Bijt!
Ander werk van Hilde Hagerup Zomerzeer (2005)
Hilde Hagerup
Bijt! Vertaald door Eva Gerlach
Amsterdam · Antwerpen Em. Querido’s Uitgeverij bv 2009
Met dank aan John Irons, zonder wie deze vertaling er niet zou zijn. Eva Gerlach
www.queridokind.nl Oorspronkelijke titel: Bittet (H. Aschehoug & Co., Oslo, 2007) Copyright text © 2007 by Hilde Hagerup. Copyright translation © 2009 by Eva Gerlach / Em. Querido’s Uitgeverij bv. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Em. Querido’s Uitgeverij bv, Singel 262, 1016 ac Amsterdam. Omslag Nanja Toebak isbn 978 90 451 0977 0 / nur 284
1
De moeder van Jonas Nilsen heeft een tv in haar cel. En een notitieblokje en een bureau en een boekenplank met vijf boeken. Ze heeft een klerenkast met overhemden en broeken; ze heeft aan de muur een kalender met foto’s van jonge hondjes. pup‑ pies 2007 staat erop. Ze heeft een spiegel en een haarborstel en een radiator achter een rooster. En op een plank boven haar bed staat een foto van haarzelf en Jonas. De foto is zes jaar geleden gemaakt. Jonas zit naast haar op de trap van het huis in Krattbo. Ze heeft rode lippenstift op en een groen hemdje aan. Hij heeft donker haar, dat in de war zit, en donkere ogen. Hij ziet er argwanend uit. Chagrijnig. Terwijl hij een ijsje in zijn hand houdt. Terwijl zijn moeder pas over een maand een man vermoordt. Marita Nilsen loopt naar de foto en aait over Jonas’ wang. Ze voelt niets onder haar vingers. Alleen maar koud glas. Jonas Nilsen deed rustig aan in de badkamer. Hij stond voor de wasbak en hield zijn gezicht dicht bij de scheerspiegel. Het was een spiegel die tegelijk een vergrootglas was, twee in één; in principe kon je alles zien. Alle pukkels, scheerwondjes, al de zwarte haartjes op zijn kin, de gesprongen adertjes die zijn wangen rood kleurden, het snot in zijn neusgaten als hij zijn hoofd achteroverboog. Jonas boog zijn hoofd achterover. Toen hij klaar was met het bestuderen van zijn neusgaten, 5
deed hij het badkamerkastje open en haalde er een doosje floss uit. Alleen maar poetsen en spoelen was niet genoeg. Daarmee kreeg je de etensresten niet weg, vooral niet het kleine spul dat tussen je achterste kiezen bleef steken. Als je niet grondig genoeg was, kon dat spul daar weken blijven zitten. En dan riskeerde je gaatjes. Jonas spande de draad tussen zijn duim en wijsvinger, zoals de tandarts hem had geleerd. Hij wilde absoluut niets riskeren. Er werd met de deurkruk gerammeld. Jonas Nilsen negeerde het. Hij deed zijn mond open en boog zijn hoofd opnieuw achterover om overal echt goed bij te kunnen, om te zien wat voor troep er zat, bacteriën die zich een weg knaagden naar waar het binnenkort pijn zou gaan doen. ‘Jonas?’ Het was zijn vader, die aan de andere kant van de badkamerdeur stond. Jonas wist dat hij daar al een tijdje had gestaan zonder iets te zeggen. Maar iemand die de deur van de badkamer op slot draait, doet dat omdat hij alleen wil zijn. ‘Doe open.’ Jonas viste een stukje appel op. Als mensen nooit alleen hoefden te zijn, zouden er geen sleutels bestaan. ‘Nee.’ ‘Wat voer je uit?’ Jonas trok de floss uit zijn mond en zag dat die rood was geworden. Hij gooide het bloederige eindje draad in de prullenbak en bleef midden in de badkamer staan luisteren naar zijn vaders zware adem door de deurspleet. ‘Niets.’ ‘Precies. Dus doe open verdomme! Ik heb het helemaal gehad met die onzin van je.’ Er werd weer met de deurkruk gerammeld. Hard. ‘Oei,’ zei Jonas. 6
Zijn zwarte haar viel voor zijn ogen. Zo kon hij de wereld niet zien. Zo kon hij zijn eigen lelijke, bleke gezicht in de spiegel niet zien. Hij schepte wat gel uit het rode potje dat op de wasbak stond en streek zijn haar naar achteren. Toen keek hij weer omhoog en zag voor het eerst het badkamerplafond. Er zat behang overheen. Psychedelisch. Bruin en oranje. Hij werd duizelig van de kleuren. Als hij naar het patroon bleef kijken, zou hij binnenkort niet meer rechtop kunnen staan. Ze kwamen een halfuur te laat. Het maakte niet uit, ze zaten evengoed nog tien minuten in de lerarenkamer op de directrice te wachten. Jonas’ vader kon niet stil blijven zitten. Hij schoof zijn koffiebeker heen en weer, hij morste, hij veegde met zijn duim de lauwe koffie van de grenen tafel, hij plukte aan de blaadjes van de plastic bloem, deed zijn jack open en weer dicht, stak zijn armen in de lucht, draaide zich om naar de deur hoewel er niemand aankwam. Ten slotte keek hij Jonas aan. ‘Hm?’ Het was het eerste dat hij zei sinds Jonas uit de badkamer was gekomen. Jonas schudde zijn hoofd. Zijn vader ademde diep in, hield de lucht vast, ademde zwaar uit door zijn neusgaten zodat die zowat gingen fluiten. Pfiiiiiie-iiiiiiep. Hij probeerde iets te zeggen, maar er was tijd voor nodig, er waren uren voor nodig om een paar zinnen naar buiten te persen en als hij was begonnen, hield hij meteen weer op. Het lukte Jonas’ vader nooit om bij de kern van een zaak te komen. Nu ook niet. Gelukkig. ‘Daar zijn jullie dan.’ De directrice was langer dan Jonas en zijn vader, ze was langer dan de meeste mensen, daarom zat er altijd een bocht in haar nek en een knik in haar knieën, alsof ze tegelijk een knix en een buiging maakte. Ze gaf Jonas een hand, maar het 7
voelde ongemakkelijk. Haar hand was koud en glibberig. Ze was zenuwachtig; zij ook al. ‘Erg fijn dat je er weer bent, Jonas,’ zei de directrice. Ze knikte terwijl ze sprak. Jonas’ vader begon ook te knikken. Zo was Jonas’ vader: een zuurpruim in huis en een sukkel erbuiten. ‘Ja. Ja... dank u.’ Jonas kon zien dat hij opgelucht was. Gespannen, maar evengoed opgelucht. Het was te zien aan het trillende kreukje in zijn vaders mondhoek. Een poging tot een glimlach. Een beginnetje. ‘Nou, dat is dan in orde,’ zei de directrice. Zijn vader likte aan zijn bovenlip. Hij had zijn snor afgeschoren, zijn spuug bleef gewoon zitten en droogde glinsterend op. Jonas zag hem inademen. Zich voorbereiden. Daar kwam het. ‘Daar... daar... daar... ben ik verdomme nog niet zo gerust op.’ De kreukel in zijn mondhoek bleef nog een poosje trillen. Toen gleed hij weg. Jonas Nilsens vader kwam niet verder, het was hem kennelijk te veel geworden. Hij kreeg het niet meer voor elkaar om tegen de directrice te glimlachen. In plaats daarvan tilde hij zijn hand op om ermee door Jonas haar te woelen. Hij woelde nooit door Jonas’ haar als ze met zijn tweeën waren. Hij deed het waarschijnlijk gewoon om aan Jeugdzorg te ontsnappen. Om te zorgen dat ze hem geen slechte vader noemden. Maar Jonas bukte, zodat de hand in de lege lucht bleef hangen; de directrice volgde hem met haar ogen en knikte verder. Knik, knik, knik. De hele tijd bleef ze kijken naar zijn vaders hand, die Jonas’ haar niet te pakken kreeg en slap terugviel naar zijn dij: geklungel. ‘Ik wel, hoor,’ zei de directrice en nu keek ze naar Jonas. Jonas zag dat haar ogen niet gewoon blauw waren, maar licht8
blauw, bijna turquoise, en alles aan deze vrouw was goedbedoeld, maar niets was goed genoeg. Niets werkte. Ze wilde dat hij iets zei. Jonas was goed in praten. In mensen op hun gemak stellen. Ze laten lachen. Hij was goed in gezichten trekken, imiteren, op handen en voeten gaan zitten en blaffen als een hond. Kraaien als een haan. Jonas Nilsen was goed in het vinden van iets dat bij de omstandigheden paste. Zijn vader wilde ook dat hij iets zei. Liefst iets grappigs. Dat zou nog eens bij de omstandigheden passen. Iets dat de sfeer lichter zou maken. De sfeer was erg zwaar. Dat gold eigenlijk voor bijna alles. Toen Jonas niets zei, sjorde zijn vader met zijn duimen zijn joggingbroek op en schoof naar voren in zijn stoel, terwijl hij snoof en zijn keel schraapte. Het was de directrice die plotseling haar mond opendeed. ‘Praten jullie veel over haar?’ Jonas’ vader begon met zijn duim en wijsvinger aan de haren in zijn neus te trekken. Jonas keek naar de rode blouse van de directrice. Toen jankte hij. Lang en een beetje snerpend. Als een hond. De directrice zwichtte. Ze begreep de hint. Stelde voor dat ze nu hallo tegen de klas zouden gaan zeggen. ‘Wat zou je daarvan vinden?’ Zijn vader ademde uit, hij had zijn hand om de autosleutels in de zak van zijn joggingbroek, nog even en hij kon ervandoor gaan. ‘Nou, dan... dan smeer ik hem maar eens. Ellen?’ Hij had de directrice niet Ellen moeten noemen. Jonas hoorde het. En hij wist dat zijn vader het zichzelf hoorde zeggen, want op datzelfde moment kwam de hand op Jonas’ haar af. Hij probeerde het opnieuw. Deze keer was Jonas niet snel genoeg. Hij voelde zijn vaders hand over zijn kruin wrijven, het stugge zwarte haar omlaagduwen – nu zou zijn 9
vader haargel op zijn hand krijgen, zijn hand zou plakkerig worden en dat was ook de bedoeling, dat was wat hij wilde, dacht Jonas. Zijn vader wilde gel uit Jonas’ haar wrijven, maar Jonas wilde niks van zijn gel kwijt. ‘Nee,’ zei Jonas. ‘Hm?’ De directrice was op weg naar de deur, maar nu bleef ze staan. ‘Wat zeg je?’ Zijn vader deed zijn ogen dicht. Jonas dacht dat hij achter zijn oogleden waarschijnlijk honderden miljoenen vallende sterren zag, tegen een rode hemel. ‘Blijf bij me,’ zei Jonas. ‘Daarbinnen?’ Jonas knikte. De directrice ging op haar hurken zitten. Nu was ze lager dan Jonas. Nu had ze geen turquoise ogen meer. Nu was haar blik donker en bezorgd en Jonas wist wat ze dacht: dit zou nog best eens lastig kunnen worden. Het staat helemaal niet vast dat dit goed afloopt. Nu komt de Twijfel. Gun de Verdachte het Voordeel van de Twijfel. ‘Ik denk...’ begon de directrice. ‘Weet je wat ik denk, Jonas?’ Het bovenste knoopje van de rode blouse van de directrice was losgeraakt. Jonas keek recht omlaag in de gleuf tussen haar tieten. Ze zaten tegen elkaar aan geperst. Ze zagen eruit alsof ze moeite hadden met ademen, alsof ze graag naar buiten wilden voor wat lucht. Vooral de rechter. De rechtertiet was groter dan de linker, of misschien kwam dat door de manier waarop ze hurkte, misschien drukten haar knieën extra hard tegen haar rechterkant. ‘Ik denk dat het beter zou staan als je alleen naar de klas terugging,’ vervolgde ze. ‘Denk je ook niet?’ ‘Nee.’ 10
De tieten van de directrice zwollen op als ze inademde. Als Jonas vooroverboog, kon hij ze naar buiten helpen. Ze zou geen tijd hebben om hem tegen te houden. Niet als hij vlug was. Ze zou haar evenwicht niet kunnen bewaren. Toen voelde hij een arm op zijn schouder. Het was zijn vader, die hem wegtrok. ‘Oké. Jij wint. Teringjonas.’ Zijn adem blies als een harde windvlaag in Jonas’ gezicht. Koffie.
11
2
Zes jaar eerder. Jonas is acht. Er ligt een teddybeer in de speelruimte. Tv. Zijn moeder draagt geen gestreepte pyjama. Dat is in elk geval iets. Hij was bang dat ze eruit zou zien als een van de Zware Jongens. Maar ze ziet er normaal uit. Ze draagt normale kleren. Blauw overhemd en witte spijkerbroek. Niet eens handboeien. Jonas is lid van de Donald Duck-club. Dat betekent dat hij aan de kant van Het Goede staat. Het betekent dat hij altijd op zoek is naar schurken en dieven en moordenaars. ‘Jonas.’ Jonas wil haar liever niet aankijken. Hij tilt de teddybeer op. Drukt hem tegen zijn gezicht. Hij ruikt zuur. ’Jonas.’ Ze probeert hem de teddybeer af te pakken Hij houdt hem stevig vast, maar zij is sterker dus ze wint. Zijn moeder zet de teddybeer op haar schoot. Zo. Daar. Nu is er niets waarachter hij zich kan verstoppen. Ze probeert voorover te buigen zodat hij haar kan aankijken, maar hij doet zijn ogen dicht. Dan wint hij. ‘Zeg je niets, Jonas?’ Nee. ‘Wil je niet vertellen wat je op school hebt gedaan?’ Nee. ‘Erg gezellig dat je me komt opzoeken, Jonas.’ Plotseling vraagt hij zich af of hij wel bij de Donald Duckclub zou mogen blijven als ze wisten wat zijn moeder had gedaan. Hij voelt een pijn groeien in zijn buik. En in zijn benen. 12
En dan knapt het. Dan komt de brul van het monster. ‘teringklotekutwijf!’ Het is niet veel. Het is genoeg. Zijn vader pakt hem bij zijn armen. Draagt hem naar buiten. Je mag niet vloeken in de gevangenis. De bewakers zijn er niet blij mee. De gevangenen zijn er niet blij mee. Ze proberen een nieuw leven op te bouwen, ondanks alles. Jonas slaat steeds opnieuw met zijn hoofd tegen het dashboard van de pick-up en vindt dat een goed gevoel. Jonas was op de grond gaan liggen toen een van de meisjes uit de parallelklas voorbijliep. Ze droeg een rok. Hij kon haar onderbroek zien. Bruinsporen. Dus schreef hij: ‘Birte Jensens heeft bruin in haar slip’, boven de wasbak in de kleedkamer bij gymnastiek. Hij dacht dat de andere jongens dat zouden willen weten. Voordat ze misschien op de gedachte zouden komen om met Birte naar bed te gaan. Het is niet zo geil met bruinsporen. Hij dacht dat hij deel uitmaakte van een soort informatiesysteem. Zijn klassenleraar Marius zei dat hij moest oppassen. ‘De andere jongens vinden dit helemaal niet grappig,’ zei Marius. ‘Ze vinden je achterlijk, snap je? Birte is totaal van slag. Ik vind dat je je excuses moet maken.’ ‘Ik vind dat Birte op het gebied van kleding beter haar best zou kunnen doen,’ zei Jonas. Toen kwam de directrice op school in een rok. De directrice had mooie enkels, hoe lang en dun en oud ze ook was. Jonas Nilsen slaagde erin onder de indruk te raken. Maar verder slaagde hij nergens meer in. Marius trok hem aan zijn trui omhoog. Het was een groene lamswollen trui. Hij was verpest. Gescheurd. Kon zo de vuilnisbak in. Jonas dacht erover Marius voor de rechter te slepen. Hij stelde het voor toen hij en zijn vader naar huis reden in de pick-up. ‘We kunnen er een zaak van maken. We kunnen mama’s advocaat inschakelen.’ 13
‘Hou je bek nou maar, Jonas,’ zei zijn vader. Toen zei hij niets meer. Zoals gewoonlijk. Nu volgden Jonas Nilsen en zijn vader de directrice naar het klassenlokaal en vandaag droeg de directrice een broek. Een strakke broek en de strakke, rode blouse. Haar achterste schudde onder het lopen. ‘We zijn er.’ Ze deed zonder kloppen de deur open en verdween zonder iets tegen de klassenleraar te zeggen. ‘Hallo, Jonas. We maken vergelijkingen met twee onbekenden.’ Marius stond bij het bord in een surfershirt en een spijkerbroek waarvan het kruis op zijn knieën hing. Er zou een verbod moeten bestaan op leraren in afgezakte broeken. Het ziet er niet uit. Wie heeft er respect voor zo iemand. Respect krijg je door een pak. Jonas ging met zijn hand over zijn boordje, hij droeg zijn gestreepte pak en een wit, gesteven overhemd. Jonas Nilsen kleedde zich goed en had daar plezier in. Hij legde even zijn hand op zijn adamsappel, voelde hun blikken, wist dat ze naar hem keken zonder dat hij naar hen keek. Dat was het moment waarop hij begreep dat er iets was gebeurd. Hoefde zich niet eens om te draaien. Wist het gewoon. Voelde het. Iets was anders. Fout. Er was iets fout gegaan. En ineens wist hij wat het was. Ze hadden altijd twee aan twee gezeten, telkens twee tafeltjes naast elkaar. Met uitzondering van Jonas Nilsen. Hij had twee tafeltjes voor zichzelf. Dat was het beste. Overzichtelijk. Maar nu was de andere helft bezet. Die was leeg geweest. Nooit zat er iemand op de stoel naast Jonas Nilsen. Plaats zat voor zijn rugzak en zijn gymtas. Plaats zat voor hem en zijn vader wanneer Jonas Nilsen terugkomt 14
na twee weken schorsing. Twee tafeltjes voor jou alleen was een voorrecht. Dat hadden ze hem afgepakt. De voorrechten verdeeld. Afgeschaft. Zoals je met laboratoriumratten doet om ze door de perspex buis te laten kruipen. Vers water buiten bereik. Dan kunnen we allemaal goed zien wat er gebeurt. ‘Wie is dat?’ ‘Tone,’ zei Marius. ‘Ze is hier sinds een week.’ Tone had lang muiskleurig haar en een klein kruisje om haar hals. Ze glimlachte niet naar hem, ze keek omlaag naar haar wiskundeboek, ze loste vergelijkingen met twee onbekenden op, ze keek alsof juist dat onderwerp haar reusachtig interesseerde. ‘Ze kan daar niet zitten.’ ‘Jawel hoor,’ zei Marius, ‘dat kan ze heel goed.’ ‘Mijn vader moet daar zitten.’ ‘Ik denk dat je vader zo meteen naar huis gaat, Jonas.’ ‘En waar moet ik mijn gymtas dan laten?’ ‘Op de gang,’ zei Marius. ‘Net als iedereen.’ Jonas voelde dat hij kwaad werd. Zijn hoofd deed pijn. Er kwam druk op zijn slapen. Hij liep naar Tone toe. Ze keek niet op. Ze schreef niet in haar wiskundeboek. Ze las, met haar handen over haar oren. Nu kon hij het kruisje om haar hals niet meer zien. ‘Ga weg.’ ‘Godallemachtig, Jonas.’ Dat was zijn vaders stem. Zijn vaders stem van heel ver weg. Uit mist. In watten gewikkeld. Door een oude microfoon, in een oude tv-show uit de jaren tachtig, lang voor Jonas’ geboorte. ‘Ga weg.’ ‘Zo is het genoeg, Jonas.’ Zijn vaders handen lagen om zijn schouders. Hij wist dat Marius daar ook stond, dat Marius over rugzakken en gym15
tassen was gesprongen om hem tegen te houden. Te laat. Eén korte schop was genoeg. Daar kiepte het tafeltje al tegen Tone en het wiskundeboek aan. ‘gawegzegik!’ Tone viel. Heel even lag ze doodstil omhoog te kijken naar het plafond. Pas toen ze opstond, snapte Jonas waarom ze zo voorovergebogen had gezeten, verstopt achter haar armen. Het waren haar tieten. Ze waren enorm. Totaal niet in verhouding met de rest van haar lichaam. Jonas Nilsen wist het nodige over tieten. Maar hij had nooit gedacht dat ze zo groot konden zijn als die van Tone. ‘Halleluja,’ fluisterde hij. ‘Preesdelord.’ Hij had alleen maar een rustige, kleine uitroep bedoeld. Een privéjuichkreet. Maar de hele klas had hem gehoord. Nu begonnen ze te lachen. Hij keek even om zich heen. Wendy lachte. Ingrid lachte. De achterste rij lachte. Bij het aanrecht lachten ze. En iedereen keek naar hem. Iedereen keek naar Jonas Nilsen in zijn pak. Hij keek terug naar iedereen. En toen had hij geen keus meer. Hij zonk langzaam op zijn knieën en verhief zijn stem. ‘Preesdelord.’ ‘Ga je lekker?’ vroeg Wendy. Wendy en Ingrid zaten aan de tafeltjes achter Jonas. Achter Jonas en Tone. Wendy praatte het meest. Ze had zacht, donker haar. Ingrid had muizige blonde krullen. Ze was niet zo knap als Wendy en dat wist ze, en daarom hield ze meestal haar klep dicht. Nu zat ze heen en weer te wippen met haar stoel en te schudden van het lachen. Jonas knikte. Hij voelde Marius achter zich en begreep dat die probeerde iets te zeggen, de klas te kalmeren, de orde te herstellen: oké rustig mensen, dit is niet de bedoeling. Hij hoorde Marius ademhalen, voelde zijn hand op zijn schouder, maar dat werkte niet. Dat was niet genoeg. 16