BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER
ONDERWERP Op 15 september 1992 is aan W.P. Smink, Sluisweg 13 te Heumen kadastraal bekend gemeente Heumen, sectie C, nummer 1079, een oprichtingsvergunning verleend voor een verhuurbedrijf van bedrijfsruimten voor het herstellen van motorvoertuigen, de opslag van goederen en het houden van paarden en pluimvee. De voorschriften uit de oprichtingsvergunning zijn getoetst op handhaafbaarheid, volledigheid en actualiteit. Op grond van deze toetsing kunnen wij concluderen dat deze drie criteria onvoldoende zijn gewaarborgd in de vigerende voorschriften. De vigerende voorschriften beschermen het milieu onvoldoende. Wij zijn dan ook voornemens om de voorschriften te actualiseren. Ten aanzien van deze actualisatie overwegen wij het volgende: PROCEDURE Ingevolge artikel 8.23 Wet milieubeheer beziet het college regelmatig of de beperkingen waaronder een vergunning is verleend en voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. De artikelen 8.6 tot en met 8.17 van de Wet milieubeheer zijn bij het opstellen van deze beschikking in acht genomen. De ontwerp-beschikking en de aanvraag zijn op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt en zijn vanaf 21 juni 2006 ter inzage gelegd tot het einde van de termijn waarbinnen zienswijzen konden worden ingebracht met betrekking tot deze beschikking. Tegen de ontwerp-beschikking zijn noch schriftelijk noch mondeling zienswijzen ingebracht. VIGERENDE RECHTEN Voor de inrichting is bij beschikking van 15 september 1992 een oprichtingsvergunning verleend.
BEOORDELING BESCHERMING VAN HET MILIEU In het belang van de bescherming van het milieu moeten de aan de oprichtingsvergunning verbonden voorschriften worden geactualiseerd. De voorschriften van de vigerende vergunningen die geactualiseerd worden hebben betrekking op: • Algemeen/gedragsvoorschriften; • Registratie; • Geluid; • Afvalwater; • Opslag gevaarlijke stoffen; • Bodem.
-2-
OVERWEGINGEN ALGEMEEN/GEDRAGSVOORSCHRIFTEN Aan de vigerende vergunning zijn de voorschriften 1.21 en 1.25 verbonden. In deze voorschriften wordt gesteld dat op de openbare weg geen werkzaamheden mogen worden verricht. De Wet milieubeheer stelt middels vergunningen beperkingen aan de bedrijvigheid op het terrein van de inrichting. Hiertoe behoort niet de openbare weg, zelfs niet wanneer deze direct aansluit op het terrein van de inrichting. Deze voorschriften zijn derhalve overbodig en worden ingetrokken. GARAGE EN HOBBY-OPSLAGRUIMTE Voorschrift 2.2 van de vigerende vergunning heeft betrekking op de ventilatiecapaciteit van de mechanische ventilatie van de garage- en hobbyopslagruimten. Deze eisen zijn buitenproportioneel voor herstelwerkzaamheden met een kleinschalig karakter. Dit voorschrift wordt verwijderd en vervangen door een algemeen voorschrift met betrekking tot de ventilatie van deze ruimten. Voorschriften 2.16 en 2.17 zijn strijdig. In deze voorschriften wordt enerzijds het buiten plaatsen van voertuigen toegestaan en anderzijds verboden. Vanuit het milieubelang is met name de bodembelasting van de buitenopslag van belang. Aangezien dit met voorschrift 2.16 in voldoende mate is geregeld, wordt voorschrift 2.17 verwijderd. REGISTRATIE De registratievoorschriften zijn niet volledig. Het voorschrift 1.20 van de oprichtingsvergunning is niet specifiek genoeg en onvolledig, daarnaast is geen bewaringstermijn opgenomen. Het voorschrift wordt vervangen door drie nieuwe voorschriften, waarin is opgenomen wat de inhoud van het centraal registratiesysteem moet zijn, hoe lang de bewaringstermijn van de informatie is en voor wie het ter inzage getoond moet worden. Hierdoor wordt de handhaafbaarheid van de registratievoorschriften vergroot. AFVALWATER In de inrichting komt bedrijfsafvalwater vrij van huishoudelijke aard, dit wordt geloosd op de gemeentelijke riolering. In de vigerende vergunningen zijn geen lozingsvoorschriften opgenomen. Op grond van de Instructie-regeling lozingsvoorschriften kunnen aan de Wm-vergunning voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften hebben betrekking op: • De beperking van de nadelige gevolgen voor het milieu; • Het niet in gevaar brengen van de doelmatige werking van het gemeenteriool en de zuiveringsinstallatie; • De beperking van de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het rioolslib. Aangaande de afvalwaterlozing op de riolering worden aanvullende voorschriften gesteld. GELUID In voorschrift 7.2 van de oprichtingsvergunning van 15 september 1992 staat dat bij een niet continue geluidsproductie gedurende de dag-, avond- en avondperiode, het door de inrichting veroorzaakte equivalente geluidsniveau Leaq gedurende het ongunstigste half uur van een periode niet meer dan 5 dB(A) hoger mag zijn dan de volgens het voorgaande voorschrift voor de betreffende periode geldende grenswaarde. Dit voorschrift is ongebruikelijk en sluit niet aan bij de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999). Door het voorschrift 7.2 te verwijderen wordt de handhaafbaarheid van de geluidsvoorschriften verbeterd en wordt aangesloten bij de nieuwste inzichten. Uit een akoestisch indicatieve berekening blijkt dat het verwijderen van het voorschrift geen nadelige gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van de inrichting. Het bevoegd gezag ziet daarom geen reden om het voorschrift 7.2 niet te verwijderen uit de voorschriften van de oprichtingsvergunning.
-3-
VERWARMING In de garage en hobby-opslagruimten zijn geen vaste verwarmingsinstallaties aanwezig. Deze ruimten mogen uitsluitend worden verwarmd door speciaal hiervoor geschikte verwarmingsinstallaties. In de vergunningaanvraag wordt gesproken van een gaskachel en het incidenteel gebruik van een heteluchtkanon. In voorschrift 2.10 van de oprichtingsvergunning wordt verwezen naar richtlijn P-163 van het Directoraat-Generaal Arbeid. Deze richtlijn is buiten gebruik gesteld zodat een verwijzing hierna niet meer correct is. In plaats hiervan is een Nederlandse Praktijk Richtlijn op deze installatie van toepassing geworden: de NPR 3378-23. Daarnaast zijn de Model Aansluitvoorwaarden Gas van toepassing op de verwarmingsinstallatie. In de voorschriften met betrekking tot de garage en hobbyruimten wordt naar deze nieuwere normen verwezen. Voor een goede verbranding en veiligheid van de verwarmingsinstallatie is de verplichting opgenomen om aan verwarmingsinstallatie tenminste éénmaal per jaar onderhoud te plegen. OPSLAG GEVAARLIJKE STOFFEN In hoofdstuk 5 van de vigerende vergunning zijn voorschriften opgenomen voor de opslag van K1, K2producten (oplosmiddelen) en verf in een kast. In de vigerende voorschriften is aan de constructie van de losse kast geen richtlijn of norm verbonden. Daarnaast is voor deze losse kast ook geen brandwerendheid opgenomen en zijn de gedragsregels voor de opslag van gevaarlijke stoffen niet volledig. Om de veiligheid, de volledigheid en de handhaafbaarheid te vergroten, worden de voorschriften in paragraaf 5.1 vervangen door nieuwe voorschriften die aansluiten bij de nieuwste inzichten. In dit geval is dat de richtlijn PGS 15. Gezien de aard en de omvang van de opgeslagen stoffen wordt in de voorschriften verwezen naar de eisen voor een brandveiligheidsopslagkast. Deze kasten zijn gangbaar en kunnen bij een opslag van meer dan 25 liter gevaarlijke stoffen worden geëist. De investeringen die mogelijkerwijs gedaan moeten worden om aan de opslageisen van de PGS 15 te voldoen wegen ons inziens op tegen het belang van de veiligheid en de bescherming van het milieu. BODEM
Maatregelen en voorzieningen In de inrichting worden hobbymatig auto’s onderhouden. Kenmerkend hiervoor is dat de bodembelasting beperkt is en vergeleken kan worden met de activiteiten in een werkplaats. Voor de beoordeling van de actualiteit van de vergunning maken wij gebruik van de Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB). Volgens de NRB kan voor de activiteiten in de werkplaats volstaan worden met een vloeistofkerende vloer met visueel toezicht op de kwaliteit van de vloer, het aanwezig zijn van absorptiekorrels en instructies voor het personeel. Voor de opslag van bodembedreigende stoffen kan volstaan worden met lekbakken. Op deze manier wordt een eindemissiescore 1 behaald volgens de NRB. In de vigerende vergunningvoorschriften is opgenomen dat de vloeren van de werkplaatsen vloeistofdicht moeten zijn uitgevoerd. Conform de NRB dient een keuring van de vloer aan de hand van richtlijn CUR/PBV aanbeveling 44 uitgevoerd te worden. Gezien de ouderdom van de vergunning/hobbyruimten mag worden aangenomen dat de vloer niet zondermeer als vloeistofdicht beoordeeld zal worden. Aangezien de eerdergenoemde maatregelen als minder belastend en kosteneffectiever zullen zijn, is het eisen van een vloeistofdichte vloer niet redelijk. Voorschrift 2.1 van de oprichtingsvergunning wordt vervangen. Voor de opslag van afgewerkte olie, smeerolie en koelvloeistof zijn voorschriften opgenomen in paragraaf 5.2 van de vigerende vergunning. De maatregelen die in deze paragraaf zijn opgenomen zijn niet toereikend om voldoende bescherming van de bodem te garanderen. Er wordt in voorschrift 5.2.3
-4-
gesproken van een vloeistofdichte vloer. Hiervoor geldt hetgeen hiervoor is gesteld. Daarnaast ontbreken voorschriften ten aanzien van de behandeling van vaatwerk en de aanwezigheid van absorptiemiddelen. In voorschrift 5.2.1 en 5.2.2 worden grenzen gesteld aan de maximale opslag. De opslaghoeveelheid wordt beperkt door de hoeveelheid die in de aanvraag is aangegeven (bijlage d.d. 2 oktober 1991). Daardoor is dit voorschrift overbodig geworden. Gezien de onvolledigheid van de voorschriften wordt hoofdstuk 5 geheel vervangen. In voorschrift 3.9, 3.10 en 3.11 van de voorschriften wordt gesteld dat de paardenstallen en de opslagruimten voor mest voorzien moeten zijn van een vloeistofdichte vloer. Ten tijde van het nemen van de beschikking was er geen norm voor een vloeistofdichte vloer. Volgens de systematiek van de NRB kan bij de opslag van mest worden volstaan met een vloeistofkerende vloer. Bij de beoordeling van de voorschriften van de vigerende vergunning gaan wij er vanuit dat dit destijds met vloeistofdicht bedoeld is. De voorschriften worden daarom niet verwijderd maar verduidelijkt in het algemene voorschift van het hoofdstuk bodem.
Bodemonderzoek In voorschrift 1.6 van de oprichtingsvergunning is opgenomen dat binnen 6 maanden na het van kracht worden van dit voorschrift een bodemonderzoek ingediend moet zijn. Een dergelijk onderzoek is nooit uitgevoerd. Het uitvoeren van een dit onderzoek heeft na 14 jaar na het verlenen van de vergunning geen toegevoegde waarde omdat niet meer de situatie vóór aanvang van de activiteiten kan worden vastgesteld. Daarnaast wordt volgens nieuwe inzichten alleen bij een opslag van olie met een hoeveelheid van boven de 5000 liter en een vloeistofkerende vloer een bodemonderzoek geëist. Voorschrift 1.6 van de oprichtingsvergunning wordt verwijderd evenals voorschrift 1.7 dat over de eisen van een uit te voeren bodemonderzoek gaat. Het verwijderen van deze voorschriften neemt niet weg dat de inrichtinghouder c.q. eigenaar van de grond in een later stadium verantwoordelijk kan worden gesteld voor eventuele verontreiniging van de bodem als gevolg van de vergunde activiteiten. CONCLUSIE Uit toetsing van het ambtshalve aanvullen van de voorschriften krachtens art. 8.23 Wm blijkt dat de bescherming van het milieu door het stellen van voorschriften voldoende kan worden gewaarborgd door het aanvullen van de voorschriften zoals deze onderdeel uit maken van de ontwerpbeschikking en door het intrekken van de voorschriften 1.6, 1.7, 1.20, 1.21, 1.25, 2.1, 2.2, 2.10, 7.2 en hoofdstuk 5 van de oprichtingsvergunning. Door het nemen van een positieve beschikking op deze aanvulling ontstaat geen strijd met regels gesteld in deze wet, dan wel de in artikel 13.1 tweede lid Wet milieubeheer genoemde wetten. Er zijn geen nadelige gevolgen voor de inrichting zijn ten opzichte de aspecten registratie, afvalwater, geluid, verwarming, opslag gevaarlijke stoffen en bodem. De eisen met betrekking tot de opslag van gevaarlijke stoffen en verwarming zijn aangescherpt waardoor aanpassing van de bestaande voorzieningen nodig kan zijn. Deze aanscherping voldoet aan de Best Bestaande Techniek (BBT). De voorschriften van de oprichtingsvergunning blijven van kracht op het bestaande en reeds vergunde gedeelte en zijn ook van toepassing op de veranderingen, tenzij anders is voorgeschreven in de voorschriften behorende bij onderhavige vergunning. BESLUITEN Gelet op vorenstaande en gelet op de bepalingen van de Wet milieubeheer en de Algemene Wet bestuursrecht besluiten wij:
-5-
BESLUIT 1. De voorschriften behorende bij de oprichtingsvergunning d.d. 15 september 1992 van W.P. Smink, Sluisweg 13 in Heumen te actualiseren; 2. De voorschriften zoals opgenomen bij dit besluit alsnog te verbinden aan de oprichtingsvergunning, d.d. 15 september 1992; 3. Voorschriften 1.6, 1.7, 1.20, 1.21, 1.25, 2.1, 2.2, 2.10, 7.2 en hoofdstuk 5 van de vigerende oprichtingsvergunning van 15 september 1992 in te trekken. Malden, 14 augustus 2006 ER/
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN HEUMEN; Namens dezen,
J.J.H.M. Jeurissen, hoofd afdeling bouwen, milieu & afval.
-6-
van
W.P. Smink Sluisweg 13 te
voor een verhuurbedrijf van bedrijfsruimten voor het herstellen van motorvoertuigen, opslag van goederen en het houden van paarden en pluimvee
op het adres Sluisweg 13 te
-7-
18027/69565
INHOUDSOPGAVE 1
ALGEMEEN.............................................................................................................8 1.1 Eerdere vergunningen .......................................................................................8 1.2 Registratie..........................................................................................................8 2 AFVALWATER .....................................................................................................10 2.1 Algemeen ........................................................................................................10 3 OPSLAG GEVAARLIJKE STOFFEN...................................................................11 3.1 Kernvoorschriften............................................................................................11 3.2 Voorzieningen .................................................................................................11 4 OPSLAG AARDOLIEPRODUCTEN....................................................................12 4.1 Opslag in vaatwerk..........................................................................................12 5 GARAGE EN HOBBY-BOXEN............................................................................13 5.1 Ventilatie .........................................................................................................13 5.2 Verwarming.....................................................................................................13 6 BODEM ..................................................................................................................14 6.1 Voorzieningen .................................................................................................14 6.2 Maatregelen garage en hobbyruimten .............................................................14 BEGRIPPEN ...................................................................................................................16
-8-
VOORSCHRIFTEN
ALGEMEEN Eerdere vergunningen
De hoofdstukken 1 tot en met 8 van de voorschriften behorende bij de oprichtingsvergunning van 15 september 1992 blijven van kracht op het bestaande en reeds vergunde gedeelte van de inrichting, met uitzondering van de voorschriften 1.6, 1.7, 1.20, 1.21, 1.25, 2.1, 2.2, 2.10, 7.2 en hoofdstuk 5. Registratie
In de inrichting moet een centraal registratiesysteem aanwezig zijn waarin informatie omtrent onderhoud, metingen, keuringen, controles en gegevens van relevante milieu-onderzoeken worden bijgehouden. In het registratiesysteem moet ten minste de volgende informatie zijn opgenomen: - De schriftelijke instructies voor het personeel; - De resultaten van in de inrichting uitgevoerde milieucontroles, keuringen, inspecties, metingen, registraties en onderzoeken (zoals keuringen van brandblusmiddelen, visuele inspectie van bodembeschermende voorzieningen, etc); - Meldingen van ongewone voorvallen, die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van datum, tijdstip en de genomen maatregelen; - Afgiftebewijzen van (gevaarlijke) afvalstoffen; - Registratie van het energie- en waterverbruik; - Registratie van klachten van derden omtrent milieu-aspecten en daarop ondernomen acties; - Een afschrift van de vigerende milieuvergunningen met bijbehorende voorschriften; - Het advies van de brandweercommandant ten aanzien van aan te brengen blusmiddelen en brandwerende voorzieningen.
De onderstaande documenten moeten in ieder geval tot aan het beschikbaar zijn van de resultaten van de eerst volgende meting, keuring, controle of analyse, maar ten minste gedurende 3 jaar in de inrichting worden bewaard en ter inzage gehouden voor daartoe bevoegde ambtenaren: - Metingen, keuringen en controles aan installaties of installatie-onderdelen welke zijn voorgeschreven in deze vergunning; - Registers, rapporten en analyseresultaten welke ingevolge deze vergunning moeten worden bijgehouden.
-9-
Degene die de inrichting drijft is verplicht aan een daartoe door het bevoegd gezag aangewezen ambtenaar op diens eerste verzoek het registratiesysteem ter inzage te geven.
-10-
AFVALWATER Algemeen
Bedrijfsafvalwater mag slechts in een openbaar riool worden gebracht, indien door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: - De doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool, een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk of de bij dit openbaar riool of zuiveringstechnische werk behorende apparatuur; - De verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk en; - De nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater worden beperkt.
Behoudens voor zover in deze vergunning anders is bepaald, mogen gevaarlijke afvalstoffen niet in een openbaar riool worden gebracht.
Bedrijfsafvalwater, behoudens niet verontreinigd hemelwater, moet worden geloosd op het openbaar riool voor de afvoer van vuilwater. In de garage en opslagruimten mogen geen schrobputjes aanwezig zijn.
-11-
OPSLAG GEVAARLIJKE STOFFEN Kernvoorschriften 3.1.1 De binnen de inrichting aanwezige verpakte gevaarlijke stoffen dienen te worden opgeslagen overeenkomstig hoofdstukken 3.1 (behoudens voorschrift 3.1.6), 3.3, 3.4, 3.5, 3.6, 3.7, 3.9, 3.11 t/m 3.15, 3.23 van de PGS 15. Voorzieningen Een brandveiligheidsopslagkast dient te voldoen aan de eisen uit hoofdstuk 3.10 van de PGS 15 en te worden opgesteld, ingericht en gebruikt overeenkomstig bijlage 4 van de PGS 15.
-12-
OPSLAG AARDOLIEPRODUCTEN Opslag in vaatwerk Olieproducten moeten worden bewaard in doelmatig, goed gesloten vaatwerk.
Ledig ongereinigd vaatwerk moet worden behandeld als gevuld vaatwerk.
Het vaatwerk moet zijn opgeslagen in een vloeistofdichte bak, waarvan de inhoud ten minste gelijk is aan de inhoud van het grootste vat vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige aanwezige vaten. De bak moet bestand zijn tegen de inwerking door de opgeslagen vloeistoffen.
Indien een vat lekt, moet de lekkage terstond worden verholpen of moet de inhoud van het lekkende vat terstond worden overgebracht in een niet-lekkend vat dan wel moet het lekkende vat worden overgebracht in een zogenaamd overmaats vat.
De opslag van vaatwerk moet ten minste 5 m van brandgevaarlijke werkzaamheden en opslag van brandgevaarlijke stoffen/ materialen zijn verwijderd, tenzij tussen de opslag en deze werkzaamheden een afscheiding aanwezig is die een brandwerendheid bezit van ten minste 60 minuten.
-13-
GARAGE EN HOBBY-BOXEN Ventilatie
De garage- en hobbyboxen zijn zodanig geventileerd dat, ter voorkoming van brand- of explosiegevaar, voldoende ventilatie is gewaarborgd om gassen of dampen die ontstaan bij lekkage of werkzaamheden, af te voeren.
Verwarming
Aan een stook- of verwarmingsinstallatie en een verbrandingsgasafvoersysteem moet ten minste eenmaal per jaar onderhoud verricht worden.
Een gasinstallatie moet voldoen aan de Model Aansluitvoorwaarden Gas. Toelichting: Volgens de Model Aansluitvoorwaarden Gas moet een gasinstallatie voldoen aan NEN 1078 en NEN 2078.
Verwarming van de garage- en hobby-opslagruimte dient plaats te vinden door middel van een centrale verwarmingsinstallatie of verwarmingstoestellen waarvan de verbrandingsruimte niet in open verbinding staat of kan worden gebracht met de opslagvoorziening en waarvan de delen, die in direct contact staan met deze plaats geen hogere oppervlaktetemperatuur hebben dan 250 °C en waarbij aanraking van de opgeslagen stoffen met deze delen is uitgesloten of door een verwarmingstoestel dat voldoet aan NEN 1078 en aan NPR 3378-23 (nl).
-14-
BODEM
Voorzieningen Om bodemverontreiniging te voorkomen moeten de werkplaatsen voorzien zijn van een vloeistofkerende vloer. In tegenstelling tot wat wordt gesteld in voorschriften 3.9, 3.10 en 3.11 kan met betrekking tot de paardenstallen en mestopslagruimten worden volstaan met een vloeistofkerende vloer. Maatregelen garage en hobbyruimten Lekkages moeten direct worden verholpen en de verspreiding van lekkende (vloei)stof moet worden beperkt. Daartoe moeten bij de opslag van bodemverontreinigende stoffen de volgende voorzieningen zijn aangebracht: - Overmaatse vaten voor lekkende emballage; - Materiaal om lekkages te stoppen; - De mogelijkheid om binnen redelijke termijn volgelopen opvangbakken/rioleringen leeg te pompen. Gemorste vloeistoffen moeten direct worden geabsorbeerd. Hiertoe moeten nabij de opslag van bodemverontreinigende stoffen en de werkplaatsen voldoende absorptiemiddelen voor onmiddellijk gebruik aanwezig zijn. Gebruikte absorptiemiddelen moeten als gevaarlijke afvalstof worden behandeld. De vloeren ter plaatse van de werkplaatsen moeten periodiek bedrijfsintern worden geïnspecteerd op lekkages of gebreken. De wijze van inspectie moet in een inspectieprogramma of -plan zijn vastgelegd. In een inspectieplan moet worden vastgelegd: - Welke voorzieningen moeten worden geïnspecteerd; - De inspectiefrequentie (periodiek, toezicht op specifieke handelingen); - De wijze van inspectie (visueel, monstername, metingen, etc.); - Welke deskundigheid daarvoor nodig is; - Wie voor de inspectie verantwoordelijk is; - Welke middelen daarvoor nodig zijn; - Hoe de resultaten worden gerapporteerd en geregistreerd; - Welke acties bij geconstateerde onregelmatigheden zullen worden genomen. Het inspectieplan moet altijd op de werkplek van de uitvoerende perso(o)n(en) aanwezig zijn. De vergunninghouder moet erop toezien dat het inspectieplan wordt nageleefd. De uitgevoerde inspecties moeten worden geregistreerd. Hierbij moeten ten minste de volgende gegevens worden vermeld:
-15-
-
Datum waarop de inspecties zijn uitgevoerd, Bevindingen, De eventueel genomen vervolgacties.
De registraties moeten gedurende ten minste 3 jaar worden bewaard.
-16-
BEGRIPPEN NEN: Een door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm. EMBALLAGE: Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate bulkcontainers (IBC's). VLOEISTOFDICHTE VOORZIENING: Effectgerichte voorziening die waarborgt dat, onder voorwaarde van doelmatig onderhoud en adequate inspectie en/of bewaking, geen vloeistof aan de niet met vloeistof belaste zijde kan komen. VLOEISTOFKERENDE VLOER: Vloeistofkerende verharding (gesloten elementenverharding b.v. stelconplaten, tegels en klinkers) met 100 % opvang en/of gecontroleerde vloeistofdichte afvoer. VLOEISTOFKERENDE VOORZIENING: Een niet vloeistofdichte voorziening die in staat is vrijgekomen stoffen tijdelijk zo lang tegen te houden dat deze kunnen worden opgeruimd voordat indringing in de bodem plaats kan vinden. PGS 15: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid.