1
Welke spier helpt bij stabilisatie van het schoudergewricht?
b
a. m. pectoralis major b. m. teres minor c.
m. teres major
d. m.pectoralis minor. 2
Welke spier zorgt voor endorotatie van de humerus?
a
a. m. subscapularis b. m. supraspinatus c.
m. teres minor
d. m. teres major. 3
De m. deltoideus is bij praktisch alle beweging van art. humeri actief, maar wat is de
d
“hoofdfunctie” van deze spier? a. retroversie b. inversie c.
adductie
d. abductie. 4
Welke beroepsziekten van het houdings- en bewegingsapparaat worden in Nederland het
d
meest gemeld bij het NCvB? Beroepsziekten a. van de onderste ledematen b. van de rug c.
van de nek
d. van de bovenste ledematen. 5
Welke ziekte / aandoening is een klassieke beroepsziekte?
c
a. schouderklachten b. rugklachten c.
chronische toxische encefalopathie
d. burn-out. 6
Welke ziekte / aandoening is een werkgerelateerde aandoening? a. burn-out b. mesothelioom c.
chronische toxische encefalopathie
d. beroepsastma.
oefenCAT 222
a
7
Als een werknemer start in een baan zonder bijzondere functie-eisen, dan
c
a. heeft er een aanstellingskeuring plaatsgevonden en kan ook een intredeonderzoek plaatsvinden. b. heeft er een aanstellingskeuring plaatsgevonden, maar kan geen intredeonderzoek plaatsvinden. c.
kan er een intredeonderzoek plaatsvinden, maar vond geen aanstellingskeuring plaats.
d. vinden intredeonderzoek en aanstellingskeuring allebei nooit plaats. 8
Welke aandoeningen worden in Nederland bij het NCvB het meest gemeld voor
c
werknemers in de bouwnijverheid? a. psychische aandoeningen b. aandoeningen aan de rug c.
gehooraandoeningen
d. huidaandoeningen. 9
Een kantoorwerker klaagt over pijn in de rechterpols, voornamelijk bij computergebruik. Een a collega raadt hem aan om de bedrijfsarts te raadplegen. Wat voor gezondheidszorg is dit? a. nuldelijnsgezondheidszorg b. eerstelijnsgezondheidszorg c.
tweedelijnsgezondheidszorg
d. derdelijnsgezondheidszorg. 10
Welke specifieke diagnose wordt volgens het NCvB het meest gesteld de bedrijfsarts als
c
het gaat om psychische klachten ten gevolge van arbeid? a. depressie b. post traumatisch stress syndroom c.
overspanning / burn-out
d. ziekte van Ménière. 11
Een jonge, wat onzekere vrouw ervaart toenemend spanning op het werk sinds de komst van haar nieuwe, kritische baas. Zij meldt zich ziek vanwege aanhoudende hoofdpijnklachten. Vanuit welk model valt de ziekmelding het best te verklaren? Het model van a. reconditionering b. klassieke conditionering c.
operante conditionering
d. pijnmodel van Loeser.
oefenCAT 222
c
12
Welk type eczeem ontstaat ten gevolge van (over)belasting van de huid, met name door
c
water en zeep? a. allergisch contact eczeem b. constitutioneel eczeem c.
ortho-ergisch contacteczeem
d. hypostatisch eczeem. 13
Bij de test van Lasègue wordt bij een liggende patiënt het gestrekte been opgetild.
c
Wanneer is deze test, die wordt uitgevoerd bij het vermoeden van een lumbosacraal radiculair syndroom, sterk positief? Wanneer de patiënt pijn aangeeft bij a. minder dan 10 graden heffing b. heffing tussen 10 en 20 graden c.
heffing tussen 20 en 30 graden
d. heffing tussen de 30 en 70 graden. 14
Welk model onderscheidt vier fasen van pijn (nociceptie, pijngewaarwording, pijnbeleving,
d
pijngedrag) die elkaar chronologisch opvolgen? a. het pijnmodel van Descartes b. het operante conditioneringsmodel c.
het stress-copingmodel
d. het model van Loeser. 15
Een 43-jarige boekhouder lijdt aan zeer langzaam progressieve slechthorendheid. Hij klaagt b over hinder van harde geluiden (zoals de telefoon en de printer). Welk audiologisch onderzoek is bij uitstek geïndiceerd? a. stemvorkproeven b. toonaudiogram c.
spraakaudiogram
d. tympanogram. 16
In de Wet verbetering poortwachter is geregeld wat werknemers en werkgevers moeten doen om te bevorderen dat langdurig zieke werknemers zo snel mogelijk weer aan de slag gaan. Wat moet hiervoor uiterlijk in de 8e week van verzuim worden gemaakt? a. een probleemanalyse door de werkgever en werknemer b. een probleemanalyse door de bedrijfsarts c.
een verzuimplan door de werkgever en werknemer
d. een verzuimplan door de werkgever.
oefenCAT 222
c
17
Als u een PICO uitvoert met diagnostische vragen , wat wordt er dan bedoeld met
b
(I)ntervention? a. een operatie of andere behandeling b. een diagnostische test c.
een factor die de ziekte veroorzaakt
d. een alternatieve test. 18
Slechthorenden zijn aan het eind van de werkdag drie keer zo vaak doodop als werknemers a met een goed gehoor. Bovendien heeft bijna twee derde van de slechthorenden grote moeite problemen adequaat het hoofd te bieden. Bij goedhorende collega’s is dat een kwart. Welke oplossing is het best geïndiceerd om dergelijke problemen te voorkomen. Een slechthorende werknemer a. is het meest gebaat met een hoortoestel b. is het meest gebaat bij sociale steun vanuit collega’s c.
kan het beste kiezen voor deeltijdwerk
d. kan het beste een baan zoeken die het minder vermoeid. 19
Welke werknemers hebben recht op een WGA uitkering?
c
Werknemers met een loonverlies van a. minder dan 25% b. minder dan 35% ,maar niet minder dan 25% c.
ten minste 80% met goede kans op herstel
d. ten minste 80% met geringe kans op herstel. 20
Om het functioneren van mensen te beschrijven heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in 2001 de ICF gepubliceerd. Waar staat de afkorting ICF voor: a. International Classification of Functioning, Disability and Health b. International Collaboration on Functioning, Disability and Health c.
International Classification of Functioning, Diseases and Health
d. International Classification of Functioning, Diseases and Healthcare.
oefenCAT 222
a
21
Maak je niet dik! Een landelijke voorlichtingscampagne gericht op bewustmaken van
a
iemand zijn/ haar voedingsgedrag onder de Nederlandse bevolking met als doel overgewicht te voorkomen is een voorbeeld van: a. primaire preventie b. secundaire preventie c.
tertiaire preventie
d. opportunistische preventie. 22
Kijk op Diabetes! Is een landelijke voorlichtingscampagne gericht op het bewustmaken en
b
stimuleren van voldoende bewegen en gezond eten onder patiënten met Diabetes type 2. Hier is sprake van a. gezondheidsbescherming vanuit een hoogrisicobenadering b. gezondheidsbevordering vanuit een hoogrisicobenadering c.
gezondheidsbescherming vanuit een populatiebenadering
d. gezondheidsbevordering vanuit een populatiebenadering. 23
Voor artsen is er een belangrijke taak weggelegd in het bevorderen van een gezonde
d
leefstijl onder de Nederlandse bevolking, bijvoorbeeld in het bevorderen van het stoppen met roken. Voor een effectieve bevordering van gezond gedrag is inzicht in de determinanten van het gedrag noodzakelijk, bijvoorbeeld de afweging van de voor- en nadelen van roken door de patiënt. Een van de interventiestrategieën van een arts is dan ook de patiënt te overtuigen van de negatieve gezondheidsgevolgen van het roken. In dit geval tracht de arts invloed uit te oefenen op de patiënt zijn/haar a. persoonlijke norm b. sociale invloed c.
gedragscontrole
d. attitude. 24
Wanneer risicofactoren samen een effect hebben dat sterker is dan een gecombineerd effect waarin de risico’s worden vermenigvuldigd, dan spreekt met in de epidemiologie van a. een additief effect b. een multiplicatief effect c.
een interactie effect
d. confounding.
oefenCAT 222
c
25
Welke bewering heeft GEEN betrekking op de Nederlandse Norm Gezond bewegen
b
a. de duur en intensiteit van de activiteiten zijn inwisselbaar b. de activiteiten dienen minimaal 30 minuten achtereenvolgend te zijn c.
de activiteiten kunnen behalve sporten ook beweegactiviteiten in het dagelijks leven te zijn
d. hoe meer hoe beter, er is geen maximale richtlijn voor bewegen. 26
Zet de volgende risicofactoren in de juiste volgende wat betreft grootte van effect op het
c
risico van hart- en vaatziekten (eerst genoemd is grootste effect). a. roken, DM II, hypertensie, hypercholesterolemie b. roken, DM II, hypercholesterolemie, hypertensie c.
DM II, roken, hypercholesterolemie, hypertensie
d. roken, DM II, hypercholesterolemie, hypertensie. 27
Een zogeheten ‘gestructureerd voorlichtingsgesprek’ kent onder ander een introductie en
c
inleiding. Welk punt hoort NIET thuis in de inleiding? a. Kort overzicht van de inhoud geven b. Zeggen wat je van de patiënt verwacht c.
Kort refereren aan het voorafgaande
d. Doel en belang van het gesprek aangeven. 28
Wanneer kan een arts het beste kiezen voor het shared decision making model? Wanneer a. er voor- en nadelen zitten aan de te kiezen behandelmogelijkheden b. de beslissing niet evidence based kan worden genomen c.
de patiënt het gekozen beleid van de arts heeft afgewezen
d. er sprake is van therapie-ontrouw.
oefenCAT 222
a
29
Patiënten onthouden via een aantal manieren, zoals:
d
a. zien b. horen c.
sprekend weergeven
d. zelf ontdekken Welke volgorde geeft aan hoeveel patiënten onthouden via genoemde manieren, van MEEST naar MINST? a. a, b, c, d b. b, a, c, d c.
a, b, d, c
d. d, c, a, b. 30
Het effect van stoppen met roken, op het risico van hart- en vaatziekten, is groter wanneer
a
iemand ook een te hoog cholesterol heeft. a. JUIST, dat geldt zowel voor mannen als voor vrouwen b. ONJUIST; dit effect geldt alleen voor wat betreft hypertensie c.
ONJUIST; dit effect geldt alleen wanneer er sprake is van een sterk belaste familieanamnese
d. JUIST, maar dit gaat alleen op voor mannen. 31
Met welke beweging test men of er sprake is van een painful arc en in welk traject is deze
c
beweging dan pijnlijk? a. anteflexie; pijnlijk tussen 30 en 90 graden b. anteflexie; pijnlijk tussen 45 en 160 graden c.
abductie; pijnlijk tussen 35 en 120 graden
d. abductie; pijnlijk tussen 20 en 160 graden. 32
Wat is over het algemeen het meest voorkomende enkelletsel en welke anatomische structuur is dan in de meerderheid der gevallen aangedaan? a. inversietrauma; ligamentum fibulotalare anterius b. inversietrauma; tendo calcaneus c.
eversietrauma; ligamentum laterale
d. eversietrauma; os naviculare.
oefenCAT 222
a
33
Welk soort sprong creëert de hoogste grondreactiekracht en heeft dus de zwaarste impact
d
op de beenspieren? a. sprong uit stand b. sprong uit squathouding c.
sprong uit een neergaande beweging
d. sprong van hoogte. 34
Je onderzoekt een patiënt die klaagt over een pijnlijke rechter schouder. Tijdens het
c
bewegingsonderzoek van de rechter schouder krijg je een sterke aanwijzing dat er sprake is van een painfull arc. Op welke bevinding berust deze aanwijzing? Het optreden van pijn tijdens a. de passieve endorotatie b. de passieve abductie c.
de actieve abductie
d. de actieve exorotatie. 35
Welke enkelband is bij een acute laterale enkelverstuiking over het algemeen als laatste
c
aangedaan? Het Ligamentum a. talofibulare Anterius b. calcaneofibulare c.
talofibulare Posterius
d. talofibulare Transferius. 36
Welke preventieve maatregel grijpt aan op de onderliggende factoren van een
c
recidiverende enkelverstuiking? a. taping b. brace c.
proprioceptieve training
d. verbeteren van spelvaardigheden. 37
Waarom is vooral in Nederland wintersport een “sport” waar letselpreventie van belang is? a. wintersport heeft het hoogste blessurerisico tov. andere sporten b. wintersport heeft de meeste beoefenaars tov. andere sporten c.
wintersport heeft in absolute zin de meeste blessures tov andere sporten
d. de gemiddelde Nederlandse wintersporter beoefent deze sport één week per jaar.
oefenCAT 222
a
38
Ligamenten bevatten uiteinden van diverse perifere zenuwen, welke informatie over pijn,
c
beweging en positie overdragen naar het centrale zenuwstelsel. Hoe heet dit regulerende systeem? a. het endocriene systeem b. het kinesthetische systeem c.
het proprioceptieve systeem
d. het spier-skelet systeem. 39
Bij welke sporters verwacht je GEEN hogere botdichtheid dan in een reguliere populatie?
c
a. gewichtheffers b. turners c.
wielrenners
d. hardlopers. 40
Het Osgood-Schlatter syndroom wordt voornamelijk veroorzaakt door een repetitieve
c
trekkracht en chronische avulsie van de tuberositas tibialis. Welke spier veroorzaakt deze repetitieve trekkracht? a. M. Adductor longus b. M. Gluteus maximus c.
M. Quadriceps femoris
d. M. Rector femoris. 41
Met clonaliteit (= mono-clonaliteit) van een tumor wordt bedoeld, dat alle tumorcellen
a
a. afstammen van één enkele cel b. genetisch identiek zijn c.
morfologisch identiek zijn
d. dezelfde combinatie van mutaties hebben. 42
Een ACTIVERENDE (= ‘gain-of-function’) mutatie in een bepaald gen levert een bijdrage aan het ontstaan van kanker. Tot welke groep van genen behoort dit gen? a. proto-oncogenen b. tumor-suppressorgenen c.
genen die coderen voor apoptose-bevorderende eiwitten
d. genen die coderen voor DNA repair/enzymen.
oefenCAT 222
a
43
Aanwezigheid van ‘double minutes’ in een chromosoom spread zijn indicatief voor
c
a. telomere insufficiëntie b. deleties c.
genamplificatie
d. een mitotische catastrofe. 44
Wat is het effect van fosforylering van RB op de celcyclus?
b
Het leidt tot a. arrest in de G1 fase b. progressie naar de S-fase c.
arrest in de G2 fase
d. progressie naar de M-fase. 45
Het erfelijke non-poliposis coli kankersyndroom (HNPCC) is het gevolg van mutaties in
a
genen die coderen voor a. DNA mismatch repair eiwitten b. apoptose-inducerende eiwitten c.
CDK inhibitoren
d. eiwitten die de chromosoomsegregatie monitoren. 46
Van welke tumor wordt het ontstaan NIET in verband gebracht met een EBV (Epstein Barr
b
virus) infectie? a. B-cel lymfomen bij patiënten met een verlaagde afweer b. cervixcarcinoom c.
de Afrikaanse variant van Burkitt lymfoom
d. nasofaryngeaal carcinoom. 47
Invasieve groei van maligne tumoren vereist afbraak van de extracellulaire matrix. Welke enzymen zijn hiervoor rechtstreeks verantwoordelijk? a. matrix metalloproteïnasen (MMPs) b. ubiquitinasen c.
de familie van de “scatter factors”
d. prostaglandines.
oefenCAT 222
a
48
Genen die coderen voor eiwitten die een rol spelen bij het handhaven van genomische
d
stabiliteit, zoals bijvoorbeeld mismatch repair genen, worden wel aangeduid met de term a. cancer promotor genes b. stabilogenes c.
gatekeeper genes
d. caretaker genes. 49
Op een arterieel afgenomen bloedmonster wordt gemeten. pH
= 7,26
pCO2
= 40 mmHg
a
HCO3- = 17 mmol/L Referentiewaarden: (7,35 – 7,45) (35 – 48 mmHg) (21-27 mmol/L) Welke diagnose is gegeven deze waarden het meest waarschijnlijk ? a. metabole acidose b. respiratoire alkalose c.
respiratoire acidose
d. metabole alkalose. 50
In een normale plastic bloedgasspuit van 5ml wordt een arterieel monster afgenomen. In de a spuit bevindt zich echter een luchtbel van 150 µl. Het monster wordt direct naar het laboratorium gebracht. Wat verwacht u van de uitslagen van de astrup? a. pO2 zal gaan stijgen en pCO2 dalen b. pO2 zal gaan stijgen en pCO2 ook. Omdat de pCO2 stijgt, neemt de pH af c.
pO2 zal dalen en de pCO2 stijgt. Omdat de pCO2 stijgt, neemt de pH af
d. pO2 zal dalen en de pCO2 ook. Omdat de pCO2 daalt, neemt de pH toe.
oefenCAT 222