De pensioenwereld in 2009
fi n an ci a l s e rv i c e s
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009
© 2008 KPMG Advisory N.V.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 3
Inleiding ‘Wij verwachten dat 2008 het jaar van de consolidatie zal zijn’, zo luidde een van onze conclusies in de vorige editie van De Pensioenwereld. Het kan verkeren. Inmiddels zijn we een jaar verder en begint het stof van de kredietcrisis neer te dalen. De combinatie van op dit moment dalende rente en malaise op de financiële markten blijkt een gifcocktail voor menig pensioenfonds. Met enige regelmaat publiceren de financiële media berichten over het teruglopen van dekkingsgraden en het onvermogen van fondsen om de pensioenen te indexeren. De situatie komt alarmerend over. Juist nu komt het erop aan voorbij de waan van de dag te kijken naar wat er echt moet gebeuren. Politici en toezichthouders lijken daar gelukkig ook voor te kiezen. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft de Nederlandse pensioenfondsen tot 1 april 2009 uitstel gegeven om hun herstelplannen in te dienen voor het oplossen van de dekkingstekorten.1 Dat leidt op zijn minst tijdelijk tot rust aan het front en is verstandig, want door de enorme volatiliteit in 2008 is het erg lastig voor pensioenfondsen om (de omvang van) de noodzakelijke maatregelen goed in te schatten. Dat neemt niet weg dat het onvermijdelijk lijkt dat pensioenfondsbestuurders duidelijke en hier en daar pijnlijke maatregelen moeten formuleren om de ontstane situatie het hoofd te bieden. Een analyse van de toekomstige kasstromen kan – in aanvulling op de analyse aan de hand van de gebruikelijke ratio’s – een belangrijke stap zijn om de problemen in het juiste perspectief te zien. Een van de pluspunten van de kasstroombenadering is dat er op een structurele manier met risico’s rekening wordt gehouden. Bij veel actuarissen is deze denkwijze niet voor niets al favoriet. Hoe dan ook is het zaak dat bestuurders zich niet het hoofd op hol laten brengen door de hijgerigheid en het populisme dat hier en daar opduikt. Het Nederlandse pensioenstelsel behoort nog steeds tot de beste pensioenstelsels ter wereld en het is onzin om te beweren dat het systeem ineens niet meer deugt. Pensioenfondsen staan nu vooral onder druk vanwege het feit dat zij ook belegger zijn. Er is geen sprake van een pensioenluchtbel.
1
DNB, brief ‘uitstel indieningstermijn herstelplannen’ aan pensioenfondsen, 18 november 2008
© 2008 KPMG Advisory N.V.
4 De pensioenwereld in 2009
Een structureel antwoord op de problemen vergt niet alleen een adequate visie op de lange termijn, maar ook een integrale benadering. Een bestuur van een pensioenfonds dat daadwerkelijk wil anticiperen op actuele ontwikkelingen moet actief kunnen sturen met de juiste mix van beleidsalternatieven. In de optimale situatie beschikt men daarbij over een ‘dashboard’ van informatie dat naast de mogelijkheden voor het bijsturen – zoals rechten afboeken, afzien van indexatie, premieverhoging etc. – ook een overzicht biedt van de verschillende risico’s van het fonds (financieel, operationeel, strategisch) en de mogelijkheden om die risico’s goed te beheersen. Ook indicatoren met betrekking tot de kwaliteit van de uitvoering en de mate waarin aan geldende wet- en regelgeving wordt voldaan zouden een plaats op zo’n dashboard moeten hebben. Daarmee is het voor alle organen van het fonds – deelnemersraad, verantwoordingsorgaan, intern toezicht, etc. – bruikbaar als de basis voor het nemen van de juiste beslissingen. Het helpt ongewenste paniekreacties te voorkomen en zorgt voor meer proactiviteit in de aansturing. Bovendien vormt het ook een goede basis voor toezichthouder DNB om een oordeel te vellen over de risico’s van een fonds en de kwaliteit van de maatregelen om adequaat om te gaan met die risico’s. Deze benadering dwingt tot discussies over de fundamentele ontwikkelingen en voorkomt minder nuttige discussies over ad-hocbeleid gericht op de korte termijn. Zo’n dashboard is uiteraard niet van vandaag op morgen gerealiseerd. De basis zit mede in duidelijkheid over de rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende bij het fonds betrokken partijen. Discussies daarover zijn echter vaak nog niet gevoerd. Pensioenwereld 2009 Deze editie van De Pensioenwereld biedt weer een brede schakering aan onderwerpen. Een daarvan is de fiscaliteit, een onderwerp dat nogal eens onderbelicht blijft in pensioenfondsenland. Geheel ten onrechte, want het optimaliseren van de fiscale resultaten biedt veel kansen. Een ander onderwerp – ook te vinden in de voorgaande editie – is fiduciair management. De praktijk laat zien dat fiduciair management nog wel eens als een ‘black box’ wordt ervaren, vooral wanneer de beleggingsresultaten tegenvallen. De roep om transparantie wordt dan ook groter.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 5
Pensioenfondsbestuurders stellen kritische vragen aan de fiduciair manager of vermogensbeheerder en dat is een goede zaak. Een volgend belangrijk onderwerp is de API, die bedoeld is om Nederland aantrekkelijker te maken als vestigingsplaats voor internationale pensioeninstellingen en ook uitkomst biedt aan ondernemingspensioenfondsen die willen samenwerken. Ons onderzoek laat zien dat zo’n 30 % van de ondernemingspensioenfondsen overweegt zich aan te sluiten bij de API, zodra dit juridisch mogelijk is. Het is dan ook zeer gewenst dat de overheid snel duidelijkheid verschaft over tijdpad en invulling. De concurrentie zit niet stil. Relevant in dit kader: in veel landen is de pensioenproblematiek steeds nadrukkelijker voelbaar. Er worden overal discussies gevoerd over de vraag hoe risicomanagement, governance en toezicht omtrent pensioenfondsen zouden moeten worden opgezet. Men kijkt ook naar het succes van het Nederlandse stelsel, vaak met jaloerse ogen. Het succes van het Nederlandse stelsel mag niet leiden tot oneerlijke concurrentie of zwaardere eisen voor Nederlandse pensioenfondsen. Alertheid is dus geboden. Aan onderwerpen wederom geen gebrek in deze editie. Naast de genoemde thema’s treft u hierna nog tal van onderwerpen en opinies aan. We wensen u veel leesplezier en hopen dat u de bijdragen nuttig en/of inspirerend vindt. Wellicht dragen deze ook enigszins bij aan de terugkeer van het vertrouwen. Want het is allang duidelijk dat in de huidige crisis het gebrek aan vertrouwen het grootste probleem is. We nodigen u graag uit om te reageren op de onderwerpen en meningen in deze publicatie en hier verder met ons over te discussiëren. Dat kan per e-mail, mondeling of telefonisch. Amstelveen, december 2008 Hans Peter van der Horst & Edward Snieder Branchegroep Pension Funds
© 2008 KPMG Advisory N.V.
6 De pensioenwereld in 2009
Inhoudsopgave 0 1
Diversificatie door beleggen in nieuwe producten: weet wat u doet!
0 2 0 3
Fraudebeheersing loont!
18
Toezichthouder AFM wordt strenger; van Verkennen naar Evalueren
28
0 4
Verslaggeving en controle bij wijzigende omstandigheden: Aandachtspunten bij fusie, overdracht, herverzekering en liquidatie
36
0 5 0 6 0 7
Fiscale risico’s en kansen pensioenfondsen
42
De risicoanalyse is gemaakt. Hoe nu verder?
52
Alternatieve beleggingen als bron van liquiditeitsrisico voor pensioenfondsen?
64
0 8 0 9
De risico’s en kansen van klimaatverandering
72
Verbetering van het pensioenstelsel in (inter)nationale context
80
1 0
Accounting van pensioenregelingen – een blik op de toekomst
90
© 2008 KPMG Advisory N.V.
8
De pensioenwereld in 2009 7
1 1
Op weg naar een effectievere, efficiëntere benadering: Lessen uit de SAS 70-praktijk voor pensioenfondsen
1 2 1 3
Contract compliance is een ‘must’ bij uitbesteding 108 Verantwoording en intern toezicht… voorkom gaten en doublures!
116
1 4 1 5
(Financiële) kansen en bedreigingen bij liquidatie
124
Tijd voor een her(r)ijking van het Nederlandse pensioenstelsel
132
98
Bijlagen Bijlage 1 KPMG-onderzoek 2008
143
Bijlage 2 KPMG-trendonderzoek 2008
183
© 2008 KPMG Advisory N.V.
01
De pensioenwereld in 2009
Diversificatie door beleggen in nieuwe producten: weet wat u doet!
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 9
Auteurs: Marleen Koetsier en Gerben Schreurs
Stringent risicomanagement door pensioenfondsen was altijd al van groot belang, maar is door de huidige turbulentie op de financiële markten cruciaal geworden. Een van de onderdelen van risicomanagement is uiteraard diversificatie, bijvoorbeeld door te beleggen in nieuwe, vaak complexe beleggingsproducten. Maar sommige ‘structured products’ zijn zo ingewikkeld dat de risico’s ervan niet meer in te schatten zijn. Menig bestuurder is hierdoor onaangenaam verrast. Dit artikel propageert een betere beoordeling van (nieuwe) beleggingsproducten en een aanscherping van het acceptatiebeleid. Bovendien: is diversificatie goed voor uw pensioenfonds of goed voor uw vermogensbeheerder? Risicospreiding door diversificatie zorgt voor verbetering van het risicorendementprofiel. Maar in combinatie met de jacht op rendement heeft de drang tot diversificatie ook geleid tot ingenieuze en ingewikkelde beleggings producten. Vermogensbeheerders hebben hun productenpallet verbreed, met name op het gebied van alternatieve beleggingsproducten: meer rendement met hetzelfde risico, of hetzelfde rendement met minder risico. Termen als ‘portable alpha1’ raakten in zwang om het rendementgenererend vermogen van beleggingsproducten te benadrukken, onafhankelijk van de marktomstandigheden. Derivaten werden populair, met risico’s die minder transparant en minder goed meetbaar bleken dan die van de traditionele producten. De kredietcrisis heeft het risico van complexe producten genadeloos blootgelegd. De centrale vraag in dit artikel luidt: waar moet u als pensioenfondsbestuurder op letten bij het beoordelen van (nieuwe) beleggings producten die uw vermogensbeheerder voorstelt? Om die vraag te kunnen beantwoorden geven we eerst een voorbeeld van een mogelijke beoordeling van nieuwe beleggingsproducten, gevolgd door een lijst met concrete vragen die u als pensioenfondsbestuurder aan uw vermogensbeheerder kunt stellen.
1
Alpha is een veelgebruikte term voor outperformance van een beleggingsportefeuille of -product ten opzichte van een referentie-index (benchmark).
© 2008 KPMG Advisory N.V.
10 De pensioenwereld in 2009
Beoordelen nieuwe beleggingsproducten Wanneer de beleggingscommissie besluit om de mogelijkheden voor verdere diversificatie van de portefeuille te onderzoeken, wordt de vermogens beheerder vaak betrokken in de discussie en wordt hem of haar om een voorstel gevraagd. Het is zaak bij de beoordeling hiervan zorgvuldig te werk te gaan. Een dergelijke beoordeling kan plaatsvinden in de hieronder geschetste stappen.
1. Beoordelen op totaalportefeuilleniveau
2. Kwantitatieve beoordeling
3. Kwalitatieve beoordeling
Rol in risico-rendementprofiel totale portefeuille
Beschikbaarheid betrouwbare data over risico en rendement
Bestaande kennis over het product (of de categorie) bij het bestuur
Historische performance en risico
Beschikbaarheid van transparante informatie
Prijs
Waardering
Omvang huidige beleggingen in het product (EUR en klanten)
Complexiteit
Opname van het product in rapportage over de gehele portefeuille Impact op monitoring proces in termen van kennis en tijdsbesteding
Kwaliteit Productontwikkeling door VB
Figuur 1: Beoordeling nieuwe beleggingsproducten
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 11
1 Beoordeling op totaalportefeuilleniveau Rol in het risico-rendementprofiel Doel van het opnemen van nieuwe producten in de portefeuille is het verbeteren van de spreiding (diversificatie) en daarmee het optimaliseren van het risico-rendementprofiel. Om hierover te kunnen oordelen, kunt u een impactanalyse maken van de voorgenomen allocatie op het risicorendementprofiel van de gehele portefeuille. Gaat het om het toevoegen van complexe en/of alternatieve beleggingen, dan zijn de beschikbare risico- en rendementdata vaak minder betrouwbaar dan bij traditionele beleggingen. Daardoor zal ook de analyse minder betrouwbaar zijn. Het is dus van belang om ook het gezond verstand te blijven gebruiken en de plausibiliteit van de gehanteerde aannames onderling (en eventueel met een externe deskundige) te bediscussiëren.
“Is diversificatie goed voor uw pensioenfonds of goed voor uw vermogensbeheerder?” Opname van het product in rapportages Afhankelijk van de vermogensbeheerder en de bewaarder van het nieuwe product zullen bestaande processen en rapportages wellicht aangepast moeten worden. Als bestuur dient u inzicht te houden in de ontwikkeling van de totale portefeuille. Wordt het nieuwe product door een nieuwe vermogensbeheerder beheerd of komt er een andere bewaarder aan te pas, dan is het niet altijd vanzelfsprekend dat rapportages over het nieuwe product in de bestaande structuur worden opgenomen. Alertheid is geboden. Impact op het monitoringproces Wat is de impact van het nieuwe product op het huidige monitoringproces? Neemt het aantal externe vermogensbeheerders toe, dan kan dit voor het bestuur extra tijd vergen in de monitoring van de beleggingsactiviteiten.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
12 De pensioenwereld in 2009
2 Kwantitatieve beoordeling Beschikbaarheid betrouwbare data over risico en rendement Goede data over alternatieve beleggingen zijn niet altijd beschikbaar daar waar het gaat om het verwachte rendement en risico in termen van volatiliteit en correlatie met andere beleggingscategorieën. In hoeverre kunt u als bestuur vertrouwen op de wél aanwezige data? Zijn deze bijvoorbeeld ook door een onafhankelijke partij beoordeeld? Zijn de aannames plausibel en marktconform? Historische ontwikkeling van performance en risico Is de historische ontwikkeling van (out)performance en risico in lijn met de voorgestelde kenmerken van het product? Welke factoren bleken in het verleden van invloed te zijn op de ontwikkeling van de performance en het risico? Was dit in lijn met de verwachting? Prijs Is de prijs marktconform? Wat is er wel en wat is er niet bij inbegrepen? Zijn er nog additionele opslagen voor bijvoorbeeld operationele kosten? Hoe verhoudt de management fee zich tot de Total Expense Ratio?2 De verwachte rendementen lijken veelbelovend, maar zijn de kosten van complexe producten wel voldoende inzichtelijk gemaakt? Die worden namelijk vaak vergeten en achteraf worden ze aan u doorberekend. Sommige complexe producten zijn zo duur dat de verwachte outperformance niet valt te realiseren. Omvang huidige beleggingen Wordt uw pensioenfonds een van de eerste beleggers in het product? Hoeveel bestaande cliënten zijn er al? Wat zijn de ervaringen van deze cliënten? Heeft de vermogensbeheerder ook eigen geld in het product belegd?
2
Het totaal van provisies en kosten van een beleggingsfonds als percentage van het totaal belegd vermogen (www.fd.nl, Woordenboek).
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 13
3 Kwalitatieve beoordeling Bestaand kennisniveau Ook het kennisniveau bij het bestuur is van belang. In hoeverre zijn de bestuursleden in staat om zich zelfstandig een mening te vormen over de ontwikkeling van de (out)performance en risico’s van het product? Indien de bestaande kennis niet toereikend is, is er voldoende animo om het kennisniveau te verhogen of is er budget beschikbaar om een externe (beleggings)adviseur/fiduciair manager aan te stellen die het bestuur hierin kan ondersteunen? Wellicht maakt het bestuur al gebruik van een beleggings adviseur/fiduciair manager. In dat geval is het raadzaam om deze om input te vragen voor de beoordeling. Zijn er voor deze betrokkene extra kosten aan het beoordelen van dit product op continue basis verbonden, indien het bestuur besluit om dit product in de portefeuille op te nemen? Beschikbaarheid van transparante informatie In hoeverre is er, naast kwantitatieve data, transparante informatie beschikbaar over de kwalitatieve kenmerken van een product? Bij alternatieve beleggingen weegt dit aspect vaak zwaar. Bij hedge funds die niet onder een bepaalde regulering vallen, is de transparantie van informatie bijvoorbeeld niet altijd volledig. Zijn alle risico’s volledig inzichtelijk gemaakt?
“Koop nooit iets wat u niet begrijpt!” Waardering Hoe komt de waardering tot stand? Is deze gebaseerd op marktprijzen of op een waarderingsmodel? Indien gebaseerd op een waarderingsmodel: is dit een intern of een extern model? Indien er gebruik wordt gemaakt van een intern model: is er een onafhankelijke evaluatie geweest op het waarderingsmodel?
© 2008 KPMG Advisory N.V.
14 De pensioenwereld in 2009
Complexiteit Hoe zit de structuur van het product in elkaar? Hoeveel verschillende typen effecten en financiële instrumenten zijn er toegestaan? Welke typen derivaten zijn toegestaan? Zijn alle risico’s volledig inzichtelijk? Wordt er bijvoorbeeld in ‘asset-backed securities’ (ABS) belegd, dan is het van belang de structuur ervan goed te doorgronden. Hierbij kan de eindbelegger niet alleen afgaan op de rating van een rating agency (zoals blijkt door het relatief hoge aantal verlaagde ratings in deze sector sinds het begin van de kredietcrisis), maar is een analyse op een hoger detailniveau naar het onderliggende onderpand aan te bevelen. Daarnaast zijn binnen dergelijke structuren vaak ook risico’s aanwezig die niet gerelateerd zijn aan het onderpand, zoals het tegenpartijrisico van derivatentransacties in het ABS-vehikel. Kwaliteit van de vermogensbeheerder Wat is de kennis en ervaring van de beheerder en het portefeuillemanagement team op dit product? In hoeverre wordt er belegd conform een helder gedefinieerd proces? Productontwikkeling door de vermogensbeheerder Uit recent onderzoek3 van KPMG is gebleken dat vermogensbeheerders de risico’s van producten die zij op de markt brengen niet altijd volledig kunnen meten en beheersen. Daarnaast blijkt dat de operationele en administratieve verwerking vaak problemen met zich meebrengt, zeker als het om complexe producten en derivaten gaat. Daarom moeten bestuurders zich een goed beeld vormen van de wijze waarop door vermogensbeheerders een nieuw product is ontwikkeld. De aspecten in dit proces worden hieronder toegelicht.
3
‘Beyond the credit crisis: the impact and lessons learnt for investment managers’, KPMG International, 26 juni 2008.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 15
Beoordeling van de productontwikkeling Het is voor pensioenfondsbestuurders raadzaam om de beoordeling van de ontwikkeling van nieuwe beleggingsproducten te verweven in het eigen acceptatieproces. De beoordelingscriteria bij productontwikkeling zijn in te delen naar de volgende drie aandachtsgebieden: 1 Wet- en regelgeving • In hoeverre kan de vermogensbeheerder aantonen dat het nieuwe product aan de geldende wet- en regelgeving voldoet? Denk aan MiFID, UCITS III/IV en regelgeving op het gebied van derivaten. • Wordt aan alle rapportagevereisten van de toezichthouder voldaan? 2 Economische aspecten • In hoeverre maakt de vermogensbeheerder gebruik van schaalvoordelen bij de productie van het nieuwe product? • Kan de vermogensbeheerder aantonen dat het product aansluit bij de vraag uit de markt? Ook de winstgevendheid van het product is van belang; doorgaans een aspect waarover een pensioenfonds lastig informatie weet los te krijgen bij de vermogensbeheerder. • Stel uzelf de vraag: is het product goed voor het pensioenfonds of voor de vermogensbeheerder? De verwachte rendementen van complexe producten kunnen hoog zijn, maar de kosten worden vaak vergeten. 3 Procesgerelateerde aspecten • Hoe is het nieuwe product opgenomen in de processen en procedures van de vermogensbeheerder? • Past het product op het bestaande IT-platform voor het in- en doorvoeren van transacties en het administreren van de beleggingen? • Hoe is de waardering van het product opgezet?
© 2008 KPMG Advisory N.V.
16 De pensioenwereld in 2009
• Zijn er goede afspraken gemaakt met (externe) dienstverleners indien pro cessen zijn uitbesteed, zoals outsourcing van backofficeactiviteiten en het aanleveren van pricinginformatie? Zie voor de waardering van beleggingen het artikel ‘Alternatieve beleggingen als bron van liquiditeitsrisico voor pensioenfondsen?’ in deze uitgave. In onderstaande figuur zijn de te evalueren processen opgenomen
Research
Portfolio Management
Trading
Risk & Compliance
Verslaglegging
Rapportage
Identificeren van investeringsmogelijkheden
Simuleren van investering
Orderrouting
Controleren limiet per order
Boekhoudkundige regels (IFRS, US-GAAP, HGB)
Rapportage aan toezichthouders (AFM, DNB)
Bijhouden van portfolio holdings
Managementklantrapportage
Clearing via custodian
Klant rapportage
Evalueren van investeringsmogelijkheden
Bepalen van investeringsstrate Implementeren van investeringsstrategie
Ordermanagement
Order control
Monitoren bandbreedtes
Meten van risico en rendement Checken van marktconformiteit
Overbrengen van opdracht naar ‘trading’
Berekenen NCW Financiële jaarverslagen
Data IT Geïntegreerde bedrijfsprocessen Er moet gestreefd worden naar een nieuwe productintroductie op basis van Straight-Through-Processing.
Figuur 2: Te evalueren processen
Aanbevelingen De ontwikkelingen op financiële markten van het afgelopen jaar hebben eens te meer het belang van risicomanagement door pensioenfondsen duidelijk gemaakt. Het zorgvuldig beoordelen van bestaande en nieuwe beleggings producten is hier cruciaal. Aan u als pensioenfondsbestuurder de taak te toetsen of de productontwikkeling bij de vermogensbeheerder op de goede manier is ingebed. Stel eisen aan nieuwe producten, ken uw risico’s, weet wat u hebt en begrijp wat u krijgt! Daarvoor dient u als bestuurders een aantal stappen te zetten en acties te ondernemen waaronder de inrichting van een raamwerk. U dient ook budget en deskundigheid beschikbaar te hebben. Uit onderzoek4 blijkt dat veel vermogensbeheerders op dit punt hun zaken niet
4
‘Beyond the credit crisis: the impact and lessons learnt for investment managers’, KPMG International, 26 juni 2008.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 17
op orde hebben. Reden te meer om úw zaken wél goed op orde te hebben! U mag er niet van uitgaan dat u en uw collega’s het nieuwe beleggingsproduct a priori ten volle begrijpen. Kortom, stel hoge eisen aan nieuwe producten. Acties voor pensioenfondsbestuurders: • Screen uw eigen beleggingsportefeuille opnieuw, houd uw vermogens beheerbeleid tegen het licht met speciale aandacht voor complexe producten. • Stel vast in welke beleggingscategorieën u wilt beleggen, wat daarvan de karakteristieken zijn en of u deze ten volle begrijpt. • Vergewis u ervan dat de diversificatie die uw vermogensbeheerder voorstelt goed is voor uw pensioenfonds. • Houd ook uw derivatenhandboek nogmaals tegen het licht. • Analyseer uw acceptatiebeleid kritisch, bekijk opnieuw de toetsingscriteria en herzie dit beleid indien nodig. • Bekijk uw ‘risk appetite’ opnieuw: welke risico’s bent u bereid te nemen? • Stel vast of er binnen uw bestuur voldoende deskundigheid en monitoringscapaciteit aanwezig is. • Stel uw eigen beleid vast en vaar een eigen koers. Waak voor kuddegedrag.
Verder lezen: ‘Beyond the credit crisis: the impact and lessons learnt for investment managers’, KPMG International, 26 juni 2008
© 2008 KPMG Advisory N.V.
02 Fraudebeheersing loont!
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 19
Auteurs: Hessel van Bruggen en Martine van Oppenraaij
Berichtgevingen in de pers over vastgoedfraude waarbij pensioenfondsen forse schade hebben opgelopen, hypotheekfraude, boekhoudschandalen en ander ongewenst gedrag leiden ook bij pensioenfondsen tot steeds meer aandacht voor het inrichten van een antifraude- en integriteitbeleid. Uit het namens KPMG uitgevoerd onderzoek van NIPO blijkt dat driekwart van de pensioenfondsen anno 2008 een beleid heeft met betrekking tot het voorkomen van fraude en dat 40% hiervan het beleid bij de vermogens beheerder en/of uitvoerder heeft belegd. Pensioenfondsen zijn over het algemeen van mening dat fraude niet zonder meer voorkomen kan worden, aangezien er altijd wel een mogelijkheid is om van regels af te wijken. Wij stellen dat pensioenfondsen met de juiste combinatie van harde en zachte beheersmaatregelen de kans op een materiële fraude wel degelijk verder kunnen verkleinen en tegelijkertijd kunnen zorgen voor een goede set van maatregelen om eventuele onregelmatigheden tijdig te ontdekken en vervolgens adequate maatregelen te nemen. Perspectief De pensioenwereld is een dynamische wereld. In figuur 3 geven wij onze impressie van de turbulentie waarin pensioenfondsen zich bevinden. In deze turbulentie worden door verschillende belanghebbenden eisen gesteld en verzoeken gedaan aan het pensioenfonds om ‘in control’ te zijn op het gebied van fraude en integriteit. Van vertrouwen naar ‘in control’ Uit het NIPO-onderzoek komt naar voren dat pensioenfondsen die maatregelen op het gebied van fraudebeheersing hebben opgezet en ingevoerd, dit vooral gedaan hebben op onderdelen van de organisatie, maar dat zij geen integrale aanpak kennen. Bij ruim 7% van de respondenten van het NIPO-onderzoek is de gedragscode een manier om frauderisico’s te beheersen. Dit is naar onze mening echter niet voldoende. Uit de verdere toelichting zult u begrijpen waarom wij die mening zijn toegedaan.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
20 De pensioenwereld in 2009
Onduidelijkheid omtrent zakenpartners en samenwerkingsverbanden
Belang van (bescherming) reputatie
Vragen over integriteit en vastgoedsector
Pension Fund Governance
Toenemende stroom persberichten en publicaties omtrent vastgoedsector Pensioenwereld Vragen vanuit sociale partners
Verscherping toezicht
Veranderende wet- en regelgeving
Waardecreatie en risicobeheersing Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Corporate Governance
Figuur 3: Marktontwikkelingen in de pensioenwereld
Uit eerdere bijeenkomsten is gebleken dat pensioenfondsen van mening zijn dat niet alles in regels kan worden omgezet. Een zoektocht naar een juiste balans tussen regels en vertrouwen is er vaak niet geweest. De huidige situatie van vertrouwen is vaak historisch ontstaan en heeft (tot nu toe) niet veel grote problemen opgeleverd. Vraag voor ons daarbij is altijd of problemen er niet zijn of dat ze niet bekend zijn. Wij benadrukken daarbij dat ervaringen uit het verleden geen garantie voor de toekomst zijn en dat de huidige maatschappij steeds hogere eisen stelt, ook aan pensioenfondsen. Een gedegen, geïntegreerd en businessgedreven antifraudebeleid kan hierin een zeer belangrijke rol vervullen. In dit artikel bespreken we hoe pensioenfondsen in de toekomst het anti fraudebeleid naar een hoger plan kunnen tillen en frauderisico’s beter kunnen beheersen. Daarbij besteden we aandacht aan de vraag hoe pensioenfondsen risico’s op het gebied van fraude en integriteit in kaart kunnen brengen en hoe pensioenfondsen een fraudebeleid kunnen ontwikkelen. Wij hopen daarmee een bijdrage te leveren aan het inzicht in de risico’s, de beheersing van schade uit ongewenst gedrag en, misschien wel het belangrijkst, bescherming van het imago van het fonds.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 21
Fraude Een eenduidige definitie voor fraude bestaat niet. Binnen de accountants regelgeving wordt fraude gedefinieerd als een opzettelijke handeling door één of meer personen uit de kring van de leiding, de organen belast met governance, het personeel of derden, waarbij misleiding wordt gebruikt om een onrechtmatig of onwettig voordeel te behalen. Voor pensioenfondsen is het belangrijk om binnen het eigen beleid ook goed te definiëren wat onder fraude wordt verstaan. Fraudedriehoek In geval van fraude is er altijd sprake van drie samenhangende factoren: druk, gelegenheid en rationalisatie. Over de jaren heen is de combinatie van deze drie factoren bekend geworden als de fraudedriehoek.
Gelegenheid
Rationalisatie
Druk
Figuur 4: Fraudedriehoek
De fraudedriehoek helpt om inzicht te krijgen in de (soorten) risico’s die orga nisaties lopen op het gebied van fraude en integriteit. Gelegenheid wil zeggen dat binnen het pensioenfonds de mogelijkheid bestaat om (interne) fraude te plegen. Om dit tegen te gaan is een goede interne beheersing noodzakelijk. Criminologisch onderzoek toont aan dat de angst om ontdekt te worden en de angst voor ‘straf’ de belangrijkste preventieve maatregelen zijn voor (interne) fraude. Een heldere opzet en het feitelijk bestaan van interne beheersmaatregelen verkleinen de kans tot het plegen van interne fraude. Dit is echter niet voldoende. Onze ervaring is dat de meeste integriteitinbreuken niet enkel ontstaan door het ontbreken van interne beheersmaatregelen, maar door het gebrek aan daadwerkelijk afdwingen van
© 2008 KPMG Advisory N.V.
22 De pensioenwereld in 2009
de naleving ervan in de praktijk. De feitelijke werking van de bestaande interne beheersmaatregelen blijkt dan onvoldoende overeen te komen met de in opzet bedachte maatregelen: ‘men gedraagt zich niet zoals afgesproken.’ Druk door persoonlijke en zakelijke factoren en omstandigheden kan eveneens leiden tot frauduleuze handelingen. Persoonlijke druk kan bijvoorbeeld ontstaan als gevolg van extreme factoren zoals een verslaving, schulden, grote verliezen of hebzucht. Naast persoonlijke factoren zijn er ook zakelijke factoren die kunnen leiden tot druk. Voorbeelden hiervan zijn het realiseren van targets en bonussen. Rationalisatie betreft het ‘goedpraten’ van (ongewenst) gedrag. Het is een soort afweermechanisme waarmee iemand onaanvaardbare impulsen aanvaardbaar tracht te maken met behulp van logische en verstandelijke overwegingen, zodat gevoelens van schuld of schaamte vermeden kunnen worden. Fraudeurs zien zichzelf vaak niet als fraudeur. Veelvoorkomende rationaliseringen zijn: “Wat ik doe, is niet zo erg”, “Het bedrijf mist het toch niet”, “Ik leen het tijdelijk en ik betaal het later terug”, etc. Governance en grip op fraude Veel pensioenfondsen hebben het vermogensbeheer en de pensioen administratie niet in eigen beheer, maar uitbesteed aan een uitvoerings organisatie. Daardoor ontstaat een noodzaak voor het bestuur van het pensioenfonds om toezicht te houden op het fraudebeleid van de uitvoerings organisatie. Voor de uitvoeringsorganisatie betekent dit dat zij verantwoording moet kunnen afleggen over de beheersing van risico’s op het gebied van fraude en integriteit. Voor het toezicht en de verantwoording is een beleid dat hiervoor houvast biedt een belangrijke voorwaarde. Voor een effectieve en efficiënte aanpak van fraude en fraudepreventie ligt er een noodzaak om na te denken over een centrale verantwoordelijkheid op het gebied van fraudebeheersing. Het lijkt voor een pensioenfonds voor de hand te liggen om de verantwoordelijkheden in dit geval bij het fonds of bij het uitvoeringsorgaan neer te leggen. In het laatste geval zal het bestuur van het fonds inzicht willen hebben in de effectiviteit van het antifraudebeleid. Taken en verantwoordelijkheden dienen vervolgens gedefinieerd te worden voor toezicht door de Raad van Commissarissen, de directie en het lijnmanagement en de Internal Audit- en monitoringfuncties.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 23
Door de vele vormen van fraude zijn taken en verantwoordelijkheden voor een antifraudebeleid in de praktijk vaak versnipperd binnen de organisatie. We zien taken terug bij onder andere de afdelingen Compliance, Human Resources, Risk Management, Security en Internal Audit. Deze versnippering leidt tot een ineffectief en inefficiënt beleid. Een integrale visie en aanpak van fraudebeheersing Om tot een effectief en efficiënt beleid te komen dat in lijn ligt met de doel stellingen van de organisatie is het essentieel om vanuit een integrale visie een praktische en geïntegreerde aanpak te kiezen. Omdat pensioenfondsen te maken kunnen krijgen met zeer uiteenlopende risico’s van fraude en ongewenst gedrag en daarnaast uiteenlopende beheers maatregelen op grond van externe regelgeving moeten hanteren, is het voor pensioenfondsen de uitdaging om een alomvattende en geïntegreerde strategie toe te passen. In onze visie kenmerkt een dergelijke aanpak zich door zich te richten op drie deelgebieden, die hierna schematisch worden weergeven.
Preventie
Detectie
Respons
Figuur 5: Deelgebieden geïntegreerde strategie
© 2008 KPMG Advisory N.V.
24 De pensioenwereld in 2009
Wanneer de taken en verantwoordelijkheden binnen de organisatie bekend zijn, kan een verdere invulling gegeven worden aan het antifraudebeleid. In bovenstaand model is een onderverdeling gemaakt naar preventie, detectie en respons. Een effectieve, vanuit de onderneming gestuurde strategie voor het risicomanagement van fraude en ongewenst gedrag is gericht op drie doelstellingen: Preventie: beheersmaatregelen ontworpen om het risico op het zich voordoen van fraude en ongewenst gedrag te reduceren. Detectie: beheersmaatregelen ontworpen om fraude en ongewenst gedrag te ontdekken wanneer die zich voordoen. Respons: beheersmaatregelen ontworpen om correctief op te treden en de door fraude of ongewenst gedrag veroorzaakte schade te herstellen. De onderdelen van zo’n integrale strategie zijn hieronder weergegeven. Hierbij is van belang dat pensioenfondsen de maatregelen in onderlinge samenhang ontwikkelen, implementeren en evalueren. Antifraudebeleid Preventie
Detectie
Respons
• Toezicht directie/Raad van Commissarissen • Taken directie en lijnmanagement • Internal Audit- en monitoringfunctie • Fraude- en integriteitrisicoanalyse • Gedragscode en gerelateerde regelingen • Screening van werknemers en derden • Communicatie en training • Processpecifieke frauderisicocontrols
• Meldstructuur • Auditing en monitoring • Proactieve forensische data-analyse
Figuur 6: Onderdelen integrale strategie
© 2008 KPMG Advisory N.V.
• Intern onderzoeksprotocol • Handhavings- en sanctioneringsprotocol • Communicatieprotocol • Herstel- en verbeterprotocol
De pensioenwereld in 2009 25
Frauderisico’s bij pensioenfondsen De basis van een adequaat fraudebeleid is het uitvoeren van een gedegen frauderisicoanalyse. Uit het onderzoek van NIPO blijkt dat de meeste pensioenfondsen op strategisch niveau en op processen structurele fraude risicoanalyses uitvoeren of dit overlaten aan de uitvoeringsorganisatie of bij een afdelingsmanager leggen. De frauderisicoanalyse is, zoals gezegd, een belangrijke stap voor pensioenfondsen om uit te voeren; immers wanneer de risico’s in kaart zijn gebracht, kan het pensioenfonds gerichte maatregelen ontwerpen om deze risico’s te mitigeren. Frauderisico’s kunnen we onderscheiden in generieke (algemene) frauderisico’s en meer specifieke frauderisico’s. Frauderisico’s spelen zowel op organisatie niveau als op procesniveau en zijn binnen de uitvoeringsorganisatie van pensioenfondsen nader onder te verdelen in vermogensbeheer en pensioen administratie. We hebben al gezien dat het onvoldoende toewijzen van taken en verantwoor delijkheden op het gebied van fraude(beheersing) een gelegenheid vormt voor frauduleus handelen bij pensioenfondsen. Andere, meer algemene factoren die daarbij op organisatieniveau een rol spelen zijn: • complexe organisatiestructuur (gelegenheid); • performance fees en bonusstructuur; • druk om dekkingsgraad op niveau te krijgen of te houden; • uitbesteding van processen. Binnen vermogensbeheer bestaan verschillende risico’s op fraude die door pensioenfondsen in meer of mindere mate zijn gemitigeerd. Risico’s bij vermogensbeheer hangen samen met: • vastgoedbeleggingen, onder andere ten aanzien van acquisitie/dispositie; • waarderingen vastgoed; • persoonlijke verrijking door afwijkende prijsafspraken met tegenpartijen bij handel in effecten; • handel met voorkennis; • complexe beleggingsstructuren; • kasverkeer, veel bankrekeningen.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
26 De pensioenwereld in 2009
Bij de pensioenadministratie zien we ter illustratie de volgende risico’s op fraude: • onjuiste of onvolledige deelnemersadministratie; • opvoeren van fictieve deelnemers; • het voortzetten van uitbetalingen na overlijden deelnemer naar bankrekening van medewerker; • premievorderingen afboeken tegen vergoeding in privé. Voor pensioenfondsen is de grote uitdaging om vast te stellen in hoeverre de bestaande risico’s op organisatie- en procesniveau in kaart zijn gebracht en vervolgens te evalueren in hoeverre maatregelen zijn geëffectueerd om deze risico’s te beheersen. Voor het in kaart brengen van de stand van zaken op organisatieniveau biedt de hiervoor behandelde strategie een goed houvast. Voor de risico’s op procesniveau zijn gerichte analyses met behulp van interne of externe fraudedeskundigen vereist. Na een eerste gedegen analyse kan vervolgens periodiek een update worden uitgevoerd. Conclusie: Een goed werkend fraudebeheerssysteem vereist een integrale benadering Omdat er steeds meer regels en normen gelden voor zakelijk gedrag, hebben veel pensioenfondsen zich nog niet weten te ontworstelen aan de vraag hoe zij de ontelbare risico’s van fraude en ongewenst gedrag kunnen verminderen. Veelal zijn de maatregelen ofwel uitbesteed ofwel enkel op onderdelen ingericht binnen de organisatie. De ontwikkeling van een integraal fraudebeheerssysteem is een belangrijke stap in het managen van deze uitdaging. Pensioenfondsen die hieraan willen beginnen moeten allereerst beoordelen hoe goed zij de frauderisico’s beheren door na te gaan welke elementen van preventie, detectie en respons zij nu daadwerkelijk hebben geïmplementeerd. Een integraal fraudebeheerssysteem bevordert niet alleen een correcte naleving van wettelijke verplichtingen, maar helpt het pensioenfonds ook zijn kernwaarden en prestaties op elkaar af te stemmen en de reputatie van de organisatie te beschermen.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 27
© 2008 KPMG Advisory N.V.
03 Toezichthouder AFM wordt strenger; van Verkennen naar Evalueren
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 29
Auteurs: Andrea van Herk en Lydwine Wilod Versprille
Pensioenfondsen hebben de afgelopen jaren veel tijd en energie besteed aan nieuwe wet- en regelgeving. Bovendien staan zij sinds 1 januari 2007 ook onder toezicht van de AFM5. Daarmee is ‘compliance’ een terugkerend agendapunt geworden tijdens bestuursvergaderingen. Maar in hoeverre zijn pensioenfondsbestuurders zich bewust van de mate waarin hun pensioenfonds compliant is? En welke risico’s loopt een fonds eigenlijk bij niet-compliant zijn? Toezichthouder AFM speelt op het compliancetoneel een belangrijke en bepalende rol. Wat kunnen pensioenfondsbestuurders de komende jaren van de AFM verwachten en – belangrijker nog – hoe dienen zij dit te vertalen naar de eigen organisatie? Een korte reis door de tijd. Eindbestemming: 1 januari 2011. Vanzelfsprekend is een goede verankering van de implicaties van wet- en regelgeving in uw organisatie een vereiste. Een goede governance- en compliancestructuur kan daarbij ondersteuning bieden en ervoor zorgen dat u als bestuurder op de hoogte bent van de mate waarin uw pensioenfonds compliant is – en welke risico’s u loopt bij niet-compliant zijn. Uit KPMG-onderzoek6 blijkt dat 90% van de bestuursleden aangeeft op de hoogte te zijn van de compliancerisico’s die het pensioenfonds loopt. Van dit gedeelte heeft meer dan de helft van de pensioenfondsen de compliance risico’s langer dan een half jaar geleden in kaart gebracht, en 17% van de bestuursleden geeft aan de compliancerisico’s niet in kaart te hebben gebracht. Aan deze groep de vraag of het niet hoog tijd is om deze risico’s (opnieuw) te bestuderen, zeker gezien de speerpunten die de AFM zich in 2008 ten doel stelde: toezicht op de informatieverstrekking door pensioenfondsen en begrijpelijkheid van informatie. Bovendien is het evident dat pensioenfonds bestuurders alleen dan compliancerisico’s kunnen bestuderen en analyseren wanneer zij zelf het belang ervan inzien.
5 6
Autoriteit Financiële Markten. KPMG heeft een onderzoek uitgevoerd in september 2008 onder 100 ondernemingspensioenfondsen. De uitkomsten van het onderzoek zijn in deze publicatie opgenomen.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
30 De pensioenwereld in 2009
Begrijpelijkheid speerpunt AFM in 2008 7 “Het is niet moeilijk om onbegrijpelijk te zijn, het is veel lastiger om wél begrijpelijk te communiceren.” Met die woorden opende het hoofd transparantietoezicht van de AFM Johan de Groot vrijdag 26 september 2008 het AFM Pensioenseminar over begrijpelijke pensioeninformatie. Op 27 november 2008 vond het jaarlijkse AFM Pensioencongres plaats onder de titel ‘Dichter bij de deelnemer’. 7
Toezicht AFM op informatieverstrekking Een van de speerpunten van de AFM in 2008 was het toezicht op de infor matieverstrekking door pensioenfondsen. In dit kader vonden beide auteurs het interessant om met de AFM over dit onderwerp in gesprek te treden. KPMG sprak met de heer mr. J.W. van Miltenburg, Manager Transparantietoezicht Financiële Producten bij de AFM. In de rest van dit artikel zal verwezen worden naar ‘de AFM’. In onze gesprekken passeerden nogal wat onderwerpen de revue: de huidige ontwikkelingen binnen de pensioenwereld, de stappen die de AFM de afgelopen jaren heeft gezet als toezichthouder van pensioenfondsen, de toekomstvisie van de AFM en de wijze waarop de ‘principle-based’ normen in de wet- en regelgeving zich verhouden tot het incidenteel repressief toezicht zoals dat door de AFM kan worden uitgeoefend. Immers, ‘principle-based’ normen zijn sterk gebaseerd op de te bereiken resultaten maar bevatten ook geboden of verboden. Dergelijke normen staan de gebruiker toe om deze zelf nader in te vullen. Maar de gebruiker – het pensioenfonds – kan wel worden gecorrigeerd of gesanctioneerd door de AFM wanneer het de uitgangspunten niet juist implementeert. Dit levert een evenwicht op tussen duidelijkheid van de norm en de verantwoordelijkheid om deze in te vullen. Onderstaande tijdslijn geeft weer welke stappen de AFM tot op heden heeft gezet en zal zetten binnen de pensioenbranche. De inhoud van dit artikel sluit aan bij deze tijdslijn.
2007 Verkennen
2008 Uitleggen
2009 Onderzoeken
2010 Handhaven
2011 Evalueren
Figuur 7: Stappen AFM in de tijd
7
Bron: www.afm.nl, nieuwsbrief 23 september 2008.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
Pensioenregister
De pensioenwereld in 2009 31
2007 en 2008: Verkennen en Uitleggen Voor de AFM kenmerkte het jaar 2007 zich vooral door een verkenning van de pensioenbranche. Het toezicht in 2008 (‘Uitleggen’) was te beschrijven als ‘risicogeoriënteerd’. Risicogeoriënteerd toezicht impliceert dat er sprake is van complexe en risicovolle producten en diensten. En inderdaad, de pensioen regeling werd door de AFM als complex product aangemerkt.8 Transparantie van informatieverstrekking richting deelnemers was een belangrijk aandachts punt voor de AFM in 2008. Prioriteit hadden de begrijpelijkheid van informatie en het maken van de juiste keuzes omtrent opbouw en aanwending van pensioen door deelnemers. Om de genoemde transparantie te bevorderen heeft de AFM sinds januari 2007 diverse activiteiten ontplooid. Het houden van een steekproef naar de kwaliteit van Uniforme Pensioenoverzichten (UPO’s) was een belangrijke activiteit. Daarnaast heeft de AFM zich sinds begin 2007 vooral toegelegd op de dialoog met de pensioenbranche. Een groot deel van de bevraagde pensioenfondsbestuurders kwalificeert de rol die de AFM de afgelopen twee jaar heeft vervuld als een passieve (33% van de ondervraagden) dan wel informerende rol (31% van de ondervraagden). Invullen van ‘principle-based’ normen Zoals bekend is de wet- en regelgeving die geldt voor pensioenfondsen ‘principle based’. Een onderdeel van toezicht op basis van ‘principle-based’ normen is de beïnvloeding van het gedrag. De norm geeft aan waarnaar het pensioenfonds dient te streven, maar de wijze waarop is aan het pensioenfonds zelf. Dat is de theorie. In de praktijk blijkt dat pensioenfondsen een grote behoefte hebben aan ‘guidance’. De AFM is daarom van plan om in 2009 ‘good practices’ aan te wijzen, bijvoorbeeld door marktpartijen te vragen hun startbrieven beschikbaar te stellen voor andere pensioen fondsen en pensioenuitvoerders. Dat het invullen van deze ‘open normen’ voor veel pensioenfondsen geen sinecure is, blijkt ook uit de uitslag van de onderzoeksvraag met betrekking tot transparante informatieverstrekking door pensioenfondsen.9 Zeventig procent van de respondenten geeft aan het enigszins dan wel behoorlijk lastig te vinden om zo transparant mogelijk te communiceren.
8 9
Document ‘Beleid en prioriteiten AFM Periode 2007- 2009’. KPMG heeft een onderzoek uitgevoerd in september 2008 onder 100 ondernemingspensioenfondsen. De uitkomsten van het onderzoek zijn in deze publicatie opgenomen.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
32 De pensioenwereld in 2009
2009 en 2010: Onderzoeken en Handhaven Het toezicht van de AFM zal in 2009 en 2010 vooral normbevorderend of zelfs repressief van aard zijn. De AFM zal 20% van haar tijd besteden aan het informeren van pensioenfondsen en andere partijen door middel van nieuwsbrieven, het publiceren van informatie op de website en het organiseren van seminars en congressen, etc. De overige 80% zal de AFM besteden aan controles en handhaving bij overtredingen. Speerpunt daarbij is onder meer het thema informatieverstrekking (UPO’s en startbrieven). Naast het thema informatieverstrekking (waaronder ook waardeoverdracht en zorgplicht) kunnen ook onderwerpen als consumentenbescherming, privacy en interne waarden en gedrag relevant zijn. Voor pensioenfondsen is het daarom van belang om de compliancerisico’s (opnieuw) in kaart te brengen en hier adequaat op te sturen. Een thema gerichte benadering van wet- en regelgeving kan hierbij voor veel pensioen fondsen uitkomst bieden en geeft handvatten om te kunnen monitoren en te rapporteren over de mate van compliance.
Thematische aanpak van wet- en regelgeving Bij een thematische aanpak worden eerst de externe wet- en regelgeving en indien gewenst de interne regels gegroepeerd naar thema. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld thema’s als consumentenbescherming en uitbesteding. Vervolgens worden deze wetten en regels vertaald door een compliancedeskundige naar normen voor de organisatie. De compliancedeskundige stelt vast welke risico’s verbonden zijn aan het niet voldoen aan de norm. Ten slotte wordt vastgesteld welke beheersmaatregelen noodzakelijk zijn om compliant te zijn en de risico’s te mitigeren.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 33
Informatie moet begrijpelijk zijn Hoe communiceer ik zo helder mogelijk met (gewezen) deelnemers en gepensioneerden en voldoe ik tegelijkertijd aan de verplichtingen uit weten regelgeving? Dat is de uitdaging voor fondsbesturen als het gaat om informatieverstrekking. Om hier adequaat invulling aan te kunnen geven is het opstellen van een communicatieplan een eerste vereiste. Het bestuur moet weten welke informatie op welk moment aan de doelgroep moet worden verstuurd. Aan de hand van het communicatieplan kan het bestuur vaststellen of de juiste informatie op de juiste momenten wordt verstrekt. Vervolgens kan per communicatiedrager worden getoetst of deze voldoet aan wet- en regelgeving. Een checklist opgesteld door een compliancedeskundige is hierbij een goed hulpmiddel. Daarna volgt het belangrijkste: de begrijpelijkheid van de communicatie voor niet-pensioendeskundigen. Een ‘lekenpanel’ van wisselende samenstelling kan daarbij uitkomst bieden. Voorafgaand aan publicatie leest en beoordeelt het panel de communicatie-uitingen op helderheid van taal en boodschap. 2011: Evalueren De meeste pensioenfondsen hebben qua heldere informatieverstrekking nog een lange weg te gaan. Een van de uitdagingen op dit pad is het op te zetten pensioenregister dat per 1 januari 2011 toegankelijk moet zijn voor (gewezen) deelnemers. Hiertoe is begin mei 2008 de Stichting Pensioenregister opgericht, een samenwerkingsverband van pensioenkoepels, verzekeraars en de Sociale Verzekeringsbank. De AFM bekijkt hoe zij de stichting kan ondersteunen bij het realiseren van haar doelstellingen. Op de genoemde datum moet elk lid van de doelgroep op één punt een eenvoudig en volledig overzicht kunnen krijgen van alle door hem of haar opgebouwde pensioenaanspraken en AOW-uitkering. Het register zal volledig ‘web-based’ zijn. Om een dergelijk systeem te kunnen inrichten dienen alle pensioenfondsbesturen de komende jaren de nodige inspanningen te leveren rond dit thema.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
34 De pensioenwereld in 2009
Conclusie De wijze waarop de AFM haar toezichthoudende rol in de pensioenbranche vervult kenmerkt zich door vijf fasen, van verkennend, uitleggend, onder zoekend naar handhavend en evaluerend – met als uiteindelijk doel het pensioenregister op 1 januari 2011 als evaluatiemoment. In 2009 zal de AFM er uitgebreider op toezien dat uitgaande communicatie transparant en begrijpelijk is voor (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. De belangrijkste boodschap die de AFM pensioenfondsen meegeeft is: “maak informatie relevant” zodat de doelgroep het belang inziet van het lezen en begrijpen van pensioeninformatie. Repressief toezicht hoeft niet op gespannen voet te staan met de ‘principlebased’ norm. “Open normen vragen om actieve marktpartijen en alerte brancheorganisaties”, stelt de AFM.10 Pensioenfondsen zijn zelf verantwoor delijk voor de invulling die zij geven aan deze normen en het inbedden ervan in de organisatie. Een goede governance- en compliancestructuur is hiervoor vereist. Het inrichten van een compliancefunctie alléén is niet voldoende. Een goede toepassing van compliance betekent ook: werken aan meer bewustwording, betrokkenheid creëren onder bestuursleden en werknemers en het meetbaar en hanteerbaar maken van het complianceproces. Er is dus werk aan de winkel.
Verder lezen: www.afm.nl
10
www.afm.nl, InZicht, 30 juni 2006.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 35
© 2008 KPMG Advisory N.V.
04 Verslaggeving en controle bij wijzigende omstandigheden: Aandachtspunten bij fusie, overdracht, herverzekering en liquidatie
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 37
Auteurs: Frans Glorie en Annemiek Vromans
Bijna dagelijks lezen we berichten over volatiliteit in de dekkingsgraad en de invloed ervan op premiestelling en toeslagverlening. Continuïteit lijkt niet langer vanzelfsprekend. Pensioenfondsbesturen staan voor belangrijke beslissingen over het voortbestaan van hun fonds. Omgevingsfactoren hebben grote impact, zoals de verslaggeving door de onderneming (RJ 271/IAS 19), de trend van solidariteit naar individualiteit, de financieringsdruk door de kostendekkende premie, de verschuiving van pensioenrisico’s van werkgever naar deelnemer, de deskundigsheidseisen voor bestuurders en de strikte bepalingen rond Pension Fund Governance en interne beheersing. De continuïteitsanalyse – verplicht voor de bepaling van de indexatieambitie – krijgt zo een andere betekenis. Besturen dienen een afweging te maken: doorgaan in eigen beheer of kiezen voor een fusie, overdracht of herverzekering, al dan niet gevolgd door liquidatie. Kortom, de omstandigheden zijn gewijzigd. Wat betekent dit voor de verslaggeving en de interne en externe controle? Verslaggeving Wet- en regelgeving als referentiekader Externe verslaggeving van een pensioenfonds wordt bepaald door Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek, Pensioenwet (Financieel Toetsingskader) en Richtlijnen voor de jaarverslaggeving (RJ), waaronder RJ 610 voor Pensioen fondsen. Voor zover passend binnen de jaarverslaggeving kan ook rekening worden gehouden met de Aanwijzingen van De Nederlandsche Bank (DNB) bij de jaarstaten. Voor interne controle bestaan er minder harde regels, maar wet- en regelgeving stellen eisen aan bijvoorbeeld bestuurdersdeskundigheid, uitbesteding en interne beheersing. Continuïteit versus discontinuïteit Het raamwerk voor de verslaggeving is gebaseerd op de veronderstelling van continuïteit. Dit is relevant omdat in geval van discontinuïteit sprake kan zijn van andere waardering van activa en passiva. Immers, derden kunnen bij gedwongen verkoop van activa kortingen bedingen. Hoewel pensioen fondsen op grond van de Pensioenwet en de RJ de beleggingen en pensioen verplichtingen al op marktwaarde waarderen, zijn er in de praktijk toch veel kleine nuanceverschillen. © 2008 KPMG Advisory N.V.
38 De pensioenwereld in 2009
Fusie leidt door het opgaan in een ander fonds tot het verdwijnen van het pensioenfonds. Bij een (collectieve) waardeoverdracht worden de pensioen verplichtingen overgedragen onder gelijktijdig overdragen van activa. Daarnaast resteert meestal een lege huls; de bestaansgrond voor de stichting is weg gevallen. Liquidatie lijkt dan een logische vervolgstap. Overigens kan de periode van het ‘in liquidatie gaan’ tot de finale vereffening een lange periode beslaan. Daarin zijn toezicht door DNB en bestuursverantwoordelijkheid ongewijzigd van kracht. Herverzekering is ook een vorm van overdracht. Het verschil is echter dat het pensioenfonds blijft bestaan. Herverzekering kent vele verschijningsvormen, waarover later meer. Fusie of overdracht Bij fusie of overdracht is harmonisatie van waarderingsgrondslagen voor activa en passiva een belangrijk startpunt om de transactie op een goede manier te verwerken. Over en weer kan sprake zijn van verschillen. Uit ervaring is ons bekend dat het adagium ‘the devil is in the details’ vaak opgeld doet. De marktwaarde van beleggingen en (pensioen)verplichtingen kan op verschillende manieren worden bepaald. Er kan sprake zijn van een zekere gelijkwaardigheid door een vergelijkbare financiële positie (dekkingsgraad), maar het kan ook zo zijn dat de gelijkwaardigheid wordt bereikt door een extra bijdrage van de werkgever. Wat betekent een fusie of overdracht voor de verslaggeving van het verdwijnende pensioenfonds? Eigenlijk niet zoveel. De laatste balans wordt opgemaakt op het moment van fusie of overdracht. Hierbij worden alle activa en passiva weggeboekt. Niet uit balans blijkende verplichtingen gaan ook over naar het verkrijgende fonds. Er resteert – in principe – een nihil-balans. De waarderingsgrondslagen van het verdwijnende pensioenfonds worden ongewijzigd tot het laatste moment gehanteerd. Bij het verkrijgende pensioen fonds is sprake van de opboeking van activa en passiva en de samensmelting van de pensioenvermogens. Wij kunnen ons echter voorstellen dat de laatste jaarrekening van het verdwijnende pensioenfonds inzicht biedt in het effect van de harmonisatie op zowel waardering als dekkingsgraad. Herverzekering Zoals al aangegeven kent herverzekering veel verschijningsvormen. We beperken ons tot de ‘volledige herverzekering’. Richtlijn 610 (herzien 2007)
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 39
besteedt uitgebreid aandacht aan de verwerking van herverzekeringscontracten in de jaarrekening van pensioenfondsen (alinea 217 t/m 229). Onze ervaring bij de controles van de jaarrekeningen 2007 is dat dit onderwerp voor pensioen fondsen weerbarstige materie is. Een korte toelichting. Bij volledige herverzekering blijft het pensioenfonds bestaan en de pensioen verplichtingen worden op continue basis gewaardeerd. De activazijde van de balans ondergaat echter een metamorfose. Alle activa worden vervangen door één post: vordering op de herverzekeraar. Afhankelijk van het herverzekerings contract is een nadere onderverdeling voorgeschreven. Vorderingen zijn onderhevig aan kredietrisico, het risico van oninbaarheid. Naarmate de kredietwaardigheid van de tegenpartij afneemt, stijgt het kredietrisico. Dit moet tot uitdrukking komen in de waardering van de vorderingen. Alleen in geval van geen kredietrisico is de waardering gelijk aan de nominale waarde. In alle andere gevallen is sprake van een lagere waardering door de afslag voor kredietrisico. Deze kan zich bijvoorbeeld manifesteren door een hogere discontovoet voor het contant maken van toekomstige kasstromen. De Richtlijn geeft geen nadere aanwijzingen hoe de waardering uit te voeren. DNB heeft aanwijzingen gegeven voor het gebruik van ratings voor een indicatie van de kredietwaardigheid. Men kan zich afvragen of voor de opstelling van de jaarrekening het door DNB aangegeven gebruik van ratings de meest aangewezen methode is. Op dit moment wordt getwijfeld aan de objectiviteit en bruikbaarheid van ratings. Een alternatief is om de waardering te koppelen aan de solvabiliteit van de herver zekeraar. De beste systematiek in onze ogen is de door de markt gehanteerde ‘credit spread’11 op het moment van balansopmaak.
11
Renteverschil tussen twee obligaties en een optiestrategie waarbij een optie wordt gekocht en een andere verkocht ofwel geschreven, en de ontvangen premie op de geschreven optie hoger is dan de premie die betaald moet worden voor de gekochte optie. (www.fd.nl, Woordenboek)
© 2008 KPMG Advisory N.V.
40 De pensioenwereld in 2009
Liquidatie Als eenmaal de overdracht van rechten en verplichtingen, activa en passiva heeft plaatsgevonden vervalt eigenlijk de bestaansgrond van een pensioen fonds. Het bestuur besluit vaak tot afwikkeling om te komen tot liquidatie en vereffening. In deze fase zijn de formaliteiten – het strikt naleven van wet- en regelgeving, statuten en overige reglementaire bepalingen – van belang om claims en aansprakelijkstellingen te voorkomen. De verslaggeving is met name gericht op deze punten. Wij krijgen nogal eens de vraag: hoe ziet de laatste balans van een geliquideerd pensioenfonds eruit? Vaak wordt verondersteld dat dit een nihil-balans is. Wij zijn van mening dat het inzicht meer is gediend met – indien van toepassing – het tonen van het batig saldo (eigen vermogen) dat ter vrije beschikking staat van het bestuur in de vorm van het saldo op bankrekening. Alle overige vorderingen en schulden zijn afgewikkeld en er resteren ook geen voorwaardelijke activa en/of niet in de balans opgenomen verplichtingen en claims. Uiteraard wordt in deze jaarrekening in de toelichting helder uiteengezet waaraan het bestuur van plan is het batig saldo te besteden en hoe de verdere vereffening zal plaatsvinden. Interne en externe controle Communicatie en afstemming randvoorwaarden voor succes In de Pensioenwet wordt naar onze mening terecht veel belang gehecht aan interne beheersing. Ook de principes voor Pension Fund Governance vormen in dit kader een goede stimulans. Recente ontwikkelingen, zoals de kredietcrisis (‘ken uw risico’) en de vastgoedfraude, bewijzen nut en noodzaak van adequate risicobeheersing èn interne en externe controle. De pensioenwereld kent een hoge mate van uitbesteding en daarbovenop is ook uitbesteding van de uitbesteding geen uitzondering. Het bestuur is en blijft echter verantwoordelijk. De interne beheersing van de pensioen verslaggeving speelt daarbij een belangrijke rol. Het bestuur moet consistentie van informatie waarborgen die wordt aangeleverd door betrokken partijen als actuaris, administrateur, vermogensbeheerders, herverzekeraars, vast goedtaxateurs, waarderingsspecialisten voor derivaten, servicebureaus voor de uitkeringenadministratie en waardeoverdrachten en managers van beleggingsfondsen. Voorkomen moet worden dat het proces op een Poolse landdag gaat lijken.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 41
Wijzigende omstandigheden zijn cruciale momenten Vanuit het perspectief van interne controle zijn fusie, overdracht, herverze kering en liquidatie cruciale momenten. Dit zijn de momenten waarbij via afloop de exacte juistheid en volledigheid zal blijken. Wet- en regelgeving stellen geen specifieke eisen op het gebied van externe controle. Als onderdeel van de liqui datie verzoekt DNB het bestuur om de externe accountant van het pensioen fonds te vragen een rapportage op te stellen. De opdracht is vormvrij en dient invulling te krijgen door overleg tussen betrokken partijen ter vaststelling van de wederzijdse verwachtingen. Hoewel op het gebied van interne en externe controle nog veel kan worden verteld, volstaan wij met de opmerking dat het bestuur een niet te onder schatten rol speelt in de begeleiding van het pensioenfonds naar de volgende levensfase. Zorgvuldigheid en betrokkenheid zijn, zoals altijd, ook in dit traject goede deugden.
Vragen aan de pensioenfondsbestuurder: • Heeft het bestuur bij de keuze voor continuïteit of discontinuïteit alle voors en tegens helder op het netvlies staan? • Is de communicatie met de (gewezen) deelnemers begrijpelijk en goed op orde? • Zijn er voldoende waarborgen voor consistentie in de uitwerking? • Is er voldoende expertise aanwezig? • Is er een stappenplan opgesteld? • Is er een tijdpad voorhanden?
Verder lezen: Richtlijnen voor de jaarverslaggeving: www.rjnet.nl
© 2008 KPMG Advisory N.V.
05 Fiscale risico’s en kansen pensioen fondsen
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 43
Auteur: Jan Stigter
De financiële wereld en de pensioenwereld veranderen in een rap tempo, onder meer door de vrijwel continue stroom van wijzigingen in wet- en regelgeving. De wijzigingen van de afgelopen jaren zijn vaak fiscaal van aard. Hoog tijd om enkele belangrijke fiscale risico’s en kansen voor pensioenfondsen op een rijtje te zetten, met ter afsluiting een handige checklist. Loonbelasting De pensioenovereenkomst/het pensioenreglement De fiscale behandeling van de pensioenovereenkomst lijkt zich primair af te spelen tussen werkgever en werknemer. Immers, voldoet de pensioen overeenkomst niet aan de fiscale eisen dan moet de werkgever loonbelasting inhouden over de pensioentoezegging. De pensioenuitvoerder lijkt dan weinig risico’s te lopen. Niets is echter minder waar! Het pensioenfonds is verantwoordelijk voor de uitvoering van de pensioenovereenkomst; onder de Pensioenwet stelt de pensioenuitvoerder ook het reglement op. Het pensioen fonds heeft dan ook een eigen verantwoordelijkheid om te beoordelen of het pensioenreglement (de pensioenovereenkomst) voldoet aan alle fiscale vereisten. De fiscale wetten schrijven zeer gedetailleerd voor aan welke voorwaarden een op te bouwen pensioen moet voldoen. Deze voorwaarden omvatten de omvang en uitkeringsduur van het pensioen, uitstel en vervroeging van de ingangsdatum, etc. Sommige pensioenfondsen lijken zich echter niet te realiseren dat het niet meer voldoen aan de fiscale voorwaarden leidt tot fiscale heffingen waarvoor de pensioenuitvoerder (mede)verantwoordelijk is. Het pensioenfonds is op grond van de Wet op de loonbelasting12 namelijk exclusief als inhoudingsplichtige aangewezen voor de verschuldigde loonbelasting met betrekking tot een pensioenaanspraak die niet meer aan de fiscale voorwaarden voldoet. Ook is de pensioenuitvoerder aansprakelijk voor de verschuldigde revisierente13. De heffingen lopen op tot 72%14 van de waarde
12 13
14
Artikel 6 lid 5 Wet op de loonbelasting 1965. Revisierente is de heffing die verschuldigd wordt zodra een pensioen niet mee aan de fiscale voorwaarden voldoet. De heffing van revisierente heeft als doel om het fiscale (rente)voordeel dat de belastingplichtige heeft genoten door de latere (uitgestelde) belastingheffing terug te nemen. 52% loon- en/of inkomstenbelasting en 20% revisierente.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
44 De pensioenwereld in 2009
in het economisch verkeer van de pensioenaanspraak. Hoewel deze heffingen in principe voor rekening van de werknemer komen, is het nog maar zeer de vraag of het pensioenfonds de loonbelasting en de revisierente daadwerkelijk kan verhalen. Verhaal van deze heffingen is wellicht pas mogelijk bij uitkering van het pensioen. Het pensioenfonds loopt dus een zeer wezenlijk fiscaal risico ten aanzien van de opgebouwde pensioenaanspraken. Overgangsbepalingen Overgangsbepalingen vormen een belangrijk punt van aandacht in veel pensioenreglementen. Het bij de Wet VPL15 gecreëerde overgangsrecht voor deelnemers geboren vóór 1950 geldt namelijk alleen indien aan zeer specifieke voorwaarden is voldaan. In de praktijk blijkt echter dat deze voorwaarden niet altijd volledig worden toegepast en/of niet juist in het pensioenreglement zijn opgenomen. Onjuiste toepassing voor een deel van het pensioen (bijvoorbeeld het prepensioen) leidt echter wel tot zware heffingen over het volledige pensioen waarvoor de pensioenuitvoerder inhoudingsplichtig/aansprakelijk is. Het devies blijft dan ook het pensioenreglement te laten toetsen door een belastingadviseur of pensioenfiscalist of de Belastingdienst te verzoeken om een goedkeurende beschikking. Extra heffingen over stamrecht- en VUT-regelingen Naast pensioenovereenkomsten voeren (ondernemings)pensioenfondsen nog wel eens zogenoemde (loon)stamrechtregelingen uit. Op grond van zo’n stamrecht verkrijgt een werknemer dan een periodieke uitkering, bijvoorbeeld in geval van afvloeiing. In de fiscale regels is expliciet toegestaan dat dit soort stamrechtregelingen uitgevoerd kunnen worden door pensioenfondsen.16 Wat pensioenfondsen echter niet altijd onderkennen, is dat zo’n stamrechtregeling gekwalificeerd kan worden als (verkapte) VUT-regeling17. In dat geval dient ook het pensioenfonds extra heffingen af te dragen (in aanvulling op de extra heffingen bij de werkgever). Het betreft dan de zogenoemde eindheffing die nu 26% bedraagt en vanaf 1 januari 2011 52%. De pensioenuitvoerder dient de eindheffing af te dragen over het rente-element dat begrepen is in de daad werkelijke stamrechtuitkeringen. De pensioenuitvoerder dient bij het vaststellen van de koopsom, en bij de balanswaardering van de stamrechtverplichting, rekening te houden met de extra af te dragen eindheffing.
15 16 17
Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling. Overigens is het de vraag of (ondernemings)pensioenfondsen op grond van niet-fiscale regelgeving stamrechtregelingen mogen uitvoeren. Het begrip RVU (Regeling voor Vervroegde Uittreding) kent een zeer brede definitie.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 45
Voorbeeld eindheffing over rente-element Stel, een werknemer krijgt bij wijze van afvloeiing een stamrecht van € 25.000 per jaar van 60 jaar tot 65 jaar. De koopsom die het pensioenfonds aan de werkgever in rekening brengt bedraagt dan zo’n € 110.00018. Het verschil tussen de werkelijke uitkeringen (5 * € 25.000 = € 125.000) en de koopsom bedraagt dan € 15.000. Over dit rentebestanddeel dient het pensioenfonds uiteindelijk 52% extra eindheffing oftewel € 7.800 af te dragen aan de Belastingdienst indien het stamrecht gekwalificeerd wordt als een VUT-regeling. 18
Naast extra eindheffingen ter zake van stamrechtregelingen geldt dat fondsen de extra eindheffingen ook verschuldigd kunnen worden bij uitvoering van VUTregelingen die niet onder het overgangsrecht vallen.
Praktijksituatie Bij een pensioenfonds hadden de externe actuarissen en pensioen juristen geen rekening gehouden met de extra eindheffingen over de rente-elementen ter zake van de VUT-regelingen. Dit leverde een gat op van enkele miljoenen euro’s.
Btw De btw-problematiek is nog vaak een ondergeschoven kindje bij pensioen fondsen. Niet zelden gaan pensioenfondsen ervan uit dat ze in het geheel niet ‘belastingplichtig’ zijn voor de btw. Dit is echter onjuist; in principe is elk pensioenfonds namelijk btw-ondernemer. Dit ondernemerschap biedt zowel risico’s als kansen.
18
Op basis van sterftetafel GBM/GBV 2000-2005 en 0 jaar leeftijdsterugstelling € 110.274.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
46 De pensioenwereld in 2009
Verleggingsregeling Een risico voor pensioenfondsen is het niet in acht nemen van de zogenoemde verleggingsregeling indien het pensioenfonds diensten afneemt van buiten landse dienstverleners. Dit laatste vindt nogal eens plaats op het gebied van vermogensbeheer en het bewaren van effecten (‘custody’). Bij dergelijke dienstverlening vanuit het buitenland worden de diensten zonder btw in rekening gebracht. Het is de verantwoordelijkheid van het pensioenfonds zelf om eventueel verschuldigde btw ter zake van deze diensten te voldoen. Het gebeurt regelmatig dat pensioenfondsen geen btw voldoen met betrekking tot diensten uit het buitenland. In veel gevallen zou dit echter wel moeten gebeuren. Dat is althans de mening van de Belastingdienst. Indien de btw niet volgens de regels is voldaan, heeft de Belastingdienst de mogelijkheid om over een periode van vijf jaar naheffingsaanslagen op te leggen, eventueel te verhogen met boetes. Het ten onrechte niet aangeven en voldoen van btw voor vanuit het buitenland afgenomen diensten vormt dan ook een behoorlijk (correctie)risico voor pensioenfondsen. Het is zaak om de betrokken diensten en bijbehorende contracten steeds scherp te bekijken, omdat niet in alle gevallen btw over de (volledige) vergoeding verschuldigd hoeft te zijn. Terugclaimen van btw De Wet op de omzetbelasting biedt pensioenfondsen ook kansen. Het feit dat pensioenfondsen voor de btw ondernemer zijn, heeft namelijk tot gevolg dat belaste omzet kan leiden tot het terugclaimen van een deel van de aan een pensioenfonds in rekening gebrachte btw, bijvoorbeeld de btw ter zake van vermogensbeheer, administratie, accountants, actuarissen, e.d. Ook een deel van de btw die onder toepassing van de verleggingsregeling is voldaan ter zake van diensten uit het buitenland kan worden teruggevraagd. Hierbij telt buitenlandse omzet (onder andere bestaande uit ontvangen rente op obligaties, leningen en banktegoeden indien de schuldenaar of afnemer niet in de EU woont of is gevestigd) mee als belaste omzet. Ook verhuur van onroerend goed met btw (zogenoemde ‘belaste verhuur’) leidt tot het kunnen terugclaimen van een deel van de btw.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 47
Btw en asset pooling Ook asset pooling biedt kansen voor het besparen van btw-kosten. Allereerst biedt asset pooling mogelijk schaalvoordelen. Daarnaast kan bij asset pooling een beroep worden gedaan op de btw-vrijstelling voor collectief vermogens beheer. De voordelen van asset pooling bestaan dus uit kostenbesparing als gevolg van schaalvoordelen én uit een directe btw-besparing over de vergoedingen voor vermogensbeheer en bijvoorbeeld ‘fund accounting’.
Voorbeeld btw-besparing Stel, een pensioenfonds betaalt een vergoeding voor individueel vermogensbeheer en ‘fund accounting’ van 0,5% van het geïnvesteerde vermogen (exclusief btw). Bij individueel vermogensbeheer is dan 19% btw verschuldigd en bedragen de jaarlijkse totale kosten dus 0,595% van het geïnvesteerde vermogen. Door middel van asset pooling kan het pensioenfonds een btw-besparing realiseren van 0,095% (circa 10 basispunten). Bij een beheerd vermogen van € 100.000.000 bedraagt de btw-besparing dan € 95.000 per jaar. Toekomstmuziek: btw-vrijstelling vermogensbeheer pensioenfondsen Er is de laatste tijd veel te doen geweest over de mogelijke komst van een btw-vrijstelling voor het vermogensbeheer van pensioenfondsen. Of die er komt, en zo ja wanneer, is op dit moment onduidelijk. Met het oog op Nederland als financieel centrum, en met de pensioensector als een van de speerpunten ervan, is de vrijstelling zeer welkom. Wellicht dat de Nederlandse regering de modernisering van de financiële vrijstellingen en verzekeringsvrijstellingen in de btw op Europees niveau wil afwachten. Helaas is op dit moment ook niet te voorzien wanneer in Europa spijkers met koppen geslagen gaan worden. Een ontwikkeling om scherp in de gaten te houden!
© 2008 KPMG Advisory N.V.
48 De pensioenwereld in 2009
Bronbelasting/dividendbelasting Vermindering van bronbelasting voor pensioenfondsen Nederlandse pensioenfondsen zijn in principe vrijgesteld van vennootschaps belasting. Zij hebben dus geen mogelijkheid om bronbelastingen op hun beleg gingen (zoals bijvoorbeeld ingehouden dividendbelasting) te verrekenen met te betalen vennootschapsbelasting. Nederlandse pensioenfondsen kunnen echter wel de ingehouden Nederlandse dividendbelasting terugclaimen via een teruggaafprocedure. Daarnaast kunnen zij op grond van verdragen ter voor koming van dubbele belasting verminderingen of teruggaven van buitenlandse bronbelasting realiseren. Hiervoor gelden wel bepaalde voorwaarden en/of formaliteiten. Op grond van Europese regelgeving zijn er echter ook mogelijkheden om de buitenlandse bronbelasting te verminderen. Met name indien een EU/ EER19-land een lokaal gevestigd pensioenfonds een grotere teruggave of vermindering verleent van aldaar ingehouden dividendbelasting dan dit land aan een Nederlands pensioenfonds zou verlenen, kan op grond van het EG- of EERverdrag een gelijke teruggave/vermindering worden geclaimd. Asset pooling en bronbelasting Indien verschillende (ondernemings)pensioenfondsen besluiten om beleg gingen samen te voegen teneinde schaal- en btw-voordelen te benutten, kan dat gevolgen hebben voor de mogelijkheden om bronbelastingen te verminderen of terug te vragen. Bij het samenvoegen van de beleggingen in een poolingvehikel kan een ander opbrengstgerechtigd worden ten aanzien van de dividenden. Hierdoor kunnen de mogelijkheden om een bepaald verdrag te kunnen toepassen wijzigen, met als gevolg dat ook de mogelijkheden om bronbelastingen te verminderen kunnen afnemen. Om dat te voorkomen dienen pensioenfondsen bij voorkeur gebruik te maken van een zogenoemd transparant beleggingsvehikel.
19
Europese Economische Ruimte: alle landen van de EU plus IJsland, Liechtenstein en Noorwegen.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 49
Asset pooling en FGR Het Nederlandse fonds voor gemene rekening (FGR20) is zo’n transparant beleggingsvehikel. De fiscale transparantie dient erkend te worden door zowel het land waar het pensioenfonds is gevestigd als het land waarin geïnvesteerd wordt. Mede dankzij de actieve ondersteuning van het ministerie van Financiën wordt de fiscale transparantie van het Nederlandse FGR door veel landen erkend. Het Nederlandse FGR kan daarmee een passend poolingvehikel zijn om schaal- en btw-voordelen te realiseren. Bovendien kan asset pooling voor (ondernemings)pensioenfondsen een passende opstap zijn naar een panEuropees pensioenfonds waar verschillende multinationale pensioenregelingen in ondergebracht kunnen worden.
20
Een fonds voor gemene rekening is een rechtsvorm met een afgescheiden vermogen zonder rechtspersoonlijkheid, waarbij de participanten aanspraak hebben op een evenredig deel van het vermogen van dit fonds. Dit fonds heeft geen in aandelen verdeeld kapitaal en geen rechtspersoonlijkheid. Meestal wordt gekozen voor een vorm waarin twee lichamen fungeren als beheerder en bewaarder.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
50 De pensioenwereld in 2009
Fiscale checklist voor pensioenfondsen Loonbelasting • Heeft de Belastingdienst een goedkeurende beschikking afgegeven ter zake van het pensioenreglement? Zo niet, dan zijn de volgende vragen relevant: 1 Voldoet het pensioenreglement aan alle fiscale vereisten? Belangrijke eisen betreffen: i. de omvang en duur van de uitkering; ii. de voorwaarden voor vervroeging en uitstel van pensioen; iii. de voorwaarden voor variabilisering van het pensioen. 2 Voert het pensioenfonds bepaalde overgangsbepalingen uit? Zo ja, hoe kwalificeert deze overgangsbepaling (als VUT of (pre)pensioen) en wordt voldaan aan de specifieke eisen van het overgangsrecht? 3 Bevat het reglement (bijzondere) bepalingen voor pensioenopbouw in geval van arbeidsongeschiktheid? • Voert het pensioenfonds (impliciet) afvloeiingsregelingen/stamrecht regelingen uit? Zo ja, moet zo’n regeling aangemerkt worden als verkapte VUT-regeling waardoor ook het pensioenfonds eindheffing verschuldigd is? • Beschikt het pensioenfonds voor alle uitkeringsgerechtigden over een opgave met de gegevens van de werknemer (de oude loonbelasting verklaring)? Zo niet, past het pensioenfonds dan het anoniementarief toe voor de inhouding van loonbelasting? Btw • Neemt het pensioenfonds diensten af vanuit het buitenland (zoals vermogensbeheer, bewaren van effecten/custody, advisering)? Zo ja, voldoet het pensioenfonds aan de regels inzake btw? Het is raadzaam om de diensten en bijbehorende contracten nader te bekijken, omdat niet in alle gevallen btw over de (volledige) vergoeding verschuldigd hoeft te zijn.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 51
• Heeft het pensioenfonds zogenoemde ‘belaste’ omzet (voorbeelden: buitenlandse omzet zoals ontvangen rente op obligaties, leningen en banktegoeden van een schuldenaar of afnemer die niet in de EU woont of gevestigd is en met btw belaste verhuur)? Zo ja, dan kan de btw op de direct toerekenbare kosten worden teruggeclaimd, evenals een deel van de btw op de algemene kosten. • Heeft het pensioenfonds de mogelijkheid deel te nemen in een asset pool? In dat geval kan een beroep gedaan worden op een btw-vrijstelling ten aanzien van individueel vermogensbeheer en bijvoorbeeld ‘fund accounting’ waardoor de totale (btw-)kosten kunnen afnemen. Bronbelasting/dividendbelasting • Wordt er Nederlandse of buitenlandse bronbelasting ingehouden op de beleggingsopbrengsten van het pensioenfonds? Zo ja, wordt deze bronbelasting door het pensioenfonds effectief teruggevraagd/ verminderd? • Voor zover de vermindering op grond van verdragen niet tot nihil plaats vindt, wordt de buitenlandse dividendbelasting in het desbetreffende EU/EER-land wel teruggegeven aan een lokaal pensioenfonds, terwijl het niet wordt teruggegeven aan een Nederlands pensioenfonds? In dat geval kan een claim ingediend worden op grond van het EG-verdrag dan wel het EER-verdrag. • Is er interesse in het realiseren van kosten- en btw-besparingen door gebruik te maken van asset pooling? Zo ja, dan vormt het Nederlandse fonds voor gemene rekening wellicht een passend poolingvehikel.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
06 De risicoanalyse is gemaakt. Hoe nu verder?
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 53
Auteurs: Joyce Groteclaes en Renate Poldner
Lag in het verleden de focus van pensioenfondsen vooral op financiële risico’s, tegenwoordig worden risico’s integraal benaderd. Ook IT-, operationele en uitbestedingsrisico’s maken deel uit van de risicoanalyse. Inmiddels zijn de eerste stappen op het gebied van integraal risicomanagement gezet. Nu is het tijd voor verankering! Dit artikel biedt praktische handvatten en aanbevelingen. Uit onderzoek21 blijkt dat maar 23% van de ondervraagde pensioenfondsen risicomanagement volledig op orde heeft; 75% heeft risicomanagement redelijk op orde. KPMG signaleert echter dat risicomanagement in de pensioenmarkt vaak ad hoc wordt aangepakt. Zo heeft een redelijk aantal pensioenfondsen nog geen integraal risicomanagementbeleid uitgewerkt. Ook staat risicomanagement nog lang niet bij alle pensioenfondsen periodiek op de bestuursagenda. Dit leidt ertoe dat risico’s niet structureel worden beheerst en dat geïntegreerde risicomanagementrapportages ontbreken. Van de ondervraagde pensioenfondsen heeft 81% zijn overall en integraal risicomanagement niet expliciet belegd bij een bestuurslid, maar bij een ander orgaan. Het kan niet vaak genoeg worden benadrukt: het pensioenfondsbestuur is te allen tijde eindverantwoordelijk voor alle risico’s en dus ook voor de risico’s die gepaard gaan met uitbesteding. Als pensioenfonds bestuurder dient u daarom inzicht te hebben in de wijze waarop de uitvoerder of vermogensbeheerder zijn risico’s heeft gemitigeerd.
Aanbevelingen Veel pensioenfondsbesturen kunnen nog een professionaliseringsslag maken. Een eerste stap die veel pensioenfondsen reeds gemaakt hebben is het in kaart brengen van risico’s en beheersmaatregelen die het pensioenfonds heeft getroffen om de risico’s te mitigeren. Een risicoanalyse geeft u een goed overzicht van de risico’s en creëert risicobewustzijn. Breng de risico’s en de beheersmaatregelen gezamenlijk met de pensioenuitvoerder of vermogensbeheerder in kaart. Een risicoanalyse biedt een goede basis om risicomanagement verder te verankeren in de organisatie van uw pensioenfonds.
21
KPMG-onderzoek, oktober 2008.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
54 De pensioenwereld in 2009
Hoe verankert u integraal risicomanagement? Om integraal risicomanagement te kunnen inbedden in uw pensioenfonds, dienen vanuit het risicoperspectief de volgende vier aspecten onder de loep genomen te worden (zie figuur 8): 1 Risk Governance 2 Infrastructuur 3 Risicorapportage 4 Mensen Hieronder gaan we in op elk van de vier aspecten.
Risico rapportage Op welke wijze wordt er over risico’s gerapporteerd, zowel intern als extern? Wie is de doelgroep, met welke frequentie wordt er gerapporteerd?
Risicorapportage
Mensen Hoe zijn de rollen inzake risicomanagement ingericht, welk takenpakket hoort hierbij? Wat zijn de vereisten rondom kennis en deskundigheid?
Risk Governance Wat is de risicostrategie en het beleid? Hoe zijn de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden inzake risicomanagement belegd?
Risk Governance Risico Management
Infrastructuur
Mensen
Infrastructuur Met welke systemen worden risico’s gemeten en gemonitord? Welke beheersmaatregelen zijn er vastgelegd?
Figuur 8: Organisatieaspecten risicomanagement
1. Risk Governance Het eerste aspect is de inrichting van de risicobeheersstructuur van uw pensioen fonds (risk governance). Dit begint met het opstellen van de kaders, zoals het bepalen van de risicostrategie. Deze wordt uiteengezet in doelstellingen, risicohouding en risicobudget. De risicohouding geeft aan hoeveel risico het bestuur wenst te lopen; dit wordt weerspiegeld in het risicobudget. Dit budget is afhankelijk van diverse factoren zoals het FTK22, de looptijd van de verplich tingen, de hoogte van de dekkingsgraad en de eventuele steun van de sponsor 22
Financieel Toetsingskader.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 55
door middel van een uitvoeringsovereenkomst. Indien u geen renterisico wilt lopen, zal uw risicobudget ten aanzien van het renterisico 0 bedragen. Het pensioenfonds kan het renterisico volledig afdekken door de looptijden en de omvang van de inkomende en uitgaande cashflows volledig te matchen.
Praktijk Het is onze ervaring dat veel pensioenfondsen de kaders vaak helder hebben, maar deze niet expliciet vastleggen. Verder blijkt in veel gevallen dat een pensioenfonds wel een strategische doelstelling geformuleerd heeft. Voor de meeste pensioenfondsen is de strategische doelstelling het garanderen van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten en het realiseren van de indexatieambitie. Deze strategische doelstelling is niet vaak verder vertaald naar operationele, rapportage- of compliance doelstellingen. Ook een expliciete risicohouding en een risicobudget ten aanzien van de niet-financiële risico’s worden niet vaak aangetroffen. Het risicobudget van de financiële risico’s daarentegen, is in bijna alle gevallen concreet geformuleerd in het beleggingsplan. Zo kunt u bijvoorbeeld uw vermogensbeheerder meegeven in hoeverre u actief of passief wenst te beleggen. Op deze wijze kunt u uw risicohouding doorvertalen naar de beleggingsrichtlijnen van het pensioenfonds. Na het vaststellen van de kaders, volgt de inrichting van de risicobeheers structuur. Te denken valt aan bijvoorbeeld de volgende zaken: Waar belegt u de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden die gepaard gaan met het uitvoeren van risicomanagement? Welke taken liggen bij het pensioenfonds en welke taken liggen bij de externe partijen zoals de auditcommissie, de uitvoerder, de vermogensbeheerder, de accountant en de actuaris? Idealiter betrekt het pensioenfonds de uitvoerder en de vermogensbeheerder bij het in kaart brengen van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Op deze wijze krijgt het fonds beter inzicht in welke beheersmaatregelen de uitvoerder en/of vermogensbeheerder al heeft/hebben genomen en welke aanvullende maatregelen het fonds nog dient te nemen. Deze maatregelen moeten verankerd worden in de processen van het pensioenfonds of – in geval van uitbesteding – bij de uitvoerder en de vermogensbeheerder. Het fondsbestuur ziet erop toe dat de beheersmaatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd en in lijn zijn met de geldende wet- en regelgeving.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
56 De pensioenwereld in 2009
Het pensioenfonds kan deze controle zelf uitvoeren of een externe accountant inschakelen voor de toetsing.
Praktijk Risicomanagement wordt door 63% van de ondervraagde pensioen fondsen23 – terecht – gezien als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het bestuur. Veel pensioenfondsen hebben echter de taken en verantwoordelijkheden niet expliciet benoemd en verdeeld onder de bestuursleden. KPMG ziet dat een groot deel van de risicomanagement activiteiten voor de uitbestede processen bij de uitvoeder of vermogens beheerder ligt, bijvoorbeeld bij de risk manager. Het pensioenfonds dient periodiek te overleggen met de risk manager om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop de risk manager de monitoring van de risico’s uitvoert. In de praktijk blijkt het moeilijk om het monitoren van de risico’s en de beheersmaatregelen aantoonbaar te maken. Toch is 81% van de ondervraagde pensioenfondsen van mening dat zij hun risicomanagement helemaal goed of enigszins goed verankerd en belegd hebben. 23
Aanbevelingen Ga voor uw pensioenfonds na in hoeverre het zijn strategische doelstelling heeft vertaald in operationele, rapportage- en compliancedoelstellingen. Definieer vervolgens wat de risicohouding van uw fonds is en zorg ervoor dat deze aansluit bij de doelstellingen van het fonds. Vervolgens dient u een verantwoordelijke binnen het bestuur te benoemen die dit als aandachtsgebied in zijn portefeuille heeft en contact heeft met de externe partijen die een rol vervullen bij de uitvoering van het risicomanagement.
2. Infrastructuur Voor een goede verankering van risicomanagement moet ook de infrastructuur goed zijn ingericht: de informatievoorziening, systemen en modellen om risico’s te meten en te beheersen. Veel pensioenfondsen hebben hun vermogensbeheer uitbesteed, waardoor zij zelf niet in het bezit zijn van systemen voor risicomonitoring. Ook besteden pensioenfondsen vaak hun ALM-model24 en portefeuilleconstructie uit, waardoor het onderhoud bij een externe partij ligt. Ongeacht de uitbesteding dient het pensioenfonds ervoor te 23 24
KPMG-onderzoek, oktober 2008. Asset Liability Management.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 57
zorgen dat er goede afspraken zijn met de uitvoerders (bijvoorbeeld door een SLA). Maar zeker ook de data, inputparameters voor het ALM-model en de output zijn belangrijk en dienen periodiek onafhankelijk te worden geëvalueerd.
Praktijk In de praktijk ziet KPMG dat veel pensioenfondsen de infrastructuur rondom risicomanagement hebben uitbesteed. De bestuursleden hoeven in dat geval niet op de hoogte te zijn van alle details. Zij dienen echter wel zicht te hebben op de accuratesse en juistheid van de gebruikte modellen of systemen. Vragen die hierbij gesteld kunnen worden zijn: Hoe actueel zijn de data en aannames die gebruikt worden in de modellen? Hoe wordt de informatie vastgelegd, veranderd of geproduceerd (in systeem of handmatig)? Indien de uitvoerder of vermogensbeheerder een SAS 70-rapport heeft, zijn bovengenoemde zaken door een externe onafhankelijke accountant gecontroleerd.
Aanbevelingen In geval van uitbesteding beschikt u niet zelf over modellen en systemen om de risico’s te monitoren. Het is belangrijk om met uw vermogens beheerder en uitvoerder afspraken te maken over de wijze waarop risico’s gemeten en gerapporteerd worden. Daarnaast is het van belang de accuratesse en juistheid van gebruikte systemen te bespreken met de partijen waaraan u heeft uitbesteed. Indien u niet voldoende kennis in huis heeft om dit te toetsen, kunt u hierbij ook gebruikmaken van een onafhankelijke accountant. Daarnaast kunt u externe en/of interne deskundigen, bijvoorbeeld een actuaris of een bestuursbureau, inschakelen voor het monitoren van verzekeringstechnische risico’s, respectievelijk de overige niet-financiële risico’s zoals de operationele risico’s.
3. Risicorapportage Als een pensioenfonds zelf geen systemen heeft om risico’s te monitoren, dient het deze zelf actief te volgen door middel van risicorapportages van uitvoerder en vermogensbeheerder. Deze rapportages bieden inzicht in de algemene risico’s die een pensioenfonds loopt, zodat tijdig bijgestuurd kan
© 2008 KPMG Advisory N.V.
58 De pensioenwereld in 2009
worden. De informatie van de uitvoerende partij is volgens veel pensioen fondsen (93% van de ondervraagden) voldoende om de risico’s te kunnen beoordelen. Een uitgebreide risicorapportage kan ook gebruikt worden voor de communicatie naar toezichthouder, auditcommissie en andere stakeholders van het pensioenfonds.
Praktijk In de praktijk zijn er twee soorten rapportages: een afkomstig van de vermogensbeheerder en de SLA-rapportage afkomstig van de uitvoerder. Er zijn echter een aantal risico’s die niet te monitoren zijn met de genoemde rapportages. Het betreft hier de risico’s die minder financieel van aard zijn, zoals het juridisch risico, het integriteitsrisico, het IT-risico en het omgevingsrisico. Momenteel wordt er nog weinig gebruikgemaakt van integrale risicorapportages, waardoor het totale risico van het pensioenfonds niet kan worden ingeschat. Hier ligt dus een belangrijke rol voor het bestuur, dat de informatie geïntegreerd dient te interpreteren.
Aanbevelingen Risico’s van het pensioenfonds moeten periodiek gemonitord worden. Naast de SLA en de vermogensbeheerrapportage dient het pensioen fonds inzichtelijk te maken welke risico’s nog niet zijn meegenomen in de rapportage. Het pensioenfonds dient voor deze risico’s zelf een inschatting te maken en zelf informatie te verzamelen. Een integrale risicomanagementrapportage bevat idealiter de volgende onderdelen: risk governance, infrastructuur, risico-identificatie, risicobeoordeling, risicoreactie, monitoring en mensen. Het verdient aanbeveling om risicomonitoring op kwartaalbasis te evalueren, zodat tijdig actie kan worden ondernomen bij afwijking van de eerder gedefinieerde risicohouding. Risicomanagement kan opgenomen worden als een vast agendapunt op de bestuursvergadering. Tijdens dat agendapunt wordt de risicomanagementrapportage besproken met specifieke aandacht voor essentiële risico’s.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 59
4. Mensen De inbedding van risicomanagement kost tijd. Bestuursleden en medewerkers moeten – voor zover dat nog niet is gebeurd – leren denken in risico’s en zich bewust zijn van risico’s die hun pensioenfonds loopt. Zijn zij ervan overtuigd dat risicomanagement essentieel is voor het goed functioneren van het pensioenfonds? Vaak is hiervoor een cultuurverandering noodzakelijk – een intensief, veelal langdurig proces. Daarnaast dient het bestuur over voldoende kennis, deskundigheid, competenties en resources te beschikken om risico’s te begrijpen en in te kunnen schatten.
Praktijk De deskundigheid van de bestuursleden is in de afgelopen jaren toegenomen. De resultaten van het onderzoek25 onderschrijven dit en tonen aan dat de bestuursleden in 83% van de ondervraagde pensioen fondsen aangeven dat zij voldoende of enigszins voldoende kennis hebben om de risico’s te beoordelen. Uit het onderzoek blijkt dat 98% van de pensioenfondsen het risicomanagement redelijk of compleet op orde heeft. KPMG ervaart echter in de markt dat niet alle bestuursleden op de hoogte zijn van de risico’s die het fonds loopt en beperkt inzicht hebben in de maatregelen die genomen zijn om de risico’s te mitigeren. Daarnaast is er weinig zicht op de wijze waarop de uitvoerder en vermogensbeheerder risicomanagement hebben ingericht, terwijl dit wel van essentieel belang is. 25
25
KPMG-onderzoek, oktober 2008.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
60 De pensioenwereld in 2009
Aanbevelingen Permanente educatie is voor bestuurders van groot belang. Risico management dient onderdeel te zijn van het opleidingscurriculum. Vanzelfsprekend heeft niet elk bestuurslid evenveel affiniteit met bepaalde risico’s. Het is dan ook raadzaam om per bestuurslid te bepalen wat zijn of haar competenties en verantwoordelijkheden zijn omtrent risicomanagement, zodat de opleiding hierop kan worden afgestemd. Per bestuurslid kan een duidelijke taakbeschrijving worden gemaakt op het gebied van risicomanagement. Deze kan ook worden gebruikt voor het functieprofiel. Alleen opleiding op het gebied van risicomanagement is niet voldoende om uw risico’s goed te beheersen. De praktijk is namelijk zeer weer barstig. En daarom is het aan te bevelen om periodiek te sparren met de riskmanager van uw uitvoeringsorganisatie en vermogensbeheerder. Hierdoor heeft u een actueel beeld van de risico’s van de uitbestede werkzaamheden en van de wijze waarop deze worden gemitigeerd.
Maturity grid biedt handvatten Aan de hand van de vier genoemde aspecten krijgt integraal risicomanagement vorm en wordt het onderdeel van de dagelijkse bedrijfsvoering. Met behulp van een ‘maturity grid’ (volwassenheidsmatrix, zie figuur 9) kan een fondsbestuur inventariseren in hoeverre het de zaken al op orde heeft en welke organisatie aspecten nog aandacht verdienen. De maturity grid vormt ook een handige checklist bij het bepalen van prioriteiten. In dit artikel is als voorbeeld voor het basisniveau een aantal voorbeelden verder uitgewerkt. Het is geen volledige opsomming waaraan u als pensioenfonds moet voldoen; als pensioen fondsbestuur dient u hierbij wel rekening te houden met uw eigen context en ‘maturity’. Een kleiner fonds heeft nu eenmaal niet dezelfde mate van inbedding als een pensioenreus. Ook is het al dan niet uitbesteed hebben van activiteiten van invloed op de uitkomsten van de maturity grid. Het is dan ook geen ‘must’ dat elk pensioenfonds voor alle vier de organisatieaspecten per se naar het level ‘Geavanceerd’ zou moeten streven.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 61
Conclusie Alleen het inzichtelijk maken van de risico’s die een pensioenfonds loopt is niet voldoende. Ook de organisatie als geheel moet worden aangepast vanuit een risicomanagementperspectief. Er dient daarom sprake te zijn van integraal risicomanagement en van een systematische aanpak in plaats van een ad‑hocbenadering. Pensioenfondsbestuurders hebben de eerste stap gezet. Met behulp van de maturity grid kunt u bepalen wat uw vervolgstappen zijn.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
62 De pensioenwereld in 2009
Figuur 9: Maturity grid Organisatieaspecten
Onderwerpen
Risicomanage mentsrollen en 1.1 verantwoor delijkheden
Basis
Gemiddeld
Geavanceerd
Risicomanagement is de verantwoor delijkheid van het gehele bestuur. De taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden ten aanzien van risicomanagement zijn niet expliciet benoemd en niet verdeeld over de bestuursleden. Er is geen afstemming met de externe partijen over de rolverdeling ten aanzien van risicomanagement. De strategische doelstelling is niet verder vertaald in operationele, com pliance- en rapportagedoelstellingen.
Risicobeheerstructuur
1.2 Risicostrategie
De risicohouding van het fonds is niet gedefinieerd. Het risicobudget van de nietfinanciële risico’s van het fonds is niet gedefinieerd.
1.3
Integratie in de processen
1.4 Interne controle
Er zijn (on)voldoende beheersmaat regelen in de processen verankerd om de risico’s te mitigeren. Er is nog geen koppeling gemaakt tussen de gedefinieerde doelstellingen, de risico’s en de beheersmaatregelen. Monitoring van de risico’s is belegd bij de pensioenuitvoerder en de vermogensbeheerder. Er is intern geen persoon benoemd die monitort of de risico’s binnen de risicohouding van het fonds blijven.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
n rage an v is v ecklist s a b Op t en ch everre o lijs in h ment e alen e bep manag in d o risic gebed ie is in anisat org
De pensioenwereld in 2009 63
Organisatieaspecten
Onderwerpen
2.1 Deskundigheid
Alle bestuurders beschikken over basiskennis risicomanagement. Er zijn geen bestuurders benoemd die risicomanagement als specifiek aan dachtsgebied hebben en daarvoor opleidingen hebben gevolgd.
2.2 Taakomschrijving
Er is een standaardprofiel voor de bestuursleden waarvan risico management deel uitmaakt.
Mensen 2.3
Infrastructuur
Risicorapportage
Basis
Opleiding en ontwikkeling
Alle bestuursleden nemen deel aan opleidingsdagen waarvan risico management een aandachtsgebied is.
2.4 Cultuur
Er is weinig control-bewustzijn onder de bestuurders en de medewerkers van het fonds. De bestuurders zijn niet op de hoogte van alle beheers maatregelen die het pensioenfonds en de uitvoerder hebben genomen om risico’s te beperken.
3.1 Modellen
Het fonds of de uitvoerende partij heeft geen model waarmee de risico’s in kaart worden gebracht en worden berekend. Er vindt geen jaarlijkse validatie van de modellen plaats.
3.2
Informatie voorziening
De informatievoorziening is op basis van spreadsheets en tekstdocumenten. De diverse bronnen leveren apart informatie over diverse risico’s. Voornamelijk kwalitatieve risicoassessments.
Beleid en 3.3 procedures
Er zijn geen risicobeleid en standaard risicoprocedures vastgelegd, maar . alleen een kortetermijnvisie van het bestuur.
4.1 Gebruiker
Risicomanagement-informatie is alleen beschikbaar voor het bestuur. Rapportage is met name gericht op de externe communicatie richting toezichthouders.
4.2 Inhoud
Rapportage is simpel, bevat statische data en is nog niet ‘aligned’ met de doelstellingen. Rapportage bevat alleen de 10 key-risico’s en geen toekomstbeeld. Geen integrale risicorapportage.
4.3 Frequentie
Risicomanagementinformatie wordt minimaal jaarlijks gerapporteerd, . maar geen dagelijkse inzage mogelijk. © 2008 KPMG Advisory N.V.
Gemiddeld
Geavanceerd
07 Alternatieve beleggingen als bron van liquiditeitsrisico voor pensioenfondsen?
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 65
Auteurs: Murat Bozdemir en Alae Laghrich
De kredietcrisis heeft in de afgelopen maanden veel veilig gewaande financiële instellingen op hun grondvesten doen trillen. De eerste serieuze tekenen kwamen aan het licht toen in 2007 door het instorten van de Amerikaanse sub-primemarkt en vervolgens de daling van de huizenprijzen een interbancaire vertrouwenscrisis ontstond. Banken zagen zich gedwongen steeds hogere rentes aan elkaar door te berekenen wat uiteindelijk resulteerde in de eerste bankrun in de UK sinds tijden. De kredietcrisis is voornamelijk ook een vertrouwenscrisis die zich uit in de vorm van liquiditeitsrisico. Deze crisis roept veel vragen op. Wat hebben financiële instellingen geleerd van deze crisis? Stond liquiditeitsrisico onvoldoende op het vizier van de riskmanagers? Hebben we nieuwe weten regelgeving nodig rondom liquiditeitsrisico? In dit artikel wordt beargumenteerd dat pensioenfondsen expliciet rekening dienen te houden met liquiditeitsrisico. Vooral als het de beleggingsstrategie betreft, lopen pensioenfondsen het risico om de negatieve gevolgen van illiquide markten te ondervinden. Liquiditeitsrisico’s in de traditionele context Bij pensioenfondsen spelen typische bancaire liquiditeitsrisico’s, zoals funding risico, een veel minder grote rol. In tegenstelling tot banken, worden pensioen fondsen gefinancierd door de premies van de deelnemers en werkgevers. Gesteld kan worden dat een pensioenfonds bij het niet-tijdig ontvangen van pensioenpremies een liquiditeitsprobleem kan ondervinden. Een scenario is bijvoorbeeld een situatie waarbij een pensioenfonds wordt geconfronteerd met een deelnemersbestand dat een steeds groter gehalte aan gepensioneerden heeft waardoor op termijn de te ontvangen pensioenpremies lager zijn dan de uitkeringsverplichtingen. Wanneer dit ook nog eens samenvalt met een direct rendement dat onvoldoende kasgeld genereert om de uitkeringen te dekken, dan kan er sprake zijn van een liquiditeitsrisico in enge zin. Vaak kan een pensioenfonds in een dergelijk scenario vrij gemakkelijk liquide en goed verhandelbare beleggingen verkopen om zo aan kasgeld te komen. Om liquiditeitsrisico in de enge zin te voorkomen, hanteren veel pensioenfondsen liquiditeitsplanningen waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige kasinkomsten en -uitgaven. Verder worden in de beleggingsmandaten vaak specifieke afspraken vastgelegd over hoeveel kasgeld beschikbaar moet © 2008 KPMG Advisory N.V.
66 De pensioenwereld in 2009
zijn voor het kunnen doen van uitkeringen aan pensioengerechtigden. Op basis van deze traditionele uitleg kan gesteld worden dat pensioenfondsen beperkt liquiditeitsrisico lopen. Zo stelt ook DNB dat pensioenfondsen in het standaardmodel geen vereist vermogen hoeven aan te houden voor liquiditeitsrisico. Dit wil echter niet zeggen dat pensioenfondsen geen liquiditeitsrisico lopen. Pensioenfondsen hebben ook te maken met liquiditeitsrisico’s Een onderschatte bron van liquiditeitsrisico bij pensioenfondsen zijn de nietliquide beleggingscategorieën. Meer en meer pensioenfondsen en andere institutionele beleggers verhogen het belang in alternatieve beleggingen in hun beleggingsportefeuille. Bij alternatieve beleggingen kan gedacht worden aan beleggingen in private equity, hedgefondsen, (direct) onroerend goed en specifieke (krediet)derivaten. Met deze beleggingen tracht een pensioenfonds risicospreiding te realiseren, aangezien alternatieve investeringen statistisch een lage of negatieve correlatie hebben met de traditionele beleggings categorieën aandelen en obligaties. Het beleggen in alternatieven brengt naast diversificatie een additioneel risico met zich mee. Dit additionele risico is op portefeuilleniveau voornamelijk een liquiditeitsrisico. Dit risico materialiseert in de enge definitie van liquiditeit, namelijk dat door omstandigheden een ongunstige marktprijs wordt verkregen. De alternatieve categorieën zullen hieronder in het kort worden toegelicht. Private equity Bij private equity gaat het over het algemeen om investeringen in niet-beurs genoteerde bedrijven. Private equity-fondsen kenmerken zich door lange looptijden van maar liefst tien tot vijftien jaar en zijn vaak niet tussentijds verhandelbaar. Zowel de structuur als de onderliggende waarden van private equity-fondsen dragen bij aan een illiquiditeit. Een belangrijke consequentie van deze illiquiditeit is dat door het ontbreken van markttransacties private equity-fondsen vaak op basis van subjectieve methoden worden gewaar deerd. Hierdoor ontstaat ruimte voor bias in de performance van private equity-fondsen. Want pas op het moment van werkelijke verkoop van de onderliggende waarden, wordt een marktprijs gecreëerd en ontstaat inzicht in de werkelijke performance.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 67
Hedgefondsen Hedgefondsen gebruiken verschillende strategieën om extra rendement te genereren. In tegenstelling tot de naamgeving zijn niet alle hedgefondsen gehedged in hun strategie. Sterker nog, het merendeel van de hedgefondsen hanteert een ‘momentum’-strategie waarbij puur long of short wordt gegaan. Een ander belangrijk kenmerk van hedgefondsen is dat ze vaak geleveraged zijn om het arbitragerendement via een hefboomwerking te vergroten. Door deze kenmerken kunnen hedgefondsen slechts beperkt tegengestelde marktbewegingen verwerken. Wanneer bepaalde kritieke niveaus zijn bereikt, is de hedgefondsmanager verplicht om de arbitragestrategie los te laten. Deze verplichte verkopen kunnen tot ongunstige prijsvorming leiden op de financiële markten, omdat dit vaak samenvalt met een slechte markt. Direct onroerend goed Bij direct onroerend goed investeert een belegger in vastgoedobjecten en/of in participaties in vastgoedfondsen. De waardering van commercieel vastgoed is sterk gecorreleerd met macro-economische ontwikkelingen. Hierdoor is vastgoed sterk onderhevig aan marktrisico’s. Veel directvastgoedfondsen zijn closed-end, dat wil zeggen dat de investeerder de participaties niet tussentijds kan verkopen. Vastgoedfondsen hebben qua liquiditeit sterke overeenkomsten met private equity-fondsen. Tussentijdse waarderingen zijn vaak gebaseerd op taxaties en niet direct op markttransacties. Veel vastgoedfondsen zijn geleveraged om een hefboomwerking te bewerkstelligen in de performance. Deze kenmerken dragen bij aan het risico dat vastgoedfondsen in negatieve economische scenario’s versneld door hun eigen vermogen heen zakken. Om een mogelijk faillissement af te wenden, zullen veel fondsen verplicht vastgoed verkopen om zo aan de verplichtingen richting vreemdvermogenverschaffers te kunnen blijven voldoen. Vaak is de verkregen prijs bij deze noodverkopen niet gunstig.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
68 De pensioenwereld in 2009
Infrastructuur Infrastructuur wordt door steeds meer pensioenfondsen gezien als een aantrekkelijke beleggingscategorie. Investeringen in infrastructurele projecten kunnen gezien worden als een aandelenbelang in een project dat sociaal of economisch van aard kan zijn. Voorbeelden van infrastructuurbeleggingen zijn investeringen in wegen, woningbouw, vliegvelden en kabelnetwerken. Een belangrijk kenmerk van dergelijke investeringen is dat ze in vergelijking met veel andere categorieën een relatief lange looptijd hebben. De looptijd van een dergelijke belegging in combinatie met de risico’s rondom de kosten die gedurende een project kunnen oplopen en de zeer beperkte verhandelbaarheid van de belegging, zorgen ervoor dat er een bepaalde risicopremie kan worden geëist. Derivaten Een derivaat is een verzamelnaam voor afgeleide financiële producten. De waarde van een derivaat is daarmee afhankelijk van de onderliggende waarden, zoals aandelenprijzen en rente. Veelgebruikte derivaten zijn futures, forwards, opties en swaps. De onderliggende waarden van deze derivaten hebben vaak actieve markten en waarderingsgrondslagen zijn relatief helder. Prijsvorming wordt minder transparant en lastiger indien het niet-genoteerde complexe derivaten betreft, ook wel over-the-counterproducten genoemd. Naarmate derivaten complexere structuren krijgen en de markten van de onderliggende waarden ondoorzichtig zijn, wordt een objectieve waardering lastiger. Dit wordt versterkt wanneer de verhandelbaarheid van de onderliggende waarde wegvalt doordat de markten illiquide zijn (geworden). Veel pensioenfondsen maken gebruik van derivaten om specifieke markt- en kredietrisico’s in te dekken. Belangrijk hierbij is dat een pensioenfonds helder heeft welke nieuwe risico’s worden ‘ingekocht’ door het afdekken van andere risico’s. Zo werden financiële instellingen verrast door de hoeveelheid tegenpartijkredietrisico’s die voortkwamen uit investeringen in obligaties met een garantie van zogenaamde ‘monoliners’. De veilig gewaande AAA-investeringen waren net zo veilig als de AAA-rating van de garantieverstrekker.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 69
Gemene deler De genoemde vormen van alternatieve beleggingen hebben in het verleden bewezen een aantrekkelijk rendement te kunnen bieden. Een ander voordeel van alternatieve beleggingen is de lage afhankelijkheid van de traditionele obligatie- en aandelenmarkten. In tegenstelling tot traditionele beleggingscategorieën, waar de belegger dicht bij een benchmark dient te blijven, gelden deze beperkingen minder voor alternatieve beleggingen. Hierdoor hebben beleggers in alternatieve producten vaak meer vrijheid om te beleggen volgens eigen stijl en inzicht. De andere kant van de medaille is dat alternatieve beleggingen over het algemeen een illiquide karakter hebben. Daardoor is de prijsvorming weinig transparant en kunnen marktomstandigheden leiden tot ongunstige prijs vorming. Een bijkomend probleem is dat fees die pensioenfondsen betalen voor het vermogensbeheer van alternatieve mandaten vaak performance gerelateerd zijn. Wanneer prijsvorming niet transparant is kan ruimte ontstaan voor meer subjectieve criteria in de waardering. Pensioenfondsbestuurders dienen zich bewust te zijn van deze risico’s van alternatieve beleggingen met een illiquide karakter. Liquiditeitsrisico als integraal onderdeel van risicomanagement Verhoogde activiteit van pensioenfondsen in illiquide investeringen samen met de toegenomen turbulentie op de financiële markten wijzen erop dat een solide risicomanagement betreffende liquiditeit een grote rol speelt en zal blijven spelen. Hoewel het belangrijkste liquiditeitsrisico bij pensioenfondsen wordt gedreven door andere factoren dan bij banken, lopen ook pensioenfondsen liquiditeitsrisico. Ook de toezichthouders onderschrijven deze risico’s bij pensioenfondsen en benadrukken een expliciete rol voor liquiditeitsrisico bij de uitvoering van het risicomanagement. De wijze waarop hier vanuit regelgeving invulling aan wordt gegeven laat DNB aan de pensioenfondsen over. Pensioen fondsen zullen zich de vraag moeten stellen hoe ze ‘in control’ kunnen zijn over het liquiditeitsrisico. De eerste stap die pensioenfondsen kunnen zetten, is het doorgronden van de verschillende vormen van liquiditeitsrisico’s, vooral als het gaat over liquiditeitsrisico’s als gevolg van een gekozen beleggingsstrategie.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
70 De pensioenwereld in 2009
Fondsen die een significant deel van de totale assets in alternatieve investe ringen hebben uitstaan dienen hier rekening mee te houden in hun risico budgettering. In de praktijk betekent dit dat het inzicht in deze investeringen vergroot moet worden door heldere afspraken te maken met de vermogens beheerder. Hierbij kan eraan gedacht worden om de verschillende financiële instrumenten waarin wordt belegd een liquiditeitsscore mee te geven en van tevoren duidelijke limieten af te spreken. In het bijzonder als het gaat om complexe derivaten, is inzicht in de ontwikkeling van de onderliggende waarde van de meer illiquide beleggingen van groot belang. Pensioenfondsen kunnen zo beter grip krijgen op de performance die wordt gerapporteerd en zo ook op de fees die worden betaald aan de vermogensbeheerder. Conclusie De recente turbulentie op de financiële markten heeft tot hernieuwde aandacht voor liquiditeitsrisico geleid. In dit artikel hebben we betoogd dat voor pensioenfondsen liquiditeitsrisico via het beleggen in alternatieve categorieën wel degelijk een rol speelt. Om ‘in control’ te blijven over liquiditeitsrisico, moeten pensioenfondsen heldere en eenduidige afspraken maken in de beleggingsmandaten en als onderdeel van hun dagelijkse risicomanagement liquiditeitsrisico meten en sturen. De kunst is om voldoende ruimte te geven aan managers om extra rendementen te behalen door in illiquide alternatieve instrumenten te beleggen zonder onverantwoorde liquiditeitsrisico’s te lopen. In dit proces zullen de pensioenfondsen ook de vaardigheden van beheerders in het managen van liquiditeitsrisico continu moeten monitoren als onderdeel van hun managersselectie en beoordelingstrajecten.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 71
© 2008 KPMG Advisory N.V.
08 De risico’s en kansen van klimaatverandering
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 73
Auteurs: Barend van Bergen en Koen van Bommel
Klimaatverandering staat hoog op de maatschappelijke agenda. De pensioensector deelt deze urgentie, zo blijkt uit een recentelijk in opdracht van KPMG uitgevoerde TNS NIPO opiniepeiling onder honderd pensioen fondsbestuurders. Maar deze urgentie, zo toont dezelfde enquête, heeft zich nog slechts beperkt vertaald in actie. De pensioensector staat hier beslist niet alleen in. Een internationale studie van KPMG getiteld ‘Climate Changes Your Business’26 laat zien dat er diverse sectoren zijn die de risico’s van klimaatverandering onderschatten. Wat kunnen en moeten pensioenfondsen met deze wetenschap? Hieronder een korte verkenning. Voormalig hoofdeconoom van de Wereldbank Sir Nicolas Stern heeft in een belangwekkend rapport27 onderzocht wat de effecten van klimaatverandering zijn voor de wereldeconomie. In zijn onderzoek komt Stern tot de conclusie dat de kosten voor het aanpakken van de gevolgen van klimaatverandering bij tijdig ingrijpen 1% van het bruto nationaal product (BNP) zullen bedragen. Echter, bij niet-tijdig ingrijpen, kan de schade voor het BNP oplopen naar 4 tot zelfs 20%. Het is evident dat dergelijke strategische en financiële implicaties van klimaatverandering ook betekenis zullen hebben voor pensioenfondsen. De vergaande kennis van klimaatwetenschappers en macro-economen staat in contrast met de kennis van het bedrijfsleven over de gevolgen van klimaatverandering. Bedrijven praatten tot voor kort vooral over de kansen van klimaatverandering28. Hoe realistisch is dat in het licht van alarmerende klimaatrapporten en de eerder genoemde impact op het BNP? Deze vraag was eind 2007 reden voor KPMG om een diepgaand onderzoek uit te voeren naar de risico’s en economische effecten van klimaatverandering op sectorniveau. De resultaten zijn opgetekend in de publicatie ‘Climate Changes Your Business’. Risico’s van klimaatverandering Bedrijven lopen vier typen risico’s door de klimaatverandering. Naast directe fysieke risico’s gaat het om indirecte risico’s rondom wetgeving en regulering, reputatie en aansprakelijkheden. De risico’s zullen in de nabije toekomst 26 27 28
KPMG International (2008) Climate Changes Your Business: KPMG’s Review of the Business Risks and Economic Impacts at Sector Level. HM Treasury (2006) Stern Review of the Economics of Climate Change. KPMG Global Sustainability Services and Global Reporting Initiative (2007) Reporting the Business Implications of Climate Change in Sustainability Reports.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
74 De pensioenwereld in 2009
toenemen – ongeacht de snelheid waarmee de klimaatverandering zich daadwerkelijk voltrekt. • Fysieke risico’s: bedrijven worden geconfronteerd met de fysieke gevolgen van klimaatverandering, waaronder weergerelateerde ontwikkelingen zoals een toename van stormen en overstromingen. De herverzekeraars ondervinden inmiddels aan den lijve wat de financiële consequenties hiervan zijn. De risico’s voor andere sectoren en de gevolgen op de wat langere termijn zijn echter nog nauwelijks bekend noch geprijsd in de markt. • Wetgevings- en reguleringsrisico’s: klimaatverandering wordt in toenemende mate gezien als een marktimperfectie die gecorrigeerd moet worden door een vorm van overheidsinterventie in de vorm van wetgeving en voorschriften voor energie-efficiënte producten en processen. Tevens ontwikkelen overheden marktgericht beleid en instrumenten om de markt bij te sturen, zoals CO2-belastingen, brandstoftoeslagen en emissiehandel. De financiële consequenties zijn zeker voor energie-intensieve sectoren substantieel, maar staan nog lang niet altijd op het netvlies van bedrijven en beleggers. • Reputatierisico’s: professionele inkopers en individuele consumenten letten in toenemende mate op het gedrag dat bedrijven laten zien als reactie op de risico’s van klimaatverandering. Hoewel moeilijk te kwantificeren, bestaat er in een aantal gevallen duidelijk een verband met de merkwaarde van een onderneming. Het merkenbureau Interbrand schrijft de hoge merkwaarde van Toyota deels toe aan haar ‘Leading Edge in Hybrid’. • Aansprakelijkheid: een toename van ‘klimaatwetgeving’ leidt tot verhoogde juridische risico’s op aansprakelijkstelling. Vooralsnog vinden dergelijke rechtszaken uitsluitend plaats in een beperkt aantal sectoren in de Verenigde Staten. Sommige juristen trekken echter een vergelijking met de tabaksindustrie die een lange historie van rechtszaken kent. Vervolgens is in de ‘Climate Changes Your Business’-studie onderzocht in hoeverre sectoren zijn blootgesteld aan de bovengenoemde risico’s en in welke mate zij zijn voorbereid op klimaatverandering.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 75
Hierbij zijn sectoren ingedeeld in één van de volgende drie hoofdcategorieën: • Danger Zone: sectoren waarin het risico aanmerkelijk groter is dan de mate van voorbereidheid. • Middle of the Road: sectoren waarin de risico’s in verhouding lijken te staan tot de mate van voorbereidheid.
KPMG’s risk preparedness framework
relatively low
• Safe Haven: sectoren die relatief goed voorbereid lijken op de gevolgen van klimaatverandering en niet blootstaan aan significante risico’s.
Transport
D A N
Tourism
G ZO
M
N
D
E
ID
Preparedness per sector
Health care
ER
Aviation
Manufacturing
LE
Retail
Financial sector
O
Building & real estate
F TH
Telecommunications
Pharmaceuticals
E
Automotive
RO Insurance Construction & materials
H A
Mining & metals
VE N
relatively high
Oil & gas
D
FE
A
SA
Food & beverages
Chemicals relatively low
Utilities relatively high
Perceived level of risk per sector
Figuur 10: Risicocategorieën door klimaatveranderingen
© 2008 KPMG Advisory N.V.
76 De pensioenwereld in 2009
Implicaties van klimaatverandering voor pensioenfondsen Het is inmiddels algemeen geaccepteerd dat een klimaatverandering ingrijpende gevolgen zal hebben op de maatschappij, ook in economisch opzicht. Al Gore stelde tijdens zijn bezoek aan Nederland in 2008 dat de herwaardering van bedrijven en kapitaalgoederen door de in zijn ogen onafwendbare klimaatcrisis vele malen groter zal zijn dan de herwaardering die is ontstaan door de huidige financiële crisis. Wat zijn de implicaties van klimaatverandering voor pensioenfondsen die met hun langlopende verplichtingen en beleggingen bij uitstek op de lange termijn georiënteerd zouden moeten zijn? Het in samenhang bestuderen van de resultaten van de Climate Changes Your Business-studie en de TNS NIPO-enquête levert een aantal interessante gezichtspunten en vragen op. 1. Discrepantie tussen willen en weten en kunnen en/of doen Als ‘universal investors’ hebben pensioenfondsen belangen in een brede waaier van sectoren en zullen zij zowel positief als negatief geraakt worden door klimaatverandering. Derhalve lijkt het ons relevant dat zij de daarmee samenhangende risico’s en kansen in deze sectoren kennen. Ondanks het streven van 63% van de pensioenfondsbestuurders om verder te kijken dan alleen naar een optimaal rendement, blijkt uit de enquête van TNS NIPO dat slechts 9% van de bestuurders bij de selectie van beleggingen consequent rekening houdt met het klimaatbeleid van de vermogensbeheerders. Hier lijkt een discrepantie te bestaan tussen weten en willen en daadwerkelijk kunnen en/of doen. 2. Meer aandacht voor alternatieve beleggingscategorieën Ook wat betreft de verschillende beleggingscategorieën is er onvoldoende kennis aanwezig om de risico’s en kansen van klimaatverandering te overzien. De Institutional Investors Group on Climate Change (IIGCC) concludeerde in 2006 dat bij de meeste onderzoeken naar beleggingen vooral gekeken wordt naar de gevolgen van klimaatverandering voor aandelen en, in minder mate, obligaties. Andere soorten beleggingscategorieën zijn tot dusver onderbelicht gebleven. Dit betekent dat de gevolgen van klimaatverandering voor de gehele portefeuille nog onvoldoende onderzocht zijn.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 77
Wat pensioenfondsen moeten doen Het ‘Climate Changes Your Business’-rapport van KPMG geeft aan dat bedrijven in essentie drie zaken dienen op te pakken om zowel de risico’s van klimaatverandering het hoofd te kunnen bieden, als de mogelijkheden die ontstaan door diezelfde klimaatverandering te benutten: 1 Investeer in het begrijpen van risico’s en de ontwikkeling van risk management. 2 Investeer in kansen. 3 Verantwoording afleggen en rapportage. Als rode draad door deze drie aandachtspunten loopt een investering in kennisontwikkeling. 1 Investeer in het begrijpen van risico’s en de ontwikkeling van riskmanagement Het begrijpen en managen van risico’s heeft een centrale rol in strategisch management. De meeste pensioenfondsen en vermogensbeheerders hebben de beschikking over zowel de benodigde instrumenten als kennis om risico’s te controleren. Momenteel ligt bij het risicomanagement de nadruk echter sterk op de klassieke financiële en operationele risico’s en kennis. Klimaatverandering moet gezien worden als een nieuwe lens waardoor naar risico’s gekeken wordt, maar daarbij nadrukkelijk ook een lens die uitstekend toegevoegd kan worden aan het huidige raamwerk voor risicomanagement. Het wiel hoeft niet opnieuw uitgevonden te worden, de basisconcepten die van toepassing zijn op risicomanagement en het zorgen voor de continuïteit van de onderneming zijn voor klimaatrisico’s gelijk aan ieder ander risico. Een concreet voorbeeld van risicobeheersing door pensioenfondsen is uitsluiting. Hierbij besluiten het fonds en zijn beheerder om bijvoorbeeld niet te investeren in bepaalde sectoren of ondernemingen die onvoldoende voorbereid zijn op klimaatverandering.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
78 De pensioenwereld in 2009
2 Investeer in kansen Risico’s en kansen zijn twee kanten van dezelfde medaille. Fondsen die tijdig reageren op de risico’s hebben tegelijkertijd kans om hieruit een concurrentievoordeel te behalen. Het risicomanagement en de aanwezige kennis moeten dan zodanig zijn dat er kansen waargenomen worden die ontstaan door klimaatverandering. Potentiële lucratieve investeringen kunnen door proactieve insluiting vaker in de portefeuille opgenomen worden. Een veelgenoemd voorbeeld is de duurzame-energiesector. Maar ook door middel van engagement (het voeren van een actieve dialoog met het management van de onderneming waarin geïnvesteerd wordt) kunnen overgebleven risico’s verder geminimaliseerd en kansen benut worden. 3 Verantwoording afleggen en rapportage Bedrijven leggen steeds vaker verantwoording af over de implicaties van klimaatverandering op hun bedrijfsvoering. Hiertoe is het noodzakelijk inzicht te hebben in de zogenaamde carbon footprint (CO2-voetafdruk) van de onderneming. De TNS NIPO-enquête wijst uit dat momenteel slechts 9% van de vermogensbeheerders zicht heeft op zowel de footprint van de eigen werkzaamheden als van de investeringsportefeuille. Zeven procent kent de footprint alleen van de eigen werkzaamheden. Pensioenfondsen zullen in toenemende mate gevraagd worden verantwoording af te leggen over hun beleid ten aanzien van klimaatverandering. De Zembla-documentaire rondom clusterbommen heeft laten zien hoe gevoelig maatschappelijke onderwerpen kunnen liggen in de publieke opinie. Het ‘Climate Changes Your Business’-rapport van KPMG laat zien dat vele sectoren, waaronder de financiële sector en pensioenfondsen, geraakt zullen worden door klimaatverandering. Zowel risico’s als kansen dienen zich aan. Door gerichte actie te ondernemen kunnen pensioenfondsen proberen de risico’s te minimaliseren en de kansen tegelijkertijd optimaal te benutten.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 79
Meer informatie • Reporting the Business Implications of Climate Change in Sustainability Reports • A survey conducted by the Global Reporting Initiative and KPMG’s Global Sustainability Services (juli 2007), www.kpmg.nl > Zoek: Climate Change • Climate Changes Your Business: KPMG’s Review of the Business Risks and Economic Impacts at Sector Level (2008), www.kpmg.nl > Zoek: Climate Changes Your Business • Office of Climate Change: http://www.occ.gov.uk/activities/stern.htm
© 2008 KPMG Advisory N.V.
09 Verbetering van het pensioenstelsel in (inter)nationale context
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 81
Auteurs: Liesbeth Goverse en Marlies Kastelein
Een interne markt op het gebied van pensioen is een van de doelstellingen van de EIORP29-richtijn. Een positieve ontwikkeling. Een betere markt werking en meer vrije concurrentie bevorderen de economie. Internatio nalisering van de pensioenmarkt zal veranderingen met zich brengen. Nu is niet elke verandering een verbetering, maar elke verandering is ook niet per definitie een verslechtering. Krampachtig proberen het bestaande zo veel mogelijk overeind te houden is kortzichtig. Alles wat goed werkt in het Nederlandse pensioenstelsel overboord gooien omdat zo nodig moet worden geïnternationaliseerd is ook niet goed. In dit artikel willen wij een aantal suggesties aanreiken waar ons Nederlandse pensioenstelsel baat bij kan hebben. Een stabiel en houdbaar pensioenstelsel is van grote betekenis voor een gezonde economische ontwikkeling en voor goede sociale verhoudingen.30 We gaan ervan uit dat iemand met een goed pensioen in staat is om de kosten voor zijn gezondheidszorg zelf te dragen. In de toekomst hebben alle lidstaten belastinginkomsten nodig om de vergrijzingskosten op te vangen. Pensioen is een groeimarkt en deskundigen gaan ervan uit dat de pensioensector een fors multipliereffect heeft. Als wij buitenlandse pensioeninvesteerders naar Nederland kunnen trekken, levert dat hoogwaardige werkgelegenheid op en daar heeft de gehele samenleving baat bij. We moeten het daarbij niet alleen hebben van onze deskundigheid, maar we moeten ook internationaal kunnen concurreren op kosten. In dit artikel gaan we in op wat er naar onze mening op internationaal en nationaal niveau op het gebied van pensioen zou moeten gebeuren. Hierbij staan twee uitgangspunten centraal: 1 een adequate oudedagsvoorziening voor iedereen; 2 tracht te sturen op kosten zonder dat de pensioenuitkomst eronder lijdt; het belang van de uiteindelijke pensioengerechtigde behoort voorop te staan.
29 30
European Institutions for Occupational Retirement Provision. VNO-NCW-rapport ‘Naar een modern en betaalbaar pensioen. Voorstellen voor een weerbaar en wendbaar pensioenstelsel’, februari 2008, blz. 9.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
82 De pensioenwereld in 2009
Als gevolg van allerlei overheidsmaatregelen zijn de kosten van pensioen sterk gestegen, ondanks het feit dat de pensioenregelingen juist zijn versoberd. Dat is geen wenselijke ontwikkeling. Rationeel is om ervoor te zorgen dat er van iedere euro inleg zo veel mogelijk uitkering overblijft. Alles wat pensioen beter betaalbaar maakt en leidt tot een hogere uitkomst is goed. Alles wat het tegenovergestelde effect heeft, zou moeten worden heroverwogen. Binnen de EU is te weinig gespaard voor pensioen. De ingezette lijn volgens het Lissabon-akkoord is: langer doorwerken en geleidelijk overgaan naar een stelsel dat minder kwetsbaar is. Welke maatregelen zouden positief kunnen uitwerken? • Voer binnen de EU een algemene pensioenplicht in; verplicht binnen de EU minimaal een bepaald percentage van het gehele salaris aan te wenden voor pensioen. Daarbij mogen geen wacht- of drempeltijden gelden, geen minimumleeftijd, geen staatspensioenfranchises, geen uitsluiting van lage salarissen/deeltijdbanen, geen onderscheid naar geslacht. Een ruimere regeling dan een minimale regeling overeenkomen mag uiteraard. • Verplicht tot het gebruik van sterftetabellen Gehele Bevolking, dus zonder onderscheid naar geslacht. Dit voorkomt seksediscriminatie en levert ongetwijfeld administratieve verlichting op. • Het pensioendeel van het salaris mag worden gestort op een geblokkeerde bankrekening (zoals een LSR/LBR31) van de werknemer en/of worden onder gebracht bij een verzekeraar, pensioenfonds of andere uitvoerder naar keuze. Met name als het gaat om kleine bedragen is dit kostenefficiënt. Ook slapersrechten zouden naar zo’n geblokkeerde bankrekening kunnen worden overgebracht. Ook deze maatregel geeft minder administratieve lasten, geen gedwongen afkoop van kleine pensioenen en minder kans op waardeverlies door onvolledige indexatie. • Voer een echt driepijlersysteem in binnen de EU (volledig communicerende vaten). Of gereserveerd wordt in de vorm van staatspensioen, werknemers pensioen of lijfrente/verzekerd banksparen behoort niet relevant te zijn voor de mate van het recht op fiscale faciliteiten.
31
Lijfrentespaarrekening/lijfrentebeleggingsrecht.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 83
• Binnen de EU zouden we collectief van mening moeten zijn dat het maat schappelijk belang rechtvaardigt dat pensioenfondsen vrijgesteld blijven van vennootschapsbelasting. Bevorder ook een volledig EET-systeem.32 Dit systeem waarin premieaftrek in het heden wordt verleend en de termijnen in de toekomst worden belast, leidt er materieel toe dat – afgezien van kosten en tariefsverschillen – het rendement op de netto-investering belastingvrij kan worden genoten.33 Dit stimuleert de burger om zelf iets te regelen voor zijn oude dag. Het maakt ook dat de belastinginkomsten maximaal zijn op het hoogtepunt van de vergrijzing. • Het feit dat een EIORP evenveel secties heeft als er deelnemende landen zijn, terwijl in elke sectie de regelgeving van het betreffende land van toepassing is, is niet zo efficiënt als het zou kunnen. Dit leidt tot een lagere kostenbesparing dan die welke mogelijk zou zijn als in EU-verband overal dezelfde regels zouden gelden voor pensioen. Verdergaande harmonisering is wenselijk. • Probeer niet internationale waardeoverdrachten te bevorderen, zolang dit zo bewerkelijk en daardoor duur is. Hoe zou Nederland op de EIORP-richtlijn moeten reageren? • Schaf de taak- en de domeinafbakening af. Beide staan schaalvergroting in de weg en zijn onnodig beperkend voor de werking van een vrije EU-pensioenuitvoeringsmarkt. • Stel de markt écht open. Pensioen moet kunnen worden ondergebracht bij de uitvoerder die tegen de laagste kosten kan werken. Afschaffing van de verplichte winkelnering34 bevordert het vormen van grotere (branche overstijgende) collectiviteiten, waardoor de kosten per deelnemer kunnen dalen. Een werkgever moet zijn pensioenregeling desgewenst ook bij een pensioenuitvoerder in een andere lidstaat kunnen onderbrengen, conform de EIORP-richtlijn. De huidige ‘grote’ verplichtstelling is belemmerend voor buitenlandse fondsen. Die kunnen geen Nederlandse deelnemers bedienen die onder een Nederlandse verplichtstelling vallen. Afschaffing daarvan
32 33 34
EET-systeem: de betaalde premie (E) en de aanwas (E) zijn onbelast en de uiteindelijke uitkering (T) wordt belast. Aldus ook mr. J.Th.L. Brouwer, Brede herwaardering op weg naar het Staatsblad? (3) Niet de adviseur is ‘pervers’, maar het systeem (Vrij naar de schrijver/regisseur Rainer Werner Fassbinder.), FED 1989/748, die echter de tariefsverschillen buiten beschouwing laat. Zoals onder meer bepleit door mr. J.H.J. Meijer, Marktwerking en modernisering van het uitvoeringsmodel: aanvallen of verdedigen?, Pensioen Magazine april 2007, nr. 4, blz. 35-36, zou het systeem van verplichtstelling kunnen worden aangepast door bijvoorbeeld alleen de regeling verplicht te stellen.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
84 De pensioenwereld in 2009
voorkomt dat Nederland bij de evaluatie van de EIORP-richtlijn door de Europese Commissie in 2011 op de vingers kan worden getikt. • Het ‘poolen’ van pensioenverplichtingen moet desgewenst mogelijk worden zonder veel beperkende regels. Individuele ondernemers moeten zich kunnen aansluiten bij een uitvoerder naar keuze. Een bedrijfstak pensioenfonds moet vanuit het buitenland kunnen gaan opereren als dit kostenefficiënt is, zonder eerst een liquidatie te hoeven ondergaan35 en zonder andere beperkingen. • Creëer een nieuw ‘level playing field’. Geef banken, verzekeraars en pensioenfondsen dezelfde fiscale faciliteiten voor oudedagsvoorzieningen, maar dan wel onder strikte voorwaarde van volstrekte openheid over alle kosten. Geen openheid? Dan ook geen faciliëring. Wat kan Nederland doen om buitenlandse pensioeninvesteerders te trekken? • De Nederlandse EIORP, de Algemene Pensioen Instelling (API), zou een echte toegevoegde waarde moeten gaan leveren. Geen verbod op ‘ringfencing’, maar ook geen andere beperkingen voor de API ten opzichte van de mogelijkheden van de Richtlijn. Als de API geen bedrijfstakpensioen regelingen kan uitvoeren, is dat ook niet bevorderlijk voor het toepassings bereik. Zorg ervoor dat er snel een volwaardige API komt! Nederland dreigt nu de boot te missen. De PPI-variant36 is onvoldoende. Gedwongen onderbrengen in de uitvoeringsfase bij een verzekeringsmaatschappij zal de kosten niet doen dalen. • Wil de API enige kans van slagen hebben om internationaal mee te kunnen doen (als vehikel voor buitenlandse pensioenuitvoerders), dan zal er op kosten geconcurreerd moeten kunnen worden. Nederland zal bereid moeten zijn om iets te doen aan de kosten die de toezichtregimes oproepen (daar lijkt het overigens niet op37), anders zal Nederland niet het land van eerste voorkeur zijn of ooit worden als vestigingsplaats voor een EIORP. Het toezicht moet worden uitgeoefend op basis van de normen van de Richtlijn, en niet scherper zijn. 35
36 37
Op grond van het door Nederland gehanteerde incorporatiestelsel bij het rechtspersonenrecht is het niet mogelijk om de statutaire zetel van een vennootschap, stichting of corporatie te verplaatsen naar een andere lidstaat zonder de rechtspersoon eerst te ontbinden. In het geval van verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen betekent liquidatie dat de verplichtstelling vervalt. Premiepensioeninstelling. Wat staat er in de hoofdlijnennotitie over het toezicht? Toezichtsarbitrage moet worden voorkomen. Indien de API beschikt over dezelfde sturingsinstrumenten als een pensioenfonds, geldt het FTK-regime; in andere gevallen de Wet financieel toezicht (Wft). Dat zal Nederland niet aantrekkelijker maken, niet voor binnenlandse en niet voor buitenlandse pensioenfondsen.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 85
• Schaf de btw op vermogensbeheer voor pensioenfondsen met onmiddellijke ingang af. Hoe kan Nederland bevorderen dat er voldoende opzij wordt gelegd voor de oude dag? • ‘Iedere generatie houdt in principe zijn eigen broek op’ is een bruikbaar uitgangspunt in een tijd van individualisering. Kostendekkende premie bevorderen dus en geen premiekortingen of premievakanties toestaan, ook niet bij een fors buffervermogen. • ‘Wat bijeengebracht is voor pensioen, moet een pensioenbestemming houden’ is een bruikbaar uitgangspunt in een tijd van vergrijzing. Geen retourbetalingen als de beleggingen gunstig zijn, maar reserveren voor slechte tijden/toekomstige indexatie. De afweging omtrent intergenerationele solidariteit/indexatie kan uitstekend door een pensioenfondsbestuur worden gemaakt, al naar gelang de omstandigheden. • Het mkb moet de kar van de economie trekken. Stop de fiscale discriminatie van de dga38 en de zelfstandig ondernemer. Deze mensen hebben net zo veel recht op een behoorlijke oudedagsvoorziening als ieder ander. Dit levert ook nog een aanzienlijke vereenvoudiging van wet- en regelgeving op. • Meer arbeidsparticipatie/langer doorwerken geeft een groter draagvlak voor onder andere de financiering van de AOW en het aantal jaren dat pensioen moet worden uitgekeerd; dat behoeft geen betoog. • ‘De arbeidsvoorwaarde pensioen is (…) de duurste secundaire arbeids voorwaarde: de kosten bedragen gemiddeld 15% tot 20% van de loonsom.’39 De lijn die de overheid lijkt voor te staan is om de pensioeninleg te beperken. Rationeel is daar best iets voor te zeggen: als we allemaal doorwerken tot onze sterfdatum, is het vergrijzingsprobleem opgelost. Dit is echter niet de lijn die wij zouden voorstaan. Het reserveren van financiële middelen voor de periode na de beëindiging van het verrichten van arbeid is noodzakelijk. Wenselijker is dat er eerder meer en niet steeds minder gereserveerd wordt voor pensioen, zolang er nog witte en grijze vlekken zijn, een dubbele vergrijzing heerst en een toename van de zorgkosten te verwachten valt.
38 39
Directeur-grootaandeelhouder. VNO-NCW-rapport ‘Naar een modern en betaalbaar pensioen. Voorstellen voor een weerbaar en wendbaar pensioenstelsel’, februari 2008, blz. 9.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
86 De pensioenwereld in 2009
• Bevorder daarom ook het pensioenbewustzijn. Het Uniform Pensioen overzicht (UPO) en het Pensioenregister zijn goede maatregelen, maar er zijn nog andere mogelijkheden. Laat de gegevens beheren door de Belasting dienst (en laat de Belastingdienst administreren en door de jaren heen bijhouden wat box 1 is en wat niet). Hang een rekentool aan de website zodat de burger zelf kan uitrekenen wat de gevolgen zijn van eerder stoppen met werken/later met pensioen gaan. Laat de pensioenruimte voordrukken op het aangiftebiljet of op de elektronische aangifte. Wat zou Nederland fiscaal aan stimulering kunnen doen? • Handhaaf de omkeerregel ten volle. • Geen maximering van de premieaftrek. • Gelijke faciliteiten in de tweede en in de derde pijler. • Schaf de verplichting tot inbouw van een AOW-franchise af (bij voorkeur zonder daaraan een beperking van het opbouwpercentage te plakken). Achterstelling van tweeverdieners en alleenstaanden behoort tot het verleden, ook werknemers met een laag inkomen bouwen meer pensioen op. Niemand weet of er nog AOW zal zijn op het moment dat hij met pensioen gaat. Deze maatregel zal pensioenopbouw ook een stuk begrijpelijker maken voor de leek. • Ook zonder waardeoverdracht moeten alle pensioentekorten over de gehele diensttijd kunnen worden ingekocht; geen beperking van de inhaalruimte per jaar, per dienstbetrekking. • Ga terug naar de open normen van ‘pre-Witteveen’ en schaf vooral de 100%-norm af. Een pensioen kan niet bovenmatig worden door uitstel van de ingangsdatum. Wie zijn pensioen actuarieel opgerent uitstelt, krijgt in totaal precies hetzelfde aan pensioen, zij het op een ander tijdstip. Ook deze maatregel impliceert een belangrijke administratieve lastenverlichting. • Regel dat de volledige stakingswinst gefacilieerd mag worden aangewend voor de verzorging tijdens de oude dag.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 87
Hoe kan Nederland bevorderen dat er kostenefficiënt wordt omgegaan met pensioen? • De aandacht zou primair gericht moeten zijn op een zo hoog mogelijk pensioen tegen zo laag mogelijke kosten. Wat is bij allerlei overheidsmaat regelen het effect op de financiële uitkomst van het pensioen? Hoeveel procent van de nominale rechten mag daaraan worden opgeofferd? De vraag naar de prijs van zekerheid, een hoge dekkingsgraad, transparantie, modernisering, flexibilisering, Pension Fund Governance, een uitermate fijnmazig fiscaal systeem, en voortdurende wijzigingen van wet- en regel geving wordt in Nederland ten onrechte niet gesteld. Met name het laatste vormt een maatschappelijke verspilling van de bovenste plank. Tijd, geld en energie die daarin gaan zitten kunnen beter worden besteed. Bovendien is dit niet bevorderlijk voor de rechtszekerheid. Stoppen met die overregulering dus, meer rust aan het front! • Volgens het rapport ‘Generatiebewust beleid’40 (gepubliceerd 2000) is solidariteit in de pensioenopbouw efficiënter dan individuele opbouw, met name indien een pensioenfonds ernaar streeft om vermogensbuffers aan te houden en deze buffers door te geven aan de volgende leeftijdscohorten in de pensioenregeling.41 Solidariteit van de deelnemers geeft kennelijk risico spreiding en schaalvoordelen. Hoe meer volume, des te lager de kosten per deelnemer. Collectieve pensioenregelingen hebben grote voordelen boven individuele regelingen. Verplichte deelname is zeker niet principieel slecht. Het is denkbaar om een vorm van verplichtstelling te willen hand haven omwille van de solidariteit en uit kostenoverwegingen, ook al staat dit mogelijk op gespannen voet met het ideaal internationale volkomen concurrentie,42 maar dit verdient dan wel een zorgvuldige afweging. • Verbied bij waardeoverdacht zowel de overdragende als de ontvangende uitvoerder om overstapkosten in rekening te brengen. • Waar het onontkoombaar gaat in de richting van beschikbare premie, kan vóór de pensioeningangsdatum het ‘universal life’-concept voor soelaas zorgen. Administreer pensioen niet als aantal opbouwjaren x opbouw percentage x salaris, of als contante waarde van de toekomstige uitkeringen, maar als fracties x koers. Zo kan de pensioenruimte gemakkelijk uitgerekend
40 41 42
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Generatiebewust beleid (r55 1999). Nationaal Actieplan Pensioenen, blz. 18. Verplichtstelling is door het Hof van Justitie EG in een aantal uit 1999 daterende arresten niet strijdig geacht met het EG-recht (Hof van Justitie EG 21 september 1999, nrs. C-67/96, 219-97 en C-115-117/97).
© 2008 KPMG Advisory N.V.
88 De pensioenwereld in 2009
worden. Zo is goed bij te houden wat box 1 is en wat niet. Onttrekkingen gaan tegen fracties x koers. Op die manier kan ook levensloop eenvoudig worden geïntegreerd in het driepijlersysteem, zonder dat met negatieve saldi behoeft te worden gewerkt. Conclusie Terecht geniet het Nederlandse pensioenstelsel veel waardering, ook in het buitenland. Door een heldere verdeling van de verantwoordelijkheden tussen wetgever, sociale partners en individu kon een stelsel tot stand worden gebracht dat gebaseerd is op solidariteit, collectiviteit en verplichte deelname. Ook in de wijze van financiering onderscheidt het Nederlandse stelsel zich in gunstige zin van de stelsels in veel andere landen. Nederland kent een gespreide financieringswijze met omslagfinanciering in de eerste pijler, kapitaaldekking in de tweede pijler en individuele premies in de derde pijler. Hierdoor worden de risico’s van vergrijzing en inflatie gespreid tussen de gepensioneerden en de actieven.43 Door demografische ontwikkelingen en internationalisering staat het Neder landse pensioenstelsel onder druk. Kenmerkend voor de discussie over de houdbaarheid van de pensioenstelsels is dat deze vanuit allerlei invalshoeken kan worden benaderd.44 Er spelen thema’s als internationalisering, verplicht stelling, zekerheid, waardevastheid, solidariteit, deskundigheid, pensioen bewustzijn, administratieve lasten, betaalbaarheid en fiscaliteit. Bij pensioen zijn veel verschillende spelers betrokken: gepensioneerden en toekomstig gepensioneerden (actieve werknemers en gewezen deel nemers), sociale partners (werkgevers, vakbonden), pensioenuitvoerders (verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen, en waarschijnlijk binnenkort de API/PPI), koepelorganisaties, toezichthouders (AFM en DNB), de ministeries van Financiën, Justitie, Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ook het Holland Financial Centre. Zij hebben allemaal hun eigen visie.
43 44
VNO-NCW-rapport ‘Naar een modern en betaalbaar pensioen. Voorstellen voor een weerbaar en wendbaar pensioenstelsel’, februari 2008, blz. 7. Prof.dr. G.J.B. Dietvorst, Op naar een geïntegreerd driepijlerstelsel in heel Europa, Pensioen Magazine mei 2006, nr. 5, blz. 20.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 89
Het zal niet lukken om alle voorkeuren van alle betrokken spelers tegelijk te realiseren (dat is onbetaalbaar en de belangen zijn soms strijdig) en men kan een euro slechts eenmaal uitgeven. Er zullen dus keuzes gemaakt moeten worden en elke beslissing die men neemt, heeft alternatieve kosten. Het gaat erom dat we de juiste keuzes maken en daarbij vooral praktisch zijn. Met dit artikel hopen wij een bijdrage te hebben geleverd aan rationele besluitvorming over pensioen.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
10 Accounting van pensioenregelingen – een blik op de toekomst
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 91
Auteurs: Machiel Koper en Marcel Schep
Hoe zijn pensioenregelingen opgenomen op de balans van Nederlandse ondernemingen? In dit artikel wordt eerst een overzicht van de huidige praktijk conform RJ 271 gegeven, gevolgd door een blik op accounting van pensioenregelingen in de toekomst. Daarbij gaan we eerst kort in op de berekeningsmethodiek. Daarna beantwoorden we de vraag of pensioenregelingen die zijn ondergebracht bij bedrijfstakpensioenfondsen mogen worden behandeld als beschikbarepremieregelingen. Tot slot een inventarisatie van de gevolgen van de kredietcrisis voor de balans en de winst- en verliesrekening. Eerst gaan we terug in de tijd. Sinds 1 januari 2005 is de Nederlandse accoun tingrichtlijn voor pensioenen van kracht, kortweg RJ 271. Onderdeel van deze richtlijn is dat ondernemingen die een ‘defined benefit’-pensioenregeling (DB) aan medewerkers toezeggen, een tekort/overschot in de financiering van deze regeling moeten opnemen op de balans van de onderneming (‘defined benefit accounting’). Het tekort/overschot is het verschil tussen de contante waarde van de pensioenverplichtingen en de beschikbare beleggingen. Voor beschikbarepremieregelingen (‘defined contribution’, DC) hoeft er geen tekort/ overschot op de balans te worden opgenomen. RJ 271 schrijft een methode voor waarbij toezeggingen die in de toekomst worden gedaan aan het verleden moeten worden toegerekend. Als voorbeeld: nog niet toegekende indexaties waar in de toekomst premie voor moet worden betaald, worden wél al meegenomen in de berekening van de pensioenvoorziening op de ondernemingsbalans, omdat de in de toekomst toegekende indexatie betrekking heeft op een arbeidsprestatie die in het verleden is geleverd. In tegenstelling tot een onderneming zet een pensioenfonds toekomstige indexatie juist niet op de balans. Reden hiervoor is dat de pensioentoezegging nog niet door de werkgever is gedaan en er ook nog geen premie voor is afgedragen. Daarnaast wordt de voorziening bij het pensioenfonds vastgesteld conform het financieel toetsingskader (‘FTK’).
© 2008 KPMG Advisory N.V.
92 De pensioenwereld in 2009
Samengevat Voor het opstellen van de ondernemingsbalans conform RJ 271 moet met meer elementen rekening worden gehouden dan alleen reeds gedane pensioentoezeggingen. De pensioenvoorziening waar de onder neming op de eigen balans rekening mee houdt, zal daarom doorgaans hoger zijn dan de voorziening bij het pensioenfonds conform het FTK. De voorziening van de onderneming bevat immers elementen die nog niet gefinancierd zijn.
Situatie bij bedrijfstakpensioenfondsen Anders is de situatie bij ondernemingen die zijn aangesloten bij een bedrijfs takpensioenfonds. Deze worden doorgaans vrijgesteld van de verplichting om een pensioenvoorziening op de balans van de onderneming te vormen. Er wordt beargumenteerd dat een bedrijfstakpensioenfonds dat gefinancierd is op basis van doorsneepremies, eigenschappen heeft van een beschikbare premieregeling en dat er sprake is van risicodeling tussen bedrijven. Richtlijn 271 geeft aan dat indien er geen verplichting is tot het voldoen van aanvullende bijdragen in het geval van een tekort, anders dan het voldoen van hogere toekomstige premies, defined contribution accounting is toegestaan. Wanneer niet aan deze voorwaarde is voldaan passen de aangesloten ondernemingen doorgaans alsnog defined contribution accounting toe. Veel (uitvoerders van) bedrijfstakpensioenfondsen geven namelijk aan dat de RJ 271- pensioenvoorziening en daarmee corresponderende bezittingen niet voor elk afzonderlijk bedrijf berekend kunnen worden. Het is daarom volgens hen niet mogelijk om een overschot/tekort te berekenen voor de balans van de onderneming.
Samengevat Conform RJ 271 hoeft geen pensioenvoorziening te worden opgenomen. Bij een beschikbarepremieregeling wordt alleen de betaalde premie meegenomen in de winst- en verliesrekening.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 93
Defined benefit accounting in beweging Bij het opnemen van pensioenverplichtingen in de jaarrekening van onder nemingen is de laatste jaren veel veranderd. Deze veranderingen zullen ook in de toekomst blijven plaatsvinden. Zij worden gedreven door internationale accountancyregelgeving, maar ook door nieuwe inzichten in risico’s die bedrijven lopen bij het doen van een pensioentoezegging. In Nederland staan er voor veranderingen in accountingregelgeving ten aanzien van pensioen verplichtingen twee vragen centraal: 1 Is de methode die wordt gebruikt voor het berekenen van de pensioen voorziening op de balans van de onderneming realistisch en sluit deze aan bij de Nederlandse pensioenproblematiek? 2 Wat is een correcte accountancybehandeling (defined benefit of defined contribution) van pensioenregelingen die zijn ondergebracht bij onder nemingspensioenfondsen en bedrijfstakpensioenfondsen? In het vervolg van dit artikel werpen we een blik op de toekomst voor de beantwoording van beide vragen. Blik op de toekomst In juni 2008 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving een uiting afgevaardigd over een mogelijke aanpassing van RJ 271. Deze uiting en de reacties erop geven een indicatie van de te verwachten toekomstige ontwikkelingen. Het is interessant om te kijken naar de methode die wordt gebruikt voor het berekenen van de pensioenvoorzieningen. Op dit punt signaleren wij de volgende ontwikkelingen en reacties vanuit organisaties die hebben gereageerd op de uiting: • In de RJ-uiting wordt een handreiking gedaan aan de praktijk: Pensioenregelingen die beperkte actuariële risico’s voor de werkgever bevatten op toekomstige betalingen kunnen conform defined contribution accounting worden verwerkt in de jaarrekening (bijvoorbeeld collectieve defined contribution-regelingen45).
45
Bij collectieve defined contribution-regelingen liggen de actuariële risico’s met name bij de werknemer. De werkgever draagt een vaste jaarlijkse premie aan het pensioenfonds af; een tekort in het fonds zal in dat geval gevolgen hebben voor de (toekomstige) pensioentoekenningen aan de werknemers.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
94 De pensioenwereld in 2009
De RJ 271-uiting bevat het voorstel om de berekening van de pensioenvoor ziening voor middelloonregelingen te versoepelen. Er wordt een methode voorgesteld waarbij geen rekening wordt gehouden met geschatte toe komstige salarisstijgingen. Dit zal een verlagend effect hebben op de pensioenvoorziening voor de balans van de onderneming. Vrijwel alle reacties op de uiting zijn positief. Op het moment van schrijven van dit artikel is niet duidelijk in welke mate de uiting in een nieuwe richtlijn wordt opgenomen. • Het opnemen van toekomstige elementen die verzekerd zijn op risicobasis – zoals arbeidsongeschiktheid en nabestaandenpensioen in geval van overlijden vóór de pensioeningangsdatum – wordt door meerdere partijen als te prudent ervaren. • Vanuit de International Accounting Standards (IAS 19) ontstaat druk om het toepassen van de corridormethode46 niet meer toe te staan. Het vervallen van deze methode kan leiden tot grote jaarlijkse verschuivingen in de winsten verliesrekening. Vanuit Nederland is er – onder meer vanuit het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid – een lobby om grote gevolgen voor de winst- en verliesrekening te beperken. Zijn Nederlandse pensioenregelingen defined benefit- of defined contribution-regelingen met betrekking tot accounting? De vraag of pensioenregelingen die zijn ondergebracht bij bedrijfstakpensioen fondsen mogen worden behandeld als beschikbarepremieregelingen en of vergelijkbare argumenten opgaan voor ondernemingspensioenfondsen heeft de nodige reacties opgeroepen. Een rode draad daarin is de volgende constatering: de pensioensituatie van ondernemingen die deelnemen aan bedrijfstakpensioenfondsen wijkt onvoldoende af van ondernemingen met een ondernemingspensioenfonds om een verschillende behandeling voor de jaarrekening te rechtvaardigen. Zo signaleren onder meer de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB) en de Stichting voor Ondernemingspensioen fondsen (OPF) gelijke economische omstandigheden tussen beide situaties. De VB en OPF zijn van mening dat ondernemingen met een pensioenregeling die is ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds eveneens kwalificeren voor defined contribution accounting.
46
Bij deze methode is het (beperkt) toegestaan om actuariële winsten en verliezen buiten de balans en de winst- en verliesrekening te laten waardoor de jaarlijkse pensioenlasten en pensioenvoorziening een egaal verloop hebben.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 95
In het internationale toezichtkader, dat voor beursgenoteerde ondernemingen moet worden toegepast, kwalificeren echter zowel pensioenregelingen bij ondernemingspensioenfondsen als bedrijfstakpensioenfondsen voor defined benefit accounting47. Vanuit meerdere partijen wordt betoogd dat voor het toepassen van defined benefit accounting te weinig rekening wordt gehouden met het unieke karakter van de Nederlandse pensioenregelingen waarbij onder andere sprake is van voorwaardelijke indexaties. Het streven van de Nederlandse inzet in de internationale lobby is te komen tot een unieke richtlijn die ingebracht wordt in de internationale accounting standaarden voor pensioenregelingen waarbij sprake is van een beperkt risico tot aanvullende bijdragen in de toekomst anders dan het voldoen van hogere toekomstige premies.
Verdeeldheid over balanswaardering Over het antwoord op de vraag of het terecht is dat pensioenregelingen bij bedrijfstakpensioenfondsen qua balanswaardering worden behandeld als beschikbarepremieregelingen in de jaarrekening van ondernemingen, zijn de respondenten verdeeld. Ja
43%
Nee
40%
Weet niet / geen mening
47
17% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Voor bedrijfstakpensioenfondsen is het op het moment niet mogelijk om tekorten/overschotten aan de aangesloten ondernemingen toe te rekenen. Ondernemingen die onder internationale accountingwetgeving rapporteren behandelen daarom de pensioenregelingen conform defined contribution accounting.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
96 De pensioenwereld in 2009
Kleine meerderheid vóór aanpassing toezicht DNB Vindt u dat het financiële toezicht door DNB moet worden aangepast, zodanig dat een betere aansluiting bij IAS 19/RJ 271 wordt bewerkstelligd? Ja
54%
Nee
39%
Weet niet / geen mening
8% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
De ondervraagde bestuurders van pensioenfondsen die de vraag met ‘ja’ hebben beantwoord, geven aan dat dit de duidelijkheid van regelgeving ten goede komt. Ook worden de zware administratieve belasting en de bijkomende kosten van meerdere vormen van toezicht als belangrijke reden genoemd om het toezicht te uniformeren. De bestuurders die de vraag met ‘nee’ hebben beantwoord, geven aan dat beide vormen van toezicht verschillende doelen dienen en daarom moeilijk zijn te verenigen. Daarnaast wordt door meerdere bestuursleden die de vraag met ‘nee’ hebben beantwoord aangegeven dat aanpassing andersom wenselijk is, en dat accountingregels aangepast worden aan het FTK.
Kredietcrisis en defined contribution accounting voor bedrijfstakpensioenfondsen Enkele bedrijfstakpensioenfondsen hebben door de kredietcrisis te maken met een reservetekort. In dergelijke gevallen moet het fonds een plan maken om uit deze situatie te geraken. Indien dit plan de betaling van extra premies in de toekomst bevat, dient informatie over deze herstelpremies te worden opgenomen in de toelichting op de jaarrekening.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 97
Kredietcrisis en defined benefit accounting voor ondernemingspensioenfondsen Als gevolg van de kredietcrisis zien veel pensioenfondsen zich geconfronteerd met een daling van de bezittingen. Dit kan leiden tot een (hoger) tekort op de balans van de aangesloten ondernemingen aangezien de RJ 271-voorziening niet meer volledig gedekt is door bezittingen. Een mogelijk gevolg van het opnemen van een tekort/overschot op de balans is dat ook de verandering van het tekort/overschot in de winst- en verliesrekening moet worden verwerkt, hetgeen ook de resultaten van het bedrijf beïnvloedt. Dit zal weinig directe gevolgen hebben voor de balans en winst- en verliesrekening indien er sprake is van toepassing van de corridormethode. IAS conform IAS 19 biedt daarnaast de optie om de veranderingen in de overschotten en tekorten buiten de winst- en verliesrekening om te laten lopen, indien er geen corridormethode wordt toegepast. Conclusies In de toekomst zal de berekening van de pensioenvoorziening voor de balans van ondernemingen veranderen, in welke richting is nog niet duidelijk. In dit artikel is inzicht gegeven in de huidige verwerking van pensioenregelingen in de balans van ondernemingen en is er een blik geworpen op de toekomst. In juni 2008 is een RJ-uiting uitgebracht waarin een handreiking wordt gedaan aan de praktijk. Eveneens is er vanuit Nederland de lobby om te komen tot een unieke richtlijn die wordt ingebracht in de internationale accountingstandaarden. De meningen over hoe de toekomst van pensioenaccounting eruit moet zien zijn echter, ook onder pensioenfondsbestuurders, talrijk en verdeeld.
Verder lezen: Raad voor de Jaarverslaggeving: www.rjnet
© 2008 KPMG Advisory N.V.
11 Op weg naar een effectievere, efficiëntere benadering: Lessen uit de SAS 70praktijk voor pensioen fondsen
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 99
Auteurs: Sander van Bellen en Marco Francken
In dit artikel komen ervaringen, dilemma’s en issues aan bod die optreden bij het opzetten en uitvoeren van een SAS 70-project. De praktijk laat zien dat er op onderdelen verbeteringen mogelijk zijn op het gebied van effectiviteit en efficiency. Aan de orde komen: de betrokkenheid van de organisatie bij de totstandkoming van de matrix, een betere benutting van de werkzaamheden van de IAD48 of ICD49, evenals de ‘soft controls’. Aangezien veel SAS 70-rapporten worden ‘misbruikt’ voor het managen van SLA’s50 passeert ook dit onderwerp de revue. En horen continuïteitsaspecten nu eigenlijk wel of niet thuis in het SAS 70-rapport?
SAS 70 type I en II Een SAS 70-rapport dat aan alle vaktechnische eisen voldoet maakt het de auditor en het management mogelijk zich een oordeel te vormen zonder controlewerkzaamheden uit te hoeven voeren bij de serviceorganisatie. Er zijn twee typen SAS 70-rapporten. Een type I- rapport beschrijft de interne controles op een bepaald moment (‘foto’). Type II geeft een oordeel over de effectieve en langdurige werking van de interne controlemaatregelen (‘film’). Waar in dit artikel wordt gesproken over een SAS 70-rapport wordt gedoeld op een rapport van het type II.
Belang controlematrix door de business (h)erkend Een organisatie die een SAS 70-traject doorloopt, moet daartoe de beheer singsmaatregelen beschrijven die er zijn om de processen te beheersen. Deze beschrijving mondt uit in sectie 2 en/of 3 van het rapport met een beschrijving van de beheersmaatregelen (‘controls’). Deze beschrijving – dikwijls aangeduid met een controlematrix – is zeer arbeidsintensief. Bovendien is er kennis van zaken nodig voor het invullen van de controlematrix, zowel van de organisatie als van definities en kenmerken van de SAS 70-standaard.
48 49 50
Interne accountantsdienst. Interne controledienst. Service Level Agreements.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
100 De pensioenwereld in 2009
In de praktijk beschikken veel pensioenfondsen of pensioenuitvoerders zelf over onvoldoende menskracht en/of expertise op dit vlak. Daarom worden vaak externe professionals ingezet om de controlematrix te beschrijven. Op zich een prima oplossing, maar er kleeft ook een risico aan: de beschrijving van de controls komt te veel los te staan van de werkelijkheid zoals deze door de business wordt ervaren. Onze aanbeveling is om de eigen organisatie zo veel mogelijk te betrekken bij het beschrijven van de controlematrix. Worden de opgenomen controls ook daadwerkelijk gedragen in de organisatie? Dit om te voorkomen dat de controlematrix een papieren tijger wordt. ‘Ja, het is een prachtige beschrijving, maar de praktijk is toch anders!’ In de praktijk verschilt ook de (kwaliteit van de) beschrijving van de controls per organisatie. In essentie komt het erop aan om controls zodanig te beschrijven dat duidelijk is hoe deze bijdragen aan het realiseren van een beheersdoelstelling. Vaak worden echter niet zozeer de controls beschreven, maar de procedures waarvan deze controls deel uitmaken. Gevolg: het is niet altijd duidelijk of de beheersdoelstelling met de controls in kwestie wordt gerealiseerd en evenmin hoe deze controls getest kunnen worden. Meer duidelijkheid is gewenst.
De secties van het SAS 70-rapport In principe is de serviceorganisatie verantwoordelijk voor secties 2 en 4 van het SAS 70-rapport. De auditor is verantwoordelijk voor het ‘auditor’s report’ in sectie 1 en voor de presentatie van de testresultaten in sectie 3. Sectie 2 bevat een beschrijving van de controls die zijn uitgevoerd. De organisatie geeft een beschrijving van zichzelf, van de bedrijfskritieke applicaties en van de algemene controls. Het is de verantwoordelijkheid van de organisatie zelf om ervoor te zorgen dat de informatie in deze sectie correct is.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 101
Embedded testing en smart testing ‘Embedded testing’ is het testen van de werking van de interne beheers maatregelen die onderdeel zijn van een bestaand proces waarbinnen de beheersmaatregelen worden uitgevoerd. De tests worden vaak al op een natuurlijke wijze uitgevoerd in de vorm van review of verificatie. Bij ‘embedded testing’ is het wel noodzaak dat tests goed worden gedocumenteerd en eventuele issues tijdig worden opgevolgd. Internal audit zal daarna steekproefsgewijs werkzaamheden uitvoeren om de kwaliteit van de testwerkzaamheden te beoordelen, maar niet langer het primaire bewijs leveren dat beheersmaatregelen werken. ‘Smart testing’ verwijst naar de slimme en efficiënte manier waarop het controletraject is ingericht.
Efficiënt gebruik van interne accountants en interne controleurs Organisaties streven naar een overzichtelijk stelsel van controls. ‘Dubbel werk’ moet worden voorkomen. Niet alleen vanuit efficiency-oogpunt, maar ook omdat een topzware controlepiramide tot weerstand in de organisatie leidt – en het draagvlak voor controls daardoor kan verslechteren. Voor het opstellen van een SAS 70-rapport kan daarom gebruik worden gemaakt van de werkzaamheden van de IAD en ICD. Het concept is in de kern eenvoudig: als controls intern door de organisatie worden uitgevoerd en getest kan de externe auditor daar in zijn SAS 70-werkzaamheden op steunen. Hij kan dan controleren dat controls daadwerkelijk worden uitgevoerd en dat de IAD’s en ICD’s voldoende onafhankelijk binnen de organisatie zijn geplaatst. De praktijk bewijst dat veel organisaties zo veel mogelijk gebruik willen maken van reeds uitgevoerde interne controles. Daarbij laten ze echter mogelijkheden onbenut. Grofweg zijn daar twee oorzaken voor aan te wijzen: • Bij het steunen op werkzaamheden ligt de nadruk op de controls (‘control activities’). Echter ook andere COSO-elementen51 kunnen worden mee genomen in de afweging over het aantal controls dat moet worden getest. Het controleraamwerk moet in brede zin worden beoordeeld; niet slechts één onderdeel ervan.
51
Commission of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
102 De pensioenwereld in 2009
Beheersingsmaatregelen
Verificatie
Monitoring door management
Internal audit
Hoog risico Zelfbeoordeling uitvoerders beheersingsmaatregelen
Gemiddeld risico
Risicogebaseerde testing
Managementreviewactiviteiten
Laag risico 1e verdedigingslinie
2e verdedigingslinie
3e verdedigingslinie
C N
G
A
IN
LI
T M O C
P E R
P
R O
R E P O
S
T
R
A
T
A
E
T
G
IO
IC
N
S
E
Figuur 11: Verdedigingslinies
Internal Environment
Risk Assessment Risk Response Control Activities
DIVISION ENTITY-LEVE L
Event Identification
SUBSIDIARY BUSINESS UNIT
Objective setting
Information & Communication Monitoring
Figuur 12: COSO-kubus In de ‘COSO-kubus’ zijn activiteiten, organisatiegebieden en -onderdelen tegen elkaar afgezet. Hoofdthema’s zijn risicomanagement en de strenge eisen die gesteld worden aan de AO/IC.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 103
• Er wordt nauwelijks gebruikgemaakt van de maatregelen die in de lijn- of staforganisatie worden uitgevoerd terwijl dit wel degelijk mogelijk is. Ook als deze niet door een onafhankelijke IAD zijn uitgevoerd lenen deze zich voor ‘hergebruik’. Wanneer het management zelf aantoonbaar bepaalde monitoringcontrols uitvoert en daarmee uitvoeringscontrols beoordeelt, kan dit leiden tot beperking van het testwerk van de externe auditor. Er is dus efficiencywinst te behalen met de ‘management review controls’ die door lijn- of staffunctionarissen worden verricht. Organisaties moeten de moge lijkheden daartoe goed op een rij zetten. Figuur 11 laat zien dat er verschillende ‘verdedigingslinies’ zijn. Waar het om gaat is dat deze linies goed op elkaar zijn afgestemd. Overlap moet worden voorkomen. Vervolgens is het zaak een SAS 70-aanpak te ontwerpen die optimaal gebruikmaakt van de aanwezige maatregelen in de diverse linies. Concepten als ‘embedded testing’ en ‘smart testing’ (zie kader) verdienen daarbij meer aandacht dan nu het geval is!
SAS 70-rapportage door de manager zelf? Het (deels) neerleggen van de verantwoordelijkheid voor het testen van de controls bij het management – en niet bij speciale compliance functionarissen – is eigenlijk vanzelfsprekend. Elke manager houdt immers toezicht op de verschillende processen in zijn afdeling. Het enige wat er vaak moet veranderen om er expliciet op te kunnen steunen is dat het toezicht moet worden gedocumenteerd. De interne en/of externe auditor kan dan vaststellen dat de tests daadwerkelijk zijn uitgevoerd. Het is hierbij van belang dat de verschillende elementen van de review (uitgevoerde testen door het management) voldoende in detail worden beschreven in het SAS 70-rapport, zodat de lezer dit proces kan volgen en beoordelen.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
104 De pensioenwereld in 2009
Efficiënt gebruik van soft controls ‘Hard controls’ – primair gericht op het toetsen aan normen/standaarden – zijn alleen effectief binnen de juiste cultuur. Als medewerkers de harde controls niet serieus nemen verworden ze tot ineffectieve maatregelen die geen waarde toevoegen. Uiteindelijk gaat het bij interne compliance of het voorkómen van fraude dan ook om het gedrag van mensen. In de opzet van een SAS 70-rapport wordt dit nadrukkelijk onderkend. SAS 70 grijpt hierbij terug op het COSO-raamwerk voor interne beheersing. Vier van de COSOlagen gaan grotendeels over soft controls en zijn gericht op cultuur en gevoel (zie figuur 12). De nadruk in de opzet van een SAS 70-traject ligt echter vooral op de harde controls. Dat is begrijpelijk, maar toch verdienen de soft controls meer aan dacht, ook omdat dit kan bijdragen aan meer efficiency. Wanneer de soft controls adequaat zijn opgezet, heeft dit tot gevolg dat de risico’s lager kunnen worden ingeschat. Als gevolg hiervan hoeven er minder harde controls te worden getest. Het is dus van belang dat de soft controls in sectie 2 (zie kader) van het rapport samen met de harde controls (‘control activities’) van sectie 3 (de ‘controlematrices’) worden geanalyseerd. Het gaat hier immers om communicerende vaten. Vaak ontbreekt echter de samenhang. De kwaliteit en omvang van de soft controls lijken daardoor los te staan van de hoeveelheid relevante harde controls binnen het gehele controleraamwerk. Het is zaak deze samenhang te herstellen. SAS 70 misbruikt voor het managen van SLA’s De opmars van SAS 70 heeft onder meer te maken met de wens van organisaties om de SLA’s tussen uitbestedende organisatie en service organisatie strak te managen. Dat is op zich een goede zaak, maar leidt soms tot onnodig veel auditwerkzaamheden. De SLA omvat namelijk vaak meer elementen dan strikt noodzakelijk voor een SAS 70-rapport. De scoping van maatregelen is daardoor onnodig breed. SAS 70 gaat immers in essentie over het verkrijgen van zekerheid voor de financiële verantwoording van de gebruikersorganisatie (zie figuur 13). In een SLA worden vaak ook afspraken gemaakt over controles van processen die niet direct van invloed zijn op de financiële uitkomsten, of van processen waarvan de invloed op de financiële uitkomsten beperkt is. Voorbeelden zijn tijdigheidsaspecten van verwerking van mutaties binnen enkele dagen, of klachten- en vraagbehandelingen.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 105
Vaak worden de ‘niet-financiële SLA-onderdelen’ ook in sectie 3 opgenomen. Er wordt dan te zwaar ingezet op deze maatregelen. Deze controls moeten immers ook worden getest op werking door de auditor en voldoende worden gedocumenteerd door de serviceorganisatie. Naar onze mening is het in een aantal gevallen mogelijk te volstaan met een beschrijving van de procedures in sectie 2. Het effect is dat er dan wel een beschrijving wordt gegeven van de opzet en het bestaan van het geheel van procedures – waar de betreffende controls deel van uitmaken – maar dat de procedures niet worden getest op werking. Daarnaast kan de serviceorganisatie aanvullende onderwerpen beschrijven in sectie 4. Dit zal in de meeste gevallen volstaan om tegemoet te komen aan de eisen in de SLA. Dilemma: uitspraken over continuïteit De continuïteit van de dienstverlening van de serviceorganisatie is voor de uitbestedende organisatie een belangrijk criterium. Dit gaat zeker op als het gaat om de uitbesteding van bedrijfskritieke processen. In veel gevallen wordt in de SLA het onderwerp continuïteitsmaatregelen dan ook nadrukkelijk aan de orde gesteld. Bij een audit lopen de meningen vaktechnisch enigszins uiteen op dit punt. De kern van de discussie komt voort uit het feit dat auditors in SAS 70-rapportages geen uitspraken kunnen doen over de toekomst – en bij continuïteitsaspecten is dat al gauw het geval. Deskundigen menen dan ook dat (business)conti nuïteitsaspecten niet aan de orde kunnen komen in een SAS 70-rapport. Gevolg: bij een organisatie worden soms een SAS 70-rapport én een aan vullende ‘Third Party Mededeling’ (TPM)52 uitgebracht. Dit is niet alleen onwenselijk, maar ook een situatie die vaktechnisch verant woord vermeden kan worden. Maatregelen op het gebied van IT-continuïteit – zoals back-up and recovery – kunnen wel degelijk in sectie 2 en sectie 3 worden opgenomen. Zolang de serviceorganisatie en de auditor nadrukkelijk formuleren dat het gaat om continuïteitsmaatregelen die in het verleden functioneerden, kunnen zij daar een oordeel over geven. Dit kan zolang er geen uitspraken worden gedaan over de toereikendheid van deze maatregelen en aanwezige continuïteitsplannen. Deze plannen kunnen eventueel in sectie 4 worden opgenomen. Met een juiste formulering is dus onnodig extra werk te voorkomen!
52
Een TPM is een certificering door een onafhankelijke partij en geeft zekerheid over de kwaliteit van de dienstverlening en het naleven van de gemaakte afspraken.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
106 De pensioenwereld in 2009
Conclusie Met het behandelen van een aantal belangrijke praktijkissues hebben we willen aantonen dat het opzetten en uitvoeren van SAS 70-controles efficiënter en effectiever kan plaatsvinden – en dus goedkoper. De praktijk laat zien dat veel organisaties op dit punt mogelijkheden onbenut laten. Hier liggen dus kansen! De genoemde issues maken duidelijk dat een SAS 70-traject weloverwogen moet worden benaderd én dat een aanpak op maat vereist is. Een standaard recept voor succes bestaat helaas niet. Wel zijn er randvoorwaarden te definiëren – gebaseerd op praktijkervaring – voor een succesvolle SAS 70-rapportage (zie figuur 13). Onze visie: vijf randvoorwaarden voor succesvolle SAS 70 Het voeren van een stevig programmamanagement
• Het vereist afstemming en samenwerking met de verschillende afdelingen binnen de organisatie • Het opstellen van een SAS 70-rapport kan een lange doorlooptijd hebben
Beschikbaarheid interne resources
• Het opstellen van een SAS 70-rapport vergt een continue betrokkenheid van de gehele organisatie
Het opzetten van een verandermanagementplan als onderdeel van het totale plan van aanpak
• SAS 70 raakt de gehele organisatie. Niet alleen worden procesbeschrijvingen herzien/opgeleverd, ook kan het consequenties hebben voor de manier van werken van de medewerkers • Deze manier van werken vereist een goede communicatie gedurende de gehele doorlooptijd. Training en begeleiding zijn hierbij noodzakelijk
Gedegen kennis van procesbeschrijvingen
• Om de doorlooptijd van een type I en type II statement te realiseren, is het van belang dat er voldoende ervaring in de organisatie is met het opstellen van procesbeschrijvingen en bijbehorende beheersmaatregelen
Goede afstemming auditor
• Het is van groot belang dat met de auditor wordt afgestemd welke controledoelstellingen de uitvoerder wil bereiken. Als de niet relevante controls worden beschreven ter afdekking van de control objectives kan een cliënt geen zekerheid ontlenen aan het SAS-70-rapport
Figuur 13: Randvoorwaarden voor succesvolle SAS 70
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 107
Toename SAS 70-rapportage Vorig jaar gaf 39% van de geïnterviewden aan dat de uitvoerder van de pensioenregeling SAS 70-gecertificeerd was, voor zowel vermogensbeheer als pensioenbeheer. In het onderzoek van dit jaar is dat percentage 53%; een stijging van 14%.53 53
53
NIPO-onderzoeken “De Pensioenwereld 2008”en “De Pensioenwereld 2009” in opdracht van KPMG.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
12 Contract compliance is een ‘must’ bij uitbesteding
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 109
Auteur: Jaklien Wotte
Uitbesteding is de normaalste zaak van de wereld geworden voor pensioenfondsen. Maar wat nu als de resultaten van het vermogensbeheer achterblijven? Ligt dat aan de markt of krijgt de vermogensbeheerder de schuld? En wat als de contractpartij de regels niet naleeft? Eén ding is duidelijk bij uitbesteding: u bent en blijft als bestuurder eindverantwoor delijk voor hetgeen u uitbesteedt. Het bestuur dient de regie te blijven voeren. Een van de hulpmiddelen daarbij is een waterdicht contract. En dat niet alleen, ook het beheren en controleren van het contract is een ‘must’. Contract compliance is het beheersbaar maken van de afspraken door meer controle en beheersing van de contractafspraken. Als voorbeeld wordt in dit artikel ingegaan op het uitbestedingscontract. Het zijn vooral de pensioenadministratie en het vermogensbeheer die uit besteed worden. Vier van de vijf pensioenfondsen hebben hun pensioen administratie inmiddels (geheel of gedeeltelijk) uitbesteed.54
Meer pensioenfondsen besteden hun pensioenadministratie uit 53% 48% 43%
Volledig uitbesteed 22% 22% 27%
Gedeeltelijk uitbesteed
2008 2007 2006
25% 30% 30%
In eigen beheer 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
In 2008 blijkt 53% van de pensioenfondsen zijn pensioenadministratie volledig te hebben uitbesteed, 22% doet dat gedeeltelijk en 25% van de pensioenfondsen heeft de pensioenadministratie in eigen beheer.
54
DNB/Statistisch Bulletin september 2008.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
110 De pensioenwereld in 2009
Grote meerderheid besteedt vermogensbeheer volledig uit 77% 82% 81%
Volledig uitbesteed 16% 10% 11%
Gedeeltelijk uitbesteed
2008 2007 2006
7% 8% 8%
In eigen beheer 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Andere fondsen kiezen voor fiduciair beheer en besteden hun strategisch beleggingsbeleid, risicomanagement, beleggingsadministratie, rappor tage, bestuursondersteuning etc. integraal uit aan één partij. Ruim driekwart van de pensioenfondsen (77%) blijkt zijn vermogensbeheer volledig te hebben uitbesteed, 16% heeft het vermogensbeheer gedeeltelijk uitbesteed en 7% heeft het vermogensbeheer in eigen beheer. Door uitbesteding van het vermogensbeheer profiteren fondsen van de specialistische kennis en schaalvoordelen van externe partijen. Uitbesteding gebeurt ook om bijzondere financiële instrumenten in te zetten die nodig zijn om financiële risico’s te beheersen. Uitbesteding (‘outsourcing’) heeft dan ook nogal wat voordelen: • Dankzij uitbesteding kan het pensioenfonds zich richten op zijn kerntaak; taken waarvoor het geen expertise of menskracht in huis heeft worden uitbesteed. • Uitbesteding biedt flexibiliteit: er kan bespaard worden op interne opleidingen. Vrijgekomen tijd kan anders worden benut. • Het nastreven van een hoog kwaliteitsniveau kan een impuls krijgen door een gespecialiseerde partij in te schakelen. • Een gespecialiseerde partij is vaak in staat om bepaalde taken goedkoper (volume) of beter uit te voeren.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 111
Hoe ver gaat uitbesteding? Nadelen van uitbesteding zijn er ook. Bij een te grote afhankelijkheid loopt een bestuur de kans dat de uitbesteding moeilijk teruggedraaid kan worden indien gewenst. Bovendien kan de uitvoerder door de ontstane machtspositie de condities willen veranderen of het minder nauw nemen met de afgesproken ‘service levels’. De cruciale vraag luidt echter of gaandeweg niet ook een deel van de verantwoordelijkheid is uitbesteed – en dus niemand meer eindverantwoordelijk is. Ook dreigt bij integrale uitbesteding het gevaar van de ‘fiduciaire paradox’55. Met fiduciair management hadden pensioenfondsbesturen er juist voor gekozen om zaken waarvoor specialistische expertise vereist is te delegeren. En nu dienen zij een inhoudelijke gesprekspartner te zijn van de fiduciaire partij met bijbehorende monitoring. Voldoende deskundigheid bij het pensioenfondsbestuur blijft een vereiste. Sterker nog, het één van de speerpunten van DNB in 2008, aldus DNB-directeur Joanne Kellermann56. ”Je mag alles uitbesteden maar je bent en blijft als bestuur eindverantwoordelijk en je moet voldoende kunnen monitoren of de uitbesteders hun werk naar behoren doen.” Zo staat het ook in artikel 34 e.v. van de Pensioenwet: “…Bij uitbesteding van werkzaamheden aan een derde blijft de pensioenuitvoerder voor de toezichthouder de op naleving van de wet aan te spreken instantie. Een overtreding van de wet door een derde aan wie taken zijn uitbesteed, geldt als een overtreding door de pensioenuitvoerder zelf. De pensioenuitvoerder zal daarom zeer kritisch moeten zijn bij het opdragen van taken aan derden.”57 De code-Tabaksblat zegt hetzelfde. Het bepalen van de doelstellingen en de strategische assetallocatie kunnen niet uitbesteed worden. Het bestuur blijft daarvoor eindverantwoordelijk en dient de regie te blijven voeren. Volgens Kellermann zal de focus van het toezicht verschuiven naar wat er in contracten en SLA’s58 is vastgelegd. En uitgerekend het contractmanagement blijkt vaak te worden veronachtzaamd door pensioenfondsen. Zorg voor een goed contract Een goed contract is niet vanzelfsprekend. Met name uitbestedingscontracten zijn belangrijk omdat processen of werkzaamheden worden overgedragen aan een andere partij, terwijl je als bestuur verantwoordelijk bent en blijft voor datgene wat je uitbesteedt.
55 56 57 58
KPMG, ‘De Pensioenwereld in 2008’, Hoofdstuk 2, Handvatten voor de monitoring van de fiduciair manager. www.npn-online.com, 16 juni 2008: Joanne Kellermann: ‘DNB legt dit jaar nadruk op deskundigheid pensioenbesturen’. DNB, Beleidsregels uitbesteding pensioenfondsen, artikel 3. Service Level Agreements.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
112 De pensioenwereld in 2009
Onze aanbeveling aan fondsbesturen luidt om het contract met de uitvoerder eens goed tegen het licht te houden en intern te bespreken. Contract compliance voorkomt onduidelijkheden of ongemakkelijke gesprekken met leveranciers over gemaakte, maar niet in het contract opgenomen SLAafspraken. Een contract schept duidelijkheid en zorgt ervoor dat leveranciers gehouden kunnen worden aan de condities zoals die zijn vastgelegd. Het voorkomt bovendien gedoe of ergernis achteraf. In de praktijk constateren wij de volgende zaken: • Contracten zijn vaak verschillend van opzet, indeling en inhoud, soms voort vloeiend uit het lokale recht dat van toepassing is. • KPI’s59 op basis waarvan prestaties worden gemeten ontbreken of worden onduidelijk gepresenteerd. • Er wordt weinig tot geen gebruikgemaakt van vermelding van SLA’s in contracten. • Vaak is onduidelijk of er SAS-70-vereisten gelden voor contractpartijen. • In contracten wordt vrijwel nooit omschreven aan wie (en wat) gerapporteerd moet worden. Uiteraard kleven er aan een vastlegging in contracten ook de nodige nadelen. Zo kun je moeilijk alles afdekken, leidt het mogelijk tot groei van wantrouwen tussen de contractpartijen en wordt de papierwinkel er niet kleiner op. Toch is een heldere vastlegging van afspraken (en het beheer ervan) een vorm van risicomanagement die eerder een teken is van professionaliteit dan van een bepaalde mate van wantrouwen, zeker in deze tijd van een grillige markt met negatieve financiële verrassingen tot gevolg. En controleer de naleving! Contract compliance vraagt om meer dan een goed contract alleen. Want contracten bieden zekerheid, maar zeggen niets over monitoring. Het uitbe stedende fonds dient daadwerkelijk te controleren of de uitvoerende partij zich wel aan de contractafspraken houdt. Weet men eigenlijk überhaupt wel waar de contracten zich bevinden en wat erin staat? Wie controleert de handel
59
Key Performance Indicators.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 113
en wandel van de uitvoerende partij? Wie garandeert dat hij of zij handelt in het belang van het pensioenfonds en dat de regels daadwerkelijk worden nageleefd? De praktijk wijst uit dat er door pensioenfondsen geen tot weinig gebruik wordt gemaakt van een zogenoemde ‘nalevingsclausule’ in contracten (voorbeeld nalevingsclausule; zie kader), namelijk het recht om bij de uitvoerende partij te controleren. De perceptie is nog steeds dat een dergelijke controle de relatie tussen de partijen onder spanning zet. Het tegendeel is waar. In tijden waarin het belang van ‘show me, prove me’ groter is dan ooit, is het controleren van de contractpartij een teken van professionaliteit. Extra zekerheid kan nooit kwaad. De uitkomsten van een nalevingscontrole kunnen aanleiding geven tot het al dan niet verlengen van het contract. In sommige gevallen worden onafhankelijke partijen ingeschakeld voor deze controle, om de partijdigheid uit te sluiten. De nalevingsclausule (ook wel ‘auditclause’ genoemd), is overigens vrij gebruikelijk bij contractafspraken in het buitenland (met name in de Angelsaksische landen).
Aanbevelingen • Houd uw contract met de uitvoerder eens goed tegen het licht en bespreek dit contract kritisch binnen uw organisatie. • Maak goede afspraken met de uitvoerder en leg deze vast (conform artikel 13 Overeenkomst tot uitbesteding, zie volgende kader). • Stel beleid vast met betrekking tot de risico’s (conform artikel 14 Overeenkomst tot uitbesteding, zie kader). • Zorg ervoor dat de uitvoerder wet- en regelgeving naleeft door middel van procedures en maatregelen etc. (conform artikel 14, lid 3 Overeenkomst tot uitbesteding, zie kader). • Werk met standaardcontracten. Dit vergemakkelijkt het beheer en de controle. • Zorg voor goed contractbeheer (stel een beheerder aan en zorg dat belangrijke momenten in het contract, zoals vervaldatum en KPI’s, tijdig worden gesignaleerd). • Neem een auditclausule op in uw contract en maak er gebruik van!
© 2008 KPMG Advisory N.V.
114 De pensioenwereld in 2009
Artikel 13. Overeenkomst tot uitbesteding60 1 Een fonds legt de overeenkomst met de derde waaraan de werk zaamheden worden uitbesteed schriftelijk vast. 2 In de overeenkomst wordt in ieder geval het volgende geregeld: a welke werkzaamheden worden uitbesteed onder verwijzing, indien mogelijk, naar de administratieve organisatiebeschrijving van het fonds, alsmede de voorwaarden waaronder de uitbesteding plaatsvindt; b de onderlinge informatie-uitwisseling tussen het fonds en de derde, met inbegrip van afspraken over het beschikbaar stellen van informatie waar de toezichthouder ter uitvoering van zijn wettelijke taak om verzoekt; c de mogelijkheid voor het fonds om te allen tijde wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop de uitvoering van de werkzaamheden door de derde geschiedt; d de verplichting voor de derde om het fonds in staat te stellen blijvend te voldoen aan het bij of krachtens de Pensioenwet dan wel de Wet verplichte beroepspensioenregeling bepaalde; e de mogelijkheid voor de toezichthouder om onderzoek ter plaatse te doen of te laten doen bij de derde; en f de wijze waarop de overeenkomst wordt beëindigd, en de wijze waarop wordt gewaarborgd dat het fonds de werkzaamheden na beëindiging van de overeenkomst weer zelf kan uitvoeren of door een andere derde kan laten uitvoeren. 3 De toezichthouder maakt slechts gebruik van de mogelijkheid, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, indien niet op andere wijze bij het fonds kan worden vastgesteld dat ten aanzien van de uit bestede werkzaamheden wordt voldaan aan het bij of krachtens de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling bepaalde. 4 Indien in de overeenkomst is opgenomen dat de derde gegevens en inlichtingen ten behoeve van het toezicht rechtstreeks aan de toezichthouder beschikbaar stelt, kan de toezichthouder zich ook wenden tot die derde. De derde is verplicht om de toezichthouder alle medewerking te verlenen.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 115 60
Artikel 14. Beheersing van de risico’s61 1 Een fonds draagt zorg voor een systematische analyse van de risico’s die samenhangen met de uitbesteding van werkzaamheden en legt deze vast. Het fonds maakt de analyse op het niveau van zijn eigen organisatie in zijn geheel en op het niveau van de onderscheiden bedrijfsonderdelen. 2 Een fonds voert een adequaat beleid en beschikt over procedures en maatregelen met betrekking tot de uitbesteding van werkzaamheden, als onderdeel van een beheerste en integere bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 34 en 143 van de Pensioenwet dan wel artikel 138 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. 3 Een fonds beschikt over toereikende procedures, maatregelen, des kundigheid en informatie om de uitvoering van de uitbestede werk zaamheden te kunnen beoordelen. 61
60 61
Staatsblad 709, Besluit van 18 december 2006, houdende vaststelling van regels ter uitwerking van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling). Staatsblad 709, Besluit van 18 december 2006, houdende vaststelling van regels ter uitwerking van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling).
© 2008 KPMG Advisory N.V.
13 Verantwoording en intern toezicht… voorkom gaten en doublures!
Praktische handvatten voor het verkrijgen van inzicht in uw verantwoording en intern toezicht
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 117
Auteurs: Lenny van Duijvenbode en Jaklien Wotte
De principes voor Pension Fund Governance hebben betrekking op zorgvuldig bestuur, intern toezicht, verantwoording, deskundigheid en onafhankelijkheid van het bestuur, openheid en communicatie. De implementatie van deze principes (per 1 januari 2007 met ingang van de Pensioenwet) is inmiddels een feit, maar dit is niet zonder slag of stoot gegaan. Een evaluatie van de principes vindt momenteel plaats waarbij bekeken wordt hoe de pensioensector invulling heeft gegeven aan de principes. Vooruitlopend op de uitkomsten hiervan blijkt uit de praktijk dat pensioenfonds besturen moeite hebben met de vertaling van de principes naar de praktijk. De principes voor Pension Fund Governance zijn daarnaast ook nog eens ‘principle based’ opgesteld en laten daarmee ruimte voor eigen invulling door pensioen fondsbesturen. Die ruimte roept veel vragen op, zoals over de functie en taken van het verantwoordings- en intern toezichtorgaan. Pensioenfondsbesturen dienen daarom voor zichzelf te formuleren: hoe kan ons fonds optimaal de principes implementeren en welke vorm van verantwoording en intern toezicht horen daarbij? Dit artikel geeft een aantal praktische handvatten voor het verkrijgen van meer inzicht in de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende organen, hetgeen kan leiden tot een efficiëntere en vooral ook beheersbare inrichting van taken en verantwoordelijkheden. Een van de principes voor goede Pension Fund Governance luidt om een verantwoordingsorgaan in te richten. Dit orgaan beoordeelt achteraf het door het bestuur gevoerde beleid, de naleving van de principes en de wijze waarop de belangen van stakeholders zijn behartigd. Daarnaast geeft het verantwoordingsorgaan een oordeel over de beleidskeuzes die het bestuur heeft gemaakt richting toekomst. In het verantwoordingsorgaan zijn de actieve deelnemers, de pensioen gerechtigden en de financieel betrokken werkgevers vertegenwoordigd en het orgaan heeft een aantal bevoegdheden en rechten. Zo geeft het verant woordingsorgaan een oordeel over het door het bestuur uitgevoerde beleid, alsmede over de beleidskeuzes voor de toekomst en heeft het orgaan onder meer recht op overleg met het bestuur, de externe accountant en extern actuaris, evenals recht op informatie. Daarnaast heeft het verantwoordings © 2008 KPMG Advisory N.V.
118 De pensioenwereld in 2009
orgaan adviesrecht over het vaststellen en wijzigen van de vergoedings regeling voor bestuursleden, het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan, de vorm, inrichting en samenstelling van het interne toezicht, het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure en van het vaststellen en wijzigen van het communicatieen voorlichtingsbeleid. Tot zover de inhoud. Nu de vorm. Vormgeving van het verantwoordingsorgaan De vormgeving van de verantwoording kan op een aantal manieren plaatsvinden: • Het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad zijn verschillende organen en werken zo veel mogelijk samen (met personele unies). • Het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad zijn verschillende organen en functioneren geheel los van elkaar (zonder personele unies). • Het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad zijn geïntegreerd tot één orgaan, dat als zodanig de taken van beide organen waarneemt. • Afzonderlijk verantwoordingsorgaan (wanneer er geen deelnemersraad is). Inrichting van het intern toezichtorgaan Naast het instellen van een verantwoordingsorgaan schrijft de Pensioenwet ook een intern toezichtorgaan voor. Dit onafhankelijke orgaan bekijkt kritisch het functioneren van het pensioenfondsbestuur. Daarbij gaat het met name om het toetsen van beleidsprocedures en -processen, de manier waarop de aansturing van de uitvoering van pensioenregelingen plaatsvindt, de controle van ‘checks en balances’ en de wijze waarop het bestuur het risico management op de lange termijn heeft ingericht (premie, indexatie, beleg gingen, dekkingsgraad). De bevindingen van het intern toezicht worden in het jaarverslag vermeld. Een belangrijk orgaan dus dat toeziet op gewichtige zaken. Pensioenfondsbesturen hebben bij de vormgeving van dit orgaan de keuze uit verschillende opties, bijvoorbeeld (oplopend in zwaarte): • Het fondsbestuur stelt een visitatiecommissie samen en benoemt zelf de leden. Deze commissie bestaat ten minste uit drie externe deskundigen en beoordeelt minimaal één keer per drie jaar het functioneren van het pensioenfondsbestuur.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 119
• Het fondsbestuur stelt een onafhankelijk orgaan in. Het bestuur legt in de statuten vast wie de onafhankelijke leden benoemt en op welke wijze. • Het fondsbestuur kiest voor een ‘one tier board’-model waarbij het bestuur bestaat uit leden die belast zijn met het dagelijks bestuur en uit leden die op afstand toezicht uitoefenen op het functioneren van het fondsbestuur. • Het fondsbestuur stelt een auditcommissie in, bestaande uit ten minste drie onafhankelijke leden. Deze commissie rapporteert één keer per jaar aan het bestuur van het pensioenfonds. Visiteert de visitatiecommissie wel voldoende? Daar waar grote pensioenfondsen kiezen voor een eigen toezichthoudend orgaan of een ‘one tier board’ opteert 80% van de Nederlandse pensioen fondsen voor de lichtste variant: de visitatiecommissie62.
Inrichting verantwoordingsorgaan Sinds 1 januari 2008 dienen pensioenfondsen de principes voor goed pensioenbeheer toe te passen. In dit kader dient elk pensioenfonds o.m. een verantwoordingsorgaan en een toezichthoudend orgaan in te richten. Op welke wijze heeft u uw verantwoordingsorgaan ingericht? (Afzonderlijk) verantwoordingsorgaan
60%
Samenwerking tussen verantwoordingsorgaan en deelnemersraad Los verantwoordingsorgaan en deelnemersraad
6%
Eén orgaan: Verantwoordingsorgaan en deelnemersraad
5%
15%
Bezig met oprichten van verantwoordingsorgaan
12%
Anders 2%
62
0
10
20
DNB, Statistisch Bulletin, september 2008, p. 17.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
30
40
50
60
70
80
90
100 %
120 De pensioenwereld in 2009
Op welke wijze heeft u uw (intern) toezichthoudend orgaan ingericht? Afzonderlijk toezichthoudend orgaan
10%
Visitatiecommissie
70%
Auditcommissie
3%
One tier board
6%
Bezig met de oprichting
6%
Anders
3%
Weet niet / geen antwoord 2%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Deze keuze lijkt vaak voort te vloeien uit de veronderstelling dat een visitatie commissie in vergelijking met de overige opties efficiënter is, minder kosten met zich meebrengt en minder tijd vraagt van het fondsbestuur. Dat valt te bezien. Van het bestuur wordt verwacht dat het onder meer de volgende documenten presenteert aan de visitatiecommissie: jaarverslag, ALM-studie, beleggingsplan, reglementen en Actuariële en bedrijfstechnische nota. De vraag die een fondsbestuur voor zichzelf moet beantwoorden luidt: willen wij als bestuur minimaal aan de spelregels voldoen of het maximale rendement uit het interne toezicht halen? Daarnaast is het de vraag of een visitatie van eenmaal per drie jaar wel voldoende is, zoals de minimumregel voorschrijft – mede gezien de gebeurte nissen op de financiële markten in de herfst van 2008. De kans bestaat dat bij een visitatie eens in de drie jaar de commissie haar vragenlijstje afvinkt en zonder diepgang of doorvragen groen licht geeft aan de gang van zaken. De aanbeveling luidt dan ook om visitatie jaarlijks te laten plaatsvinden. Bovendien is het raadzaam dat pensioenfondsen zichzelf qua intern toezicht zwaardere eisen opleggen. Een fondbestuur kan ervoor kiezen zich op het vlak van toezicht te laten ‘bijscholen’ door ervaren professionals van buiten de eigen sector. Een bestuur kan ook kiezen voor een vaste visitatiecommissie, die voor meerdere fondsen actief is. Beleidsprocessen en -procedures binnen pensioenfondsen zijn immers vaak op dezelfde leest geschoeid. Een vaste visitatiecommissie zal bijdragen aan verhoogde efficiency en effectiviteit.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 121
Het probleem: Wie doet nou wat? De praktijk laat zien dat pensioenfondsbesturen nog zoeken naar een goede implementatie van verantwoording en intern toezicht. De onderlinge ver houdingen zijn nog niet uitgekristalliseerd, de functiescheidingen nog niet helder. Men worstelt nog met de vraag ‘Wie doet wat?’. Een lichte vorm van toezicht betekent dat taken die buiten het takenpakket vallen elders ondergebracht moeten worden. De vraag is welke taken dat zijn en waar en hoe deze moeten worden ingevuld. Andersom geldt dat fondsbesturen die kiezen voor een zware toezichtvariant taken die elders worden uitgevoerd kunnen ‘terughalen’. Kortom, er is een spanningsveld tussen geen doublures laten optreden en gaten vermijden. Bij sommige pensioenfondsen is er zelfs sprake van een verstrengeling van verantwoording en intern toezicht. Het spreekt voor zich dat dit niet toegestaan is. Verantwoording heeft nu eenmaal een andere functie dan intern toezicht. Andere pensioenfondsen zien niet het nut van een nieuwe bestuurslaag en twijfelen aan de noodzaak van bijvoorbeeld een visitatiecommissie. Deze commissie heeft immers geen echte bevoegdheden of sanctiemiddelen en beschikt alleen over advies- en informatierecht (hetgeen ook geldt voor het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad63). Hier is een taak weggelegd voor het verantwoordingsorgaan. Dit kan erop toezien dat de opdracht helder geformuleerd wordt en dat het fondsbestuur de aanbevelingen van het intern toezichtorgaan goed oppakt. Praktische handvatten voor het bestuur Het bestuur zelf heeft de opdracht zich te bezinnen op de essentie. Het bestuur is en blijft tenslotte eindverantwoordelijk. Het bestuur zou de volgende vragen moeten beantwoorden: • Uitgaande van de governanceprincipes ‘besturen, beheersen, verantwoorden en toezicht houden’, welke taken vallen hier voor uw fonds onder? • Ten aanzien van de laatste twee principes, waar zijn deze taken en verantwoordelijkheden belegd? (bestuur, deelnemersraad, verantwoordingsorgaan, intern toezichtorgaan?)
63
Overigens kan men in de statuten de deelnemersraad ook instemmingsrecht geven voor specifieke zaken.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
122 De pensioenwereld in 2009
• Zijn deze taken en verantwoordelijkheden vastgelegd? Zo ja, hoe? Wat zeggen de statuten en reglementen erover? • Waar zitten de doublures en/of gaten? • Op welke wijze zouden deze op een efficiënte manier kunnen worden opgelost? Wanneer inzicht bestaat in de huidige situatie van het fonds op governance gebied kan het bestuur kiezen voor het schrappen dan wel beleggen van taken bij een orgaan. Pensioenfondsbesturen dienen daarvoor wel inzicht in en kennis te hebben van de taken en verantwoordelijkheden van het pensioenfonds als geheel en de manier hoe hiermee geschoven kan worden, zonder dat dit de governance tenietdoet. In een eenvoudige matrix kunnen fondsbesturen inzichtelijk maken welke taken zij aan welk orgaan toebedelen.
Bestuur
Deelnemersraad
(Interne) toezichthouder
Verantwoor dingsorgaan
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
…
Aanpassen reglement
Indexatie
Vaststellen jaarrekening
Veranderen van vermogens beheerder Etc.
Figuur 14: Matrix taakverdeling
Mocht er sprake zijn van gebrek aan inzicht of onderbezetting, dan zijn er voldoende mogelijkheden om expertise in huis te halen. Zo kan het fondsbestuur uit zijn netwerk kiezen voor ervaren bestuurders, voormalige © 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 123
pensioenprofessionals of accountants uit andere sectoren die kunnen zorgen voor een objectieve kijk op de zaak. Ook kan de visitatiecommissie tijdelijk zwaarder worden opgetuigd met een extra lid dat een specifiek aspect onder de loep neemt. Conclusie De principes voor Pension Fund Governance vragen nogal wat van de pensioenfondsbesturen op het gebied van verantwoording en intern toezicht, met name als het gaat om de invulling van de taken en verantwoordelijkheden. Niet dat de principes hier nu een duidelijke richting in geven. Het ‘principlebased karakter’ van de principes laat de inrichting over aan de eigen inter pretatie, kennis en kunde van de pensioenfondsbesturen. Er blijkt nog veel onduidelijkheid te bestaan en soms is er sprake van overlap of van niet belegde taken en verantwoordelijkheden. Besturen doen er goed aan om de principes voor Pension Fund Governance nog eens te raadplegen. Niet klakkeloos volgen wat in het woud van regels wordt gesteld, maar eerst zelf vaststellen wat het fonds kan, wil en moet doen. Een duidelijke taakomschrijving is essentieel, een heldere functiescheiding een must. Die duidelijkheid leidt tot betere governance en komt daarnaast de efficiency ten goede. Maak voor uw fonds een overzicht van wat volgens de principes belegd moet worden binnen of buiten het fonds en wat inmiddels al belegd is binnen uw organisatie. Stel in de eerste plaats vast waar taken en verantwoordelijkheden nog niet zijn belegd, want daar loopt u het meeste risico. Vervolgens kunt u bezien of er elders doublures zijn, waarmee capaciteit kan worden ingezet op andere plekken. Vervolgens dienen pensioenfondsbesturen zich de vraag te stellen: ‘wat moe ten we, wat willen we en wat kunnen we?’ Goede verantwoording en gedegen intern toezicht komen de kwaliteit van het bestuur ten goede. Het vermindert het risico op fouten en/of onjuiste beslissingen. Stakeholders hebben boven dien recht op verantwoording en intern toezicht, zeker nu pensioenfondsen meer op afstand van de onderneming komen te staan. Belanghebbenden moeten kunnen vertrouwen op een bestuur dat zijn verantwoordelijkheid neemt. Fondsbestuurders zijn daarom zelf aan zet. Tot slot is het zinvol om in 2009 te evalueren hoe de gekozen vormen blijken te werken, zodat deze tijdig bijgesteld en aangepast kunnen worden.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
14 (Financiële) kansen en bedreigingen bij liquidatie
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 125
Auteurs: Frans Koster en Geert van Til
De algemene verwachting is dat er van de circa zevenhonderd pensioen fondsen in Nederland over enkele jaren nog twee- tot driehonderd fondsen resteren. Op dit moment zijn er naar schatting ongeveer 120 fondsen in liquidatie. Een van die fondsen is Stichting Pensioenfonds KPMG. De directe aanleiding hiervoor is dat KPMG per 1 januari 2008 een nieuwe pensioenregeling heeft ondergebracht bij een grote verzekeraar. Dit besluit had grote gevolgen voor het pensioenfonds. Uiteindelijk is besloten om de oude pensioenregeling bij een andere verzekeraar onder te brengen. Aan de liquidatie van het pensioenfonds KPMG ging een intensief traject vooraf, waarbij inzicht, expertise en besluitvaardigheid vereist zijn. Ontbreken deze aspecten dan kan er veel pensioengeld verloren gaan, aldus Geert van Til en Frans Koster. Zij zijn voorzitter en plaatsvervangend lid van het pensioenfondsbestuur en hebben, evenals Martin Vredenduin en Peter van ’t Westende, zitting in het projectteam dat de liquidatie afwikkelt. Van Til heeft in zijn adviespraktijk en Koster in zijn rol als projectleider ruime ervaring met liquidatie van pensioenfondsen opgedaan. Beide heren delen hun ervaringen graag met bestuurders van andere pensioenfondsen. Dit verhaal begint in februari 2007. Toen maakte de werkgever, KPMG N.V., aan het pensioenfonds kenbaar dat het de pensioenregeling wilde beëindigen en een nieuwe regeling wilde starten. Enkele redenen lagen daaraan ten grond slag. Allereerst was er enige twijfel over de marktconformiteit van de oude regeling. Bovendien was de betrokkenheid van de werknemers gering: men betaalde immers zelf geen premie. Van Til: “Dat is een algemene tendens. In principe werkt elke werknemer in Nederland één dag in de week voor zijn of haar pensioen. Dat bewustzijn ontbreekt echter vaak.” Een derde reden was de IFRS-regelgeving die tot gevolg had dat fluctuaties op de balans van het pensioenfonds hun weerslag hadden op die van KPMG. En dat had weer gevolgen voor de winstdeling; er ontstonden ongewenste effecten. De werkgever had bovendien aangegeven over te willen gaan naar een beschikbarepremieregeling (‘individual defined contribution’) en de wens uitgesproken dat de uitvoering daarvan niet aan het pensioenfonds zou worden uitbesteed. Kortom, er was werk aan de winkel.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
126 De pensioenwereld in 2009
Handhaven geen optie Het projectteam ging aan de slag om de gevolgen van de nieuwe regeling voor het pensioenfonds in beeld te brengen. Het pensioenfondsbestuur moest de consequenties voor het pensioenfonds beoordelen en keuzes maken. Geert van Til: “Officieel is een nieuwe regeling een zaak tussen werkgever en werk nemers en ook de Ondernemingsraad (OR) moet er namens de werknemers mee instemmen. Daar hebben we als pensioenfonds geen bemoeienis mee, maar het had voor ons natuurlijk wel consequenties. Onze beleggingshorizon ging ineens terug van tachtig jaar naar acht maanden!” Uit de gemaakte continuïteitsanalyse kwam ook de optie om het oude pensioenfonds te handhaven. Gevolg daarvan zou echter zijn: geen premie-inkomsten meer en dus een steeds conservatievere assetmix waardoor de beleggingsinkomsten sterk zouden verminderen. En dat geeft weer onzekerheid over het toekennen van indexaties. Geert van Til: “Je bestand zou steeds meer afnemen en uiteindelijk moet je dan toch liquideren. Nu opheffen was gunstiger, gezien de omvang van het pensioenfonds van ruim een half miljard euro. Dat gaf ons een goede onderhandelingspositie.”
“Onze horizon ging ineens terug van tachtig jaar naar acht maanden!” Grondige voorbereiding essentieel Unaniem werd besloten het pensioenfonds op te heffen, met een ondergrens voor in te kopen indexatie, en tegelijkertijd alle mogelijke beleggingsrisico’s af te dekken. Geert van Til: “Wanneer je een lange horizon hebt van pakweg tachtig jaar, dan wegen beleggingsrisico’s minder zwaar dan bij een horizon van acht maanden. Daarom hadden we besloten dat het moment waarop de OR toestemming zou geven voor de nieuwe pensioenregeling, het moment zou zijn om de beleggingsrisico’s af te dekken.” Een grondige voorbereiding van enkele maanden ging daaraan vooraf. Enkele dagen na het groene licht van de OR zette het bestuur van het pensioenfonds alles in werking en werden eerst het aandelen- en het renterisico afgedekt, gevolgd door het inflatierisico. Frans Koster: “Een goede beleggingsrisico-inventarisatie is zó belangrijk, er móést wat gebeuren met de beleggingsrisico’s: het levert je veel geld op en bespaart je veel zorgen.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 127
We hadden ook afgesproken: we gaan niet speculeren, we doen het op een natuurlijk moment.” De toestemming van de OR kwam in oktober 2007, even voordat de crisis toesloeg op de financiële markten. Geert van Til: “We hebben nog een telefonische bestuursvergadering belegd om te bekijken of er die dag geen vreemde omstandigheden waren. Dat was niet het geval. Terugkijkend is dat een belangrijke beslissing geweest. Wachten op betere omstandigheden is achteraf niet te verdedigen. Je kunt wél verantwoorden dat je geen risico’s wilt lopen.” Gedegen risicomanagement Om de beleggingsrisico’s af te dekken werd de nodige expertise ingehuurd. Frans Koster: “Het is een open deur, maar je hebt daar veel kennis voor nodig en dat kost geld.” Gedurende het gehele proces is de inbreng van een externe investment consultant bij de voorbereiding van beslissingen onontbeerlijk. De benodigde externe deskundigheid profileert zich vooral bij het feitelijk afdekken van de beleggingsrisico’s, als effecten worden overgedragen aan de nieuwe uitvoerder of als de feitelijke koopsom later wordt berekend. De methode voor het vaststellen van de juiste koersen of curves is een vak apart. Het waarderen van het pensioenfonds in continuïteit is anders dan een waardering in het geval van een liquidatie. De investment consultant is hierin gespecialiseerd, verdient zich ruimschoots terug en behoedt het bestuur voor valkuilen. Het overdragen van bezittingen en verplichtingen is tenslotte geen dagelijkse bezigheid van een pensioenfondsbestuur.
“Je wordt geconfronteerd met risico’s die je nog niet onderkend had.” Allereerst werden het marktrisico – de schommelingen in de waarde van de beleggingsportefeuille – afgedekt, van oudsher belangrijke risico’s voor pensioenfondsen. Geert van Til: “Beleggingsrisico is niet langer aan de orde. We hebben in oktober 2007 alle aandelen verkocht en van de opbrengst Europese staatsobligaties gekocht. De looptijden van deze obligaties matchen met de looptijden van de verplichtingen, zodat het renterisico praktisch nihil is. Eind december 2007 is ook het inflatierisico afgedekt. Dat hebben we gedaan met inflatieswaps. Daarvoor betalen we jaarlijks een vast percentage van 2,3 in ruil voor een variabele inflatie.” Het inschakelen van externe adviseurs betaalde zich uit. Geert van Til: “Gedurende het traject hebben
© 2008 KPMG Advisory N.V.
128 De pensioenwereld in 2009
we vaak gecheckt: kunnen we dit doen als bestuur, zijn we op de goede weg? Alles moest weloverwogen gebeuren en juridisch verantwoord zijn.” Frans Koster onderstreept ook het belang van proces- en projectmanagement. Hij zegt: “Je bevindt je in een continu proces met vele beslismomenten. De vraag is steeds: wanneer kun je de volgende stap zetten? Je hebt immers te maken met stakeholders die allemaal geïnformeerd moeten worden of meebeslissen.” Hij somt de lijst op: werkgever, gepensioneerden, slapers en actieven, OR, pensioenbureau, de nieuwe verzekeraar, de deelnemersraad, de toezichthouders DNB en AFM en het pensioenfondsbestuur zelf. Frans Koster: “Dat vereist niet alleen inzicht in het proces, maar ook een goed projectplan en een communicatieplan.” Discussie over solidariteit Gaandeweg werd ook de solidariteit op de proef gesteld. Geert van Til: “Een pensioenfonds is gebaseerd op solidariteit tussen jongeren en ouderen. Op het moment dat een fonds wordt geliquideerd komt ook het individuele belang bovendrijven, dat is menselijk.” Dit gebeurde onder meer tijdens de discussie over al dan niet indexeren. Er had enkele jaren achtereen geen volledige indexatie plaatsgevonden. “De gepensioneerden vonden dat dit alsnog moest gebeuren, terwijl dat voor de jongere deelnemers minder interessant was. Als pensioenfondsbestuur en deelnemersraad moet je daar gezamenlijk uit zien te komen.” Dergelijke afwegingen speelden ook bij de keuze van de waardeoverdracht. Er waren twee opties. Ten eerste de dekkingsgraadmethode. Dit is de waardeoverdracht aan de nieuwe pensioenregeling ter grootte van de overdrachtswaarde vermeerderd met een aandeel in de reserves. Op de tweede plaats was er de keuze voor de aansprakenmethode. Dit is de waardeoverdracht aan de verzekeraar van het pensioenfonds ter grootte van de verworven pensioenaanspraken vermeerderd met een recht op vaste indexatie van die aanspraken. Een dergelijke keuze zou echter juist ten koste gaan van de solidariteit. Er volgde een discussie over de wijze waarop de beschikbare reserves over de deelnemers zouden worden verdeeld. Frans Koster: “Dan gaat het in essentie om individualiteit of collectiviteit. De ene regeling was gunstiger voor de gepensioneerden, de andere voor de actieven. Na afweging van de voor- en nadelen hebben we de beslissing genomen om de regeling geheel onder te brengen bij een verzekeraar en de reserves te gebruiken om een jaarlijkse
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 129
indexatie in te kopen. Toepassing van de aansprakenmethode dus. Dat was de meest praktische en faire oplossing omdat die leek op de situatie zoals die was.” Kosten gaan voor de baat uit Frans Koster: “Al met al is het een kostbaar proces. Je hebt daarvoor in onze situatie een bijna fulltime projectmanager nodig die mensen inhuurt of aanstuurt voor specifieke taken. De kosten die direct toe te rekenen zijn bedragen circa anderhalf miljoen euro. Daar zitten echter niet de uren van de leden van de projectgroep in. Maar de kosten gaan voor de baat uit! We hebben ook een rekensom gemaakt van de besparing die onze aanpak het pensioenfonds globaal heeft opgeleverd en kwamen uit op circa 25 miljoen euro. Onderken de risico’s en ga goed om met je beleggingen – dan kunnen de revenuen enorm zijn.”
“Wachten op betere omstandigheden is achteraf niet te verdedigen. Je kunt wél verantwoorden dat je geen risico’s wilt lopen.”
Inmiddels is de laatste fase van het traject ingegaan, maar van achterover leunen is geen sprake. Geert van Til: “DNB is daar streng in. Heb je aan het einde van het jaar nog verplichtingen, dan ben je gehouden aan de eisen die gelden, het jaarverslag, de eisen omtrent deskundigheid van het bestuur, etc. Wij hebben DNB wel gemeld dat we bijvoorbeeld geen verantwoordingsorgaan en geen visitatiecommissie gaan inrichten. Dat mocht, maar dan moesten we wel vaart maken. De belangen moeten immers beschermd blijven. Timing is dus van groot belang, te meer daar met de introductie van de Pensioenwet nieuwe eisen gesteld werden.” Timing en het beschermen van de belangen gold ook voor het pensioenbureau van KPMG. Voor de vijf medewerkers betekende de liquidatie van het fonds ook het einde van hun werkzaamheden. Geert van Til: “Je bent verplicht om voor deze groep een goede oplossing te vinden.”
© 2008 KPMG Advisory N.V.
130 De pensioenwereld in 2009
Selectieprocedure verzekeraar zelf uitgevoerd Het pensioenfondsbestuur heeft zelf de selectieprocedure opgesteld en uitgevoerd, met ondersteuning van een externe investment consultant, en daarvoor vijf verzekeraars benaderd. Geert van Til: “Er is veel tijd gaan zitten in de vraagstelling teneinde appels met appels te kunnen vergelijken. Daarna is het een kwestie van onderhandelen. Ook daarvoor geldt: houd het simpel. Onze voornaamste doelstelling was een bepaald percentage indexatie te realiseren, plus natuurlijk een goede serviceverlening door de verzekeraar. Daar zijn we in geslaagd.”
Unieke ervaring Inmiddels zijn ook de restrisico’s in kaart gebracht die overblijven na liquidatie van het pensioenfonds. De beheersmaatregelen daarvoor zijn in werking gesteld. Frans Koster: “Opnieuw een leerzame ervaring. Je wordt geconfronteerd met risico’s die je nog niet onderkend had. Ook hier geldt: huur goede adviseurs in voor verschillende vakgebieden, ook met achtervang ingeval er een adviseur tussentijds vertrekt. Maar kies bovenal voor een projectmatige aanpak – een voorwaarde voor succes. Je moet nu eenmaal verantwoording afleggen. Leg dus ook een projectdossier aan en laat dit reviewen door een externe accountant en een eigen bestuurslid.” Beiden zijn het erover eens: zo’n traject maak je als bestuurder maar eenmaal in je leven mee. Geert van Til, tot slot: “Die wetenschap en het feit dat je dit traject van A tot Z beleeft, maakt het voor ons tot een boeiende, leerzame ervaring. Inmiddels gebruiken we de opgedane ervaring veelvuldig in onze advies- en uitvoeringspraktijk, zodat ook onze klanten van onze ervaringen kunnen profiteren.” Terugkijkend op het hele traject kunnen we stellen dat de volgende belangrijke vragen aan de orde zijn gekomen: • Zetten we het pensioenfonds voort? • Wie hebben zitting in de projectgroep? • Heeft u uw stappen grondig voorbereid met behulp van externe adviseurs? • Weet u wie uw stakeholders zijn? Hoe communiceert u en blijft u communiceren met deze partijen? • Goed procesmanagement en projectmanagement zijn essentieel: heeft u een projectplan en een communicatieplan? • Heeft u een projectmanager aangesteld die ruim voldoende beschikbaar is?
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 131
• Welke risico’s dekken we in welke mate en vormen af? Hoe gaat een afdekking plaatsvinden? • Timing en vaart zijn cruciaal: weet u wanneer u welke stappen zet en hoe u dit duidelijk communiceert? • Hoe ziet het medezeggenschapstraject eruit; wanneer moeten we wat aan de deelnemersraad communiceren? • Welke partijen gaan wij offerte aanvragen en hoe verloopt het selectietraject? • Hoe krijgt de overgang naar de verzekeraar vorm en wanneer gebeurt wat? • Wanneer betrekken we de toezichthouder, de actuaris en de accountant van het fonds? • De verantwoordingsplicht blijft: heeft u een projectdossier aangelegd, dat u laat reviewen door een externe accountant en een eigen bestuurslid?
Ten overvloede: met dit artikel willen we absoluut niet de indruk wekken dat KPMG het een goede ontwikkeling vindt dat pensioen fondsen tot liquidatie overgaan. De omstandigheden of vooruitzichten kunnen echter zodanig zijn dat het verstandig is om dit wel te doen. Gezien de vooruitzichten van het pensioenfonds heeft de Stichting Pensioenfonds KPMG in 2007 het weloverwogen besluit genomen om het pensioenfonds te liquideren.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
15 Tijd voor een her(r)ijking van het Nederlandse pensioenstelsel
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 133
Auteurs: Christiaan Scheerder en Gerben Schreurs
In Nederland gaat de babyboomgeneratie met pensioen. Het aandeel ouderen stijgt. Een bedrijfstakpensioenfonds ziet dat zijn deelnemers zich voor een groot deel in de hogere leeftijdsklassen bevinden. De ‘grijze druk’ leidt ertoe dat de te ontvangen premies lager zullen zijn dan de te betalen pensioenuitkeringen. Bovendien stijgt de gemiddelde levensverwachting in West-Europa. Veel regeringen in Europa overwegen maatregelen om de pensioendruk te verlichten: zij willen staatspensioenen versoberen en/of de pensioengerechtigde leeftijd verhogen. Kortom, fundamentele ingrepen zijn onvermijdelijk. De opties van vandaag – pensioenleeftijd van 65 naar 67 jaar en fiscalisering van de AOW – zijn geen oplossingen voor morgen. De stelling in dit artikel luidt: het huidige pensioenstelsel zoals we dat in Nederland kennen is niet meer ‘van deze tijd’ en is aan herijking toe. Een artikel dat een aanzet tot een discussie wil zijn, zonder volledigheid te pretenderen. Het ontstaan van het pensioen We gaan terug naar de kraamkamer: Pensioen is ooit begonnen als combinatie van pensioen, arbeidsongeschiktheidsuitkering en ziektekostenregeling. In 1889 werd het staatspensioen ingevoerd door kanselier Otto von Bismarck (1815-1898) en ingesteld op 70 jaar. Oude, versleten werknemers mochten hun laatste levensjaren in alle rust doorbrengen. Aangezien in het Duitsland van toen de gemiddelde levensverwachting van de man bij geboorte slechts 45 jaar was, bleef het aantal pensioengerechtigden klein. De kosten voor pensioen bleven dus laag in een periode waarin de gemiddelde levensverwachting laag was. In 1916 werd in Duitsland de pensioenleeftijd verlaagd naar de nu heilige grens van 65 jaar. Het zou de internationale norm worden – en dat terwijl de gemiddelde levensverwachting steeg en bleef stijgen. Nederland was er ook vroeg bij. In ons land richtten de gebroeders Stork in 1881 het eerste Nederlandse ondernemingspensioenfonds op. Enkele jaren later in 1886 was het Jacques van Marken die een pensioenregeling voor zijn werknemers in de ‘Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek’ in Delft opzette, het latere Gist-Brocades, nu onderdeel van DSM. Het eerste
© 2008 KPMG Advisory N.V.
134 De pensioenwereld in 2009
bedrijfstakpensioenfonds zag pas in 1917 het levenslicht: het Coöperatief Verzekeringsfonds in Leeuwarden. Werknemers in de zuivelindustrie konden zich bij dit fonds aansluiten. Het solide pensioensysteem zoals wij dat in Nederland kennen bestaat nu ruim vijftig jaar. Met de invoering van de AOW64 in 1957 werd het bouwwerk afgerond van de drie pijlers waarop ons huidige stelsel rust. De eerste pijler vormt het op grond van de AOW gegarandeerde basispensioen. De overige twee pijlers worden respectievelijk gevormd door de collectieve pensioen verzekering die via de werkgever wordt geregeld en de op persoonlijke basis af te sluiten aanvullende pensioenverzekeringen bij particuliere pensioen verzekeraars. Een in de wereld uniek stelsel dat er mede toe heeft bijgedragen dat er nergens per hoofd van de bevolking zoveel voor de oude dag wordt gespaard als in Nederland. Daarnaast behoren sommige pensioenverzekeraars tot de grootste institutionele beleggers ter wereld. Pensioengerechtigden in Nederland genieten steeds langer van hun pensioen. In 2007 was de levensverwachting in Nederland voor mannen bij geboorte 78,0 jaar; voor vrouwen 82,3 jaar.65 Mensen willen – terecht – genieten van hun oude dag. De huidige gepensioneerde man heeft veelal een mooi pensioen opgebouwd omdat hij langdurig bij dezelfde werkgever heeft gewerkt. Zijn werkgever zorgde goed voor hem – ook na zijn werkzame leven. De huidige ‘pensionado’ in Nederland kon door hard werken meegroeien met de naoorlogse wederopbouw en profiteren van de groeiende welvaart, stijgende huizenprijzen en de hypotheekrenteaftrek. Dat is hem (en haar) van harte gegund. Het huidige pensioenstelsel sluit naadloos aan bij deze doelgroep. De toekomst zal er echter anders uitzien. Ons pensioenstelsel wordt bedreigd. Het einde van het pensioen? Werkgevers zijn niet langer de spil waar het pensioen om draait. Werknemers hebben veelal geen notie van of behoefte aan een pensioen. De demografie is veranderd. De overheid trekt zich terug. De solidariteit staat onder druk. Een enkele minister is serieus bezig met het onderwerp. De pensioengerechtigde leeftijd moet van 65 naar 67 jaar en de AOW moet geleidelijk aan gefiscaliseerd worden waardoor ook AOW-gerechtigden gaan meebetalen aan de AOW. Aldus de commissie-Bakker in juni 2008.66 Maar een fundamentele discussie wordt in Den Haag niet gevoerd. Is het einde van het pensioen in zicht? 64 65 66
Algemene Ouderdomswet. www.rivm.nl, Wat is in Nederland de levensverwachting? www.fd.nl, 17 juni 2008.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 135
De werknemer is veranderd. Huidige generaties waaronder ‘Gen Y’ers’, de generatie van grofweg 15 tot 30 jaar, wisselen gemakkelijk van werkgever en zien weinig nut in het opbouwen van een pensioen. Het bewustzijn van het belang van pensioen ontbreekt. Jonge wereldburgers zijn geïndividualiseerd en vertonen gedifferentieerde leefstijlen, voorkeuren en levenslopen. Als potentiële werknemers zijn ‘Gen Y’ers’ ongrijpbaar en moeilijk te binden. Het wordt tijd dat pensioenfondsen daar rekening mee gaan houden. De emancipatie van de vrouw, haar toetreding op de arbeidsmarkt, de flexi bilisering van de arbeidsmarkt – het oude raamwerk is niet langer adequaat. Maar hoeveel er ook veranderd is, het instituut pensioen is in essentie ongewijzigd gebleven. Als voorbeeld nemen we het nabestaandenpensioen. Vroeger was het ideaalplaatje dat als de man kwam te overlijden, de vrouw tot het einde van haar leven 70% van de pensioenuitkering zou krijgen die de man gekregen zou hebben. Dit vanuit de veronderstelling dat de vrouw zich thuis dienstbaar zou maken en niet meedeed in het arbeidsproces. Dat uitgangspunt lijkt nu achterhaald, maar het is maar de vraag of ons pensioensysteem daar voldoende op is aangepast. Als beide partners volledig participeren in het arbeidsproces, is het maar de vraag of een nabestaandenpensioen van 70% van het ouderdomspensioen gewenst is. Maken dergelijke regelingen het pensioenstelsel niet nodeloos duur? Een Nederlandse werkgever loopt nu risico’s over voormalige werknemers die kortstondig bij hem in dienst zijn geweest. Eigenlijk bevindt de oud-werkgever zich daarmee in de positie van een vermogensbeheerder. En of dat wenselijk is? Nogmaals, het huidige pensioenstelsel past goed bij de generaties ‘oudere’ werknemers en huidige gepensioneerden, maar volstaat niet voor de toekomst. Dat maakt discussies over de inrichting van het pensioenstelsel delicaat. Emoties en eigenbelang nemen al snel de overhand.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
136 De pensioenwereld in 2009
Vanaf 2011, wanneer de eerste babyboomers 65 jaar worden, zullen de AOWuitgaven merkbaar toenemen. Van 2000 tot 2040 zal het aantal 65-plussers naar verwachting oplopen van 2,5 naar 4,5 miljoen – en dat bij een nagenoeg gelijkblijvende bevolkingsomvang van 16 miljoen. Dit betekent dat er onherroepelijk aanpassingen van het basispensioen zullen moeten plaats vinden, willen we de kosten ervan in de hand houden. In navolging van de discussie in andere Europese landen, pleiten ook leden van onze regering voor een verhoging op termijn van de pensioengerechtigde leeftijd van 65 naar 67 jaar. Deze maatregel en andere, zoals het fiscaliseren van de AOW, laten de funda menten van ons pensioenstelsel echter ongemoeid. Ook de fundamenten zelf zullen moeten veranderen. Het huidige pensioenstelsel wringt onder meer daar waar het gaat om de overdracht van pensioenrechten bij wisseling van werkgever en de gebrekkige pensioenopbouw bij uitzendkrachten, zelf standigen en zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers). Deze groeiende groep in het bijzonder en werkenden in het algemeen kunnen eenvoudig worden bediend. Een nieuw begin van het pensioen? Eén oplossingsrichting luidt om een algemene pensioenplicht in te stellen, vergelijkbaar met de huidige ziektekostenverzekering. Een werknemer wordt verplicht om te gaan sparen voor de oude dag. Deze ‘spaardwang’ zou gekoppeld moeten worden aan het verzelfstandigen van de bedrijfstak- en ondernemingspensioenfondsen. Deze kunnen dan voortbestaan als particuliere pensioenverzekeraars. Elke werknemer of zelfstandige maakt voor zichzelf uit bij welk pensioenfonds hij of zij zich wenst aan te sluiten. Het huidige werkgeversdeel van de pensioenopbouw zou dan een integraal onderdeel worden van het salaris van een werknemer. Het ontkoppelen van de aan ondernemingen of bedrijfstak gerelateerde pensioenfondsen klinkt rigoureus. Hun bijzondere positie ten opzichte van de particuliere pensioenverzekeraars is echter een erfenis uit de tijd dat er nog geen basis pensioen was. Het gros van de beroepsbevolking bestond uit arbeiders die hun hele leven bij één werkgever werkten. De eerste bedrijfstak- en ondernemingspensioenfondsen werden doorgaans op initiatief van de werkgevers gevormd. De achterliggende gedachte was om tegemoet te komen aan de wensen van de zich bewust wordende arbeidersklasse en om
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 137
het personeel aan zich te binden. Het ouderdomspensioen was eerder een gunst van de werkgever dan een recht van de werknemer. Het zou tot de invoering van de PSW67 (1954) en de AOW (1957) duren voordat het ouderdomspensioen als vorm van uitgesteld loon werd gezien. Inmiddels waren er wel honderden afzonderlijke bedrijfstak- en ondernemings pensioenfondsen opgericht. Nergens in West-Europa heeft zo’n wildgroei van werkgeverspensioenfondsen plaatsgehad als in Nederland. De reden hiervoor was dat er in Nederland tot de invoering van de AOW geen sluitend basis pensioen bestond. De liberale en confessionele partijen in het Nederlandse politieke landschap achtten het destijds geen taak van de overheid om zich met de oudedagsvoorziening te bemoeien. Wel waren er een Invaliditeitswet (1913) en Ouderdomswet (1919) tot stand gekomen. Gemeten naar het aantal uitkeringsgerechtigden en naar de hoogte van de uitkeringen waren dit echter regelingen met een beperkte reikwijdte. Dat was toen.
“Door elke werkende verplicht een persoonlijke pensioenverzekering af te laten sluiten bij een aanbieder naar keuze wordt de basis gelegd voor een nieuw pensioenstelsel.” Het is nú tijd om de volgende stap te zetten in de geschiedenis. Door elke werkende verplicht een persoonlijke pensioenverzekering af te laten sluiten bij een aanbieder naar keuze wordt de basis gelegd voor een nieuw pensioenstelsel. Dit kan bijvoorbeeld een particuliere aanbieder zijn, een bedrijfstakpensioenfonds dat opengesteld wordt of een verzekeraar. De huidige pensioenfondsen zouden daarvoor hun verplichtstelling moeten laten vervallen en een ‘open regeling’ moeten aanbieden. Iedereen kan zich bij elk fonds aanmelden en de relatie arbeid/pensioen wordt losgelaten. De concurrentie tussen aanbieders zal de kwaliteit van de dienstverlening richting ‘pensioenklanten’ ten goede komen. Bij verandering van werkgever blijft de pensioenaanbieder dezelfde, tenzij de verzekerde besluit van aanbieder te veranderen. Pensioenbreuk wordt zo voorkomen en er kan een doorlopende pensioenopbouw plaatsvinden. 67
Pensioen- en Spaarfondsenwet.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
138 De pensioenwereld in 2009
Het afsluiten van een verplichte pensioenverzekering schept ook pensioen bewustzijn. Er is immers sprake van een beleggingsspaarrekening waar men niet vóór het vijfenzestigste levensjaar aanspraak op kan maken. Uiteraard heeft men vrijelijk toegang tot het saldo dat bij elkaar gespaard is. Een persoonlijke pensioenverzekering dus die tegemoetkomt aan de mobiliteit op de arbeidsmarkt, aan de toegenomen individualiteit, aan de kosten van de vergrijzing en aan meer concurrentiewerking op de pensioenmarkt. Het biedt ook de mogelijkheid aanvullende pensioenregelingen op maat te maken. Door zelf meer dan het wettelijk minimum aan pensioenlasten af te dragen, kunnen verzekerden er bijvoorbeeld voor kiezen om hun pensioen leeftijd te verlagen of een ruimer nabestaandenpensioen op te bouwen. Een bijkomend voordeel voor de overheid is dat bij het oprekken van de pensioenleeftijd van 65 naar 67 of 70 jaar, iedereen in staat wordt gesteld om met extra pensioenafdrachten naar believen eerder met pensioen te gaan. Een grote mate van flexibiliteit dus. Wij vinden dat ons pensioenstelsel dit nodig heeft – wil het op weg naar de toekomst buigzaam genoeg zijn om de toegenomen grijze druk te kunnen weerstaan.
Samenvatting Het huidige pensioenstelsel vindt zijn oorsprong in een tijd dat de gemiddelde levensverwachting laag was. Een pensioen was een mengeling van een oudedagsvoorziening, een ziektekostenregeling en een arbeidsongeschiktheidsuitkering. De tijden zijn drastisch veranderd, de gemiddelde levensverwachting is gestegen, maar de pensioengerechtigde leeftijd en de kern van het pensioenstelsel zijn niet meeveranderd. Het is noodzakelijk om de fundamenten van het stelsel en de financiering ervan te herzien. Het huidige pensioenstelsel volstaat nog wel voor de generatie ‘oudere’ werknemers en huidige gepensioneerden met een wat traditioneler werknemersverleden. Maar voor de toekomst moeten er ingrijpende keuzes gemaakt worden. Als Den Haag niet met oplossingsrichtingen komt, is het aan de sector zelf om de handschoen op te nemen.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 139
Het Finse antwoord Finland heeft de oudste beroepsbevolking ter wereld dankzij de grote babyboom van na de Tweede Wereldoorlog. Prof. Juhani Ilmarinen, verbonden aan het Finnish Institute for Occupational Health, heeft een oplossing geformuleerd voor de vergrijzing. Hij gaat niet uit van kalenderleeftijd maar van een ‘Workability Index’ (WAI); een graadmeter die gezondheid, competenties, waarden en werkomgeving combineert. Ook speelt de sociale omgeving een grote rol bij arbeidsvermogen. Slecht arbeidsvermogen kost geld, zo heeft Ilmarinen met zijn team berekend. Welzijn leidt tot productiviteit en dat geldt evengoed voor ouderen. De investeringen in gezonde, competente en gemotiveerde werknemers verdient een organisatie drie- tot zelfs twintigmaal terug. Ilmarinen stelt dat pensioenregelingen – en de pensioenleeftijd zelf – generaliserend zijn en voorbijgaan aan individuele kwaliteiten van mensen. De pensioengerechtigde leeftijd verhogen zonder meer is niet genoeg. Daar moet eerst een financiële prikkel tegenover staan, werk moet worden aangepast en anders worden georganiseerd. Het management zal het voortouw moeten nemen om een dergelijke verandering door te voeren.
Verder lezen: • Beyond the baby boomers: the rise of Generation Y, www.kpmg.com • Towards a Longer Worklife! Ageing and the quality of worklife in the European Union. Juhani Ilmarinen, Finnish Institute of Occupational Health, www.stm.fi • www.naareentoekomstdiewerkt.nl: Commissie-Arbeidsparticipatie (commissie-Bakker) • De verzorgingsstaat herwogen over verzorgen, verzekeren, verheffen en verbinden: over verzorgen, verzekeren, verheffen en verbinden (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid), Amsterdam University Press, 2006, ISBN 905356926X, 9789053569269 • Wat is in Nederland de levensverwachting? www.rivm.nl • Serie: Pensioenen op het spel. Naar een houdbaar pensioenstelsel, ESB, 88 (4394), Prof. A.W.A. (Arnoud) Boot
© 2008 KPMG Advisory N.V.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 141
Bijlagen Inleiding
142
Bijlage 1 KPMG-onderzoek 2008 1 Risico’s bij productontwikkeling vermogensbeheer 2 Fraude 3 Compliancerisico’s 4 Verslaggeving door en controle van pensioenfondsen bij wijzigende omstandigheden 5 Risicomanagement 6 Klimaatverandering 7 Algemene Pensioen Instelling 8 IAS 19/RJ 271 9 SAS 70 10 Pension Fund Governance Bijlage 2 KPMG-trendonderzoek 2008 1 Uitbesteding 2 Fiduciair management 3 Risicomanagement 4 Pension Fund Governance 5 Duurzaam beleggen
© 2008 KPMG Advisory N.V.
144 147 150 154 158 165 168 172 177 179
184 186 188 189 191
142 De pensioenwereld in 2009
Inleiding In oktober 2008 heeft TNS NIPO in opdracht van KPMG een onderzoek uitgevoerd. Honderd ondernemingspensioenfondsen zijn gevraagd naar hun standpunten over een groot aantal actuele ontwikkelingen in de pensioenmarkt die beschreven zijn in deze publicatie. De resultaten zijn weergegeven in bijlage 1. Daarnaast zijn vijf vragen gesteld die ook in het onderzoek van 2006 en 2007 waren opgenomen om mogelijke verschuivingen in de markt te kunnen signaleren. De resultaten hiervan zijn weergegeven in bijlage 2. De vragen zijn in eerste instantie gesteld aan de voorzitter van het ondernemingspensioenfonds. In de gevallen dat deze niet aanspreekbaar was, is een ander lid van het bestuur benaderd (secretaris, penningmeester) of de administrateur. In dit rapport zijn de onderzoeksresultaten als volgt weergegeven: • Vraag: hierin staat de vraag weergegeven zoals deze door de onderzoeker aan het ondernemingspensioenfonds is gesteld. • Antwoord: hierin staat een (grafische) weergave van de onderzoeksresultaten met een korte toelichting1. Onderzoekspopulatie Het onderzoek is uitgevoerd onder ondernemingspensioenfondsen. Er is een aselecte steekproef genomen van honderd fondsen uit alle ondernemingspensioenfondsen in Nederland. De grootte van de ondernemingspensioenfondsen in de onderzoekspopulatie, uitgedrukt naar belegd vermogen, is als volgt: • Klein: EUR 0 – 100 miljoen (50% deelnemende pensioenfondsen) • Middelgroot: EUR 101 – 500 miljoen (32% deelnemende pensioenfondsen) • Groot: EUR 501 miljoen of meer (16% deelnemende pensioenfondsen) De overige 2% van de ondernemingspensioenfondsen wilde zijn belegd vermogen niet bekend maken.
1
De som van percentages van enkele grafieken komt niet uit op 100% vanwege afrondingsverschillen.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 143
Bijlage 1 KPMG-onderzoek 2008
© 2008 KPMG Advisory N.V.
144 De pensioenwereld in 2009
1 Risico’s bij productontwikkeling vermogensbeheer
Vraag 1 We willen u een aantal vragen stellen over de risico’s van de ontwikkeling en advisering van beleggingsproducten. Onder beleggingsproducten verstaan we bestaande en bekende producten (aandelen, obligaties, vastgoed), maar ook nieuwere producten (CDO’s, Private Equity en Hedge Funds). Heeft u inzicht in de wijze waarop uw vermogensbeheerder (nieuwe) beleggingsproducten ontwikkelt?
Antwoord
Ja, dit proces is uitgebreid in beeld
37%
Ja, dit proces is gedeeltelijk in beeld
36%
Nee, wij hebben hier geen inzicht in
22%
Weet niet / geen antwoord
5% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Van de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen geeft bijna driekwart (73%) aan dat het pensioenfonds geheel of gedeeltelijk inzicht heeft in de wijze waarop de vermogensbeheerder beleggingsproducten ontwikkelt. Daarnaast blijkt 22% helemaal geen inzicht te hebben in de ontwikkeling van beleggings producten.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 145
Vraag 2 Voorbeelden van risico’s die gepaard gaan met productontwikkeling zijn o.a. het niet volledig voldoen aan wet- en regelgeving van nieuwe producten, beperkte kennis over de risico’s en waarderingsmethoden van nieuwe producten en onvoldoende operationele capaciteit om nieuwe producten te administreren. Heeft u inzicht in hoe uw vermogensbeheerder de risico’s die gepaard gaan met productontwikkeling beheerst?
Antwoord
Ja, dit proces is uitgebreid in beeld
27%
Ja, dit proces is gedeeltelijk in beeld
31%
Nee, wij hebben hier geen inzicht in
34%
Weet niet / geen antwoord
8% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Als het gaat om de beheersing van de risico’s door de vermogensbeheerder geeft 58% van de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen aan geheel of gedeeltelijk inzicht in het productontwikkelingsproces te hebben. Ruim een derde (34%) van de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen geeft aan geen inzicht te hebben in de wijze waarop de vermogensbeheerder risico’s, die gepaard gaan met de ontwikkeling van nieuwe beleggingsproducten, beheerst.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
146 De pensioenwereld in 2009
Vraag 3 Is achteraf wel eens gebleken dat het pensioenfonds belegd heeft in (complexe) producten waarvan de risico’s niet volledig inzichtelijk waren?
Antwoord
Ja, dit hebben wij regelmatig ervaren 1% Ja, dit hebben wij een enkele keer ervaren
27%
Nee, dit hebben wij nooit ervaren
71%
Weet niet / geen antwoord 1%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Een ruime meerderheid van de respondenten (71%) geeft aan nooit te hebben ervaren dat het pensioenfonds een belegging heeft gedaan in (complexe) producten waarvan de risico’s niet volledig inzichtelijk waren. 28% van de fondsen geeft aan dit wel eens te hebben ervaren.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 147
2 Fraude
Vraag 4 Heeft uw fonds een beleid met betrekking tot het voorkomen van fraude?
Antwoord
Ja
73%
Nee
27% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Een ruime meerderheid (73%) van alle ondervraagde ondernemingspensioen fondsen blijkt een fraudebeleid te hebben.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
148 De pensioenwereld in 2009
Vraag 5 Indien ja, hoe is dat georganiseerd?
Antwoord
Complianceafdeling/-regeling
4%
Vastgelegd in gedragscode
7%
Het beleid ligt bij de vermogensbeheerder en/of uitvoerder
38%
Het fonds heeft op onderdelen maatregelen opgezet en ingevoerd Het fonds heeft een decentraal en niet geïntegreerd 1% fraudebeleid Het fonds heeft een centraal en geïntegreerd fraudebeleid 3% opgezet Overig 5%
0
10
41%
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
41% van de ondernemingspensioenfondsen die een fraudebeleid hebben, geeft aan dat het fonds op onderdelen maatregelen heeft opgezet en ingevoerd. Daarnaast heeft 38% van de fondsen dit beleid uitbesteed.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 149
Vraag 6 Indien het fonds een fraudebeleid heeft, op welke wijze vindt structurele frauderisicoanalyse plaats?
Antwoord
Via SAS-70 regeling
4%
Compliance officer/-persoon/-regeling
7%
Uitvoering is uitbesteed, externe partij
8%
Verantwoordelijkheid van afdelingsmanagers
16%
Een speciale afdeling voor frauderisicoanalyse
5%
Op strategisch niveau en voor de afzonderlijke belangrijkste processen Anders
26% 22%
Weet niet / geen antwoord
11% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Ruim een kwart van de ondernemingspensioenfondsen met een fraudebeleid voert structurele frauderisicoanalyse uit op strategisch niveau voor de afzonderlijk belangrijkste processen. 16% vindt structurele frauderisicoanalyse de verantwoordelijkheid van afdelingsmanagers.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
150 De pensioenwereld in 2009
3 Compliancerisico’s
Vraag 7 Het volgende onderwerp gaat in op het in kaart brengen van de compliancerisico’s. Bent u als bestuur/bestuurslid op de hoogte van de risico’s die u loopt op het gebied van compliance?
Antwoord
Ja
90%
Nee
10% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Negen op de tien ondernemingspensioenfondsen geven aan op de hoogte te zijn van de risico’s die het pensioenfonds loopt op het gebied van compliance. 10% geeft aan hier niet van op de hoogte te zijn.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 151
Vraag 8 Indien ja, wanneer heeft uw pensioenfonds de compliancerisico’s voor het laatst in kaart gebracht?
Antwoord
Niet in kaart gebracht
17%
0 tot 6 maanden geleden
32%
6 tot 12 maanden geleden
31%
12 tot 18 maanden geleden
10%
Langer dan anderhalf jaar geleden
10% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Maar liefst 17% van de respondenten heeft zijn compliancerisico’s nog niet in kaart gebracht. Het merendeel van de ondernemingspensioenfondsen (63%) heeft het afgelopen jaar zijn compliancerisico’s in kaart gebracht en 20% deed dit langer dan een jaar geleden.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
152 De pensioenwereld in 2009
Vraag 9 Sinds 1 januari 2007 staan pensioenfondsen onder gedragstoezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De volgende vraag gaat in op de rol van de AFM. Hoe beschrijft u de rol die de AFM als toezichthouder de afgelopen twee jaar binnen uw pensioenfonds heeft gespeeld (een antwoord mogelijk, kies het antwoord dat voor u het meest van toepassing is):
Antwoord
Een informerende rol
31%
Een adviserende rol
8%
Een repressieve rol
8%
Een passieve rol
33%
Geen rol
18%
Andere rol 2%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Volgens 33% van de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen heeft de AFM een passieve rol ingenomen als toezichthouder binnen de betreffende fondsen. 31% geeft aan van mening te zijn dat de AFM de afgelopen twee jaar vooral een informerende rol heeft aangenomen. Tot slot heeft 18% de AFM in de afgelopen twee jaar geen duidelijke rol binnen het pensioenfonds zien spelen als toezichthouder.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 153
Vraag 10 Een van de speerpunten van de AFM is het toezicht op de transparantie van informatieverstrekking door pensioenfondsen aan (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. Hoe lastig vindt u het om als pensioenfonds zo transparant mogelijk te communiceren naar (gewezen) deelnemers en gepensioneerden?
Antwoord
Zeer lastig 1% Behoorlijk lastig
25%
Enigszins lastig
45%
Niet lastig
29% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Van de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen geeft maar liefst 71% aan het lastig te vinden om zo transparant mogelijk te communiceren naar (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. Hiervan geeft 26% zelfs aan het behoorlijk tot zeer lastig te vinden. Slechts 29% geeft aan het niet lastig te vinden.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
154 De pensioenwereld in 2009
4 Verslaggeving door en controle van pensioen fondsen bij wijzigende omstandigheden Vraag 11 Is het pensioenfonds de komende jaren van plan om de activiteiten te staken, activiteiten over te dragen dan wel te herverzekeren of verandert er niets?
Antwoord
De activiteiten te staken
10%
De activiteiten over te dragen
9%
Het fonds te herverzekeren
3%
Anders
7%
Nee, er verandert niets
68%
Weet niet / geen antwoord
3% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Ruim een vijfde van de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen geeft aan plannen te hebben zijn activiteiten de komende jaren te staken (10%), over te dragen (9%) of te herverzekeren (3%). Een ruime meerderheid van de fondsen (68%) geeft echter aan hier geen plannen voor te hebben.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 155
Vraag 12 Indien ja, kunt u aangeven wat de aanleiding is?
Antwoord
Aantal deelnemers te klein
10%
Regelgeving (bv. IFRS)
28%
Kosten van de regeling
28%
Pension Fund Governance
14%
Andere redenen
21% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Van de ondernemingspensioenfondsen die aangeven plannen te hebben voor staken, overdragen of herverzekeren geeft 28% aan dat de voornaamste reden regelgeving is. De kosten van de regeling worden door 28% als reden genoemd. Daarnaast zijn een te klein aantal deelnemers (10%) en Pension Fund Governance (14%) aanleiding voor verandering in de betreffende activiteiten.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
156 De pensioenwereld in 2009
Vraag 13 Indien ja, door welke optie bent u van mening dat de belangen van de deelnemers op lange termijn het beste worden behartigd?
Antwoord
De activiteiten te staken
14%
De activiteiten over te dragen
34%
Het fonds te herverzekeren
28%
Doorgaan (op oude manier)
14%
Nee, er verandert niets
7%
Weet niet / geen antwoord
3% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
14% van de ondernemingspensioenfondsen die aangeven plannen te hebben (staken, overdragen of herverzekeren) is van mening dat het pensioenfonds door het staken van zijn activiteiten de belangen van zijn deelnemers op lange termijn het beste behartigt. Daarnaast geeft 34% aan dat met het overdragen van activiteiten de belangen van deelnemers het beste worden behartigd. 28% geeft aan dat herverzekering de deelnemersbelangen het beste behartigt. 14% meent dat doorgaan op de oude manier het beste is voor de deelnemers.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 157
Vraag 14 Indien ja, er verandert dus een aantal zaken met betrekking tot uw fonds. Welke partijen zijn erbij betrokken? (meerdere antwoorden mogelijk)
Antwoord
Uitvoeringsinstelling
66%
Administratiekantoor
76%
Actuaris
83%
Vermogensbeheerder
62%
Deelnemersraad
66%
Beleggingscommissie
41%
Pensioencommissie
24%
Accountant
55%
Herverzekeraar
76%
Waarderingsspecialisten
17%
Anders
41% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Uit bovenstaande tabel kan opgemaakt worden dat er diverse partijen worden betrokken wanneer er een verandering in activiteiten plaatsvindt. 76% van de ondernemingspensioenfondsen geeft aan dat administratiekantoren en herverzekeraars betrokken zijn. Een actuaris wordt in 83% van de gevallen betrokken.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
158 De pensioenwereld in 2009
5 Risicomanagement
Vraag 15 Deze vragen gaan over het risicomanagement bij uw pensioenfonds. We gaan u nu een aantal stellingen voorleggen. Kunt u aangeven in welke mate u het eens of oneens bent met de volgende stellingen? Het pensioenfondsbestuur heeft voldoende informatie om de risico’s van het fonds te beoordelen.
Antwoord
Helemaal mee eens
38%
Enigszins mee eens
55%
Niet mee eens, niet mee oneens
4%
Enigszins mee oneens 2% Helemaal mee oneens 1%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Maar liefst 93% van de ondernemingspensioenfondsen geeft aan het in meer of mindere mate eens te zijn met de stelling dat het fonds voldoende informatie heeft om de risico’s te beoordelen. Slechts 3% geeft aan het enigszins of helemaal niet met de stelling eens te zijn.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 159
Vraag 16 Het pensioenfondsbestuur heeft voldoende kennis om de risico’s te beoordelen.
Antwoord
Helemaal mee eens
33%
Enigszins mee eens
50%
Niet mee eens, niet mee oneens
9%
Enigszins mee oneens
8%
Helemaal mee oneens 0%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
In totaal geeft 83% van de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen aan dat het bestuur over voldoende kennis beschikt om risico’s te kunnen beoordelen. Van de ondernemingspensioenfondsen geeft 8% aan het enigszins oneens te zijn met de bovenstaande stelling.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
160 De pensioenwereld in 2009
Vraag 17 Het pensioenfonds brengt de risico’s gezamenlijk met de vermogensbeheerder in kaart.
Antwoord
Helemaal mee eens
58%
Enigszins mee eens
29%
Niet mee eens, niet mee oneens
4%
Enigszins mee oneens
5%
Helemaal mee oneens
4% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
88% van de ondervraagden geeft aan in meer of mindere mate risico’s samen met de vermogensbeheerder in kaart te brengen. 9% geeft aan het enigszins of helemaal niet met de stelling eens te zijn.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 161
Vraag 18 Het pensioenfonds wordt periodiek geïnformeerd over zowel de pensioengerelateerde risico’s als de vermogensbeheerrisico’s.
Antwoord
Helemaal mee eens
60%
Enigszins mee eens
35%
Niet mee eens, niet mee oneens
3%
Enigszins mee oneens 1% Helemaal mee oneens 1%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
95% van de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen geeft aan dat zij in meer of mindere mate periodiek worden geïnformeerd over zowel de pensioengerelateerde risico’s als de vermogensbeheerrisico’s. Slechts 2% is het er enigszins of helemaal mee oneens.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
162 De pensioenwereld in 2009
Vraag 19 Risicomanagement is goed verankerd en belegd binnen het pensioenfonds.
Antwoord
Helemaal mee eens
37%
Enigszins mee eens
44%
Niet mee eens, niet mee oneens
13%
Enigszins mee oneens
4%
Helemaal mee oneens 2%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Bij 37% van de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen is het risicomanagement goed belegd en verankerd. Bij 44% is dit enigszins het geval. 6% is het er enigszins mee oneens of is het er helemaal mee oneens.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 163
Vraag 20 Waar heeft u als pensioenfonds uw overall en integraal risicomanagement belegd? (meerdere antwoorden mogelijk)
Antwoord
Bij de risk manager
7%
Bij de compliance officer
21%
Bij een bestuurslid
12%
Gezamenlijke verantwoordelijkheid van het gehele bestuur
63%
Bij de beleggingscommissie
27%
Bestuursbureau
16%
Actuaris
15%
Uitbesteed aan pensioenuitvoeringsbedrijf / vermogensbeheerder
27%
Nog niet specifiek belegd
4%
Anders
12%
Weet niet / geen antwoord 1%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Het overall en integraal risicomanagement is bij 63% van de ondervraagden belegd als gezamenlijke verantwoordelijkheid van het gehele bestuur. Daarnaast belegt 27% van de ondervraagden het risicomanagement bij een beleggingscommissie en ook 27% bij een pensioenuitvoeringsbedrijf of vermogensbeheerder. In 21% van de gevallen werd door de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen het overall en integraal risicomanagement belegd bij een compliance officer.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
164 De pensioenwereld in 2009
Vraag 21 In hoeverre heeft uw pensioenfonds het risicomanagement op orde?
Antwoord
Volledig op orde
23%
Redelijk op orde
75%
Niet op orde 2%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Een grote meerderheid (98%) van de ondernemingspensioenfondsen heeft het risicomanagement volledig of redelijk op orde. Slechts 2% geeft aan zijn risicomanagement niet goed op orde te hebben.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 165
6 Klimaatverandering
Vraag 22 Hecht uw fonds er waarde aan dat in de beleggingen, naast het streven naar een optimaal rendement en een solide wijze van beleggen, tevens milieu, sociale of ethische randvoorwaarden worden gesteld aan de bedrijven waarin wordt belegd?
Antwoord
Ja
63%
Nee
34%
Weet niet
3% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Voor 63% van de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen spelen milieu, sociale of ethische randvoorwaarden een rol bij beleggingen.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
166 De pensioenwereld in 2009
Vraag 23 Houdt het pensioenfonds in selectietrajecten van beleggingen rekening met het klimaatbeleid ten aanzien van beleggingen van zijn potentiële vermogens beheerders?
Antwoord
Altijd
9%
Soms
35%
Helemaal niet
48%
Weet niet / geen antwoord
8% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
44% van de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen geeft aan in selectietrajecten van beleggingen soms of altijd rekening te houden met het klimaatbeleid van zijn potentiële vermogensbeheerders. 48% houdt hier helemaal geen rekening mee.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 167
Vraag 24 In hoeverre hebben de door u geselecteerde vermogenbeheerders zicht op hun eigen CO2-footprint, en/of die van hun investeringsportefeuille? (CO2-footprint is een maat voor de uitstoot van CO2 als gevolg van het gebruik van fossiele brandstoffen in verkeer, luchtvaart, transport, productie van elektriciteit, verwarming, airconditioning, papierproductie etc.)
Antwoord
Geheel niet
36%
Voor eigen werkzaamheden en investeringsportefeuille
9%
Alleen voor eigen werkzaamheden
7%
Anders
3%
Weet niet / geen antwoord
45% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Van alle ondervraagde ondernemingspensioenfondsen geeft 36% aan dat de door hen geselecteerde vermogensbeheerders geen zicht hebben op hun eigen CO2-footprint. 9% geeft aan dat de door hen geselecteerde vermogensbeheerders zicht hebben op hun eigen werkzaamheden en op de investeringsportefeuille, terwijl 7% aangeeft dat de vermogensbeheerder alleen zicht heeft op de CO2-footprint van de eigen werkzaamheden.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
168 De pensioenwereld in 2009
7 Algemene Pensioen Instelling
Vraag 25 Het kabinet is voornemens een Algemene Pensioen Instelling (API) te introduceren. Dit is een nieuw type pensioenuitvoerder, die naast pensioen fondsen en verzekeraars pensioenverzekeringen kan aanbieden. Bent u bekend met de Algemene Pensioen Instelling (API) of Premie Pensioen Instelling (PPI)?
Antwoord
Ja
89%
Nee
11% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Van de ondervraagden is 89% bekend met het nieuwe type pensioenuitvoerder en 11% niet.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 169
Vraag 26 Indien ja, stel dat de API er komt, overweegt u als pensioenfonds om in een API te participeren?
Antwoord
Ja, zeer zeker 0% Ja, misschien
29%
Nee
69%
Weet niet/ geen antwoord 2%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Bijna een derde (29%) van de ondervraagden zegt te overwegen in een API te participeren indien dit mogelijk wordt. Een meerderheid van 69% van de ondervraagden geeft aan niet te zullen participeren in een API zodra deze er komt.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
170 De pensioenwereld in 2009
Vraag 27 Indien ja of misschien, waarom overweegt u te participeren in een API?
Antwoord
Het fonds wil samenwerken met andere fondsen zonder vermogens te vermengen (ringfencing)
77%
Ondernemingspensioenfonds staat op het punt te liquideren, maar wil regeling niet onderbrengen bij een verzekeraar
12%
Onderneming is multinational, alle internationale werknemers kunnen in een API worden ondergebracht
8%
Andere redenen
4% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Van de ondernemingspensioenfondsen die overwegen te participeren in een API geeft 77% als reden aan dat het ondernemingspensioenfonds wil samenwerken met andere ondernemingsfondsen zonder de vermogens te vermengen (ringfencing). 12% van de ondernemingspensioen fondsen die een API-participatie overwegen geeft als reden aan dat het ondernemingspensioenfonds op het punt staat te liquideren, maar dat het de regeling niet wil onderbrengen bij een verzekeraar. 8% geeft aan dat de onderneming een multinational is en dat alle medewerkers daardoor in een API kunnen worden ondergebracht.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 171
Vraag 28 Indien nee, waarom overweegt u niet te participeren in een API?
Antwoord
Verlies van eigen identiteit
15%
Samenwerking van fondsen dient in de Pensioenwet te worden geregeld Verwachte kostenstijging voor deelnemers
21% 3%
Fonds kan hetzelfde wat de API kan
36%
Liquidatie
7%
Andere redenen
10%
Geen meerwaarde, zie het nut niet
8% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
21% van de ondernemingspensioenfondsen die niet overwegen om gebruik te maken van een API, geeft aan dat de mogelijkheid van een dergelijke samenwerking in de Pensioenwet moet worden geregeld. Volgens 36% van de ondernemingspensioenfondsen kan het huidige fonds hetzelfde als een eventueel toekomstige API en 15% vreest voor het verlies van de eigen identiteit.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
172 De pensioenwereld in 2009
8 IAS 19/RJ 271
Vraag 29 De volgende vragen gaan over boekhoudregels van pensioenregelingen. Vindt u het terecht dat pensioenregelingen bij bedrijfstakpensioenfondsen qua balanswaardering worden behandeld als beschikbarepremieregelingen in de jaarrekening van ondernemingen?
Antwoord
Ja
43%
Nee
40%
Weet niet / geen mening
17% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
De resultaten geven een verdeeld beeld: 43% van de respondenten geeft aan het terecht te vinden dat pensioenregelingen bij bedrijfstakpensioenfondsen qua balanswaardering worden behandeld als beschikbarepremieregelingen in de jaarrekening van de onderneming, terwijl 40% juist van mening is dat dit onterecht is.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 173
Vraag 30 Weet u dat het DNB-toezicht, dat is vormgegeven in het FTK, verschilt van het jaarrekeningtoezicht dat is vormgegeven in IAS 19/RJ 271?
Antwoord
Ja
80%
Nee
13%
Weet niet / geen mening
7% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Een grote meerderheid van de respondenten (80%) geeft aan ervan op de hoogte te zijn dat het DNB-toezicht verschilt van het jaarrekeningtoezicht dat is vormgegeven in IAS 19/RJ 271. Slechts 13% geeft aan hier niet van op de hoogte te zijn.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
174 De pensioenwereld in 2009
Vraag 31 Vindt u dat het financieel toezicht door DNB moet worden aangepast, zodanig dat een betere aansluiting bij IAS 19/RJ 271 wordt bewerkstelligd?
Antwoord
Ja
54%
Nee
39%
Weet niet / geen mening
8% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Meer dan de helft van de respondenten geeft aan dat volgens hen het financieel toezicht door DNB een betere aansluiting zou moeten vinden bij IAS 19/RJ 271. 39% is niet van mening dat DNB het financieel toezicht moet aanpassen aan IAS 19/RJ 271.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 175
Vraag 32 Indien ja/nee, kunt u uw antwoord toelichten? (meerdere antwoorden mogelijk)
Antwoord Ja
Duidelijkheid & uniformiteit
65%
Minder werk, efficienter
26%
Andere redenen
14%
Weet niet / geen antwoord 2%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
De respondenten die op vraag 31 ‘Ja’ hebben geantwoord, geven ‘Duidelijkheid & uniformiteit’ in 65% van de gevallen aan als reden. ‘Minder werk, efficiënter’ wordt in 26% van de gevallen genoemd als reden.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
176 De pensioenwereld in 2009
Nee
De (IAS) regelgeving zou aangepast moeten worden
35%
De regels hebben een ander doel, verschillende belangen
23%
Andere redenen
45%
Weet niet / geen antwoord
3% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
De respondenten die op vraag 31 ‘Nee’ hebben geantwoord, hebben daar uiteenlopende redenen voor. De meest genoemde redenen zijn dat de (IAS) regelgeving aangepast zou moeten worden (35%) en dat de regels een verschillend doel hebben en verschillende belangen vertegenwoordigen (23%). Andere redenen die zijn genoemd: er zijn al zo veel wijzigingen, de regelgeving werkt op dit moment goed en de regels van de pensioenfondsen kunnen niet streng genoeg zijn.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 177
9 SAS 70
Vraag 33 Uw organisatie kan gebruikmaken van SAS 70-certificering. Is de uitvoerder van uw pensioenregeling SAS 70-gecertificeerd? Dit geldt zowel voor vermogensbeheer als pensioenbeheer.
Antwoord
Ja, type I
11%
Ja, type II
42%
Nee
31%
Weet niet
16% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Een meerderheid van 53% van de ondervraagde ondernemingspensioen fondsen geeft aan dat de uitvoerder van de pensioenregeling SAS 70gecertificeerd type I dan wel type II is. Type II komt het meest voor met 42%. Een derde van de respondenten geeft aan dat de uitvoerder niet gecertificeerd is.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
178 De pensioenwereld in 2009
Vraag 34 Indien ja, bent u concreet bezig om het SAS 70-traject effectiever en efficiënter te laten verlopen?
Antwoord
Ja
30%
Nee
68%
Weet niet 2%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
30% van de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen geeft aan concreet bezig te zijn met het effectiever en efficiënter laten verlopen van het SAS 70traject. Een meerderheid van 68% houdt zich hier op dit moment niet mee bezig.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 179
10 Pension Fund Governance
Vraag 35 Sinds 1 januari 2008 dienen pensioenfondsen de principes voor goed pensioenbeheer toe te passen. In dit kader dient elk pensioenfonds een verantwoordingsorgaan en een toezichthoudend orgaan in te richten. Op welke wijze heeft u uw verantwoordingsorgaan ingericht?
Antwoord
Afzonderlijk verantwoordingsorgaan
60%
Samenwerking tussen verantwoordingsorgaan en deelnemersraad Los verantwoordingsorgaan en deelnemersraad
6%
Eén orgaan: Verantwoordingsorgaan en deelnemersraad
5%
15%
Bezig met oprichten van verantw. orgaan
12%
Anders 2%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
60% van de ondervraagden geeft aan een afzonderlijk verantwoordingsorgaan te hebben ingericht om aan de principes voor goed pensioenbeheer te voldoen. 15% heeft een samenwerkingsverband tussen het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad gestructureerd. Daarnaast is 12% bezig met het oprichten van een dergelijk orgaan.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
180 De pensioenwereld in 2009
Vraag 36 Op welke wijze heeft u uw (intern) toezichthoudend orgaan ingericht?
Antwoord
Afzonderlijk toezichthoudend orgaan
10%
Visitatiecommissie
70%
Auditcommissie
3%
One tier board
6%
Bezig met de oprichting
6%
Anders
3%
Weet niet / geen antwoord 2%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat 70% van de ondervraagden het toezichthoudend orgaan heeft ingericht door middel van een visitatiecommissie. In 10% van de gevallen is een afzonderlijk toezichthoudend orgaan aanwezig. 6% verwezenlijkt het toezicht middels een one tier board. Tot slot is 6% nog bezig met de oprichting van een toezichthoudend orgaan. Het verantwoordingsorgaan wordt voornamelijk afzonderlijk neergezet in tegenstelling tot het toezichtorgaan, waar meer gebruik wordt gemaakt van een visitatiecommissie.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 181
Vraag 37 Heeft u inzicht in de onderlinge taakverdeling bij bijvoorbeeld aanpassingen in het reglement, indexatie, vaststellen jaarrekening van in- en externe partijen zoals het bestuur, het verantwoordingsorgaan, de cao-partijen, DNB en AFM met betrekking tot uw organisatie?
Antwoord
Ja
88%
Enigszins
9%
Nee 2% Weet niet / geen antwoord 1%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Een ruime meerderheid van de ondernemingspensioenfondsen (88%) geeft aan inzicht te hebben in de taakverdeling van in- en externe partijen. 9% geeft aan hier enigszins inzicht in te hebben en slechts 2% geeft aan hier helemaal geen inzicht in te hebben.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
182 De pensioenwereld in 2009
Vraag 38 Welke aspecten van Pension Fund Governance zullen komend jaar op de agenda van het pensioenfonds staan? (meerdere antwoorden mogelijk)
Antwoord
Verantwoording afleggen
73%
Deskundig en integer bestuur
81%
Beheersing over de uitvoering
56%
Medezeggenschap voor belanghebbenden
36%
Onafhankelijk toezicht
48%
Informatievoorziening, communicatie
80%
Intern toezicht
65%
Visitatiecommissie
64%
Liquidatie/opheffing
4%
Anders
5%
Geen
4%
Weet niet 1%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Uit het onderzoek komt naar voren dat er veel verschillende onderwerpen op de agenda staan bij de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen. Meest genoemde onderwerpen zijn een deskundig en integer bestuur (81%) en informatievoorziening (80%). Ook verantwoording afleggen wordt door bijna driekwart (73%) genoemd.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 183
Bijlage 2 KPMG-trendonderzoek 2008
© 2008 KPMG Advisory N.V.
184 De pensioenwereld in 2009
1 Uitbesteding
Vraag 1 Heeft het fonds de pensioenadministratie…
Antwoord
53% 48% 43%
Volledig uitbesteed 22% 22% 27%
Gedeeltelijk uitbesteed
2008 2007 2006
25% 30% 30%
In eigen beheer 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
In 2008 is op het gebied van uitbesteding van pensioenadministratie weinig veranderd ten opzichte van de voorgaande jaren. In 2008 heeft 53% van de ondernemingspensioenfondsen zijn pensioenadministratie volledig uitbesteed, een kleine toename vergeleken met het voorgaande jaar. 22% heeft de administratie gedeeltelijk uitbesteed en 25% van de ondernemingspensioen fondsen heeft de pensioenadministratie in eigen beheer. Er kan worden geconcludeerd dat 5% van de ondernemingspensioenfondsen in 2008 is overgegaan van eigen beheer naar volledige uitbesteding.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 185
Vraag 2 Heeft het fonds het vermogensbeheer…
Antwoord
77% 82% 81%
Volledig uitbesteed 16% 10% 11%
Gedeeltelijk uitbesteed
2008 2007 2006
7% 8% 8%
In eigen beheer 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Ruim driekwart van de ondernemingspensioenfondsen (77%) heeft het vermogensbeheer volledig uitbesteed, een kleine afname vergeleken met 2007. 16% heeft het vermogensbeheer gedeeltelijk uitbesteed; dit percentage is toegenomen en 7% heeft het vermogensbeheer in eigen beheer.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
186 De pensioenwereld in 2009
2 Fiduciair management
Vraag 3 Bent u bekend met het begrip fiduciair management?
Antwoord
Ja
90% 87%
60% 9% 13%
Nee
39% 2008 2007 2006
0% Weet niet 0% 1%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
In 2008 is 90% van de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen bekend met het begrip fiduciair management, 9% is niet bekend met fiduciair management. De mate van bekendheid is in vraag 4 onderzocht.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 187
Vraag 4 In hoeverre bent u bekend met het begrip fiduciair management?
Antwoord
Helemaal niet mee bekend
9%
Ken alleen begrip
13%
Ken begrip en weet ongeveer wat het inhoudt
34%
Volledig mee bekend
44% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Van de 91% die bekend is met fiduciair management, is bijna de helft (44%) er volledig mee bekend, terwijl 34% het begrip kent en ongeveer weet wat fiduciair management inhoudt. 13% van de ondervraagden kent alleen het begrip.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
188 De pensioenwereld in 2009
3 Risicomanagement
Vraag 5 In hoeverre heeft uw pensioenfonds het risicomanagement op orde?
Antwoord
23%
Volledig op orde
44% 40%
Redelijk op orde
32%
75% 51% 55%
2% 3% 2% 4%
Niet op orde
Weet niet
62%
2008 2007 2006 2005
0% 3% 3% 1% 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Gaf in 2007 nog 62% van de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen aan het risicomanagement volledig op orde te hebben, in 2008 is dat gedaald naar 23%. Driekwart van de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen geeft aan het risicomanagement redelijk op orde te hebben en 2% heeft het niet op orde.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 189
4 Pension Fund Governance
Vraag 6 Welke aspecten van Pension Fund Governance zullen komend jaar op de agenda staan? (meerdere antwoorden mogelijk)
Antwoord Zie grafiek op bladzijde 190. Verantwoording afleggen (73%) en deskundig en integer bestuur (81%) blijven, net als in 2007, belangrijke aspecten van PFG op de agenda. Ten opzichte van 2007 zijn daar bijgekomen: informatievoorziening, communicatie (80%), intern toezicht (65%) en de visitatiecommissie (64%). Ook andere onderdelen als onafhankelijk toezicht (48%), medezeggenschap voor belanghebbenden (36%) en beheersing over de uitvoering (56%) blijven onveranderd belangrijk op de agenda.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
190 De pensioenwereld in 2009
Grafiek vraag 6
73% 66% 72% 59%
Verantwoording afleggen
Deskundig en integer bestuur
68% 71%
45%
56% 59% 59%
Beheersing over de uitvoering 34% 36% 30%
Medezeggenschap voor belanghebbenden
54%
39% Onafhankelijk toezicht 34% Informatievoorziening communicatie
4% 0% 0%
Intern toezicht
4% 0% 0%
81%
48% 45% 52% 80%
65%
4% Liquidatie/opheffing 0% 0% 0% Visitatiecommissie
5%
Anders, namelijk…
5% 3%
18%
2008 2007 2006 2005
5% 6% 6% 7%
Geen van deze
64%
4% 0% 0%
0
10
20
30
© 2008 KPMG Advisory N.V.
40
50
60
70
80
90
100 %
De pensioenwereld in 2009 191
5 Duurzaam beleggen
Vraag 7 Hecht uw fonds er waarde aan dat in zijn beleggingen, naast het streven naar een optimaal rendement en een solide wijze van beleggen, tevens milieu-, sociale of ethische randvoorwaarden worden gesteld aan de bedrijven waarin wordt belegd?
Antwoord
Ja
34% 25%
Nee
70% 67% 2008 2007 2006 2005
3% 4% 7% 8%
Weet niet
63% 71%
23% 25%
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Van de ondervraagde ondernemingspensioenfondsen geeft een meerderheid (63%) aan waarde te hechten aan het stellen van milieu-, sociale of ethische randvoorwaarden aan de bedrijven waarin wordt belegd. Dit is een daling ten opzichte van 2007, toen 71% van de fondsen dit nog aangaf. 34% van de ondernemingspensioenfondsen geeft aan er geen waarde aan te hechten, dit is een stijging van 9% met het voorgaande jaar.
© 2008 KPMG Advisory N.V.
192 De pensioenwereld in 2009
Colofon Wilt u in contact komen met KPMG en/of nadere informatie over deze uitgave, dan kunt u gebruikmaken van onderstaande contactgegevens: KPMG, marktgroep Financial Services Burgemeester Rijnderslaan 20 1185 MC Amstelveen Postbus 74500 1070 DB Amsterdam E-mailadres:
[email protected] Hans Peter van der Horst Tel. (030) 658 2329 Edward Snieder Tel. (020) 656 7941
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De pensioenwereld in 2009 193
Daarnaast werkten mee: Frans Glorie Liesbeth Goverse Niels Heijstek Tim Levert Armand Rohrböck Geert van Til Martin Vredenduin Annemiek Vromans
Realisatie: KPMG, afdeling Marketing FS i.s.m. Omvlee Wordwide, Zaandijk
Vormgeving en productie: IN10 Communicatie, Rotterdam
Drukwerk: Reijnen offset, Amstelveen
December 2008
© 2008 KPMG Advisory N.V.
194 De pensioenwereld in 2009
© 2008 KPMG Advisory N.V.
De in dit document vervatte informatie is van algemene aard en is niet toegespitst op de specifieke omstandigheden van een bepaalde persoon of entiteit. Wij streven ernaar juiste en tijdige informatie te verstrekken. Wij kunnen echter geen garantie geven dat dergelijke informatie op de datum waarop zij wordt ontvangen nog juist is of in de toekomst blijft. Daarom adviseren wij u op grond van deze informatie geen beslissingen te nemen behoudens op grond van advies van deskundigen na een grondig onderzoek van de desbetreffende situatie.
© 2008 KPMG Advisory N.V., ingeschreven bij het handelsregister in Nederland onder nummer 33263682, is lid van het KPMGnetwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International, een Zwitserse coöperatie. Alle rechten voorbehouden. 365_0109
kpmg.be kpmg.nl
Contact KPMG, marktgroep Financial Services Burgemeester Rijnderslaan 20 Contact 1185 MC Amstelveen
Postbus 74500 Karel Tanghe 1070 DB Amsterdam Bedrijfsrevisoren - Reviseurs d'Entreprises - Audit E-mail:
[email protected] Bourgetlaan - Av. du Bourget 40 1130 Brussel - Bruxelles Tel. +32 (0) 2 708 42 25 Hans Peter van der Horst
[email protected] Tel. (030) 658 2329 Edward Snieder Tel. (020) 656 7941