BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER ONDERWERP Op 30 november 1993 is voor L.W.M. de Bruijn, Jac. Thijssenstraat 24 te Nederasselt, een oprichtingsvergunning verleend voor een machinale houtbewerkingsinrichting gelegen aan de Broekstraat 68 te Nederasselt, kadastraal bekend gemeente Nederasselt, sectie D, nummer 445. Op 20 oktober 1998 is een veranderingsvergunning verleend voor het uitbreiden met een nieuwe bedrijfshal. De voorschriften uit de oprichtingsvergunning en de veranderingsvergunning zijn getoetst op handhaafbaarheid, volledigheid en actualiteit. Op grond van deze toetsing kunnen wij concluderen dat deze drie criteria onvoldoende zijn gewaarborgd in de vigerende voorschriften. De vigerende voorschriften beschermen het milieu onvoldoende. Wij zijn dan ook voornemens om de voorschriften te actualiseren. Ten aanzien van deze actualisatie wordt het volgende overwogen:
PROCEDURE Ingevolge artikel 8.23 Wet milieubeheer beziet het college regelmatig of de beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. De procedure is overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer en conform hoofdstuk 3, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht uitgevoerd.
BEOORDELING VIGERENDE RECHTEN Voor de inrichting zijn de volgende vergunningen verleend: - Bij beschikking van 30 november 1993 is voor de inrichting een oprichtingsvergunning verleend; - Bij beschikking van 20 oktober 1998 is voor de inrichting een veranderingsvergunning verleend.
BESCHERMING VAN HET MILIEU In het belang van de bescherming van het milieu moeten de aan de oprichtingsvergunning verbonden voorschriften worden geactualiseerd. De voorschriften van de vigerende vergunningen die geactualiseerd worden hebben betrekking op: - algemeen/registratie; - bodem; - machinale houtbewerking; - heftruck.
Pagina 1 van 15
Inhoudsopgave OVERWEGINGEN ALGEMEEN/REGISTRATIE In voorschrift 10 van hoofdstuk A.5 Diverse algemene voorschriften van de oprichtingsvergunning van 30 november 1993 en in voorschrift 36 van de gedragsvoorschriften van de veranderingsvergunning van 20 oktober 1998 is de registratie van berekeningen, metingen, keuringen, controles en onderhoudsschema’s geregeld. In dit voorschrift is niet aangegeven op welke wijze en voor welke termijn gegevens moeten worden bewaard. Gezien de beperkte kosten en inspanningen die een goede registratie met zich meebrengt, afgewogen tegen het verbeterde inzicht in de milieuprestaties en handhaafbaarheid van de vergunningvoorschriften wordt de aanwezigheid van een centraal registratiesysteem zinvol gevonden. Tevens ontbreekt in de voorschriften de verplichting tot het verzamelen van gegevens met betrekking tot afgiftebonnen van (gevaarlijke) afvalstoffen en het energie- en waterverbruik. Vanwege de onvolledigheid wordt voorschrift 10 van het hoofdstuk A.5 Diverse algemene voorschriften van de oprichtingsvergunning van 30 november 1993 en voorschrift 36 van de gedragsvoorschriften van de veranderingsvergunning van 20 oktober 1998 ingetrokken en vervangen door een voorschrift waarin deze aspecten wel zijn opgenomen.
BODEM
Bodembescherming In de oprichtingsvergunning zijn enkele voorschriften opgenomen met betrekking tot bodembescherming. In de vigerende vergunningvoorschriften is met betrekking tot bodembescherming geen rekening gehouden met de NRB (Nederlandse richtlijn bodembescherming). In de oprichtingsvergunning is in voorschrift 7 van het hoofdstuk A.2 Bodembescherming opgenomen dat voor het aftappen van olie of anderszins gevaarlijke vloeistoffen onder een gereedstaand vat een doelmatige lekbak moet zijn aangebracht. Met betrekking tot de vloer van de werkplaats, waar met verf en lijm wordt gewerkt, zijn geen voorschriften voor opgenomen. In voorschrift 1.10 van hoofdstuk A.1 van de oprichtingsvergunning is opgenomen dat afvalstoffen die de bodem kunnen verontreinigen bewaard dienen te worden op een vloeistofdichte vloer met opstaande randen, die met de vloer een vloeistofdichte bak vormen. In voorschrift 1.12 van A.1 van de oprichtingsvergunning is opgenomen dat de bedrijfsriolering vloeistofdicht moet zijn uitgevoerd. Sinds de introductie van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) wordt een vloer of voorziening als vloeistofdicht beschouwd wanneer hiervoor een verklaring overeenkomstig de richtlijn CUR/PBV aanbeveling 44 is afgegeven. Voor de bovenstaande vloeren, lekbakken en bedrijfsriolering is een dergelijke verklaring niet afgegeven. Voor de activiteiten in de werkplaats kan volstaan worden met een vloeistofkerende vloer met aandacht voor opslag en apparatuur, visueel toezicht op de kwaliteit van de vloer, de aanwezigheid van voldoende faciliteiten (zoals het aanwezig zijn van absorptiekorrels) en duidelijke instructies voor het personeel. Voor opslag van afvalstoffen kan volstaan worden door deze te plaatsen in een lekbak boven een vloeistofkerende vloer, visueel toezicht op de kwaliteit van de vloer en de lekbak, de aanwezigheid van voldoende faciliteiten (zoals het aanwezig zijn van absorptiekorrels) en duidelijke instructies voor het personeel. Voor de opslag van gevaarlijke stoffen is in voorschrift 1 van het hoofdstuk B van de oprichtingsvergunning opgenomen, dat indien de in bewaring zijnde hoeveelheid gevaarlijke stoffen in emballage meer bedraagt dan 25 liter, deze stoffen moeten worden bewaard in een CPR 15-1 opslagvoorziening. Wanneer voldaan wordt aan de CPR 15-1 richtlijn, dan wordt eveneens voldaan aan de NRB. De voorschriften met betrekking tot bodembescherming voor opslag van gevaarlijke stoffen voldoen aan de huidige inzichten.
Pagina 2 van 15
Inhoudsopgave Voor de bestaande bedrijfsriolering kan voldaan worden aan de NRB door middel van een camera-inspectie op lekdichtheid en aanvullende maatregelen. Op deze manier wordt ook een eindemissiescore 1 behaald volgens de NRB. Het eisen van een vloeistofdichte vloeren, vloeistofdichte lekbakken en vloeistofdichte bedrijfsriolering zoals wordt gesteld in de vigerende voorschriften, is dus niet noodzakelijk en redelijk. De voorschriften 1.10 en 1.12 van het hoofdstuk A.1 van de oprichtingsvergunning worden ingetrokken en vervangen door nieuwe voorschriften. Tevens wordt voorschrift 7 van het hoofdstuk A.2 Bodembescherming van de oprichtingsvergunning ingetrokken, omdat dit voorschrift niet volledig is.
Bodemonderzoeken In de oprichtingsvergunning van 30 november 1993 is in voorschrift 2 van hoofdstuk A.2 opgenomen dat binnen vier maanden na het van kracht worden van de beschikking een nulsituatie bodemonderzoek uitgevoerd moet zijn. Tevens is in de veranderingsvergunning van 20 oktober 1998 in voorschrift 14 van het hoofdstuk bodem aangegeven dat binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning een nulsituatie bodemonderzoek moet zijn uitgevoerd. De in de vigerende vergunningsvoorschriften opgenomen nulsituaties bodemonderzoeken zijn nooit uitgevoerd. Het uitvoeren van een nulsituatie onderzoek heeft na respectievelijk 13 en 8 jaar geen zin meer. Wanneer nu alsnog een bodemonderzoek uitgevoerd zou worden, wordt niet de nulsituatie onderzocht (dit is de situatie voor aanvang van de bodembedreigende activiteiten). Als er verontreinigingen geconstateerd worden in het uitgevoerde bodemonderzoek is niet na te gaan of de verontreinigingen door de huidige inrichting veroorzaakt zijn of dat deze reeds voor de oprichting aanwezig waren. Het uitvoeren van een nulsituatie onderzoek heeft daarom geen meerwaarde. Voorschrift 2 van hoofdstuk A.2 van de oprichtingsvergunning wordt verwijderd evenals voorschrift 3, 4, 5 en 6 van hoofdstuk A.2 waarin de eisen aan een uit te voeren bodemonderzoek worden gesteld. Tevens wordt het hoofdstuk Bodem van de veranderingsvergunning ingetrokken (in voorschrift 14 wordt het bodemonderzoek verlangt en in de voorschriften 15 tot en met 20 zijn eisen aan het bodemonderzoek opgenomen). MACHINALE HOUTBEWERKING In de vigerende vergunningsvoorschriften is niet opgenomen dat in de houtbewerkingsruimte geen open vuur aanwezig mag zijn en niet gerookt mag worden. Om de kans op brand te verkleinen is dit opgenomen in de nieuwe voorschriften. In de oprichtingsvergunning is opgenomen dat de gereinigde transportlucht afkomstig van de machinale houtbewerking op een hoogte van ten minste 1 meter bovendaks in de buitenlucht moet worden afgevoerd. In voorschrift 54 van de veranderingsvergunning is echter opgenomen, dat de uitmonding van de afvoerleiding moet zijn gelegen op een hoogte van ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van elk gebouw voor zover gelegen binnen een straal van 25 meter rond de uitmonding. De hoogte van het emissiepunt is dus niet eenduidig opgenomen in de vigerende voorschriften en kan tot tegenstrijdigheden of onduidelijkheden leiden bij de handhaving. Tijdens de milieucontrole van 15 augustus 2006 is geconstateerd dat de afzuigpijp 1 meter bovendaks is gelegen. Het voorschrift 54 van de veranderingsvergunning wordt ingetrokken. In de vigerende voorschriften ontbreekt een voorschrift met betrekking tot het verbieden van het bijmengen van schone lucht aan de afgezogen lucht van de houtbewerkingsmachines om een stofemissieconcentratie van ten hoogste 10 mg/m3 te behalen. De vigerende voorschriften worden hiermee aangevuld. Daarnaast worden enkele voorschriften opgenomen om de kans op brand, stofexplosie en defect raken van de stofafzuiging te verkleinen.
HEFTRUCK
Pagina 3 van 15
Inhoudsopgave In de veranderingsvergunning van 20 oktober 1998 zijn voorschriften opgenomen voor een heftruck. Tijdens de hercontrole van 15 augustus 2006 is geconstateerd dat er geen heftruck binnen de inrichting aanwezig is. De inrichtinghouder gaf te kennen dat deze er ook niet komt. Het hoofdstuk transportmiddelen van de veranderingsvergunning wordt ingetrokken.
INGEKOMEN ZIENSWIJZEN NAAR AANLEIDING VAN DE ONTWERP-BESCHIKKING De ontwerp-beschikking en de aanvraag zijn op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt en zijn vanaf 4 oktober 2006 ter inzage gelegd tot het einde van de termijn waarbinnen zienswijzen konden worden ingebracht met betrekking tot deze beschikking. Tegen de ontwerp-beschikking zijn op 15 november 2006 zienswijzen ingebracht door Timmerfabriek de Bruijn, Broekstraat 68 te Nederasselt (vergunninghouder). Omdat de zienswijzen zijn ingebracht binnen de daartoe gestelde termijn zijn ze ontvankelijk. Kort samengevat houden ze het volgende in: 1.
2. 3. 4. 5.
Er is aan de timmerfabriek niets veranderd sinds 30 november 1993. Er heeft naar aanleiding van een milieucontrole wel een aanpassing plaatsgevonden aan de afvoerleiding van de afzuiginstallatie. Al bij de oprichting van het bedrijf is gemeld dat er een houtkachel wordt gestookt. Er is geen heftruck aanwezig. De hoeveelheid (afval)stoffen betreft minder dan 10 liter verf. De vloer van het bedrijf is vloeistofkerend.
Ad 1. De actualisatie van de vergunning staat los van het al dan niet veranderen van de inrichting. Ingevolge artikel 8.23 Wet milieubeheer beziet het college regelmatig of de beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. De voorschriften uit de oprichtingsvergunning en de veranderingsvergunning van timmerfabriek de Bruijn zijn getoetst op handhaafbaarheid, volledigheid en actualiteit. Op grond van deze toetsing kunnen wij concluderen dat deze drie criteria onvoldoende zijn gewaarborgd in de vigerende voorschriften. De vigerende voorschriften beschermen het milieu onvoldoende. Dat is de reden waarom de voorschriften worden geactualiseerd. Wat het verhogen van de afvoerleiding van de afzuiginstallatie betreft bleek er een verschil te zijn tussen de voorschriften hierover in de oprichtingsvergunning ( 1 meter bovendaks) en de veranderingsvergunning (2 meter bovendaks). In de geactualiseerde voorschriften is ervoor gekozen de norm van 1 meter bovendaks aan te houden, hetgeen aansluit bij de manier waarop de afvoerleiding nu is uitgevoerd. Het veranderen van het voorschrift leidt alleen tot eenduidigheid in eisen en niet tot een wijziging ten nadele van de vergunninghouder. De zienswijze leidt niet tot een aanpassing van de beschikking en voorschriften. Ad 2. Voorschrift 4.1.2 van de geactualiseerde voorschriften luidt dat er anders dan in een verwarmingstoestel geen open vuur aanwezig mag zijn in de houtbewerkingsruimte. De houtkachel die in het bedrijf aanwezig is, wordt gebruikt als een verwarmingstoestel. Het gebruik van de kachel staat derhalve niet ter discussie. Aan de zienswijze wordt in de voorliggende beschikking en de daaraan verbonden voorschriften voldoende tegemoet gekomen. Ad 3. In de considerans is in onderdeel Heftruck aangegeven dat tijdens een hercontrole van 15 augustus 2006 is geconstateerd dat er geen heftruck binnen de inrichting aanwezig is en dat deze er ook niet komt. Om die reden komen de voorschriften uit de veranderingsvergunning die hierop betrekking hadden te vervallen.
Pagina 4 van 15
Inhoudsopgave Aan de zienswijze wordt in de voorliggende beschikking en de daaraan verbonden voorschriften voldoende tegemoet gekomen. Ad 4. In de considerans wordt onder het onderdeel Bodem aangegeven dat als er meer dan 25 liter aan gevaarlijke stoffen in emballage wordt bewaard, deze moeten worden bewaard in een CPR 15-1 opslagvoorziening. Nu er slechts maximaal 10 liter aan verf aanwezig is, hoeft vergunninghouder geen speciale voorzieningen te treffen. Aan de zienswijze wordt in de voorliggende beschikking en de daaraan verbonden voorschriften voldoende tegemoet gekomen. Ad 5. In de considerans wordt in het onderdeel Bodem aangegeven dat voor de activiteiten in de werkplaats volstaan kan worden met een vloeistofkerende vloer, en voor de opslag van afvalstoffen met het plaatsen van een lekbak boven een vloeistofkerende vloer, aangevuld met aandacht en zorg voor kwaliteit, aanwezigheid van voldoende faciliteiten en duidelijke instructies voor het personeel. Nu er in het bedrijf al een
vloeistofkerende vloer aanwezig is, zijn het het plaatsen van een lekbak en het zorgen voor aandacht en zorg voor kwaliteit en instructies aan het personeel die van vergunninghouder worden gevraagd. De vloeistofkerende vloer staat niet ter discussie. Hetgeen in de zienswijze wordt gesteld, is niet anders dan in de voorliggende beschikking en de daaraan verbonden voorschriften is opgenomen.
Conclusie Na afweging van de ingebrachte zienswijzen concluderen wij dat deze niet leiden tot een aanpassing van de voorliggende beschikking en de daaraan verbonden voorschriften. De vergunning kan daarom worden verleend conform bijgevoegde concept-beschikking.
CONCLUSIE Uit toetsing van het ambtshalve aanvullen van de voorschriften krachtens art. 8.23 Wm blijkt dat de bescherming van het milieu door het stellen van voorschriften voldoende kan worden gewaarborgd door het aanvullen van de voorschriften zoals deze onderdeel uit maken van de ontwerpbeschikking. Tevens worden de voorschriften 1.10 en 1.12 van hoofdstuk A.1, de voorschriften 2, 3, 4, 5, 6 en 7 van hoofdstuk A.2 en voorschrift 10 van hoofdstuk A.5 van de oprichtingsvergunning van 30 november 1993 én voorschrift 36, voorschrift 54, het hoofdstuk Bodem en het hoofdstuk Transportmiddelen van de veranderingsvergunning van 20 oktober 1998 ingetrokken. Door het nemen van een positieve beschikking op deze aanvulling ontstaat geen strijd met regels gesteld in deze wet, dan wel de in artikel 13.1 tweede lid Wet milieubeheer genoemde wetten. De voorschriften van de oprichtingsvergunning van 30 november 1993 en de veranderingsvergunning van 20 oktober 1998 blijven van kracht op het bestaande en reeds vergunde gedeelte en zijn ook van toepassing op de veranderingen, tenzij anders is voorgeschreven in de voorschriften behorende bij onderhavige vergunning.
BESLUIT Gelet op de bepalingen van de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht besluiten wij: a.) de voorschriften behorende bij de oprichtingsvergunning van 30 november 1993 en de veranderingsvergunning van 20 oktober 1998 van L.W.M. de Bruijn, Broekstraat 68 te Nederasselt te actualiseren;
Pagina 5 van 15
Inhoudsopgave b.) de conceptvoorschriften zoals opgenomen bij dit besluit alsnog te verbinden aan de oprichtingsvergunning van 30 november 1993 en de veranderingsvergunning van 20 oktober 1998; c.) de voorschriften 1.10 en 1.12 van hoofdstuk A.1, de voorschriften 2, 3, 4, 5, 6 en 7 van hoofdstuk A.2 en voorschrift 10 van hoofdstuk A.5 van de oprichtingsvergunning van 30 november 1993 én voorschrift 36, voorschrift 54, het hoofdstuk Bodem en het hoofdstuk Transportmiddelen van de veranderingsvergunning van 20 oktober 1998 in te trekken. Malden, 13 februari 2007 ER/
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN HEUMEN; De secretaris, De burgemeester,
drs. J. Wijnia
drs. J. van Zomeren
Pagina 6 van 15
Inhoudsopgave
De aanvullende voorschriften behorende bij de vigerende vergunningen dd 30 november 1993 en 20 oktober 1998 krachtens de Wet milieubeheer
van
L.W.M. de Bruijn Broekstraat 68 te Nederasselt
voor een Timmerwerkfabriek
op het adres Broekstraat 68 te Nederasselt
18166/70697 /BDI
Pagina 7 van 15
Inhoudsopgave
Pagina 8 van 15
INHOUDSOPGAVE 1
ALGEMEEN .......................................................................................................... 10 1.1 Eerdere vergunningen..................................................................................... 10 1.2 Registratie....................................................................................................... 10 2 BODEM.................................................................................................................. 12 2.1 Algemeen........................................................................................................ 12 2.2 Voorziening .................................................................................................... 12 2.3 Bedrijfsrioleringen.......................................................................................... 12 2.4 Aanvullende voorschriften ............................................................................. 12 3 LUCHT................................................................................................................... 13 3.1 Emissies, normering ....................................................................................... 13 4 HOUTBEWERKING ............................................................................................. 14 4.1 Algemeen........................................................................................................ 14 4.2 Stofafzuiging .................................................................................................. 14 BEGRIPPEN .................................................................................................................. 15
Pagina 9 van 15
VOORSCHRIFTEN ALGEMEEN Eerdere vergunningen
De hoofdstukken A tot en met E van de voorschriften behorende bij de oprichtingsvergunning van 30 november 1993 én de voorschriften 1 tot en met 56 van de veranderingsvergunning van 20 oktober 1998 blijven van kracht op het bestaande en reeds vergunde gedeelte van de inrichting en zijn ook van toepassing op de veranderingen verleend in onderhavige vergunning, met uitzondering van de de voorschriften 1.10 en 1.12 van het hoofdstuk A.1, de voorschriften 2, 3, 4, 5, 6 en 7 van het hoofdstuk A.2 en het voorschrift 10 van het hoofdstuk A.5 van de oprichtingsvergunning van 30 november 1993 én het voorschrift 36, het voorschrift 54, het hoofdstuk bodem en het hoofdstuk transportmiddelen van de veranderingsvergunning van 20 oktober 1998.
Registratie
In de inrichting moet een centraal registratiesysteem aanwezig zijn waarin informatie omtrent onderhoud, metingen, keuringen, controles en gegevens van relevante milieuonderzoeken worden bijgehouden. In het registratiesysteem moet ten minste de volgende informatie zijn opgenomen: - De schriftelijke instructies voor het personeel; - De resultaten van in de inrichting uitgevoerde milieucontroles, keuringen, inspecties, metingen, registraties en onderzoeken (zoals keuringen van brandblusmiddelen, visuele inspectie van bodembeschermende voorzieningen, keuringen van stookinstallaties, etc); - Meldingen van ongewone voorvallen, die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van datum, tijdstip en de genomen maatregelen; - Afgiftebewijzen van (gevaarlijke) afvalstoffen; - Registratie van het energie- en waterverbruik; - Registratie van klachten van derden omtrent milieu-aspecten en daarop ondernomen acties; - Een afschrift van de vigerende milieuvergunning(en) met bijbehorende voorschriften en meldingen.
De onderstaande documenten moeten in ieder geval tot aan het beschikbaar zijn van de resultaten van de eerst volgende meting, keuring, controle of analyse, maar ten minste gedurende 3 jaar in de inrichting worden bewaard en ter inzage gehouden voor daartoe bevoegde ambtenaren: - metingen, keuringen en controles aan installaties of installatie-onderdelen welke zijn voorgeschreven in deze vergunning; - registers, rapporten en analyseresultaten welke ingevolge deze vergunning moeten worden bijgehouden.
Degene die de inrichting drijft is verplicht aan een daartoe door het bevoegd gezag aangewezen ambtenaar op diens eerste verzoek het registratiesysteem ter inzage te
Pagina 10 van 15
Voorschriften
geven.
Pagina 11 van 15
Voorschriften
BODEM Algemeen
Stoffen moeten zodanig worden bewaard en gebezigd dat geen verontreiniging van de bodem optreedt.
Voorziening
Ter plaatse van de werkplaats en de opslag van bodembedreigende stoffen dient een vloeistofkerende vloer te zijn gerealiseerd.
De opslag van bodembedreigende stoffen dient plaats te vinden in een lekbak. Een lekbak moet, indien het (licht) ontvlambare vloeistoffen betreft, de gehele inhoud van de totale hoeveelheid opgeslagen vloeistoffen kunnen bevatten. In de overige gevallen moet de bak een inhoud hebben van ten minste de grootste verpakkingseenheid vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige emballage.
Verontreinigde emballage moet worden behandeld als gevulde emballage. Voor de bepaling van de opvangcapaciteit van een lekbak hoeft de opslagcapaciteit van de verontreinigde emballage niet meegerekend te worden.
Bedrijfsrioleringen
Binnen 6 maanden na het in werking treden van deze vergunning en vervolgens elke 5 jaar dient het rioolsysteem aan de hand van NEN 3399/NEN 3398 te worden geïnspecteerd op lekdichtheid. De wijze van inspectie moet twee maanden voor de uitvoering worden overgelegd aan het bevoegd gezag. Herkeur moet plaatsvinden overeenkomstig de termijn die door een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige is vastgesteld op basis van deze normen Aanvullende voorschriften Vergunninghoudster dient lekkages te verhelpen en morsingen op te ruimten ongeacht de zwaarte van de getroffen voorzieningen (good housekeeping).
Binnen de inrichting dient voldoende absorptiemateriaal aanwezig te zijn om indringing van gemorste stoffen in de bodem en/of verdere verspreiding daarvan over het terrein te voorkomen door stoffen te absorberen en op te ruimen. Absorptiemateriaal dient voor onmiddellijk gebruik beschikbaar te zijn.
Pagina 12 van 15
Voorschriften
LUCHT Emissies, normering
De in het voorschrift 6 van het hoofdstuk D van de oprichtingsvergunning genoemde concentratie mogen niet worden bereikt door het bijmengen van schone lucht.
Pagina 13 van 15
Voorschriften
HOUTBEWERKING Algemeen
De deuren in binnenwanden van machinale houtbewerkingsruimten moeten elk een weerstand tegen branddoorslag en -overslag bezitten van ten minste 30 minuten, bepaald overeenkomstig de norm NEN 6068. Bedoelde deuren moeten zelfsluitend zijn ingericht en mogen in geopende stand niet zijn vastgezet.
Anders dan in een verwarmingstoestel mag in de houtbewerkingsruimte geen open vuur aanwezig zijn en mag niet worden gerookt. Op de buitenzijde van de toegangsdeur(en) van de betreffende ruimte(n) en op de daarvoor geschiktste plaatsen binnen die ruimte(n) moet met duidelijk leesbare letters met een hoogte van ten minste 50 mm, het opschrift: "ROKEN EN OPEN VUUR VERBODEN" of een overeenkomstig genormaliseerd veiligheidsteken volgens NEN 3011 zijn aangebracht. Stofafzuiging
In de motafvoerleiding moet een meldinstallatie zijn aangebracht, die in werking treedt zodra de stofafscheidingsinstallatie verstopt raakt.
Indien de stofafscheidingsinstallatie verstopt of defect raakt, moet het afzuigen onmiddellijk worden gestaakt.
De filterdoeken moeten gemakkelijk toegankelijk en controleerbaar zijn.
Het filterdoek moet met regelmatige tussenpozen grondig worden geïnspecteerd en gereinigd, zonder dat de goede werking van de filterinstallatie wordt gestoord.
Delen van de stofafscheidingsinstallatie, die onder elektrische spanning kunnen komen te staan door statische oplading ten gevolge van het te transporteren product, moeten zijn voorzien van een deugdelijke aardverbinding. Isolerende verbindingsgedeelten moeten elektrisch zijn overbrugd.
Pagina 14 van 15
Begrippen
BEGRIPPEN GROND: Niet-vormgegeven stof met een vaste structuur, die van natuurlijke oorsprong is, niet door de mens is geproduceerd en onderdeel van de Nederlandse bodem kan uitmaken. Onder grond wordt mede begrepen ontwaterde/gerijpte bagger. NEN: Een door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm. NEN 3011: Veiligheidskleuren en -tekens (algemeen). NEN 6068: Bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten.
Pagina 15 van 15