BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER ONDERWERP Op 2 juli 2004 hebben wij een aanvraag ontvangen van de Brandweer gemeente Heumen, Kerkplein 6 te Malden, voor een vergunning voor de gehele inrichting in verband met het veranderen van de inrichting of de werking daarvan te veranderen (art. 8.4 lid 1 Wet milieubeheer). De inrichting betreft een brandweerkazerne en is gelegen aan de Kasteelsestraat 3 te Overasselt, kadastraal bekend gemeente Overasselt, sectie D, nummer 389. aanvraag De aanvraag omvat de volgende bescheiden: - een aanvraagformulier om vergunning, tevens beschrijving, gedagtekend 24 maart 2003; - een aanvulling op de vergunningaanvraag, d.d. 11 oktober 2004; - een plattegrondtekening, werknummer 19042-04, gedagtekend 28 juni 2004; - een plattegrondtekening, werknummer 19042-01; - een kadastrale situatietekening schaal 1:1000, gedagtekend 28 juni 2004; - een bodemrisicoanalyse; bepalen bodembeschermingsstrategie; - een akoestisch rapport, rapportnummer F 16956-1, gedateerd 19 augustus 2004, opgesteld door Peutz; - een verkennend en nader bodemonderzoek, rapportnummer P-033550A/R01, gedateerd 15 september 2003, opgesteld door EnviroPlan. beschrijving van de inrichting en de ligging De inrichting is gelegen aan de rand van de bebouwde kom, tegen het buitengebied. In de inrichting worden brandweervoertuigen gestald, vinden brandweeroefeningen plaats, is een kantoorruimte aanwezig en rukken regelmatig brandweervoertuigen uit. De inrichting is vergunningplichtig op grond van categorie 1, 5 en 26 van bijlage 1 van het Inrichtingenen vergunningenbesluit milieubeheer. Op grond van dit Inrichtingen- en vergunningenbesluit is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente het bevoegd gezag. Binnen de inrichting vindt ook het bewerken van autowrakken tijdens brandweeroefeningen plaats. Op basis van categorie 28.4, lid d van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) is de provincie hiervoor het bevoegd gezag. Aangezien het knippen van autowrakken niet continu plaatsvindt en de autowrakken geheel zijn ontdaan van alle vloeistoffen, wordt dit niet gezien als een vorm van bewerking in de zin van het zich willen ontdoen (categorie 28.4 lid d Ivb) van afvalstoffen. Er vindt geen eindverwerking plaats en er worden geen onderdelen van de wrakken gehaald. Alles gaat retour naar de autosloper. Hierdoor is de gemeente bevoegd gezag. De inrichting valt niet onder het Besluit opslag- en transport bedrijven milieubeheer aangezien de inrichting een brandweerkazerne betreft. Artikel 3, lid 2 onder c van het genoemde besluit geeft aan dat het besluit niet van toepassing is indien de inrichting is ingericht als een brandweerkazerne. Hierdoor is de inrichting vergunningplichtig. vigerende vergunningrechten Bij beschikking van 27 november 1990 is voor deze inrichting vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een gemeentewerkplaats en een brandweergarage. veranderingen ten opzichte van de vigerende vergunning Ten opzichte van de vigerende vergunning zijn met name de volgende veranderingen aan de orde: - de gemeentewerkplaats is verplaatst naar een andere locatie en behoort derhalve niet meer tot de inrichting;
-2-
-
er wordt een nieuwe brandweerkazerne gebouwd op hetzelfde perceel; de gehele terreinindeling verandert.
PROCEDURE Voor de behandeling van de aanvraag is gekozen voor de normale procedure zoals bedoeld in hoofdstuk 13 van de Wet milieubeheer en de hoofdstukken 3 en 4 van de Algemene wet bestuursrecht. ontvankelijkheid De aanvraag is conform hoofdstuk 5 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zodat de gevolgen voor het milieu voldoende kunnen worden beoordeeld. coördinatie bouwvergunningaanvraag Voor de wijziging van deze inrichting is tevens een bouwvergunning vereist. De coördinatieregels uit de Woningwet en de Wet milieubeheer zijn van toepassing. Artikel 20.8 Wm bepaalt dat de Wm-vergunning niet eerder van kracht wordt dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend. Er geldt op grond van artikel 52 Woningwet een aanhoudingsplicht voor de bouwvergunningaanvraag. Op 3 maart 2004 is bij de gemeente Heumen een bouwvergunningaanvraag ingediend. coördinatie W.v.o.-vergunningaanvraag Deze inrichting loost geen water zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet verontreiniging oppervlaktewater. De coördinatieregeling conform artikel 8.28 t/m 8.34 en hoofdstuk 14 van de Wet milieubeheer is niet van toepassing. adviseurs Als adviseur is bij de procedure betrokken de VROM-Inspectie Oost. Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking is door de VROM-Inspectie geen advies uitgebracht. OVERWEGINGEN Met toepassing van artikel 8.8 van de Wet milieubeheer hebben wij, ten aanzien van de verschillende aspecten, het volgende bij de beslissing betrokken, rekening gehouden met en in achtgenomen: a. de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan veroorzaken; b. de gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken; c. de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn bij de bescherming van het milieu; d. de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen, dan wel te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen.
bestaande toestand en de gevolgen daarop (art 8.8 eerste lid, a en b)
TOETSINGSKADERS Met betrekking tot de volgende toetsingskaders is een nadere motivering opgenomen: - bodem; - geluid; - brandveiligheid;
-3-
-
afvalwater; afvalstoffen; energie.
BODEM De Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB, 2001) is een hulpmiddel voor het bepalen van het risico op bodemverontreiniging en de selectie van adequate bodembeschermende voorzieningen en maatregelen. Of en welke voorzieningen/maatregelen moeten worden getroffen is afhankelijk van het risico op bodemverontreiniging. Het risico wordt bepaald door de aanwezige stof, de aard van de voorzieningen en maatregelen en de mate waarin de stof zich kan verspreiden. Aan de hand van een Bodem Risico Checklist (BRC) wordt het emissierisico bepaald. In de aangevraagde situatie vinden de volgende bodembedreigende processen, activiteiten en subactiviteiten plaats: • de opslag van schoonmaakmiddelen; • de opslag van benzine, aspen en olie in een opslagkast; • het wassen van brandweervoertuigen op een daarvoor bestemde wasplaats; • de activiteiten in de werkplaats; • ondergrondse riolering. Het uitvoeren van oefeningen met autowrakken en schadeauto’s wordt niet als een bodembedreigende activiteit beschouwd, omdat de auto’s en autowrakken geheel zijn ontdaan van alle vloeistoffen. Ook wordt het snijden of knippen niet als bodembedreigende activiteit beschouwd. Dit gebeurt namelijk pneumatisch, waarbij geen koelvloeistoffen worden gebruikt. Voor de activiteiten in de werkplaats wordt een vloeistofdichte vloer aangevraagd. Gezien de NRB is dit echter niet noodzakelijk. Ook met een vloeistofkerende vloer kan een eindemissiescore 1 worden bereikt. In overleg met de brandweercommandant is dan ook afgesproken dat in plaats van de aangevraagde vloeistofdichte vloer een vloeistofkerende vloer aanwezig zal zijn. Voor nagenoeg alle aanwezige activiteiten in combinatie met de aangevraagde dan wel aanwezige voorzieningen of maatregelen wordt de emissiescore 1 behaald. Alleen voor de ondergrondse bedrijfsriolering wordt eindemissiescore 4 behaald. Uit toetsing aan de NRB blijkt het mogelijk te zijn ook voor deze activiteit een verwaarloosbaar risico te bereiken (eindemissiescore = 1). De inrichting moet hiervoor de volgende aanvullende voorzieningen en maatregelen treffen (hierin is eveneens de werkplaats meegenomen, zoals hierboven beschreven): Activiteit Ondergrondse bedrijfsriolering
Werkplaats
Basisemissiescor Voorzieningen en maatregelen e 4 Aanleg en uitvoering conform CUR/PBVaanbeveling 51, met aandacht voor putten, slibvangers, olieafscheiders en verbindingen, bijzonder operationeel onderhoud conform CUR/PBV-rapport 2001-3, CUR/PBV-44 inspectie en faciliteiten en personeel 4 Vloeistofkerende voorziening (met lekbakken en aandacht voor opslag en apparatuur), visueel toezicht en faciliteiten en personeel
Eindemissiescor e 1
1
-4-
Deze én de in de bodemrisicoanalyse opgenomen maatregelen en voorzieningen om eindemissiescore 1 te bereiken zijn in de voorschriften opgenomen. Nulsituatieonderzoek Gezien de aard van de activiteiten en de voorkomende stoffen is het van belang de huidige bodemkwaliteit middels een nulsituatie-onderzoek vast te leggen, zodat op termijn (bijvoorbeeld bij beëindiging van het bedrijf) kan worden beoordeeld door middel van een eindonderzoek in hoeverre door het bedrijf de bodem is verontreinigd, en het bedrijf hiervoor aansprakelijk kan worden gesteld. Aan de uitvoering van een nulsituatiebodemonderzoek worden eisen gesteld. Deze zijn vastgelegd in de NEN 5740. Aan de aanvraag is een bodemonderzoek toegevoegd (rapportnr. P-033550A/R01 d.d. 15 september 2003). Het onderzoek is uitgevoerd door EnviroPlan Onderzoek & Advies. In een fax d.d. 6 juli 2004 heeft de gemeente Heumen aangegeven dat middels het onderzoek de nulsituatie van de bodem voldoende is vastgelegd. Bij de nieuwbouw van de kazerne wordt de aangetroffen verontreiniging met minerale olie verwijderd.
GELUID Algemeen De inrichting is gelegen aan de rand van de bebouwde kom van Overasselt. Het kantoorgedeelte is op werkdagen geopend van 8.00 tot 17.00 uur. Daarnaast is het mogelijk dat in geval van calamiteiten of een uitruk ook op andere tijden (vóór 8.00 uur en na 17.00 uur) personeel aanwezig is. In de praktijk zal dit echter niet het geval zijn. Afgezien hiervan vinden één avond in de week brandweeroefeningen plaats. De volgende activiteiten vinden plaats die geluidsoverlast naar de omgeving kunnen veroorzaken: • het uitrukken bij brand; • het arriveren en vertrekken van personenauto’s; • het uitvoeren van oefeningen op het buitenterrein; • het uitvoeren van oefeningen in de remise (met gebruik van kettingzaag en slijpschijf); • het in werking zijn van ventilatoren tot 10 minuten na het vertrekken van brandweervoertuigen uit de remise; • het afspuiten / reinigen van brandweervoertuigen. Ten opzichte van de bestaande situatie zijn meerdere wijziging aan de orde. Door het wijzigen van de terreinindeling vindt namelijk verplaatsing van de geluidsrelevante activiteiten plaats. Een akoestisch onderzoek, d.d. 19 augustus 2004, opgesteld door Peutz, nummer F 16956-1 maakt deel uit van onderhavige aanvraag. Het akoestisch onderzoek is opgesteld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 (verder ‘de Handleiding’). Normstelling representatieve bedrijfssituatie Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) In de vigerende vergunning is de volgende geluidsnorm voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) bij woningen opgenomen: • 50 dB(A) in de dagperiode (tussen 07.00 en 19.00 uur); • 45 dB(A) in de avondperiode (tussen 19.00 en 23.00 uur); • 40 dB(A) in de nachtperiode (tussen 23.00 en 07.00 uur).
-5-
‘De handreiking’ kent een getrapte wijze van normstelling. In eerste instantie dient getoetst te worden aan de richtwaarde die geldt voor de woonomgeving van de inrichting. De woningen liggen in een omgeving die te beschouwen is als een rustige woonwijk. Toepassing van de Handreiking leidt voor deze inrichting vanwege de ligging, tot de volgende geluidsnorm voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) op de immissiepunten zoals aangegeven in het akoestisch rapport, nummer F 16956-1, d.d. 19 augustus 2004: • 45 dB(A) in de dagperiode (tussen 07.00 en 19.00 uur); • 40 dB(A) in de avondperiode (tussen 19.00 en 23.00 uur); • 35 dB(A) in de nachtperiode (tussen 23.00 en 07.00 uur). Ten behoeve van de milieuvergunningaanvraag van de naastgelegen inrichting, gelegen op het adres Kasteelsestraat 5, heeft in oktober 2002 een referentiemeting plaatsgevonden. De richtwaarden uit de Handreiking komen nagenoeg overeen met het referentieniveau. Er is dan ook aansluiting gezocht bij de geluidsnormen uit de Handreiking. Maximale geluidsniveaus (LAmax) Binnen deze inrichting vinden activiteiten plaats met bedrijfsgebonden kortstondige geluidsniveaus die maximale geluidsniveaus veroorzaken. Voor de omgeving kunnen deze kortstondige verhogingen extra hinderlijk zijn. De Handreiking doet de aanbeveling te streven naar een maximaal geluidsniveau van de richtwaarde voor het LAr,LT + 10 dB(A), met als maximum 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. In • • •
de vigerende vergunning is de volgende geluidsnorm voor het maximaal geluidsniveau opgenomen: 70 dB(A)in de dagperiode (tussen 07.00 en 19.00 uur); 65 dB(A)in de avondperiode (tussen 19.00 en 23.00 uur); 60 dB(A)in de nachtperiode (tussen 23.00 en 07.00 uur).
Op basis van het akoestisch rapport blijkt dat het piekgeluid wordt veroorzaakt door het passeren van voertuigen zoals de tankspuitauto en het hulpverleningsvoertuig. Aangezien er redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om deze pieken te verminderen wordt de bovengenoemde norm opgenomen in onderhavige vergunning. Middels deze norm wordt de geluidsbelasting aanvaardbaar geacht. Dit blijkt uit de uitspraak van de Raad van State, d.d. 15 januari 2003, nummer 200200707/1. Regelmatige afwijkingen Binnen de inrichting vinden maximaal één keer per week oefeningen plaats. De oefeningen met een kettingzaag en slijpschijf vinden in de remise plaats, met gesloten roldeuren. De overige oefeningen, met een hulpverleningsvoertuig en een tankautospuit, vinden plaats op het buitenterrein. De oefeningen vinden enkel plaats in de avondperiode. Aangezien deze activiteiten niet meer dan één keer per week plaatsvinden, wordt dit beschouwd als een regelmatige afwijking. Op basis van de Handreiking kan hiervoor een hogere norm worden vergund. In de vergunning is dan ook opgenomen dat maximaal één keer per week het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) op de onderstaande punten niet meer mag bedragen dan in de tabel is aangegeven. Deze normen zijn opgesteld op basis van het akoestisch rapport, nummer F 16956-1, d.d. 19 augustus 2004.
-6-
NUMMER WONING* dB(A) Woning 2 43 Woning 3 41 Woning 5 45 * de genoemde woningen komen overeen met de immissieposities, zoals vermeld in figuur 1 van het akoestisch rapport nummer F 16956-1, d.d. 19 augustus 2004. Indirecte hinder Onder indirecte hinder wordt verstaan hinder die niet rechtstreeks voortvloeit uit de inrichting maar wel kan worden toegeschreven aan de aanwezigheid van de inrichting. Als gevolg van transportbewegingen van en naar de inrichting kunnen omwonenden geluidsoverlast ondervinden. Indirecte hinder tengevolge van transportbewegingen dient te worden getoetst aan de door het Ministerie van VROM uitgegeven circulaire "Geluidshinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" d.d. 29-021996. Het geluidsniveau, op de gevels van woningen in de omgeving van de inrichting, als gevolg van indirecte hinder door (vracht)verkeer overschrijdt de etmaalwaarde van 50 dB(A) niet. Uitrukken van brandweervoertuigen Een van de activiteiten welke regelmatig plaatsvindt is het uitrukken van brandweervoertuigen. Per uitruk, welke doorgaands maximaal 2 keer per dag en 1 keer per avond en nacht plaatsvindt, wordt gebruik gemaakt van een hulpverleningsvoertuig, een tankautospuit en een bestelwagen. Het gebruik van optische- en akoestische signalen vindt plaats conform de wegenverkeerswet en de door de binnenlandse zaken opgestelde richtlijnen voor akoestische en optische signalen. Dit betekent concreet dat bij een “prio 1” altijd wordt gereden met zowel optische- als akoestische signalen. Bij een “prio 2” wordt dit nagelaten. In de aanvulling op de vergunningaanvraag is aangegeven dat het niet mogelijk is hier van af te wijken. Indien geen akoestische- en optische signalen worden gebruikt is op basis van de wegenverkeerswet namelijk geen sprake van een voorrangsvoertuig. In het akoestisch rapport zijn de piekgeluiden berekend met en zonder sirene. Echter aangezien op basis van de wegenverkeerswet het voeren van akoestische signalen in bepaalde situaties verplicht is, is dan ook afgezien van het opnemen van maximale geluidsniveaus (LAmax) omtrent het uitrukken. Gezien de frequentie van het uitrukken behoort deze activiteit tot de representatieve bedrijfssituatie. Hiervoor gelden dan ook de normen zoals vermeld in de paragraaf “langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,TL)”. Deze norm bedraagt 45 dB(A) etmaalwaarde. Conclusies Bij het opstellen van de geluidsvoorschriften is aansluiting gezocht bij eerder genoemd akoestisch rapport. Het rapport geeft aan dat de inrichting in een representatieve bedrijfssituatie kan voldoen aan de geluidsnormen, zonder dat het in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt.
BRANDVEILIGHEID Binnen de inrichting vindt opslag van gevaarlijke stoffen plaats zoals benzine, aspen, 4 takt (elk 5 liter) en reinigingsmiddelen (1 à 2 liter). In de aanvulling op het aanvraagformulier is vermeld dat het zeer kleine hoeveelheden betreft. Dit betekent dat voor de opslag van deze stoffen geen opvangvoorziening conform de CPR 15-1 richtlijn aanwezig hoeft te zijn. De brandweercommandant heeft echter aangegeven een goed voorbeeld te willen geven. Derhalve is voor de opslag van de genoemde stoffen een losse kast
-7-
conform CPR 15-1 aanwezig. Omdat een CPR voorziening niet noodzakelijk is, zijn hieromtrent in de vergunning geen voorschriften opgenomen. Naast de opslag van de genoemde stoffen is op elk brandweervoertuig 5 liter brandstof aanwezig. Dit wordt beschouwd als werkvoorraad.
AFVALWATER In de inrichting komen de volgende afvalwaterstromen vrij: • afvalwater van huishoudelijke aard (sanitair en kantine); • afvalwater van de wasplaats. Teneinde de nadelige gevolgen van het lozen van afvalwater van de wasplaats te beperken wordt een olie-benzine afscheider met slibvangput geplaatst. Een capaciteitsberekening hiervan is niet bij de vergunningaanvraag gevoegd, omdat nog geen keuze is gemaakt welke afscheider wordt geplaatst. Op basis van de gegevens in de vergunningaanvraag dient een olie- benzine afscheider aanwezig te zijn met een capaciteit van 6 l/s. De slibvangput moet een inhoud hebben van 1200 liter. Bij de berekening hiervan is uitgegaan van een oppervlakte van de wasplaats van 75 m2 (vastgesteld op basis van tekening 19042-04) en het gebruik van een hoge drukspuit (hiermee is eveneens gerekend in het akoestisch rapport). In de voorschriften van de vergunning is opgenomen dat de afscheider moet zijn gedimensioneerd en geplaatst overeenkomstig de NEN 7089. In de aanvraag is vermeld dat aan deze NEN zal worden voldaan.
AFVALSTOFFEN Binnen de inrichting komt enkel afval vrij dat vergelijkbaar is met huishoudelijk afval. Het betreft ongeveer 3 m3 per jaar. Gezien deze zeer geringe hoeveelheid, kan zonder het invullen van de checklist “omvang afval en emissies” worden gesteld dat de aandacht voor preventie van gering belang is. De in de vergunning opgenomen middelvoorschriften zijn dan ook toereikend voor de onderhavige inrichting. Binnen de inrichting zijn, ten behoeve van oefeningen, tijdelijk autowrakken of schadeauto’s aanwezig. Deze auto’s zijn geheel ontdaan van alle vloeistoffen. Op de dag van de oefening wordt het wrak of de auto naar de brandweerkazerne gebracht. Zo mogelijk wordt deze na de oefening weer opgehaald. Mocht dit echter niet mogelijk zijn, dan wordt het wrak of de auto op de wasplaats geplaatst en de volgende dag opgehaald. De wrakken en schadeauto’s zijn dan ook niet langer dan één dag binnen de inrichting aanwezig.
ENERGIE In het kader van de bescherming van het milieu wordt het energiegebruik in relatie tot de bedrijfsvoering getoetst. Het bedrijf is niet toegetreden tot een meerjarenafspraak. De circulaire ‘Energie in de milieuvergunning’ oktober 1999 gaat er vanuit dat energieverbruik relevant is indien er meer dan 50.000 kWh of 25.000 m³ aardgas (ondergrens) per jaar wordt verbruikt. Het energiegebruik van deze inrichting voor een representatief jaar is: • gas 3874 m3 • elektriciteit 2555 kWh
-8-
Het energieverbruik bedraagt minder dan de genoemde ondergrens. Dit betekent dat het verrichten van onderzoek naar aanvullende maatregelen om energie te besparen niet nodig is. Ook is er geen aanleiding tot het opnemen van voorschriften ter beperking van het energiegebruik. Wel dienen de energienota’s te worden bijgehouden. Dit is in de voorschriften opgenomen. Er dient echter rekening te worden gehouden met het feit dat het energieverbruik betreft vóór de bouw van het nieuwe pand. Waarschijnlijk zal het energieverbruik in het nieuwe pand afwijken van het in de aanvraag aangegeven verbruik. Uit de energienota’s zal blijken wat het werkelijke verbruik is in de nieuwe situatie.
te verwachten ontwikkelingen (art 8.8 lid 1 onder c) In de directe omgeving van de inrichting zijn geen ontwikkelingen van planologische aard, die van belang zijn voor de bescherming van het milieu. De inrichting heeft op dit moment geen verdere toekomstige ontwikkelingen buiten de aanvraag gepland.
bescherming van het milieu (art 8.8 lid 1 onder e) In het belang van de bescherming van het milieu zijn voorschriften aan de vergunning verbonden. In de voorschriften worden eisen gesteld aan gedragingen, voorzieningen en maatregelen om overlast naar de omgeving te beperken. relatie met andere milieuregelgeving Met betrekking tot de inrichting zijn, naast de aan de vergunning verbonden voorschriften, geen andere regels van toepassing.
BEDENKINGEN Ontvankelijkheid bedenkingen Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking konden vanaf 29 december 2004 gedurende 4 weken adviezen en bedenkingen worden ingebracht.Op 24 januari 2005 zijn bedenkingen ingebracht door gemachtigde E. Stroobosscher, LTO Noord, Agro Business Park 1 te Wageningen (namens de heer en mevrouw Derks, Kasteelsestraat 5 in Overasselt). De bedenkingen zijn tijdig ingebracht en hierdoor ontvankelijk. Inhoud bedenkingen 1.
De beschrijving van de bedrijfsprocessen maakt onvoldoende inzichtelijk hoeveel personen op welke tijden werkzaam zijn binnen de kazerne;
2.
In de ontwerpbeschikking is opgenomen dat de beschikking van 27 november 1990 wordt beschouwd als het vigerend vergunningrecht dat zou zien op het oprichten en in werking hebben van een brandweerkazerne. De vergunning is echter verleend voor een garage van brandweerwagens. Daarnaast is de inrichting niet binnen 3 jaar na het verlenen van de vergunning opgericht en in werking gebracht. Er is dan ook geen sprake van vergunde rechten (er kan geen beroep worden gedaan op de vergunde geluidsrechten);
-9-
3.
Het aantal uitrukken neemt toe, zo blijkt uit de ontwerpbeschikking. De huidige brandweergarage is meer een stalling van auto’s. Nu wordt het een brandweerkazerne waardoor dagelijks uitrukken plaatsvinden. Er zijn geen geluidsvoorschriften opgenomen voor het uitrukken met akoestische signalen, terwijl dit wel tot enorme overlast zal leiden. Aangezien het uitrukken één keer per avond of nacht plaatsvindt, behoort dit tot de representatieve bedrijfssituatie. Indien dit tot overschrijding van de normen leidt zal de bedrijfsvoering moeten worden beperkt en is de vergunning ontoereikend voor de aangevraagde bedrijfssituatie;
4.
Het is prematuur reeds een milieuvergunning te verlenen terwijl de geplande activiteiten planologisch nog niet mogelijk zijn. Het bestaande ruimtelijke plan biedt slechts ruimte voor nietstankhindergevoelige objecten. De huidige brandweergarage is niet-stankhindergevoelig, een brandweerkazerne wel (zie uitspraak RvS; 9 juli 2003);
5.
De grens en indeling van de inrichting is onvoldoende duidelijk aangegeven. Verblijfplaatsen e.d. zijn niet aangegeven.
Reactie ingebrachte bedenkingen Ad 1 Uit de vergunningaanvraag blijkt dat op elk moment van de dag één of meerdere personen aanwezig kunnen zijn in de brandweerkazerne. Voor de beoordeling van de aanvraag en het opstellen van de beschikking is het niet noodzakelijk dat het exacte aantal personen is vermeld. De bedenking is ongegrond. Ad 2 Voor een bestaande inrichting komen de geluidsnormen als volgt tot stand: 1. de richtwaarden worden opnieuw getoetst; 2. er wordt gebruik gemaakt van een referentieniveaumeting om het achtergrondniveau op een locatie te bepalen; 3. in bepaalde gevallen kan ontheffing tot een hogere norm worden verleend indien sprake is van vergunde rechten. In de ontwerpbeschikking is met betrekking tot het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) eerst gekeken naar de richtwaarden uit de handreiking. Daarnaast is bij het vaststellen van de geluidsnormen gebruik gemaakt van een bestaande referentieniveaumeting. Op basis van deze twee gegevens zijn de geluidsnormen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau opgenomen. Hier is geen gebruik gemaakt van bestaande rechten. Ter verduidelijking is in de beschikking op pagina 5 (Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT) de tekst iets aangepast, door enkele regels te verwijderen. Met betrekking tot het piekgeluid (LAmax)is enkel uitgegaan van de richtwaarde uit de handreiking. Hiervoor geldt een norm van de LAr,TL plus 10, met een maximum van 70 dB(A) etmaalwaarde. Aangezien er redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de pieken terug te dringen wordt de norm van 70 dB(A) etmaalwaarde opgenomen. Deze norm is noodzakelijk voor het kunnen uitvoeren van de activiteiten. Ook hierbij is geen beroep gedaan op vergunde rechten. Om dit te verduidelijken is de tekst op pagina 6 van de beschikking aangepast. Wél zijn in de ontwerpbeschikking de gehanteerde normen (LAr,LT en LAmax) uit de beschikking van 27 november 1990 opgenomen. Deze zijn echter niet als vergunde rechten beschouwd. Aangezien in de ontwerpbeschikking geen beroep is gedaan op vergunde rechten, wordt niet verder ingegaan op het feit dat de inrichting wellicht niet binnen 3 jaar na vergunningverlening opgericht en in werking was.
-10-
Op pagina 2 van de ontwerpbeschikking is aangegeven dat de vigerende vergunning ziet op het oprichten en in werking hebben van onder andere een brandweerkazerne. Deze formulering is niet geheel juist. Het betreft een brandweergarage. Deze tekst is in de beschikking aangepast. De bedenking is deels gegrond en deels ongegrond. De tekst op pagina 2 is hiertoe aangepast evenals de tekst op pagina 6. Ad 3 Op basis van de frequentie van het uitrukken van brandweervoertuigen, behoort deze activiteit inderdaad tot de representatieve bedrijfssituatie. Dit betekent dat de geluidsnormen zoals opgenomen in voorschrift 6.1.1 hierop van toepassing zijn. Bij de vergunningaanvraag is een akoestisch rapport overgelegd waarin de geluidbelasting van de inrichting is berekend inclusief het uitrukken van de brandweervoertuigen. Hiertoe is in het rekenmodel rekening gehouden met het uitrukken van één tankautospuit en één hulpverleningsvoertuig, alsook de aankomst en het vertrek van 12 personenwagens. Een en ander is terug te vinden in het akoestisch rapport op pagina 5 (tekstueel) en bijlage II.5 (rekenkundig). Hieruit blijkt dat aan deze normen wordt voldaan. Piekgeluiden die optreden als gevolg van het uitrukken zijn bij de beoordeling echter buiten beschouwing gelaten. Dit op grond van de ‘Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1999’ (§3.2). Hier worden bijzondere gevallen waarbij sprake is van algemeen belang uitgesloten van toetsing van het piekgeluid. Als voorbeeld wordt letterlijk genoemd het uitrukken van brandweerwagens. Aangezien dit in de voorschriften en in de ontwerpbeschikking niet duidelijk is omschreven, zijn de voorschriften 6.1.1 en 6.1.4 aangevuld. Ter verduidelijking is aan voorschrift 6.1.1 toegevoegd dat het uitrukken van brandweervoertuigen tot de representatieve bedrijfssituatie behoort. Aan voorschrift 6.1.4 is toegevoegd dat de hierin opgenomen geluidsnormen niet van toepassing zijn op het uitrukken van brandweervoertuigen. De bedenking is deels gegrond en deels ongegrond. Ad 4 Zoals reeds in de ontwerpbeschikking is vermeld, betekent het verlenen van de milieuvergunning niet dat is voldaan aan de bepalingen die in andere wetten, verordeningen en dergelijke zijn gesteld dan wel aan verplichtingen die op grond hiervan kunnen worden voorgeschreven. Concreet betekent dit dat de milieuvergunning kan worden verleend, ondanks dat dit wellicht in strijd is met het huidige bestemmingsplan. Toetsing aan bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen vindt in het kader van de Wet Milieubeheer niet plaats. De bedenking is ongegrond.
Ad 5 Op de kadastrale kaart, getekend d.d. 28 juni 2004, welke onderdeel uit maakt van de aanvraag, is de perceelsgrens van de inrichting aangegeven. Hiermee is de grens van de inrichting voldoende in beeld gebracht. Een plattegrondtekening met indeling van de brandweerkazerne, werknummer 19042-01, maakt onderdeel uit van de vergunningaanvraag. Hierop zijn alle ruimten aangeduid en zijn eventuele activiteiten benoemd. Hiermee wordt voldoende inzichtelijk gemaakt welke activiteiten op welke locatie plaatsvinden. De bedenking is ongegrond.
-11-
Conclusies Uit de beoordeling blijkt dat twee bedenkingen gedeeltelijk gegrond zijn. De overige bedenkingen zijn ongegrond. De bedenkingen die gedeeltelijk gegrond zijn geven geen aanleiding om de vergunning te weigeren dan wel om de genomen ontwerpbeschikking te herroepen. De bedenkingen hebben er wel toe geleid dat de beschikking tekstueel aangepast dient te worden en dat de voorschriften 6.1.1 en 6.1.4 tekstueel aangevuld moeten worden.
SLOTCONCLUSIE Uit toetsing van de aanvraag aan het gestelde in artikel 8.8 Wet milieubeheer blijkt dat de bescherming van het milieu door het stellen van voorschriften voldoende kan worden gewaarborgd. Door het nemen van een positieve beschikking op deze aanvraag ontstaat geen strijd met regels gesteld in deze wet, dan wel de in artikel 13.1 tweede lid Wet milieubeheer genoemde wetten. Toetsing van de aanvraag aan het gestelde in artikel 8.10 Wet milieubeheer leidt tot de conclusie dat de vergunning kan worden verleend.
BESLUIT Gelet op vorenstaande en gelet op de bepalingen van de Wet milieubeheer en de Algemene Wet bestuursrecht besluiten wij BESLUIT a. aan Brandweer gemeente Heumen, Kerkplein 6 te Malden de gevraagde vergunning te verlenen onder de aangehechte gewaarmerkte voorschriften; b. de ingediende bedenkingen onder 1, 4 en 5 ongegrond te verklaren en de bedenkingen onder 2 en 3 deels gegrond en deels ongegrond te verklaren. Dit heeft ertoe geleid dat de beschikking tekstueel aangepast dient te worden en dat de voorschriften 6.1.1 en 6.1.4 tekstueel aangevuld moeten worden; c. dat de voorschriften opgenomen in de paragraaf “Nazorg” 5 jaar nadat de vergunning haar gelding heeft verloren van kracht blijven; d. dat de aanvraag om vergunning inclusief de bij de aanvraag behorende bijlagen deel uit maken van de vergunning.
Malden, 22 maart 2005 ER/
BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN HEUMEN; De secretaris, De burgemeester,
drs. J. Wijnia
drs. J. van Zomeren
-12-
N.B. Wij wijzen u erop dat het verlenen van deze vergunning niet inhoudt, dat hiermee is voldaan aan de bepalingen die in andere wetten, verordeningen, enz. zijn gesteld dan wel aan verplichtingen die op grond hiervan kunnen worden voorgeschreven.