08
78 De Pensioenwereld in 2015
© 2014 KPMG Advisory N.V
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 79
Aftopping van het pensioengevend inkomen op € 100.000 – alternatieven? Auteurs: Anja de Jong en Marlies Kastelein
In dit artikel worden diverse mogelijkheden aangestipt om de gevolgen van de aftopping van het pensioengevend inkomen op € 100.0001 met ingang van 1 januari 2015 te verzachten. De financiële gevolgen kunnen ingrijpend zijn. Hierna geven wij een analyse aan de hand van enkele voorbeelden.
Ouderdomspensioen (eindloonregeling) Salaris 2013 € 200.000 Af: franchise 2013 € 13.227 Pensioengrondslag 2013 € 186.773 Jaaropbouw 2013: 2% x € 186.773 = € 3.735 Bereikbaar ouderdomspensioen in 35 jaar € 130.741 Jaaropbouw 2015: 1,657% x € 85.695 = € 1.420 Bereikbaar ouderdomspensioen in 35 jaar € 49.699 Bereikbaar ouderdomspensioen in 37 jaar € 52.539 Bereikbaar ouderdomspensioen in 40 jaar € 56.799 Naarmate er meer deelnemingsjaren zijn geweest voor 2015 zullen de gevolgen voor het ouderdomspensioen natuurlijk wat minder dramatisch zijn. Stel, de deelnemer heeft per ultimo 2014 twintig opbouwjaren, dan zijn de (geprognosticeerde) gevolgen:2 Opbouw t/m 2013 19 x 2% x € 186.773 € 70.965 Opbouw 2014 1 x 1,9% x € 186.551 € 3.544 Opbouw vanaf 2015 20 x 1,657% x € 85.695 € 28.399 Bereikbaar pensioen in 40 jaar € 102.908
1 2
Art. 18ga Wet LB 1964. Aangenomen dat het maximaal pensioengevend loon en de opbouwpercentages niet verder zullen dalen – wat natuurlijk nog maar moet worden afgewacht – en stijging van de AOW-franchise en salaris buiten beschouwing gelaten, evenals actuariële herrekening bij latere ingangsdatum.
© 2014 KPMG Advisory N.V
80 De Pensioenwereld in 2015
“De financiële gevolgen van de aftopping van het pensioengevend salaris kunnen ingrijpend zijn; gelukkig zijn er nog een paar manieren om die gevolgen enigszins te verzachten.” Wat kunnen werkgever en/of werknemer doen? 1. het pensioen omzetten naar een middelloonregeling; 2. nettopensioensparen (mits de werkgever dit aanbiedt); 3. nettolijfrentesparen. Ad 1. Middelloonregeling De AOW-franchise voor 2015 is lager (€ 12.642) en het opbouwpercentage is hoger (1,875). De opbouw vanaf 2015 komt dan op 20 x 1,875% x € 87.358 = € 32.759, waarmee het te bereiken ouderdomspensioen in 40 jaar € 107.268 wordt. De middelloonregeling kan uiteraard ook nog worden geïndexeerd (voorindexatie). Ad 2. Nettopensioen Deelname aan een nettopensioenregeling is vrijwillig. Een eventuele werkgeversbijdrage voor nettopensioen behoort tot het fiscale loon, een eigen bijdrage van de werknemer is niet aftrekbaar. De aanspraak is vrijgesteld in box 3. Over de uitkeringen hoeft geen loonbelasting te worden ingehouden en ook geen inkomstenbelasting te worden betaald. De opbouw zou ongeveer overeen moeten komen met 1,875% van het gemiddeld verdiende salaris boven € 100.000. We nemen aan dat de deelnemer uit het vorige voorbeeld op de leeftijd van 67 jaar met pensioen gaat. De opbouw gaat dan als volgt:
© 2014 KPMG Advisory N.V
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 81
Jaarlijks 3
4
Leeftijd Percentage Nettofactor spaarbedrag Totaal 50 55 60 65
tot tot tot tot
en en en en
met met met met
54 59 64 66
8,3% 9,9% 11,9% 13,5%
0,48 0,48 0,48 0,48
3.984 4.752 5.712 6.480
19.920 23.760 28.560 12.960
Langs deze weg kan dus een reservering worden opgebouwd van € 85.200. Aangenomen dat dit potje in de loop van 20 jaar moet worden uitgekeerd, geeft dat een jaarlijks belastingvrij extra ‘inkomen’ van € 4.260. Volledigheidshalve zij vermeld dat ook gebruik kan worden gemaakt van de staffel met een rekenrente van 3%, zij het dat daar een uitkeringsbeperking op zal zitten. De toetsing van het maximum zal in de praktijk vermoedelijk nog heel wat voeten in de aarde hebben. De Pensioenwet (PW) is van toepassing op het nettopensioen, ook bij afkoop. Bij afkoop van nettopensioen is tevens een sanctie van toepassing, behalve in geval van emigratie.5 Het nettopartnerpensioen wordt op dezelfde manier vrijgesteld van erfbelasting als het gewone partnerpensioen: de aanspraak is vrijgesteld6; imputatie van de algemene kapitaalvrijstelling voor de erfbelasting voor de partner kan wel optreden7. Het moet bij nettopensioen gaan om een zuivere beschikbare premie zonder garantie (in de opbouwfase mag er geen langlevenrisico zijn). Voor de werknemers is sprake van een vrijwillige deelname. Een bijdrage van ten minste 10% van de werkgever wordt evenwel niet verplicht.8 Als de werkgever echter een bijdrage levert aan participerende werknemers, moet hij diezelfde bijdrage ook geven aan niet-participerende werknemers die voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeren. Aanvankelijk zouden in de tweede en de derde pijler dezelfde wettelijke eisen gaan gelden. Het fiscale kader voor het nettopensioen wordt echter alsnog anders dan dat voor de nettolijfrente. Voor het nettopensioen is in het Belastingplan 2015 een meer op de tweede pijler gerichte fiscale behandeling geregeld.9 In ieder geval is het zo dat pensioenuitvoerders die zowel een nettopensioenregeling als een gewone pensioenregeling uitvoeren, de zaken administratief strikt gescheiden 3 4 5 6 7 8 9
De premiestaffel komt uit Vraag & Antwoord 14-009 van 22 oktober 2014, gepubliceerd op www.belastingdienstpensioensite.nl en gebaseerd op een rekenrente van 4%. Art. 5.16, lid 5 Wet IB 2001. Art. 5.17e Wet IB 2001. Art. 32, lid 1, ten 5e SW. Art. 32, lid 1, ten 4e en lid 2 SW. Art. 120, lid 2, onderdeel a PW geldt niet voor nettopensioen. Brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 september 2014, nr. 2014-0000126834.
© 2014 KPMG Advisory N.V
82 De Pensioenwereld in 2015
moeten houden,10 terwijl er ook allerlei andere extra regels gelden om ‘kruissubsidiëring’ te voorkomen11. Dat kan veel administratie opleveren en dus hogere kosten impliceren. Daar kunnen voor de deelnemers echter ook voordelen tegenoverstaan, zoals schaalvoordelen, een betere toegankelijkheid (geen medische waarborgen en opbouw van alle pensioensoorten bij een en dezelfde uitvoerder). Toegelaten uitvoerders zijn: pensioenfondsen, premiepensioeninstellingen (PPI’s) en verzekeringsmaatschappijen. Indien een nettopensioenregeling onder een verplichtstelling valt, zijn alle aangesloten werkgevers verplicht met ingang van 2015 deze nettopensioenregeling aan te bieden. Het is dan aan de werknemer om hiervan al dan niet gebruik te maken.
12
In 2014 heeft KPMG een onderzoek gedaan.12 Een van de vragen was of pensioenfondsbestuurders verwachtten dat hun pensioenfonds een nettopensioenregeling zou gaan voeren. 2% gaf te kennen dit te zullen doen, omdat de basisregeling nu eenmaal verplicht is gesteld. 9% antwoordde wel nettopensioen te gaan aanbieden, ondanks het feit dat bij hun basisregeling geen sprake was van verplichtstelling. 73% wist stellig dat er geen nettopensioen zou komen bij hun fonds, 3% was daarover nog onzeker en 13% antwoordde dat dit afhankelijk was van nog te maken afspraken tussen de sociale partners.
Ad 3. Nettolijfrente De nettolijfrente staat open voor iedereen met een inkomen boven de aftoppingsgrens: werknemers, ondernemers (inclusief zzp’ers) en resultaatgenieters. De Pensioenwet is niet van toepassing. Deelname vindt plaats op vrijwillige basis. Er bestaat geen recht op premieaftrek, maar er is ook geen vermogensrendementsheffing in box 3.13 De nettolijfrente-uitkeringen zijn onbelast in box 3. De staffel voor nettolijfrente is identiek aan de 4%-staffel voor nettopensioen14, maar de grondslag voor de berekening is anders. Er moet worden uitgegaan van de gegevens van het vorige jaar. Basis is: winst uit onderneming voor toevoeging aan en afneming van de oudedagsreserve en 10 11 12 13 14
Art. 41, lid 1, onderdeel g Ontwerpbesluit nettopensioen. Art. 41, lid 1, onderdeel c en d Ontwerpbesluit nettopensioen; deze maatregelen gelden alleen voor pensioenfondsen, niet voor verzekeraars. KPMG heeft in oktober 2014 een onderzoek uitgevoerd onder 91 pensioenfondsen; de uitkomsten hiervan zijn in de bijlagen van deze Pensioenwereld opgenomen (KPMG-onderzoek 2014). Art. 5.16, lid 1 Wet IB 2001. Concept art. 17bis Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001.
© 2014 KPMG Advisory N.V
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 83
voor de ondernemersaftrek, plus belastbaar loon, plus belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, plus belastbare periodieke uitkeringen. De bijtelling wegens privégebruik van de auto van de zaak mag in de berekeningen worden meegenomen; bij nettopensioen mag dit niet. Daar staat tegenover dat rekenen met een 3%-staffel niet mag. Als een werkgever een bijdrage levert aan participerende werknemers, moet hij diezelfde bijdrage ook geven aan niet participerende werknemers die voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeren.15 Toegelaten uitvoerders zijn: de verzekeringsmaatschappij, bank/ (beheerder van een) beleggingsinstelling, pensioenfonds en de PPI.16 Bij afkoop van de nettolijfrente of andere ‘oneigenlijke handelingen’ geldt een bijzondere regeling: het box 3-voordeel zal worden teruggenomen, behalve in geval van emigratie.17 De gemiddelde inleg wordt bepaald (op de helft van de waarde van de nettolijfrente aan het begin van het voorafgaande jaar), vermenigvuldigd met het aantal jaren waarin het box 3-voordeel is genoten (uitgaande van een inleg vanaf 1 januari 2015, met een maximum van 10 jaar).18 Er komt een tegenbewijsregeling voor de situatie dat deze forfaitaire benadering onevenredig ruw uitwerkt.19 De nettolijfrente wordt op dezelfde manier vrijgesteld van erfbelasting als andere lijfrenten.20 Ook hier kan imputatie van de algemene kapitaalvrijstelling voor de erfbelasting van de partner plaatsvinden.21 Tevens kunnen (bij ministeriële regeling) maatregelen worden getroffen om kruissubsidiëring te voorkomen.22 Partnerpensioen Partnerpensioen mag in principe niet uitgaan boven 70% van het ouderdomspensioen. Bij het overlijden van de deelnemer krijgt de partner naar de normen van 2013 een jaarlijks partnerpensioen van € 91.519.23 Rekenen we dit door naar de normen van 2015, dan krijgt de partner jaarlijks nog maar € € 39.760.24 Ook hier geldt: de voor 2015 opgebouwde rechten blijven in stand.25 In de situatie dat de deelnemer op 2 januari 2015 is overleden terwijl er op dat moment 20 opbouwjaren zijn verstreken, bedraagt het op dat moment opgebouwde partnerpensioen € 52.15626, uitgaande van 40 bereikbare 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26
Art. 5.16c, lid 1, aanhef en onderdeel d Wet IB 2001. Art. 5.16a Wet IB 2001. Art. 5.16c, lid 4 Wet IB 2001. Art. 10a.14 Wet IB 2001. Art. 5.17e, lid 3 Wet IB 2001. Art. 32, lid 1, onderdeel 5 SW. Art. 32, lid 1, ten 4e en lid 2 en lid 5 SW. Art. 5.16a, lid 2 Wet IB 2001. 70% van € 130.741. 70% van 40 x € 1.420. Art. 38m Wet LB 1964 voor nabestaandenpensioen op opbouwbasis. 70% van 20 x € 3.735.
© 2014 KPMG Advisory N.V
84 De Pensioenwereld in 2015
dienstjaren wordt dat € 72.17027. Het wezenpensioen daalt navenant. Dit terwijl er een inkomen wegvalt en de vaste lasten (hypotheekrente, verzekeringen, etc.) niet zullen dalen. Bij een dergelijke daling van het gezinsinkomen zal dit vaak neerkomen op een gedwongen verhuizing! Bij partnerpensioen op risicobasis is in de beleidssfeer overigens goedgekeurd dat voor de jaren tot 2015 mag worden uitgegaan van het destijds vigerende wettelijk kader (risicopartnerpensioenknip).28 Dankzij die goedkeuring worden het partner- en wezenpensioen op opbouwbasis en die op risicobasis op dezelfde manier behandeld. Gebruikmaken van die goedkeuring maakt het nabestaandenpensioen uiteraard wel wat duurder: er moet immers een hoger bedrag worden verzekerd. Mitigeren van de gevolgen van de aftopping voor nabestaandenpensioenen Bij partnerpensioen en wezenpensioen kunnen de gevolgen van de aftopping nog enigszins worden gemitigeerd, niet alleen door uit te gaan van het bereikbare aantal dienstjaren, maar ook door uit te gaan van het bereikbaar pensioengevend loon.29 Het nabestaandenpensioen kan dus worden gebaseerd op het ambitieniveau dat de werknemer binnen het betreffende dienstverband had kunnen bereiken, zou hij niet voortijdig zijn overleden. Arbeidsongeschiktheid Het arbeidsongeschiktheidspensioen hoeft niet per se te worden afgetopt, maar mag blijvend worden gebaseerd op het feitelijke salaris. De verdere opbouw van ouderdomspensioen gedurende de arbeidsongeschiktheid is echter een ander verhaal. Veel pensioenregelingen voorzien door middel van een verzekeringsovereenkomst in een recht op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid. Uitsluitend wanneer het recht op een voortgezette pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid civielrechtelijk definitief is geworden op het moment dat de premievrijstelling is ingegaan, hoeft de verdere opbouw van het ouderdomspensioen niet te worden aangepast aan de nieuwe fiscale regels. Dit standpunt werd ook in het verleden reeds door de fiscus aangehangen.30
27 28 29 30
70% van 20 x € 3.735 + 70% van 20 x € 1.420. Met ingang van 1 januari 2015: besluit van 23 september 2014, nr. BLKB2014/1702M. Art. 18b, lid 1 t/m lid 3 Wet LB 1964 jo. art. 18b, lid 5 Wet LB 1964. Besluit van 9 januari 2004, nr. CPP2003/1821M; besluit van 11 oktober 2006,nr. CPP2006/1977M, Stcrt. 2006, 203 en brief van 29 januari 2004 met kenmerk 04-024 van S.R. Bosch RA aan het Verbond van Verzekeraars.
© 2014 KPMG Advisory N.V
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 85
Alternatieven: verzekeringsoplossingen Indien een werknemer deze beperkingen van het ouderdomspensioen en van het nabestaandenpensioen bij vooroverlijden ongewenst acht, zal hij hiervoor zelf een voorziening kunnen treffen. Extern verzekeren via een eenjarige of doorlopende risicoverzekering is een mogelijkheid. Dat kan in de praktijk met zich brengen dat om een medische keuring wordt gevraagd. Het verdient aanbeveling dat de nabestaanden fungeren als verzekeringnemer en dat een bestaande algehele gemeenschap van goederen wordt opgeheven of omgezet in een beperkte. Bij een ook correcte fiscale vormgeving is dan geen erfbelasting verschuldigd.31 Een verzekerde lijfrente afsluiten lijkt minder voor de hand te liggen. De premie is immers uitsluitend aftrekbaar indien en voor zover men een pensioentekort heeft. De aanscherping van de fiscale normen maakt dat minder snel sprake zal zijn van een pensioentekort. De € 100.000-grens heeft bovendien invloed op de maximale lijfrentepremieaftrek. In 2013 was de maximale jaarruimte € 27.618 en deze zal in 2015 nog slechts € 12.153 bedragen. De maximale reserveringsruimte bedraagt in 2015 € 7.052; voor wie binnen 10 jaar de AOWleeftijd bereikt wordt dit bedrag verhoogd naar € 13.927. Voor degene die meer niet aftrekbare lijfrentepremie aan de verzekeraar betaalt, ligt het risico van dubbele heffing op de loer. De premie is niet aftrekbaar, desalniettemin zijn de uitkeringen vol belast in box 1. Daar komt nog bij dat het rendement op verzekerde lijfrenten op dit moment heel laag is (lage rentestand en hoge kostenbelading). De kosten drukken relatief zwaarder naarmate de ingelegde premie lager is. Wie kort voor zijn pensioengerechtigde leeftijd zit, maakt in het algemeen de kosten niet goed. Bovendien stijgt de leeftijd waarop de lijfrente mag ingaan in beginsel met het stijgen van de leeftijd mee (dan wel de uitkeringsduur wordt langer), waardoor het risico op vooroverlijden groter wordt (sterftewinst voor de verzekeringsmaatschappij, inleg kwijt). Bij een bankspaarproduct (‘bancaire lijfrente’: de lijfrentespaarrekening of het lijfrentebeleggingsrecht) is het rendement in het algemeen beter en is bovendien sprake van een ‘ingebouwde contradekking’ waarvoor geen premie in rekening wordt gebracht.
31
Art. 13 SW.
© 2014 KPMG Advisory N.V
86 De Pensioenwereld in 2015
Andere alternatieven: sparen in box 3 of aflossen van de eigenwoningschuld? Sparen in box 3 lijkt ook niet zo aantrekkelijk. De rente is immers historisch laag en de vermogensrendementsheffing in box 3 (boven het heffingvrije vermogen) hakt er jaarlijks flink in. Het aflossen van de hypotheek zet misschien meer zoden aan de dijk. Ook al betaalt de Belastingdienst in 2015 tot 51% mee, de resterende 49% hypotheekrente moet men nog altijd wel zelf betalen! In de komende jaren wordt de maximale aftrek met stapjes van 0,5% verlaagd tot 38%. Aflossen verhoogt het besteedbaar inkomen, maar ‘verzilveren’ van de aldus ontstane overwaarde van de eigen woning kan lastig worden als men niet wil verhuizen. Bovendien bestaat het risico dat de eigen woning (met de hypotheek) ooit nog eens naar box 3 verhuist. Wie dan heeft afgelost, kan misschien op het verkeerde paard blijken te hebben gewed… Nieuwe mogelijkheid met betrekking tot bijzonder partnerpensioen Er komt een wettelijke regeling waardoor bijzonder partnerpensioen na overlijden van de ex-partner voor de pensioengerechtigde leeftijd kan terugvloeien naar de deelnemer32, in plaats van dat sprake is van sterftewinst voor de pensioenuitvoerder. Ook dit is een mogelijkheid waarmee het ouderdomspensioen van een gescheiden deelnemer nog weer wat kan verbeteren. De pensioenregeling moet dat wel mogelijk maken. Overigens werden pensioenregelingen waarin dit voor 1 januari 2015 al was geregeld ondanks de geringe bovenmatigheid de laatste jaren in de regel aangewezen als zuiver.33
Op de vraag (uit eerdergenoemd KPMG-onderzoek) of pensioenfonds bestuurders verwachtten dat hun pensioenfonds gebruik zou gaan maken van deze nieuwe mogelijkheid, antwoordde 20% bevestigend, 38% ontkennend, 14% wist het nog niet en volgens 28% hing dit van de sociale partners af.
32 33
Art. 57, lid 6 PW en art. 68, lid 6 Wvb. Besluit van 9 september 2010, nr. DGB2010/2733M, Stcrt. 2010, 14 304.
© 2014 KPMG Advisory N.V
Fiscaliteiten & grensoverschrijding 87
Samenvatting en conclusie De financiële gevolgen van de aftopping van het pensioengevend salaris kunnen ingrijpend zijn, maar gelukkig zijn er nog een paar manieren om die gevolgen enigszins te verzachten: overstappen van een eindloonregeling naar een (al dan niet geïndexeerde) middelloonregeling, gebruikmaken van de nieuwe mogelijkheden van nettopensioen en nettolijfrente of van het bijzonder partnerpensioen. Wie voor 1 januari 2015 nog niets had geregeld voor het nabestaandenpensioen, doet er goed aan dit zo snel mogelijk in gang te zetten. De te nemen maatregelen kunnen bestaan in (een combinatie van) gebruikmaking van de risicopartnerpensioenknip, het alsnog toekennen van nabestaandenpensioen op basis van bereikbaar pensioengevend loon en bereikbaar aantal dienstjaren of het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering. Daarnaast is het aan te raden om de pensioenovereenkomst/het pensioenreglement na te lopen of de relevante bepalingen zo geformuleerd zijn of worden34 dat de aftopping geen gevolgen heeft bij arbeidsongeschiktheid, voor zover dit nog niet mocht zijn gebeurd. De andere alternatieven hebben zo hun eigen bezwaren. In alle gevallen is het motto: bezint eer ge begint!
34
De pensioenregeling moet uiteraard voor 1 januari 2015 ook worden aangepast aan het Witteveenkader 2015.
© 2014 KPMG Advisory N.V