Adviesrapport Adviesrapport ‘Toets Nieuwe Opleiding’ ‘Toets Nieuwe Opleiding’ HBO Master opleiding HBO Master opleiding Project Management Project Management deeltijd deeltijd Hogeschool Utrecht Hogeschool Utrecht
Scheveningseweg 46 2517 KV Den Haag T (070) 30 66 800 F (070) 30 66 870 I www.hobeon.nl E
[email protected]
Hobéon® Certificering BV mei 2009 Auditteam: Drs. G.J. Stoltenborg (vz) Dr.ir. H.G. Mooi G.C.L. Koch CPD Secretaris: D.P.M. de Koning MSc
INHOUDSOPGAVE 1. 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.4.1. 1.4.2. 1.4.3. 1.4.4. 1.4.5.
INLEIDING Functie van het rapport Bereik van de beoordeling Karakteristiek van de opleiding Aanpak Beoordelingsprocedure en werkwijze Beslisregels Auditteam Deelnemers visitatie Programma visitatie 18 maart 2009
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding Facet 1.1. Domeinspecifieke Eisen Facet 1.2. Bachelor en Master Facet 1.3. Oriëntatie HBO/WO Onderwerp 2: Programma Facet 2.1. Eisen HBO Facet 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Programma Facet 2.3. Samenhang Programma Facet 2.4. Studielast Facet 2.5. Instroom Facet 2.6. Duur Onderwerp 3: Inzet van Personeel Facet 3.1. Eisen HBO/WO Facet 3.2. Kwantiteit Personeel Facet 3.3. Kwaliteit Personeel Onderwerp 4: Voorzieningen Facet 4.1. Materiële Voorzieningen Facet 4.2. Studiebegeleiding Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Facet 5.1. Systematische aanpak Facet 5.2. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld Onderwerp 6: Condities voor Continuïteit Facet 6.1. Afstudeergarantie Facet 6.2. Investeringen Facet 6.3. Financiële voorzieningen
6 6 6 12 14 16 16 21 25 28 30 33 34 34 36 38 41 41 43 46 46 49 51 51 52 53
3. 3.1. 3.2.
SAMENVATTEND OORDEEL Oordeelschema hbo masteropleiding Project Management, deeltijd Integraal oordeel/ advies aan NVAO
54 54 55
Bijlage I: Curricula Vitae auditoren en onafhankelijkheidsverklaringen externe auditoren Bijlage II: Programma visitatie 18 maart 2009
1 1 1 1 2 2 4 5 5 5
1.
INLEIDING
1.1.
Functie van het rapport
Het onderhavige rapport bevat het advies aan de NVAO dat door Hobéon Certificering als Visiterende en Beoordelende Instantie is opgesteld ten behoeve van de accreditatie van de in paragraaf 1.2 genoemde beoogde hbo masteropleiding.
1.2.
Bereik van de beoordeling
1.2.1. De Hogeschool Utrecht, in casu de Faculteit Economie & Management, verzorgt de hbo masteropleiding Projectmanagement. De FEM heeft alle deeltijdopleidingen ondergebracht in het Centre for Business & Management (CBM). Het onderhavige rapport heeft betrekking op: Master of Project Management 1.2.2. De basis voor het onderzoek van Hobéon Certificering werd gevormd door de Management Review van de masteropleiding Project Management (hierna ook: MPM).
1.3.
Karakteristiek van de opleiding
1.3.1. De opleiding is ontwikkeld vanuit de behoefte aan verdere professionalisering van het beroep projectmanager bij vooraanstaande marktpartijen. De laatste jaren is de complexiteit van projecten en daarmee ook het projectmanagement enorm toegenomen. Dit heeft onder meer te maken met de toename van het aantal stakeholders, het beheersen van steeds meer en complexere risico’s, het toewijzen van verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden, een verhitte markt op het gebied van contracting e.d. Door deze op verschillende fronten toegenomen complexiteit van projectmanagement bestaat bij diverse grote organisaties in Nederland (zowel profit als non-profit) de behoefte om het projectmanagement binnen hun organisaties te professionaliseren. Signalen daarover zijn opgepakt door het lectoraat Business, ICT & Innovatie (BII) van het kenniscentrum Innovatie & Business binnen de FEM. Projectmanagement is een van de onderzoekslijnen binnen dit lectoraat. 1.3.2. Het betreft een deeltijdopleiding die naast een baan in de relevante beroepspraktijk wordt gevolgd. De beoogde doelgroep bestaat uit binnen projecten werkende professionals met een vooropleiding op bachelorniveau en drie tot tien jaar ervaring. Deze doelgroep is voor een groot deel werkzaam in grote zakelijk dienstverlenende organisaties (ICT dienstverleners, consultancy, ingenieursbureaus), die sterk vertegenwoordigd zijn in de Utrechtse regio. Met een consortium van bedrijven uit deze doelgroep heeft afstemming over de opzet en inhoud van de studie plaatsgevonden. Het consortium bestaat uit vooraanstaande marktpartijen (als Getronics, Sogeti, Van Aetsveld, Logica, Expecto, Yacht, Twynstra & Gudde). De beoogde instroom bedraagt 20 tot 30 studenten per jaar. 1.3.3. De opleiding MPM wil een bijdrage leveren aan de groeiende professionalisering van het beroep van projectmanager door een opleiding te ontwikkelen gericht op het ultieme niveau van beroepsuitoefening. Deze professionalisering blijkt o.a. uit de groeiende markt voor cursussen en vaktrainingen op het gebied van projectmanagement en de groeiende vraag naar certificering van projectmanagers. Het reguliere hoger onderwijs blijft achter bij deze trend. Er bestaat geen vergelijkbare geaccrediteerde (professional) masteropleiding project management in Nederland. In de database van de NVAO zijn de volgende twee geaccrediteerde masteropleidingen te vinden: Master Construction Project Management van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen. Deze wordt momenteel niet meer aangeboden. Project and Process Management in the Domain of Land and Water van de Internationale Agrarische Hogeschool Larenstein. Deze richt zich echter duidelijk op een ander werkveld en een andere doelgroep. In het buitenland treft men meer masteropleidingen gericht op projectmanagement aan (o.a. de Verenigde Staten, Engeland, Oostenrijk en Frankrijk).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 1
1.3.4. Voor het beroepsprofiel is aansluiting gezocht bij ontwikkelingen die aansluiten bij die van een beroepsorganisatie, de Internationale Project Management Association (IPMA: www.ipma.ch). De IPMA vertegenwoordigt 45 nationale project management verenigingen en heeft in totaal ongeveer 40.000 leden; De Nederlandse afdeling kent er ongeveer 2.300 (www.ipma-nl.nl). 1.3.5. De FEM wil met de MPM een opleiding ontwikkelen die nauw aansluit bij de wensen uit het beroepenveld zonder af te doen aan vereisten vanuit het masterniveau (zoals dat in het bijzonder tot uitdrukking komt bij de onderzoekscomponent). Daarbij gaat het om het opleiden van een professional die in staat is te reflecteren op de dagelijkse praktijk, die de op best practices gebaseerde methoden kritisch kan beschouwen, die conceptueel kan denken en die evidence based practices aan de kennisbasis van de beroepspraktijk weet toe te voegen en daarmee de professionele praktijk verder kan ontwikkelen.
1.4.
Aanpak
1.4.1. Beoordelingsprocedure en werkwijze Bij de beoordeling van de betreffende beoogde opleidingsvariant is uitgegaan van het door de NVAO vastgestelde “Toetsingskader nieuwe opleidingen hoger onderwijs”. Daarin staan de onderwerpen en facetten vermeld waarop een VBI zich bij de beoordeling van een beoogde opleiding moet richten. Voorts zijn daarin opgenomen de criteria aan de hand waarvan een VBI moet bepalen of de basiskwaliteit van die beoogde opleiding als voldoende kan worden beoordeeld. Voorafgaand aan het accreditatieonderzoek heeft Hobéon Certificering de beoogde opleiding voorbereid op de audit door een inhoudelijke toelichting te geven op het NVAO-Toetsingskader. Met betrekking tot het specifieke referentiekader van de betreffende beoogde opleidingsvariant geldt het volgende: Er bestaan geen vergelijkbare HBO masteropleidingen Project Management in Nederland. Er is dan ook geen landelijk beroeps- en opleidingsprofiel waar de opleiding bij kan aansluiten. In plaats daarvan heeft de opleiding aansluiting gezocht bij wat binnen de beroepsorganisatie van projectmanagers is ontwikkeld. De opleiding heeft primair aansluiting gezocht bij de van oorsprong Europese Internationale Project Management Association (IPMA). (Zie onder facet 1.1.: “Domeinspecifieke Eisen”). Het auditteam heeft dit opleidingsspecifieke referentiekader beoordeeld en vastgesteld dat het in voldoende mate gespecificeerd is en passend is voor een masteropleiding Project Management op HBO-niveau. Het auditteam heeft dit kader in zijn beoordeling betrokken. Zie voorts onder facet 1.1. De Hogeschool Utrecht heeft een set van ijkpunten (EVINAC) ontwikkeld, die (o.a.) dienen als de instellingsspecifieke vertaling van het NVAO-Toetsingskader en die op een aantal aspecten een eigen (streef-)norm bevatten. De beoogde opleiding heeft in haar Management Review aangegeven hoe zij zich tot deze normstelling verhoudt. Ook dit instellingsspecifieke kader heeft het auditteam in zijn beoordeling betrokken. De beoordelingsprocedure van Hobéon Certificering kent twee hoofdmomenten: Documentanalyse Het gaat hier om een analyse en beoordeling van (i) het door de hogeschool aangeleverde ‘Aanvraagdossier Master of Project Management, deeltijd’, (ii) de in het kader van de interne sturingscyclus opgeleverde managementrapportages en (ii) de onderliggende documentatie die betrekking had op bijvoorbeeld: strategische keuzen en de positie in de markt, interne organisatie, de (systematiek van) interne kwaliteitszorg en de daarmee samenhangende verbetermaatregelen, ontwikkelingen in het beroepenveld, beroeps- en opleidingsprofielen, (validatie) eindkwalificaties, curricula en de interne en externe evaluatie daarvan, werkvormen, toetsing en beoordeling,
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 2
kwantitatief en kwalitatief personeelsbeleid, internationalisering, instroombeleid, studiebegeleiding, condities voor continuïteit. Op basis van de door de hogeschool aangeleverde documentatie, heeft het auditteam zich een beeld kunnen vormen van de primaire en secundaire processen van de aan te bieden opleidingsvariant. Het auditteam heeft dit beeld getoetst aan zaken als: ambitieniveau, toekomstgerichtheid, innovatief vermogen, kwaliteitsbewaking via interne en externe evaluatie, arbeidsmarktrelevantie, resultaatgerichtheid, continuïteit, studenten- en docentenbelangen. Voorafgaand aan de visitatie (zie hieronder) werd het management van de betreffende beoogde opleiding(-en) op de hoogte gesteld van de voorlopige bevindingen van het auditteam op basis van zijn documentanalyse. Audit De audit was gericht op een actieve ‘controle’ door middel van een visitatie1, uitgevoerd door een auditteam waarvan deel uitmaakten meerdere externe onafhankelijke deskundigen op het gebied van project management, één lead auditor tevens auditor ‘onderwijs’ vanuit Hobéon Certificering en één secretaris, eveneens vanuit Hobéon Certificering. Onder ‘controle’ moet hier worden verstaan, dat het auditteam op verschillende niveaus (management, coördinatie, examencommissie, docenten en staf) heeft getoetst (i) of de in de documentatie beschreven beleidsvoornemens en de daaraan gerelateerde uitvoeringsprocessen kunnen worden geïmplementeerd en (ii) of de overige in de documentatie vervatte informatie verifieerbaar is. Deze verificatie door het auditteam geschiedde enerzijds door, zoals hierboven reeds is aangegeven, meerdere malen hetzelfde onderwerp met verschillende geledingen te bespreken en anderzijds aan de hand van additionele documentatie en -daar waar het de huisvesting en de materiële voorzieningen betreft- ook door eigen waarneming. De additionele, tijdens de visitatie geraadpleegde, documentatie behelsde ondermeer: overzichten van de samenstelling van de werkveld-gremia waarmee de beoogde opleiding(en) overleg (zullen) voeren; verslagen van die bijeenkomsten met het werkveld; overzicht CV’s van (gast)docenten; netwerkoverzicht docenten; detailbeschrijving van modules, cases en de daaraan gekoppelde opdrachten; beschrijving van de ‘beroepsproducten’ die gedurende de opleiding door studenten zullen worden opgeleverd; beschrijving van de door studenten te leveren ‘eindproducten’. Aldus had het auditteam voldoende instrumenten om zich op gedetailleerd niveau op de hoogte te stellen van inhoud, opzet en uitvoering van het opleidingsprogramma en van de daarmee samenhangende personele, organisatorische, materiële en ruimtelijke voorzieningen. Het auditteam heeft op deze wijze alle in het NVAO-Toetsingskader vermelde facetten beoordeeld, op basis waarvan een samenvattend oordeel per onderwerp werd gegeven. Een en ander werd vastgelegd in een conceptrapport dat aan de opleiding werd voorgelegd voor een toets op eventuele feitelijke onjuistheden. Het voorliggend rapport is de weergave van het oordeel van het auditteam met daarbij de gronden waarop dat oordeel is gebaseerd.
1
Visitatie heeft op 18 maart 2009 plaatsgevonden.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 3
1.4.2. Beslisregels
Met als uitgangspunt de Beslisregels Toetsing zoals vastgelegd in het NVAO-Toetsingskader2 heeft Hobéon Certificering de volgende beslisregels toegepast. A. De scores op de per onderwerp gerubriceerde facetten leiden tot een score op het betreffende onderwerp en wel volgens de regels onder C. B. Binnen de beoordeling van een facet is er ruimte voor een eigen afweging van het auditteam: uitvoering/praktijk weegt zwaarder dan beleid/theorie; (beter een goed functionerende regeling die slecht is opgeschreven dan omgekeerd); primaire processen wegen zwaarder dan secundaire. C. Van facetten naar onderwerp. Hier geldt het volgende: een onderwerp krijgt de score ‘voldoende’ indien alle facetten tenminste ‘voldoende’ hebben gescoord of indien één facet ‘onvoldoende’ en de overige tenminste ‘voldoende’ hebben gescoord, mits er een acceptabel verbeterplan beschikbaar is voor het facet met de score ‘onvoldoende’; een onderwerp krijgt de score ‘onvoldoende’ indien één facet ‘onvoldoende’ heeft gescoord en er geen acceptabel verbeterplan voor dit facet beschikbaar is; een onderwerp krijgt de score ‘onvoldoende’ indien meer dan één facet ‘onvoldoende’ heeft gescoord, ongeacht of er voor die facetten acceptabele verbeterplannen zijn.
.
2
Volgens de NVAO-Beslisregels Toetsing kunnen zowel een Onderwerp als een Facet uitsluitend ‘onvoldoende’ of ‘voldoende’ scoren.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 4
1.4.3. Auditteam Het auditteam was als volgt samengesteld: Voorzitter: Leden: Secretaris:
Drs. G.J. Stoltenborg Dr.ir. H.G. Mooi G.C.L. Koch CPD D.P.M. de Koning MSc
Bij het samenstellen van het auditteam heeft Hobéon Certificering er zorg voor gedragen, dat de voor de beoordeling van de masteropleiding Project Management noodzakelijke expertise aanwezig is. Expertise met betrekking tot de onderwijskundige aspecten (i.c. het primaire proces, de ondersteunende processen en de organisatorische context) en expertise met betrekking tot de inhoudelijke aspecten (i.c. het programma in relatie tot het specifieke domein). De heer G.J. Stoltenborg is lead auditor en tevens onderwijskundig auditor en heeft inmiddels een groot aantal audits in het kader van accreditatie geleid binnen verschillende domeinen. De heren Mooi en Koch hebben zich in hun beoordeling, vanuit werkveld en vakgebied, met name gericht op de kwaliteit, actualiteit en relevantie van (i) het richtinggevend domeinspecifieke kader, (ii) de eindkwalificaties, (iii) de programma-inhoud en (iv) de interactie tussen opleiding en werkveld. Bovendien hebben zij de kwaliteit van het personeel en het gerealiseerde niveau beoordeeld. Dr. ir. H.G. Mooi heeft zich in zijn beoordeling gericht op de kwaliteit van de opleidingen, de actualiteit en relevantie van het richtinggevend domeinspecifieke kader en op de onderwijskundige aspecten. Hij is universitair hoofddocent bij de TU Delft (Faculteit Techniek, Bestuur & Management, sectie Technology, Strategy & Entrepreneurship) en is directeur van het Delft Centre for Project Management van de TU Delft. Dhr. G.C.L. Koch CPD heeft op grond van zijn ervaring en positie in het werkveld een goed zicht op de eisen die vanuit de verschillende deelgebieden in het werkveld gesteld worden aan professionals op het terrein van projectmanagement. Hij is senior Management Consultant en Project Director bij Berenschot en is internationaal actief binnen de International Project Management Association (IPMA), o.a. als medeauteur van de International Competence Baseline 3 van IPMA. Mevrouw De Koning heeft tijdens haar studie Internationaal Management diverse (financieel-) economische en juridische vakken gevolgd. Tijdens haar studie Cultuur, Organisatie en Management aan de VU heeft zij daarnaast ervaring opgedaan met bestuurlijke vraagstukken, organisatieverandering en strategisch management. Tevens heeft zij in haar huidige functie ervaring in kwaliteitsmanagement opgebouwd. Voor de curricula vitae: zie Bijlage I.
1.4.4. Deelnemers visitatie Het auditteam heeft tijdens de visitatie gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers vanuit de verschillende geledingen van de beoogde opleiding(en): management, coördinatoren, docenten en staf. Voor een volledig overzicht van de deelnemers aan de visitatie: zie Bijlage II.
1.4.5. Programma visitatie 18 maart 2009 Zie Bijlage II.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 5
2.
BEVINDINGEN EN BEOORDELING
Onderwerp 1: Doelstellingen Opleiding Dit onderwerp kent drie facetten: 1. Domeinspecifieke Eisen; 2. Bachelor en Master; 3. Oriëntatie HBO/WO
Facet 1.1. Domeinspecifieke Eisen Criterium Het facet ‘Domeinspecifieke Eisen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluiten de beoogde eindkwalificaties van de opleiding aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk)?
Bevindingen NB. Overal waar ‘hij’ of ‘hem’ staat, kan de lezer ook ‘zij’ of ‘haar’ lezen. Domeinbeschrijving – profilering van de opleiding 1.1.1. De opleiding heeft een heldere beschrijving gegeven van het domein van projectmanagement. Zij heeft in het aanvraagdossier de ontwikkeling van het vakgebied (en de bijbehorende projectmanagementmethoden) beschreven. Zij heeft kennisgenomen van de onderzoeken die door verschillende partijen (zoals KPMG, Twynstra & Gudde, de Algemene Rekenkamer, Tijdelijke Commissie Infrastructuurprojecten) verricht zijn naar de effectiviteit van projecten. Ook is door het Lectoraat Business, ICT en Innovatie – initiatiefnemer tot de MPM – zelf onderzoek verricht. Naast een literatuurstudie heeft de lector het onderzoek Projectmanagement 2027 uitgevoerd waarin de toekomstige ontwikkeling van de competenties van de projectmanager zijn onderzocht. 1.1.2. Uit alle onderzoeken blijkt dat projecten en projectmatig werken een hoge vlucht hebben genomen en daarmee dat het belang van projectmanagement groot is. Illustratief voor de omvang van het domein is o.a. het ledenaantal van de twee grootste beroepsorganisaties van projectmanagers. Wereldwijd zijn twee projectmanagementvakverenigingen van belang voor projectmanagers: de van oorsprong Europese Internationale Project Management Association (IPMA) en het wereldwijde, van oorsprong Amerikaanse, projectmanagementvereniging Project Management Institute (PMI). Samen hebben zij ruim 300.000 leden (waarvan ongeveer 3.000 in Nederland). Ook is er een groei waar te nemen van het aantal (gecertificeerde) projectmanagers. De groei van het aantal IPMA-certificeringen laat een verdubbeling zien in de periode 2005 – 2008. 1.1.3. Uit de onderzoeken komt tevens naar voren dat er geen domeinafgrenzing (naar branche, werkveld) is. Voor de meeste hoger opgeleiden geldt dat zij incidenteel, geregeld of zelfs voortdurend in projecten werken. Projectmatig kunnen werken is in vele werkvelden van belang. De opleiding kiest voor een focus op organisatorische en ICT projecten en zal zich daarom in het bijzonder richten op de sectoren ICT en overige zakelijke dienstverlening (zie ook de doelgroepomschrijving in 2.5.1). Die keuze wordt ingegeven door de overweging dat contextkennis een belangrijke succesfactor is bij projectmanagement en dat daarmee bij het ontwikkelen van een opleiding voor projectmanagement rekening moet worden gehouden. De keuze voor het domein van de zakelijke dienstverlening is ingegeven door het feit dat het lectoraat waar het initiatief tot deze opleiding is ontstaan, daar veel verbinding mee heeft en met het feit dat er in de regio relevante bedrijven zijn waar mee kan worden samengewerkt. Vergelijking landelijk beroeps- en opleidingsprofiel 1.1.4. Er bestaan geen vergelijkbare masteropleidingen Project Management in Nederland. Er is dan ook geen landelijk beroeps- en opleidingsprofiel waar de opleiding bij kan aansluiten. In plaats daarvan heeft de opleiding aansluiting gezocht bij wat binnen de beroepsorganisatie van projectmanagers is ontwikkeld. De opleiding heeft primair aansluiting gezocht bij IPMA. PMI richt zich vooral op de projectmanagement processen. IPMA richt zich juist op de competenties van de projectmanager, wat voor een opleiding een meer geschikt aanknopingspunt is.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 6
De IPMA vertegenwoordigt 45 nationale project management verenigingen en heeft in totaal ongeveer 40.000 leden; de Nederlandse afdeling kent er ongeveer 2.300. Beschrijving beroepsprofiel IPMA 1.1.5. De IPMA heeft begin jaren negentig een beroepsprofiel (in de vorm van een competentieprofiel) opgesteld waaraan projectmanager zouden moeten voldoen. Deze set dient er toe om projectmanagers onafhankelijk te kunnen certificeren. In 2006 is het competentieprofiel aangepast tot de International Competence Baseline, versie 3 (ICB 3). Daarin worden de competenties ingedeeld in een drietal rubrieken: 1. Technical competences, dealing with the project management matter, on which the professionals are working. 2. Behavioural competences, dealing with the personal relationships between the individuals and groups managed in the projects, programs and portfolios. 3. Contextual competences, dealing with the interaction of the project management with the context of the project and within the permanent organizations. Nieuw in deze derde versie zijn de gedragscompetenties en de contextuele competenties. In vorige versies lag het accent nog overwegend op de technische competenties en op enkele ‘persoonlijke attitudes’. Daarmee volgt het beroepsprofiel de ontwikkeling van de professie zoals die zich in de afgelopen periode heeft voltrokken: het zijn tegenwoordig immers veel meer de gedrags- en de contextuele competenties die doorslaggevend zijn voor succes dan de technische competenties. De technische competenties zijn namelijk wel noodzakelijk voor het welslagen van het project, maar niet voldoende. Opleidingscompetenties 1.1.6. Voor de ontwikkeling van de eindkwalificaties van de MPM is de ICB 3 van IPMA tot uitgangspunt genomen, omdat daarvoor een zeer groot en internationaal draagvlak bestaat onder projectmanagers en omdat het een relatief recente uitwerking betreft waarbij rekening is gehouden met nieuwe trends en ontwikkelingen. Binnen de ICB 3 ontbreken – voor een masteropleiding noodzakelijke – analytische en onderzoekscompetenties op wetenschappelijk niveau. Dit onderdeel wordt in de opleiding als een vierde categorie toegevoegd (naast de in de ICB 3 onderscheiden technische, gedrags- en contextuele competenties). Hieronder volgen de eindtermen, ingedeeld in de drie categorieën van de ICB 3, en de extra categorie onderzoeksvaardigheden3. Technical Competences 1. The student has consummate knowledge of and profound insight into the most important methods and techniques used in designing and managing (complex, large scale and strategycritical) projects and is capable of selecting the appropriate methods and techniques to achieve the project’s objectives and goals. 2. The student is capable of successfully managing (complex, large scale and strategy-critical) projects within their context of programs, portfolios, organizations, stakeholders and society, taking into consideration the project’s economic, environmental and social impact. 3. The student is capable of organizing people, capabilities, resources and activities in order to achieve a (complex, large scale and strategy-critical) project’s objectives and goals. Behavioural competences 4. The student has consummate knowledge of and profound insight into key aspects and viewpoints of managing (complex, large scale and strategy-critical) change and is capable of deciding on and executing appropriate actions to ensure that the project results are effective and durable. 5. The student has the personal, interpersonal and managerial skills to effectively and efficiently manage people and teams of people working in or contributing to projects, while recognizing and respecting different cultures and value systems.
3
De eindkwalificaties zijn in het Engels geformuleerd, gegeven de Engelstalige oriëntatie van de opleiding.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 7
6. The student is sensitive to the organizational, cultural and social-economic environment of the project, has the power of judgment to decide upon the appropriate course of action and has the personal and interpersonal skills to effectively inform, influence and motivate other people and to handle resistance to change. Contextual competences 7. The student has consummate knowledge of and profound insight into the main strategic drivers of an organization, understands how a portfolio of programs and projects contributes to the strategic goals and is capable of advising an organization on identifying and developing appropriate programs and projects. 8. The student has consummate knowledge of and profound insight into the economical, environmental and social considerations that can influence an organization’s strategy and activities, is aware of possible ethical issues and is capable of advising an organization on the reflection of these considerations in its (portfolio of) programs and projects. 9. The student can understand, review and contribute to the justification of a project in the context of an organization’s strategic objectives and goals and economical, environmental and social considerations. 10. The student can (also in communication with stakeholder parties and the general public) assess, evaluate and reflect upon the relevance, risks, effectiveness and efficiency of a project, before the start of, during the execution of and after completion of the project and can formulate conclusions with respect to short and long term adaptations and improvements, also with regard to (the further development of) his own competences. Scientific competences 11. The student is capable of planning and conducting scientifically based research. 12. The student is capable to develop authentic research based contributions to the body of knowledge on project management. Tijdens de auditdag is het auditteam op zoek geweest naar een antwoord op de vraag hoe de eindkwalificaties moeten worden geïnterpreteerd: als zijnde startkwalificaties van waaruit de student groeit in zijn professionele ontwikkeling of als zijnde competenties waarmee de student direct in bepaalde functies kan instromen. Is de student bijvoorbeeld al volledig in staat “to successfully managing (complex, large scale and strategy-critical) projects within their context of programs, portfolios, organizations, stakeholders and society, taking into consideration the project’s economic, environmental and social impact” of krijgt hij de handvatten mee om richting deze positie te groeien? De opleiding heeft antwoord gegeven op deze vraag en aangegeven dat het uitgangspunt bij het opstellen van de eindkwalificaties is geweest dat de student – gegeven succesvolle afronding van de opleiding – de eindkwalificaties verwerft. Zodra zij verworven zijn, kan de afgestudeerde master deze eindkwalificaties uiteraard verder ontwikkelen. In die zin kunnen de geformuleerde competenties, vanuit dat perspectief, als startkwalificaties beschouwd worden. Het opleidingsmanagement is van mening dat studenten zich deze eindkwalificatie eigen kunnen maken. Dat past ook bij het ambitieniveau van de masteropleiding die zich nadrukkelijk niet richt op eenvoudige, kleinschalige en niet-kritische projecten die alom (en door vrijwel elke bachelor) worden uitgevoerd. Het gaat nadrukkelijk om projecten die het ‘hart’ van de dienstverlening, de productie, de bedrijfsvoering raken. Deze zijn per definitie complex, large scale and strategycritical. Uiteraard is er binnen die categorie ook weer onderscheid te maken in niveaus van complexiteit (naar schaal en financiële implicaties), maar in alle gevallen is er het kwalitatieve verschil met het andere type projecten. Het auditteam kan zich goed vinden in bovenstaand antwoord van de opleiding.
4
Zie respectievelijk www.wu-wien.ac.at en www.esc-lille.com. Voor informatie over de daaraan verbonden masteropleidingen
projectmanagement zie: http://www.executiveacademy.at/en/pmba_ppm en http://www.esclille.fr/fr/programmes/masteres/management_de_projets_logistique_organisation/ms_management_des_projets_et_programmes.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 8
Oriëntatie van de opleiding in vergelijking tot andere masteropleidingen 1.1.7. Hierboven hebben wij gesteld dat er geen vergelijkbare masteropleidingen Project Management in Nederland zijn. De opleiding heeft evenwel kennis genomen van de profielen van opleidingen Project Management in het buitenland. Zij heeft naar verschillende opleidingsprogramma van buitenlandse universiteiten gekeken en zij heeft in de voorbereidingsfase contact gehad met twee (samenwerkende) Europese universiteiten (Vienna University of Economics and Business Administration in Wenen en de School of Management ESC in Lille).4 Internationaal profileren beide genoemde universiteiten zich sterk op dit onderwerp (Wenen o.a. in de persoon van prof. Roland Gareis, Lille o.a. in de persoon van prof. Lynne Crawford en prof. Rodney Turner; dit zijn drie mondiaal toonaangevende wetenschappers op het terrein van projectmanagement). Tijdens de auditdag is het auditteam nader ingegaan op het contact van de HU met de universiteiten in Wenen en Lille. Met Lille is de intentie uitgesproken om elk jaar in september een gezamenlijke week te organiseren. Met Wenen heeft de opleiding halverwege 2009 een gesprek gepland om nadere afspraken te maken over mogelijke samenwerking. 1.1.8. Op het 22e IPMA World Congress (november 2008) is een onderzoek gepresenteerd van H.T. Ingason (Universiteit van IJsland) naar de oriëntatie van 18 masteropleidingen aan de hand van de het ICB 3 competentieprofiel, verdeeld over Europa (5), Verenigde Staten (7), Australië (5) en IJsland (1). Het profiel van de opleiding van de Hogeschool Utrecht is toegevoegd. Naast een focus op organisatorische en ICT projecten en daarmee een focus op de sectoren ICT en overige zakelijke dienstverlening kan worden gesteld dat de opleiding MPM een benadering kiest die een minder eenzijdig accent legt op de technische competenties – zoals genoemd in de ICB 3 – dan de overige universiteiten. Validering door het werkveld 1.1.9. De opleiding heeft een tiental bedrijven geconsulteerd bij de ontwikkeling van de opleiding, te weten: Sogeti, Logica, Getronics, Yacht, Expecto, Van Aetsveld, Twijnstra & Gudde, ConQuaestor, Siemens en Rabobank (groep ICT). Deze bedrijven hebben hun mening over en hun interesse in de opleiding kenbaar gemaakt en een inschatting gegeven van de marktkansen van de opleiding. De eerste zes organisaties vormen samen een consortium dat als klankbord heeft gefungeerd tijdens de ontwikkelfase van de opleiding. Ook zullen zij participeren in de ontwikkeling van cursussen. De consortiumpartners onderschrijven de eindkwalificaties, zoals deze door de opleiding zijn geformuleerd. Het auditteam heeft inzage gehad in de correspondentie tussen de opleiding en het hierboven genoemde consortium. Het team heeft vast kunnen stellen dat de behoefte aan professionalisering van het beroep bevestigd wordt door de bedrijven. Alle geconsulteerde bedrijven onderkennen de markbehoefte en de marktpotentie van deze studie en zien in de MPM een duidelijk onderscheidend aanbod ten opzichte van de huidige opleidingen, cursussen en trainingen in de markt. De bedrijven zijn bereid om inhoudelijk bij te dragen aan de opleiding en hun professionals hiervoor in te zetten. Na accreditatie zal, conform HU-beleid en met inachtneming het desbetreffende modelreglement van de HU, een Raad van Advies (RvA) worden ingesteld. De RvA zal drie tot vier keer per jaar bijeenkomen en heeft tot taak de opleiding gevraagd en ongevraagd van advies te dienen ten aanzien van alle aspecten van de opleiding Master of Project Management in de wijdste zin. Het auditteam heeft met de opleiding gesproken over de inrichting van de toekomstige RvA en heeft om een beschrijving gevraagd van de toekomstige leden van de Raad. De opleiding wil een goede representatie van het domein bereiken door de Raad van Advies vanuit drie invalshoeken samen te stellen: 1. Onderzoek en theorievorming: expertise uit de wetenschappelijke wereld dient zonder meer vertegenwoordigd te zijn. Aangezocht zullen worden twee leden, van wie één internationaal te werven uit het PM-uni netwerk, een consortium van ongeveer vijftien Europese universiteiten die samenwerken op het gebied van masteropleidingen voor en onderzoek naar projectmanagement (zie www.pmuni.net).; 2. Consultancy/projectmanagementbureaus: het type expertise waartoe wordt opgeleid, zit voor een deel in gespecialiseerde bureaus die senior projectmanagers kunnen leveren. Hierbinnen is veel ervaring aanwezig met opleiding en coaching van projectmanagers, maar ook een breed
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 9
overzicht van ontwikkelingen op het terrein van projectmanagement binnen een veelheid van organisaties. Met het oog op continuïteit wil het opleidingsmanagement drie leden uit de huidige stuurgroep benoemen in de Adviesraad; 3. Ondernemingen waarbinnen projecten worden uitgevoerd: voor een deel door eigen projectmanagers, voor een deel door extern ingehuurde (vanuit de in de vorige categorie genoemde bureaus). Representatie vanuit deze groep acht het opleidingsmanagement een noodzakelijke aanvulling. Uit deze geleding zullen drie leden worden aangezocht. Het auditteam acht de beoogde samenstelling van de Raad van Advies adequaat en een representatieve vertegenwoordiging van het domein waarin de opleiding opereert. Aangezien het een nieuwe opleiding is, zullen afgestudeerden en hun werkgevers uitgebreid bevraagd worden naar het niveau waarop zij werkzaam kunnen zijn. Op basis van deze informatie zullen eventuele aanpassingen gedaan worden in de competenties. Internationalisering 1.1.10. Medio 2005 heeft de HU haar ambities voor internationalisering voor de komende vijf jaar vastgesteld. Het betreft beleidsvoornemens over kwesties als de ‘partnerkeuze’, geografische speerpunten, internationale kenniscirculatie, internationale curricula, mobiliteit, internationale projecten en werving van buitenlandse studenten. De FEM sluit aan bij dit HU-beleid en derhalve ook de opleiding MPM. 1.1.11. Het lectoraat BII zal met de masteropleiding toetreden tot de zogeheten PM-uni netwerk (zie 1.1.9). In dit verband zal het aspect internationalisering verder ontwikkeld worden. Het programma voorziet onder meer in een internationale week waarin de studenten gezamenlijk met studenten uit Wenen en Lille workshops volgen en opdrachten uitvoeren (zie ook 1.1.7). Internationaal samenwerken in de vorm van student exchange is in theorie mogelijk, maar in praktijk lastig realiseerbaar vanwege het deeltijdkarakter van de studie. Verdere internationale oriëntatie blijkt uit: aansluiting bij internationale referentiekaders bij de ontwikkeling van het competentieprofiel; gebruik van de Engelse taal: de opleiding wordt in de Engelse taal ontwikkeld (documentatie, literatuur, sheets e.d.). Bij een internationale samenstelling van de studentengroep zal het Engels ook de voertaal in de onderwijsuitvoering zijn; het aan bod komen van internationale ontwikkelingen in het curriculum.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding heeft een goede beschrijving gegeven van het domein van Project Management en heeft een eigen visie op ontwikkelingen en probleemstellingen in het relevante beroepenveld. Er bestaan geen vergelijkbare hbo masteropleidingen Project Management in Nederland. Er is dan ook geen landelijk beroeps- en opleidingsprofiel waar de opleiding bij kan aansluiten. In plaats daarvan heeft de opleiding aansluiting gezocht bij wat binnen de (internationale) beroepsorganisatie van projectmanagers is ontwikkeld. Op deze manier is geborgd dat de eindkwalificaties aansluiten bij de eisen die door de beroepspraktijk worden gesteld aan projectmanagers. De opleiding zal deel uitmaken van de zogeheten PM-uni netwerk, een consortium van Europese universiteiten die samenwerken op het gebied van masteropleidingen voor en onderzoek naar projectmanagement. Op deze manier is geborgd dat de eindkwalificaties aansluiten bij de eisen die op internationaal niveau door vakgenoten binnen het domein worden gesteld aan de betreffende opleiding. De opleiding heeft het relevante beroepenveld betrokken bij het opstellen van de eindkwalificaties. De competenties zijn werkvelddekkend en corresponderen over het algemeen met de kerntaken van de startbekwame master of Project Management. De afgestudeerde beschikt daarmee over de startcompetenties van een master die in de praktijk verder ontwikkeld
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 10
worden. Het beleid van de opleiding ten aanzien van de Raad van Advies is adequaat. De beoogde samenstelling van de Raad van Advies weerspiegelt een representatieve vertegenwoordiging van het werkveld en het vakgebied waarin de opleiding opereert.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 11
Facet 1.2. Bachelor en Master Criterium Het facet ‘Bachelor en Master’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluiten de beoogde eindkwalificaties van de opleiding aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master? Bevindingen 1.2.1. Het auditteam heeft de eindkwalificaties van de opleiding geanalyseerd om te bepalen of deze kwalificaties beantwoorden aan het niveau ‘master’ zoals weergegeven in de zogeheten Dublin Descriptoren. In de Dublin Descriptoren worden de onderstaande vijf dimensies onderscheiden, bij elk waarvan hieronder een beschrijving wordt gegeven in relatie tot de respectieve eindkwalificaties. De dimensies van de Dublin Descriptoren 1.2.2. De opleiding heeft beschreven hoe de opleidingscompetenties de internationale Dublin Descriptoren afdekken. Kennis en inzicht De eindkwalificaties verwijzen expliciet naar kennis en inzicht. Dat geldt in elk geval voor de eindkwalificaties 1, 4 en 7. De rationale voor de masteropleiding is nu juist dat het succesvol realiseren van complexe projecten kennis en inzicht vooronderstelt met betrekking tot de drie ‘domeinen’ die de ICB 3 onderscheidt. Het gaat daarbij om grondige kennis die – mede gegeven het specialistische karakter – het bachelorniveau overtreft en verdiept en die men zich in principe ook niet enkel op basis van werkervaring in en met projecten kan verwerven. De kennis en inzicht waar het om gaat, dienen ertoe om een kwalitatieve ‘sprong’ mogelijk te maken in het management van ‘strategiekritische’ projecten en aansluitend bij de meest recente inzichten rondom projectmanagement. In dat opzicht – en de opleiding formuleert dat ook expliciet als een eindkwalificatie nr. 12 – biedt de te verwerven kennis bij uitstek aanknopingspunten om een bijdrage te leveren aan het ontwikkelen c.q. toepassen van nieuwe ideeën. De andere eindkwalificaties vooronderstellen alle de aanwezigheid van kennis en inzicht, omdat het daarbij gaat om toepassing ervan. Toepassen van kennis en inzicht Alle eindkwalificaties (behalve de zojuist besproken eindkwalificaties 1,4 en 7) hebben betrekking op toepassing van kennis en inzicht. In het voorafgaande is aangegeven dat projecten en projectmanagement zich door de tijd heen ontwikkelen. Meer ‘klassieke’ vormen van projectmanagement (het ‘technisch’ runnen ervan) volstaan niet meer. Om recht te doen aan de andere dimensies (context en gedrag) gaat het er om te komen tot concrete toepassingen van kennis dienaangaande in nieuwe en onbekende omstandigheden. Projecten en projectmanagement moeten als het ware telkens opnieuw ‘ uitgevonden’ worden. Dit vereist het hanteren van multidisciplinaire (aan de drie ICB-domeinen gerelateerde) kennis en inzicht en het vertalen daarvan in ontwerp, planning, uitvoering en bijsturing van projecten. Oordeelsvorming Eindkwalificatie 1 verwijst naar het kunnen beoordelen welke methoden en technieken in een specifiek geval het meest geïndiceerd zijn. Eindkwalificatie 2 heeft betrekking op het beoordelen van de economische, ecologische en sociale impact van projecten en het betrekken van die beoordeling bij de uitwerking. Het gaat hierbij ook om de ontwikkeling van een duidelijk ethisch verantwoordelijkheidsbesef. Eindkwalificatie 3 heeft betrekking op oordeelsvorming, ook in de zin van (zelf)reflectie op de effectiviteit van het eigen gedrag. Eindkwalificatie 5 veronderstelt het vermogen om de relevantie van cultureel bepaalde waarden en normen te kunnen beoordelen en daarmee rekening te houden. Eindkwalificatie 6 verwijst expliciet naar het vermogen om – gegeven de totale omgeving van het project – te kiezen voor de juiste benadering.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 12
Eindkwalificatie 7 heeft betrekking op een adviesvaardigheid met betrekking tot (het portfolio van) programma’s. Dat impliceert het vermogen tot beoordeling van randvoorwaarden en opties, en impliceert eveneens het nemen van verantwoordelijkheid. Eindkwalificatie 8 gaat expliciet in op ethische afwegingen. Eindkwalificatie 9 heeft betrekking op de verantwoordingsfunctie, die een beroep doet op vermogen om de relevantie van een project in de context van de ondernemingsstrategie en van de omgeving te beoordelen. Eindkwalificatie 10 heeft betrekking op evaluatie en het hanteren van de PDCA-cyclus hetgeen oordeelsvorming vooronderstelt. Eindkwalificaties 11 en 12 hebben onder meer betrekking op het vermogen om beredeneerde keuzen te maken bij de opzet van onderzoek en om onderzoeksresultaten te beoordelen (onder meer op hun relevantie voor de ontwikkeling van de body of knowledge).
Communicatie Eindkwalificatie 2 heeft betrekking op het management van projecten in relatie tot stakeholders en maatschappij. Dat impliceert communicatie naar deze partijen, waarbij het om zowel specialisten als niet-specialisten kan gaan. Eindkwalificatie 3 heeft betrekking op het organiseren van mensen om de projectdoelen te realiseren. Dat impliceert duidelijke en ondubbelzinnige communicatie naar de bij de projectuitvoering betrokkenen (veelal specialisten). Eindkwalificaties 5 en 6 hebben, met hun verwijzing naar interpersoonlijke vaardigheden, direct betrekking op communicatieve vaardigheden. Eindkwalificaties 7 en 8 hebben betrekking op advisering en daarmee op communicatie (met specialisten en niet-specialisten). Eindkwalificatie 9 heeft betrekking op verantwoording en daarmee op communicatie. Eindkwalificatie 10 verwijst expliciet naar communicatie met stakeholders en het algemene publiek). Eindkwalificatie 12 verwijst onder meer naar rapportage van onderzoeksbevindingen. Leervaardigheden Eindkwalificatie 1, 4 en 7 leggen een brede en diepe vakdisciplinaire basis die de student mede toerust voor verdere verdieping en studie (in georganiseerd verband, maar ook autonoom). Eindkwalificatie 11 en 12 rusten de student toe om via onderzoek aan verdere kennisontwikkeling te doen. Samenvattend is het auditteam van oordeel, dat de opleiding erin is geslaagd in haar eindkwalificaties elke dimensie van de Dublin Descriptoren een duidelijk herkenbare plaats te geven.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft vastgesteld, dat de opleiding met betrekking tot het opleidingsprofiel aansluiting heeft gezocht met de Dublin Descriptoren. De opleiding heeft het masterniveau gedefinieerd op een wijze die beantwoordt aan de vijf descriptoren. Zij heeft expliciet beschreven hoe de eindkwalificaties deze descriptoren afdekken.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 13
Facet 1.3. Oriëntatie HBO/WO Criteria Het facet ‘Oriëntatie HBO/WO’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: HBO Zijn de beoogde eindkwalificaties van de opleiding mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties? Heeft de HBO-master de kwalificaties voor het niveau van zelfstandig en/of leidinggevend beroepsoefenaar in een beroep of spectrum van beroepen, dan wel het niveau van het functioneren in een multidisciplinaire omgeving waarvoor een HBOopleiding vereist is of dienstig is?
Bevindingen “Oriëntatie HBO” kent twee dimensies. Hoger onderwijs enerzijds, beroepsonderwijs anderzijds. Hoger Onderwijs 1.3.1. De opleiding heeft in het competentieprofiel van de MPM en de daarmee samenhangende opleidingscompetenties de Dublin Descriptoren verwerkt en sluit hiermee aan bij de beschrijving van het masterniveau. Daarmee is aangegeven dat de opleiding gerekend kan worden tot het hoger onderwijs. De wijze waarop de opleiding de Dublin Descriptoren heeft uitgewerkt en in het programma heeft opgenomen, beoordeelde het auditteam reeds als voldoende (zie daarvoor facet 1.2). Beroepsonderwijs 1.3.2. De eindkwalificaties van de masteropleiding Project Management zijn geformuleerd in termen van competenties die aantoonbaar (zie 1.1) in samenspraak met het beroepenveld zijn opgesteld en door dat beroepenveld zijn gevalideerd. Het werkveld – i.c. een consortium bestaande uit een aantal grote dienstverlenende organisaties – bevestigt de opleiding in de gemaakte keuzes ten aanzien van het competentieprofiel. Daarmee is op het niveau van opleidingsdoelstellingen de oriëntatie op het voor de projectmanager relevante werkveld geborgd. De studenten combineren studie met werk. De opleidingsvraag van de student is vaak direct gekoppeld aan de individuele werksituatie en het carrièreperspectief in die werksituatie. In die zin is de vraag naar de relevantie van het onderwijs voor de beroepspraktijk heel concreet en individueel door de student en zijn directe beroepsomgeving beantwoordbaar. De wijze waarop de opleiding de beroepscompetenties in samenspraak met het beroepenveld heeft uitgewerkt, beoordeelde het auditteam reeds als voldoende (zie 1.1.). 1.3.3. Voor het overige blijkt de ‘Oriëntatie HBO’ ook uit het programma van de opleiding. Zie daarvoor de bevindingen onder facet 2.1.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 14
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De eindkwalificaties van de opleiding voldoen aan het niveau Master zoals weergegeven in de Dublin Descriptoren. Het competentieprofiel van de opleiding MPM is in samenspraak met het beroepenveld opgesteld. Voor advisering omtrent het opleidingsprofiel en de competenties is de opleiding voornemens een Raad van Advies op te richten. De eindkwalificaties sluiten goed aan bij de taken en verantwoordelijkheden van de toekomstig projectmanager. De opleiding volgt de actuele ontwikkelingen in het beroepenveld via contacten in het werkveld, via lidmaatschap van beroepsverenigingen, via internationale netwerken en via werkgevers van studenten.
SAMENVATTEND OORDEEL “DOELSTELLINGEN OPLEIDING”: VOLDOENDE Het auditteam beoordeelt het Onderwerp ”Doelstellingen Opleiding” als voldoende.
De opleiding heeft haar competentieprofiel gebaseerd op het profiel dat op internationaal niveau door de beroepsvereniging (IPMA) is vastgesteld. De eindcompetenties van de opleiding voldoen aan het niveau Master en corresponderen in voldoende mate met de kerntaken van een projectmanager. De opleiding MPM volgt de actuele ontwikkelingen in het beroepenveld. Over actuele ontwikkelingen in het beroepenveld wordt zij o.a. geïnformeerd door een consortium. Met dit consortium heeft zij onder meer het opleidingsprofiel, de competenties en het curriculum besproken. Na oprichting van de Raad van Advies zal de Raad deze taak overnemen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 15
Onderwerp 2: Programma Dit onderwerp kent zes facetten: 1. Eisen HBO/WO; 2. Relatie tussen doelstellingen en programma; 3. Samenhang programma; 4. Studielast; 5. Instroom; 6. Duur.
Facet 2.1. Eisen HBO Criteria Het facet ‘Eisen HBO’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: HBO Vindt kennisontwikkeling door studenten plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontwikkeld studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek? Heeft het programma aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline? Waarborgt het programma de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft het aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk?
Bevindingen Inleiding – overzicht programma De opleiding heeft in het aanvraagdossier een schematisch weergave van het programma gegeven. De volgende cursussen komen in de opleiding aan bod: Tabel 1. Overzicht cursussen Technical competences Advanced methods of project management Scope, issue and quality management Project planning and structuring Risk and opportunity management Stakeholder management & project governance Behavioral competences Project management skills Leadership and teamwork Management of change Contextual competences Sustainability in projectmanagement Strategic management Budgeting and business case management Program and Portfolio management Scientific competences Research methods and techniques A and B Thesis completion workshop Thesis Totaal
EC
12,5
21%
EC
12,5
21%
EC
15
25%
EC
20
33%
EC
60
100%
Een gedetailleerde beschrijving van alle cursussen is terug te vinden in de cursuswijzers. Opleidingsprogramma – openingen naar de beroepspraktijk 2.1.1. Het programma laat veel verbanden zien met de beroepspraktijk. De opleiding is sterk gefocust op het aanleren van relevante beroepsvaardigheden. In dit licht is de aansluiting bij de ICB 3 van belang. Het gaat om competenties en daarbinnen te onderscheiden vaardigheden zoals zij door de beroepsgroep zelf geïdentificeerd zijn. 2.1.2. Verder geldt dat studenten beschikken over een relevante werkplek. Belangrijk in dit verband is de constatering dat het deeltijdprogramma de werkomgeving van de student als een van de uitgangspunten hanteert bij de programmering van het binnenschools curriculum.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 16
Studenten brengen hun eigen werkervaring in als professionele vraagstukken. Zij zijn tijdens de opleiding immers werkzaam binnen projecten in hun eigen organisatie. Tijdens de colleges en opdrachten kunnen zij zelf verbindingen leggen vanuit en naar de praktijk. De begeleiding en de opdrachten zijn er ook op gericht op dat te bevorderen. Op deze wijze vindt er een actieve kenniscirculatie plaats tussen werkplek en leeromgeving. Voorbeelden van opdrachten die de student in zijn werkomgeving moet uitvoeren, zijn: Leadership and teamwork: an individual written assignment concerning project leadership and teamwork in the student's work environment. The assignment consists of an inventory around leadership and team culture in the student’s work environment based on well defined criteria in order to give a judgment of the effectiveness related to project management. The goal of the assignment is to come up with valuable recommendation for improvement. Strategic Management: an individual, written, open book case examination, in which the student is asked to apply the strategic management theories on a real (business) life case situation. Scope, Issue & Quality Management: a qualitative analysis of project Scope, Issue & Quality Management Practices in the student’s own company: the CEO (Chief Executive Officer) within your own company is considering undertaking measures towards the improvement of the project Scope, Issue and Quality Management Practices. First he requires your advice on the appraisal of the benefits of such an undertaking and suggestions on how you would propose the desired situation to be. Identify and propose the unique company or current project management practices, as they occur in your company. Risk & Opportunity Management: gather models and materials that are specifically used in your industry to support risk management. Prepare a presentation to the other students to teach them the basics of the models used in your industry. This presentation should, based on those models, “sell” risk management to an audience of tactical management. 2.1.3. Kwaliteitsborging werkomgeving Er wordt met studenten een intakegesprek gehouden waar o.a. de eis aan bod komt dat studenten een ondersteunende werkomgeving dienen te hebben. Het auditteam heeft gevraagd hoe dit wordt bewaakt. De opleiding heeft aangegeven dat zij toetst of de kandidaat in een voldoende rijke werkomgeving zit, aan de hand van een motivatiepaper en door middel van een check op de begeleiding en facilitering door de werkgever. Om te toetsen of de student tijdens de studie voldoende wordt gefaciliteerd door de werkgever is er vanuit de opleiding geregeld contact met de leidinggevende c.q. de beoogde bedrijfsbegeleider. Deze laatste stelt de student in staat en coacht hem om competentiegericht te kunnen leren. Vakliteratuur/studiemateriaal 2.1.4. Het studiemateriaal bestaat voor een deel uit vakliteratuur. Die is deels (en bewust) theoretisch en wetenschappelijk van karakter, maar deels ook op de praktijk gebaseerd c.q. daar op gericht. Verder dragen docenten, maar ook studenten, in de cursussen studiemateriaal uit de praktijk aan, vaak in de vorm van cases. Het auditteam heeft inzage gehad in het door de opleiding gehanteerde studiemateriaal. Naar het oordeel van het auditteam is het gebruikte materiaal relevant, actueel, werkvelddekkend en op hbo masterniveau. Wetenschappelijke oriëntatie (zie ook 2.1.10 en 2.1.11) 2.1.5. Toegepast onderzoek en (daaraan gekoppelde) praktijkopdrachten vormen het hart van de opleiding. Competenties op dit terrein zijn bewust toegevoegd, omdat de ICB 3 daarin niet (voldoende) voorziet. De aanpak is als volgt: Studenten oefenen binnen beide cursussen Research methods and techniques (A en B) met alle stappen van de volledige onderzoekscyclus. Studenten brengen het geleerde in praktijk binnen de cursus Sustainability in projectmanagement. In het kader van de masterthesis voeren studenten zelfstandig een onderzoek uit. De opbouw van het curriculum weerspiegelt dat als volgt: In blok 1 wordt meteen al een cursus Research methods and techniques aangeboden. Dat bevordert een juiste oriëntatie van studenten. Gedurende de hele opleiding (tot aan de thesisfase) loopt de cursus Sustainability in projectmanagement waarin de component toegepast onderzoek centraal staat en door
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 17
-
studenten ook wordt toegepast. Voorafgaand aan de thesisfase is de tweede Research methods and techniques gepland. Onderdeel van de thesisfase is Thesis completion workshop die studenten ondersteunt en een die een extra waarborg biedt voor de onderzoekskwaliteit. Het thesisonderzoek dient zelf ook weer een bijdrage te leveren aan kennis- en expertiseontwikkeling voor het beroep. Elke thesis mondt daarom uit een – op het onderzoek gebaseerd – artikel.
De onderzoekslijn is met 27,5 EC (twee specifieke cursussen, toepassingsgerichte lintcursus en thesis, inclusief workshop) sterk vertegenwoordigd in het programma (45% van alle EC). De overige cursussen bouwen deels voort op onderzoeksgegevens en bieden de student mogelijkheden om onderzoeksthema’s voor de thesis te verkennen. Interactie docenten – werkveld 2.1.6. Het programma wordt ontwikkeld en uitgevoerd door docenten die een sterke relatie met de beroepspraktijk hebben. Alle docenten – m.u.v. de docent Research Methods and techniques, omdat daar de academische discipline centraal staat – zijn of waren tot voor zeer kort werkzaam in (of voor) de beroepspraktijk. Binnen de docentengroep is er grote en actuele ervaring met het type projecten waar de opleiding betrekking op heeft (zie voor verdere toelichting facet 3.1) Ook voorziet het programma in de inzet van gastdocenten. De docenten kunnen voorstellen voor gastdocenten doen waarbij de opleiding aangeeft dat deze expert op hun betreffende vakgebied moeten zijn. Bovendien vindt overleg met de lector plaats waarbij onder andere wordt gekeken naar het aantal (en het soort) publicaties dat de gastdocenten op hun naam hebben staan en naar hun positie in het werkveld en/of vakgebied. 2.1.7. De lector Business, ICT en Innovatie heeft een actieve rol in de ontwikkeling en de uitvoering van het opleidingsprogramma. Hij heeft een sterke relatie met de beroepspraktijk en is in staat actuele ontwikkeling op de voet te volgen. Zo maakt hij deel uit van het internationale ISO standardization committee dat het initiatief heeft genomen om te komen tot een ISO-richtlijn voor projectmanagement (ISO 21500, die naar verwachting in 2011 zal verschijnen). De lector kan op deze wijze niet alleen de ontwikkelingen in de beroepspraktijk op de voet volgen; hij kan er mede richting aan geven. Interactie opleiding - werkveld 2.1.8. Op facultair niveau wordt de interactie met het werkveld vormgegeven door de werkveldverkenningen die de FEM-instituten doen waarbij zij de arbeidsmarktbehoeften binnen hun domein nagaan. Om verder zicht te krijgen op verschillende trends heeft de FEM daarnaast mechanismen als JVW (Jaarlijkse Verkenningen van het Werkveld) en PIAF (Periodieke Inventarisatie Afstudeerverslagen). Daarnaast ontwikkelt de FEM eens per vijf jaar in samenwerking met het beroepenveld toekomstscenario’s om het onderwijs beter op mogelijke ontwikkelingen te kunnen afstemmen. 2.1.9. De opleiding heeft meermalen overleg gehad met een consortium van grote dienstverlenende bedrijven (zie ook facet 1.1). Na de accreditatie van de opleiding zal een Raad van Advies worden opgericht die gevraagd en ongevraagd advies geeft over alle voor de beroepspraktijk relevante aspecten van het programma. Daarnaast zal er een ‘onderzoeksplatform’ worden opgericht waarin betrokken organisaties (consortiumpartners, maar ook andere bedrijven) een inbreng hebben bij het identificeren van onderzoekslijnen en daaraan gekoppelde onderzoeksvragen. Lectoraten 2.1.10. In de koppeling van het onderwijs met het bedrijfsleven spelen de lectoraten een belangrijke rol. De FEM beschikt over een kenniscentrum ‘Innovatie en Business’ (InnBus), waarin zes inhoudelijk bij elkaar passende lectoraten zijn ondergebracht. Kenniscentrum en lectoraten zijn duidelijk gepositioneerd binnen de faculteit. Zij sluiten aan bij maatschappelijke trends en bij de behoeften van de verschillende opleidingen en kunnen volgens het auditteam beschouwd worden als een ‘aanjager’ van innovatie. Het Kenniscentrum organiseert verschillende projecten en
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 18
activiteiten in samenwerking met bedrijfsleven, beroepsverenigingen en met collega kenniscentra, binnen en buiten de HU. 2.1.11. Bij de masteropleiding PM is het lectoraat Business, ICT en Innovatie nauw betrokken. Projectmanagement is bij het ontwerpen van dit lectoraat als een specifieke onderzoekslijn benoemd. Dat lag voor de hand, omdat vooral in die driehoek (Business, ICT en Innovatie) projectmanagement als kerncompetentie van zakelijke dienstverlening duidelijk zichtbaar is geworden. Binnen deze onderzoekslijn zijn o.a. de volgende activiteiten ontwikkeld: Ontwikkeling van een minor Projectmanagement die duidelijk in een behoefte bleek te voorzien en het afgelopen jaar met 28 studenten succesvol heeft gedraaid (Inschrijving voor 2008-2009 wederom 28 studenten) Ontwikkeling van de keuzecursus projectmanagement in de Master of Informatics. Uitvoering van het onderzoek Projectmanagement 2027 waarin de toekomstige ontwikkeling van de competenties van de projectmanager zijn onderzocht. De bevindingen zijn op het najaarscongres van de beroepsvereniging (IPMA Nederland) in november 2007 gepresenteerd. Uitbouw van het netwerk binnen de beroepspraktijk met dienstverlenende bedrijven en met deelname aan de IPMA programmagroep Professie en Hoger Onderwijs. Betrokkenheid bij een initiatief om te komen tot een Nationale onderzoeksagenda projectmanagement (deze is nu nog in ontwikkeling). Diverse publicaties in op professionals gerichte vakbladen en twee geaccepteerde papers op het IPMA wereldcongres. Deelname aan het internationale ISO standardization committee dat de ISO richtlijn op het gebied van projectmanagement ontwerpt. Hiermee wordt ook het internationale netwerk versterkt. Hiernaast zijn er ook concrete voornemens om projectmanagement als afstudeerrichting binnen de FEM opleiding Business Management te implementeren. Ook vormt het thema projectmanagement de ‘brug’ die vanuit het lectoraat Business, ICT en Innovatie wordt geslagen naar de Master Facility Management / Real Estate. Deze activiteiten illustreren dat studie MPM uitdrukkelijk is geborgd in de onderzoeks- en netwerkactiviteiten van het lectoraat BII en dat in het onderwijs met de minor en de implementatie in het bachelor onderwijs, de MPM ook een logisch assortiment vormt.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Het programma laat zien, dat de opleidingsstructuur openingen biedt naar de beroepspraktijk. De ontwikkeling van beroepsvaardigheden wordt in de eerste plaats geborgd door de aansluiting bij ICB 3, waardoor de student competenties en daarbinnen te onderscheiden vaardigheden verwerft, zoals zij door de beroepsgroep zelf geïdentificeerd zijn. De deeltijdstudent staat reeds in direct contact met de beroepspraktijk. De afstemming op en relevantie van de specifieke beroepssituatie van de student wordt goed in beeld gebracht en geborgd. Er is een sterke wisselwerking tussen de individuele beroepspraktijk van de student en de leeromgeving. Zo wordt in opdrachten concreet aansluiting gezocht bij de werksituatie en leiden ervaringen van studenten tot aanpassing en vernieuwing in het programma. Kennisontwikkeling vindt plaats via studiemateriaal dat relevant, actueel, werkvelddekkend en op hbo masterniveau is. Het opleidingsprogramma is (en wordt) ontwikkeld door docenten met een sterke relatie met het beroepenveld. Vrijwel alle docenten zijn tevens actief in de praktijk. Actuele ontwikkelingen binnen het domein van Project Management vinden hun weg in het programma dan ook via de inbreng van docenten. Het opleidingsprogramma wordt daarnaast mede uitgevoerd door gastsprekers. MPM onderhoudt structurele contacten met het werkveld en dat leidt op programmaniveau tot concrete input vanuit dat werkveld. De JVW en PIAF zijn volgens het auditteam goede instrumenten om te garanderen dat het onderwijsprogramma voldoende afgestemd is op de beroepspraktijk.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 19
Kenniscentrum en lectoraten zijn duidelijk gepositioneerd binnen de faculteit. Zij sluiten aan bij maatschappelijke trends en bij de behoeften van de verschillende opleidingen en kunnen volgens het auditteam beschouwd worden als een ‘aanjager’ van innovatie. Het betrokken lectoraat (Business, ICT en Innovatie) heeft een belangrijke rol bij de opleiding MPM en levert onder meer via onderzoek een bijdrage aan kennisontwikkeling en –circulatie.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 20
Facet 2.2. Relatie tussen Doelstellingen en Programma Criteria Het facet ‘Relatie tussen Doelstellingen en Programma’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Weerspiegelen het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding? Zijn de te bereiken eindkwalificaties aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma?
1
X
X
X
X
2
X
X
X
X
3
X
X X
5
X
X
6
X
X
X
7
X
X
X
8
X
X
X
X
X
X
9
12
Thesis
X
X X
11
Techniques
X X
4
10
Research Methodes and
Manag.
Sustainability in Project
Manag.
Budgeting and Business Case
Program and Portfolio Manag.
Strategic Manag.
Leadership and Teamwork
Manag. of Change
Project Manag. Skills
Governance
Stakeholder Manag. & Project
Risk and Opportunity Manag.
Structuring
Project Planning and
Scope/Issue/Quality Manag.
Manag.
Advanced Methodes of Project
Bevindingen Competentiematrix 2.2.1. De opleiding heeft de verdeling van de eindkwalificaties over de verschillende cursussen inzichtelijk gemaakt in een matrix. Hieronder geven wij deze matrix weer:
X
X
X X
X X
X
X
X
X
X
De matrix maakt inzichtelijk dat in het opleidingsprogramma alle eindkwalificaties aan bod komen. Leerdoelen van programmaonderdelen in relatie tot de eindkwalificaties 2.2.2. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma. Dit blijkt uit de cursuswijzers. Elke cursuswijzer bevat een verwijzing naar: de eindkwalificaties die daarin aan de orde komen; een verwijzing naar de competenties die daarvan onderdeel uitmaken; concrete leerdoelen. Verder biedt de cursuswijzer een omschrijving van de inhoud (inclusief literatuur) en de opbouw van de cursus, de plaats van de cursus in het curriculum, de samenhang met andere modules, de vereiste voorkennis, de studielast, werkwijze en toetsing. Het auditteam heeft inzage gehad in deze cursuswijzers. Ter illustratie geven wij een voorbeeld van de invulling van competenties en leerdoelen van de cursus Sustainability in Project Management.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 21
The course adds the sustainability insights to basically all competences and courses of the master. Specifically these insights reflect in: Technical Competences The students is capable of successfully managing (complex, large scale and strategy-critical) projects within their context of programs, portfolios, organizations, stakeholders and society, taking into consideration the project’s economic, environmental and social impact. - The project manager recognizes and appreciates the impact, criteria and conditions of project success in the eyes of the interested parties, especially regarding environmental, social and economical sustainability. - The project manager recognizes and understands the goals, requirements and conditions of the project, especially regarding environmental, social and economical sustainability. - The project manager recognizes and understands the risks of the project and manages these adequately. - The project manager understands the quality aspects of both project result as project execution and manages the realization of these aspects. - The project manager qualifies, selects and contracts suppliers to the project, with regards to their environmental, social and economical sustainability. - The project manager plans, collects, archives and analyzes the project documentation and information, also with regards to future compliancy to sustainability regulations. Behavioral competences The student has the personal, interpersonal and managerial skills to effectively and efficiently manage people and teams of people working in or contributing to projects, while recognizing and respecting different cultures and value systems. - The project manager recognizes the beliefs and values of team members and interested parties and respects these. - The project manager understands ethic and moral values and acts accordingly. Contextual competences The student has consummate knowledge of and profound insight into the economical, environmental and social considerations that can influence an organization’s strategy and activities, is aware of possible ethical issues and is capable of advising an organization on the reflection of these considerations in its (portfolio of) programs and projects. The student can understand, review and contribute to the justification of a project in the context of an organization’s strategic objectives and goals and economical, environmental and social considerations. - The project manager understands the rationale for the project and is aware of the organizational and societal context of the project. - The project manager understands the causes of developments and the effects of actions in the project and is able manage these relations effectively. - The project manager is aware of health, security, safety and environmental aspects of the project and manages these adequately. - The project manager is aware of legal, compliancy and liability aspects of the project and manages these adequately. Scientific competences The student is capable of planning and conducting scientifically based research. The student is capable to develop authentic research based contributions to the body of knowledge on project management. Leerdoelen The student knows the main concepts of sustainability. The student knows the laws, regulations and standards in the field of environmental sustainability The student knows the laws, regulations and standards in the field of social sustainability The students can apply this knowledge in an impact analysis The students can advise on sustainability aspects of an organizational strategy
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 22
The student can perform the different phases of a research process and report on that in a research paper
Op basis van de competentiematrix en de beschrijving van de cursussen is gebleken, dat ieder programmaonderdeel gericht is op een leerdoel (het verwerven van een of meer kerncompetenties) waaraan individueel of in groepsverband wordt gewerkt. In termen van niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen bestrijkt het totaal aan leerdoelen van de verschillende onderwijseenheden en modules alle eindcompetenties. Het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding 2.2.3. In de gehele opleiding is de relatie studie en (het werk in) het eigen bedrijf een belangrijk onderwerp. Studenten passen de geleerde kennis en vaardigheden toe in het werk, brengen vragen uit het werk in de opleiding in en kiezen studieonderwerpen die voor de eigen werksituatie relevantie hebben. Hierdoor wordt de student versterkt in zijn leervermogen en ervaart de werkomgeving direct effect van de studie. Dit stelt uiteraard eisen aan de werkomgeving van de student; de intakeprocedure ziet daar op toe (zie ook facet 2.5). De vraag van het beroepenveld en die van de student staan centraal in deze opleiding, waarbij voorwaarden gesteld wordt aan het niveau van de vraagstelling en aan de methodologie die wordt ingezet om de vragen te beantwoorden. Studenten zijn degenen die de verbinding leggen tussen de vraag van het beroepenveld en de competenties die zij zelf ontwikkelen. Differentiatie van persoonlijke leerdoelen is mogelijk binnen de verschillende opdrachten die studenten uitvoeren en in de afstudeerfase. 2.2.4. De inhoud en werkvorm van elk programmaonderdeel zijn zodanig, dat het realiseren van elk leerdoel voor studenten haalbaar is. De MPM is competentiegericht en geeft dit vorm door: vakinhoudelijke cursussen die primair kennisgericht zijn, maar waarin ook aandacht wordt besteed aan vaardighedenontwikkeling; opdrachten en projecten die als geïntegreerd onderdeel van de lesstof en de toetsing individueel of groepsgewijs worden uitgevoerd; vaardighedencursussen die specifiek op de ontwikkeling van professionele vaardigheden en op academische vaardigheden gericht zijn; persoonlijke coaching, waarin de persoonlijke omstandigheden (werksituatie, loopbaanontwikkeling), ambities en houdingen van de student aan de orde komen. Met dit model worden in de Master of Informatics goede ervaringen opgedaan. Concreet betekent dit dat het leerproces wordt vormgegeven met een blended model van: Classroom teaching (hoor-, instructie, werk-, responsiecollege). Deels gaat het hierbij om overdracht van kennis door de docent, maar het gaat ook om kennisuitwisseling tussen studenten onderling. Dit is een belangrijk instrument omdat de expertise en praktijkervaring van docenten en ook studenten deels voor loopt op de geconsolideerde inzichten vanuit de literatuur. Het hoorcollege is een van de meest geschikte werkvormen om actuele kennis over te dragen en in een context te plaatsen. Assignments (opdrachten, individueel en groepsgewijs); het gaat om: - Binnenschools uit te werken opdrachten. - Buitenschoolse opdrachten: • Binnen het bedrijf waar de student werkt. • Binnen andere bedrijven of organisaties. Individuele coaching en intervisie. De opleiding voorziet in coaching en begeleiding van de studenten binnen de cursus Project management skills. Daar staan de gedragscompetenties centraal en juist voor de ontwikkeling daarvan zijn begeleiding en intervisie bevorderlijk. Docenten zijn daarnaast beschikbaar voor consultatie en overleg in het kader van de uitvoering van de assignments. Binnen een elektronische leeromgeving. De opleiding zorgt voor een MS Sharepoint omgeving waarbinnen cursusinformatie, roosters, cursusmaterialen, literatuur, weblinks, discussiefora, begrippenlijsten, etc. worden gedeeld. Consultatie, samenwerking en feedback zijn zo goed
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 23
mogelijk zonder afhankelijk te zijn van fysiek contact of spreekuren. 2.2.5. De toetsing van de cursussen bestaat uit een combinatie van een tentamen (waarin vooral kennis en inzicht, maar ook toepassing, getoetst wordt) en een of meer praktische opdrachten. Er is daarbij sprake van groepsopdrachten, maar bij de beoordeling wordt altijd ook de individuele bijdrage betrokken. De relatieve weging van de verschillende onderdelen van de toetsing is in elke cursuswijzer opgenomen. Voor de toetsing van de thesis geldt een aparte procedure die is beschreven in een aparte cursuswijzer.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: In het aangeboden programma komen alle te ontwikkelen (eind)competenties aan bod. Het programma is een adequate concretisering van de eindcompetenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De beschrijving van de opzet van modulen en de hierop volgende uitwerking in leerdoelen, programma, opdrachten en literatuur is voldoende helder en overzichtelijk. De leerdoelen, zijn aantoonbaar af te leiden van de eindkwalificaties en de doelstellingen van de opleiding MPM, waarbij een goede balans is gevonden tussen de leeromgeving van de student en zijn werkomgeving. In de gehele opleiding is de relatie studie en (het werk in) het eigen bedrijf een belangrijk onderwerp. De opdrachten anticiperen expliciet op de eisen welke in het beroepenveld worden gesteld. De inhoud en werkvorm van elk programmaonderdeel zijn zodanig, dat het realiseren van elk leerdoel voor studenten haalbaar is.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 24
Facet 2.3. Samenhang Programma Criterium Het facet ‘Samenhang Programma’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het beoogde programma inhoudelijk samenhangend? Bevindingen 2.3.1. Centrale ‘dragers’ in het curriculum zijn de lintcursussen Sustainability in projectmanagement en Project management skills. Voedend daaraan zijn afzonderlijke cursussen die bepaalde methoden en technieken behandelen. Verticale samenhang 2.3.2. Vier ‘rode lijnen’ zorgen voor samenhang tussen de verschillende cursussen van de MPM. Hieronder geven wij een beschrijving van deze lijnen. A. Inhoudelijke lijn: duurzaam projectmanagement De vakinhoud van de master is gebaseerd op de competenties van de project manager conform de IBC 3 van IPMA (technische competenties, gedragscompetenties en contextuele competenties). Daar heeft de opleiding als vierde groep onderzoekscompetenties aan toegevoegd. Daarmee is de inhoudelijke invulling van het programma geduid. De ‘inkleuring’ die aan deze competenties zal worden gegeven, is die van projectmanagement in de context van de organisatie en van de maatschappij waarbinnen projecten uitgevoerd worden. Projecten worden daarbij niet beschouwd als realisaties van technische systemen, maar als veranderprocessen binnen organisaties, met alle aspecten die daar intern en extern bij komen kijken. Intern betreffen deze aspecten o.a. de beïnvloeding van menselijk gedrag, de veranderkundige aspecten die hiermee samenhangen en de relatie tussen het project en haar organisatorische omgeving. Extern betreffen deze o.a. de bijdrage die het project heeft aan de realisatie van een strategie, maar ook de maatschappelijke, economische en sociale effecten van het project en de strategie. Binnen de opleiding worden dus zowel het inside-out als het outside-in perspectief op projecten belicht waarbij duurzaamheid in de zin van ‘bestendige verandering met afweging van maatschappelijke, economische en sociale aspecten’ voorop staat. B. Praktijklijn: praktijkgericht onderwijs Bij de behandeling van theoretische inzichten wordt altijd de praktische toepassing en implicaties (Wat kan ik ermee in de praktijk?) belicht. Zo mogelijk worden bij toetsing (project, paper, etc.) ook toepassingen in een werkomgeving betrokken. Gedurende de hele opleiding wordt parallel aan de theoretische vorming aandacht besteed aan de gedragsvaardigheden van de student in de cursus Project Management Skills. C. Onderzoekslijn: praktijkgericht onderzoek Het onderzoek binnen de opleiding voldoet methodisch aan de eisen van wetenschappelijk onderzoek op masterniveau. Qua inhoud richt het onderzoek zich op vraagstukken die geboren zijn uit, of verankerd zijn in de beroepspraktijk. Dit kunnen zowel vraagstukken zijn van individuele organisaties, als van de gehele beroepsgroep. Het onderzoek draagt bij aan de ontwikkeling van de body of knowledge over projectmanagement, projecten en projectmatig veranderen en versterkt het evidence based werken binnen de beroepsgroep. De samenhang in de opbouw van deze lijn in het programma is in dit verband als volgt gewaarborgd: de opleiding start (in blok 1) met een cursus Research methods and techniques. Gedurende de hele opleiding (tot aan de thesisfase) loopt de lint cursus Sustainability in projectmanagement waarin de component toegepast onderzoek centraal staat en door studenten ook wordt toegepast. Voorafgaand aan de thesisfase is de tweede Research methods and techniques gepland. Onderdeel van de thesisfase is Thesis completion workshop die studenten ondersteunt en een die een extra waarborg biedt voor de onderzoekskwaliteit.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 25
D. Ondersteunende lijn: kennisdeling in een moderne leeromgeving Voor een effectief leerproces is een goede en ondersteunende leeromgeving van groot belang. Het leerproces wordt vorm gegeven met een blended model van classroom teaching, assignments, individuele coaching en intervisie binnen een elektronische leeromgeving. De classroom teaching heeft naast de overdracht van kennis van docent naar student ook de functie van kennisuitwisseling tussen studenten onderling. Door de werkervaring en inzichten van de studenten vormen ook zij een bron van kennis, inzicht en inspiratie voor collega-studenten. De individuele coaching en intervisie is onderdeel van de cursus Project Management Skills. Het elektronische platform voor de opleiding bestaat uit een MS Sharepoint omgeving waarbinnen cursusinformatie, roosters, cursusmaterialen, literatuur, weblinks, discussiefora, begrippenlijsten, etc. worden gedeeld. Dit kennisplatform richt zich expliciet ook op de kennisdeling. Horizontale samenhang 2.3.3. Per module krijgt de student een cursuswijzer waarin aangegeven staat welke competenties de student moet verwerven, welke opdrachten gemaakt moeten worden om deze competenties te verwerven, wat de plaats van de module in het curriculum is en wat de relatie is met de overige vakken. Op deze wijze wordt voorkomen dat het curriculum een optelsom wordt van losse vakken en de opleidingslijnen geen samenhang vertonen. Tijdens de audit is het auditteam nagegaan waarom de opleiding gekozen heeft voor de volgorde van modulen, zoals nu in het curriculum het geval is. Een andere volgorde van modulen was ook denkbaar geweest. De wijze waarop het curriculum is opgebouwd, is een bewuste keuze geweest en de uitkomst van discussies die gevoerd zijn tijdens docentenbijeenkomsten. Hierbij zijn vragen aan de orde gekomen als: hoe bouw je nu het curriculum op? Wat bouwt voort op wat? Welke voorkennis is voor welk vak vereist en wat heeft dat voor consequenties voor de volgorde? Via een doordacht proces is dit de volgorde waar alle docenten zich aan kunnen conformeren. Het auditteam kan zich vinden in de gekozen opbouw. 2.3.4. Per module zijn er thema’s geformuleerd die in het blok worden behandeld. Deze thema’s komen in sommige gevallen terug bij andere modules. Zo komen bij de module Strategic Management de volgende thema’s aan bod: (1) Leadership; (2) People management; (3) Analyses of the business environment; (4) Mission, vision, strategy; (5) Corporate culture; (6) The role of (Information) Technology, and (7) Consolidation and organization. Deze zelfde thema’s zien we tevens terugkomen bij de module Leadership and Teamwork. Bij Management of Change worden weer andere thema’s behandeld, te weten: (1) Irritional Mechanisms; (2) Change Colours and elements of planned change; (3) Diagnoses for change; (4) Culture; (5) Politics and power; (6) Sustainable change, and (7) Interventions for sustainable change. Door thema’s te benoemen die gedurende de weken behandeld zullen worden, is er sprake van een zekere opbouw per module. Samenhang tussen het binnen- en buitenschoolsprogramma 2.3.5. De programma’s van de deeltijdopleidingen zijn toegesneden op studenten die naast hun werk willen studeren. Kenmerkend voor de opleidingen is dus dat relevant werk in een voor het beroep relevante organisatie wordt gecombineerd met het volgen van beroepsonderwijs. Omdat het studieprogramma vanuit beroepsvaardigheden is ontwikkeld, sluiten de theorie- en de praktijkcomponent van de opleiding prima op elkaar aan.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 26
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Centrale ‘dragers’ in het curriculum zijn de lintcursussen Sustainability in projectmanagement en Project management skills. Voedend daaraan zijn afzonderlijke cursussen die bepaalde methoden en technieken behandelen. In het curriculum heeft de opleiding op inzichtelijke wijze de samenhang in het programma nader geconcretiseerd door vier opleidingslijnen: een inhoudelijke lijn, een praktijklijn, een onderzoekslijn en een ondersteunende lijn. Door de opbouw via deze vier lijnen wordt zowel de verticale als de horizontale samenhang binnen het programma bevorderd. Het programma is zodanig opgezet, dat de verschillende modulen opgebouwd zijn rondom thema’s. Deze thema’s komen in verschillende modulen terug en weerspiegelen de verschillende aspecten gerelateerd aan het beroep van de Project Manager. De samenhang tussen binnen- en buitenschools leren is gewaarborgd door de specifieke aard van het deeltijdonderwijs, waarbij het studieprogramma vanuit beroepsvaardigheden is ontwikkeld.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 27
Facet 2.4. Studielast Criterium Het facet ‘Studielast’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het beoogde programma studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen? Bevindingen Spreiding 2.4.1. De opleiding MPM volgt net als de faculteit het hogeschoolbeleid rond studielast en studeerbaarheid. Het onderwijs wordt gelijkmatig verdeeld over het studiejaar. De studielast is per blok en per onderdeel binnen elk blok vastgesteld in termen van studiepunten. De opleiding volgt het HU-beleid van vier onderwijsblokken, gevolgd door organisatieweken en een toetsweek, waardoor de studielast gelijkmatig wordt verdeeld over het studiejaar. In de opbouw van het curriculum zijn cursussen vanuit de vier verschillende categorieën (techniek, gedrag, context, onderzoek) zo gespreid dat in een blok altijd twee cursussen uit een verschillende categorie worden aangeboden, met het oog op afwisseling. Studielast 2.4.2. In het voorjaar van 2008 heeft de HU besloten tot standaardisering van de omvang van onderwijseenheden in eenheden van 5 EC. In het ontwerp van de Master Project Management is deze richtlijn gevolgd, waarbij wel is gekozen om per blokperiode te zorgen voor diversiteit in de aangeboden collegestof door per blok de 5 EC in twee cursussen aan de studenten aan te bieden. De 5 EC worden derhalve pas dan toegekend als beide cursussen, ieder met een eigen toetsmoment, met een voldoende zijn afgelegd. De beide cursussen zullen eenzelfde weging hebben. In een blokperiode van 9 weken worden twee vakinhoudelijke blokcursussen gevolgd (samen 5 EC) en worden tevens colleges gevolgd van de twee cursussen (Project Management Skills en Sustainability in Project Management) die als lint door de opleiding heen worden aangeboden, samen 5 EC. Per blok van 9 weken wordt derhalve een studielast van gemiddeld 7,5 EC gevolgd. Een EC staat voor ongeveer 28 uur studielast. Er wordt uitgegaan van een gemiddelde contacttijd bij de FEM van 6 uur per week (voor de blokvakken) + 12 uur per blok (voor de lintcursussen) en een totale gemiddelde studielast van 20 uur per week. In voorlichting aan potentiële studenten zal veel aandacht worden besteed aan een realistische inschatting van de tijd die het kost om een deeltijdstudie te doen. De specifieke activiteiten voor de opleiding en het werken aan de opdrachten in de eigen werksituatie vragen ongeveer 20 uur per week. Het uitvoeren en/of afronden van opdrachten zal in sommige gevallen meer inspanning vragen. Studenten dienen zich hier bewust van te zijn. De ervaring leer dat deeltijdstudenten over het algemeen erg gemotiveerd en kritisch zijn en graag extra inspanning leveren voor hun studie. Het auditteam heeft kennisgenomen van de verdeling van de studielast over de twee studiejaren, het aantal contacturen en overige studiebelastingsuren. Het auditteam is van mening dat de opleiding de studielast evenwichtig heeft gespreid en zorgt er voldoende voor dat het studieprogramma studeerbaar is. 2.4.3. Het gaat om een deeltijdopleiding die de student volgt op kosten van de werkgever. Voor deelname is het vereist dat de student op zijn werk bij (het management van) projecten betrokken is, dat de student door de werkgever gefaciliteerd wordt om deel te nemen aan onderwijsactiviteiten (waaronder het uitvoeren van opdrachten) en dat de student in de gelegenheid wordt gesteld om binnen het bedrijf aan een masterthesis te werken en daarvoor onderzoek te doen. Op die manier is sprake van een sterke (en wederzijds vruchtbare) relatie tussen werk en opleiding, hetgeen bevorderlijk is voor de studie. Het auditteam heeft kunnen vaststellen, dat de opleiding MPM een actieve rol zal gaan spelen bij het toetsen van de pedagogische en vakinhoudelijke relevantie van de werksituatie van de student.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 28
Er wordt bijvoorbeeld gecontroleerd of de student in zijn werkomgeving inderdaad de mogelijkheid krijgt om opdrachten uit te voeren binnen het bedrijf. Waar dat nodig is, wordt ingegrepen en aanvullende of vervangende voorzieningen getroffen. 2.4.4. Studiebegeleiding en –voortgangsregistratie De verantwoordelijkheid voor de studie en het leren komt, naarmate de student vordert in zijn studie, steeds meer bij de student zelf te liggen. Deze stuurt zijn eigen studie (competentieontwikkeling) en loopbaan, aansluitend bij zijn behoeftes, vermogens en interesses. Deze zelfsturendheid is een belangrijke vereiste voor het goed functioneren in de vaak complexe beroepspraktijk waar de student al in werkt. Door de kleinschaligheid van de opleiding zijn de contacten tussen studenten en docenten / management voldoende geborgd. Door een meer individuele relatie tussen student en opleiding, waarbij de student verantwoordt wat hij kan en waarbij hij zijn behoeftes kenbaar maakt en via de opleidingsmanager c.q. de coach feedback krijgt, signaleren student en opleiding sneller waar meer afstemming vereist is. Deeltijdstudenten hebben een baan en zijn voldoende mondig om problemen bespreekbaar te maken. De ‘lijnen’ tussen studenten en docenten/management zijn kort, waardoor op- en aanmerkingen betreffende de studielast snel op de juiste plaats binnen de organisatie terechtkomen. Indien de student door onvoorziene omstandigheden (onverwacht grote werkdruk op het eigen kantoor, of zwaarwegende persoonlijke omstandigheden die de studievoortgang belemmeren) toch studievertraging dreigt op te lopen, dan kan in voorkomende gevallen in overleg met de opleidingsmanager een aangepaste studieplanning worden afgesproken. Elke student heeft het recht om – indien nodig – een maximale studieduurverlenging van een jaar aan te vragen zonder dat daar aanvullende kosten aan verbonden zijn. Het auditteam heeft kennisgenomen van de begeleiding die de studenten vanuit de opleiding krijgen (zie voor een toelichting facet 2.4). Het auditteam is van mening, dat de opleiding er op een adequate wijze voor zorgdraagt, dat de studievoortgang van elke student zo optimaal mogelijk kan verlopen.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding heeft de studeerbaarheid van het programma voldoende in beeld. Per programmaonderdeel is de studielast vastgesteld in termen van EC’s. Door de vaste indeling wordt de student in staat gesteld zijn studie evenwichtig te spreiden over de perioden en de studiejaren. In de opbouw van het curriculum zijn cursussen vanuit de vier verschillende categorieën (techniek, gedrag, context, onderzoek) zo gespreid dat in een blok altijd twee cursussen uit een verschillende categorie worden aangeboden, met het oog op afwisseling. Het auditteam is van mening, dat de opleiding er op een adequate wijze voor zorg draagt, dat de studievoortgang van elke student zo optimaal mogelijk kan verlopen. De verantwoordelijkheid voor de studie en het leren komt, naarmate de student vordert in zijn studie, steeds meer bij de student zelf te liggen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 29
Facet 2.5. Instroom Criterium Het facet ‘Instroom’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Sluit het programma qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties5 van de instromende studenten: A. HBO-bachelor: VWO, HAVO, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek? B. WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse, HBO of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek? C. HBO- en WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie? Bevindingen Doelgroep 2.5.1. De doelgroep is door de opleiding, op basis van een marktverkenning, onderscheiden in de volgende drie segmenten: Professionals werkend binnen de (grote) zakelijke dienstverlening, die in de regio rond de hogeschool sterk vertegenwoordigd is. Voor betrokkenen is projectmanagement een carrièrestap en voor de organisaties is het een wervingsinstrument op de overspannen arbeidsmarkt. Qua omvang wordt dit marktsegment geschat op 6.000 tot 10.000 professionals. Professionals werkend als projectmanager binnen andersoortige (grote) organisaties. Hierbij kan gedacht worden aan grote publieke organisaties (provincie, ziekenhuizen, gemeenten) of bedrijven in de financiële, energie, industriële of handelssector. De omvang van dit marktsegment bedraagt minimaal 10.000 professionals. Zelfstandig werkende professionals (zgn. zzp’ers) die in zichzelf willen investeren. Gezien de ledenaantallen in Nederland van de beroepsvereniging IPMA (2.300) en PMI (700) kan dit marktsegment zeker op een omvang van minimaal 5.000 personen worden geschat. De MPM richt zich primair op het eerste en het tweede segment, omdat de organisaties hiervoor eenvoudig te identificeren zijn, het segment qua omvang voldoende potentie biedt en de organisaties in dit segment bereid zijn te investeren in de kwaliteit van de medewerkers. Het marktsegment van de zzp’ers zal niet specifiek worden benaderd, omdat dit segment versnipperd is en omdat voor deze doelgroep de (individueel te dragen) kosten voor de opleiding een belemmering kunnen vormen. De opleiding heeft als doelstelling een instroom van 20 studenten in 2010 en 2011, 25 studenten in de periode 2012-2014 en daarna een stabiele instroom van 30 studenten per kalenderjaar. Toelatingseisen 2.5.2. De opleiding heeft de volgende instroomeisen geformuleerd: Een vooropleiding op bachelorniveau: er zijn geen specifieke bacheloropleidingen op het terrein van projectmanagement; daarom is in beginsel elke bacheloropleiding toegestaan als waarborg van een zeker conceptueel niveau en studievaardigheden. Kennis van projectmanagement: als vooropleidingseis op dit vlak wordt daarom uitgegaan van IPMA-D niveau of Prince2 foundation. Dit zijn cursussen/certificeringen die in de doelgroep volledig bekend zijn. Ervaring met projectmanagement: er is minimaal twee jaar relevante werkervaring vereist; de relevantie heeft betrekking op ervaring met/in projecten die: organisatorisch van aard zijn, of ICT-technisch van aard, maar in beide gevallen met effect op de bedrijfsprocessen of de marktpropositie van de organisatie; een inhoudelijke context op HBO-niveau kennen. Goede (mondeling en schriftelijke) beheersing van de Engelse taal. Ondersteunende werkomgeving: De werkomgeving van de student biedt voldoende mogelijkheden om opdrachten, onderzoeken en de thesis op Master niveau uit te voeren. De student heeft vanuit de werkomgeving toegang tot relevante (onderzoeks)gegevens 5
Voor de Open Universiteit zijn deze instroomeisen niet van toepassing.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 30
-
voor de uitvoering van opdrachten, onderzoeken en de thesis. Vanuit de werkomgeving wordt een bedrijfsbegeleider aangesteld die de student in staat stelt en coacht om competentiegericht te kunnen leren. De bedrijfsbegeleider signaleert en informeert als de voortgang van het leerproces in gevaar dreigt te komen.
2.5.3. Werkervaring De opleiding richt zich op binnen projecten werkende professionals met een vooropleiding op bachelorniveau en drie tot tien jaar werkervaring. De bovengrens (van tien jaar werkervaring) dient er toe om een qua loopbaandynamiek enigszins homogene groep te creëren. Het auditteam heeft tijdens de auditdag uitgebreid gesproken over de eis omtrent de werkervaring. Er wordt een minimale werkervaring van twee jaar geëist, maar ook gesteld dat de opleiding zich richt op mensen met drie tot tien jaar werkervaring. Het auditteam heeft gevraagd waar nu precies de ondergrens ligt en wat voor soort werkervaring de kandidaten nu moeten hebben. Met betrekking tot de werkervaring geldt, dat het in alle gevallen moet gaan om kandidaten die ervaring hebben met projecten in het algemeen, in elk geval van de categorie ‘eenvoudig, kleinschalig en nietkritisch’. Voorts moeten zij qua functie, positie in de organisatie en doorgroeiperspectief nadrukkelijk werken in een context van complex, large scale and strategy-critical vraagstukken. Een van de docenten gaf tijdens de audit aan dat er tijdens het intakegesprek indicatoren (als vertaling van de toelatingseisen) zullen worden gehanteerd om het instroomniveau te toetsen bij het intakegesprek. Het auditteam heeft inzage gevraagd in deze indicatoren. M.b.t. de werkervaring en de ervaring met projectmanagement geldt het volgende: Uit het CV van de kandidaat blijkt dat sprake is van minimaal twee jaar relevante werkervaring. Daarbij wordt uitgegaan van fulltime jaren; bij een deeltijdbetrekking is een langduriger werkervaring vereist. De kandidaat heeft – zoals hierboven reeds is aangegeven – ervaring met projecten die organisatorisch of ICT-technisch van aard zijn, betrekking hebben op de bedrijfsprocessen of de marktpropositie van de organisatie en een inhoudelijke context op HBOniveau kennen. Dat impliceert al ervaring in de richting van complex, large scale and strategycritical. De kandidaat dient niet enkel ervaring te hebben als passief projectgroeplid, maar dient – bijvoorbeeld als (deel)projectleider – een verantwoordelijkheid voor het resultaat te hebben gedragen. Uiteraard moet het gaan om meer dan een eenmalige of incidentele ervaring met projecten. Projecten moeten min of meer kenmerkend zijn voor de functie en voor het bedrijfsonderdeel. Dat is niet eenvoudig getalsmatig uit te drukken, maar kan in een gesprek goed worden afgetast. De invalshoek daarbij is dat de aanwezige ervaring moet matchen met de ingangsverwachtingen van de opleiding, maar ook met de door het bedrijf beoogde functieontwikkeling. 2.5.4. Werkomgeving Betreffende de werkomgeving is het van belang dat de student een ondersteunende werkomgeving heeft. Of de kandidaat in een voldoende rijke werkomgeving zit, kan getoetst worden aan de hand van de motivatiepaper (zie hieronder) en in contact met de leidinggevende c.q. de beoogde bedrijfsbegeleider. Het feit dat de student ruimte moet krijgen om in de werkomgeving opdrachten te doen en onderzoeken uit te voeren, is een indicatie voor de aanwezigheid van een leercontext, maar is ook een indicatie voor het bedrijfsbelang bij de opleiding. De aanwezigheid van een bedrijfsbegeleider zorgt voor een ankerpunt in de organisatie en impliceert dat naast de student ook een andere functionaris meedenkt over voor het bedrijf zinvolle mogelijkheden voor opdrachten en onderzoek. Intakegesprek 2.5.5. De opleiding MPM richt zich op een specifieke deelmarkt, waarbij sprake is van een intakeprocedure om de opleidingsbehoefte vast te stellen, relevante beroepservaring van instromende studenten en waarbij een combinatie van werken en studeren mogelijk wordt gemaakt. Een intakegesprek is een vast onderdeel bij de aanmelding. Op deze wijze krijgt de opleiding een goed beeld van de kwaliteit van instromers. In dit gesprek worden de instroomeisen getoetst en komt de motivatie aan de orde. Ook wordt daarbij getoetst of de werkgever de kandidaat genoegzaam faciliteert, waarbij het enerzijds gaat om tijd voor de studie en daarnaast om het bieden van ruimte om binnen het bedrijf onderzoek te doen voor de masterthesis. Het is
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 31
overigens geen absolute verplichting om dat onderzoek in het eigen bedrijf te doen; de student moet wel de ruimte voor onderzoek krijgen. In de procedure zal worden opgenomen dat de kandidaat – voorafgaand aan het intake gesprek – een motivatiepaper opstelt waarin de kandidaat: zijn ervaring op een rij zet; reflecteert op zijn professionele ontwikkeling daarin; zijn beoogde vervolgontwikkeling schetst; deze vervolgens relateert aan mogelijkheden binnen zijn onderneming; leerpunten formuleert; in bijlagen (producten, verslagen, rapporten) de opbrengst zichtbaar maakt van de projecten waarin is gewerkt. Vrijstellingen/EVC 2.5.6. Vrijstellingen zijn mogelijk. De examencommissie kan, gegeven een advies van de lector, vrijstellingen geven indien de kandidaat kan aantonen de desbetreffende (eind)kwalificaties op masterniveau verworven te hebben. Sinds 2004 kent de Faculteit Economie & Management een onafhankelijke Bureau voor EVC. Bij ontbreken van een bachelor vooropleiding is toelating tot de opleiding op basis van een EVC (Erkenning van Eerder/Elders Verworven Competenties) mogelijk. Kandidaten met een afwijkende vooropleiding kunnen toch worden toegelaten, als uit een EVC-procedure blijkt dat zij door middel van cursussen en werkervaring over het vereiste beginniveau voor de opleiding beschikken. Nadat de student zich heeft aangemeld via het Centre for Business & Management, wordt er door het bureau voor EVC beoordeeld of de student toegelaten wordt tot de EVC-procedure. Toelating betekent alleen, dat de student kan deelnemen aan de procedure. Na aanmelding en toelating stelt de student een portfolio van beroepsproducten samen met hulp van het deelnamepakket voor de EVC-procedure. De gehele EVC-procedure is voldoende helder beschreven in de documentatie.
Oordeel:voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding MPM heeft een duidelijk beleid m.b.t. de instroom van studenten. Zij heeft een goed beeld van de beoogde doelgroep. Het programma van de opleiding is toegesneden op studenten die naast hun werk willen studeren. De opleiding heeft instroomeisen geformuleerd voor de instromende studenten. Deze zijn conform de daarvoor geldende wettelijke vereisten. Zij heeft de instroomeisen verder geoperationaliseerd in indicatoren. Het auditteam heeft deze indicatoren bestudeerd – met name de wijze waarop de opleiding de indicatoren voor de vereiste werkervaring en werkomgeving heeft geformuleerd – en is van mening dat de opleiding er op een adequate wijze voor zorg draagt dat het instroomniveau aansluit bij het programma – en de daarbij behorende eindkwalificaties – van de opleiding. De opleiding kent een intakeprocedure aan de hand waarvan getoetst wordt of de student aan de vereiste instroomeisen voldoet. De opleiding kent een vrijstellingenprocedure. Ook kent zij een procedure voor het waarderen van eerder verworven competenties om te bepalen of een kandidaat in aanmerking komt voor vrijstellingen en/of verkorting van de studieduur.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 32
Facet 2.6. Duur Criterium Het facet ‘Duur’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium:6 Voldoet de opleiding aan de formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: A. HBO-bachelor: 240 EC’s? B. WO-bachelor: in de regel 180 EC’s? C. HBO-master: minimaal 60 EC’s? D. WO-master: minimaal 60 EC’s, afhankelijk van de opleiding? Bevindingen Het totaal aantal EC’s van de deeltijdvariant van de opleiding bedraagt 60. Daarmee voldoet de opleiding aan de formele, kwantitatieve eis die aan HBO masteropleidingen wordt gesteld.
Oordeel: voldoende Het auditteam heeft geconstateerd, dat de beoogde opleiding die wordt aangeboden een omvang heeft van 60EC’s reden dit facet als voldoende te kwalificeren.
SAMENVATTEND OORDEEL “PROGRAMMA”: VOLDOENDE Het auditteam beoordeelt het Onderwerp “Programma” als voldoende.
6
Het auditteam stelt vast, dat de opleiding beschikt over een duidelijke visie met betrekking tot het door haar gewenste didactisch concept. Zij zorgt er voldoende voor, dat ontwikkeling van kennis en (beroeps)vaardigheden plaatsvindt en zorgt er op adequate wijze voor dat dit programma actueel is en blijft. De onderzoekslijn in het programma is in voldoende mate aangezet. Het lectoraat levert een belangrijke bijdrage aan kennisontwikkeling en –circulatie. Naar het oordeel van het auditteam kent de opleiding een programma dat in termen van kennis- en competentieontwikkeling op HBO masterniveau is gesitueerd en dat qua oriëntatie en organisatie in voldoende mate gericht is op het werkterrein van de projectmanager. De inhoud van het programma stelt studenten in staat de geformuleerde eindkwalificaties te verwerven. In het aangeboden programma komen alle te ontwikkelen (eind)competenties aan bod. Het binnenschools programma vertoont een samenhang via de verschillende opleidingslijnen en de thematiek die behandeld wordt in de opleiding. Omdat het studieprogramma specifiek is toegesneden op deeltijdstudenten die naast hun werk willen studeren, is de samenhang tussen binnen- en buitenschools curriculum uitstekend geborgd. De opleiding heeft de studeerbaarheid van het programma voldoende in beeld en zorgt er voldoende voor, dat de studievoortgang van de student zo min mogelijk wordt belemmerd, bijvoorbeeld door het structureel toetsen van de pedagogische en vakinhoudelijke relevantie van de werksituatie van de student. De opleiding heeft een duidelijk beleid vastgesteld m.b.t. de instromende studenten. Dit beleid heeft zij vertaald in een aantal instroomeisen met specifieke indicatoren.
In feite gaat het hier niet om een criterium, maar om een formele vereiste.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 33
Onderwerp 3: Inzet van Personeel Het derde onderwerp bestaat uit drie facetten: 1. Eisen HBO/WO; 2. Kwantiteit personeel; 3. Kwaliteit personeel.
Facet 3.1. Eisen HBO/WO Criterium Het facet ‘Eisen HBO/WO’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: HBO Zal het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd worden door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk?
Bevindingen 3.1.1. Opbouw personeelsbestand De opleidingsmanager en de opleidingsondersteuning zullen binnen het Center for Business and Management (CBM) worden aangesteld, waarbij een efficiënte uitvoering wordt nagestreefd in combinatie met een serviceniveau dat van een niet-bekostigde master verwacht wordt. Het opleidingsmanagement wordt gevormd door de opleidingsmanager (de operationeel en organisatorisch verantwoordelijke) en de lector (inhoudelijk verantwoordelijke). Het opleidingsmanagement is verantwoordelijk voor zowel de inhoudelijke, didactische en organisatorische kwaliteit als de samenhang van het programma. Het opleidingsmanagement wordt administratief en organisatorisch ondersteund door een secretariaat. Uitgangspunt voor de samenstelling van het docententeam is dat er gewerkt wordt met een beperkt team van kerndocenten, aangevuld met toegevoegde docenten. Kerndocenten dragen verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke borging, ontwikkeling en uitvoering van afgebakende onderdelen van het onderwijsprogramma, i.c. de verschillende lijnen in de opleiding MPM: technical, behavioral, contextual en scientific. De leden van het kernteam zijn allen voor minimaal een dag per week aan Hogeschool Utrecht verbonden. Zij kunnen door de jaren heen de continuïteit van het programma en de organisatie bewaken. Daarnaast voeren zij het programma ook uit. Toegevoegde docenten verzorgen onder directe aansturing van een kerndocent specifieke onderdelen van het onderwijsprogramma. Elke cursus heeft een cursusbeheerder, die zorgt voor inhoudelijke invulling en die tevens de colleges geeft, eventueel geassisteerd door (gast)docenten van binnen en buiten Hogeschool Utrecht. Cursusbeheerders zijn verantwoordelijk voor kwaliteit en de samenhang van hun cursus. De docenten zijn academisch opgeleid en leveren aantoonbaar bijdragen aan de ontwikkeling van het vak. Zij zijn in staat een verbinding te leggen tussen opleiding en beroepspraktijk. Een aanzienlijk deel van de docenten is ook in de beroepspraktijk werkzaam. Het opleidingsteam komt tenminste eenmaal per jaar bij elkaar. 3.1.2. Aannamebeleid De opleidingsmanager en de lector zullen gezamenlijk de docenten selecteren en beoordelen op geschiktheid voor deze opleiding. Alle docenten hebben naast specifieke expertise, ook inzicht in, voeling met en praktische ervaring in het veld van projectmanagement. De cursusbeheerders zijn geselecteerd op de volgende vier criteria: 1. Zij beschikken over een relevante opleiding op minimaal masterniveau 2. Zij publiceren in voor de beroepsgroep relevante tijdschriften. 3. Zij worden door de beroepsgroep als expert erkend. 4. Zij beschikken over voor het beroepsdomein relevante netwerken. 3.1.3. Het auditteam heeft inzage gehad in de CV’s van de personen die ingezet worden bij de opleiding en heeft vastgesteld dat de docenten die verbonden zijn aan de opleiding (via principeafspraken), allemaal beschikken over gedegen vakkennis en een (ruime) praktijkervaring. 3.1.4. Een belangrijk middel om docenten (permanent) op de hoogte te houden van de ontwikkelingen in de praktijk zijn de contacten in het kader van de combinatie tussen leren en
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 34
werken. De docenten onderhouden contact met de bedrijven en organisaties waar de studenten werkzaam zijn als trainee. Deze begeleiding is een goed mechanisme om te bereiken dat docenten actuele kennis van de beroepspraktijk blijven opdoen. 3.1.5. De infrastructuur voor het vastleggen van het netwerk is aanwezig: het Praktijkbureau van de FEM beheert de relaties met het in Nederland gevestigde beroepenveld. Er bestaat een relatiebeheersysteem, waarmee alle praktijkcoördinatoren werken.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam constateert dat de opleiding duidelijke eisen stelt aan de verbinding die het personeel heeft met de actuele beroepspraktijk. De docenten bij de deeltijdopleiding zijn bijna allemaal werkzaam in het professionele werkveld. Binnen de opleiding wordt daarnaast ruimte gecreëerd voor de inzet van gastdocenten. Blijkens hun CV’s onderhouden docenten een goed professioneel relatienetwerk binnen het voor de opleiding relevante beroepenveld. Het auditteam heeft verder geconstateerd, dat de docenten goed op de hoogte zijn van actuele ontwikkelingen in de verschillende vakgebieden van Project Management. Via de organisaties waar de deeltijdstudenten werken, hebben de docenten rechtstreeks contact met het werkveld. Samenvattend kan geconcludeerd worden dat het onderwijs voor een belangrijk deel verzorgd zal worden door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 35
Facet 3.2. Kwantiteit Personeel Criteria Het facet ‘Kwantiteit Personeel’ is beoordeeld aan de hand van de volgende NVAO-criteria: Wordt er voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten? Wordt er voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren? Bevindingen 3.2.1. Het hogeschoolbrede personeelsbeleid voor 2005 – 2008 is vertaald in de Facultaire Jaaragenda en in de instituutsjaarplannen. Dit gebeurt in samenhang met het meerjarenpersoneelsplan (MJPP), de FEM Cockpit (zie 5.1) en een managementcontract van de Faculteitsdirectie met het College van Bestuur. 3.2.2. Het auditteam heeft inzage gehad in de bemensing van de opleiding. De planning gaat uit van een start met een groep van ongeveer twintig studenten. Er zal een team zijn van twaalf cursusbeheerders die elk een inhoudelijk onderdeel van de opleiding voor zijn of haar rekening nemen. De cursusbeheerders zullen zijn verbonden aan Hogeschool Utrecht. Daarnaast zal sprake zijn van gastdocenten vanuit de praktijk en/of wetenschapsbeoefening. 3.2.3. Op basis van ervaring met andere masteropleidingen is de personele capaciteit begroot. De uitgangspunten zijn: Docent-student ratio van 1-20 per cohort. De inzet van docenten-fte heeft betrekking op een cohort van 20 – 50 studenten. Voor de coördinatie van de opleiding en voor secretariële en administratieve ondersteuning is voldoende ondersteuning aanwezig. Hogeschool Utrecht zal starten met een groep van circa 20 studenten en heeft gekozen voor een kernteam dat bestaat uit één (hoofd)docent per ‘lijn’ (technical, behavioral contextual en scientific) en daarnaast cursusbeheerders per cursus (deels dezelfde personen). 3.2.4. De FEM staat er garant voor dat de vereiste capaciteit kan worden ingezet. De FEM bewaakt de continuïteit van de uitvoering van het onderwijs en de daarvoor beschikbare formatie. Er is managementinformatie beschikbaar om de instroom en de beschikbare capaciteit op elkaar af te stemmen. Zo is er bijvoorbeeld een goede monitoring van de ziekteverzuimcijfers via de FEM Cockpit en persoonlijke aandacht van teamleiders voor zieke medewerkers (zie 3.2.4). De docentenformaties voor de opleidingen vallen onder facultair beleid. Het verschuiven van docenten heeft zo geen financiële gevolgen voor de individuele instituten en opleidingen. Daarnaast heeft de faculteit extra capaciteit voorhanden met tijdelijke dienstverbanden en de inzet van personeel-nietin-loondienst. 3.2.5. Het ziekteverzuim wordt geanalyseerd met behulp van de cijfers in de FEM Cockpit. De Faculteit geeft via het (wettelijk systeem) poortwachter uitvoering aan begeleiding van het ziekteverzuim. De direct leidinggevende neemt binnen 24 uur na de ziekmelding contact op met de zieke en maakt van het gesprek een rapport. Er is regelmatig een bijeenkomst van het Sociaal Medisch Team. Teamleiders houden contact met hun medewerkers en maken indien nodig reïntegratieplannen. P&O volgt dit proces, archiveert de documenten en ondersteunt waar nodig. 3.2.6. Tweejaarlijks wordt er een werkbelevingsonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan worden aan de Faculteitsdirectie voorgelegd. Omdat de resultaten verschillen per opleiding, is ervoor gekozen om deze in het managementteam van de Instituten te bespreken. Vervolgens worden deze, waar mogelijk, naar de teams verdeeld en op de agenda van de teambijeenkomsten geplaatst. Samenvattend is het auditteam van mening dat de huidige omvang van de formatie de opleiding MPM in staat stelt om het opleidingsprogramma (coördinatie, onderwijs, begeleiding) uit te voeren. De opleiding dient alert te zijn op ontwikkelingen die spelen met betrekking tot de kwantiteit van het personeel en de studentgroei.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 36
De groei van het personeel dient gelijk op te gaan met de studentengroei. De opleiding dient ervoor te zorgen dat er niet alleen voor nu, maar ook op de langere termijn voldoende personeel is om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het auditteam heeft er alle vertrouwen in dat de opleiding dit doet.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft zich aan de hand van eerder beoordelingen van reeds ontwikkelde documenten en instrumenten een beeld kunnen vormen van het capaciteitsbewakings-systeem van de Faculteit Economie & Management. De instrumenten die hiervoor zijn en worden ontwikkeld, lijken adequate en bruikbare instrumenten te zijn. De docentenpool waar de opleiding over kan beschikken, stelt de opleiding in staat het opleidingsprogramma uit te voeren. Gelet op de thans aanwezige deskundigheid van de docenten (zie onder facet 3.1 en 3.3) is de opleiding bovendien in staat de gewenste kwaliteit te leveren. De opleiding MPM heeft een goed beeld welke ontwikkelingen er spelen met betrekking tot de kwantiteit personeel en de studentgroei. De opleiding borgt hiermee goed dat er voor nu en ook op de langere termijn voldoende personeel is om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 37
Facet 3.3. Kwaliteit Personeel Criterium Het facet ‘Kwaliteit Personeel’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is het in te zetten personeel gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma? Bevindingen Opleiding MPM 3.3.1. Gelet op de CV’s (in termen van opleiding en werkervaring) van de docenten en op het professioneel relatienetwerk dat zij binnen het werkveld onderhouden en gebruiken en mede gelet op de informatie die het auditteam tijdens de gesprekken met het management verkreeg, is het auditteam van oordeel dat de MPM-docenten inhoudelijk gekwalificeerd zijn om hun taken binnen het programma op het gewenste niveau uit te voeren. 3.3.2. De docentengroep zal als volgt zijn samengesteld: Een team van binnen het kenniscentrum InnBus werkzame hoofddocenten (PhD niveau) en/of lectoren (ca. 30% van de docentengroep). Zij verzorgen de cursussen gericht op academische vaardigheden en op de contextuele competenties. De lector speelt daarin natuurlijk een centrale rol. Zij borgen zowel het niveau als de specifieke oriëntatie van het competentieprofiel (onderzoek, context). Externe docenten (PhD niveau) met hoogwaardige kennis op specifieke aspecten van projectmanagement (ca. 30% van de docentengroep). Zij verzorgen de cursussen gericht op de verwerving van technische en gedragscompetenties. Zij borgen de toepassing van state of the art projectmanagementmethodieken. Externe docenten (Master niveau) met hoogwaardige ervaring in de beroepspraktijk en een specifieke opleidings- of trainingsbekwaamheid (ca. 40% van de docentengroep) voor de cursussen gericht op technische of gedragscompetenties. Zij borgen voor een belangrijk deel de praktijkrelevantie. 3.3.3. Een belangrijke doelstelling van de opleiding is om bij te dragen aan de ontwikkeling van de professie van projectmanager. Dat vraagt onderzoek in de praktijk, door de studenten uit te voeren, mede in relatie tot de onderzoekslijn van het lectoraat BII. Dat impliceert dat ook de docenten dienen te beschikken over onderzoekscompetenties. Van de beoogde docentengroep heeft meer dan de helft een PhD-niveau of is met promotieonderzoek bezig. De overige docenten hebben een academische opleiding en worden gestimuleerd om een promotietraject te starten. De lector voert de regie over de onderzoekslijnen waar de theses van de studenten op aan kunnen sluiten. Personeelsbeleid HU/FEM 3.3.4. In 2005 is de HU gestart met de vernieuwing en aanscherping van het personeelsbeleid. Een belangrijk onderdeel van dit beleid was de invoering van het functiegebouw. Het in 2006 ingevoerde functiehuis telt 42 profielen, waarin de functies op verschillende niveaus zijn beschreven. Alle profielen geven een beeld van wat de functie bijdraagt aan het realiseren van de doelen van de organisatie. Tevens vormen deze profielen de basis voor de gesprekken tussen leidinggevende en medewerker over resultaten en ontwikkeling van competenties. Alle HU-competenties zijn relevant, maar gezien de opzet en het opleidingsprofiel ziet de FEM de volgende competenties als zeer relevant voor het personeel dat een bijdrage gaat leveren aan de master: externe oriëntatie, samenwerking, initiatief, didactische vaardigheden, coachen, flexibiliteit en creativiteit en academische vaardigheden. 3.3.5. De FEM sluit zich aan bij het personeelsbeleid van de HU. De faculteitsdirectie stelt jaarlijks de uitwerking van het personeelsbeleid vast in de Facultaire jaaragenda. Belangrijk is dat duidelijke afspraken worden gemaakt over wie waarvoor verantwoordelijk is. De FEM heeft in dit kader het Project Professioneel Partnership (PPP) opgezet. De faculteit richt zich met dit project op het samen met alle betrokkenen benoemen, analyseren, verbeteren en laten werken van de operationele processen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 38
Beleid FEM: functionerings- en beoordelingsgesprekken 3.3.6. Binnen de cyclus Resultaat Gericht Werken (RGW) maken leidinggevende en medewerker afspraken over de resultaten die de medewerker gaat behalen en over de competenties die de medewerker (verder) gaat ontwikkelen. Het gaat in deze cyclus om drie soorten gesprekken tussen leidinggevende en medewerker: het contractgesprek: het doel is het bereiken van een totaalafspraak over te bereiken resultaten van een medewerker en diens persoonlijke ontwikkeling gedurende een bepaalde periode; het functioneringsgesprek en POP: bespreken van de totale voortgang, dus inclusief persoonlijke ontwikkeling van de medewerker; het beoordelingsgesprek: formele feedback door de leidinggevende op de prestaties van de medewerker. Hieruit volgt de beloning. Voor docenten die niet in loondienst van Hogeschool Utrecht zijn, geldt een vereenvoudigde versie van dit proces. Leidinggevenden worden geschoold in het voeren van deze gesprekken. De uitvoering van de RGW-gesprekken is opgenomen in de FEM planning & control cyclus. Het aantal RGW-gesprekken wordt twee keer per jaar gemeten en de resultaten worden opgenomen in de FEM Cockpit. P&O ziet erop toe, dat er binnen de opleidingen RGW-gesprekken plaatsvinden en bewaakt de kwaliteit van deze gesprekken door de verslagen te beoordelen op persoonlijke ontwikkelen, smart afspraken en de doorvertaling van het jaarplan naar individuele afspraken over onder andere opleiding en scholing. Het auditteam vindt dat de faculteit op deze manier de PDCA-cyclus consequent toepast in haar beleid. Scholing 3.3.7. Voorafgaand aan de start van de opleiding zal het HU competentiemodel worden doorgenomen met de docenten, als basis voor een gesprek over de eigen ontwikkeling van de cocent. Daarbij komen ook aan de orde: Ontwikkelingen in recente werkervaring binnen het beroepsdomein. Ontwikkeling in didactische ervaring en toerusting. Organisatorisch en coördinerend vermogen. (Recente) participatie in onderzoek. (Recente) publicaties en/of presentaties. Deelname aan nationale en internationale netwerken. Dit kan tot afspraken leiden over scholing.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Gelet op de CV’s (in termen van opleiding en werkervaring) van de docenten en onderwijsontwikkelaars en op het professioneel relatienetwerk dat zij binnen het werkveld onderhouden en gebruiken en mede gelet op de informatie die het auditteam tijdens de gesprekken met het management verkreeg, is het auditteam van oordeel dat de MPMdocenten inhoudelijk gekwalificeerd zijn hun taken binnen het programma op het gewenste niveau uit te voeren. De opleiding hanteert een zorgvuldig opgezet aannamebeleid, wat een belangrijk instrument is om de didactische kwaliteit van het docentencorps te borgen. De opleiding beschikt over een goed promotiebeleid, dat wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van het lectoraat BII en de kenniskring. Het auditteam is van mening dat de faculteit een goed beleid heeft opgezet met betrekking tot de functionerings- en beoordelingsgesprekken. De FEM borgt dit beleid op facultair niveau in de PDCA-cyclus via de FEM Cockpit. De opleiding heeft hiermee een werkend mechanisme om de kwaliteit van de docenten te borgen. Met iedere medewerker wordt periodiek een functioneringsgesprek gevoerd waarvan de afspraken schriftelijk worden vastgelegd.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 39
SAMENVATTEND OORDEEL “INZET VAN PERSONEEL”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Inzet van Personeel” als voldoende.
Door de eisen die aan docenten worden gesteld en hun professionele relatienetwerken, zijn zij voldoende in staat de verbinding te leggen tussen het onderwijs en de beroepspraktijk. Kwantitatief is er voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten én te kunnen continueren. Kwalitatief is het personeel voldoende gekwalificeerd om de opleiding op het gewenste niveau te realiseren. Uit de CV’s blijkt, dat de docenten afkomstig zijn uit de actuele beroepspraktijk en het overgrote deel van hen daarin nog werkzaam is.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 40
Onderwerp 4: Voorzieningen Het vierde onderwerp bestaat uit twee facetten: 1. Materiële voorzieningen; 2. Studiebegeleiding.
Facet 4.1. Materiële Voorzieningen Criterium Het facet ‘Materiële Voorzieningen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de beoogde huisvesting en materiële voorzieningen toereikend om het programma te realiseren? Bevindingen Algemeen beeld De FEM heeft op het gebied van materiële voorzieningen en studiebegeleiding reeds veel beleid heeft vastgelegd. Aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting, ICT-voorzieningen en studiebegeleiding zijn op facultair niveau goed geregeld. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen kijkt de FEM goed naar de onderwijsbehoeften. 4.1.1. De FEM is – net als de FCJ, FG en FSAO – gehuisvest op één eigen locatie op De Uithof in een gemoderniseerd gebouw. Deze locatie voldoet in hoge mate aan de vereisten van de gebruikers en de kwaliteit van deze panden wordt als goed ervaren. 4.1.2. De benedenverdieping staat geheel in het teken van ondersteuning van de student. De Services zijn alle gesitueerd op de begane grond. Er zijn drie faciliteitenbalies die onderverdeeld zijn naar functie (meldpunt, studiegidsen, voorzieningen). Ook de Onderwijsbalie en een desk van het International Office zijn hier gevestigd. Op de verdiepingen zijn de instituten gehuisvest die herkenbaar zijn aan een eigen kleur in het gebouw. De bewegwijzering in het gebouw en de informatievoorziening voor studenten zijn tweetalig. 4.1.3. Kopieervoorzieningen worden voor bulkwerk gedeeld met de Universiteit Utrecht en het Utrechts Medisch Centrum. Dit is met name efficiënt ten aanzien van het vele kopieerwerk van tentamens. 4.1.4. De FEM heeft beschikking over ruim 400 computerwerkplekken en ruim 80 laptopwerkplekken voor studenten in computerlokalen, projectkamers, de Mediatheek en op de pleinen. Hierbij beschikt de faculteit over het grootste aantal pc’s binnen de hogeschool. Daarnaast is er een draadloos netwerk ingevoerd, zodat het werken met een computer in het gehele gebouw mogelijk is. De pc-ruimten voldoen aan de normen in de arbowetgeving. Zo zijn bijvoorbeeld alle stoelen in hoogte verstelbaar. Verder heeft de FEM beschikking tot: Projectruimtes (6 personen) Collegezalen (90 – 400 personen) Klaslokalen voor kleine en grotere groepen Overlegplekken etc. Om een adequate uitvoering van het programma mogelijk te maken zijn theorielokalen standaard uitgerust met een overheadprojector en zijn collegezalen voorzien van audiovisuele apparatuur. De bezettingsgraad van de project-/werkgroepruimtes is 98%. Dit betekent concreet dat de ruimtes goed gebruikt worden en slechts één uur per maand onbezet zijn. Voor bepaalde contractactiviteiten kan de FEM onder andere gebruik maken van lokalen bij de Universiteit Utrecht. 4.1.5. Voorts heeft de faculteit een ruime, modern ingerichte en goed geëquipeerde mediatheek. De mediatheek beschikt over een grote digitale collectie in databanken. De mediatheek is één van de zeven deelnemers aan het project HBO kennisbank, een initiatief van het Samenwerkingsverband Hogeschoolbibliotheken (SHB).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 41
Eind 2005 hebben de mediatheken van de hogeschool een gezamenlijke visie gepubliceerd. Aandachtspunten tot 2010 zijn: kenniscirculatie, digitalisering en samenwerking. Concreet betekent dit dat de mediatheken zich actief toeleggen op het trainen van studenten en docenten in informatievaardigheden en de inbedding daarvan in het curriculum. Zo zijn er drie infospecialisten die bijvoorbeeld toegepast les geven, waarbij studenten voor het uitvoeren van bepaalde opdrachten informatie uit de databases nodig hebben. 4.1.6. De Faculteit werkt aan de invoering van competentiegericht, flexibel onderwijs. De FEM stelt dat de invoering van dit onderwijs sterk afhankelijk is van een optimale interactie tussen student, docent en opleiding. De inzet van ICT-instrumenten ondersteunt die interactie. De FEM heeft haar doelstellingen op dit gebied geformuleerd in een Informatie Beleidsplan (IBP), waarin vier hoofdgebieden centraal staan: Leren en ICT, Onderwijslogistiek en ICT, ICT-middelen en Kennisdeling ICT. Op centraal niveau wordt gestreefd naar standaardisatie van softwarepakketten voor de gehele hogeschool. Om de uitrol van bepaalde systemen op hogeschoolbreed niveau te realiseren, is er een hogeschoolbreed informatieoverleg. De ICT-dienstverlening wordt uitgevoerd door het HU Shared Service Centrum ICT. Tussen het Shared Service Centrum ICT en de FEM zijn Service Level Agreements afgesloten. Binnen de FEM wordt gewerkt met de digitale leeromgeving Sharepoint. Daarnaast wordt gewerkt met het onderwijsinformatiesysteem OSIRIS en met Fortress. 4.1.7. Onderwijskundige veranderingen en een veranderende vraag worden jaarlijks vertaald naar de aanpassing van de inrichting van het gebouw. In de maanden mei/juni wordt geïnventariseerd wat de onderwijsruimtebehoefte is. Facilitair beheer maakt een faculteitsbrede inventarisatie onder studenten en medewerkers van wensen en behoeften, waarna het gebouw tijdens de zomervakantie aangepast wordt aan de gewijzigde behoeften.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft kunnen constateren dat aspecten als huisvesting, eisen aan de inrichting en ICT-voorzieningen goed geregeld zijn op facultair niveau. Het generieke voorzieningenniveau is adequaat. Bij het maken van keuzes voor de implementatie van bepaalde voorzieningen wordt goed gekeken naar de onderwijsbehoeften. Het auditteam vindt het een goede zaak, dat de faculteit jaarlijks integraal bekijkt wat er nodig is aan ruimte en materiële voorzieningen. Er zijn, naar oordeel van het auditteam, voldoende onderwijsruimten (projectruimtes, collegezalen). De inrichting is functioneel, waarbij rekening gehouden is met de diversiteit aan werkvormen (zelfstudie, groepswerk, hoorcolleges). De ICT-voorzieningen zijn up-to-date, en thans ook in voldoende mate beschikbaar. Studenten en docenten hebben toegang tot actuele informatie en programma’ s zowel in het eigen opleidingsgedeelte als in de centrale (computer)ruimtes en op Sharepoint.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 42
Facet 4.2. Studiebegeleiding Criterium Het facet ‘Studiebegeleiding’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is er voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten met het oog op de studievoortgang en is die adequaat? Bevindingen 4.2.1. Beleid: de Hogeschool heeft gekozen voor competentiegericht onderwijs. De faculteit heeft op basis van dit uitgangspunt haar visie op studiebegeleiding vastgelegd en verder uitgewerkt in het Project Competentie-coaching. Uitgangspunt is dat competentieontwikkeling steeds verder zal worden geïntegreerd in het leerproces van de student. Eerst werkt de student onder begeleiding aan zijn competentieontwikkeling en in een latere fase aan de beroepsontwikkeling. Studenten dienen uiteindelijk hun studieloopbaan zelf te kunnen managen. Het vermogen te reflecteren (op studieloopbaankeuzes, studiemotivatie, studievoortgang en de eigen ontwikkeling) is daarbij essentieel. Studiebegeleiding 4.2.2. Coaching en begeleiding betekenen een wezenlijk onderdeel van directe kwaliteitszorg aan studenten. Voldoende persoonlijke aandacht voor de student tijdens de studie is een niet te onderschatten factor voor zijn welbevinden en kans op succesvol afronden van een opleiding, die hoge eisen stelt. De opleiding MPM heeft hiervoor de volgende maatregelen getroffen: Domeinspecifiek-gerelateerde ondersteuning vindt plaats bij het maken van verslagen en beroepsproducten. Docenten vanuit de opleiding zijn tijdens collegedagen en op afspraak beschikbaar om de student te helpen en te stimuleren tot het leveren van prestaties op het gewenste masterniveau. De student krijgt een begeleider toegewezen die de student coacht bij het uitwerken van de masterthesis. De coach begeleidt de student vanaf de eerste fase. Zo kan de student al hulp krijgen bij het formuleren van de onderzoeksvraag. Bij de start van de masteropleiding krijgt de student een coach toegewezen, die de student gedurende de gehele opleiding in zijn persoonlijke competentieontwikkeling begeleidt. Coaching is onderdeel van de cursus project management skills. De opleiding ondersteunt de student in het reflecteren op de eigen ontwikkeling en het maken van een ontwikkelplan. Dat komt aan de orde in de cursus Project Management Skills. De Thesis Completion workshop is opgezet in een colloquiumachtige setting; m.a.w. als een soort discussiebijeenkomst waarbij nagegaan wordt in welke fase studenten zijn, tegen welke knelpunten ze aan lopen en waar ze hulp nodig hebben. Studenten die met dezelfde problematiek te maken hebben, kunnen op deze manier niet alleen van de docenten leren, maar ook van elkaar. Een idee dat het auditteam de opleiding wil meegeven, is het structureel vormen van intervisiegroepen binnen de Thesis Completion Workshop van studenten die hun afstudeeronderzoek rondom dezelfde thema’s hebben georganiseerd onder begeleiding van een docent. Op deze manier kunnen docenten binnen het beperkt aantal uur dat binnen hun taakbelasting beschikbaar is voor afstudeerbegeleiding meer studenten bereiken. Informatievoorziening 4.2.3. De FEM voert voor haar opleidingen een eenduidig informatiebeleid volgens vooraf geformuleerde deadlines en standaardeisen m.b.t. kwaliteit (studiegids, studiewijzer, terugkoppeling resultaten). De informatievoorziening naar de studenten gebeurt op facultair niveau waar het kan, en op opleidings- of individueel niveau waar het moet. De studenten worden op verschillende wijze van informatie voorzien: De basis wordt gevormd door de studiegids en de cursuswijzers Het onderwijs- en examenreglement (OER) beschrijft de ‘spelregels’ bij het uitvoeren van het onderwijs voor zowel de student als de docent. Studenten en begeleiders kunnen via het studentvolgsysteem Osiris de actuele status van
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 43
individuele studieresultaten raadplegen. De FEM stelt de studenten twee keer per jaar op de hoogte van zijn of haar studievoortgang. Informatie van de Hogeschool, de Faculteit en de opleiding wordt gepubliceerd via het intranet (Sharepoint) en via de Netpresenter (screensaver op alle pc’s).
Studentvolgsysteem 4.2.4. Binnen de hogeschool wordt gewerkt met het onderwijsinformatiesysteem Osiris (Onderwijs en Studenten Informatie, Registratie en Inschrijf Systeem). De informatievoorziening wordt ondersteund met de HU-internetsite en een intranetomgeving (Sharepoint). Sharepoint is een intranetvoorziening die het voor alle medewerkers en studenten mogelijk maakt informatie te delen en te communiceren. Het is ook mogelijk betrokkenen van buiten de hogeschool toegang te geven tot bijvoorbeeld documentbibliotheken. Gebruikers kunnen een waarschuwing instellen om per email automatisch op de hoogte te blijven van wijzigingen in documenten en bibliotheken. Van deeltijdstudenten kan – gezien het karakter van de doelgroep – een zekere mate van zelfstandigheid en zelfwerkzaamheid verwacht worden. Het auditteam is niettemin nagegaan hoe de opleiding ‘de vinger aan de pols houdt’. De opleiding heeft een klein studentenaantal. Door de kleinschaligheid van de opleiding zijn de contacten tussen studenten en docenten / management voldoende geborgd en zullen studenten niet gauw ‘van de radar’ verdwijnen. De opleidingsmanager ziet vanaf het begin van de studie alle studenten. De modulebeheerder ziet de studenten in de les. Als iemand achterop raakt, komt dit snel naar voren. Met name bij aanvang van de studie wordt de aanwezigheid gestimuleerd door bijvoorbeeld het nabellen van afwezige studenten. Indien de student door onvoorziene omstandigheden (onverwacht grote werkdruk op het eigen kantoor, of zwaarwegende persoonlijke omstandigheden die de studievoortgang belemmeren) toch studievertraging dreigt op te lopen, dan kan in voorkomende gevallen in overleg met de opleidingsmanager een aangepaste studieplanning worden afgesproken. Elke student heeft het recht om – indien nodig – een maximale studieduurverlenging van een jaar aan te vragen zonder dat daar aanvullende kosten aan verbonden zijn. Het auditteam heeft kennisgenomen van de begeleiding die de studenten vanuit de opleiding krijgen (zie voor een toelichting facet 2.4). Het auditteam is van mening, dat de opleiding er op een adequate wijze voor zorgdraagt, dat de studievoortgang van elke student zo optimaal mogelijk kan verlopen.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: De opleiding heeft duidelijk vastgelegd hoe de studiebegeleiding dient te verlopen en wat er van de student en de docent wordt verwacht. De studiebegeleiding vindt gestructureerd plaats via een scala aan voorzieningen met duidelijke doelstellingen; deze doelstellingen houden verband met studievoortgangsbewaking en –bevordering en met het ontwikkelen van professionele competenties. De studieloopbaanbegeleiding is gedifferentieerd naar de behoefte van de studenten. De basis is dat studenten in principe verantwoordelijk zijn voor hun eigen studie- en leerproces. De omvang en de intensiteit van de begeleiding hierbij wisselt dan ook per student. De interne communicatie (inclusief de informatievoorziening richting studenten) is efficiënt geregeld. De afstemming op en relevantie van de beroepssituatie van de student wordt goed in beeld gebracht en geborgd.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 44
SAMENVATTEND OORDEEL “VOORZIENINGEN”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Voorzieningen” als voldoende.
De huisvesting en de materiële voorzieningen van de opleiding zijn goed toereikend om het programma te realiseren: er is genoeg ruimte voor colleges en ruimte om te werken in grotere en kleinere groepen, er zijn voldoende computers beschikbaar, er is een adequate en voor studenten en docenten goed toegankelijke (online) bibliotheekvoorziening. De opleiding biedt de studenten verschillende vormen van begeleiding en heeft dit adequaat georganiseerd.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 45
Onderwerp 5: Interne Kwaliteitszorg Het vijfde onderwerp bestaat uit twee facetten: 1. Systematische aanpak; 2. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld.
Facet 5.1. Systematische aanpak Criterium Het facet ‘Systematische aanpak’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Is er voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen? Bevindingen Inleiding De opleiding MPM sluit aan bij het systeem van interne kwaliteitszorg, zoals vastgesteld door de Hogeschool Utrecht en de Faculteit Economie & Management. De interne kwaliteitszorg is op facultair niveau geregeld en geborgd. Hobéon Certificering heeft het interne kwaliteitszorgsysteem al meermalen beoordeeld en is van mening dat de kwaliteitsbewaking uitstekend, integraal en continu is. Hieronder beschrijven wij dit systeem. 5.1.1. In het studiejaar 2004-2005 is binnen de FEM een integrale Planning & Control cyclus met jaarplannen. De faculteit beschouwt kwaliteitszorg niet als een op zichzelf staand beleidsonderwerp, maar sluit zich aan bij de visie van de Hogeschool Utrecht dat de essentie van kwaliteitszorg ligt in het systematisch doorlopen van de PDCA-cyclus bij alles wat de faculteit doet. De FEM kent dan ook geen afzonderlijk kwaliteitsbeleid, geen afzonderlijke kwaliteitsdoelstellingen en geen ad hoc verbeterplannen. In plaats daarvan heeft de faculteit een naar de mening van het auditteam uitstekend mechanisme ontwikkeld, dat ervoor zorg draagt dat er altijd gehandeld wordt vanuit duidelijke planvorming, dat de uitvoering systematisch wordt geëvalueerd en dat er op basis van de evaluatieresultaten verbeteracties worden ingezet. 5.1.2. De jaarlijkse cyclus start met het vaststellen van een Facultaire jaaragenda door het directieteam op basis van verzamelde managementinformatie (FEM Cockpit – zie 5.1.3.), trends in het beroepenveld, marktontwikkelingen, uitkomsten van (interne) audits en de strategische uitgangspunten van de Hogeschool Utrecht. De Facultaire jaaragenda vormt de basis voor de jaarplannen per organisatieonderdeel van de faculteit. die op hun beurt weer het kader zijn voor persoonlijke resultaatafspraken in managementcontracten en RGW-gesprekken. 5.1.3. De facultaire planning & control cyclus richt zich systematisch op vijf aandachtsgebieden, te weten onderwijsproces, onderwijskwaliteit, markt, personeel en financiën. Voor deze gebieden zijn prestatie-indicatoren met streefnormen (gebaseerd op de gemiddelde scores binnen de HU) vastgesteld, die periodiek gemeten worden. De complete set met prestatie-indicatoren wordt verzameld in de FEM Cockpit. Indien een onderwerp van evaluatie niet voldoet aan de streefnormen, wordt dit via de FEM Cockpit onmiddellijk zichtbaar. Verbetermaatregelen kunnen derhalve op korte termijn worden ingezet. Verbeteracties worden vastgesteld binnen de eerder beschreven planning & control cyclus van de FEM. FEM-brede verbetermaatregelen worden in opdracht van het directieteam (als project) gedefinieerd, waarbij de betreffende portefeuillehouder uit de faculteitsdirectie de feitelijke opdrachtgever is. 5.1.4. De gezamenlijke stafdiensten publiceren deze Cockpit drie keer per jaar, voorzien van een Sideletter waarin zij trends, successen en risico's aangeven met betrekking tot het realiseren van de streefnormen. Er zijn versies voor de faculteit, maar ook voor de verschillende instituten, het Centre for Business & Management, de opleiding en andere organisatieonderdelen. Cockpit en Sideletter worden besproken in het directieteam, waarbij het betreffende directielid – na consultatie van betrokkenen in de organisatie – vervolgacties vaststelt. Deze vervolgacties worden geregistreerd in de volgende editie van de Sideletter. 5.1.5. De vervolgacties – verbetermaatregelen – worden geformuleerd in jaarplannen. Het uitgangspunt voor deze plannen wordt gevormd door de Facultaire Jaaragenda. Verantwoordelijkheden zijn duidelijk. Met het project Professioneel Partnership heeft de FEM het
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 46
begrip procesmanagement (ook wel ‘horizontaal organiseren’) binnen de faculteit geïntroduceerd. De faculteit heeft vastgesteld welke resultaten ze wil bereiken, hoe dat gemeten gaat worden, wat ieders taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden in dit kader zijn en hoe dit alles zo goed mogelijk op elkaar afgestemd kan worden. De samenwerking tussen onderwijs en Operations vormt daarbij een wezenlijk scharnierpunt. Doel van het project is het oplossen van knelpunten, zorgen voor op elkaar afgestemde taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, én duidelijk maken wie kan worden aangesproken op welke resultaten. Leidend hierbij is dat besluiten die voor de FEM als geheel van belang zijn, op hogere niveaus worden genomen en dat invulling en uitvoering zoveel mogelijk aan de basis van de organisatie plaatsvinden. 5.1.6. Daar waar er vernieuwingen nodig zijn in operationele werkwijzen, past de faculteit een systematiek van procesmanagement toe. Het primaire proces is daartoe verdeeld in zes processen (van curriculumontwikkeling tot diplomering). Elk van de zes processen heeft een proceseigenaar uit het directieteam en een ondersteunende procesgroep met een brede vertegenwoordiging uit de organisatie. Samen doen zij voorstellen voor aanpassingen in de procedures die na goedkeuring in het directieteam in werking treden. 5.1.7. M.b.t. klachten is het volgende geregeld: medewerkers kunnen terecht bij de vertrouwenspersoon en de ombudsman; er is een vaste klachtenregeling voor studenten die vermeld staat in de studiegids. De examencommissie speelt hier een belangrijke rol is. Accreditatie 5.1.8. De faculteit neemt actief deel aan de auditsystematiek van de Hogeschool Utrecht. Zoals hierboven is aangegeven verzamelt zij uitgebreide managementinformatie in de FEM Cockpit; deze ‘meetinstrumenten’ zijn afgestemd op het NVAO-toetsingskader voor accreditatie. Het “Accreditatieprotocol van de HU”, Evinac, “Uitgangspunten Kwaliteitszorg HU” en het “HUauditprotocol” vormen samen de beleidsdocumenten van het kwaliteitszorgsysteem van de HU. In het accreditatieprotocol van de HU staat, dat de faculteitsdirectie binnen de faculteit verantwoordelijk is voor de opzet en instandhouding van een systeem van kwaliteitszorg voor het onderwijs, de ondersteunende en de bestuurlijke processen. Dit systeem is afgeleid van de kaders die op hogeschoolniveau zijn vastgesteld. Alle instituten/opleidingen binnen een faculteit organiseren aantoonbaar kwaliteitszorg binnen de kaders die in het faculteitsmodel zijn gegeven. Een faculteit beschikt over een kwaliteitsbeleid dat deel uitmaakt van het managementcontract tussen College van Bestuur en faculteitsdirectie. Het facultaire beleid zorgt er minimaal voor dat alle aangeboden bachelor- en mastervarianten accreditatiewaardig zijn. De faculteitsdirectie bewaakt de voortgang en de kwaliteit van de accreditatiecyclus. De faculteit verhoudt zich toetsend ten aanzien van de gerealiseerde onderwijskwaliteit van elke opleiding. Prestaties worden vastgelegd in managementcontracten en managementrapportages tussen de instituuts- en faculteitsdirectie en tussen de faculteitsdirectie en het CvB. De faculteitsdirectie bespreekt met de instituutsdirectie regelmatig de stand van zaken van de in het managementcontract vastgelegde punten gericht op de realisatie van de accreditatiewaardigheid (in: Accreditatieprotocol bestaande bacheloropleidingen van de HU, 2005).
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 47
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties:
Het auditteam heeft geconstateerd dat de FEM op facultair niveau op het gebied van interne kwaliteitszorg reeds veel heeft geregeld. Het door de FEM gehanteerde kwaliteitszorgsysteem is goed gedocumenteerd en de implementatie van dit systeem vindt controleerbaar plaats via vastgelegde procedures. Met de FEM Cockpit heeft de faculteit volgens het auditteam een uitstekend instrument in handen om verschillende primaire en secundaire processen te meten en te evalueren. In de diverse interne managementrapportages staan de (toetsbare) streefdoelen concreet aangegeven; deze streefdoelen worden vervolgens periodiek geëvalueerd. Het auditteam is van mening dat de faculteit aantoonbaar waarborgt, dat de PDCA-cyclus goed doorlopen wordt. De kwaliteitsbewaking is uitstekend, integraal en continu. De evaluaties zijn in de planningscyclus (onderdeel van de PDCA-systematiek) van de opleiding geplaatst en hebben daardoor een structureel karakter. Door te werken met een jaarplan wordt bevorderd dat er systematisch gewerkt wordt aan strategische doelstellingen en beheersing en verbetering van de bedrijfsprocessen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 48
Facet 5.2. Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld Criterium Het facet ‘Betrekken van Medewerkers, Studenten, Alumni en Beroepenveld’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zullen -en zo ja op welke wijze- medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken bij de interne kwaliteitszorg? Bevindingen Studenten 5.2.1. De studenttevredenheid is in het kwaliteitssysteem van de FEM het best ontwikkelde onderdeel. Bij de FEM krijgen studenten in elk onderwijsblok de gelegenheid om cursus- en docentenevaluaties in te vullen. In het voorjaar nemen ze deel aan het hogeschoolbrede Studenttevredenheidsonderzoek (STO). De studentenvereniging MUST is betrokken bij de uitvoering van het STO bij de hogeschool en de faculteit. Voor studenten die een masteropleiding volgen, is er een specifieke door het CvB vastgestelde set van evaluatievragen die past binnen de PDCA-cyclus van de HU/FEM. Deze vragenset wordt jaarlijks afgenomen. De resultaten van dit onderzoek worden gepubliceerd via de Netpresenter en Sharepoint. 5.2.2. In deze pioniersfase is het van belang dat de opleiding ervaringen van studenten en andere betrokken structureel verzamelt en dat zij op basis hiervan het opleidingsprogramma – indien noodzakelijk – aanpast en vernieuwt. Binnen het bestaande kader van interne kwaliteitszorg zal in de ontwikkelingsfase van de opleiding extra inspanning geleverd moeten worden om na te gaan of de opleiding nu de juiste dingen doet en zij deze goed doet. De opleiding is zich hiervan bewust en denkt na hoe zij studenten van het eerste uur intensiever bij de interne kwaliteitszorg kan betrekken. Het auditteam juicht dit toe. Docenten 5.2.3. Aan docenten wordt regelmatig informeel en formeel gevraagd om informatie en advies. Zij zijn direct betrokken in de jaarcyclus van het interne kwaliteitszorgsysteem, ook via het tweejaarlijks HU-brede werkbelevingsonderzoek. 5.2.4. Betrokkenheid van medewerkers en studenten is verder geregeld door het operationeel zijn van de volgende organen: opleidingscommissies (OC’s); facultaire medezeggenschapsraad (FMR); centrale medezeggenschapsraad (CMR). Alumni 5.2.5. Via de HBO-monitor wordt enige data verzameld onder alumni. Verder worden er regelmatig alumnicongressen georganiseerd. Beleid van de FEM is dat alumni onder andere worden aangesteld als bedrijfsmentor voor het begeleiden van stages en afstudeeropdrachten en dat zij worden betrokken bij Raden van Advies. Daarnaast kunnen alumni optreden als gastdocenten. De actieve betrokkenheid van alumni kan verder worden aangescherpt. De verantwoordelijkheid voor het alumnibeleid ligt voor een groot deel op faculteits- en instituutsniveau. Zodra de studenten van de eerste leergang van de masteropleiding Project Management zijn afgestudeerd, zal er een alumnivereniging worden opgezet. Vanuit deze laatste groep zal tevens een alumniraad worden opgezet die om advies gevraagd zal worden met betrekking tot het profiel, de eindkwalificaties/competenties, de programmering, de uitvoering en het voorzieningenniveau. Werkveld 5.2.6. De opleiding zal het beroepenveld via de Raad van Advies en de lectoraten van de faculteit (zie ook facet 1.1. en 2.1.) bevragen. Het inhoudelijke en onderwijskundige kader alsmede het competentieprofiel zijn bij de Stuurgroep getoetst. Bij de opleiding MPM zal veel feedback uit het werkveld komen via de werkplek van de student. Het auditteam wil de opleiding meegeven dat het van belang is dat deze permanente stroom van informatie op een goede manier wordt opgevangen en wordt geanalyseerd en dat wordt
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 49
afgesproken wie deze stroom van informatie gaat beheren.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam is van mening, dat de Faculteit Economie & Management in haar beleid duidelijk heeft aangegeven met welke verschillende groepen er overlegd moet worden over de interne kwaliteitszorg. Het auditteam heeft er alle vertrouwen in, dat medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld actief zullen worden betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Het auditteam onderschrijft het voornemen van de opleiding om de studenten van het eerste uur intensiever dan gebruikelijk bij de interne kwaliteitszorg te betrekken.
SAMENVATTEND OORDEEL “INTERNE KWALITEITSZORG”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Interne Kwaliteitszorg” voor de beoogde opleiding als voldoende.
Doordat het ontwikkelplan van de masteropleiding Project Management is ingebed in de bestaande kwaliteitszorgcyclus van de Faculteit Economie & Management van Hogeschool Utrecht is er voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen. De opleiding beschouwt studenten, alumni, werkveldvertegenwoordigers en medewerkers als belangrijke partijen in het ontwerpen, ontwikkelen en aanbieden van kwalitatief goed onderwijs. Al deze partijen zijn dan ook op gezette tijden bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding betrokken.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 50
Onderwerp 6: Condities voor Continuïteit Het zesde onderwerp bestaat uit drie facetten: 1. Afstudeergarantie; 2. Investeringen; 3. Financiële voorzieningen.
Facet 6.1. Afstudeergarantie Criterium Het facet ‘Afstudeergarantie’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Geeft de instelling aan de studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen? Bevindingen 6.1.1. Hogeschool Utrecht stelt zich garant voor de uitvoering van het programma. Studenten die met de tweejarige opleiding beginnen, kunnen het hele programma doorlopen, mits ze dit binnen vier jaar doen. Wanneer zij een vertraging van meer dan een jaar oplopen, kunnen zich wijzigingen voordoen in de inhoud en opzet van het programma. Hogeschool Utrecht geeft bij de aanbieding de garantie af dat het volledige hbo-mastertraject, gevolgd kan worden, dat wil zeggen in ieder geval gedurende de twee jaar die nodig zijn om te komen tot een volledige afronding van de opleiding. Ook bij geringe studentenaantallen worden de studenten in de gelegenheid gesteld de opleiding te volgen die leidt tot het getuigschrift Master of Project Management.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende, dit doet het team op grond van de volgende constatering: De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 51
Facet 6.2. Investeringen Criterium Het facet ‘Investeringen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de voorziene investeringen toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen? Bevindingen 6.2.1. In de begroting van de Hogeschool Utrecht is ruimte opgenomen om initiatieven uit te kunnen voeren door het jaar heen zoals bijvoorbeeld voor het ontwikkelen van nieuwe opleidingen. 6.2.2. Hogeschool Utrecht heeft in een investerings- en exploitatiebegroting aangegeven welke kosten en baten gemoeid zijn met de uitvoering van het opleidingsprogramma. Daarbij wordt uitgegaan van één groep studenten bij aanvang van de opleiding met een jaarlijkse instroom van ca 20 studenten. De investerings- en exploitatiebegroting laat zien dat de MPM levensvatbaar is. 6.2.3. Hogeschool Utrecht staat garant voor een goede en adequate organisatorische ondersteuning. De opleiding maakt gebruik van de bestaande organisatie en faciliteiten van de FEM. Het auditteam heeft inzage gehad in de begroting. Uit de begroting over de jaren 2008 – 2016 kan geconcludeerd worden dat het exploitatiesaldo van de opleiding reeds in het eerste jaar (uitgaande van een instroom van twintig studenten) positief is. De investering wordt derhalve direct terugverdiend. In de jaren na 2013 zal het batig exploitatiesaldo kunnen worden toegevoegd aan de reserve voor niet-bekostigd onderwijs, waardoor weer verdere innovatieruimte wordt gecreëerd.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observatie: Op basis van de gezonde bedrijfseconomische situatie zal Hogeschool Utrecht in staat zijn om de financiële lasten met de daaraan gekoppelde personele inzet te dragen op een wijze die de continuïteit niet in gevaar zal brengen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 52
Facet 6.3. Financiële voorzieningen Criterium Het facet ‘Financiële voorzieningen’ is beoordeeld aan de hand van het volgende NVAO-criterium: Zijn de financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten voldoende voor dekking van de aanloopverliezen? Bevindingen Het auditteam heeft inzage gehad in de begroting. Het auditteam acht de financiële voorzieningen voldoende voor dekking van de startinvesteringen. De ontwikkelinvestering in de jaren 2008 en 2009 kan vanuit de huidige reserve worden gedragen.
Oordeel: voldoende Het auditteam kwalificeert dit facet voor de beoogde opleiding als voldoende en wel op grond van de volgende observaties: Het auditteam heeft inzage gehad in de begroting. Het auditteam acht de financiële voorzieningen voldoende voor dekking van de startinvesteringen.
SAMENVATTEND OORDEEL “CONDITIES VOOR CONTINUITEIT”: VOLDOENDE Het auditteam kwalificeert het Onderwerp “Condities voor Continuïteit” voor de beoogde opleiding als voldoende. De instelling geeft aan de studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding tot stand te brengen en in stand te houden. De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor de dekking van de startinvesteringen.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 53
3.
SAMENVATTEND OORDEEL
3.1.
Oordeelschema hbo masteropleiding Project Management, deeltijd
De oordelen in hoofdstuk 2 staan hieronder schematisch weergegeven: hbo masteropleiding Project Management deeltijd
Onderwerp
/
Facet
Oordeel
1. Doelstellingen Opleiding 1.1. Domeinspecifieke eisen 1.2. Bachelor en Master 1.3. Oriëntatie HBO/WO
V V V
2. Programma 2.1. Eisen HBO/WO 2.2. Relatie tussen doelstellingen en programma 2.3. Samenhang programma 2.4. Studielast 2.5. Instroom 2.6. Duur
V V V V V V
3. Inzet van Personeel 3.1. Eisen HBO/WO 3.2. Kwantiteit personeel 3.3. Kwaliteit personeel
V V V
4. Voorzieningen 4.1. Materiële voorzieningen 4.2. Studiebegeleiding
V V
5. Interne Kwaliteitszorg 5.1. Systematische aanpak 5.2. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 6. Condities voor Continuïteit 6.1. Afstudeergarantie 6.2. Investeringen 6.3 Financiële voorzieningen
Samenvattend oordeel
V
V
V
V
V V V
V V V V
V
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 54
3.2.
Integraal oordeel/ advies aan NVAO
Op basis van zijn bevindingen met betrekking tot alle in het NVAO-Toetsingskader vermelde onderwerpen en facetten, concludeert het auditteam dat de door de Hogeschool Utrecht in casu de Faculteit Economie & Management te verzorgen deeltijd hbo masteropleiding Project Management in aanmerking komt voor accreditatie door de NVAO.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 55
BIJLAGE I: Curricula Vitae auditoren en onafhankelijkheidsverklaring externe auditoren Drs. G.J. (Hans) Stoltenborg Drs. Hans Stoltenborg studeerde psychologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en was al gedurende zijn studie werkzaam in projecten op het terrein van onderwijs en opleiding. Na een aantal jaren in de onderwijsresearch werkte hij op het gebied van het post-hbo en andere vormen van commerciële dienstverlening vanuit onderwijsinstellingen. Door een stationering in Brussel leerde hij de EU en het internationale projectenbeleid goed kennen. De afgelopen jaren werkt hij vanuit het kantoor in Den Haag op onderwerpen als marktonderzoek, ontwikkeling van nieuwe opleidingen, competentiegericht leren, kwaliteitszorg en accreditatie. Ook voert hij het projectmanagement van innovatieprojecten en is hij betrokken bij internationale onderwijsprojecten. Hij heeft als lead auditor deelgenomen aan verschillende accreditatie audits binnen het hoger onderwijs. Dr.ir. H.G. (Herman) Mooi De heer Mooi studeerde Werktuigbouwkunde aan de Universiteit Twente. Hij promoveerde op het gebied van Numerieke Mechanica van Vormgevingsprocessen. Na zijn promotieonderzoek werkte hij negen jaar bij TNO Automotive, afdeling Safety, resp. als wetenschappelijk medewerker crashworthiness, programmaleider ongevalanalyses en virtual testing en manager van de afdeling Safety. Bij TNO volgde hij o.a. een projectmanagementcursus en diverse coachings- en managementcursussen. Vanaf 2006 is hij directeur van het Delft Centre for Project Management van de TU Delft (DCP). In deze functie is hij verantwoordelijk voor het Delft Centrum voor Projectmanagement. De doelstellingen van dit centrum zijn het geven van executive onderwijs projectmanagement, het doen van projectmanagementonderzoek en het TUD-breed coördineren van onderwijs op het gebied van projectmanagement. In het kader van deze functie is de heer Mooi projectmanager van een zeer groot executive onderwijsprogramma voor een industriële klant waarvoor hij zelf ook executive onderwijs verzorgt. Daarnaast is hij werkzaam als universitair hoofddocent projectmanagement op de TU Delft. Ook geeft hij gastcolleges Projectmanagement bij Informatiekunde van de Universiteit Utrecht. De heer Mooi heeft diverse publicaties op zijn naam staan en vervult tevens een aantal nevenfuncties, zoals Academic Director van de TU Delft voor UNITECH, een groot Europees uitwisselingsprogramma, is lid van het Scientific Committee World of Construction Project Management en is lid van de Learning Management Group van de Shell Project Academy. Dhr. G.C.L. (Gerrit) Koch CPD De heer Koch combineert een MO-B wiskunde met vakopleidingen informatica en bedrijfskunde. Na een start in het onderwijs werkt hij vanaf 1990 in het bedrijfsleven; eerst bij Multihouse en daarna bij RCC. Vanaf 1997 was hij aanjager voor de competentie projectmanagement van PinkRoccade. Daarbij was hij verantwoordelijk voor een business team van project- en programmamanagers (IPMA C t/m A) dat uitgroeide tot 40 personen. De overstap naar Berenschot in 2005 geeft invulling aan het streven tot voortdurende competentieontwikkeling vanuit een onafhankelijke en een mensgerichte organisatie. De heer Koch heeft grote projecten en programma’s gedaan. Hij doet daarnaast interventies, turn arounds, adviseert projecten en programma’s en ondersteunt organisaties bij de competentieontwikkeling en het organiseren van hun projecten en projectmanagers. De heer Koch is werkzaam in de profit en de not-for-profit sector. Hij vertegenwoordigt PMI Nederland, de vakvereniging voor projectmanagers bij de internationale vakvereniging IPMA (International Projectmanagement Association) en hij vervult voor IPMA verschillende functies waaronder lead trainer van de advanced workshop programme management, assessor van certificeringssystemen, van de project management award en van IPMA level A kandidaten in verschillende landen. Hij was projectleider en is coauteur van de derde versie van de internationale competence baseline voor projectmanagers. De heer Koch is sinds 2003 de eerste IPMA-A gecertificeerde projectmanager in Nederland. Hij spreekt regelmatig op seminars en congressen in binnen- en buitenland.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 56
D.P.M. (Daniëlle) de Koning, MSc Mevrouw De Koning heeft haar propedeuse behaald in de Franse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Leiden, vervolgens heeft zij ervoor gekozen om over te stappen naar de studie Commerciële Economie (richting Internationaal Management) aan de Haarlem Business School. Tijdens deze studie heeft mevrouw De Koning tien maanden in Frankrijk gewoond, waar zij stage heeft gelopen en gestudeerd heeft aan de ESSCA (Ecole Supérieure des Sciences Commerciales d’Angers). In 2003 studeerde zij af en is zij de studie Cultuur, Organisatie en Management gaan volgen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, welke zij in 2006 heeft afgerond. Haar werkterreinen binnen Hobéon zijn organisatieadvies, marktonderzoek en certificering.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 57
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 58
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 59
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 60
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 61
BIJLAGE II: Programma Visitatie 18 maart 2009 Tijd / ruimte 08.15 – 08.30
Gesprekspartners Inloop auditteam
Auditoren
Onderwerpen
Auditteam
Voorbespreking
Managementteam
Auditteam
Theo de Hosson (faculteitsdirecteur a.i) Adri Kohler (opleidingsmanager) Gilbert Silvius (lector BII) Faculteitsdirectieteam (FDT)
Kennismaking Definitieve vaststelling programma
Auditteam
Strategisch beleid, visie, missie Marktpositie en instroom Kwaliteitszorg Relatie beroepenveld Personeel / Deskundigheidsbevordering Duur Afstudeergarantie Investeringen Financiële voorzieningen Zie hierboven
08.30 – 09.00 09.00 – 09.15
09.15 – 10.00
Theo de Hosson (directeur a.i) Jaap van Voorst Herman Poot
10.00 – 10.45
Managementteam opleiding
Auditteam
Adri Kohler (opleidingsmanager) Gilbert Silvius (lector BII) Caroline van der Linden (manager CBM)
10.45 – 11.00
11.00 – 11.45
Stuurgroep / vertegenwoordigers uit het werkveld
Auditteam
Interne terugkoppeling, verificatie
Auditteam
Relatie/betrokkenheid beroepenveld Ontwikkelingen beroepsdomein Onderwijsontwikkeling Praktijkcomponent
Deel Auditteam
Evaluatie van resultaten Maatregelen tot verbetering Betrekken van medewerkers, studenten,alumni, werkveld
Deel Auditteam
bijdrage lector(aat) aan (inhoud) onderwijs inbreng leden kenniskring innovatie
Ton Hayes (Expecto). - Wim van de Kant (Van Aetsveld) 11.45 – 12.15
Kwaliteitszorg Ouke Pijl Janus Ruighaver Adri Kohler
11.45 – 12.15 (parallel)
Lectoraat Business, ICT en Innovatie (BII) Gilbert Silvius (lector)
Nb. Opleiding is inhoudelijk ontwikkeld vanuit het lectoraat BII.
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 62
12.15 – 13.00
(Werk)lunch
Auditteam
Mogelijkheid tot verificatie documenten Literatuur Software CV’s docenten
13.00 – 13.30
Rondleiding voorzieningen locatie Utrecht (door Gilbert Silvius)
(Deel van het) auditteam
Verificatie documenten door secretaris
13.30 – 14.30
Ontwikkelgroep/docenten Kobus Smit Paul Breman Vincent Roep Harry Rorije Robbert van Alen
Auditteam
14.30 – 14.45
Beraad auditcommissie
Auditteam
Onderwijsontwikkeling Masterniveau Curriculum Aansluiting instroom en programma Samenhang programma Toetsen en beoordelen Praktijkcomponent/relatie werkgever student Internationalisering / Kenniskring Studiebegeleiding Interne terugkoppeling en bepaling ‘pending issues’
14.45 – 15.15
Nader te bepalen gesprekspartners (iedereen beschikbaar)
15.15 – 16.00
16.00 – 16.30
Alle gesprekspartners & genodigden
Pending issues
Auditteam
Intern overleg en bepaling voorlopige beoordeling
Auditteam
Terugkoppeling voorlopige beoordeling
Samenstelling auditteam: Voorzitter Externe deskundige Externe deskundige Secretaris
Drs. G.J. (Hans) Stoltenborg Dr. Ir. H.G. (Herman) Mooi Dhr. G.C.L. (Gerrit) Koch CPD Mw. D.P.M. (Daniëlle) de Koning MSc
©Hobéon® Certificering⏐ Adviesrapport Toets Nieuwe Opleiding Master of Project Management, Hogeschool Utrecht ⏐ 63