Ik ben Alice
Ander werk van Jan Simoen Met mij gaat alles goed & En met Anna? (2005) Veel liefs van Michaël (2005) Slecht (2007) Gouden Zoen 2008, Boekenwelp 2008 Goed bezig, Sigi! (2008) Sigi en Julia (2009)
Jan Simoen Alice Dupont
Ik ben Alice
Amsterdam · Antwerpen · Em. Querido’s Uitgeverij bv · 2010
www.queridojeugdboeken.nl www.slashboeken.nl www.jansimoen.com
Copyright © 2010 Jan Simoen Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Em. Querido’s Uitgeverij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslagontwerp Studio Ron van Roon Omslagfoto © Hidesy/iStockphoto isbn 978 90 451 1162 9 / nur 285
Voor al mijn vriendinnen. Alice Voor Alice, de echte. Jan
1 Wanneer dat hele eetgedoe nu precies begonnen is weet ik nog wel, het was eind december of begin januari, nu bijna drie jaar geleden. Maar waarom ik ermee begonnen ben? Geen idee eigenlijk, nu nog altijd niet. Want dat jaar (de elfde klas op de steinerschool – het vijfde middelbaar dus) was zonder meer het beste jaar van mijn leven. Ik had ongelooflijk goeie vriendinnen, ik had een goede relatie met mijn moeder, ik fuifde als de beesten, ik was net van mijn beugel af en ik had eindelijk borsten gekregen. Er waren minstens tien jongens in mij geïnteresseerd en ik was geïnteresseerd in minstens één van hen, en dat beviel me wel, want ik was er echt aan toe. Aan een lief bedoel ik, en aan seks. En op school begon het eindelijk ook een beetje te lukken, mijn eindrapport was absoluut niet slecht, mijn klassenleraar Thomas schreef in zijn eindevaluatie dat ik ‘betere en positievere manieren gevonden had om met mijn omgeving om te gaan’ en ‘dat ik veel ontvankelijker geworden was voor feedback’ en dat het ‘nu veel aangenamer was om met mij te werken, zonder dat ik iets aan mijn charmante persoonlijkheid had ingeboet’! Dat stond er, echt waar! De enige lelijke vlek op dat rapport, als vliegenstront op een mooi wit blad, was een vuile opmerking over mijn eindwerk, godverdomme. ‘Je weet dat dat nog een belangrijke uitdaging voor je wordt, Alice!’ Ik had daar inderdaad nog niet veel voor gedaan, en het zou nog een hele klus worden. 7
Maar goed, dat waren zorgen voor later, voor de twaalfde klas. Voorlopig zat ik nog altijd in de elfde klas en ik was zo aan het genieten dat ik soms bijna niet meer bijkwam van gelukzaligheid. Ik kreeg bijvoorbeeld de hoofdrol in het schooltoneel: Juliet in Romeo & Juliet! De rol der rollen, én in het Engels nog wel! En dat voor een dyslectische sukkel als ik. Liters zweet en tranen heb ik gelaten voor die rol, want ik moest zo ongeveer dertig pagina’s uit het hoofd leren in het Engels! Terwijl ik de Nederlandse vertaling niet eens helemaal begreep. Ik heb gevloekt, gehuild, geschreeuwd, gestampvoet en heel het huis op stelten gezet, want dat doe ik altijd als ik in paniek ben. Ik in paniek, iedereen in paniek! Maar we hebben ook veel lol getrapt tijdens de repetities met eindeloze slappelachbuien tot gevolg, dit tot grote wanhoop van Thomas – onze klassenleraar was ook onze regisseur – die een paar keer met knallende deuren is weggelopen met de boodschap dat hij het kotsbeu was en dat we het zelf maar moesten uitzoeken! Maar het is gelukt, het is míj gelukt, en Thomas zei dat mijn vertolking ‘hem heel erg had aangegrepen’ en dat hij ‘versteld stond van mijn ernst en concentratie’ (nou moe). En na de première zei iedereen dat ik écht moest gaan acteren. Naar een toneelschool of zo. Ja hallo. Nee dus. Alsof ik dat ooit zou durven. Maar de mensen bleven maar aandringen. Jawel jawel, zeiden ze, je bent echt goed, Alice. Ik was wel blij met al die complimentjes, natuurlijk, maar nee, echt niet dus. Jeezes, nee. 8
Wat ik eigenlijk bedoel: het was een heel goed jaar, dat jaar, en er was voor mij op het eerste gezicht geen enkele reden om met dat eetgedoe te beginnen. En toch ben ik ermee begonnen. Wat ik wel bijna zeker weet is hóé het begonnen is: op een bepaald moment wilde ik gewoon geen vuilnisbak meer zijn. Dat was, echt waar, mijn bijnaam in die tijd, de ‘vuilnisbak van de klas’, en dat kwam omdat ik alles opat wat binnen handbereik lag. Alle broodtrommels waar iets in overbleef vrat ik leeg. Deels omdat ik toen al heel milieubewust was (tegen verspilling, weet je wel) en deels gewoon uit vraatzucht, vermoed ik – ik bedoel: ik stond daar gewoon niet bij stil. Ik vrat, punt uit. Het overkwam me. Op sommige momenten kon ik gewoon niet stoppen met eten, het waren bijna vreetaanvallen. Je had er die joints rookten tot hun hersens verdampten, je had er die zich laveloos zopen, je had er die lijntjes snoven tot hun neus eraf viel. Ik zocht af en toe een kick in eten. Niet dat het me elke dag overkwam, maar áls het gebeurde, stopte ik me wel helemaal vol. Banaan, brood, yoghurt, kaas, rijstkoeken, smarties, snickers, wafels... Ik schoof alles naar binnen. En achteraf voelde ik me misselijk natuurlijk. Opgeblazen gevoel, gezwollen buik, gerommel in mijn darmen, diarree, scheten, oprispingen... En op een dag had ik daar genoeg van. Ik wilde geen opgeblazen buikje meer, geen darmproblemen, ik wilde gewoon ‘gewoon’ zijn. Gewoon normaal. Normaal eten en normaal mager zijn. Normaal, snap je? Niet dat ik ineens begon te walgen van eten of zo, of dat ik een ziekelijk skeletachtig schoonheidsideaal nastreefde – god nee: in die tijd wist ik niet eens dat zoiets bestond! En ik wist nog minder van die beruchte anorexiasites, mijn god, ik wist niet 9
eens hoe je ‘anorexia’ moest spellen op google! (Ik kon zelfs ‘dyslexie’ niet goed spellen. Nu nog altijd niet, trouwens.) Ik wilde gewoon normaal mager zijn, punt. Maar – typisch Alice – waarschijnlijk heb ik dat allemaal een tikje te radicaal aangepakt, en in plaats van een beetje minder begon ik ineens waanzinnig veel minder te eten, en voor ik het wist zat ik met een gigantisch probleem. Begin mei was ik nog helemaal blij met mijn platte buikje en mijn 4 4 kilo, maar in juni besefte ik dat ik de zaak niet meer onder controle had. Ik bleef maar afvallen in ijltempo, ik was als een renner die zichzelf in de afdaling niet meer kon bijhouden (‘Hé, rij jezelf niet voorbij!’ riepen we vroeger tegen elkaar als het hard bergaf ging) en niet meer kon stoppen. Remmen kapot. Op het festival van Rock Werchter (traditioneel het begin van de grote vakantie voor ons, kinderen van de streek, en altijd een heel groot feest van muziek, fun en drank) was ik een paar keer bijna flauwgevallen, maar mijn vriendinnen hadden gelukkig niks gemerkt. Half juli besloot ik om mijn moeder in te lichten. Maar ze was toen net op reis en ik was op kamp met de jeugdbeweging, en dus moest ik nog twee weken wachten, wat alweer 500 gram scheelde.
10
2 29 juli was een schitterende dag. We zaten bij valavond in de tuin in een fotoalbum te bladeren, mama en ik. Idyllische prentjes van een perfecte jeugd. Lachende gezichten, blinkende oogjes, roze jurkjes, blauwe jurkjes. Kleine Alice (ik) met de vranke blik, en mijn grote zus Camille (beetje verlegen, kopje scheef, net naast de lens kijkend), twee vrolijke blonde meisjes. Dolle pret op de camping, op vakantie, in het zwembad, aan zee, in de bergen. Er zaten wat lege plekken in het album, bleke rechthoekjes op het papier, en dat kwam door mij. Lang geleden had ik in een aanval van woede een aantal foto’s waar mijn vader op stond uit het album gerukt. Toen hij net vertrokken was. Daar wist ik zelf niks meer van want ik was toen nog heel klein, mijn moeder had het me ooit verteld, en telkens als we bij zo’n gehavende bladzijde kwamen bladerde mama snel door. Ze zag er goed uit, licht gebruind en haar blonde haar strogeel gebleekt door de zon. Ze was net terug uit Schotland, en voor het eerst sinds lange tijd zag ze er weer écht ontspannen uit. Ik was ook net weer thuis, van dat kamp dus, en we hadden welgeteld één avond voor ons tweeën, want de volgende ochtend zou ik alweer naar de zee vertrekken met Erika en Astrid. En de rest van mijn vakantie zat ook al propvol. Wat is dat toch met jou, had mama bij het eten lachend gevraagd, in de vakantie lijk jij wel een Duracell-konijn. Ik had eens vaag teruggelachen, en toen hadden we samen de tafel afgeruimd. Ze had rijst en gestoomde groenten 11
klaargemaakt, niks anders (op mijn verzoek) en ik had er bijna niet van gegeten, maar daar had ze niks van gezegd. Ze had niet eens raar opgekeken, want ik was altijd al ‘een moeilijke eter’ geweest, volgens haar. Toen had ik ineens zin om de oude foto’s opnieuw te bekijken, en ik was een album gaan zoeken op zolder. Het zat heel ver weg, onderaan in de onderste doos van een grote stapel dozen, maar ik had het toch gevonden. ‘O kijk, deze hier was in Frankrijk...’ ‘Ja, in Frankrijk, op de camping. Jullie waren eitjes gaan halen bij de kippenboer, weet je nog?’ Natuurlijk wist ik dat nog. Die kippenboer. De kippen waar Camille bang voor was. De eitjes. Camille en ik idyllisch op de foto. Camille stapt heel voorzichtig, met haar vingers heel zachtjes om dat eitje, doodsbang om het te breken. Camille is zó onhandig, nog altijd. Zelfs als de deur wagenwijd openstaat loopt ze ertegenaan. Maar een paar dagen na die foto zag ik op een markt een hele rij kippen hangen. Blote kippen zonder veren en zonder kop, ondersteboven aan haken. Ik dacht aan de kippen van de kippenboer en aan de eitjes en mijn ogen sprongen vol tranen. ‘Wat doen die kippen daar?’ vroeg ik aan mama. ‘De mensen kopen die,’ zei ze. ‘Waarom?’ ‘Om op te eten.’ Op slag werd ik vegetariër. Ik vond het zó erg voor die kippen. Ik kreeg geen hap vlees meer door mijn keel. Tenminste geen vlees dat op vlees leek. Ik heb nog heel lang spaghetti bolognese gegeten, en gehaktballen, en worst, en stoofvlees. En salami, tot ik doorhad dat die niet aan de bomen groeide, maar gewoon van vlees gemaakt was. Ik heb zelfs nog kipfilet gegeten, denk ik, maar dan wel met 12
heel veel saus en groenten erop, als camouflage. Maar o wee als er een botje aan mijn vlees zat of als het een beetje rood zag of als het in de verste verte maar leek op het dier waar het uitgesneden was: walging en kotsen, en een totale weigering om verder te eten. ‘Mama, ik...’ ‘Wacht even, Alice, ik ga mijn zonnebril halen.’ De dag liep naar zijn einde, de zon stond nu echt laag en scheen recht in onze ogen. Ze liep naar binnen en ik sloot mijn ogen en genoot van de laatste zonnestralen op mijn huid. Ik trok mijn rokje op en legde mijn handen op mijn dijen. Mijn huid voelde warm en glad aan, mooi gebruind ook. Maar mijn benen waren nog te dik, voelde ik. Veel te dik. De bomen ruisten en er streek een heel zacht briesje langs mijn wangen. Af en toe klonk in de verte het geluid van crossmotoren, er was een of andere wedstrijd op het terrein van Werchter. Eind juni, tijdens het festival, kun je van hieruit horen welke groep er speelt en, als de wind goed zit, welk nummer ze spelen. Ik ken natuurlijk niks van groepen en nummers, maar Simon beweerde toen bij hoog en bij laag dat hij Metallica hoorde met dat of dat nummer. Ineens zwegen de motoren en was het bijna té stil. Doodzonde dat ik uitgerekend deze perfecte avond moest verknoeien met mijn mededeling. Maar het moest. Even later kwam mama weer naast me zitten met haar zonnebril op en vroeg: ‘Ja? Wat wou je zeggen?’ En ik schraapte al mijn moed bijeen. ‘Ik moet je wat vertellen.’ Ze zette haar zonnebril af en keek me aan. Onrust in haar ogen. Merde. Maar ik kon niet meer terug. ‘Ik heb wat problemen... sinds een paar weken...’ Het duurde even voor ze wat terugzei. Ik zag dat ze haar 13
adem inhield. Toen ademde ze snel uit en in en zei: ‘Wat voor...?’ ‘Eetproblemen.’ Even leek ze opgelucht. Ze lachte ongemakkelijk. ‘Dat is toch niks nieuws... Je bent altijd al...’ Ze aarzelde even. ‘Je bent altijd al een moeilijke eter geweest. Dat weet je zelf toch ook...’ Moeilijke eter. Ja, natuurlijk. Dacht ik het niet. Normaal gezien was ik nu kwaad geworden, maar dat deed ik deze keer niet. In plaats daarvan keek ik haar ernstig aan en zei: ‘Dit is anders, mama.’ En ik vertelde haar alles. Ik legde haar uit dat ik écht problemen had met eten. Dat ik eten soms echt walgelijk vond, en niet alleen vlees. Dat ik moest kotsen na het eten. Dat ik soms wilde kotsen na het eten, dat ik mijn vinger in mijn keel stopte – omdat ik dat eten zo walgelijk had gevonden. Omdat ik mezelf zo walgelijk vond na dat eten: dik en opgezwollen. En dat ik afgevallen was, en niet zo’n beetje. Dat vertelde ik haar allemaal. Ik voelde haar blik over mijn lijf glijden. Over mijn bovenbenen, mijn blote armen, mijn borsten, mijn schouders. Snel en onopvallend was die blik, maar toch voelde ik hem, en ik voelde mezelf verstijven. Ik trok snel mijn rokje omlaag, maar te laat om aan haar blik te ontsnappen, want ik hoorde haar bijna denken: ‘Dus toch...’ En bijna meteen werd ik kwaad. Vanbinnen. Op wie of wat, dat wist ik niet zo goed, want mijn moeder had toch niks verkeerds gedaan? En daarbij: ik wilde toch helemaal niks verbergen voor mijn moeder? Anders was ik er toch nooit over begonnen? (Was ik er maar nooit over begonnen! Had ik godverdomme maar gezwegen! Maar dat was onzin, natuurlijk.) Maar toch werd ik kwaad, 14
waarschijnlijk omdat ik niet kon verdragen dat mama me zo aankeek. Anyway, ik slikte en slikte nogmaals en ik slaagde erin om mijn woede te bedwingen. Goed zo, Alice. Flink zo. Maar natuurlijk stelde ze toen net een vraag. Op zulke momenten stelt mijn mama bijna altijd één vraag, en dat is bijna altijd een vraag te veel. ‘En nu?’ vroeg ze En toen kon ik me niet meer beheersen. Als een golf spoelde de woede over me heen. ‘Hoe moet ik dat nu weten, trut?’ ‘Ja maar Alice, dat is...’ En ze brak haar zin af. En ik werd nog kwader, want mama breekt altijd haar zinnen af op zulke momenten, en dat is zó irritant... ‘Wat is het, mama? Spreek door, alsjeblieft! Maak je zin af!’ Ze slikte. Alsof het haar moeite kostte om een woord door haar keel te wringen. Alsof de woorden als proppen papier in haar keel bleven zitten. Zelf heb ik dat ook, met woorden, maar dan anders. Ik krijg de woorden niet gelezen, mama krijgt ze niet uitgesproken. Allebei vechten we met de woorden. ‘...gevaarlijk!’ zei ze ten slotte, en tot mijn grote afschuw zag ik een traan in haar ooghoek blinken. Ze slikte nog eens en ging moeizaam verder, en ten slotte hoorde ik: ‘Voor je... gezondheid... weet je...’ En ik werd nog kwader omwille van die traan in haar ooghoek en ik riep: ‘Dat weet ik ook wel, mama! Bedankt hoor! Wat heb ik dáár nou aan!’ Ze incasseerde mijn woorden als een slag in haar gezicht, en ik zag meteen de schade die ik had aangericht. Haar ogen waren rood en dik omrand en opeens waren haar 15
wangen ingevallen, alsof ze drie nachten niet geslapen had. Ze keek van me weg en zette haar zonnebril weer op. Een tijdlang zaten we zwijgend naast elkaar, en ik voelde de woede weer wegvloeien, als de zee van het strand. Ze wreef in haar ogen, frommelde een nieuwe sigaret uit het pakje, zocht een aansteker, stak de sigaret op en blies de rook uit tegen de wind. De rook waaide in haar gezicht en ze knipperde met haar ogen. Als mama rookt waait de rook op de een of andere manier altijd in haar gezicht. Als haar ogen nu weer gingen tranen, dan kon ze altijd zeggen dat het door de rook kwam. Beter zo, dacht ik, hoewel ik dus totaal tegen roken ben. Ik ben eigenlijk nogal panisch dat mijn mama ooit aan kanker zal sterven. Wat verderop ging de zon onder, tussen die scheve bomen daar, achter die weide waar normaal die boerenpaarden stonden. ‘Vanavond zijn ze er niet, de paarden...’ zei mama, en ze wees met een half gebaar naar de wei. ‘Nee,’ zei ik, maar het woord bleef in mijn keel zitten. Shit, kreeg ik het ook al. Wij zijn echt besmettelijk voor elkaar, mijn moeder en ik. ‘Wat zei je?’ vroeg mama. Ik schraapte mijn keel. ‘Nee,’ zei ik. Mama zoog nog een laatste portie teer in haar longen en gooide de peuk in het gras. Ze haalde weer diep adem en zei: ‘Je begrijpt dat ik daar met iemand...’ Toen kwam de woede terug, ik ontplofte bijna. ‘Mama, ik verbied je om met wie dan ook hierover te praten! En zeker niet met een dokter of zo! Dit is iets tussen ons!’ Natuurlijk was dat een totaal onnozele bullshit16
opmerking, dat wist ik ook wel. Je kunt niet al je stront op iemand anders stoep dumpen en dan verwachten dat die ander er niks mee aanvangt. Dat die doet alsof er helemaal geen stront op zijn stoep ligt. En al helemaal niet als die ander je moeder is. Maar ze ging er toch op in. ‘Maar Alice, luister... ik bedoel, dit is echt wel ernstig, weet je... en je verwacht toch niet dat ik dat... voor mezelf hou... je begrijpt toch wel dat ik...’ ‘ik vertrouw je, mama! dat heb ik nu wel bewezen geloof ik! bewijs nu maar dat jij mij ook vertrouwt!’ Vervolgens draaide ik me om en rende naar mijn kamer. Ik moest nog inpakken, want de volgende dag vertrok ik dus voor drie dagen naar de zee met Erika en Astrid. En daarna gingen we voor een week naar Portugal met Theun en Rozanne en Willem Robertus en Vera en DVD en Simon. Daarna misschien nog naar Venetië en dan naar Pukkelpop met de hele bende van de jeugdbeweging. En dan... oké, nu eerst de zee. Ik keek rond in de chaos van mijn kamer. Wat moest ik allemaal meenemen en shit, waar was die rugzak? ‘Alice?’ De stem van mijn moeder beneden aan de trap. ‘Wat?’ ‘Ik heb je rugzak gevonden. Ik heb hem hier in de gang gelegd, onder aan de trap!’ ‘Dank je, mam!’ ‘En je was is over een uurtje droog. Dan kun je morgen je T-shirts meenemen.’ Dank je, mam. Pf.
17
3 De volgende dag zaten we met z’n drieën op een terrasje aan de zeedijk in Oostende – Erika, Astrid en ik. Het was middag, de zon stond bijna loodrecht boven ons en we droegen alle drie van die waanzinnige zonnebrillen die we luid giechelend gekocht hadden in zo’n stomme souvenirwinkel vol schelpen en minivuurtorentjes. En Erika vertelde dat haar moeder een berg in Frankrijk had gekocht. ‘Hé jongens, mijn moeder heeft een berg in Frankrijk gekocht!’ ‘Een wát?’ vroeg ik. ‘Een berg,’ zei Erika, alsof dat de normaalste zaak van de wereld was. ‘En ze woont daar nu in een ger.’ ‘In een wát?’ vroeg Astrid. Erika roerde met een rietje in haar bananenmilkshake. ‘Een ger. G-E-R. Dat is een Mongoolse nomadentent. Die heeft ze in Canada besteld.’ Ik nam een slokje van mijn cola light. Het klotste in mijn maag want ik had natuurlijk nog niks gegeten sinds de rijst en de gestoomde groenten van gisteravond. Vanuit mijn ooghoek zag ik een dikke vrouw in een bloemetjesjurk neerploffen op een stoeltje op ons terras. Jeezes, wat een berg vlees was dat, het stoeltje kraakte alsof er een nijlpaard op geland was. Hijgend en blazend pakte de vrouw de menukaart en wuifde zichzelf koelte toe. ‘Is dat niet vreselijk duur, zo’n tent bestellen in Canada?’ vroeg Astrid. 18
‘Tuurlijk wel, maar mijn mama heeft geloof ik iets geërfd. Van een oude tante of zo. En dus kan ze dat wel betalen.’ ‘En wat gaat ze daar dan doen, in die ger?’ vroeg Astrid. Erika haalde haar schouders op en zoog in één keer de helft van haar milkshake leeg. De dikke vrouw riep de ober, bestelde iets en wuifde zichzelf nog meer koelte toe. ‘Hé Erika, wat gaat ze daar doen?’ riep Astrid. Astrid had een zwarte koffie besteld, en daar nam ze nu voortdurend kleine slokjes van en volgens mij werd ze hoe langer hoe nerveuzer van de cafeïne die zich opstapelde in haar bloed en in haar brein. En ik werd bloednerveus van Astrid. ‘Hé Ricky, wat gaat ze daar doen, op die berg, in die ger?’ vroeg Astrid nog eens, en ze riep nu zo luid dat een paar mensen op het terras in onze richting keken. De dikke vrouw wenkte de ober en vroeg waar haar bestelling bleef. De ober zei dat die eraan kwam. ‘Zeg, en waar woon jij nu eigenlijk?’ vroeg ik aan Erika. Ja, dat is een lang verhaal, zei Erika, maar dat was niks nieuws: alles is altijd een lang verhaal bij Erika. Officieel woonde ze nu bij haar vader, maar die kreeg momenteel een psychiatrische behandeling voor zijn manisch-depressieve neigingen, en dus logeerde ze voorlopig bij een tante, in de buurt van Leuven. Maar daar kon ze ook niet te lang blijven, want de zoon van die tante kwam binnenkort terug uit Zuid-Amerika, waar hij een educatief project had voor de emancipatie van de indianen of zoiets, en dus moest Erika binnenkort weer naar iets anders uitkijken. Maar het zou wel in orde komen, zei ze. ‘Want met mij komt alles altijd in orde!’ voegde ze er luid schaterend aan toe, en volgens mij keek nu het hele terras naar ons. Behalve de dikke vrouw in de bloemetjesjurk, die 19
net haar bestelling had gekregen: een gigantische ijscoupe met wel negen bollen en een dikke blubberige melkwitte berg slagroom van ontelbaar veel calorieën! Ze boorde haar lepel met superlange steel in het ijs als een kind op het strand dat zijn schopje in het natte zand ploft en ze begon te spitten. Haar pupillen werden groot, ze sperde haar mond wagenwijd open en liet een gigantische hap ijs in haar mond glijden. Haar kwabbige kaken bewogen op en neer in een ritmische beweging, en toen slikte ze als een prehistorische vogel de hele hap door. En vanaf dat moment was het alsof er een mechanisme in werking was gesteld. De vrouw werd een soort van eetmachine: scheppen, zwelgen, kauwen, slikken. Ik keek gefascineerd naar die lopende band, die eetfabriek met die dikke lillende armen en die slappe slikkende keel en die dikke kwabben van hangkaken, smeltend in een dikke vetlaag. Boren, scheppen, zwelgen, kauwen, slikken. En daarna, zo stelde ik me voor, werd het hele zootje verzwolgen in het binnenste van de fabriek, en kreeg je de rest van het verteringsproces: maag, zuren, darmen, zakken, kakken. Of eventueel (plan b): slokdarm, stijgen, keel, kokhalzen, kotsen. ‘Hé Alice? Alice!’ ‘Wat, wat?’ Erika en Astrid keken me aan alsof ik van Mars kwam. ‘We hadden het over Portugal.’ ‘Ja, en?’ ‘Wel, we gaan volgende week toch naar Portugal?’ ‘Ja, dat weet ik wel!’ ‘Ga je nog altijd mee?’ ‘Natuurlijk ga ik mee. Waarom zou ik niet meegaan?’ ‘Ja natuurlijk, maar...’ Ze wisselden een snelle blik. ‘Is er iets?’ vroeg ik. 20
‘Nee, niks,’ zei Astrid snel. ‘Wil je nog iets drinken?’ ‘Ja... ja... nog een cola light... Of nee, toch maar niks, ik heb eigenlijk geen dorst meer.’ Eigenlijk had ik wél nog dorst, het was snikheet op dat terras, maar een gewone cola light kostte hier maar liefst 2,40 euro! Schandalig eigenlijk. En ik zweeg. Maar ’s avonds laat gingen we op het balkon van het appartement nog even de geuren van de nacht opsnuiven en de zoute zeelucht proeven (gek hè, hoe je lippen na één dag aan zee al zout smaken) en naar de oplichtende schuimkoppen van de golven kijken en naar de dansende lichtjes van de vissersboten, en toen heb ik het hun toch verteld. Dat moest, vond ik, want Erika en Astrid waren mijn twee beste vriendinnen. En volgende week zouden we samen naar Portugal gaan, met nog een hoop ander volk erbij, en dan zou het nog veel moeilijker worden om het te vertellen, en... o godverdomme, het liefste wilde ik eigenlijk gewoon verdwijnen! Zo geruisloos en zo onzichtbaar mogelijk, hier in Oostende én in Portugal en overal, maar ik was nu eenmaal geen geruisloos en onzichtbaar persoon! Nooit geweest, trouwens. Ik was wél Alice, hè! En daarbij, als zelfs mijn moeder mijn ‘dunne’ bovenbenen al had opgemerkt... ‘Hé, jongens,’ zei ik. ‘Ik moet jullie wat vertellen.’ Ze draaiden zich naar me toe, maar ze hielden gelukkig hun mond. Stelden geen vraag. Ik schraapte mijn keel. ‘Ik heb een beetje een eetprobleem, geloof ik.’ Ze zeiden nog altijd niks maar keken elkaar aan. ‘Wat?’ zei ik. Erika draaide zich naar mij. ‘Tja, Alice...’ 21
‘Wat?’ zei ik. ‘Wát?’ ‘Je dacht toch niet...’ ‘Wat??’ ‘Wij zijn je beste vriendinnen, weet je...’ ‘Ja, en?’ ‘Als wij niks hadden gezien...’ Ik stond met mijn mond vol tanden. Jeezes, was het dan zo duidelijk? Astrid knikte me toe en kwam een arm om mijn schouder slaan. ‘Hé, luister. Alleen écht goede vriendinnen kunnen zoiets zien, weet je. En jou écht helpen. Onthou dat.’ En ze gaf me een kus op mijn wang. En Erika streek met haar grote grove hand even door mijn haar en zei: ‘Hé meisje, maar het is niet omdat we je probleem nu kennen dat je ’t niet moet oplossen, weet je wel?’ Ik glimlachte flauw. ‘Tuurlijk,’ zei ik. ‘Wel dan.’ Ik keek hen onzeker aan. ‘Als ik nog meer afval moet ik in therapie, zegt mijn moeder.’ We waren even stil met z’n drieën. Toen zei Astrid: ‘Dat zien we dan weer wel.’ ‘Maar vergeet nooit,’ zei Erika, ‘we zullen er altijd voor je zijn.’ ‘Altijd,’ herhaalde Astrid, ‘onthoud dat, Alice. Altijd.’ Een halfuur later lag ik te janken in mijn bed, zoals wel vaker de laatste maanden, maar deze keer was het niet alleen van ellende. Ik jankte ook om Astrid en Erika, de beste vriendinnen ter wereld, en dat waren tranen van geluk. 22
Maar ik jankte ook omdat ik bang was natuurlijk, en dat was dan weer ellende. Want ik was echt bang. Voor het eerst sinds het begin van die eetellende was ik echt bang geworden. Was het omdat ik het er met mama over gehad had? Misschien. Als je iets aan je moeder vertelt, zet je altijd een stap. Of het nu gaat om een gestolen koekje, een gebroken vaas, een gespijbelde les, een sigaret, een joint of seks: je zet altijd een stap. En die stap gaat gepaard met hoop en angst, altijd. Angst voor wat zal komen en de hoop dat het snel voorbij zal zijn. En om de een of andere reden had ik nu, op dit moment, meer angst dan hoop. En ik was ook bang voor de reis naar Portugal. Het zou lastig worden daar in Portugal. Niet alleen vanwege ‘al dat volk’, Thijs en Rozanne en Ines en Willem Robertus en Vera en DVD en zo, maar vooral vanwege Simon. Ik deed het slap in mijn broek als ik eraan dacht dat ik het ook aan Simon zou moeten vertellen. En we vertrokken al over drie dagen.
23
4 Maar Portugal was geweldig, en Simon ook. Vooral Simon. We hadden met z’n allen voor weinig geld een groot appartement gehuurd in een stad aan de zee (waarvan ik natuurlijk de naam vergeten ben, ’t was iets met een C) en de eerste avond gingen we met z’n allen naar het strand. Ik voelde me een echte toerist deze vakantie, ik reisde van het ene strand naar het andere. Maar het Portugese strand was wel heel mooi, net een scène uit een film of zo. De zon zien zakken in de zee, flessen goedkope wijn, een kampvuur en veel gelach en onnozel gedoe en gezwets, kortom, vakantie zoals het hoort. ‘Kom eens mee,’ zei ik tegen Simon, en we gingen met ons twee een eindje verderop in het zand zitten. Simon was mijn beste vriend, sinds de kleuterschool al, en ik was zo vertrouwd met hem dat het leek alsof er geen verschil meer was tussen ons – nee, dat zeg ik slecht, ik bedoel... hoe zal ik het zeggen... er was wel een verschil, maar... o ja, ik weet het: ik zag ooit een interview op tv met twee broers die samen films maakten, en die reporter vroeg hun wat het aandeel van elke broer was, en toen zeiden ze: ‘Wij zijn als koffie met melk’, en dat vond ik heel mooi gezegd, want daar weet je ook niet waar de koffie begint en de melk ophoudt. Simon was de koffie en ik de melk. Of: Simon en ik, dat was muziek in stereo, zo had je het ook kunnen zeggen. Hij was mijn lief niet, en ik was zijn lief niet, maar wat wij hadden was zoveel meer dan verliefdheid. Wij waren broer en zus, wij waren soulmates, wij begrepen 24