. Lied
‘Zij die op de sterren reizen’ (uit oratorium ‘Als appelbloesem in de winter’)
Overdenking Inleidend gesprek met de gemeente over verdwalen. Verdwalen kan beangstigend zijn, paniek veroorzaken. Je loopt en loopt en je weet niet meer of je naar links of naar rechts moet. Misschien moet ik toch rechtdoor? Heb ik die kromme boom niet al eerder gezien? Dat pad komt me toch bekend voor? Heb ik gewoon een rondje gelopen? Je gaat aan jezelf twijfelen en de wereld om je heen lijkt steeds vijandiger te worden. Erger wordt het als het al wat gaat donkeren, als de geluiden van het bos anders worden, als het stiller wordt om je heen en zelfs de vogels zich niet meer laten horen… Altijd heeft de mens methoden uitgedacht om niet te verdwalen. Merktekens in boomstammen gezet, stenen opgestapeld, geluidsignalen gegeven die door anderen werden teruggegeven als teken: je bent op de goede weg! Kom maar, we wachten op je. Er waren de astronomen met hun groeiende kennis van zon, maan, sterren en planeten en hun standen ten opzichte van de aarde en van elkaar. Schepen navigeerden op de zon en de poolster of het zuiderkruis. Zo konden mensen ‘op de sterren reizen’, zelfs dwars door woestijnen. En zo reisden ook de drie wijzen uit het oosten, van daar waar de zon opkomt. Magoi in het Grieks, magiërs of wijze mannen. De ster die ze volgen wijst hen de weg, zo staat in het evangelieverhaal te lezen. Door Jesaja 60 werden het later koningen, vandaar het feest van Driekoningen. Een koning zochten ze, deze wijzen. Zo’n koning met veel macht en pracht en praal. Een koning op een heuse troon en met een echte gouden kroon op zijn hoofd, versierd met edelstenen. Een koning die maar met zijn vingers hoeft te knippen of zelfs maar zijn wenkbrauwen hoeft op te trekken of de mensen rennen al voor hem. Daarom verdwaalden ze. Ze lieten de ster voor wat hij was en sloegen de weg naar Jeruzalem in. Dáár moest dat koningskind geboren zijn, in het paleis van de koning! Dit is zo vaak het punt waar mensen verdwalen, wij ook. We verdwalen in onze vanzelfsprekendheden. We verdwalen in: zo hoort het te zijn; zo is het altijd geweest; het kan nu eenmaal niet anders; zo zit de wereld nu eenmaal in elkaar. Het zijn de vanzelfsprekendheden waarmee wij mensen al vroeg vertrouwd zijn gemaakt. Ervaringsfeiten van generaties terug die telkens weer zijn overgeleverd tot op de huidige dag. Het ervaringsfeit van die drie wijzen was dat een koningskind altijd in een paleis wordt geboren. Waar zou het anders geboren kunnen worden? En dus negeerden ze de ster en togen naar Jeruzalem met hun geschenken, een koningskind waardig. De Amerikaans-Engelse schrijver T.S. Elliot beschreef de tocht van die drie wijzen vanuit hun gezichtspunt. U hoort het verhaal in de vertaling van Martinus Nijhoff. Het was een koude tocht, en de slechtste tijd van het jaar voor een reis, voor zulk een verre reis. De wegen modderig, het weer guur, de winter op zijn strengst. De kamelen, die hun knieën ontvelden, hun hoeven bezeerden, werden onhandelbaar en legden zich neer in de smeltende sneeuw. Menigmaal dachten we met spijt terug aan onze zomerpaleizen op bloeiende berghellingen, aan meisjes, in zijde gehuld, die gekoelde wijn ronddienden. Onze kameeldrijvers vloekten, kankerden, weigerden dienst, riepen om brandewijn en vrouwen. Onze kampvuren wilden niet branden, onderdak was moeilijk te vinden, de steden waren vijandig, de dorpen stug, de gehuchten smerig en verschrikkelijk duur:
het was een ellendige tocht. Tenslotte reisden wij de gehele nacht door, sliepen zo nu en dan langs de wegkant en hoorden gedurig in onze oren zingende stemmen, zeggend: jullie onderneming is waanzin. Eindelijk, toen het licht werd, daalden we neer in een luw dal, vochtig, onder de sneeuwlijn, geurend naar groeizaamheid; een beek snelde voort, een watermolen karnde het duister, er waren drie bomen onder een bewolkte lucht, en een oud wit paard galoppeerde door een weiland. Wij kwamen bij een herberg met wijngaardranken boven de stoep. Zes handwerkslieden dobbelden bij de open deur om zilverlingen en zes voetknechten schopten lege wijnzakken over de vloer. Maar niemand kon ons inlichtingen verschaffen, en zo gingen we verder, en bereikten des avonds, geen uur te vroeg, de plaats van bestemming; het was (dat mag ik wel zeggen) de moeite waard. Dit alles is lang geleden, ik heb het onthouden en zou het over willen doen, maar ik stel, dit vooropgesteld, één vraag: was het doel dat ons dreef geboorte of dood? Wij waren getuigen van een geboorte, zeker, daar is geen twijfel aan. Maar als ik vroeger geboorte of dood zag, dacht ik dat ze tegenstellingen waren. Deze geboorte echter was een onverbiddelijk einde voor ons, een dood, onze dood. Wij keerden terug naar ons land, onze koninkrijken, maar voelden ons niet meer thuis in de oude orde tussen vreemde mensen die hun goden omklemmen. Ik zal blij zijn als ik andermaal sterf. “Was het doel dat ons dreef geboorte of dood?” De verteller vraagt het zich af. Hun terugkeer was vreemd. De oude vertrouwde orde paste hen niet meer. Het was niet meer hún wereld waarin ze terugkeerden na hun bezoek aan…ja aan wat of wie? In het gedicht klinken de namen van Maria en Jozef, van Bethlehem en het kind Jezus niet. De wijze vertelt alleen dat de plaats van bestemming ‘de moeite waard’ was (‘satisfactory’ in de oorspronkelijke versie). Ons kerstfeest is voorbij. Zelfs het feest van Driekoningen is voorbij. De lichtjes zijn gedoofd, de kerstversieringen opgeborgen. Hoe was ónze ontmoeting met het kind van Bethlehem? Was het enkel een warm gezellig samenzijn met de oude vertrouwde liederen en kerstromantiek? Of zagen we nét als die wijzen uit het gedicht ook die ándere kant van kerst: de donkere kant van dreiging en dood? De kant van de wereld zoals die óók is: een wereld van oorlog, onderdrukking, honger en geweld. De wereld waarin moeders rouwen om hun verdwenen of doodgehongerde kinderen. De wereld van verraad en zilverlingen, kraaiende hanen en dobbelende soldaten. Wat hebben wij gezien toen we in die kribbe keken? Een kraaiende baby of een mensenkind dat ons een andere weg opdrijft? Niet de vertrouwde weg is het die hij ons wijst, niet de platgetreden paden, maar de weg van de sterrenvolgers. De weg van mensen die diep van binnen weet hebben van vreemdelingschap, van nergens thuis zijn, van rusteloos dwalen en steeds weer verder zoeken… Zoeken naar die wereld die er toch óók moet zijn: die van de leeuw en het lam, van de zuigeling en de slang. Ik heb begrepen dat Elliot dit gedicht heeft geschreven kort nadat hij tot geloof was gekomen. Voor hem was het geloof geen medicijn tegen alle kwalen, geen pasklaar antwoord op de grote vragen van het leven en van deze wereld.
Misschien heeft ook hij zich afgevraagd: Wat heb ik nou eigenlijk gezien? Is het echt alle moeite waard? Maar misschien heeft hij nét als die wijzen gezien dat die kleine sjofele koning zonder pracht en praal daar in Bethlehem ook zíjn leven een ander perspectief gaf. De wereld is met de komst van dit kind niet anders geworden. Er is onderdrukking, er is terreur, er is oorlog. Maar zij die op de sterren reizen en de ster van dit mensenkind volgen, zien ook die ándere kant: de kant van de vredestichters, de kant van de mensen van goede wil die weigeren zich neer te leggen bij ‘zo is de wereld nu eenmaal’. De ster van die koning van Bethlehem is ook voor ons gerezen en licht ons bij in onze levens. Het is licht waartegen geen duister is opgewassen! Amen. Orgelspel Open ruimte Voorbeden, na elke voorbede zingen we: ‘Keer U om naar ons toe’ (Zangen van zoeken en zien, nr. 112) God van alle mensen, Weer zijn we een nieuw jaar begonnen waarin al weer verse sporen van geweld, maar ook van barmhartigheid en naastenliefde zijn getrokken. Vanuit onze veiligheid en warmte bidden wij voor wie leven in de kou, in onveiligheid en onder bedreiging van honger en oorlogsgeweld. Dat wij niet onverschillig worden. Daarom bidden en zingen wij: Keer U om naar ons toe… Voor wie niet meer durven geloven in de zachte krachten, voor wie geen hoop meer durven koesteren op een toekomst in vrede. Voor kinderen in de knel, uitgebuit, misbruikt… Dat wij ons niet in onmacht afkeren. Daarom bidden en zingen wij: Keer U om naar ons toe… Voor wie eenzaam is of ziek. Voor wie rouwen om een geliefde, voor wie gebukt gaan onder gevoelens van schuld. Dat wij er voor hen willen zijn, nabij en trouw. Daarom bidden en zingen wij: Keer U om naar ons toe… Onze Vader Slotlied
Liedboek 871 – Jezus zal heersen waar de zon
Woorden om mee te nemen (uit een lied van Michaël Steehouder): Te gaan een nieuwe levensweg van adem als de wind te zijn en weerloos als een kind te zijn
een weg die licht en donker is die onvoorspelbaar wonder is een weg die altijd anders is waar iemand die gevallen is nog niet voorgoed verloren is waar brood genoeg voor allen is om niet te wijken voor het kwaad en niet te buigen voor de macht die kinderen vermoorden laat te gaan een nieuwe levensweg van adem als de wind te zijn en weerloos als een kind te zijn. Laten we elkaar op die weg vasthouden, zodat we niet verdwalen. Zingen we elkaar dan woorden van zegen toe: Gezongen zegenwens: Liedboek 419 – Wonen overal nergens thuis Doven van de kaars Orgelspel na de dienst