Aflevering 2 16 Juli 1916.
4de Jaargang
Orgaan van de Vereeniging voor Locale Belangen.
Commissie van Redactie: W. J. A. C BINS, C. F. ENGELHART, Mr. Chr. P. VAN WIJNGAARDEN. Redactie-Secretaris J. GERRITSEN. Stukken voor de Redactie te zenden aan. W. ]. A. C BINS, Randoesari, Semarang.
Dit tijdschrift verschimt den Isten enlóden vafl eike maand V o o r advertenties in dit tiidschnft wende men sich tot aen Redactie-Secretans J G E R R I T S E N . Pieter SijthofBaan S e m a r a n g
INHOUD Misverstand door Schr. -^ Decentraliana. — De Indische Raden. — Nederland. — Buitenland. — Personalia. — Officieele mededcelingen.
Een Misverstand. Een Regeeringsmissive heeft misverstand gewekt. Het is die van 26 Februari 1916, No. 471, gericht aan den Voorzitter van den Gewestelijken Raad van Semarang afgedrukt op pag. 662 van den 3en jaargang van dit tijdschrift, maar duidelijkshalve hier nog eens opgenomen: „Met referte aan Uwe tot den Adviseur voor de Decentralisatie gerichte missive van 14 dezes No. 77 nopens het accres van de voor de gevi^esten afgezonderde geldmiddelen heb ik de eer, op last van den Gouverneur-Generaal, UHoogEdelgestrenge mede te dee-
~ 3 4 len, dat Zijne Excellentie, hoezeer de wenschelijkheid erkennende om ook de gewesten tegemoet te komen in hunne geldelijke nooden, van oordeel is, dat waar van dadelijke urgentie bezwaarlijk kan worden gesproken, het thans niet het juiste oogenblik is om daartoe 's Lands kas met blijvende uitgaven te bezwaren, en dat het den Landvoogd onvruchtbaar voorkomt om, overeenkomstig het in de op twee na laatste alinea van Uw ter zake handelend schrijven van 29 December 1914, No. 2172/68. in afwachting van den terugkeer van betere tijden, over deze aangelegenheid een louter principieel overleg met den Minister van Koloniën te openen."
Het bedoelde misverstand is gerezen in de eerste plaats bij „de Locomotief." Het door haar gegeven alarmsein werd ook reeds in Locale Belangen overgenomen op blz. 644 van denzelfden jaargang. Het blad ziet in deze missive weer een voorbeeld van „centraal hoogheidsgedoe." „De gewestelijke raad van Semarang vroeg 30 October 1914 aan de Regeering om „een permanente verhooging van landsbijdrage. De groote gemeenten werden in diï „opzicht bevredigd, waarom ook niet de gewesten? Met sterke cijfers werd de geldnood „speciaal van het gewest Semarang betoogd en bewezen. Er was toch, niet waar, voor „dat verzoek iets te zeggen. De raad vroeg niet eens dadelijke bevrediging, want het „waren voor het Gouvernement dure tijden. Maar, zoo de redelijke raad, bereidde zaak „ten minste voor, schrijf er eens over naar het Plein. Dat was een zoo bescheiden en ..juist verzoek, want kwam er weer wat geld binnen, dan kon er dadelijk betaald wor„den zonder nog weer maanden en maanden lang geschrijf. „Het wordt 14 Februari 1916 en Semarang 's gewestelijke raad hoort nog maar niets. „Toen een beleefd verzoek om antwoord, dat 26 Febr. i.l.ksnam-dus veertien maandeti „nadat het verzoek was ingediend. Het antwoord was kort, zestien regels druk, en het „hield in, dat de gewestelijke raad gelijk had, dat echter „van dadelijke urgentie be„zwaarlijk kan worden gesproken" en dat het daarom niet gewenscht kon heeten „een „louter principieel overleg met den Minister van Koloniën te openen". „Indien men te Buitenzorg goed had gelezen, zou men urgentie, en zelfs de „dadelijke" „urgentie van den gewestelijken geldnood hebben ingezien. Ze spreekt zoowel uit de „begrooting voor 1916, welke in verhouding tot de dringendste behoeften niet dan een zeer „schriele verzorging van het gewest toeliet en uit de nota van 's Raads Voorzitter over ,.het wegenonderhoud van 30 Nov. 1915, waaruit hetzelfde feit misschien nog sprekender „te voorschijn trad. In die veertien maanden bedenken had men te Buitenzorg zich de ..zaken toch wel iets beter eigen kunnen maken. Maar, dat is waar, zoo is het gemak„kelijker: geen dadelijke urgentie, geen overleg met den minister, geen cent- maar overi„gens hebt ge schoon gelijk. „Het is toch wel kras".
In het nummer van 31 Mei j.l. komt „de Locomotief" op de zaak terug. Onder het opschrift „Mislukte aanslagen" vindt men:
- 3 5 Den 3en Mei heeft men kunnen lezen hoe een dringend en naar alle „zijden gedocumenteerd verzoek van den gewestelijken raad van Semarang om een gelijke „belastinguitkeering als de groote gemeenteraden genieten, veertien maanden op ant„woord heeft moeten wachten; een dooddoener kwam er toen van zestien regels. Geen „cent „De vreugde was echter maar kort. Uit de Java-Bode blijkt, dat de gewestelijke raden „den door Semarang gevraagden belastingtoeslag wel krijgen, zij het maar tot 750/o. De „hoofdambtenaar, die er eerst door wist te krijgen, dat er zelfs geen overleg met den „minister zou worden gehouden, krijgt dus de kous op het centrale hoofd. Dat mag wel „eens
Het was echter blijkbaar niet alleen de journalist die omtrent de strekking der Regeeringsmissive mistastte. Ook de geadresseerde zelf schijnt op een dwaalspoor te zijn gekomen althans men zou dit willen afleiden uit het schrijven van den Voorzitter aan den Gewestelijken Raad van Semarang van 18 April 1916 No. 121 (opgenomen op blz. 708 van aflevering 5 van den tweeden jaargang van het Gewestelijk Blad), waarin aan bedoelde missive o. m. de volgende passage is gewijd: kennisneming van die missive zal Uwen Raad doen zien, dat de beslissing van de Regeering voor het gewest zeer teleurstellend is. Deze komt toch hierop neer, dat het Gewest voorshands van een accres der afgezonderde middelen verstoken zal blijven. W e l erkent de Regeering de wenschelijkheid om ook de Gewesten tegemoet te komen in hunne geldelijke nooden, maar waar naar Haar oordeel van dadelijke urgentie bezwaarlijk kan worden gesproken, acht Zij het thans niet het juiste oogenblik om daartoe 's Lands kas met blijvende uitgaven te bezwaren. De zienswijze der Regeering, dat het thans niet het juiste oogenblik is om 's Lands /tas met blijvende uitgaven te bezwaren voor niet dadelijk urgente behoeften zal U w Raad uiteraard hebben te eerbiedigen. Iets anders is het of het niet op den weg ligt van Uwen Raad om-wijl de Regeering, hoewel de wenschelijkheid erkennende om ook de Gewesten tegemoet te komen in hunne geldelijke nooden, niet van de dadelijke urgentie dier nooden overtuigd is-'nogmaals de groote urgentie dier nooden onder de aandacht der Regeering te brengen Uiteraard niet als een poging om de Regeering van Haar sedert kort ingenomen in vorenaangehaalde missive van den Isten Gouvernements Secretaris uiteengezet standpunt terug te brengen, doch alleen om-waar de mogelijkheid bestaat, dat ook na terugkeer
- 3 6 van betere tijden deze aangelegenheid niet aanstonds de aandacht der Regeering heeft Haar aandacht voor deze voor het Gewest zoo belangrijke quaestie te blijven vragen. „Aan 's Raads betoog ware voorts het verzoek te verbinden om zoodra de tijdsomstandigheden zulks toelaten de goedkeuring van den begrootingswetgever in Nederland op de verstrekking van het aceres bij suppletoire begrooting te vragen. „Verder zoude ik in overweging willen geven de andere Gewestelijke Raden uit te noodigen van de in hunne Gewesten bestaande urgente nooden bij de Regeering te doen blijken en met het verzoek van den Gewestelijken Raad van Semarang adhaesie te betuigen
Rusten deze beschouwingen nu inderdaad op goeden grondslag? Ook zonder een officieele toelichting uit de regeeringsbureaux zelf, schijnt het tegendeel al zeer waarschijnlijk. De zaak waarom het hier gaat, is, naar voor iedereen duidelijk is, in hoofdzaak een duitenkwestie of de Gewestelijke Raad van Semarang zijn verzoek nu inderdaad had gedaan op 30 October 1914. — uit de bovenafgedrukte stukken blijkt, dat die brief van 29 December was— dan wel op 30 September tevoren, van een voorloopige beslissing kon eerst sprake zijn, nadat de regeering bij de voorloopige begrootingsbehandeling voor 1916 een overzicht had gekregen over de vermoedelijke inkomsten en de gewenschte uitgaven. Bij deze behandeling, die haar besluit vindt in de omstreeks 1 Juni van elk jaar te houden begrootings vergadering van den Gouverneur-Generaal met den Raad van Indië en de departementschefs, moet als regel op de uitgaven worden gesnoeid. Dat dit bij den minder gunstigen staat van 's Lands financiën ook in 1915 moest geschieden, is van algemeene bekendheid. De openbare begrootingsbehandeling in Nederland heeft daarover het volle licht doen opgaan. Zoodat een aceres voor de gewestelijke geldmiddelen niet heeft kunnen overschieten. De zaak raakte daarmede van den baan tot het einde van 1915, den tijd tot het doen van voorstellen voor de suppletoire begrooting. Dat ook toen Indië's financieele vooruitzichten niet verbeterd waren, is al evenzeer bekend. Zoodat ook toen van voorstellen in de gewenschte lichting blijkbaar niets heeft kunnen komen en voor nieuwe overweging eerst de voorbereiding der begrooting van 1917 gelegenheid zou geven. Dit alles schijnt eenigszins uit het oog verloren door de critici. Toch staat het, naar bescheiden meening vrij duidelijk in den Regeeringsbrief te lezen. De G. G. erkent de geldelijke nooden der gewesten.
37 Z . E. acht in hooge mate gewenscht (niet bloot „gcwenscht"; er staat duidelijk „hoezeer" niet: hoewel), dat daaraan wordt tegemoet gekomen. Het is evenwel thans niet het juiste oogcnblik 's Lands kas met blijvende uitgaven te bezwaren m. a. w. dat het oordeel van Z . E. niet tot een daad voert ligt enkel en alleen in het feit dat er geen geld voor beschikbaar is. Tot nadere adstructie van dit betoog wordt er nog aan toegevoegd, dat „van dadelijke urgentie niet kan worden gesproken." Vooral deze zin schijnt ongewenschten indruk te hebben gemaakt. De Voorzitter van den Gewestelijken Raad wenscht daarom nogmaals de groote urgentie dier nooden onder de aandacht der Regeering te zien gebracht en hij voegt daar aan t o e : „Ik zeg „nogmaals," omdat de aantooning van de gewestelijke nooden bereids o. m. „heeft plaats gevonden bij de gewestelijke begroeting voor 1916 en ten aanzien van het „wegenonderhoud nog eens in het bijzonder bij de nota Uwen Raad aangeboden bij „mijn schrijven dd. 30 November 1915 No. 32 (Gewestelijk Blad, Jaargang I, blz. 987). „Deze stukken — hoewel „bij de verzending van mijn „verschenen en waar ze dus „de mogelijkheid, dat bij het „aandacht hebben gehad."
intusschen ter kennis van de Regeenng gekomen — waren vorenaangehaald schrijven van 29 December 1914 nog niet niet als bijlagen bij 's Raads verzoek behoorden, bestaat overwegen van dat verzoek die stukken niet de noodige
Bestaat er wel reden voor deze ongerustheid? Ook al geniet het wegenvraagstuk de passende eer, dan voert dit — 't zij in het voorbijgaan opgemerkt '— naar den wil van den Gewestelijken Raad zelf naar een oplossing in anderen richting, n.l. verhooging van het voor het gewest afgezonderd bedrag van het hoofdgeld. Dat is daarmede voorshands gebracht buiten het accresvraagstuk. Ziet men goed, dan ligt hier verscholen een verschil tusschen wat zou kunnen worden aangeduid als het centraal en het plaatselijk vocabulair. De locale toonladder schijnt forscher dan de centrale. Een Regeeringsbevel, ik pretendeer waarlijk niet hier iets nieuws te vertellen, kleedt zich in den vorm van een wensch. En zoo vindt men in regeeringsstukken ten aanzien van uitgaven een toonladder in dezen geest: „geen bezwaar, gewenscht, zeer gewenscht, urgent, dadelijk urgent." Onder de laatste groep vallen dan die uitgaven, die gedaan vweten worden, ongeacht het begrootingsevenwicht en waarvoor derhalve geleend kan worden. Uit den hooger geciteerden brief van den Raadsvoorzitter zou men willen afleiden, dat het locaal spraakgebruik ten
38 deze anders is en daarin eerder van „groote urgentie" wordt gesproken ; althans over het woord „dadelijk" schijnt te zijn heengelezen. W a n t dat het op den weg der Regeering zou liggen om te leenen, ten einde de gewesten aan accres te helpen, zal wel niemand beweren. Rest nog het „overleg met den Minister," in het regeeringsschrijven niet: „niet gewenscht," maar ,,onvruchtbaar" genoemd. Hierover slechts de opmerking, dat ongetwijfeld aan een deel der op de begrooting tot uiting komende maatregelen een overleg met den Minister van Koloniën is voorafgegaan, maar dat het ovcrgroote deel daarvan eenvoudig zonder meer — uiteraard voorzien van de vereischte toelichting — op het Indisch ontwerp der begrooting wordt gebracht, en een voorafgaand overleg niet behoeft. De vraag, tot welke groep een bepaald voorstel behoort, zal toch wel aan de Regeering ter beantwoording kunnen worden overgelaten en overleg of niet, al kwam er later weer wat geld binnen er zou toch niet dadelijk kunnen worden betaald want de begrootingswetgever zou er tevoren in moeten worden gekend. Z o o opgevat bestaat er in het geheel geen tegenspraak tusschen den aangevallen regeeringsbrief en het door ,,De Locomotief" overgenomen bericht uit de Javabode, dat de gewesten 7 5 % van de door hen geheven belastingen als extra-subsidie uit 's lands kas zouden krijgen. De ,,hoofdambtenaar, die er eerst door wist te krijgen, dat er zelfs geen overleg met den Minister zou worden gehouden" en later „de kous op het centrale hoofd" had gekregen bestaat kennelijk alleen in de verbeelding. De accres-aangelegenheid is, nu daaromtrent een gunstige principeele beslissing was gevallen (,,hoeseer de wenschelijkheid erkennende") uit den aard der zaak bij de begrooting voor 1917 weder ter tafel gebracht, het bericht was evenwel in zooverre onjuist, dat eene beslissing eerst ter begrootingsvergadering is genomen en ook toen gebleken is, dat de stand van 's Lands financiën den maatregel nog niet gedoogde. Intusschen de gewesten kunnen gerust zijn in zooverre, dat de maatregel aan de orde blijft, ook zonder nadere bestorming van het Regeeringskasteel. In zooverre schijnt ons de Regeeringsbeslissing wèl verre van „zeer teleurstellend" integendeel voorshands ,,zeer bevredigend." Immers in den brief, waarin het verzoek om accres werd gedaan stond reeds: „dat het niet in de bedoeling ligt, dat een gunstige beslissing ook zou mede brengen, dat dit accres ook aanstonds aan de gewesten zou worden uitgekeerd."
39 Voor hen, die niet gelooven, zonder te zien, moge hier nog volgen een citaat uit een dezer dagen door den Gewestelijken Raad der Preanger Regentschappen ontvangen schrijven van den eersten Gouvernements Secretaris: „ mede ingevolge bekomen bevelen teeken ik hierbij aan dat de GouverneurGeneraal zich voorstelt om zoo spoedig de flnancieele toestand het gedoogt te bevorderen, dat ook aan de gewesten aanspraak zal worden gegeven op extra-steun uit de algemeene geldmiddelen naar evenredigheid van de door het gewest geheven belastingen."
Dat inmiddels de centrale rcgecring, ook practisch bhjken gaf het gewest Semarang financieel te willen steunen, leeren eenige subsidiebesluiten: zoo gaf dat van 15 Juni 1915 No. 27 een bedrag van f 7800.— voor den bouw van twee bruggen, dat van 10 December van dat jaar N o 15 /" 35 965 voor het bouwen en vernieuwen van duikers en bruggen en eindelijk dat van 9 Maart j 1. N o . 18 een subsidie van f 64.590 voor den bouw van een grooten brug over de Kali Bodri Hierbij is in aanmerking te nemen, dat voor dergelijke subsidies op de begrooting jaarlijks voor alle locale ressorten niet meer dan f 200.000 beschikbaar is. Waarom, zoo zal men ten slotte vragen, is het antwoord van Februari j 1. eerst na ruim een jaar, instede van na de behandeling der Indische ontwerp-begrooting voor 1916 gegeven? Daarover kan men verschillend denken. Vereischte 's Raads schrijven wel aanstonds antwoord, nu dit niet geheel afwijzend zou zijn ? Ongetwijfeld had toen eenzelfde brief als in Februari kunnen zijn verzonden, maar, zoo vraagt men zich onwillekeurig af, heeft de regeering zelf wellicht teleurstelling bij den Gewestelijken Raad voorzien en daarom liever eerst nog eenigen tijd den loop der flnancieele omstandigheden willen afwachten, er op vertrouwende, dat het college uit het wegblijven van bericht in dit geval zou begrijpen, dat zij tegenover 's Raads verzoek niet afwijzend stond. W a n t ook voor de regeering kan het niet aangenaam zijn met een beroep op de ledige beurs een door haar billijk geacht verzoek te wijzen van de hand, zij het ook voorloopig. Maar gelijk gezegd; over dit punt kan verschillend worden gedacht. Het vorenstaande beoogde slechts ten aanzien der hoofdzaak een gerezen misverstand weg te nemen en daardoor zoo mogelijk onnoodig werk, te voorkomen. Wanneer ik meende, dat de decentralisatie in hare rechten was verkort, heb ik niet geschroomd daarvan,
-40 waar het pas gaf, openlijk te doen blijken. Ter bevordering van zuivere verhoudingen zij het mij vergund, niet te zwijgen waar personen of feiten in een scheef Hcht zijn geraakt. SCHR.
Decentraliana. De Decentralisatie in de Staten-Generaal. {Eerste Kamer). Ten aanzien van het bij de behandehng van de Indische begrooting voor 1916 in het Voorloopig Verslag der Eerste Kamer omtrent de decentralisatie opgemerkte en het door den Minister van Koloniën ter zake in zijn Memorie van Antwoord medegedeelde kan het volgende worden vermeld: Xlde Afdeeling-Pltiatselijk en gewestelijk zelfbestuur. Voorloopig Verslag. „Gaarne zoude men van den Minister vernemen, welke maatregelen door hem genomen zijn om tegemoet te komen aan de bezwaren, welke thans nog aan eene meerdere ontwikkeling van het plaatselijk en gewestelijk zelfbestuur der locale raden in den weg staan. Gewezen werd in dit verband op een adres, aan deze Kamer d.d. 20 April j.l. gericht door de vcreeniging voor locale belangen te Semarang. Opnieuw werd gevraagd, of de Minister het nu nog niet hoog tijd achtte om een einde te maken aan het actieve en passieve kiesrecht voor de locale raden van hen die geene Ncderlandsche onderdanen zijn, en om de verhouding van die raden tot de in hun ressort gelegen inlandsche gemeenten te regelen. (Zie Handelingen der Eerste Kamer 1913—1914, bladz. 88). De Minister is tot dusver het antwoord schuldig gebleven. De tijdsomstandigheden en de plannen tot meerdere decentralisatie schijnen echter eene oplossing dezer gewichtige rechtsquaestie meer en meer urgent te maken. Er werd op aangedrongen, dat de zaak van de volkshuisvesting met kracht zoude worden ter hand genomen. Intusschen werd erkend, dat de locale raden weinig tot stand kunnen brengen, zoolang zij niet over ruimer geldmiddelen beschikken. Daarvoor is het noodig, dat zij het recht krijgen eenige belasting te heffen, waartoe de vorm van opcenten op Gouvernementsbelastingen zich het beste leent.
--41 Hoe zal de verhouding worden tusschen de Centrale Regeering en het plaatselijk zelfbestuur ten opzichte van den geneeskundigen dienst in de gemeente? Moet die dienst aan de Regeering of aan de gemeente worden overgelaten? Onderscheidene leden betuigden hunne instemming met de aanstelling van afzonderlijke gemeenteraadsvoorzitters in Batavia, Semarang en Soerabaia." Memorie van Anticoord. „De omstandigheden die in het in het Voorloopig Verslag bedoelde adres aan de Eerste Kamer van de vereeniging voor locale belangen te Semarang zijn aangewezen als bezwaren, welke aan eene meerdere ontwikkeling van het plaatselijk en gewestelijk zelfbestuur in den weg zouden staan, komen in hoofdzaak hierop neer, dat tot dusver eene zoo gering mogelijke toekenning van bevoegdheden, welke volgens de Decentralisatiewet aan de locale raden zouden kunnen worden toegekend, zou hebben plaats gehad, en dat overigens de Indische regeering bij de uitvoering van de aan de raden opgedragen taak weinig medewerking zou hebben verleend èn bij het verleenen van geldelijken of anderen steun, èn door eene langzame afdoening van zaken, wanneer het oordeel der Regeering of haar steun werd gevraagd. W a t het eerste punt betreft, de bewering, dat de locale raden nog niet geroepen zouden zijn tot deelneming aan de uitvoering van algemeene verordeningen, is in hare algemeenheid zeker niet geheel juist. Daargelaten de vraag, of inderdaad, gelijk adressanten aanvoeren, als zoodanige deelneming niet kan gelden de vaststelling der kiezerslijst door eene commissie uit den gemeenteraad en de beslissing door die commissie op verzoeken om verbetering daarvan fart. 10 en 14 der Kiesordonnantie), mogen, onder meer, toch als zoodanig ongetwijfeld wèl gelden de opdracht tot regeling van het toezicht op schepen voor de binnenvaart en op schepen van minder dan 25 M l inhoud (zie Indisch Staatsblad 1905 no. 3 , 0 jo. 1909 no. 372) en de opdracht tot aanwijzing van de grenzen der wijken voor vreemde Oosterlingen, wanneer de Gouverneur-Generaal die wijken ingesteld heeft (Indisch Staatsblad 1910 no. 537 jo. 1914 no. 761). Verder mag gewezen worden op de belangrijke taak die den gemeenteraden bij het Koninklijk besluit van 12 Juni 1915 no 44 (Indisch Staatsblad no. 506), houdende algemeene regelen betreffende den aanleg en de exploitatie van spoor- en tramwegen bestemd voor algemeen verkeer, is opgedragen en op het
42 bij de onderwerpclijke begrooting gedane voorstel om de subsidieering van locale ziekeninrichtingen mogelijk te maken (onderafdeeling 161 onderdeel e). Door adressanten is ter staving van hun oordeel nog gewezen op de instelling van de gezondheidscommissie te Batavia. In het voorbijgaan opmerkende, dat de voorzitter en de secretaris van den gemeenteraad ambtshalve lid en secretaris dier commissie zijn en dat van de zes overige leden er twee door den raad worden benoemd en onder de door de Regeering benoemde leden thans twee raadsleden zijn, zoodat de invloed van den gemeenteraad op den gang van zaken toch zeker niet gering is, meent de ondergeteekende te mogen verwijzen naar hetgeen hij in de Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer (bladz. 41) omtrent het voorstel tot het in het leven roepen van een plaatselijken gezondheidsdienst te Semarang en Soerabaja heeft gezegd, n.l. dat hij het gewenscht acht dat bij de eindregehng van deze diensten rekening zal worden gehouden met de bezwaren, die tegen de Bataviasche regeling zijn ingebracht. W a t het tweede punt betreft, van eene ongeneigdheid van de Indische regeering om de locale raden in de uitoefening van hun taak naar beste krachten bij te staan, is den ondergeteekende nimmer iets gebleken. Bij de klacht over eene langzame afdoening van zaken mag niet uit het oog worden verloren dat de centrale kantoren vaak met werk zijn overladen, en dat derhalve, zooals de ondergeteekende op bladz. 8 van de Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer aanteekende, in dit opzicht met de beschikbare middelen en werkkrachten rekening moet worden gehouden. In het verband met de hierbedoelde klachten werd door adressanten vooral ook gewezen op het nog steeds niet in werking treden van de regeling betreffende het verkenen van tramwegconcessies, op het z. g. accrès-vraagstuk en op het z g kampong-vraagstuk. Omtrent de eerste grief valt op te merken dat uit dit feit geenszins de onwil der Regeering was af te leiden om aan de gemeenteraden het concessierecht voor stadstrams in handen te geven. Zooals hiervóór reeds werd aangeteekend is in 1915 eene geheel nieuwe regeling vastgesteld omtrent den aanleg en de exploitatie van spoor- en tramwegen, waarbij ook het gemeentelijk concessierecht is geregeld, welke regeling op 31 December 1915 in werking is getreden. Al is het accrès-vraagstuk nog niet geheel tot oplossing gebracht, aan de gemeenteraden is toch reeds eene niet onbelangrijke vermeer-
43 — dering van inkomsten verzekerd door de uitkecring der bruto opbrengst van de geheven locale belastingen. Voor dit jaar is daarvoor een bedrag van ruim 4 ton uitgetrokken en in de toekomst zal dit bedrag uiteraard nog belangrijk kunnen stijgen. Verder is enkele jaren geleden aan de locale raden vrijheid verleend om eene eigen inkomstenbelasting te heffen, terwijl den ondergeteekende onlangs uit de Indische bladen gebleken is — ambtelijke berichten daaromtrent hebben hem nog niet bereikt — dat de Indische regeering haar voornemen heeft doen kennen de Landsinkomstenbelasting zoodanig te wijzigen, dat de hefifing van opcenten door locale raden mogelijk wordt. Doch ook overigens is voor den localen belastingwetgever, naar de meening van den ondergeteekende, niet de mogelijkheid afgesloten om door het doen van eigen hefBngen aan het locale gebied meer inkomsten te verzekeren. W a t het z.g. kampong-vraagstuk aangaat, bij den ondergeteekende is een voorstel van den Gouverneur-Generaal ingekomen tot wijziging van artikel 71 van het Regeeringsreglement, ten einde tot de opheffing van de autonomie van de binnen het gebied van gemeenteraden gelegen desa's te geraken. Toen in het Voorloopig Verslag der Kamer betreffende de Indische begrooting voor 1914 de wenschelijkheid werd betoogd, waarop thans wordt teruggekomen, om een einde te maken aan het actieve en passieve kiesrecht voor de locale raden van hen, die geen Nederlandsch onderdaan zijn, heeft de ondergeteekende daarop geantwoord (bladz 24 van de Memorie van Antwoord), dat hem de noodzakelijkheid daarvan niet zoo aanstonds voor oogen stond. O p dit standpunt staat de ondergeteekende nog, doch hij is gaarne bereid omtrent deze aangelegenheid het oordeel van den Gouverneur-Generaal in te winnen. De wenschelijkheid dat de volkshuisvesting met kracht worde ter hand genomen, wordt door den ondergeteekende ten volle beaamd. De locale raden hebben in dit opzicht een ruim arbeidsveld. De in dit verband gemaakte opmerking omtrent het verzekeren van een accrès aan inkomsten aan de locale raden meent de ondergeteekende, na hetgeen hij hieromtrent hierboven heeft aangevoerd, te mogen voorbijgaan. Het antwoord op de vraag, welke de verhouding zal worden tusschen de centrale regeering en het plaatselijk zelfbestuur ten opzichte van den geneeskundigen dienst in de gemeente, moet de ondergeteekende voorshands schuldig blijven, totdat hij de inzichten der Indische regeering
44 in zake de instelling van gezondheidscommissies te Semarang en Soerabaja heeft leeren kennen. Dat onderscheidene leden hunne instemming betuigden met de aanstelling van burgemeesters voor Batavia, Semarang en Soerabaja heeft de ondergeteekende met erkentelijkheid vernomen." Door het lid der Eerste Kamer, den heer van den Berg, werd in de vergadering van 8 Maart 1916, o. m. het volgende gezegd; „Langer zal ik de aandacht moeten vragen voor een ander onderwerp, namelijk het belangrijke adres, door de Semarangsche Vereeniging voor locale belangen aan onze Kamer gericht. Het betoog van den Minister ter zake loopt wel niet langs dit onderwerp heen, gelijk bij de Karang-Asem-zaak het geval was, maar het dringt er m.i. niet diep genoeg in door. De in het adres gememoreerde quaestie heeft grootere beteekenis dan de Minister daaraan blijkbaar hecht Het is een niet te loochenen feit, dat er in Indië een zekere wrijving bestaat tusschen de gemeenteraden en de Regeering. T e Semarang is die wrijving in sterke mate aan den dag getreden, elders in mindere mate, wederom elders heeft zij zich geopenbaard in een zekere mate van onverschilligheid, zoowel bij de kiezers voor den gemeenteraad als bij de gekozenen. Men verlangt, om aan zijn bestemming als gemeentebestuur te voldoen, meerdere vrijheid van handelen, terwijl de Regcering zich stelt op het standpunt, dat een gemeenteraad niet mag handelen dan ten aanzien van hetgeen zij aan zoodanigen raad heeft opgedragen. Beide partijen hebben gelijk, of, wil men liever, ongelijk. De Regeering heeft de bedoeling van de wet aan haar zijde, de gemeenteraden de letter van de verordeningen tot uitvoering der wet. Het zij mij vergund, dit historisch toe te lichten. In de laatste jaren der vorige eeuw was door overdreven centralisatie het bestuur van Indië topzwaar geworden. Behalve hetgeen behoort tot de bevoegdheden der Indische zelfbesturen in art. 27 en 44, en der inlandsche gemeenten, de desa's, in art. 71 van het regeeringsreglement gehandhaafd, waren alle plaatselijke en gewestelijke belangen regceringszaak. Zij moesten te Batavia worden behandeld. Algemeen werd begrepen, dat decentralisatie noodig was. Vandaar dat in 1901 door den Minister van Asch van Wijck een wetsvoorstel werd aanhangig gemaakt tot aanvulling van het Regeeringsreglement met drie nieuwe artikelen, 68«, 6 en c, waarbij de mogelijkheid werd geopend
'«1-^
- 4 5 om bepaaldelijk aan te wijzen plaatselijke en gewestelijke belangen te doen behartigen door locale raden met behulp van gouvernementssubsidie en locale heffingen. Ik druk op de woorden: bepaaldelijk aan te wijzen belangen. De Minister Idenburg nam dit wetsvoorstel over, en bij de wet van 23 Juli 1903 kwam deze regeling tot stand. Ofschoon in de Memorie van Toelichting en in die van Antwoord op het Voorloopig Verslag der andere Kamer wel eens het woord „zelfbestuur" gebezigd werd, zoo geschiedde dit, zij het ten onrechte, als ware het, zoo niet synoniem met, dan toch een noodzakelijk gevolg van „decentralisatie". Uit het verband blijkt duidelijk, dat niet aan autonomie in eigenlijken zin werd gedacht, en de tekst der wet zal trouwens niemand den indruk schenken, dat daarbij locale autonomie wordt ingevoerd. De Minister Idenburg omschreef dan ook in de andere Kamer het doel der wet als „het overdragen van bevoegdheden van het centraal gezag op lagere bestuursorganen en het inroepen van de medewerking der ingezetenen tot behartiging der publieke zaak". Zie Handelingen der Tweede Kamer 1902—1903, pag. 1195. In dezen gedachtengang kan men de locale raden slechts vergelijken met hetgeen men in Nederland zou noemen plaatselijke commissies met zekere bevoegdheden van publiekrechtelijken aard. Uitvoering aan deze wet werd gegeven door het Koninklijk besluit van 20 December 1903, het zoogenaamde „Decentralisatiebesluit", en door de Koloniale Ordonnantie van 8 Maart 1905, de zoogenaamde «Locale Radenordonnantte". In die Locale Radenordonnantie nu verschijnt op eens de „gemeente". In art. 4 daarvan wordt namelijk bepaald, dat een locale raad, wiens ressort niet meer dan het gebied van één „stad' omvat, gemeenteraad" wordt genoemd: terwijl ook in de latere ordonnanties, waarbij dergelijke locale raden voor bepaalde steden werden ingesteld, telkens van „gemeenten" wordt gesproken. Bij het Koninklijk besluit van 11 Juli 1908 werd ook art. 2 van het Decentralisatiebesluit aangevuld met de bepaling, dat de raad van een stad „gemeenteraad" zou heeten. Ik vermoed, dat zoowel de Indische Regeering als de betrokken Minister van Koloniën zich geen rekenschap hebben gegegeven van de juridische beteekenis dezer nieuwe uitdrukking. Men vergat, dat daardoor aan de betrekkelijke artikelen van het Regeeringsreglement indirect eene uitbreiding werd gegeven, welke niet in het systeem der wet paste, en welke dus de bevoegdheid van den lageren kolonialen wet-
- 4 6 gever te boven ging. De wet wilde immers slechts bestuursdecentralisatie en medewerking van de ingezetenen, maar zij vestigde niet plaatselijke autonomie, d. w. z., souvereiniteit in eigen kring. Een gemeente is, gelijk de heeren natuurlijk weten, niet alleen een lijn op de kaart, maar in onze rechtstaal een zedelijk lichaam, bestaande uit een samenwoning van personen op een zeker gebied, die gemeenschappelijke belangen hebben en deze mogen regelen, behoudens het formeele toezicht van den Staat. Die gemeenschappelijke belangen mogen alleen niet in conflict komen met de belangen van een grooter gebied, district, gewest of Staat, want in dit geval behoort de regeling aan het bevoegd gezag over zoodanig gebied. Maar overigens beslist de gemeente als souverein wat haar belangen zijn en niet, zooals in Indië, welke belangen de Regeering tot gemeentebelangen wil verheffen. De gemeente beslist ook zelf hoe zij haar belangen wil regelen, behoudens natuurlijk de beperkingen door de wet in het algemeen belang gesteld en het toezicht van den Staat ter voorkoming van wanbeheer. Met andere woorden, een gemeente mag, naar algemeen erkende beginselen van staatsrecht, tot haar huishouding alles brengen wat niet uitdrukkelijk is uitgesloten, terwijl volgens de nieuwe artikelen van het Regeeringsreglement hetgeen de Indische administratieve voorschriften een „gemeente" noemen, geen belangen tot haar huishouding mag brengen, waarvan de behartiging haar niet uitdrukkelijk is opgedragen. De begripsverwarring, welke de lagere Indische wetgever heeft begaan door het woord „gemeente" te bezigen in een anderen zin dan dien welken het in Europa heeft, is oorzaak van de wrijving, waaraan het adres van de Semarangsche Vereeniging voor locale belangen is gewijd. Adressanten stellen zich op het standpunt, dat hun zoogenaamde „gemeente" Semarang werkelijk eene „gemeente ' is, met onbeperkte bevoegdheid om te regelen wat zij meent dat hare belangen zijn. De Regeering daarentegen doet aan den gemeenteraad telkens gevoelen, dat Semarang wel een „gemeente" heet, maar dat het bestuur daarvan zich heeft te bepalen tot de aangelegenheden daaraan van hoogerhand opgedragen. Leerrijk is ten deze de op pag. 6 van het adres vermelde circulaire van 20 April 1910, gericht tot de locale raden, waarbij de Regeering verklaart, dat de taak der locale raden „een zeerbepaalde" is, die behalve in de locale wetgeving, bijna uitsluitend bestaat in „de zorg voor openbare wegen en de daarin gelegen kunstwerken, plantsoenen, straatverlichting, watervoorziening, brandweer en dergelijke
- 4 7 meer". Men vergelijke deze beperking met de bevoegdheden van een gemeente in Nederland. Telkens leest men ten onzent van gemeenten die in den kring van haar huishouding nieuwe belangen, vooral sociale belangen, brengen, waaraan een 20-tal jaren geleden nog niemand dacht als de taak van een gemeentebestuur. Geen een gemeente in Nederland heeft er aan gedacht aan de Regeering te vragen of zij het goedvond dat dergelijke belangen als huishoudelijke belangen werden beschouwd. En zij zouden nog veel verder kunnen gaan, zelfs ten aanzien van zaken, welke door de groote massa der Nederlanders als volslagen onnuttig worden beschouwd. Om eens een paar sterk sprekende voorbeelden te geven, wijs ik er op, dat wanneer ten onzent een gemeente het wenschelijk zou achten, zij zelfs een stadsastroloog zou mogen aanstellen, ten einde voor de ingezetenen die zulks verlangen den horoscoop te trekken, dan wel een deskundige om aan de ingezetenen de taal der Samojeden te leeren. Wanneer de gemeente het traktement van zoodanige ambtenaren behoorlijk op haar begrooting bracht en de begrooting daardoor niet werd ontwricht, zou een dergelijke maatregel ten onzent onaantastbaar zijn. Dit is de beteekenis van de gemeentelijke autonomie, en ik geloof, dat iedereen die met de geschiedenis van het gemeentewezen in Indië bekend is, mij zal toegeven, dat men daaraan in Indië niet heeft gedacht. Mijnheer de Voorzitter! Ik vond de onzekerheid omtrent de nieuwe Indische zoogenaamde gemeenten zoo belangrijk, dat ik mij de moeite heb getroost eens na te gaan hoe gehandeld is bij de stichting van de gemeente waarover ik de eer heb het bestuur te voeren. Men weet, dat die gemeente gesticht werd in het jaar 1072 door Hertog Govert, bijgenaamd den Bultenaar, en dat haar organisatie later werd aangevuld door graaf Willem II in 1246 en door Hertog Albrecht in 1389. Men weet ook dat in het graafschap Holland in de 11de eeuw een groote mate van administratieve decentralisatie bestond. De edelen bestuurden hun leenen zonder dat de leenheer zich daarin mengde, voor zoover zijn persoonlijke belangen daarmede niet gemoeid waren. Genoemde verdienstelijke vorsten begrepen echter te goed dat decentralisatie en het stichten van een gemeente twee verschillende begrippen zijn, om niet te zorgen dat bij het stichten eencr nieuwe gemeente het uitdrukkelijk toekennen van autonomie noodzakelijk was, of, gelijk zij het uitdrukten, het geven van de „vrijheid". Dit werd dan ook ten aanzien van de gemeente Delft gedaan. Van
- 4 8 graaf Willem II en Hertog Albrecht zijn nog de akten aanwezig, waarbij de autonomie van Delft werd bevestigd. Hertog Govert heeft de autonomie door een daad verleend, namelijk door aan de bevolking vergunning te geven hun woonplaats van muren en poorten te voorzien, door welke daad zij van rechtswege in plaats van „hoorigen" vrije „poorters" werden. De vraag is of zij, die thans de Indische wetgeving in handen hebben, niet verstandig zouden handelen met, althans op het gebied van het gemeentewezen, nog eens bij genoemde vorsten ter schole te gaan. W a t echter van dit alles zij, zooveel staat vast, dat de onzekerheid omtrent de bevoegdheden der voor de steden ingestelde locale raden in Indië moet ophouden. In de wet, die de Indische publiekrechtelijke toestanden beheerscht, d. w. z. in het Regeeringsreglemenl, moet uitdrukkelijk verklaard worden wat men met de locale raden der steden voor heeft: eenvoudige bestuursdecentralisatie of locale autonomie. Ofschoon ik mij het standpunt ook wel kan begrijpen van hen die vooralsnog tegen locale autonomie in Indië opzien, zoo geloof ik toch, wanneer men de zaak van alle kanten beziet, mij te mogen scharen aan de zijde van de Semarangsche heeren, die het adres, waarvan ik zooeven sprak, hebben ingediend. Het is waar dat langs dien weg misschien moeilijkheden te wachten zijn, maar elke hervorming heeft moeilijkheden, en ik zie in het toekennen van autonomie aan de gemeente een noodzakelijke voorwaarde voor een opgewekt gemeenteleven. De wrijving met de Indische Regeering en haar plaatselijke ambtenaren, waarover in het adres hier aan de orde geklaagd wordt, zal dan vanzelf ophouden, en adressanten zullen een goed werk hebben gedaan met hun optreden. Ik moet hier alleen bijvoegen dat ik door mijn ondersteuning van hun streven niet geacht wil worden den inhoud van het adres in alle opzichten te onderschrijven. In het bijzonder moet ik er op wijzen dat de ondervinding, hier te lande opgedaan met de uitvoering van rijkswetten door gemeentebesturen, nu niet strekt om ook in Indië deze door adressanten verlangde instelling over te planten Men weet dat juist in den laatsten tijd meer en meer, en mijns inziens terecht, die uitvoering ten onzent aan de burgemeesters alleen wordt opgedragen in stede van aan de veelhoofdige gemeentebesturen. Dergelijke veelhoofdige lichamen zijn natuurlijk voor administratie ongeschikt. Trouwens in art. 126 der Gemeentewet is reeds bepaald, dat de uitvoering in quaestie in den regel niet door het gemeentebestuur in pleno, maar
49door burgemeester en wethouders moet geschieden; maar ook dit is feitehjk onpractisch gebleken. Mijnheer de Voorzitter! In het adres wordt ook gesproken van het zoogenaamde kampongvraagstuk, namelijk de verhouding van het door de Regeering ingestelde gemeentebestuur tot de besturen der inlandsche gemeenten, binnen zijn ressort gelegen. Het doet mij genoegen op bladz. 24 der Nota van den Minister te lezen, dat de Minister deze zaak heeft ter hand genomen. Het verwondert mij echter ten zeerste te vernemen dat de thans afgetreden Gouverneur-Generaal die quaestie heeft willen oplossen door eenvoudig de autonomie der binnen het ressort van gemeenteraden gelegen inlandsche gemeenten op te heffen. Vooreerst is zoodanige oplossing der quaestie als algemeenen regel in strijd met één der gewichtigste beginselen van de antirevolutionnaire staatsleer, namelijk de eerbiediging van instellingen, die zich organisch hebben ontwikkeld. En nu is genoemde staatsman, gelijk iedereen weet, juist een der meest gewaardeerde aanhangers der antirevolutionnaire partij. Maar ook uit een practisch oogpunt geloof ik niet dat de inlandsche bevolking thans reeds haar eigen besturen za! kunnen missen. Immers mag niet worden vergeten, dat de grenzen der steden in Indië lang niet overal met die der daarin geënclaveerde inlandsche gemeenten samenvallen. Ik meen dat dit o. a. met de stad Semarang het geval is. De vraag rijst dus al dadelijk, zal dan de opheffing der inlandsche gemeente ook betrekking hebben op het buiten het ressort van den localen raad gelegen gedeelte? En zoo neen, wat moet dan daarmede gebeuren? Voorts hebben de inlandsche gemeenten functies aan de gemeenten in Nederland en a fortiori aan de locale raden in Indië vreemd. Het Inlandsche gemeenteverband gaat aanmerkelijk verder dan het gemeenteverband bijv. in Nederland, en oefent grooten invloed uit op het huiselijk en maatschappelijk leven der ingezetenen, ja zelfs op hun privaatrechtelijken toestand. Die ingezetenen vormen, om zoo te zeggen, één groot gezin. Tusschen hen bestaat een zeer ontwikkelde solidariteit van belangen en een niet minder ontwikkeld gemeenschapsgevoel, zich vooral uitend in verplicht onderling hulpbetoon, bijv. bij den rijstoogst of bij den bouw van een nieuw huis. De ingezetenen van een inlandsche desa beschouwen zich onderling als voor elkander in zekere mate aansprakelijk en houden,
- 5 0 zij het onbewust, een voortdurend toezicht op elkanders handeUngen. Deze toestand wordt door het inlandsche gemeentebestuur gehandhaafd, desnoods met den sterken arm en met gemeentehjke straffen. Deze gemeentehjke toestand is voor den inlander van groot belang. In zijn gemeentelijk verband heeft de inlander van ouds een krachtigen steun gevonden op economisch gebied bij rampen van hoogerhand en bij de voldoening aan de fiscale eischen, door zijn hoofden of Europeesche heerschers hem opgelegd. Dit karakter van het inlandsche gemeenteverband komt niet overal even sterk uit. Het meest is zulks het geval op Java en Madoera, in Zuid-Sumatra en in Centraal Sumatra. Het zwakst is het gemeentelijke verband bij de zoogenaamde cosmopolietische Maleiers onder den invloed van het zeer individualistische Mohammedaausche recht. Het is, ook op Java, meer geprononceerd in de inlandsche gemeenten met bouwgronden dan in die welke geen bouwgronden hebben, de zoogenaamde kampongs. Ook bij de gemeenten met bouwgronden bestaat verschil van verband tusschen de ingezetenen al naar mate de bouwgronden in communaal of in individueel bezit zijn. Het spreekt vanzelf, dat een op Europeesche leest geschoeid gemeentebestuur volkomen ongeschikt is om dergelijke patriarchale maar in Indië zeer nuttige, functies op zich te nemen. Ik zou daarom de voorkeur geven aan een minder hardhandige en vooral minder revolutionaire oplossing dan die door de Indische regeering aan de hand gedaan. Ik zou namelijk de inlandsche gemeenten in het ressort van een Europeeschen gemeenteraad willen in stand houden als min of meer zelfstandige onderdeelen, gelijk men in Duitschland de zoogenaamde Sammtgemeinde, in Frankrijk en België de zoogenaamde Sections de Commune en vroeger in Friesland de zoogenaamde grietenijen had. Ook in Limburg heeft, meen ik, vroeger iets dergelijks bestaan, en de tegenwoordige Nederlandsche Gemeentewet laat de instelling toe in haar art. 217. Bij dit alles ga ik natuurlijk uit van de onderstelling dat de locale raden der steden niet alleen in naam, gelijk thans, maar ook inderdaad gemeenteraden zullen zijn. Bij hun tegenwoordigen rechtstoestand acht ik die raden absoluut ongeschikt om de inlandsche gemeentebesturen te vervangen. Eerst wanneer, gelijk in sommige streken met sterk gemengde bevolking het geval is, het inlandsche gemeentebestuur niet meer het
-51
-
oude patriarchale karakter draagt, maar een zuiver bestuur in Europeeschen zin is geworden, en het economische gemeenteverband is verdwenen, dan bestaat tegen de opheffing van dat inlandsche bestuur geen bezwaar meer. Dan immers is de inlandsche instelling haar natuurlijken dood gestorven en is zij niet meer dan een naam. W a a r echter in het ressort van den gemeenteraad nog inlandsche gemeenten gevonden worden, die haar nationaal kerakter hebben behouden, en nuttig zijn, zou ik niet kunnen medewerken om deze aloude organisch ontstane en ontwikkelde inlandsche instellingen te doen verdwijnen ten behoeve van den kunstmatig door het Nederlandsch gezag gefabriceerden gemeenteraad. Aldus zal, naar mijn meening, de historische lijn behouden blijven zoolang zij een lijn blijkt te zijn, en omgekeerd niet door onveranderde handhaving van verouderde toestanden worden te kort gedaan aan de bevrediging van nieuwe behoeften. Mijnheer de Voorzitter! Een onderwerp dat niet in het adres wordt aangeroerd, maar dat ook bij het bespreken van de gemeentebelangen niet onvermeld kan blijven, is het actieve en passieve kiesrecht van vreemdelingen ten aanzien van de locale raden. Met veel belangstelling heb ik de mededeeling van den Minister in zijn Nota gelezen, dat Zijn Excellentie bereid is omtrent deze aangelegenheid het oordeel van den nieuwbenoemden Gouverneur-Generaal in te winnen, al ziet Zijn Excellentie de noodzakelijkheid van de zaak nog niet in. Ik twijfel niet of de Gouverneur-Generaal zal na bestudeering der quaestie wel adviseeren bedoeld actief en passief kiesrecht aan de Nederlandsche onderdanen voor te behouden. Trouwens de Minister zelf heeft in zijn wetsontwerp tot instelling van een Kolonialen Raad, ingediend bij de andere Kamer bij Koninklijke boodschap van 21 Mei 1913, de vreemdelingen uitgesloten van het passieve kiesrecht voor dien raad en daardoor reeds in beginsel zijn vroeger standpunt ten aanzien van het kiesrecht der vreemdelingen verlaten. Nu deze aangelegenheid dus opnieuw aan de orde zal komen, hoop ik dat de Minister mij ten goede zal houden, wanneer ik onder de aandacht van Zijn Excellentie breng, dat de schrijvers over algemeen staatsrecht, welke ik heb kunnen raadplegen, eenstemmig verklaren dat politieke rechten en speciaal het kiesrecht, krachtens hun aard, uitsluitend door staatsburgers kunnen worden uitgeoefend. Ook heb ik niet kunnen ontdekken dat eenige bestaande wetgeving in Europa aan vreeQidelingen het kiesrecht schenkt. Nu is natuurlijk de mogelijkheid
- 5 2 niet uitgesloten, dat de Minister alleen gelijk heeft tegenover alle autoriteiten op het gebied van het staatsrecht en alle andere wetgevers; maar dit feit geeft mij toch wel de bevoegdheid den Minister te verzoeken de gronden waarop zijn meening steunt, nog eens ernstig te wikken en te wegen. En wel om deze reden. In de bestaande regeling ligt mijns inziens voor Nederlandsch-Indië in de toekomst een zeer groot gevaar. De inlandsche bevolking is daarbij evengoed betrokken als de Nederlanders, en het zal het sterkst aan den dag treden in de locale raden voor de steden, omdat daar het grootste getal vreemdelingen woont en hun invloed op de samenstelling der gemeenteraden de ernstigste gevolgen kan hebben. Over dit gevaar uit te wijden, acht ik echter in de tegenwoordige omtstandigheden misplaatst. Maar zooveel wil ik wel zeggen, dat men thans nog zonder eenige moeilijkheid van stelsel kan veranderen, maar dat dit bijna onmogelijk zal zijn wanneer zich feiten hebben voorgedaan, welke mijn vrees voor de gevolgen van het kiesrecht der vreemdelingen zullen hebben bewaarheid. Mijnheer de Voorzitter! Als een curiosum van de regeling der locale raden zij het mij nog vergund te vermelden, dat terwijl in Nederland natuurlijk aan de gemeenten verboden is verordeningen te maken omtrent aangelegenheden door provinciale verordeningen geregeld, art. 51, alinea 1, der Locale Radenordonnantie in Indië aan de gewestelijke raden verbiedt verordeningen te maken voor het geheele gewest, in strijd met de verordeningen van daarin liggende gemeenten. In Indië wijkt dus bij de locale raden de hoogere wetgever voor de lagere, terwijl overal elders, en ook in Indië met betrekking tot de Regeering, het omgekeerde bestaat. Ik meende ook op dit punt, dat tegen alle regelen van staatsrecht strijdt, de aandacht van den Minister te mogen vestigen. Onlangs nog werd ook in het Semarangsche dagblad De Locomotief van 23 December jl. gewezen op de weinig aanbevelenswaardige practische gevolgen van dit juridische unicum. Ik wil hier wel bijvoegen, dat, toen ik het eerst art. 51, alinea 1, las, ik aan een drukfout in mijn wetboek dacht, maar No. 7586 van het Indisch Bijblad leerde mij, dat dit niet het geval is en dat het de bedoeling was geweest te verordenen wat er staat.
(Wordt
vervolgd).
«53-
De Indische Raden. Bandoeng (Gemeente.) Burgemeester. De Raad der Gemeente Bandoeng mocht onder dagteekening van 30 Juni 1916, No. 1632, van den Isten Gouvernements Secretaris de navolgende missive ontvangen. „Mede naar aanleiding van de tot den Adviseur voor de decentralisatie gerichte missive van 's Raads Voorzitter van 8 Mei jl. N o . 441, heeft de Gouverneur-Generaal den Minister van Koloniën verzocht zoo eenigszins mogelijk, nog op het ministerieel ontwerp der begrooting van 1917 rekening te willen houden met de aan de indienststelling van eenen burgemeester voor Uwe gemeente verbonden kosten. Daarbij is uitgegaan van de gedachte, dat het salaris van dezen functionaris zal bedragen f 800.— f 1200 — 's maands, het maximum te bereiken door vier tweejaarlijksche verhoogingen van f 100.— 's maands, en hem wijders zal worden toegekend eene toelage voor huishuur van f 200.—' 's maands en eene voor ambtskosten van f \5Q.— 's maands. Met het oog op het verschil in belangrijkheid tusschen Uwe gemeente en de gemeenten Batavia, Semarang en Soerabaia, achtte Zijne Excellentie het niet verantwoord de aan het ambt verbonden voordeelen voorshands hooger te stellen. Evenmin heeft het in den boezem van Uwen Raad aangevoerde den Landvoogd overtuigd, dat de aan de indienststelling van den nieuwen functionaris verbonden kosten niet op den voet van gelijkheid tusschen land en gemeente zouden behooren te worden verdeeld. Gaarne zal Zijne Excellentie daarom vernemen of ook, nu die kosten voor Uwe gemeente gesteld zullen worden op de helft van bovengenoemde bedragen vermeerderd met 1 5 % voor verlof, pensioen enz, Uw Raad prij-^ stelt op de instelling van het burgemeestersambt. „Door Uw College te verzoeken aan dezen wensch van den Landvoogd intijds gevolg te willen geven heb ik de eer van een bekomen opdracht mij te kwijten." Bantam (Gewest.) Verordening insectenplaag. In het extra-bijvoegsel No, 12 der Javasche Courant van 9 Juni 1916, No, 46, is afgekondigd eene „Verordening op de bescherming van klapperaanplantingen tegen insectenplaag in het Gewest Bantam", vastgesteld door den Gewestelijken Raad in zijne vergadering van 29 November 1915. Verordening visschen. In hetzelfde extra-bijvoegsel is afgekondigd
54-eene in dezelfde Raadsvergadering vastgestelde „Verordening op het yisschen in het meer Tjimarga in de residentie Bantam." Batavia (Gemeente) Concessie gasfabriek. Zooals we indertijd reeds mededeelden (Zie bladz. 345 van afl. 12 van jaargang IIj is door den Raad der Gemeente Semarang de naasting der gasconcessie in die Gemeente in studie genomen. De Raad heeft zich daarvoor — de concessies dienen gelijktijdig genaast te worden — in verbinding gesteld met de raden der gemeenten Batavia, Buitenzorg en Soerabaja, en heeft dien raden verzocht ter zake een principicele uitspraak te doen. De concessiecommissie uit den Bataviaschen Raad heeft thans daaromtrent het volgende advies uitgebracht: „I. De Commissie acht den brief van den Voorzitter van den Gemeenteraad van Semarang op zichzelf niet van groot belang; een principieele uitspraak in deze aangelegenheid kan bezwaarlijk worden genomen, zou althans weinig zin hebben. Voorgesteld wordt op den brief te antwoorden, dat vooralsnog geen beslissing als gevraagd kan worden genomen, doch de zaak in studie is. II. De Commissie is nl. van meening, dat reeds nu behoort te worden overwogen, wat de gedragslijn der Gemeente bij den afloop der gasconcessie op uit. 1919, of liever één jaar daarvoor (art. 24 der concessie) behoort te zijn. De volgende mogelijkheden moeten in onderzoek komen: 1ste. Het electriciteitsbedrijf der N. I. G. M. kan in 1923 door de Gemeente genaast worden. Het kan wenschelijk zijn beide bedrijven tegelijk over te nemen, of over overneming van beide bedrijven tegelijk te beslissen. 2de. De vermoedelijke ontwikkeling van de gas- en electriciteitsbedrijven kan er toe leiden, dat overneming van slechts één bedrijf, hetzij gas-, hetzij electriciteitsbedrijf voor de Gemeente wenschelijk wordt geoordeeld. 3de. De Gemeente zou een eigen gasfabriek kunnen bouwen en dan meer buiten de stad gelegen. 4de. De concessie zou verlengd kunnen worden, onder beding, dat aan de Gemeente een aandeel in de winsten wordt toegekend. De Commissie is van oordeel, dat men niet a priori op louter principieele gronden per se eigen gemeentelijke exploitatie mag voorstaan; het is niet uitgesloten, dat het laatst genoemde stelsel ten slotte het meest in het belang der Gemeente zou blijken te zijn.
^55^ Intusschcn, zonder diepgaand technisch en financieel onderzoek is het noch voor de Commissie noch voor den Raad mogelijk een keuze te doen. Noodig zal zijn rapport van een accountant en van deskundigen in gas- en electriciteitsbedrijven, bepaaldelijk voor de vraag: gas of electriciteit, of beide? Nu heeft het sedert vertrokken lid der Commissie de Heer van Swaay met beslistheid het standpunt ingenomen, dat een advies, zelfs van de grootste specialiteiten over de vermoedelijke ontwikkeling der verhouding tusschen gas- en electriciteitsbedrijf in/«dj'ë (de belangrijkste factor voor de te nemen beslissing) volstrekt geen waarde heeft voor een beslissing, die eerst over 2V2 jaar moet worden genomen, weshalve hij er voor zou zijn de zaak tot begin 1918 eenvoudig te laten rusten, om dan tot het inwinnen van deskundig advies over te gaan. De meerderheid der Commissie vreest echter, dat aldus de tijd te kort zal blijken te zijn en is bovendien versterkt in haar meening, dat reeds thans deskundig advies moet worden gevraagd, door den Heer Van Breen, die 200 welwillend was de Commissie in het uitbrengen van een advies bij te staan. De Heer Van Breen dan is van oordeel, dat de lijn van ontwikkeling van gas- naast electriciteitsbedrijf gedurende reeds tientallen van jaren in den betrekkelijk korten tijd van slechts 2 a 3 jaren niet zoo vervormd zich verder zal afteekenen, dat niet daaruit reeds thans conclusies te trekken zouden zijn ten aanzien van de vragen, waarover de Raad over eenigen tijd zal hebben te beslissen. Hoewel het standpunt van den Heer Van Swaay min of meer op deskundig gebied ligt, acht derhalve onze Commissie zich niet verantwoord dit te aanvaarden. Zij stelt mitsdien voor den Raad in overweging te geven, te rade te gaan met den Directeur van Gouvernementsbedrijven, ten einde zoo mogelijk van dat departement de noodige deskundige voorlichting als hiervoren bedoeld te verkrijgen." Besoeki (Gewest) Verordening verlod gebruik merries. De Gewestelijke Raad van Besoeki stelde in zijne vergadering van 25 Maart 1916 vast eene „Verordening houdende verbod tot het gebruiken als trekpaarden door wagenverhuurderijen en tot het gebruiken als pikolpaarden van voor de voortteling nuttige merries." De verordening is afgekondigd in het extrabijvoegsel no. 9 der Javasche Courant van 28 .a^pril 1916, no. 34.
56 Madioen (Gewest) Verordening wegen. De Gewestelijke Raad stelde in zijne vergadering van 24 Maart 1916 vast eene „Verordening op het gebruik der openbare wegen in het gewest Madioen". De verordening is afgekondigd in het extra-bijvoegsel No. 12 der Javasche-Courant van 9 Juni 1916, No. 46. Pasoeroean (Gewest) Verordening hoschhranden. De Gewestelijke Raad stelde in zijne vergadering van 23 December 1915 vnst eene „Verordening tot tegengang van boschbranden in de residentie Pasoeroean". De verordening is afgekondigd in het extra-bijvoegsel No. 7 der Javasche Courant van 31 Maart 1916, No. 26. Verordenina reclame-middelen. De Gewestelijke Raad stelde in zijne vergaderingen van 23 December 1915 en 21 Maart 1916 vast eene ..Verordening op het aanbrengen van reclame-middelen in het gewest Pasoeroean met uitzondering van het ressort der gemeente Malang". De verordening is afgekondigd in het extra-bijvoegsel No. 9 der Javasche Courant van 28 April 1916, No. 34. Verordening pasars bijzondere personen en Irtlandsche gemeenten. In hetzelfde extra-bijvoegsel is afgekondigd eene „Verordening op markten, door bijzondere personen, instellingen of Inlandsche gemeenten gehouden in de residentie Pasoeroean, buiten het ressort der gemeente Malang", vastgesteld door den Gewestelijken Raad in zijne vergadering van 21 Maart 1916. Pekalongan (Gewest). De Gewestelijke Raad van Pekalongan stelde in zijne vergadering van 28 Februari 1916 vast eene „ \''ergadering op het tijdelijk in gebruik afstaan van openbare wegen, straten, pleinen, parken en andere terreinen, met uitzondering van pasars, in het gewest Pekalongan, buiten de gemeenten Pekalongan en Tegal". De verordening is afgekondigd in het extra-bijvoegsel N o . 12 der Javasche Courant van 9 Juni 1916, No. 46. Rembang (Gewest) Eigen Secretaris. In de vergadering van 11 Mei j. 1. werd door den Gewestelijken Raad de wenschelijkheid uitgesproken om het ambt van Secretaris van den Gewestelijken Raad niet langer te verbinden aan dat van Secretaris der Residentie en werd besloten der Regeering te verzoeken het desbetreffend besluit in te trekken. Aan dat verzoek is door de Regeering voldaan door bij Gouvernementsbesluit van 29 Juni 1916, No. 1, buiten werking te stellen artikel 3 van het Gouvernementsbesluit van 22 Februari 1907, No. 17 waarbij
i^-t o I
'^^
bepaald is, dat het ambt van Secretaris van den Gewestelijken Raad van Rembang verbonden is aan dat van Secretaris der Residentie Rembang". Semarang (Gemeente) Pestgevaar. Bij besluit van den GouverneurGeneraal dd 24 Juni 1916, No. 3 is de hoofdplaats Semarang ingelijfd bij het pestgebied. Bij missive van den Isten Gouvernements-Secretaris dd 24 Juni 1916, No. 1588a, is ingevolge opdracht van den Gouverneur-Generaal den Raad der Gemeente Semarang medegedeeld, dat de W d Chef van den Dienst der Pestbestrijding uitgenoodigd is om in overleg met den Raad en den Adviseur voor de Decentralisatie voorstellen in te dienen om aan de gemeente Semarang onder toezicht van den door Dr. van Roon beheerden dienst de uitvoering op te dragen van de ordonnantie in Staatsblad 1914, No. 486. Armenzorg. Door een zestal leden van den Raad is aan dat College voorgesteld op grond van de overweging „dat de toestanden in het Oude Mannenhuis te Semarang veel te wenschen overlaten" en „dat de verzorging van behoeftige Ouden van dagen het best aan de Gemeente kan worden toevertrouwd" tot het volgende te besluiten: I. Aan den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië te berichten: a. dat naar het oordeel van den Gemeenteraad de toestanden in het Oude Mannenhuis te Semarang zeer te wenschen overlaten; h. dat de Gemeenteraad bereid is de zorg der behoeftige ouden van dagen op zich te nemen en daarover met de Regeering gaarne in overleg wil treden; c. dat de Gemeenteraad daarbij echter als eerste voorwaarden stelt Ie. dat erf en gebouwen van het Oude Mannenhuis aan de gemeente in eigendom worden overgedragen; 2e. dat de jaarlijksche uitkeering aan de gemeente wordt verhoogd met het bedrag, dat thans jaarlijks aan het Oude Mannenhuis wordt besteed; II. Een Commissie te benoemen, wier taak het is een onderzoek in te stellen naar de behoefte aan inrichtingen voor de verzorging van behoeftige oude mannen en vrouwen van niet-Europeeschen landaard; Soekaboemi (Gemeente) Verordening houden varkens. De Raad der Gemeente Soekaboemi stelde vast eene „Verordening op het houden varkens" De verordening is afgekondigd in het extra-bijvoegsel No. 7 van de Javasche Courant van 31 Maart 1916, No. 29.
- 5 8 _ Verordening slachten varkens. De Raad stelde voorts vast eene „Verordening op het slachten van varkens en den verkoop van varkens vleesch in de gemeente Soekaboemi". Deze verordening is in hetzelfde extra-bijvoegsel afgekondigd. Soerabaja (Gemeente) Uitkeering accres ofgezonderde middelen en belasting openbare vermakelijkheden. De Voorzitter van den Raad der Gemeente Soerabaja heeft onder dagteekening van 2 Juni 1916, no. 535/R.I, van den Adviseur voor de Decentralisatie het navolgende schrijven ontvangen: „1. Uit de mij toegezonden notulen zie ik dat de door U voorgezeten Raad in zijn vergadering van 12 Mei j 1. besloten heeft tot toekenning van een subsidie aan |de Soerabajasche Jaarmarktvereeniging (punt 7 der agenda) bij welke subsidie uit de stukken en de discussies van een nauw verband tusschen het verleend bedrag en de verwachte opbrengst van de belasting op de Openbare Vermakelijkheden blijkt. 2. In verband hiermede heb ik de eer UEdG. te doen weten, dat in een ander geval, waar van een soortgelijk verband sprake was, de Regeering er de aandacht van den betrokken Gemeenteraad op heeft doen vestigen, dat voor de berekening der bij Regeeringsschrijven van 17 April 1913 No. 977 toegezegde accresuitkeering, alleen te goeder trouw opgebrachte belastingen in aanmerking komen en verkapte vrijstellingen of restituties — welke trouwens in strijd zijn met den geest van artikel 92 der Locale Raden-Ordonnantie — niet zullen meetellen."
Nederland. Amersfoort. Centrale boekhouding. W e geven hier het vervolg en slot van het voorstel door Burgemeester en Wethouders der Gemeente Amersfoort aan den Raad dier Gemeente ingediend omtrent de invoering eener centrale boekhouding. (Zie bladz. 24 e. v. van afl. 1 van dezen jaargang). „De richting waarin wij de gewenschte verbeteringen hebben gezocht, is, op het voorbeeld van elders, die der centralisatie; centralisatie zoowel van de boekhouding als van de controle. Een en ander zullen wij nader toelichten en de bedoeling trachten duidelijk te doen worden.
- 5 9 O p dit oogenblik worden de volgende takken van dienst als een bedrijf beheerd, d. w z. wordt de administratie gevoerd naar het beginsel der dubbele boekhouding: het Gasbedrijf, de Waterleiding, het Electrisch bedrijf en het Grondbedrijf. De voordeelen, aan dit stelsel verbonden, behoeven wij niet nader aan te duiden, indien wordt opgemerkt, dat de boekhouding, die Minister Kolkman in zijn straks aangehaalde woorden bedoelde, is die der dubbele methode. Geleidelijk zouden wij haar ook wenschen in te voeren voor Publieke Werken, Reiniging, Ontsmettingsdienst, Keuringsdienst, enz. Al deze administraties worden bij invoering van centrale boekhouding gevoerd, voor wat aangaat de hoofdboeken van uit een centraal-kantoor, voor wat de onderdeelen betreft in afzonderlijke bureaux, die liefst zijn gevestigd in de onmiddellijke nabijheid van het bedrijf. Noodig worden geacht drie bureaux, t.w.: éen voor de Gasfabriek, de Waterleiding en het Electrisch bedrijf, dat in zijn tegenwoordige lokalen kan blijven gehuisvest; éen voor de Plaatselijke werken en het Grondbedrijf, dat kan worden gehuisvest in het nieuwe kantoor van Plaatselijke werken, in de tegenwoordige Ambachtsschool; en éen voor den Keuringsdienst, de Reiniging, enz. in een der benedenlokalen van den Keuringsdienst. In deze bureaux wordt enkel de administratie gevoerd, welke noodig is als grondslag voor de hoofdboekhouding; zij staat geheel los van den technischen dienst waartoe zij behoort. De hoofdboekhouding wordt gevoerd aan de Centrale. Deze kan op een willekeurige plaats worden gevestigd. Gezien de beschikbare ruimte en de aanwezigheid van een kluis, kan zij het best gevestigd worden aan de Gasfabriek. Deze Centrale zal voortdurend alle boekhoudingen hebben te controleeren en zorg moeten dragen, dat zij aan het doel blijven beantwoorden. Deze wijze van handelen heeft al dadelijk dit groote voordeel: doordat de leider van de Centrale alle boekhoudingen voert, raakt hij bekend met de handelingen van alle takken van dienst en bestaat gelegenheid, deze onderling te vergelijken. Z o o zal hem blijken het verschil in prijs van gelijke artikelen, die op meerdere plaatsen worden gebruikt, enz. Tevens zal deze wijze van boekhouding de gelegenheid bieden tot het gemeenschappelijk inkoopen, tot het houden van een aanbesteding
60 — van artikelen, die benoodigd zijn, om het even of zij door éen, dan wel door meerdere afdeelingen worden gebruikt. Om een voorbeeld te noemen: zonder administratieve moeielijkheden zal het mogelijk worden, het benoodigde schrijfpapier voor de machines in het groot aan te koopen en te leveren aan alle takken van dienst; evenzoo met andere kantoorbenoodigdheden; het mogelijk worden de voor de geheele Gemeentelijke huishouding benoodigde brandstof ineens aan te koopen en alle deelen daarvan te voorzien naar behoefte. Tevens wordt de Centrale belast met het doen van alle bestellingen, het innen van alle ontvangsten en het gelasten van alle betalingen. Alle bestellingen loopen dan dus over éen kantoor. W e l behoudt natuurlijk elke tak van dienst de bevoegdheid tot het doen van bestellingen, maar de af te geven bons gaan via de Centrale naar de leveranciers. Daardoor wordt eenheid in het geven van opdrachten bereikt en wordt de mogelijkheid van een behoorlijke controle verkregen. De Centrale debiteert de betrokken afdeeling eenvoudig voor de schuld, door de bestelling veroorzaakt, en verrekent deze, zoo mogelijk, met de haar toekomende ontvangsten. In dit systeem zal het ook mogelijk worden bijv., dat de eene afdeeling profiteert van de magazijnvoorraad van een andere afdeeling; zal het mogelijk worden bijv., dat de paarden en wagens der Reiniging, op oogenblikken, dat deze niet voor den eigen dienst vereischt worden, of daarvoor expres worden in voorraad gehouden, worden gebezigd door een andere afdeeling, zonder dat dit voor een der beide afdeelingen administratieve werkzaamheden veroorzaakt. Dit zijn slechts voorbeelden, die met andere kunnen worden aangevuld. Eén centraal ontvangkantoor dus. Dit kantoor ontvangt alle te innen kwitantiën, enz. van de afdeelingen en laat deze innen door de ten dienste staande loopers. Het voordeel hiervan is veelzijdig: het aantal van personen met het ophalen van Gemeente-gelden belast, kan kleiner zijn; het publiek wordt minder vaak lastig gevallen; het plegen van fraude aan de afdeelingen door valsche boekhouding is uitgesloten. Maar bovenal is het voordeel, dat alle bedrijven slechts éen gemeenschappelijke kas hebben. Deze omstandigheid maakt het mogelijk, eenerzijds te werken met zoo weinig mogelijk kasmiddelen, anderzijds om
61 ^ de verschillende aWeelingen onderling te laten profiteeren van elkanders voorraad geld. Niet zelden komt het nu voor, dat ten behoeve van den eenen tak van dienst moet worden geleend, terwijl een andere overtollige kasmiddelen bezit. W e l is een vorig jaar hierin verbetering gebracht, maar het toen gehuldigde stelsel kan bij centrale boekhouding veel strenger worden doorgevoerd en zal minder administratieven omslag veroorzaken. Wil dit stelsel evenwel volledig effect sorteeren, dan moeten ook bij de Centrale geen gelden berusten. Daarom wordt haar de verplichting opgelegd, daar, waar nader wordt aangewezen, eiken dag de ontvangen middelen te storten. Hiervoor zal met een Bankinstelling of ander lichaam een overeenkomst dienen te worden aangegaan, waarbij natuurlijk een afdoende waarborg wordt verkregen, dat geen schade kan worden geleden. Alleen de bedoeling hiervan kan nu nog slechts worden aangegeven, omdat hierover nog geen onderhandelingen zijn geopend. Die bedoeling is deze, dat het ontvangen bedrag nog den zelfden dag rentegevend wordt belegd. De uitgaven geschieden dan voortaan niet meer per mandaat, maar op de zelfde wijze als in particuliere bedrijven, en wel door middel van de Bankinstelling. Ook hiervoor dienen natuurlijk de noodige waarborgen te worden getroffen, maar het zal worden begrepen, dat met dusdanige regeling de grootste zekerheid wordt verkregen tegen het plegen van fraude, hetgeen, helaas! nog telkens bij de Gemeentelijke administraties voorkomt. Ook wordt, aldus doende, een groote besparing van arbeid verkregen aan de Secretarie, afdeeling Financiën, waar thans alle bevelschriften worden geslagen, terwijl ook de Ontvanger belangrijk in zijn werkzaamheden zal worden verlicht. Over dit geheel dient één controleur te gaan, die tevens ons College inlichtingen verschaft omtrent den stand van zaken en adviseert omtrent de financieel-politieke leiding. Deze hoofdambtenaar zal een breeden kijk moeten hebben op zaken en tevens geheel op de hoogte moeten zijn met de boekhouding. Hem wordt tevens opgedragen de kas-verificatie, omdat alle betalingen zijn visum behoeven en hij dus de eerste gegevens bezit, die voor een goede controle noodig zijn.
t
62 De administratie van den Gemeente-ontvanger—zooals gezegd wel verlicht— blijft overigens geheel bestaan. W e l zal ook hij zijn kas-operaties hebben te verrichten via de Centrale, maar dit is een voor zijn werkzaamheden weinig belangrijke verandering. Voorts spreekt het van zelf, dat, bij het gebruik maken van elkanders kasmiddelen, rente-vergoeding behoort plaats te hebben; maar deze en zooveel andere aangelegenheden dienen nader te worden gestipuleerd in daarvoor afzonderlijk te maken regelingen. Ook omtrent de geldelijke gevolgen kan voorloopig slechts weinig positiefs worden medegedeeld. Eerstens kan nu nog niet met zekerheid worden gezegd, in welke mate nieuw personeel zal behooren te worden aangesteld. Dit zal afhangen van het tempo der invoering en van de geschiktheid der aanwezige krachten. In de tweede plaats, omdat de noodzakelijkheid eener herziening van de belooning van tal van ambtenaren reeds lang is gevoeld En bovendien gaat het bezwaarlijk, de voordeelen, die stellig zullen worden behaald, thans reeds naar waarde te schatten. Uitbreiding van de afdeeling Financiën zou spoedig-, vermeerdering van krachten ten kantore van den Ontvanger zou op den duur tegemoet moeten worden gezien, zoo geen andere regelingen worden getroffen. Een ander voorbeeld geeft de verkregen uitkomst van de een vorig jaar getroffen regeling omtrent het beleggen van kasgeld. In 1914 werd aan rente ontvangen een bedrag van: voor de Gasfabriek f 1659.66^ voor de Waterleiding f 601.11, voor de Gemeente f 886.52 voor het Grondbedrijf f IZW^i'i. Voor de invoering is evenwel allereerst noodig een chef-boekhouder van de Centrale en een verificateur van de Gemeente-financiën. Daarnaast zullen noodig zijn enkele boekhouders en klerken. Doordat de boekhouding geheel wordt afgescheiden van de technische diensten zullen deze van het bestaande personeel, dat ook de daarvoor noodige administratieve werkzaamheden verricht, een klein deel behooren te behouden. Wij hebben het wcnschelijk geoordeeld, U in dezen vorm met onze denkbeelden in kennis te brengen. Indien zij in toepasing zullen worden gebracht, dienen tal van maatregelen te worden getroffen. Het is daarom gewenscht, dat uwe vergadering zich eerst omtrent die denkbeelden uitspreekt. Mocht het zijn, dat uwe vergadering onze
^63 inzichten deelt, wat de hoofdlijnen betreft, dan zoude kunnen worden overgegaan tot aanstelling van de beide hoofdambtenaren. Het wil ons toch ook een groot voordeel toeschijnen dat zij dan in de gelegenheid komen, reeds bij de inrichting hunne adviezen te kunnen geven. Onder mededeeling van het vorenstaande, hebben wij de eer uwe vergadering voor te stellen, te besluiten ons te machtigen tot voorloopige aanstelling van beide genoemde hoofdambtenaren en ons College uit te noodigcn, voorstellen te willen indienen ten einde te komen tot centrale boekhouding met verificatie."
Buitenland. Een nieuw denkbeeld. In „Kommunale Praxis" No. 10 stelt een schrijver voor, ten einde kapitaal voor woningbouw op groote schaal te krijgen, iederen staatsburger te verplichten de waarde eener woning te sparen door jaarlijks 5 pCt. van zijn inkomen ter beschikking van de rijkswoningkas te stellen, totdat hij driemaal zijn inkomen heeft bereikt tot een maximum van 10.000 M. Daar velen de 60 jaar niet bereiken, gaat de verplichting op de erfgenamen over. Aldus wordt een geweldig kapitaal gespaard, in het geheele rijk in een jaar b.v. 2 milliard, waarvoor 400.000 woningen kunnen worden gebouwd. Het middel is wel eenvoudig I Maar ook uitvoerbaar ? (Overgenomen uit „Gemeentebelangen" van 1 Mei 1916, no. 17). * * * Ge'marlijk speel- en bouwterrein In zekere gemeente zou een speelen sportterrein worden aangelegd. Op een gedeelte van den daarvoor noodigen grond waren vóór een zestal jaren dieren begraven, die aan miltvuur waren gestorven. De door de gezondheidscommissie uitgesproken vrees voor infectiegevaar, gaf aanleiding tot een bacteriologisch onderzoek van de aarde, waaruit bleek, dat deze vrees alleszins gegrond was. Om die reden werd de bedoelde plek grond voor het aanleggen van een speel- en sportterrein ongeschikt verklaard en voor bebouwing uitgesloten. (Overgenomen uit „Gemeentebelangen" van 1 Mei 1916, No. 17; door dat tijdschrift ontleend aan „Zeitschrift fur Fieisch und Milchhygiëne No. 4.) * * *
Woningtoestanden in New-York. In dc Deutsche Bauzeitung van 16 Februari 1916 doet de bekende architect en stedenbouwkundige Corn. Gurlitt interessante mededeelingen over woningstoestanden in New-York, die een schril licht werpen op de wijze, waarop de volkshuisvesting in deze millioenenstad zich heeft ontwikkeld Naar men weet, bestaat het eigenlijk New-York, op het schier eiland Manhattan gelegen, uit een regelmatig stratennet, gevormd door de Noord-Zuid loopende + 30 M. breede „Avenues" en de loodrecht daarop staande + 18 M. breede „Streets"; de daardoor gevormde bouwblokken zijn + 60 X ^20 M. groot, die in perceelen van 7,5 X 30 M. zijn verkaveld. De geringe breedte van 7,5 M. dateert nog uit den tijd, dat de bebouwing in New-York uit ééngezinshuizen bestond. Aan enkele der voornaamste Avenues en gedeelten van den Hudson-oever wonen welgestelden, in de Westelijke en Oostelijke gedeelten van Manhattan nagenoeg uitsluitend kleine luiden. Een telling in 122 bouwblokken gaf als resultaat dat daarin 312,000 personen woonden, dus per blok gemiddeld 2557 en in elk 7 M. breed huis 160. In één blok werden echter meer dan 5000 geteld, dus 310 personen per huis! De woningtoestanden werden steeds slechter; tengevolge van den steeds aanhoudenden stroom landverhuizers werden steeds meer menschen opeengepakt en werd de bebouwing steeds intenser. In 1901 kwam voor groot New-York een nieuwe wet tot stand, die bouw en onderhoud der huurkazernes opnieuw regelde. Deze wet had ten doel misstanden tegen te gaan, vooral uit een oogpunt van brandgevaar, en onderscheidt de huizen in verband daarmede in twee categorieën. Tot de brandvrije worden gerekend de huizen, waarvan de buitenmuren en de muren van het trappenhuis uit steen, beton of andere onbrandbare materialen bestaan. Tot de niet brandvrije worden de houten huizen gerekend; deze mogen niet meer dan 6 verdiepingen hoog gebouwd worden en moeten óf brandvrije trappen óf brandladders aan de straatzijde hebben. Bij oude huizen, die slechts vier verdiepingen hebben en slechts'!) 4 woningen op elke verdieping zijn deze voorzorgsmaatregelen niet noodig. Voor de bouwers stond nu de zaak zoo, of zij brandvrij, dus duurder zouden bouwen en daarbij de gelegenheid benutten om 12 verdiepingen hoog te bouwen, of wel niet brandvrij en dus goedkooper bouwen en zich dan met 6 verdiepingen vergenoegen. W a n t de wet van 1901 staat nog toe de huizen ter hoogte van 1 '/s X de straatbreedte te
'"«JL
^65bouwen, zoodat de hoogte van 6 verdiepingen aan de „Streets" en van 12 verdiepingen of 45 M. aan de „Avenues" de normale is. Dit wat betreft de woonhuizen; voor de kantoorpanden, de eigenlijke Skyskrapers bestaat geen grens; deze kunnen 20, 30, 40 verdiepingen hoog gebouwd worden en den buurman het licht geheel ontnemen. (Het gemeentebestuur van New-York is thans bezig maatregelen te ontwerpen om aan die wantoestanden paal en perk te stellen.) In de jaren 1903—1905 werden op Manhattan 34 brandvrije tegen 2383 niet brandvrije huizen gebouwd. Later is die verhouding veel gunstiger geworden, maar nog altijd worden houten huizen gebouwd. De nieuwe wet bevat ook bepalingen ten aanzien van de binnenplaatsen. Voor elk perceel mag 70 pCt. der oppervlakte bebouwd worden, voor hoekperceelen 90 pCt. Binnenplaatsen moeten ongeveer 7.3 M. lang en breed zijn, bij huizen van 12 verdiepingen 9 a 10 M. Zoo'n binnenplaats van slechts 10 Xl*^ M- wordt dus aan alle zijden door 45 M. hooge muren begrensd! De achtergevel mag de achtergrens van het perceel tot 4 M. naderen, zoodat 't voorkomt dat zich tusschen de achterzijden der huizen een tusschenruimle van slechts 8 M. breedte bevindt. Voor de breedte der trappen is, onverschillig welk aantal verdiepingen het huis heeft, een minimum-maat van 0.92 M. voorgeschreven. Dus voor een huis, waar op elke verdieping 4 op 5 gezinnen wonen, waar in 't geheel een 310 personen kunnen worden samengepakt, kan volstaan worden met een trap van nog geen Meter breed! En deze ergerlijke woningtoestanden gaan geenszins gepaard met lage huren. De huren in New-York zijn zeer hoog, ook indien men rekening houdt met de in verhouding tot onze toestanden, geringere koopkracht van het geld. De beschouwing der Ncw-Yorksche toestanden, zegt Gurlitt, is zeer leerzaam. De hooge bebouwing in het zakencentrum, de city-vorming in het gebied der wolkenkrabbers, heeft geen ontlasting van de aangrenzende gebieden ten gevolge gehad. Integendeel, ook daar is de bebouwing steeds intenser geworden. En daarmede is geen verlaging der huren gepaard gegaan; deze zijn hooger geworden dan in eenige stad van Europa. Alle inwoners, die een hoogeren levensstandaard bereiken, trachten, wanneer zij niet de deftige, maar dure étage-woningen in de stad kunnen bewonen, een huisje ver van de stad gelegen te huren. Vandaar
^66~een enorme overbelasting van trams en treinen op de drukke uren en steeds duurdere maatregelen om de verkeersmiddelen aan de daaraan te stellen eischen te doen beantwoorden. Maar desniettegenstaande is niet alleen Manhattan maar zijn ook de voorsteden Brooklijn en Bronx op bijna even ernstige wijze overbevolkt, want de verkeersmiddelen zijn relatief voor den kleinen man te duur. Zoodoende zijn zulke slechte toestanden ontstaan, dat ook in New-York zelf weidenkenden zich daartegen beginnen te verzetten. Merkwaardig — en onder de tegenwoordige omstandigheden zeker te waardceren als een bewijs van onbevangen oordeel — is het, dat Gurlitt aan het einde van zijn artikel op Londen wijst als de wereldstad, waar de toestanden zich op geheel andere en betere wijze hebben ontwikkeld. Terecht waarschuwt hij tegen een overdreven city-vorming. Ook in Duitschland meent men 't zakenleven een weldaad te bewijzen door het hooge bouwen en het intens bebouwen van den grond te bevorderen, om Amerikaansche toestanden in het leven te roepen. Maar voordat men de Amerikaansche bouwplannen als voorbeeld neemt, geve men zich rekenschap van de gevolgen. Gurlitt ziet veeleer de oplossing in decentralisatie: door middel van de telephoon, van goede verkeersmiddelen, die zich in handen van de gemeenschap bevinden en van verdeeling der city-inrichtingen over een grooter gebied laat zich zulk een decentralisatie wel denken. Dit probleem van de city-vorming, dat van onmiddellijken invloed is op de richting van den stedenbouw, is van groot belang ook voor de steden van meer bescheiden afmeting, ook voor onze Nederlandsche steden. (Overgenomen uit „Gemeentebelangen" van 1 Mei 1916, No- 17).
Personalia. Benoemd: tot lid van den Gewestelijken Raad van Kedoe de heeren H. Bellers, houtvester van het boschdistrict Kedoe —Djokjakarta en A. Meyers, ingenieur bij de Ned.-Ind. Spoorweg-Maatschappij; tot lid van den Gewestelijken Raad van Kediri de heeren B. H. Paerels, landbouwleeraar voor de residentien Madioen en Kediri te Blitar en W . Swets, administrateur der oliefabrieken Insulinde te Kediri; tot lid van den Gewestelijken Raad van Semarang de heeren Y. C. W . Herweyer, ingenieur, afdeelingschef der Ned.-Ind. Spoorweg-Maatschappij te Semarang en E. D, Kunst, houtvester te Bodja; tot lid van den
- 6 7 Gewestelijken Raad van Pckalongan de heer W . A. van der Meulen, ingenieur, chef der irrigatie-afdeeHng Pemali-Tjomal te Tegal.
Officieele mededeelingen. Het Bestuur der Vereeniging voor Locale Belangen is samengesteld als volgt: Mr. Chr. P. van Wijngaarden, Voorzitter: W . J. A. C Bins, Secretaris en C. F. Engelbart, Penningmeester, allen te Semarang; Mr. B. H. Drijber te Soerabaia en Mr. C. L. Dankmeijer te Bandoeng. * * * De Commissie van Redactie heeft het navolgende tarief voor advertenties in het tijdschrift vastgesteld. Prijzen der advertenties per keer. Aantal plaatsingen per jaar
6 12 24
Geheele pagina
'
f 10.- 1 „ 9.50 „ 9.-
Halve pagina
Kwart pagina
Achter- en binnenzijden omslag geheele pagina
f 6.-
f 3.50 ., 3 — ,. 2.50
f 15„ 13.50 ., 12.—
,. 5.50 „ 5.-
Copy voor elk nummer van dit tijdschrift, dat op den Isten der maand verschijnt, wordt ingewacht uiterlijk op den 24sten der voorafgaande maand; copy voor het nummer van den loden uiterlijk op den 7den der maand. * * * Een register op den derden jaargang (1915-1916) van het orgaan is in bewerking. * * * Als abonné op het tijdschrift heeft bedankt de heer C. D. Barre te s' Gravenhage. Als lid der Vereeniging heeft bedankt de heer J. A. Boulet te Cheribon Als lid der Vereeniging is afgeschreven wegens vertrek de heer J. W . E R, S Kloppers,