JAARVERSLAG en JAARREKENING
2014 STICHTING PENSIOENFONDS CINDU INTERNATIONAL Uithoorn
Pensioenfonds Cndu International 65 jaar : 1950 – 2015
Versie 23 juni 2015
1
Inhoudsopgave blz. Woord vooraf van de voorzitter
3
Samenstelling van het bestuur
6
Kerncijfers
7
Algemene toelichting
9
Verslag van het bestuur
9
Balans per 31 december 2014
52
Rekening van baten en lasten 2014
54
Kasstroomoverzicht
56
Omschrijving grondslagen en Toelichting jaarrekening 2014
57
Actuariële verklaring
Bijlage
Accountantsverklaring
Bijlage
2
Voorwoord van de voorzitter Ir. R.A. van Pernis, Voorzitter
Wat een bizar jaar was 2014! Dat is de indruk als ik terugkijk op het afgelopen jaar 2014 en wat dit voor ons pensioenfonds heeft betekend. Het is plezierig om te kunnen vaststellen dat ons pensioenfonds met een gestegen dekkingsgraad uit 2014 is gekomen, dat we voor de actieve deelnemers per januari 2015 de rechten konden aanpassen met de algemene loonstijging en dat we de rechten van gepensioneerden en slapers met 0,55% konden verhogen. Het gebrek aan economische groei in de Eurozone heeft de problemen met de overheidsfinanciën versterkt. Door voortdurende bezuinigingen om deze tekorten terug te dringen is er ook een verdere rem op economische groei komen te staan. De inflatie is zeer sterk teruggelopen en nadert het nulpunt; de gemiddelde inflatie in de Eurozone is inmiddels negatief geworden. Ook de toegenomen vrees voor deflatie remt verdere economische groei. Alleen al door daling van de te hanteren rekenrente zijn onze pensioenverplichtingen in één jaar met ruim EUR 20,3 miljoen gestegen! Eind 2013 had het bestuur van ons fonds de indruk dat de economie wat zou kunnen aantrekken en dat er een eind leek gekomen aan de rentedalingen. Het bestuur nam zich voor om geleidelijk de afdekking van het renterisico wat af te bouwen; na een paar kleine stappen in die richting begin 2014 is dat stopgezet en is de afdekking weer wat opgelopen. Achteraf gezien is dat een gelukkige koers gebleken. In de loop van het jaar begonnen de rentestanden zeer sterk te dalen. Met name de rente op Duitse en Nederlandse staatsobligaties liep terug tot ongekend lage niveaus, enerzijds doordat bij een lagere inflatieverwachting de component van inflatievergoeding in de rente sterk kon teruglopen, anderzijds omdat belegger ter wille van een veilige belegging in onzekere tijden genoegen namen met zeer lage rente; tien jaars staatsobligaties deden eind 2014 0,6% (Nederlandse) respectievelijk 0,5% (Duitse). In 2015 is dat nog verder gedaald. De ingreep van de Europese Centrale Bank in januari 2015 betekende het opkopen van staatsobligaties en daarmee het opdrijven van de prijs ervan; het gevolg had kunnen zijn dat de rente als percentage lager wordt; maar de markten leken de ingreep al te hebben ingeprijsd en er was geen scherpe reactie in de vorm van een nog verdere rentedaling. Een gevolg van de dalende rente is ook opwaartse druk op aandelenbeurzen. Bij lagere beleggingsrendementen kan voor een aandeel meer worden betaald omdat met een lager rendement genoegen wordt genomen. Een flink herstel van de economie in de Verenigde Staten droeg verder bij aan een positieve ontwikkeling van de aandelenkoersen. We zijn al met al tevreden over de gekozen beleggingsverhoudingen. Enerzijds is onze afdekking van het renterisico op een hoog niveau gehouden, waardoor het fonds niet erg te lijden had van de 3
spectaculaire rentedalingen; anderzijds heeft ons in waarde gestegen aandelenbezit nog verder de gevolgen van rentdaling gecompenseerd. Die waardestijging werd deels ook veroorzaakt door rentedalingen. De sterke daling van de inflatie zorgt er voor dat zelfs zonder indexatie pensioenen niet meer zoveel hun koopkracht verliezen. Een andere ingrijpende ontwikkeling op pensioengebied is het tot stand komen van het nieuwe financiële toetsingskader voor pensioenfondsen. Ervaringen met de economische crisis hebben geleerd dat pensioenfondsen nog veel hogere buffers zouden moeten hebben voor een hoge mate van zekerheid (ten hoogste een maal per veertig jaar minder dan 100% dekkingsgraad). De vereiste buffers zouden met gemiddeld vijf procent van de verplichtingen moeten stijgen. Dat komt landelijk al gauw neer op ongeveer EUR 50 miljard dat extra moet worden “opgepot” en dat in een economie die aan onderbesteding lijdt (dus we kopen tegen het advies van de premier toch maar niet die nieuwe auto). Als een fonds niet kan aantonen dat het binnen tien jaar aan die hogere buffer komt, moeten de rechten met een tiende van het tekort worden “afgestempeld”, te beginnen in de loop van 2015. Een moeilijke boodschap voor de deelnemers; zelfs als een fonds redelijke buffers heeft die we in 2014 nog toereikend achtten, kan het zijn dat toch de rechten moeten worden gekort omwille van nog meer zekerheid. Ook zullen veel fondsen niet meer indexeren, op weg naar dat hogere bufferniveau. Wij kunnen tot onze verbazing in de door politiek gevoerde discussies vrijwel niets terugvinden over de macro economische effecten van dit beleid. Eerdere pensioenlastenverhogingen door vroegere hersteleisen van destijds de Pensioen-en Verzekeringskamer hadden volgens het CPB flinke negatieve gevolgen voor economische groei en werkgelegenheid. Of met meewegen van deze neveneffecten het opgebouwde pensioenvolume in ons land per saldo stijgt, is de vraag. Associaties met de negatieve neven-effecten van de verhoogde dieselaccijns kan ik moeilijk uit mijn gedachten bannen. Regeren lijkt als het om pensioenen gaat, niet alleen vooruitzien maar vooruitschuiven te zijn geworden. Door de sterke fiscale beperkingen in de pensioenopbouw en de volledige aftopping daarvan bij een inkomen van EUR 100.000,-, was de gedachte dat er daardoor enkele miljarden meer in de schatkist zouden vloeien. Dat dit gaat ten koste van toekomstige uitkeringen en dus toekomstige belasting inkomsten, zal duidelijk zijn. Door de combinatie van gewijzigde regelgeving en gedaalde rekenrente dreigen de pensioenpremies volgend jaar te exploderen. Als we volgens de nieuwe regelgeving op de record lage - naar we hopen tijdelijk lage- marktrente moeten overstappen om de premies vast te stellen, zullen deze premies in ons geval met meer dan zestig procent stijgen en voor werkgever en werknemer bijna onbetaalbaar worden. Op de dekkingsgraad van het fonds maakt deze stijging bijna niets uit; bij een premiestijging met ruim EUR 300.000 op een vermogen van ongeveer EUR 170 miljoen, scheelt dat ongeveer 0,17%. De buffers die bij de uitbetaling van pensioenen vrijvallen bedragen ongeveer EUR 1,3 miljoen, maar het is ons helaas verboden dat te betrekken in de premievaststelling. Het probleem dat daardoor voor een klein fonds als het onze kan ontstaan, ervaren wij als ten dele kunstmatig, in het leven geroepen door de regelgeving. 4
Het zijn moeilijke tijden voor pensioenfondsen. We kunnen tevreden zijn over hoe ons fonds zich staande wist te houden. Op deze plaats wil ik ieder bedanken die daaraan heeft bijgedragen.
5
Jaarverslag 2014 van Stichting Pensioenfonds Cindu International Het jaarverslag is opgesteld ingevolge artikel 13 van de statuten van de stichting, overeenkomend met de gegevens zoals deze aan de toezichthouder DNB zijn verstrekt.
Bestuurssamenstelling in 2014 Tot 1 juli 2014 Namens de directie: De heer R.A. van Pernis, bestuurslid per 29 januari 2006, nadien (2007) benoemd tot voorzitter De heer R.S. Koene; benoemd als 2e voorzitter per 7 mei 2009 De heer M.E.P. Alderlieste; bestuurslid namens beide werkgevers, benoemd per 27 september 2013
Namens de deelnemers: De heer W.B. Meijer (secretaris); (her)benoemd per 1 januari 2013 De heer J.W.F. Schroers (2e secretaris); (her)benoemd per 1 januari 2014
Namens de gepensioneerden: De heer H.J.M. de Jong (her)benoemd per 1 oktober 2012 (afgetreden 1 maart 2014)
Na 1 juli 2014: De heer R.A. van Pernis, bestuurslid namens Rütgers Resins B.V. De heer M.E.P. Alderlieste, bestuurslid namens Rütgers Resins B.V. De heer J.W.F. Schroers, bestuurslid namens deelnemers Vacature, benoemingsprocedure de heer P.A.W. Santen per einde 2014 nog niet afgerond.
Verantwoordingsorgaan (ingesteld per 2008; opnieuw per 1 juli 2014): Namens Rütgers Resins B.V.: De heer W. van Zalen Namens Koppers Netherlands B.V: De heer P.A.W. Santen tot 1 juli 2014 Namens gepensioneerden Mevrouw A. Blekkenhorst-Hedlund De heer J.N. van Eijk Namens de deelnemers: De heer H.L. Siem tot 1 juli 2014; daarna vacature
Compliance officer (aangesteld in 2008): De heer J.G.L. Verdurmen te Naarden
Pensioenbureau De heer N. Wensveen
Certificerend actuaris TowersWatson Netherlands B.V. , Amstelveen, de heer P.L.J. Janssen AAG
Certificerend accountant Accountant: Baker Tilly Berk N.V., Den Haag, de heer Drs. R. Buitenhuis RA
6
Kerncijfers De bedragen luiden in duizenden EUR.
Totaal belegd vermogen
2014 171.443
2013 148.360
2012 144.011
2011 131.094
2010 128.949
Totaal voorzieningen
143.082
126.179
133.043
127.202
118.945
Dekkingsgraad
119,8%
117,6%
108,2%
103,1%
108,4%
Beleggingsopbrengsten
28.908
10.371
19.243
8.565
11.348
Aantallen (ex-) deelnemers 2014
2012
2011
2010
155
162
165
170
488
458
478
560
650
Uitkeringsgerechtigden
1071
1075
1099
1124
1123
Totaal
1647
1688
1739
1849
1943
Actieven, arbeidsongeschikte deelnemers en flexioeners1
88
Nog niet gepensioneerde exdeelnemers (“slapers”)2
2013
1
Dit zijn de deelnemers die nog pensioen opbouwen De afname van het aantal slapers is vooral veroorzaakt door afkoop op vrijwillige basis van (zeer)kleine pensioenen 2
7
Algemene toelichting
Doelstelling De Stichting Pensioenfonds Cindu International is gevestigd te Uithoorn aan de Molenlaan 61 en is als stichting en als onderneming ingeschreven in de registers van de Kamer van Koophandel te Amsterdam onder nummer 41200021. Het fonds is oorspronkelijk opgericht op 30 december 1950. De stichting heeft ten doel aan de deelnemers en hun nagelaten betrekkingen uitkeringen te verschaffen bij ouderdom of overlijden. De stichting kan haar doelstelling uitbreiden tot het verstrekken van geldelijke uitkeringen bij invaliditeit en/of voor aanverwante voorzieningen. De stichting tracht dit doel te bereiken door het vormen van een vermogen om daaruit de uitkeringen volgens het pensioenreglement te doen en door andere middelen welke dit doel kunnen bevorderen. De stichting kan ter verwezenlijking van haar doel verzekeringen afsluiten bij een in Nederland gevestigde maatschappij van levensverzekering, welke in het bezit is van een vergunning als bedoeld in de Wet Financieel Toezicht. De stichting werkt volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) betreffende het te voeren beleid.
8
Verslag van het bestuur Inleiding Doel van het fonds is om zo goed mogelijk de pensioenrechten van de deelnemers zeker te stellen en middels een goede financiële positie van het fonds, te streven naar zoveel mogelijk waardevastheid van ingegane pensioenen en rechten van ex-deelnemers alsmede de verhoging van pensioenrechten bij inkomensstijging voor actieve deelnemers. De sluiting van de Koppers productie in Uithoorn betekende dat het toch al geringe aandeel van actieve deelnemers in het fonds verder is teruggelopen. Dat betekent ook dat het bedrag dat in de premie is verwerkt voor de kostendekking voor de pensioenuitvoering, verder terugloopt. Ter compensatie werd de opslag in de verplichtingen voor excassokosten verhoogd; dit valt bij de uitbetaling van pensioenen vrij en dient voor de bekostiging van de pensioenuitvoering. Het aantal slapers zal toenemen. Het fonds is goed in staat om de gevolgen van deze reorganisatie op te vangen. Het fonds streeft er naar de “Code Pensioenfondsen”, opgesteld door de Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid, geheel toe te passen. In deze Code worden normen voor “goed pensioenfondsbestuur” uitgewerkt. De Code vervangt de “Principes voor goed pensioenfondsbestuur”, gepubliceerd in 2005 door de Stichting van de Arbeid”.
9
Economische ontwikkelingen in 2014 Het verslagjaar 2014 liet een gematigd positief beeld zien. De Nederlandse economie kwam in de loop van 2013 uit recessie, maar met een minimale groei. Verhoudingsgewijs deed de Nederlandse economie binnen de Eurozone het niet goed. In de loop van 2015 lijkt dit te verbeteren. De beleggingen van het pensioenfonds hebben goed gepresteerd, met name de aandelen met 22,8% rendement (exclusief valuta-invloeden). De obligatieportefeuille bij Robeco steeg explosief in waarde, maar dat heeft alles te maken met de rentedaling in het verslagjaar en de daardoor veroorzaakte waardestijging van met name de hoog rentegevoelige obligaties. Het totale netto rendement van de Robeco portefeuille, waarin het grootste deel van de beleggingen is ondergebracht, bedroeg 22,4%. De risico’s op een wereldwijde recessie lijken in 2014 iets verder te zijn afgenomen. De rente die op staatsleningen voor Italië, Spanje, Portugal en Ierland moet worden betaald, is zeer sterk gedaald, een teken van meer beleggersvertrouwen in die landen. De rekenrente voor pensioenfondsen daalde spectaculair in het verslagjaar; hetgeen enerzijds een enorme stijging betekende van de verplichtingen; anderzijds was dit gelukkig ook van positieve invloed op die obligatiebeleggingen waarmee dit renterisico werd afgedekt. De inflatie in de Eurozone en ook in Nederland is in de loop van 2013 en 2014 sterk afgenomen. De prijsindex gezinsconsumptie met verlaagde weging over oktober 2014 / 2013 was slechts 0,7%. De toenemende vrees voor deflatie is slecht voor de economie omdat het aanmoedigt aankopen uit te stellen. Positief punt van lage inflatie is dat de pensioenuitkeringen weinig aan koopkracht verliezen, ook al wordt niet of niet volledig indexatie toegekend. De economie in de VS ontwikkelde positief, met een economische groei van 2,4%. Dat is de sterkste prestatie van de afgelopen vier jaar. In 2013 werd het bruto binnenlands product (B.B.P.) van de Verenigde Staten 2,2 procent groter. De consumptie groeide vorig jaar met 2,5 procent. Dat is de grootste toename sinds 2006. De Federale Bank besloot eind 2013 de maandelijkse steunaankopen van staatsobligaties geleidelijk af te bouwen. Het is duidelijk dat dit de groei niet heeft afgeremd. In de Eurozone is helaas sprake van voortdurende stagnatie, vrijwel geen economische groei, hoge werkloosheid en in een aantal met name zuidelijke Eurolanden nog steeds verder groeiende staatsschuld. De economische structuur van de landen binnen de Eurozone laat buitengewoon grote verschillen zien. De actiebereidheid in 2013 van de Europese Centrale Bank om de Euro te redden leverde meer interesse van beleggers in eurobeleggingen op. De Euro steeg in waarde tegen de Amerikaanse dollar, Japanse yen en het Britse Pond. In januari 2015 heeft de Europese Centrale Bank besloten om voor grote bedragen staatsobligaties op te gaan kopen; voor het grootste deel zou dit door de nationale centrale banken moeten worden uitgevoerd. De gedachte is dat banken dan meer ruimte krijgen voor kredietverstrekking; daarnaast zal de rente verder dalen omdat de koers van de staatsobligaties zou oplopen. De koers van de Euro daalde in de loop van 2014 al zeer sterk na de hoogtepunten in 2013. Na de ingreep van de ECB daalde de Euro nog meer in waarde. Voor pensioenfondsen betekent de verder dalende rente een verdere stijging van de verplichtingen.
10
Ontwikkelingen die de pensioenen en pensioenfondsen direct raken Met het verschuiven van de AOW-leeftijd heeft het kabinet degenen die al met prepensioen (bij ons Flexioen genaamd) waren gegaan, met een niet te repareren inkomensgat laten zitten, met slechts een zeer bescheiden reparatie voor de laagste inkomens. Ondanks alle aandringen is dit niet gerepareerd. Ook bij enkele deelnemers in ons fonds hebben deze problemen zich voorgedaan. De wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen is per juli 2013 ingevoerd, met een overgangstermijn van een jaar; vóór 1 juli 2014 moeten fondsen één van de mogelijke bestuursmodellen hebben gekozen en in hun statuten hebben vastgelegd. Ook bij ons fonds zijn de statuten daarop aangepast. Daarbij is tevens vastgelegd dat het aantal bestuurszetels werd verkleind van zes naar vier zetels in nog steeds een paritair bestuursmodel. Er zijn nog steeds twee werkgevers bij het fonds aangesloten, omdat Koppers Netherlands B.V. met drie werknemers voortgaat met het beheer van de Tankterminal te Amsterdam. Koppers heeft de uitvoeringsovereenkomst inmiddels opgezegd eindigende eind 2016. De invoering van een nieuw Financieel Toetsings Kader werd verschoven van 2014 naar 2015. De buffereisen worden verzwaard, met gemiddeld 5 procent-punt. Dat zal tot gevolg hebben dat veel pensioenfondsen voorlopig weinig of niet meer zullen indexeren teneinde tijdig aan de zwaardere financieringseisen te voldoen. Het betekent ook voor de pensioensector in Nederland dat aan de ca. EUR 1.300 miljard nog eens op termijn ca. EUR 50 miljard extra zal worden toegevoegd en onttrokken aan consumptieve bestedingen. De opmerking in de pers van de directeur DNB dat er in Nederland te veel wordt gespaard, valt niet te rijmen met deze extra op-pot operatie. Een vergelijkbare operatie met overtrokken hersteleisen vond plaats in de jaren 2002/2003, een maatregel van de toezichthouder die toen volgens berekening van het CPB veel extra werkloosheid opleverde. Kennelijk hebben Kabinet en toezichthouder DNB als opvolger van het toenmalige pensioen & verzekeringskamer op dit punt weinig lering getrokken. Het argument dat jongeren aldus in de toekomst zekerder van hun pensioen zijn, is geheel misplaatst, juist omdat die jongeren tussen nu en hun pensioendatum over een lange periode hun rechten minder of niet geïndexeerd zullen zien worden; bovendien is hun pensioenopbouw sterk beperkt door fiscale plafonds. De indexaties door fondsen zullen jarenlang sterk worden beperkt of stopgezet op weg naar de hogere vereiste buffers. Daarnaast wordt het opbouwpercentage fiscaal beperkt. Door de gedwongen overgang naar marktrente voor de premieberekening en afschaffing van het systeem dat veel fondsen nu hanteren, zullen naar verwachting de premies na een overgangsjaar 2015, in 2016 explosief moeten worden verhoogd. Alternatief is uiteraard een nog verdere beperking van de pensioenopbouw; dat kan leiden tot toekomstige armoede onder gepensioneerden. Op deze wijze dreigt 2016 een rampjaar te worden voor de pensioenopbouw van actieve deelnemers. Hoewel de feitelijke rendementen van een pensioenfonds geen enkel verband meer lijken te hebben met de voorgeschreven rekenrente, wordt deze laatste opgelegd als basis voor de premieberekening, met naar onze mening dramatische gevolgen, ook voor de actieve deelnemers, van wie de wetgever zegt ze in bescherming te willen nemen. De enige manier om op korte termijn deze problemen te beperken, is door met een tienjaars gemiddelde rekenrente te werken. Het nadeel daarvan is dat in volgende jaren de hoge rentestanden niet meer meetellen en de lage rentestanden worden toegevoegd; een geleidelijke premiestijging zou daarvan het gevolg zijn. Hoewel vaak de term “marktrente” wordt gebruikt, is deze geheel misplaatst: door de ECB ingreep is de rentemarkt ernstig verstoord; daarnaast hanteert DNB de UFR-curve, waardoor er voor looptijden boven 20 jaar in afnemende mate sprake is van marktrente.
11
Met de eind 2014 aangekondigde ingreep van de Europese Centrale Bank (ECB) begin 2015 door voor EUR 1.100 miljard staatsobligaties op te kopen, wordt nog weer een flinke nota gedeponeerd bij onze pensioenen. Het beoogde effect van de ECB maatregel zou zijn nog lagere rente doordat de koersen van staatsobligaties zullen oplopen. Uiteraard leidt dat weer tot verdere verhoging van de pensioenverplichtingen en daling van dekkingsgraden. Een ander beoogd effect van de ECB maatregel zou zijn het verhogen van de inflatie als stimulans voor economische groei. Het effect voor gepensioneerden zal zijn, als het lukt de inflatie aan te wakkeren, dat naast de sterke beperking van de indexatie door het Financieel Toetsingskader, naast de verlaging van de dekkingsgraden door rentedaling, de pensioenen ook nog sneller zullen ontwaarden. Het is de vraag wat de per saldo winst van de ECB maatregelen zal zijn juist voor ons land met haar uiterst omvangrijke pensioenreserves en -verplichtingen. Helaas hebben wij aan de kant van onze regering geen beschouwingen over dit belangrijke punt gezien. De standaard richtleeftijd voor de pensioenopbouw die fiscaal wordt ondersteund, is 1 januari 2014 op 67 jaar gebracht. Per 1 januari 2015 zijn de tot en met 2013 in ons fonds opgebouwde rechten op ouderdomspensioen neutraal omgezet van 65 naar 67 jaar. Neutraal betekent dat bij vervroeging naar 65 jaar weer het oorspronkelijke pensioen resulteert; neutraal betekent ook gemiddeld sekseneutraal, rekening houdende met de verdeling mannen-vrouwen. Het administratiesysteem van het fonds, gebaseerd op een eindloontoezegging, was niet meer geschikt om van daaruit de rechten op 67 jaar te berekenen. Maar het werken met twee blokken verplichtingen, één met 65 jaar en één met 67 jaar verergert de toch al zo gecompliceerde situatie. De rapportageverplichtingen van ons pensioenfonds aan DNB en AFM worden geleidelijk steeds verder uitgebreid, tot een niveau en met details waarvan het bestuur zich op onderdelen afvraagt wat dit bijdraagt aan de pensioensector. Dat het voor pensioenfondsen extra werk en dus aanzienlijke extra kosten met zich meebrengt die nergens te verhalen zijn, is in elk geval wel duidelijk. Ook meent DNB dat ons fonds, omdat het een klein fonds is, uitgebreid moet beschrijven waarom het denkt toch toekomstbestendig te zijn; die rapportage viel samen met de uitermate uitgebreide jaarrapportage aan DNB. Als rechtsgrond voor deze actie van DNB voerde de Staatssecretaris Klijnsma aan artikel 149 van de Pensioenwet, maar dit valt daar naar onze mening niet uit af te leiden. De indruk dringt zich steeds meer aan ons op dat de regelgeving een bedreiging vormt voor het voortbestaan van kleinere pensioenfondsen en bij het publiek door negatieve beeldvorming het vertrouwen aantast in kleinere pensioenfondsen zoals het onze. Het begeleiden van deelnemers, met name in de aanloop naar hun einde loopbaan, vergt steeds meer werk voor het pensioenbureau. Er is een samenloop van de verschuivende AOW leeftijd, de omzetting van de richtleeftijd van 65 naar 67 jaar, de opgebouwde saldi levensloopsparen en de vaak uit het verleden stammende flexioenrechten, de omzetting van de richtleeftijd tijdens het opnemen van flexioen of levensloop maar nog vóór de ingang van het ouderdomspensioen. Ook moet het naar rato geldende recht op voortgezette pensioenopbouw tijdens flexioenopname worden vastgesteld, omdat het flexioenrecht is achtergebleven bij de inkomensontwikkeling. Dit alles vergt bij elke pensionering veel rekenwerk en veel communicatie met de deelnemer. Soms is een volle werkdag gemoeid met de afhandeling slechts één geval waarin bovenstaande factoren en afweging van varianten in de onderlinge bestanddelen, een rol spelen. De rekenrente was in de loop van 2013 licht gestegen, maar direct na december 2013 begon de rentestand weer te dalen en die daling ging door in 2014, waardoor de verplichtingen in 2014 zeer omvangrijk stegen. In 2014 zijn onze verplichtingen met EUR 20,3 mln. gestegen door de gedaalde rekenrente. Nadat het bestuur aanvankelijk vanaf september 2013 de afdekking van dit renterisico
12
wilde verminderen, is dit uitgesteld en is er begin 2014 van afgezien. Achteraf gezien was dat een heel goede keuze. De aangehouden hoge mate van afdekking van het renterisico zorgde ervoor dat het fonds niet erg werd geraakt door deze rentedaling; door lagere beleggingsrendementen stegen de aandelenkoersen bovendien en dat had een positieve invloed. Er leek in 2014 een duidelijk verband te bestaan tussen lage rendementen voor beleggers en de aandelenkoers die ze bereid zijn te betalen. De daarmee samenhangende extra rendementen op aandelen zorgen indirect mede voor opvang van het stukje niet afgedekte renterisico van het fonds. Uiteraard zien we liever een stijging van aandelenkoersen in samenhang met aantrekkende economische groei.
Herstelplan Na de afloop van het korte termijn herstelplan bleef het lange termijn herstelplan nog van kracht, totdat de dekkingsgraad van het fonds meer dan drie kwartaaleinden boven het vereiste niveau is gebleven. Ons fonds was per 31 maart 2014 gedurende drie kwartaaleinden ruim boven de vereiste dekkingsgraad gebleven en daarmee was automatisch ook het lange termijn herstelplan beëindigd. De dekkingsgraad wordt vanaf 1 januari 2015 weergegeven als “beleidsdekkinsgraad”, het twaalfmaand gemiddelde van de maanddekkingsgraden; deze beleidsdekkingsgraad ligt boven de vereiste dekkingsgraad van circa 115,6%, waardoor ook onder het nieuwe financieel toetsingskader geen sprake is van een herstelplan.
Ontwikkeling van omvang en draagvlak van het pensioenfonds. Ons fonds is een zeer “rijp” fonds; er zijn ongeveer twee en twintig maal meer ex- deelnemers dan actieve deelnemers. Dat betekent dat het bestuur, dat vooral afkomstig is uit de betrekkelijk kleine kring van actieve deelnemers, een zeer grote verantwoordelijkheid draagt voor het veiligstellen van de pensioenen van de veel grotere kring van ex-deelnemers en gepensioneerden. Deze gepensioneerden hebben hun loopbaan vaak doorgebracht bij voormalige concernonderdelen, andere ondernemingen dan de huidige twee die bij het fonds zijn aangesloten. De ontvangen premies hebben dus vrijwel geen invloed op de positie van het fonds. De premiehoogte kan dus geheel geen sturingsmiddel zijn. Het duidt ook op een slechts zeer geringe groei van het fonds door pensioenopbouw. Na de sluiting van de productie van Koppers te Uithoorn, halveerde deze toch al geringe premiestroom op jaarbasis nog tot ca. 0,35% van de verplichtingen, verwaarloosbaar. Daarentegen betaalt het fonds jaarlijks bijna 5% van de verplichting uit als pensioenuitkeringen. De aangroei van pensioenrechten van de actieve deelnemers is daardoor duidelijk véél kleiner dan de afname door uitbetaling. De waarde van de verplichtingen neemt daarnaast nog wel in geringe mate toe door “oprenten” en met het invoeren van telkens zwaardere overlevingstafels. Per saldo neemt de omvang van de verplichtingen de komende jaren met circa 3,5% per jaar af (uiteraard afgezien van veranderingen door rentewijziging). De komende tien jaren zijn deze effecten nog betrekkelijk beperkt, maar gaan daarna versnellen. Op de langere termijn moet rekening worden gehouden met een toenemende noodzaak om over te gaan tot omvangrijke of volledige overbrenging van de pensioenverplichtingen naar een verzekeringsmaatschappij of aansluiting bij een ander pensioenfonds of bij een Algemeen pensioenfonds. Een dergelijke operatie kan in het geval van herverzekeren beter plaatsvinden op een moment waarop de financiële positie van het fonds sterk is en wanneer de buffers van pensioenverzekeraars meer op gewenst niveau zijn gekomen, opdat ook toekomstige indexaties zoveel mogelijk kunnen worden ingekocht. Op dit moment lijkt volledige (her-)verzekering niet mogelijk zonder dat zicht op indexatiemogelijkheden vrijwel geheel verloren 13
gaat. Voorzover verzekeraars nog toekomstige inflatie inkopen, doen ze dat niet meer onbeperkt maar slechts voor een beperkte periode van meestal ten hoogste vijf jaar. Verzekeringsmaatschappijen lijken momenteel ook zeer afhoudend met het overnemen van verplichtingen en in hun contractaanbiedingen is het toekennen van indexatie zeer onwaarschijnlijk. Het bestuur zal in de komende jaren alert moeten gaan zijn op mogelijkheden om de rechten inclusief een zo goed mogelijke indexatie onder te brengen. Aansluiting bij een bedrijfstakfonds met slechte dekkingsgraad en aanzienlijke kansen op toekomstige kortingen is uiteraard geen optie. Er is de komende tien jaren nog een bescheiden jaarlijkse afname in het niveau van pensioenbetalingen. Na 2025 is een verdere versnelling daarin te verwachten. Een en ander uiteraard “ceteris paribus”, dus ook zonder afkoop en zonder instroom van nieuwe deelnemers. Prognose uitkeringen, tijdschaal 93 jaar, stand ultimo 2012 8000000 7000000 6000000 5000000 4000000 3000000 2000000 1000000 0 1 4 7 10 13 16 19 22 25 28 31 34 37 40 43 46 49 52 55 58 61 64 67 70 73 76 79 82 85 88
Leeftijdsverdeling 60-plus gepensioneerden Leeftijd 60-65 65-70 70-75 75-80 80-85 85-90 90-95 95-100 100+
ouderdomspensioen Partnerpensioen 2 22 146 36 176 63 139 75 101 86 49 70 12 52 2 9 1 1 628
414
totaal 24 182 239 214 187 119 64 11 2 1042
Kleine pensioenen werden in het verleden op de ingangsdatum afgekocht. Inmiddels werd duidelijk dat door het verschuiven van de AOW ingangsdatum, een afkoop bij pensioeningang op 65 jarige leeftijd gevolgen kan hebben voor de partnertoeslag in de AOW en voor een eventuele Anw uitkering die inmiddels ook kan doorlopen na 65 jaar tot aan de ingang van de AOW uitkering. De 14
aanvankelijke afwijzing door de Staatssecretaris Klijnsma om dit probleem te ondervangen, heeft tot veel verontwaardiging en onbegrip in de pensioenwereld geleid. Inmiddels is dit probleem gelukkig alsnog opgelost.
15
De pensioentoezegging in 2014 De pensioentoezegging was tot en met 2013 een voorwaardelijke eindloonregeling met pensioenrichtleeftijd 65 jaar, een franchise gekoppeld aan de alleenstaanden-AOW uitkering, een opbouwpercentage over het onderste deel van de pensioengrondslag van 1,75% per jaar, boven twee maal het franchisebedrag 1,50% per jaar. Nabestaandenpensioen 70% van het bereikbare ouderdomspensioen. Per 1 januari 2014 is de pensioenrichtleeftijd 67 jaar geworden met behoud van de 21% doorsnee-pensioenpremie. Per 1 januari is de regeling omgezet naar een middelloonregeling met voorwaardelijke indexatie. De opbouwpercentages zijn onveranderd. De premie kon in 2015 nog éénmalig op 21% worden gehandhaafd. Bij behoud van de regeling dreigt de premie dramatisch te moeten stijgen op grond van de strenge financieringsregels voor pensioenfondsen. Voor de deelnemers die zijn geboren vóór 1950 en die per 31 december 2005 al in dienst waren, werd de prepensioenregeling (“Flexioen”) voortgezet. Onder deze regeling vielen eind 2014 nog slechts drie deelnemers. De groep deelnemers die geboren is voor 1950 en nog na 2005 flexioenrecht opbouwde, bereikte uiterlijk in 2011 de 62 jarige leeftijd. Enkelen van hen hadden de flexioeningang uitgesteld. Tot de pensioenregeling behoort ook een verzekering van het Anw-hiaat. De premie daarvoor wordt geheel door de deelnemer betaald; deelname is verplicht. In 2014 hebben zich geen gevallen van overlijden van actieve deelnemers voorgedaan. De buffer die in het fonds voor dit doel wordt aangehouden, groeide verder, zij het slechts met de betaalde premies.
16
Indexatie a. Verhoging voor actieve deelnemers De tot en met 2013 opgebouwde rechten zijn per 1 januari 2014 verhoogd, met als maatstaf de backservice als ware het een eindloonregeling. Deze backservice moest om fiscale redenen worden begrensd op een opbouwpercentage van 1,63%. Er wordt voor indexaties en backservice geen reserve aangehouden en er wordt geen premie voor betaald. Aan deelnemers wordt duidelijk gemaakt dat eerdere backservicetoekenning geen recht geeft op toekenning in de toekomst. Afhankelijk van de middelen van het fonds wordt in december op basis van de dan bekende gegevens door het bestuur besloten of en in hoeverre er voldoende middelen zijn om deze backservice per eerstvolgende januari toe te passen. De met deze toekenning gemoeide lasten worden in het jaar genomen waarin ook het besluit wordt genomen. Na omzetting van de regeling in een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling per 1 januari 2015 zijn de opgebouwde rechten op die datum met 1,4 procent verhoogd. Dat geldt ook voor de rechten opgebouwd tot en met 2013, die inclusief de per 1 januari 2014 toegekende backservice, eveneens zijn omgezet naar een richtleeftijd voor het ouderdomspensioen van 67 jaar. In het recente verleden waren de toekenningen als volgt: Op grond van de dekkingsgraad had het bestuur in haar vergadering in december 2012 besloten per 1 januari 2013 de backservice voor 49% toe te kennen, ofwel een korting van 51% toe te passen. De gecumuleerde kortingen in de backservice werden in de pensioenadministratie vastgelegd. In haar vergadering van december 2013 heeft het bestuur besloten om de backservice volledig toe te kennen, evenwel om fiscale reden met een beperking tot een opbouwpercentage van 1,63%. Dat was de laatste maal dat volgens deze methodiek de achterliggende pensioenrechten werden verhoogd. b. Indexaties niet actieve deelnemers De ingegane pensioenen worden, indien het bestuur de financiële positie van het fonds en de economische omstandigheden daarvoor toereikend acht, per eerstvolgende 1 januari verhoogd met de prijsstijging (CBS: gezinsconsumptie met verlaagde weging) over de meetperiode oktoberoktober. Op grond van de gehanteerde maatstaf -namelijk de positie van de dekkingsgraad tussen minimum vereiste en 100% reële dekkingsgraad- en de vooruitzichten van de ontwikkeling daarin, werden ingegane pensioenen en de slaperrechten per 1 januari 2015 met 0,55% aangepast; per 1 januari 2014 was dit 0,55%. Per 1 januari 2013 was dit 0,39%; per 1-1-2012 was dit 0%; per 1-1-2010: 0,1%; per 1-1-2009: 0%; per 1-1-2008: 1,5%;per 1-1-2007: 1,2%. De stijging van de CBS prijsindex gezinsconsumptie met verlaagde weging over de periode oktober 2013-2014 bedroeg 0,7%; dat leidde tot een toekenning per 1 januari 2015 (ten laste van boekjaar 2014) van 0,55% indexatie. Dat is 78% van de ambitie gegeven de positie van de dekkingsgraad op een schaal van 104,2% tot 100% reële dekkingsgraad. Een en ander geldt tevens voor premievrije flexioenrechten en rechten van de invalide deelnemers. De eventuele lasten van de indexatie worden administratief toegerekend aan het jaar waarin tot de betreffende indexatie wordt besloten. In de achterliggende zestien jaar is gemiddeld 78,2% van de ambitie van prijsindexatie gerealiseerd.
17
Ontwikkeling van beleggingen en verplichtingen Voor de positie van het fonds zijn twee zaken vooral belangrijk: 1. Rente: De stand van de rekenrente waarmee het fonds de pensioenverplichtingen moet berekenen. Immers, bij een lagere rente zijn de verplichtingen hoger, omdat rekening moet worden gehouden met een lagere aangroei door lager rendement. Bij een hogere rente werkt dat andersom en daalt de verplichting. 2. Rendement: De beleggingsresultaten. Meestal bewegen met wat fase verschil de beide zaken in dezelfde richting: bij laagconjunctuur dalen doorgaans de beleggingswaarden en is er ook sprake van lage rente met als gevolg stijgende verplichtingen. Bij hoogconjunctuur is het andersom: de beleggingswaarde stijgt en de rente wordt ook hoger met als gevolg dalende verplichtingen; dit maakt een pensioenfonds uitermate conjunctuurgevoelig. Onderstaand gaan we verder in op deze twee zaken.
Ontwikkelingen in de rente Ook het jaar 2014 was een jaar met nog steeds voortdurende economische onrust en malaise. Het was, kijkend naar het verloop van de rentestand, voor pensioenfondsen en verzekeraars een slecht jaar. De problemen met de bijna niet meer financierbare overheidstekorten van de Zuid Europese staten, met name van Griekenland, leidden ook nog in 2014 en 2015, net als in voorgaande jaren, tot een vlucht naar “veilige” beleggingen in staatsobligaties onder meer Nederland en Duitsland. Daarnaast zorgden de bezuinigingsprogramma’s door overheden in met name de Eurolanden voor een verdere rem op de economische ontwikkeling; de inflatie liep steeds verder terug en in verschillende Euro landen was er eind 2014 al sprake van deflatie. De component van inflatievergoeding in rente liep daardoor ook verder terug. Het stimulatieprogramma van de Europese Centrale Bank, waarbij op grote schaal staatsobligaties worden opgekocht, zorgt voor meer vraag naar deze producten; daardoor stijgt de koers daarvan en daalt de effectieve rente als percentage nog verder. Dat geldt inmiddels ook voor de rentes met langere looptijden, waarvoor pensioenfondsen zeer gevoelig zijn. De daling van de rente is na het einde van het boekjaar, in de eerste maanden van 2015, dramatisch doorgegaan, mede onder invloed van het opkoop programma van de Europese Centrale Bank. Onderstaand de renteswapcurve met de rentecurves van 31 december 2013 (bovenste), van 30 september (een na bovenste, groen), 27 februari 2015 (één na onderste, blauw) en 13 maart 2015 (onderste lijn, rood). Deze curves zijn zuivere marktnoteringen zonder bijvoorbeeld de dempende invloed van de UFR methodiek met een 4,2% vast punt bij 60 jaar looptijd. Dit voorspelt niet veel goeds voor het jaar 2016, met name voor de premies op marktrente berekend.
18
Beleid voor afdekken van het renterisico Op basis van marktrente Naarmate de looptijd van een verplichting langer is, is de gevoeligheid voor verandering van rekenrente groter. Hoe langer de looptijd, des te belangrijker is het afdekken van het risico van dalende rente. Het fonds dekt het renterisico voornamelijk af door beleggingen in het Robeco LDI 40 fonds, voorts is er een portefeuille van obligaties met een normale kortere looptijd. Binnen dit LDI fonds met gemiddelde looptijd 40 jaar, wordt uitgegaan van een verdeling van looptijden die is gebaseerd op de gemiddelde looptijdenverdeling van de verplichtingen van enkele pensioenfondsen. Ons fonds heeft een gemiddeld ouder deelnemersbestand. Nadat het bestuur op grond van in september 2013 stijgende rentestanden geleidelijk de afdekking van het renterisico in 2014 wilde gaan verminderen, is hier begin 2014 van af gezien. In totaliteit wilde het fondsbestuur in 2014 het renterisico voor 75% (op basis van marktrente) afdekken. De High Yield obligatie portefeuille Pimco met korte looptijden laten we voor de afdekking van het renterisico buiten beschouwing, omdat de koers daarvan een minder directe relatie met marktrente heeft. Op basis van gemengde systematiek Het hierboven genoemde afdekkingspercentage van 75% is gebaseerd op een waardering van de verplichtingen tegen de DNB-curve marktrente. Sinds eind september 2012 wordt de door DNB gepubliceerde rekenrente voor pensioenfondsen deels bepaald op basis van “marktrente” en deels, voor looptijden boven 20 jaar, door een mix van marktrente en de UFR curve met een vast eindpunt van 4,2%. Daardoor worden voor de langere looptijden de bewegingen van de verplichtingen door renteveranderingen, meer gedempt. Door zowel de driemaands middeling als door de vermenging met de UFR curve werd tot 2015 de maandelijkse beweging van de te gebruiken rentecurve sterk gedempt. Daarentegen zijn de beleggingen in het 40LDi fonds per dag sterk in beweging. Dat leidde tot toegenomen grilligheid en fluctuaties in de dekkingsgraad. Wat door DNB mogelijk werd beoogd, een vermindering van de up’s en downs in de dekkingsgraad, werkte omgekeerd want het vergroot juist de schommelingen. Per 1 januari 2015 is dit systeem verlaten. De gepubliceerde rentecurve is niet meer op basis van een drie-maands gemiddelde maar op de actuele maandstand; nog wel is het 19
de Ultimate Forward Curve (UFR) waarbij vanaf twintig jaar looptijd tot zestig jaar looptijd wordt gerekend in een mix van afnemend marktrente en toenemend het vaste eindpunt van 4,2%. Tegelijk wordt in 2015 gewerkt met de beleidsdekkingsgraad, een voortschrijdend twaalfmaand gemiddelde dekkingsgraad. Onderstaand de te hanteren rentetermijnstructuur voor drie meetmomenten: De rentecurven per juni 2008 (de bovenste lichtblauwe lijn), 31 december 2013 (één na bovenste lijn) , idem per 2014 (één na onderste lijn ) en die per 31 januari 2015 (onderste lijn). In de onderste curve van januari 2015 is te zien dat de lijn geen bol verloop meer heeft maar vanaf twintig jaar looptijd een opwaarts verloop, doordat vanaf twintig jaar looptijd nog met de looptijd toenemend wordt gemengd met een vast, in de huidige omstandigheden wel erg hoog eindpunt van 4,2%. Op de horizontale as staat de looptijd in jaren tot veertig jaar. 6,000 5,000 4,000 3,000 2,000 1,000 0,000 1
3
5
7
9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37 39
Zoals te zien zijn met name de rentes voor de kortere looptijden dramatisch lager geworden. Ook voor ons fonds met een deelnemersbestand met gemiddeld hoge leeftijd (en dus kortere looptijden) was dat ingrijpend. Achteraf gezien is de investering in 75% afdekking van het renterisico in mei 2008 het juiste moment geweest, hoewel al eerder, met de invoering van de pensioenwet per 2007 en de overstap van een vaste rekenrente naar marktrente, het renterisico werd geïntroduceerd. Op de volgende bladzijde ziet u de rente volgens de DNB rentecurve bij tien jaar looptijd vanaf juni 2008, met meetpunten december en juni. Daarin is goed te zien hoe dramatisch de rentedaling is geweest sinds het fonds het renterisico voor ruim 75% heeft afgedekt.
20
6 5 4 3 2 1 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
10 jaars DNB rente vanaf juni 2008 tot december 2014 (meetpunten juni en december)
Rendement: Ontwikkelingen in beleggingen Het rendement op de beleggingen in het “Vienna-“mandaat bij Robeco liet een bruto rendement zien van circa 22,8%. Dat lag helaas een procent onder de voor het mandaat geldende benchmark, maar dat is deels te verklaren door een wat afwijkende beleggingsmix. Binnen het Vienna mandaat heeft Robeco de opdracht valutarisico zoveel mogelijk (bij voorkeur voor 100% ) af te dekken. Door de geleidelijke daling van de Euro was er een negatief resultaat op valutatermijntransacties van EUR 2,9 mln. Daardoor was het netto portefeuillerendement 21,9%. De High Yield Obligaties bij Pimco rendeerden met 4,6% bescheiden, ruim meer dan de terug te verdienen rekenrente, maar geheel ontoereikend om de stijgingen van de verplichtingen door dalende rekenrente op te vangen. De beleggingen in Nederlands onroerend goed presteerden eveneens zeer matig met een rendement van 3,23%. De koersen op de aandelenbeurs lieten een stijgend verloop zien. Het was voor aandelen weer een zeer goed jaar; de Boston Partners US premium equity aandelen hadden een bruto rendement van 12,8%, wat tegenvallend door de stijgende US dollar tegenover de Euro. Robeco aandelenfonds wereldwijd kende een bruto rendement van 19,24%; daarbij moeten we nog wel rekening houden met de valutahedge die Robeco hieraan binnen het Vienna mandaat uitvoert en waarbinnen een negatief resultaat van 2,9 mln. ontstond; de dalende Eurokoers, met name tegenover de USA dollar was de oorzaak. De obligatieportefeuille in het Robeco mandaat bestaat uit -
een “gewoon” obligatiefonds met kortere looptijden en een stand per eind 2014 van EUR 57.307.320, met een rendement in 2014 van EUR 11,12%, iets boven benchmark. een LDI-40 fonds met zeer hoge rentegevoeligheid en een stand per eind 2014 van EUR 42.775.082, met een rendement in 2014 van 73,8% (!) , iets boven benchmark.
Het bestuur ontvangt per kwartaal van het pensioenbureau een uitgebreide toelichting op de stand van de beleggingen (beleggingsdashboard) .
21
De beleggingsverhoudingen weken ook in 2014 in behoudende zin af van het oorspronkelijk in 2008 vastgelegde strategisch beleggingsbeleid. Zie ook onderstaande tabel met de stand per 31 december 2014. Soort Vastrentende Waarden: Aandelen Onroerend goed Lopende valutatransacties Herbeleggingsrekening Liquiditeit Waarde herverzekering Overig
bedrag EUR x 1.000 109.366 52.602 9.048 -/- 482 169 269 277 363
Vienna mandaat Robeco Bijna 89 procent van de beleggingen is ondergebracht bij Robeco in het zogenaamde “Viennamandaat”. Robeco is opgericht in Rotterdam in 1929. Robeco was sinds 2001 een volledige dochter van Rabobank en is in maart 2013 overgegaan naar het Japanse Orix. De normportefeuille en de feitelijke verdeling per december 2014 voor het Robeco-Vienna-mandaat zien er uit als volgt:
aandelen obligaties liquiditeiten/overig
Norm 35% 65% 0,5%
Minimum 25% 55% -/-2,5%
Maximum 45% 75% 5,0%
stand 31-12-2014 34,5% 65,7% -/-0,2%
Normaliter wordt de verdeling tweemaal per jaar, indien nodig, teruggebracht tot binnen de normportefeuille. De bandbreedtes zijn opgenomen om afwijkingen als gevolg van marktbewegingen te kunnen absorberen. Als benchmark voor de aandelen is gekozen voor - 28,5% MSCI World Total return Index (hedged naar EUR) plus - 6,5% Russel 3000 value (hedged naar EUR) Benchmark obligaties is - 23% LDI FD 40 gewogen samengestelde index - 41% Barclays Euro Aggregate Index Naast de aandelenportefeuille portefeuille wordt de onderliggende exposure in vreemde valuta door Robeco bij benadering volledig gehedged naar de euro, waarbij 100% afdekking wordt nagestreefd en benaderd. Het pensioenfonds besteedt de samenstelling van de beleggingsportefeuille niet uit. Wel worden bij alle beslissingen externe deskundigen geraadpleegd. Er wordt rechtstreeks deelgenomen in beleggingsfondsen zonder tussenkomst van andere instanties. Het bruto rendement over 2014 van de Robeco portefeuille was 22,79%, helaas een procent-punt onder de benchmark. 22
Robeco: Aandelen De aandelenportefeuille van het fonds maakt deel uit van het totale beleggingsmandaat “Vienna” bij Robeco. De deelname bestaat uit twee onderdelen en betreft voornamelijk Robeco Institutioneel Wereldwijd Aandelen Fonds, ter grootte van EUR 41,7 miljoen. Dit fonds haalde een jaarrendement van 19,2%, 0,26%-punt onder de benchmark; dit is exclusief de resultaten van de valuta-hedge. . Daarnaast is er eveneens bij Robeco een pakket aandelen “US premium equity” ter grootte van EUR 10,8 mln. Dit fonds kent een strenge selectie op onder meer lange-termijn bedrijfsfundamenten en risicomijdend karakter. Dit fonds behaalde een jaarrendement van 12,8%, dat was 0,37%-punt boven de voor deze aandelen geldende benchmark. Robeco: Obligaties Obligatiefonds met hoge rentegevoeligheid De bij Robeco ondergebrachte obligatie portefeuille bestaat voor een deel (EUR. 42,8 mln.) uit participaties in het Robeco Inst. Liability Driven Euro Full Disc. 40 fund. Dit fonds bestaat uit dezelfde beleggingen als het Robeco All Strategy Fonds, maar met financiële instrumenten wordt door Robeco een looptijd van 40 jaar ingesteld met een marge daaromheen. De investering van het pensioenfonds in dit fonds is bedoeld om het risico van een stijgende pensioenverplichting door daling van de rekenrente voor driekwart gedeelte op te vangen. De deelname in het fonds is onmiddellijk te liquideren. Binnen de marges van het fonds voert Robeco een actief duration beleid. De afdekking van ons renterisico is in onderstaande tabel weergegeven. De bedragen betreffende mutatie per 0,01% (DV01) wijziging. Indien de duration de afgesproken begrenzing overschrijdt, vindt kennisgeving plaats. Wanneer bij verdere overschrijding rebalancing gaat plaatsvinden, wordt daarover eveneens vooraf bericht. Per eind 2014 was de duration van het fonds gedaald naar 34,2 jaar. Medio januari is dit aangepast naar circa 40 jaar.
Onderstaand is dit grafisch weergegeven:
23
Obligaties met “normale” rentegevoeligheid De niet hoog-rentegevoelige obligatieportefeuille met een looptijd van 5 - 7 jaar in het Robeco All Strategy fonds binnen het Robeco- Vienna mandaat bedraagt (31-12-2014) EUR 57,3 mln. Begin 2014 begon de rente voor met name de staatsleningen met AAA rating scherp terug te lopen. Daarmee is ook de rekenrente voor vaststelling van de pensioenverplichtingen in 2014 verder gedaald. Per 30 september 2014 had het fonds nog een rentegevoeligheid van 4,9 jaar; in oktober 2014 liep dit op naar 5,25 jaar. Per eind december 2014 had de portefeuille een rentegevoeligheid van 6,2 jaar. Daarmee heeft Robeco ook voor deze obligaties ingespeeld op de rentedalingen. High Yield obligaties Een high yield obligatieportefeuille is ondergebracht bij Pimco, een zelfstandig opererende dochteronderneming van de Allianz Group, een zeer grote, van oorsprong Duitse verzekeringsmaatschappij met ca. 173.000 werknemers in 70 landen. Na een redelijk rendement van 5,8% over 2013, heeft het fonds in 2014 bescheiden gepresteerd met een waardestijging van 3,5%. Het Pimco High Yield Bond Fund EUR investeert tenminste tweederde van de middelen in een zeer gediversifieerde portefeuille met lagere rating dan Ba- (Moody’s) of BBB (Standard&Poor), maar tenminste Caa (Moody’s) of CCC (S&P).
Onroerend goed De beleggingen in onroerend goed vinden plaats door middel van aandeelhouderschap in Altera Vastgoed N.V. Het fonds is samen met nog 28 andere fondsen aandeelhouder. Altera Vastgoed werkt als onderling bezit van pensioenfondsen niet met vreemd vermogen, waardoor deze belegging kan worden gezien als belegging direct vastgoed; daarvoor gelden andere, lagere buffervereisten dan voor beleggingen indirect vastgoed, namelijk in aandelen van vastgoedbedrijven. De kosten van Altera omvatten personeel-, kantoor, advies-, research- en taxatiekosten en bedragen 0,32% van het beheerd vermogen. Volgens de INREV (European Association for Investors in Non-listed Real Estate Vehicles) bedragen de gemiddelde managementkosten van “core” vastgoedfondsen 0,76% van het beheerd vermogen. De beleggingsdoelstelling van Altera Vastgoed N.V. is outperformance van het 5-jaars gemiddelde IPD/ROZ-totaalrendement per sector. Het jaar 2014 was, net als 2013, zeker geen goed jaar voor deze onroerend goed belegging, doordat uitsluitend op de slechte Nederlandse vastgoedmarkt wordt gewerkt. De bezettingsgraad van onroerend goed in Nederland staat, met name in de kantoren sector, onder druk wegens de slechtere economische omstandigheden. De bezettingsgraad verschilt per soort onroerend goed. De waardering van beleggingen geschiedt tegen reële waarde, zijnde de marktwaarde onder aftrek van verkoopkosten. De taxaties vinden plaats volgens de richtlijnen van IPD/ROZ. De taxateurs hanteren de methode van discounted cashflow (DCF) en het bruto aanvangsrendement (BAR/NAR). Geactiveerde huurkortingen worden in aftrek gebracht op de marktwaarde en als afzonderlijke post gepresenteerd. Door te beleggen in aandelen Altera Vastgoed N.V. heeft het bestuur van het fonds impliciet ook gekozen voor deze waarderingsmethode. De taxaties geschieden meerdere malen per jaar en met periodieke wisseling van externe taxateurs. Altera Vastgoed is aangesloten bij de IVBN (Vereniging van Beleggers in Vastgoed, Nederland); leden dienen te voldoen aan een ethische code en volgen de model gedragscode. Onderstaand overzicht is ontleend aan het Jaarverslag Altera Vastgoed N.V. 2014.
24
Overzicht rendement onroerend goed per sector woningen
(ontleend aan jaarverslag Altera vastgoed N.V.)
winkels
kantoren
bedrijfsruimten
De organisatiekosten bedroegen in 2014: 0,325% van het beheerd vermogen. Bezettingsgraad ult. 2014
96%
94%
73%
88%
High Yield obligaties Het Pimco High Yield Bond Fund EUR investeert tenminste tweederde van de middelen in een zeer gediversifieerde portefeuille met lagere rating dan Ba- (Moody’s) of BBB (Standard&Poor), maar ten laagste Caa (Moody’s) of CCC (S&P). Alle interest opbrengsten worden binnen het fonds herbelegd. Over 2014 bedroeg de netto waarde toename in het fonds een zeer bescheiden 3,5%. De beleggingskosten binnen het fonds bedragen 0,55%.
Verantwoord beleggen Het bestuur heeft met instemming kennis genomen van de van de aanpak van Robeco op dit punt. Robeco voert sinds 1999 een integraal beleid voor verantwoord beleggen. Factoren op gebied van milieu, maatschappij en goed ondernemingsbestuur worden integraal in de beleggingsbeslissingen meegenomen. Robeco maakt actief gebruik van zijn stemrecht tijdens aandeelhoudersvergaderingen van de bedrijven waarin wordt belegd en gaat met deze bedrijven een dialoog aan over gedrag dat kan verbeteren. Robeco kan ook een uitsluitingsbeleid voeren: in bepaalde ondernemingen zal niet meer worden belegd. Robeco laat zich bij dit beleid ondersteunen door het Zwitserse SAM (begin 2013 omgedoopt in RobecoSAM), dat langdurige ervaring heeft met het beoordelen van duurzaam ondernemingsbeleid. Robeco conformeert zich aan de nationale en internationale codes op gebied van goed ondernemingsbestuur en verantwoord beleggen. Robeco publiceert op zijn website per beleggingsfonds een verantwoord-beleggenclassificatie (meer informatie op www.robeco.nl/verantwoord_beleggen ). Robeco en RobecoSAM zijn ondertekenaars van de “Principles for Responsible Investment” van de Verenigde Naties. RobecoSAM voert jaarlijks een CSA (Corporate Sustainability Assessment) uit bij 2500 grootste bedrijven ter wereld. De uitkomsten zijn mede bepalend voor het beleggingsproces. Voor Robeco bestaat Verantwoord Beleggen uit vijf aan elkaar verwante elementen: - Actieve dialoog en stemmen; 25
-
Transparantie over risico, kosten en rendementen van onze producten; Een uitstekend aanbod van duurzame en verantwoorde producten; Integratie van factoren op het gebied van milieu, maatschappij en ondernemingsbestuur in onze beleggingsanalyse en ons beslisproces; - De implementatie van principes op het gebied van verantwoord ondernemen in onze dagelijkse activiteiten. Robeco gebruikt internationale gedragscodes zoals de United Nations Principles for Responsible Investment om te bepalen wat verantwoord beleggen is. Altera Vastgoed N.V. voert voor vastgoed een ambitieus duurzaamheidsbeleid. Voor vrijwel alle beleggingsobjecten is een energielabel vastgesteld. In het onroerend goed bestand van Altera vindt een steeds verdere verschuiving plaats naar de beste energielabels. Doel is om voor bestaande huurwoningen in 2020 het energielabel N te hebben bereikt. Altera Vastgoed heeft geparticipeerd in de totstandkoming van de IVBN- (Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland) beleidsvisie over duurzaamheid en heeft zelf een manager duurzaamheid aangesteld. In 2013 zijn ca. 400 woningen in het totaalbezit van Altera Vastgoed verbeterd; 92% van het woningbezit is in de groep energielabel A,B of C. Ongeveer 63% van het winkelbezit heeft energielabel A of B. In de sector kantoren heeft ruim 60% energielabel A. Bij bedrijfsruimten heeft 79% energielabel A, B of C; doel is dit percentage per 2016 op 100% te brengen.
26
Risico management Het fonds maakt viermaal per jaar een inventarisatie en monitoring van de risico’s overeenkomstig het schema FIRM van DNB. Het document is bedoeld om zoveel mogelijk volledig de risico’s te monitoren en geen zaken aan de aandacht te laten ontsnappen. Omdat de FIRM indeling wordt gebruikt, die op alle onder DNB toezicht staande instellingen van toepassing is, kunnen er voor ons fonds minder relevante zaken worden vermeld, uiteraard ter beoordeling van het bestuur. Er wordt onderscheid gemaakt naar de volgende risicocategorieën: - Algemene signalering - Matching en renterisico - Marktrisico - Kredietrisico - Verzekeringstechnisch risico - Omgevingsrisico - Operationeel risico - Uitbestedingsrisico - IT-risico - Integriteitsrisico De indeling in risico categorieën volgt voor volledigheid en zorgvuldigheid die van de FIRM methode van De Nederlandsche Bank. Daardoor zijn sommige van de beschreven risico’s niet of bijna niet van toepassing op een pensioenfonds en met name ons pensioenfonds. Ze zijn toch weergegeven, opdat de lezer ook zelf kan beoordelen of dit punt niet relevant is. In 2015 zal gedetailleerd in kaart worden gebracht het risico en het voorkomen van belangenverstrengeling van aan het fonds verbonden personen.
Algemene beschrijving actuele risico’s en onzekerheden De huidige rekenrentestand in combinatie met het voorschrift dat per 2016 de premies moeten worden berekend op basis van de door DNB gepubliceerde rentecurve, leiden tot een uiterst lastige situatie, niet alleen voor ons fonds maar voor alle pensioenfondsen in ons land. Premies op basis van de actuele rentestand zullen bij de huidige lage rentestand mogelijk op grote schaal moeten verdubbelen, dan wel de pensioenopbouw wordt min of meer gehalveerd. Dit kan ingrijpende gevolgen hebben indien in 2016 om die reden gestopt zou worden met de pensioenopbouw zoals we dat gewend waren. Weliswaar is volgens de uitvoeringsovereenkomst de eerstvolgende mogelijkheid om de uitvoering door het fonds te beëindigen 1 januari 2017, maar als de regeling onder druk van de omstandigheden bijvoorbeeld een individuele beschikbare premie regeling zou gaan worden, zal het fonds dat niet kunnen uitvoeren. Het fonds kent dan alleen slapers en gepensioneerden. In dat geval zal ook de bestuursbezetting waarschijnlijk problematischer worden. De kosten van de pensioenadministratie worden dan aanzienlijk lager dan voorheen en moeten in principe uit de excasso opslag worden bekostigd. Ook moet dan mogelijk worden uitgekeken naar goede kansen om het fonds eventueel te liquideren en de uitkeringsrechten ergens onder te brengen; voorlopig lijkt dat geen goed scenario. 27
1. Risicocategorie 1: Matching en renterisico 1.a. Matching risico Omschrijving risicocategorie: Het matchingrisico vloeit voort uit de verschillen in de gevoeligheden naar marktfactoren die bestaan tussen de verplichtingen (passiva) en de beleggingen (activa) van het fonds. Dit betreft onder andere verschillen in rente- en inflatiegevoeligheid en het valutarisico van de beleggingen. Daarnaast dient er te allen tijde voldoende mogelijkheid tot het vrijmaken van liquiditeiten te zijn om de uitgaande kasstromen te voldoen. Beheersmaatregel: Het bestuur maakt afspraken met het pensioenbureau over de te ontvangen informatie over de stand van de beleggingen. Dit betreft tenminste de ontwikkeling per beleggingscategorie, de positie op onderdelen ten opzichte van het strategisch beleggingsbeleid, de mate van afdekking van renterisico en valutarisico, de outperformance van de manager(s). Het bestuur neemt geen besluiten tot wijzigen van de beleggingssamenstelling dan na raadpleging van een erkend deskundige. Beslissingen over fundamentele veranderingen in beleggingsbeleid worden uitsluitend genomen op grond van een ALM studie. 1.b. Algemeen: Het risico dat beleggingen niet zijn afgestemd op de verplichtingen 1.b.1. Renterisico( het risico dat door rentedaling de verplichtingen stijgen. Beheersmaatregel: Het fonds heeft op basis van de swaprentecurve circa 75% van het renterisico afgedekt. Het bestuur heeft de visie dat in een dalende conjunctuur rente een neerwaartse trend zal vertonen. Dat geldt niet voor high yield obligaties, waarvoor bij een terughoudend kredietbeleid van banken de rente zal oplopen. Het bestuur heeft ervoor gekozen de afdekking van het risico van neerwaartse renteontwikkeling toe te passen middels een standaard beleggingsproduct, het LDI-40 Robeco fonds. Het bestuur beseft dat daardoor niet een perfecte looptijdenmatch plaatsvindt; het bestuur vindt dat dit opweegt tegen op fondsniveau opgezette constructies met financiële producten met te hoge kosten en te weinig expertise, begrijpelijkheid en transparantie. Bij duidelijk zichtbare oplopende rente wil het bestuur de hoge mate van renteafdekking terugbrengen, mede in relatie tot een hogere dekkingsgraad boven het vereist vermogen en de neerwaartse risico’s die het fonds dan kan opvangen. Per maart 2015 was het afdekkingspercentage ten opzichte van de DNB-UFR rentecurve 92,5%. Gekoppeld aan de ALM studie is in 2011 ook een maatstaf ontwikkeld voor de mate van afdekking van renterisico in een scenario van opgaande conjunctuur. Dit heeft uiteraard, gezien de verslechterde economische situatie en de neerwaartse druk op rente door toestroom van kapitaal naar “veilige staatsobligaties”, en door het ECB opkoopprogramma, nog geen aanleiding gegeven de huidige afdekking aanzienlijk te wijzigen. Gezien de explosieve rentedaling rijst de vraag of in de economie niet een zeepbel ontstaat. Zodra er tekenen zijn dat de rente niet meer daalt dan wel gaat stijgen, zal massaal afstand worden gedaan van LDI stukken; welk tegenpartijrisico is er wanneer dit wordt verzilverd? We stelden daarover een vraag aan Robeco en kregen het volgende antwoord: Robeco is als een van de eerste partijen voor de 28
LDI fondsen overgestapt op Central Clearing (per januari 2012). Dat is juist gedaan om onder andere systeem- en tegenpartij risico te verminderen. Hierdoor zijn wij tevens klaar voor verscherpte regelgeving die vanaf 2017 ook voor pensioenfondsen verplicht wordt. 1.b.2. Valutarisico: Het fonds heeft geen of een verwaarloosbaar valutarisico Het risico van onvoldoende afstemming tussen activa en passiva, dan wel inkomsten en uitgaven op het gebied van vreemde valuta. Het fonds wil in principe alle valutarisico vermijden. De obligatieportefeuille bij Robeco is volledig een Euro portefeuille. Robeco heeft de opdracht om permanent het valutarisico op de aandelenportefeuille volledig te neutraliseren; dat is binnen een zeer smalle marge te realiseren. De vastgoed portefeuille is volledig in Nederlands vastgoed geïnvesteerd middels het aandeelhouderschap Altera Vastgoed N.V. De portefeuille High Yield Obligaties bij Pimco ondergebracht, betreft een Euro ge-hedged fonds . Er is dus weliswaar geen valutarisico maar wel een “landenrisico”: Staatsobligaties van EURO landen met slecht financieel beheer staan zwaar onder druk. 1.b.3. Liquiditeitsrisico: Het risico dat liquiditeitstekorten optreden als gevolg van het onvoldoende op elkaar afgestemd zijn van de timing en de omvang van inkomende en uitgaande kasstromen.Het pensioenbureau heeft de opdracht gekregen de liquiditeit te bewaken en met name te voorkomen dat pensioenen niet tijdig worden betaald. Alle Beleggingen bij Robeco kunnen binnen enkele werkdagen worden geliquideerd. Dat geldt ook ten aanzien van het LDI-40 fonds. Bij Pimco zijn handtekeningenkaarten gedeponeerd en verdere formaliteiten vervuld om binnen een dag de portefeuille te kunnen liquideren. De beleggingen onroerend goed zijn minder snel te liquideren omdat Altera Vastgoed N.V. niet met vreemd vermogen werkt. Daar staat tegenover dat de portefeuille jaarlijks ca. 6% van de belegde waarde uitkeert in verband met huuropbrengsten. Het fonds in totaliteit keert jaarlijks ca. 4,5% van de verplichting uit als pensioen en in dat opzicht beschouwt het bestuur ook deze onroerend goed belegging als voldoende liquide. Per saldo is ruim 90% van de beleggingen zeer liquide, hetgeen het bestuur ruim voldoende acht. 1.b.4. Inflatierisico: Het risico dat het fonds onvoldoende in staat is om (toenemende) verplichtingen als gevolg van inflatie te financieren. De toezegging de rechten van ex- deelnemers aan te passen aan inflatie is voorwaardelijk. Er is geen sprake van een onvoorwaardelijke indexatie. Door een haalbaarheidstoets kan blijken dat het fonds ook op langere termijn de indexatieambitie niet kan waarmaken; in dat geval zal een aangepast ambitieniveau worden vastgesteld. Voor actieve deelnemers gold tot en met 2014 een eveneens voorwaardelijke, niet aan inflatie maar aan loonstijging gerelateerde indexatieambitie. Per 2015 is voor de deelnemers overgegaan naar een middelloonsysteem met voorwaardelijke indexatie op basis van loonindex. Het fonds investeert niet in specifieke financiële producten die bij inflatie tot een uitkering of waardestijging leiden, dan wel bij deflatie tot een betalingsplicht leiden. De parameters die pensioenfondsen moeten gebruiken voor prognoses gaan onder meer uit van 2% inflatie; dit lijkt achterhaald. Risicocategorie 2: Marktrisico 29
Omschrijving risicocategorie Het risico als gevolg van het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van verhandelbare financiële instrumenten binnen de beleggingsportefeuille. Daarmee wordt niet bedoeld de onder 1. matchingrisico genoemde waardeverandering als gevolg van renteschommelingen. 2.a. Prijsvolatiliteit: het risico van veranderingen in waarde van (verhandelbare instrumenten binnen) de portefeuille als gevolg van wijzigingen in marktprijzen. Het pensioenfonds moet financiële buffers / voldoende dekkingsgraad hebben ter opvang van neerwaartse beweging van beleggingswaarden. Deze buffers verschillen per beleggingscategorie. Het fonds heeft daarvan: aandelen ontwikkelde markten, staatsobligaties, bedrijfsobligaties, high yield obligaties, direct vastgoed en liquide middelen. De beleidsdekkingsgraad ligt per 31 mei 2015 met 119,6% ruim boven het vereist vermogen van ca. 115,6%. 2.b. Marktliquiditeit: het risico dat aanwezige activa onvoldoende snel dan wel niet tegen acceptabele prijzen kunnen worden omgezet in liquide middelen. Zie hierboven: liquiditeitsrisico 2.c. Concentratie en correlatie: Het risico dat als gevolg van ontoereikende diversificatie binnen de beleggingsportefeuille een bepaalde ontwikkeling of gebeurtenis een bovengemiddeld effect heeft op de waarde van de portefeuille. De portefeuille heeft een goede spreiding. Binnen de diverse beleggingscategoriën is ook sprake van een goede spreiding. De kwartaalrapportages van Robeco geven daarvan een goed en tevredenstellend beeld. De portefeuille High Yield obligaties (Pimco) is zeer gespreid over rating en bedrijfssoort, een lijst van onderliggende investeringen is aanwezig bij het pensioenbureau. De vastgoed beleggingen zijn gespreid over woningen, winkels, kantoren en bedrijfsgebouwen. Uit rapportages van de beleggingsfondsen blijkt dat minder dan 10% van de beleggingen wordt besteed in de economische sector waartoe ook de twee aangesloten onderneming behoort. Conclusie: beheersing momenteel voldoende Risicocategorie 3: Kredietrisico Omschrijving risicocategorie: Het risico dat een tegenpartij contractuele of andere overeengekomen verplichtingen (waaronder verstrekte kredieten, leningen, vorderingen, ontvangen garanties) niet nakomt al dan niet als gevolg van het aan restricties onderhevig zijn van buitenlandse betalingen. Ook bij het aangaan van renteswaps en valutatermijncontracten en bij securities lending is sprake van tegenpartijrisico. Het risico hierbij is dat de tegenpartij in gebreke blijft bij de afrekening van het contract of bij de levering van stukken. Aangezien het fonds uitsluitend belegt in fondsen (resp. aandelen Altera Vastgoed) waar sprake is van zeer grote spreiding, wordt dit risico voor ons fonds als laag beoordeeld. Risicocategorie 4: Verzekeringstechnisch Risico Omschrijving risicocategorie: Het risico dat uitkeringen (nu, dan wel in de toekomst) niet gefinancierd kunnen worden vanuit premie en/of beleggingsinkomsten als gevolg van onjuiste en/of 30
onvolledige (technische) aannames en grondslagen bij de ontwikkeling en premiestelling van het pensioenproduct. 4.a Sterfterisico: Het fonds past de nieuwste AG prognosetafels toe. Voor de leeftijdscorrecties wordt gebruik gemaakt van een door Towers Watson ontwikkelde set factoren. De jaarrekening is gebaseerd op deze nieuwe tafels. Voor de jaarrekening 2014 wordt gebruik gemaakt van de per augustus 2014 gepubliceerde AG tafels. Deze laten een geringe daling zien van de verplichtingen, omdat het fonds in overwegende mate oudere mannelijke (ex-) deelnemers heeft. 4.b. Arbeidsongeschiktheidsrisico: Het risico dat verliezen optreden als gevolg van verschillen tussen
de werkelijke en de veronderstelde arbeidsongeschiktheid (inclusief revalidatie) de werkelijke en de veronderstelde ontwikkeling in de verwachtingen inzake arbeidsongeschiktheid (inclusief revalidatie) Beheersmaatregel: Het fonds heeft de premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid niet (her-) verzekerd. Bij een zich voordoend geval van arbeidsongeschiktheid wordt de toekomstige pensioenopbouw die betrokkene zou hebben genoten, in één keer ingekocht zonder correctie voor herstelkansen. Het bestand actieve deelnemers van ongeveer 5% van het totaal aantal deelnemers is klein ten opzichte van het totale deelnemersbestand; door de sluiting van de Koppers productie per 1 juli 2014 halveerde dit immers. De actieve deelnemers werken op één productielocatie; er is een zeker (niet geheel irreëel gebleken) risico van een uitgebreid bedrijfsongeval met invaliditeit als gevolg. Anderzijds heeft zich in de afgelopen jaren vrijwel geen blijvende arbeidsongeschiktheid voorgedaan. De intensieve begeleiding door de aangesloten onderneming van arbeidsongeschikten draagt ook hieraan bij. De hier beschreven behandeling door het fonds van het arbeidsongeschiktheidsrisico moet mogelijk opnieuw worden geëvalueerd. Theoretisch maximaal risico: als, rekening houdend met de gevolgen van sluiting van Koppers NL, alle actieve deelnemers tegelijk in één keer volledig invalide zouden worden, moet voor ca. EUR 6 mln. aan toekomstige opbouw in één keer worden ingekocht en valt de dekkingsgraad terug met ca.4,5 %. 4.c. Schade risico: Het risico dat verliezen optreden als gevolg van verschillen tussen de werkelijke en de veronderstelde schade de werkelijke en de veronderstelde ontwikkeling van de schade Beheersmaatregel: Schade als hier bedoeld betreft het nog niet opgebouwde deel van het partnerpensioen van actieve deelnemers en de inkoop van een uitkering ANW hiaat. Ook voor deze schade geldt het hierboven genoemde risico van een uitgebreid bedrijfsongeval, echter met overlijden als gevolg. Er is een herverzekering bij Zwitserleven van het partnerpensioen voor het volledige schadebedrag zonder een eigen risico en met een winstdelingsclausule. Er is een verplichte deelname van de actieve deelnemers aan een ANW hiaat verzekering. Het fonds heeft een buffer voor de in te kopen uitkeringen. Na de halvering van het bestand actieve deelnemers en Anw hiaat verzekerden is deze buffer relatief tweemaal zo groot gewordenIn de jaarrekening is deze buffer alleen verhoogd met de afgedragen premies. 31
Risicocategorie 5: Omgevingsrisico 5.a.: Omschrijving risicocategorie: Het risico als gevolg van buiten het pensioenfonds komende veranderingen op gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden en ondernemingsklimaat Het fonds zag door de sluiting van de Koppers productie de premiestroom verder krimpen. De kosten van de pensioenuitvoering maken voorzover niet gedekt door excasso vrijval en voorzover niet aan te merken als kosten vermogensbeheer, een gedeelte uit van de premie. Dit is deels ondervangen door een verhoogde excasso-opslag. Tegenover de kostenopslag staat dat de waarde van de indexaties ongeveer de helft van de waarde van de opbouw was; Momenteel is onderbrengen bij een verzekeraar van de verplichtingen een schadelijke stap, gezien de grote behoefte aan balansverbetering bij verzekeraars en de inhoud van door hen aangeboden contractvormen. Door het nFTK zal bij de huidige rentestand de premie zeer aanzienlijk moeten worden verhoogd. Dat geldt voor de meeste andere fondsen met een jongere populatie nog sterker dan bij ons fonds, waardoor de concurrentiepositie van ons fonds niet zal verslechteren. Door de nieuwe voorschriften rond indexatie zal een “grijs” fonds eerder volledig kunnen indexeren dan een “jong” fonds. Ook dat verbetert de concurrentiepositie van het fonds; ook überhaupt het verkeren in een positie dat kan worden geïndexeerd is een concurrentievoordeel. Van niet-evenwichtige belangenbehartiging door eventuele dominantie van door sponsor benoemde bestuurders lijkt geen sprake. Na elke bestuursvergadering wordt het vergaderproces geëvalueerd, waarbij dit soort zaken aan de orde kan komen. Daarnaast moet worden aangetekend dat de vertegenwoordigers van deelnemerszijde benoemd worden door de ondernemingsraad en dus geen geïsoleerde positie hebben. Het fonds heeft een compliance officer, die persoonlijk met de bestuursleden heeft kennisgemaakt. Hij heeft aangegeven ook eventuele klachten van bestuursleden namens de deelnemers over bovengenoemde dominatie discreet en behoedzaam te zullen behandelen. Vastgesteld is in de bestuursvergadering van 15 februari 2011 dat deze kwestie beslist niet aan de orde is. Op 7 februari 2012 heeft het bestuur besloten de statuten aan te passen, waardoor het bestuur een vetorecht heeft indien een bestuurskandidaat niet voldoet aan het door het bestuur opgestelde profiel. Met de sluiting van Koppers Uithoorn, heeft het fonds daarna feitelijk nog maar één aangesloten onderneming. Na de beëindiging van de uitvoering voor Koppers Netherlands B.V. verandert ook de status van “bedrijfstakpensioenfonds” voor de jaarrekening. 5.b. Reputatie: Het risico dat de marktpositie van het fonds verslechtert als gevolg van negatieve perceptie van het imago van de instelling door cliënten, tegenpartijen, aandeelhouders en/of regelgevende instanties. Stand van zaken: Dit risico lijkt nauwelijks van toepassing op het fonds. Alleen bij zeer slecht en ondermaats presteren van het fonds kan meer reputatieverlies optreden dan bij pensioenfondsen in 32
het algemeen. Daarvan is momenteel objectief gezien geen sprake, maar in de perceptie bij sommige belanghebbenden wel. De houding van toezichthouders maakt het de pensioenfondsen moeilijk om van die zijde geen verwijten te krijgen; dit is in de toekomst mogelijk bedreigend voor de reputatie van het fonds. De acties van met name DNB gericht tegen kleine pensioenfondsen schaden het imago van een klein pensioenfonds als het onze. 5.d. Ondernemingsklimaat: Het risico als gevolg van veranderingen in de omgeving op het gebied van economie, beursklimaat, loon- en koopkrachtontwikkeling, maatschappij, politiek, technologie. Dit punt lijkt weinig relevant voor het fonds. Een algemeen slecht ondernemingsklimaat kan de positie van de aangesloten ondernemingen aantasten, maar gezien het relatief geringe aantal actieve deelnemers zal dit in mindere mate plaats kunnen vinden dan bij pensioenfondsen in het algemeen.
Risicocategorie 6: Operationeel risico 6.a. Omschrijving risicocategorie: Het risico samenhangend met ondoelmatige of onvoldoende doeltreffende procesinrichting, procesuitvoering dan wel productontwikkeling Dit punt lijkt het meest van toepassing op een commercieel verzekeringsbedrijf; niet op het fonds. 6.b. Verwerking: Het risico dat de doelmatigheid en doeltreffendheid wordt beïnvloed als gevolg van: Inadequaat administreren van transacties en data Inadequaat bepalen en doorberekenen van premies en andere tarieven Inadequate klantenservice. Het fonds beschikte over een administratiesysteem (“Cipier”) in volledige eigendom dat (met updates naar Microsoft Windows omgeving) reeds zeer vele jaren goed bleek te functioneren en alle controles door accountant en actuaris zeer goed doorstaat. Door de overgang naar pensioenleeftijd 67 jaar is dit systeem niet meer geschikt om de pensioenopbouw te administreren en wordt dit alleen nog gebruikt voor het bewaren van de historische gegevens; de administratie zal in 2015 worden ondergebracht bij First Pensions. Voor het vaststellen van de premies wordt teruggevallen op een actuarieel adviesbureau. De pensioenadministratie vindt plaats door First Pensions b.v. uit Breukelen plaats. Dit functioneert naar behoren. 6.c. Uitkering/betaling: het risico dat de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van het betalingsproces nadelig wordt beïnvloed. De pensioenbetalingen worden als bruto bedragen aangeleverd aan een grote leverancier (ADP), gespecialiseerd in pensioenbetalingen en met goede reputatie voor bruto-/netto berekening. Daarnaast zorgt ADP ook voor de feitelijke betalingen; twee dagen voorafgaand wordt het benodigde bedrag daarom op een aparte ADP rekening overgemaakt; De ervaringen daarmee zijn gunstig. 6.d. Informatie: het risico samenhangend met de vraag hoe cruciaal juiste, tijdige en volledige informatievoorziening is voor het adequaat sturen en beheersen van de betreffende activiteit en ter 33
ondersteuning van adequate managementbeslissingen. Maandelijks wordt (verplicht) de dekkingsgraad van het fonds vastgesteld, dus maandelijks wordt de waarde van de beleggingen en de verplichtingen vastgesteld. Het bestuur ontvangt een uitgebreide kwartaalrapportage van de beleggingen. 6.e. Productontwikkeling: het risico dat de instelling producten introduceert die:
Niet voldoen aan de eisen en wensen van de potentiële klanten Niet voldoen aan wet- en regelgeving Onvoldoende rendabel zijn Ongewenste risico’s (voor de instelling dan wel voor haar klanten) met zich mee brengen Bij de introductie onvoldoende ondersteund kunnen worden door de processen, IT en medewerkers van de instelling Dit punt lijkt het meest van toepassing op een commercieel verzekeringsbedrijf; niet op het fonds. 6.f. Kosten: Het risico dat actuele of toekomstige (ontwikkelingen in) kosten onvoldoende gefinancierd uit, dan wel doorvertaald kunnen worden in toekomstige premies, tarieven en/of andere activiteiten. Het fonds dient (behoudens na een besluit tot premiekorting op grond van de goede financiële positie van het fonds) een kostendekkende premie in rekening te brengen; indien om een reden deze niet door de aangesloten onderneming(en) wordt afgedragen, worden conform de uitvoeringsovereenkomst de toe te kennen rechten naar rato aangepast. De kosten van pensioenverwerking kunnen slechts ten dele worden gedekt uit premies en daarnaast uit vrijval van excassokosten. De kosten van pensioenadministratie en afhandeling zijn ca. EUR 230 per deelnemer; ongeveer in lijn met andere fondsen die doorgaans groter zijn. 6.g. Personeel: Het risico samenhangend met de vraag hoe cruciaal Kwalitatieve en/of kwantitatieve personele bezetting Wervingsproces personeel Beloningsbeleid Opleidings- en loopbaanbeleid Motiverende cultuur Sociaal beleid is voor de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de processen van de betreffende activiteit. Het fonds heeft geen eigen medewerkers. Maar als we kijken naar bestuur en pensioenbureau, valt op dat de leeftijden van voorzitter en pensioenmanager de indruk geven dat moet worden nagedacht over opvolging dan wel alternatieven daarvoor. Overigens is er geen leeftijdsgrens voor bestuursleden. Bij met name eventuele uitval van de pensioenmanager dient een (nu nog ontbrekend) draaiboek voor de opvang te worden opgesteld; voornemen is dat in 2015 te doen in samenwerking met Triple –A te Amsterdam 6.h. Fraudegevoeligheid: Het risico samenhangend met de vraag hoe gevoelig de instelling, haar producten en processen zijn voor: 34
-Fraude / belangenverstrengeling door werknemers van de instelling -Samenspanning door werknemers -Fraude door externen Het fonds belegt niet zelf, maar neemt deel in gerenommeerde beleggingsfondsen (c.q. medeaandeelhouderschap Altera Vastgoed N.V.). Voor pensioenbetalingen zijn twee opdrachtgevers nodig. Binnen het pensioenbureau wordt het vier-ogen principe gehanteerd; de hier genoemde risico’s worden als zeer laag beschouwd. Er zijn nadere procedures in gebruik genomen om het vierogen principe verder uit te werken. Aan de gedragscode is recent (in 2015) een incidentenregeling toegevoegd. Risicocategorie 7: Uitbestedingsrisico Omschrijving risicocategorie: Het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de instelling in gevaar komt door de aan derden uitbestede activiteiten (IT, operationele processen, ondersteunende diensten). 7.a. Continuïteit bedrijfsvoering: Het risico dat de continuïteit van (een deel van) de bedrijfsvoering van de instelling in gevaar komt als gevolg van ontoereikende financiële soliditeit van de tegenpartij, contractbreuk of het beëindigen van de activiteiten door de tegenpartij. De financiële administratie en met ingang van 2014 ook de pensioenadministratie van het fonds wordt, op basis van een contract daarmee, verzorgd door First Pensions te Utrecht, een partij die hierin is gespecialiseerd. Van de computers van het pensioenbureau worden dagelijks automatisch back-ups gemaakt bij Feka B.V. te Mijdrecht. Daar is ook een contract voor online hulp. 7.b. integriteit: Het risico dat de reputatie dan wel de financiële positie van de instelling wordt geschaad als gevolg van het niet integer zijn van de bedrijfsvoering van de partij waaraan werkzaamheden zijn uitbesteed. Hieronder valt het risico van het ongewenst omgaan met vertrouwelijke gegevens door de tegenpartij. Stand van Zaken: Doordat het fonds in hoge mate “zelfdoener” is en afgezien van de pensioenadministratie ,zeer weinig wordt uitbesteed, is dit risico al beperkt. De partijen waarmee voor de beleggingen wordt gewerkt (voornamelijk Robeco, Pimco en Altera Vastgoed) hebben zelf zeer uitgebreide integriteitsbewaking. Ze hebben geen vertrouwelijke gegevens van het fonds. Voor de verwerking van de pensioenbetalingen wordt gebruik gemaakt van ADP, een der grootste partijen op dit gebied; daarbij is onvermijdelijk dat daar gegevens over pensioenuitkeringen worden verwerkt. 7.c. Kwaliteit dienstverlening: Het risico dat de door de externe partij geleverde kwaliteit van de werkzaamheden niet in overeenstemming is met het door de instelling gewenste dan wel aan belanghebbenden toegezegde kwaliteitsniveau. Stand van Zaken: Het fonds gebruikt slechts op geringe schaal externe partijen. Voor het fonds belangrijke externe partijen zijn onder meer: actuarieel bureau TowersWatson, ADP, Veerhuis IT, FEKA B.V. en First Pensions B.V. De afhankelijkheid van het fonds van deze externe partijen is beperkt omdat deze op korte termijn vervangen kunnen worden. Risicocategorie 8: IT-risico Omschrijving risicocategorie: het risico dat de bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende integer, niet continue, niet beheerst of onvoldoende beveiligd worden ondersteund 35
door IT. Het administratiesysteem Cipier is geïnstalleerd op de computers van het pensioenbureau en op de server van externe leverancier FEKA te Mijdrecht. In een leveringsovereenkomst met Veerhuis IT is vastgelegd dat het fonds de volledige eigendom over het administratiesysteem “CIPIER” heeft, met inbegrip van de z.g. broncodes. Dit systeem was tot en met 2013 in gebruik en bevat nog alle deelnemersgegevens. Inmiddels wordt de pensioenadministratie door First Pensions uitgevoerd op hun systemen. Na de verhuizing van het pensioenbureau naar Molenlaan 51-61 te Uithoorn wordt gebruik gemaakt van een beveiligd deel van de server van de verhuurder, Hogenboom Vakantieparken / De Vakantiemakelaar. Het bedrijf Icotec b.v. te Uithoorn heeft de techniek verzorgd. Systeem bruto netto verwerking pensioenbetalingen: De pensioenbetalingen (bruto-netto traject) worden verzorgd door ADP. Logica is overgenomen door ADP. ADP heeft een gespecialiseerde pensioendivisie met specifieke toepassingen voor pensioenbetalingen. Met ADP is, na marktverkenning, overeengekomen dat ADP de verwerking gaat verzorgen. De ervaringen daarmee zijn momenteel positief. Daarnaast verzorgt ADP de maandelijkse overboekingen van de betalingen naar de gepensioneerden. Daartoe ontvangt ADP twee dagen vooraf exact het benodigde bedrag. Ook zorgt ADP voor overmaken van sociale premies/belastingen.
36
Bestuursvergaderingen Het bestuur heeft in 2014 vijf maal vergaderd. In alle vergaderingen was het beleggingsbeleid aan de orde; regelmatig is de risicomonitor aangepast en opnieuw vastgesteld. Alle vergaderingen worden afgesloten met een evaluatie van de vergaderkwaliteit. Het bestuur bedankt ook op deze plaats Susan Ambagtsheer die de vergaderingen heeft gearrangeerd, genotuleerd en de actie-en besluitenlijsten heeft bijgehouden. Het dagelijks bestuur, bestaande uit voorzitter, secretaris en pensioenmanager, vergadert maandelijks. Bestuursvergadering 26 februari 2014 In deze vergadering werd het aftreden van het bestuurslid namens gepensioneerden H.J.M. de Jong besproken. Het beleggingsdashboard en de risicomonitor werden bijgesteld. Er is uitvoerig gesproken over de bestuursopzet na 1 juli 2014, dit tegen de achtergrond van de ontslagen bij Koppers Netherlands en de Wet versterking pensioenfondsbestuur, waaraan uiterlijk per 1 juli moet zijn voldaan met aanpassing van de statuten. Het bestuur is niet gelukkig met de communicatie naar deelnemers vanuit de onderneming, waarin onterecht werd medegedeeld dat de rechten tot en met 2013 in een premievrije polis waren ondergebracht. Bestuursvergadering 16 april 2014 Gememoreerd werd dat na het korte termijn herstelplan, ook het lange termijn herstelplan is beëindigd. Besloten wordt het arbeidsongeschiktheidsrisico niet te gaan herverzekeren, mede door het sterk gedaalde aantal actieve deelnemers en de sterk gedaalde kans op arbeidsongeschiktheid. De heer Koene geeft aan zijn functie als vice voorzitter neer te leggen. R. van Pernis zal als zelfstandige een aanbod doen voor zijn rol als voorzitter namens Rütgers Resins B.V. De heer Siem verlaat wegens de beëindiging van zijn dienstverband bij Koppers Netherlands B.V. als vertegenwoordiger van actieve deelnemers het Verantwoordingsorgaan. Het voornemen om de opbouw tot en met 2013 met richtleeftijd 65 jaar om te zetten naar 67 jaar, wordt besproken. Daarnaast heeft het de voorkeur van het bestuur om naar een middelloonsysteem over te gaan per 1 januari 2015. Het is uiteindelijk een besluit van werkgever, al dan niet in overleg met vakorganisaties. Het nieuwe ontwerp FTK (financieel toetsingskader) ingaande 2015, wordt besproken. Gezien de dekkingsgraad van ons fonds zal de invloed op ons fonds in eerste instantie niet erg groot zijn. Bestuursvergadering 18 juni 2014 Het beleggingsdashboard en de risicomonitor worden besproken. De verklaring van het Verantwoordingsorgaan komt in het jaarverslag. Uiterlijk 1 september 2014 wordt een brief aan DNB gestuurd met een beschouwing over de toekomstbestendigheid van het fonds. De door de wet versterking Pensioenfondsbestuur vereiste statutenwijziging wordt besproken. De bevindingen van de accountant inzake de jaarrekening worden besproken. Ook de bevindingen van de certificerend actuaris worden besproken. Er komen geen duidelijke bijzonderheden naar voren. De tekst van het jaarverslag wordt vastgesteld. De excasso-opslag wordt verhoogd van 3% naar 4%. Het bestuur besluit om de eerder besloten afbouw van de afdekking renterisico naar 60%, opgeschort te houden. Bestuursvergadering 9 december 2014 Robeco’s R. Brenninkmeijer geeft een presentatie van Robeco’s beleggingsbeleid. De verwachtingen zoals Robeco die ziet zijn 65% kans op een vlak verloop van de economie, gevolgd door iets toegenomen groei; 25% kans op een doom-scenario, stagnatie; 10% kans op een traditioneel herstel. De heer P.A.W. Santen is als beoogd bestuurslid namens gepensioneerden aanwezig. De melding 37
DNB loopt. Besloten wordt de door Towers Watson aanbevolen aanpassing overlevingsgrondslagen toe te passen. Er zal pas vijftien december een gesprek tussen werkgever en vakbonden plaatsvinden over de aanpassing van de regeling naar middelloon. Daarna moet de achterban nog worden geraadpleegd. Dat zou nog vóór de jaarwisseling moeten gebeuren in verband met het tijdig formeel voldoen aan de fiscale beperkingen. Er heeft op 23 december 2014 een her-oprichtings vergadering van het Verantwoordingsorgaan nieuwe stijl plaatsgevonden. Er is een eerste gesprek geweest tussen pensioenmanager en Triple-A te Amsterdam, heer P. Heesterbeek. Doel is een back-up bij uitval van de pensioenmanager. Een nieuw lid namens deelnemers in het verantwoordingsorgaan mag op grond van de Wet versterking bestuur Pensioenfondsen niet meer door de Ondernemingsraad worden voorgedragen; het fonds moet bij meer kandidaten rechtstreekse verkiezingen organiseren. De heer W. van Zalen neemt namens Rütgers Resins B.V. zitting in het Verantwoordingsorgaan. De franchise 2015 kon nog niet worden vastgesteld, in afwachting van de uitkomst van overleg werkgever-vakbonden. De premie wordt onder voorbehoud op 21% vastgesteld, nog éénmaal op basis van de bestaande systematiek. Het voorbehoud betreft vooral een eventuele verhoging van het opbouwpercentage. Er wordt besloten tot een indexatie van 0,55% voor slapers en gepensioneerden. Voor de actieve deelnemers wordt met voorbehoud van invoering van een middelloonsysteem, besloten tot een indexatie van de opgebouwde rechten met 1,4% conform loonindex. Onder voorwaarde van invoering van een middelloonsysteem wordt besloten tot omzetting van het tot en met 2013 opgebouwde recht op ouderdomspensioen naar 67 jaar. De aanpassingen in de risicomonitor en in het Beleggingsdashboard worden vastgesteld.
38
Het regeringsbeleid ..….en de betekenis voor het fonds In 2015 is De Europese Centrale Bank, zoals eind 2014 aangekondigd, begonnen met het opkopen van Staatsobligaties. Door de gestegen vraag stijgt de koers van die stukken, maar daalt de effectieve rente. De dalende rentestand heeft ernstige gevolgen voor pensioenfondsen; de verplichtingen stijgen daardoor. Hoewel de opvatting van de overheid is dat fondsen hun verplichtingen op marktwaarde moeten waarderen, vindt ernstige verstoring van die rentemarkt plaats door overheidsingrijpen. De dekkingsgraden dalen daardoor en hebben tot gevolg dat meer fondsen zullen moeten gaan “afstempelen”. De pensioengerechtigden zullen een flinke rekening gepresenteerd krijgen door het ECB programma. In 2015 is het nieuwe financieel toetsingskader van kracht geworden. Door de daarin opgenomen hogere zekerheidswaarborgen en kortere hersteltijden zal dit nieuwe stelsel leiden tot langdurig minder of geen indexaties bij een meerderheid van de Nederlandse pensioenfondsen. Het is moeilijk uitlegbaar dat deelnemers en gepensioneerden erbij gebaat zouden zijn dat hun rechten worden verlaagd teneinde ze meer zekerheid te verschaffen. De in het nFTK vereiste verhogingen buffers van fondsen zullen, voorzover ze niet worden bereikt door afstempeling van rechten, leiden tot meer opgepot kapitaal dat aan de Nederlandse economische kringloop wordt onttrokken. Extra werkloosheid en minder economische groei zijn daardoor te verwachten. De overgang naar “marktrente” voor de vaststelling van de pensioenpremies zal door het kunstmatig laag gemaakte renteniveau (hoezo “marktrente”?) leiden tot zeer omvangrijke stijging van de pensioenpremie, dan wel verdere verlaging van de pensioenopbouw. Voor ons fonds met een pensioenpremie van 21%, zou op basis van de DNB-rentecurve van oktober 2014, de premie in 2016 stijgen naar 34,6%, op basis van de DNB rentecurve van maart 2015 zou de premie in 2016 naar ruim 40% stijgen. Bij fondsen met een jonger bestand actieve deelnemers (bijvoorbeeld detailhandel) dan ons fonds, waar de premie door de langere rente-horizon van betrokkenen nog rentegevoeliger is, zal het effect nog ernstiger zijn. Een middel om het leed op de korte termijn wat te verzachten is om te werken met een 10-jaars gemiddelde rentecurve; dat heeft als nadeel dat de jaren met hoge rente geleidelijk worden vervangen door jaren met lage rente en dat we een reeks van jaren tegemoet gaan met voortdurende stijging van de pensioenpremies. Vóór 1 juli 2015 moeten fondsen een keuze hebben gemaakt voor de te volgen systematiek. Vervolgens moet per 1 oktober de studie gereed zijn waarop deze keuze mede is gebaseerd, een opmerkelijke volgorde. Per 2015 gelden verdere inperkingen van de pensioenopbouw naar een maximaal opbouwpercentage van 1,875% voor middelloon en 1,657% voor eindloon; daarbij mag boven een inkomensgrens EUR 100.000 geen pensioen meer worden opgebouwd, behoudens een fiscaal niet gefaciliteerde spaarfaciliteit in belastingbox 3. De verwachting van het kabinet is dat hierdoor pensioenpremies in 2015 zouden dalen. Dit vergroot door minder premieaftrek de belastinginkomsten in het heden, maar verkleint de toekomstige pensioenen en daarmee de toekomstige belastingopbrengsten. De premiedaling heeft op geringe schaal plaatsgevonden, met name bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds met de overheid als grote belanghebbende; en dat terwijl de dekkingsgraad van dat ABP zich op een uitermate slecht niveau (maanddekkingsgraad maart 2015: 96,4%!) bevindt en te verwachten valt dat de ABP premie in 2016 enorm zal moeten stijgen. Waar het fiscaal beleid in het verleden ondersteunend werkte bij wat maatschappelijk aanvaard was, wordt nu het fiscaal regime niet meer faciliterend maar sturend en nog wel in een zeer zorgelijke richting: problemen worden naar de toekomst verschoven. 39
Training, Scholing Het bestuur heeft ook in 2014 in de vergaderingen verschillende deskundigen uitgenodigd voor toelichting. Met name kwam daarbij het beleggingsbeleid en de veranderingen in het Financieel Toetsingskader (FTK) aan de orde. Daarnaast werden door individuele bestuursleden verschillende voorlichtingsdagen voor pensioenfondsbestuurders bijgewoond, onder meer van de Stichting OPF en van Robeco. Hoewel de samenstelling van het bestuur wijzigde, is in 2014 voldoende opgebouwde kennis behouden of vervangen. In 2015 zullen weer trainingen voor het voltallige bestuur worden georganiseerd, met name gericht op alle wijzigingen die in 2015 moeten worden gerealiseerd.
40
Kosten van pensioenbeheer en vermogensbeheer Er is een toenemende belangstelling voor de kosten die pensioenfondsen maken, zowel voor vermogensbeheer als voor de overige beheersactiviteiten. In eerste instantie heeft de toezichthouder De Nederlandsche Bank pensioenfondsen gevraagd naar een overzicht van beleggingskosten. Daarnaast is er nu in brede kring de opvatting dat pensioenfondsen ook de overige beheerskosten dienen te vermelden. De pensioenfederatie heeft een aantal aanbevelingen gegeven. De door de beleggingsfondsen berekende kosten zijn niet de enige post op het gebied van vermogensbeheer. Een deel van de kosten van advies en van de werkzaamheden van het pensioenbureau wordt besteed aan het evalueren en formuleren van beleggingsbeleid. Voorbeelden hiervan zijn een ALM studie inclusief voorbereiding en opvolging en het volgen en beheren van de afdekking van het renterisico en de voortdurende update van een beleggingsdashboard. Deze werkzaamheden zijn te beschouwen als kosten van vermogensbeheer. Het aandeel daarvan in het totaal van de kosten van pensioenuitvoering is erg moeilijk te separeren, door de verwevenheid met andere onderwerpen. Daarnaast levert het pensioenbureau ook diensten aan de ondernemingen, zoals voorlichtingsbijeenkomsten over pensioen en individuele gesprekken met deelnemers over onder meer hun planning voor het einde van de loopbaan, contact met de fiscus, contact met vakorganisaties; dit is te beschouwen als aanvullend op de HR activiteiten van de ondernemingen, waarvoor geen verrekening plaatsvindt. De rapportages aan de toezichthouders worden steeds uitgebreider en vragen steeds meer tijd. Met name de kwartaal- en jaarstaten DNB vergen een aanzienlijk tijdsbeslag en dus kosten. Daarnaast moeten steeds vaker aanvullende berekeningen plaatsvinden ten behoeve van deze rapportages. Als inkomstenbron voor het pensioenbureau zijn te rekenen de vrijval in 2014 ad EUR 262k van de in de pensioenverplichtingen mee berekende excassoreserve. Als we rekening houden met een waarde ad EUR 90.000 (schatting) die niet toe is te schrijven aan uitvoering van de regeling maar aan vermogensbeheer, dan zijn de kosten van pensioenuitvoering EUR 367k (zie onderstaand overzicht). In de premieberekening wordt rekening gehouden met 3%punt ofwel 3/21 voor uitvoeringskosten. Dat komt bij een premie in 2014 van EUR 778k neer op EUR 111k. Samen met de EUR 262k excasso vrijval is dat EUR 373k ter dekking van de uitvoeringskosten ad EUR 367k. Om een en ander vergelijkbaar te maken met kosten van andere pensioenfondsen, kunnen uitvoeringskosten worden weergegeven als bedrag per deelnemer en kunnen kosten van vermogensbeheer worden weergegeven als percentage van het belegd vermogen. Aldus benaderd zouden de jaarkosten van pensioenbeheer per deelnemer uitkomen op ca. EUR 230 per deelnemer. Kosten Pensioenbureau en bestuurskosten 2014 (x 1.000) Administratiekosten 106 Actuariskosten 80 Accountantskosten 36 Softwarekosten 14 Huisvestingskosten 7 Advieskosten (beleggingsadvies, pensioenjurist,administrateur) 129 Kosten uitkeringsverwerking 31 Bestuurskosten 16 Assurantie 7 Overige kosten (drukwerk,abonnementen,afdracht DNB, AFM,pensioenfederatie, GBA 31 Waarvan kosten m.b.t. vermogensbeheer -90 367 41
Kosten vermogensbeheer Voor het meest omvangrijke deel van de beleggingen, het Robeco mandaat, is in onderstaand schema weergegeven wat de beleggingskosten zijn, opgesplitst naar soorten van kosten: Beleggingskosten binnen het Robeco mandaat kosten van hedging
beleggingscategorie Management Fee
EUR Overall kosten afdekken valutarisico Robeco Inst. Liability Driven Euro Full Disc. 40 F
BP
-
-
104.267
5,15
CGF - Robeco All Strategy Euro Bonds I EUR
81.640
5,84
CGF - Robeco US Premium Eq. IH EUR
79.802
5,71
Robeco Institutioneel Wereldwijd Aandelen Fonds
99.994
7,16
Overige kosten
EUR
BP
EUR
BP
38.490
2,76
6.875
0,49
720
4.867
0,05
0,35
Totalen:
management fee EUR 365.703 Kosten hedging EUR 38.490 Overige kosten EUR 12.461 Totaal EUR 416.654 Als percentage op de gemiddelde beleggingswaarde is dit 0,26%. De beheerkosten voor de verschillende beleggingscategorieën zijn onderstaand weergegeven als percentage en als bedrag (berekend over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen). Altera Vastgoed N.V. 0,32% Pimco High Yield obligaties 0,55% Robeco 0,26% Activiteiten Pensioenbureau+ beleggingsadvies schatting Totaal
EUR EUR EUR EUR EUR
29.307 50.209 416.654 90.000 + 586.170
Uitgedrukt in een percentage van het gemiddeld vermogen in 2014 van EUR 159,3 mln, is dit 0,37% van het vermogen. Het fonds steekt daarmee niet ongunstig af bij de andere Nederlandse pensioenfondsen, zelfs gunstig als we vergelijken met fondsen van ongeveer gelijke omvang. Dat is overigens maar van zeer betrekkelijke betekenis en niet per definitie een goed teken: Bij het weergeven van dit soort cijfers moet altijd worden bedacht dat grotere beleggingsinspanningen om tot hogere rendementen te komen, met hogere beleggingskosten gepaard gaan. Er mag om die reden zeker geen al te grote absolute waarde aan deze cijfers worden toegekend.
42
Ontwikkelingen bij de aangesloten ondernemingen Al in 2010 waren de aandelen van één van de twee aangesloten ondernemingen, Cindu Chemicals B.V.,overgedragen aan Koppers Inc. USA, een beursgenoteerde branchegenoot. De aangesloten onderneming ging Koppers Netherlands B.V. heten. Eind 2013 werd het voornemen aangekondigd de productie te Uithoorn van Koppers Netherlands per 1 juli 2014 te beëindigen. Het dienstverband met het personeel werd per 1 juli 2014 beëindigd. Daarmee werd het toch al kleine bestand van actieve deelnemers aan het fonds gehalveerd. De kosten voor de nog resterende onderneming, Rütgers Resins B.V. , komen door het wegvallen van gezamenlijke bedrijfsdiensten uiteraard ook onder druk te staan. Ook de kosten van pensioenuitvoering kregen een kleiner draagvlak. De drie Koppers medewerkers van de tankterminal te Amsterdam blijven nog in dienst van Koppers Netherlands B.V. en voorlopig deelnemer aan het fonds, maar de uitvoeringsovereenkomst met het fonds is wel opgezegd, zodat deze uiterlijk per 31 december 2016 zal zijn beëindigd.
43
Pensioenbureau De werkzaamheden aan de pensioenadministratie worden uitgevoerd door First Pensions B.V. te Breukelen. Zij zullen vooralsnog blijven werken met het systeem Cipier in aanvulling op het systeem bij First Pensions, waarmee de deelnemersadministratie wordt gedaan. Twee medewerkers van First Pensions zijn hierbij betrokken. Met de spreiding van de benodigde kennis over twee personen is de kwetsbaarheid van dit werk tevens verminderd. De werkzaamheden van het pensioenbureau zijn onder meer: - het (meerder malen per week) monitoren van beleggingen, signaleren van wenselijkheid tot aanpassing in de beleggingsmix, contacten met en vergaderingen bij Altera Vastgoed N.V. en Robeco; bijhouden beleggingsmonitor (“dashboard”). - het opstellen van het concept jaarverslag en de jaarrekening van het fonds . - het (laten) berekenen en aanleveren van rapportages DNB, zoals maandelijkse dekkingsgraad, kwartaaloverzichten beleggingen, evaluatie herstelplan, jaarstaten - het bijhouden van de risicomonitoring, goed te keuren door het bestuur het monitoren van beleggingen en bespreken daarvan met dagelijks bestuur en voorleggen aan bestuur - het aanleveren aan de salarisverwerker (ADP) van de maandelijkse pensioenbetalingen, na verwerken van alle mutaties in de betreffende maand - het voortdurend bijwerken van de deelnemersadministratie, zoals pensioenopbouw, verwerken echtscheidingen, overlijden, huwelijk, verhuizing - het bijhouden van de gegevens in het pensioenregister - het volgen van ontwikkelingen in wetgeving en vertalen in te ondernemen acties - up-to-date houden van pensioenreglement, ABTN, pensioenbrochure, opstellen beknopt jaarverslag - de correspondentie met deelnemers en gepensioneerden, o.a. over de toekenning van indexatie. - het jaarlijks vervaardigen en verzenden van de UPO’s, de Uniforme Pensioen Overzichten. - te verrichten betalingen klaarzetten voor accordering door bestuursleden - gesprekken met deelnemers en begeleiding van deelnemers in te maken keuzes, zoals met name bij einde loopbaan en het overwegen van waardeoverdracht. - de contacten met actuarieel bureau en accountants - bewaken van de premieontvangsten - het opzetten en vervolgens beheren van de website van het fonds - deelname aan OPF/PF gespreks- en uitwisselingskring ondernemingspensioenfondsen Het werk van het pensioenbureau werd ook in 2014 weer uitgebreider en gecompliceerder, een jarenlange trend. De rapportages aan DNB worden ook nog steeds uitgebreider en dus kostbaarder, de veranderingen in regelgeving volgen elkaar steeds sneller op, de begeleiding van deelnemers in te maken keuzes wordt steeds gecompliceerder. De pensioentoezegging moet telkens weer worden aangepast aan zich wijzigende omstandigheden, zoals de omzetting per januari 2014 naar 67 jaar van de pensioenleeftijd, in 2015 om fiscale redenen overgang naar een middelloonregeling en daardoor ook de onvermijdelijke en kostbare overgang naar een ander administratiesysteem. Bij het pensioenregister moeten sinds enkele jaren ook de gegevens over pensioen na echtscheiding worden aangeleverd.
44
Code Pensioenfondsen Het fonds wordt bestuurd middels een paritair model. In het bestuur zijn er twee bestuurszetels aan werkgeverszijde, aan de deelnemerszijde is er één vertegenwoordiger van de actieve deelnemers en één vertegenwoordiger van de gepensioneerden. Er is jaarlijkse visitatie middels een driehoofdige Visitatiecommissie; er is een Verantwoordingsorgaan dat is samengesteld uit één vertegenwoordiger van actieve deelnemers, twee vertegenwoordigers van gepensioneerden en één vertegenwoordiger van de werkgever (Rütgers Resins B.V.). Verantwoordingsorgaan en visitatiecommissie worden ook gevraagd bij hun werk periodiek de Code Pensioenfondsen te betrekken. In de code is een vrij dominante rol weggelegd voor sociale partners bij de aangesloten werkgever. Op dit punt neemt het fonds een wat afwijkende positie in, omdat de actieve deelnemers maar 4,7 procent van het totaal aantal omvat. De belangen van ex-deelnemers en gepensioneerden zijn relatief zeer groot. Het bestuur behartigt op evenwichtige wijze de belangen van deze verschillende belanghebbenden; het bestuur evalueert onder leiding van de voorzitter haar eigen functioneren. Bij de visitatieopdracht in 2016 zal de visitatiecommissie worden gevraagd te beoordelen op welke wijze de Code Pensioenfondsen in de praktijk wordt toegepast.
45
Samenvatting bevindingen visitatiecommissie De visitatiecommissie (hierna VC) heeft in april 2015 Stichting Pensioenfonds Cindu International (hierna Cindu) gevisiteerd. Het betrof een jaar-visitatie. In mei 2015 is de rapportage aan het bestuur verstrekt. Hierna volgt een samenvatting uit deze rapportage. Ondanks de turbulente (omgeving)omstandigheden van het fonds – o.a. het vertrek van een werkgever, de gewijzigde wetgeving (nFTK) en de vraagstelling van DNB over de toekomstzekerheid van het fonds – en de geringere bestuurssamenstelling (van 6 naar 4 leden), is de algemene indruk van de VC dat het bestuur nog steeds zeer betrokken en in controle is van de ontwikkelingen en risico’s. Het bestuur is zich goed bewust van de premie- en toekomstrisico’s die spelen voor het fonds en heeft daarop adequate (inter-)acties ondernomen naar alle betrokken partijen en belanghebbenden. Zowel de werkgever, sociale partners en het Verantwoordingsorgaan (hierna VO) zijn actief betrokken en aangesloten op deze ontwikkelingen. De regeling is per 1 januari 2015 gewijzigd naar een middelloonregeling en aangepast aan de nFTK eisen. Hierdoor wordt uitvoering van de regeling eenvoudiger. Daarnaast is ook de deelnemersadministratie uitbesteed aan een gerenommeerde partij en zijn maatregelen getroffen om de achtervang van de pensioenmanager in actuariële en operationele zin beter te waarborgen. Het voorgaande neemt niet weg dat de toekomst van het fonds als zelfstandig fonds op korte tot middellange termijn eindig zal zijn door de samenstelling van het fonds, de premierisico’s en de mogelijkheid om het bestuur te blijven bezetten. Zeer actief sturen op deze ontwikkeling - zo mogelijk in nauw contact met de werkgever en alle betrokkenen – vanuit het bestuur wordt aanbevolen door de VC. De VC heeft duidelijk een positief beeld van het functioneren van het bestuur, haar professionaliteit met hulp van de pensioenmanager en externe deskundigen en inzet/betrokkenheid. Toch is er nog een aantal punten die de VC aanbeveelt:
werk toekomstscenario’s voor de uitvoering van de regeling actief uit in samenwerking met de werkgever en belanghebbenden monitor duidelijk de opdracht en bijdrage van de achtervang/ondersteuning van de pensioenmanager met het oog op zijn werkbelasting en het soms lang blijven hangen van een aantal actiepunten doe een consistentietoets (onderdeel haalbaarheidstoets) en check de juistheid/actualiteit van een aantal documenten en bijlagen (m.n. ABTN) steun en activeer de leden van het VO ten aanzien van hun rol, positie en nieuwe bevoegdheden d.m.v. een passende (interne) opleiding breng de praktijk van handelen op een aantal terreinen in lijn met de genoemde beleidsuitgangspunten of scenario’s; zo niet, pas dan de uitgangspunten aan of laat scenario’s weg (niveau renteafdekking, economische scenario’s).
46
Het bestuur heeft aangegeven zich goed te kunnen herkennen en vinden in de bevindingen van de commissie. Derhalve zijn geen inhoudelijke wijzigingen en/of aanvullingen verwerkt.
Verklaring Verantwoordingsorgaan Het verantwoordingsorgaan heeft onderstaande verklaring afgegeven.
Verklaring van het Verantwoordingsorgaan van het Pensioenfonds Cindu International over het beleid van het bestuur in 2014. Het Verantwoordingsorgaan heeft in het verslagjaar 2014 twee maal vergaderd: op 13 juni en op 23 december. Tijdens de eerste bijeenkomst is de pensioenmanager aanwezig voor toelichting op de lopende gang van zaken, met name op het voorlopig jaarverslag. Tijdens de vergadering van 23 december zijn tevens de voorzitter van de bestuur en de pensioenmanager aanwezig om “bij te praten” over de financiële positie en consequenties van de vervanging van het Eindloonsysteem naar Middelloonsysteem. Daarnaast heeft er informeel gesprek plaats gevonden van drie leden van het Verantwoordingsorgaan met de voorzitter en de pensioenmanager van het fonds op 25 februari. Dit betrof het aanblijven van de voorzitter en de consequenties van het stoppen van de productie van Koppers Netherlands B.V.. De jaarrekening 2014 is wanneer de laatste vergadering van het Verantwoordingsorgaan plaats vindt, nog niet formeel goedgekeurd door het Bestuur van het fonds. Ook het voorliggende Jaarverslag 2014 verkeert nog in de conceptfase. Door de regelmatige contacten met pensioenmanager en (vertegenwoordiging van) bestuur heeft het Verantwoordingsorgaan naar haar mening voldoende inzicht gekregen om zich een oordeel te vormen van de gang van zaken bij het Pensioenfonds. De lage rentestand, de (gelukkig) aantrekkende aandelenkoersen en het kabinetsbeleid hebben een grote invloed gehad op het door het fonds gevoerde financiële beleid. Tot dusver is het fonds door verstandig en gelukkig beleggen en het adequaat afdekken van de renterisico’s goed door het moeilijke jaar 2014 gekomen, onder meer getuige de gerealiseerde dekkingsgraad per eind december van 119,8 %. Als Verantwoordingsorgaan hebben wij ons in 2014 niet of nauwelijks bezig (hoeven) (ge-)houden met de financiële aspecten van het gevoerde beleid. Opvallend is de toename van het balanstotaal, voornamelijk onder invloed van de stijging van de pensioenverplichtingen. In haar voorlopig jaarverslag heeft het bestuur een uitgebreide beschouwing inzake het risicomanagement opgenomen. Het Verantwoordingsorgaan heeft grote waardering voor de nauwgezette en neutrale wijze waarop de diverse categorieën onder de loep zijn genomen en kan de aldus gemotiveerde conclusies van het bestuur onderschrijven. Aanbeveling is wel onder “Risicocategorie 6 / Operationeel risico” ook de back-up positie te beoordelen die kan ontstaan bij het wegvallen van de pensioenmanager. De summiere mededeling dat er een gesprek heeft plaats gevonden met een mogelijke kandidaat voor deze sleutelpositie achten wij te beperkt. 47
Zoals vermeld in de verklaring over 2013 blijft het Verantwoordingsorgaan zich zorgen maken over het ontmoedigingsbeleid door steeds stringentere regelgeving van DNB en de staatssecretaris van dienst met betrekking tot het voortbestaan van de kleinere zelfstandige pensioenfondsen. Zoals ook vermeld in de verklaring van het Verantwoordingsorgaan over het beleid van het Bestuur over 2013 inzake de continuïteit van de slagkracht van het Bestuur hecht het Verantwoordingsorgaan er aan de huidige voorzitter te behouden voor het bestuur. Het is verheugend dat in verslagjaar een modus is gevonden om de voorzitter aan te laten blijven. Mede ingegeven door het stoppen van Koppers Netherlands B.V. op de Uithoornse locatie en daarmee het aanstaande vertrek van haar voormalige werknemers uit het Pensioenfonds is gekozen om per 1 juli de rol van voorzitter door R. van Pernis te laten vervullen als zelfstandige namens Rütgers Resins B.V.. Daarbij is een geëigende vergoeding voor de vele werkzaamheden van de voorzitter overeengekomen. Door het vertrek van Koppers Netherlands zijn de getalsverhoudingen tussen actieven, slapers en niet-actieven nog verder “scheef getrokken”. Door recente aanpassing van de zetelverdeling (de vervanging van W. Meijer door P.A.W. Santen) en het terugbrengen van het aantal bestuursleden van zes naar vier zijn de belangenverhoudingen binnen het bestuur gedeeltelijk bijgestuurd. Het Verantwoordingsorgaan is van mening dat het huidige bestuur voldoende vertrouwen geniet voor een verantwoorde afweging van belangen van alle groeperingen. Op 10 juli 2013 is de nieuwe Wet versterking bestuur Pensioenfondsen in werking getreden. Uitvloeisel daarvan zijn onder meer aanvulling van de bevoegdheden van het Verantwoordingsorgaan en het recht op informatie. De nieuwe zetelverdeling is opgenomen in de statuten van het Pensioenfonds. In het verlengde daarvan heeft het Verantwoordingsorgaan in december ter beoordeling een eerste concept ontvangen het “Huishoudelijk regelement Verantwoordingsorgaan” (Inmiddels heeft dit reglement een definitieve status.) De eerder genoemde vergadering van het Verantwoordingsorgaan van 23 december kan worden beschouwd als een “heroprichtingsvergadering nieuwe stijl VO”. Samenstelling Verantwoordingsorgaan. B. Siem, vertegenwoordiger van de actieve deelnemers, heeft per 1 juli 2014 het Verantwoordingsorgaan verlaten vanwege de beëindiging van zijn dienstverband bij Koppers Netherlands. Deze vacature kon in 2014 nog niet worden vervuld omdat een nieuw lid op grond van de Wet versterking bestuur Pensioenfondsen niet meer door de Ondernemingsraad kan worden voorgedragen. Het Pensioenfonds moet kandidaten stellen en rechtstreekse verkiezingen organiseren. Door het vertrek van W. Meijer ontstond een vacature in het bestuur van het Pensioenfonds. P.A.W. Santen is bereid gevonden als kandidaat-lid toe te treden tot het bestuur en heeft in verband daarmee zijn functie van voorzitter van het Verantwoordingsorgaan neergelegd. R. Koene heeft zich in juli teruggetrokken als vicevoorzitter van het Pensioenfonds en heeft te kennen gegeven in plaats daarvan lid te willen worden van het Verantwoordingsorgaan. Daarmee is het lidmaatschap van W. van Zalen komen te vervallen. Deze verandering is in december ongedaan gemaakt. 48
Het Verantwoordingsorgaan is van oordeel dat het door het bestuur gevoerde beleid en taken, breed ondersteund door de pensioenmanager, zeer competent en efficiënt zijn gerealiseerd. Onze waardering daarvoor en wij spreken ons vertrouwen uit inde nieuwe opzet van het Pensioenfonds met haar aangepaste bestuurssamenstelling. Het bestuur bedankt het verantwoordingsorgaan voor hun beoordeling; het bestuur zag geen aanleiding tot inhoudelijk commentaar.
49
Verdere vooruitzichten Het fonds is vooral van twee elementen in de economie sterk afhankelijk: de rente en de ontwikkeling op de aandelenbeurzen. Op het moment van opstellen van dit verslag wordt voor de Eurozone een iets toenemende maar nog steeds geringe economische groei verwacht. In Europa wordt ook de komende jaren verder gewerkt aan beperking of afbouw van overheidstekorten en dat tempert de groei in de komende jaren. De twijfels over het terugbrengen van de tekorten in de overheidsfinanciën van met name Spanje, Italië en Portugal zijn afgenomen en de staatsschuld lijkt daar financierbaar te worden door sterk gedaalde rentestanden. Deze zijn mede het gevolg van meer beleggersvertrouwen jegens die landen. In de eerste helft van 2014 liep de inflatie in de Eurolanden sterk terug en nam de vrees voor deflatie toe. Deze trend zette door, in de Eurozone is inmiddels sprake van lichte deflatie, zij het dat de zogenaamde kerninflatie (de inflatie exclusief o.a. energiekosten) nog positief bleef. Door de lage inflatie loopt ook het bestanddeel in rente van vergoeding voor inflatie terug. Daarnaast blijft er een toevlucht van kapitaal tot “ veilige havens” zoals Noord Europese staatsobligaties, waarbij beleggers omwille van die veiligheid genoegen nemen met rendementen die vaak duidelijk beneden de inflatieverwachting liggen, soms zelfs negatief zijn. Voor de Nederlandse Staat en de Nederlandse belastingbetaler is dit gunstig, het helpt de staatsschuld te financieren, maar de gepeperde rekening is gepresenteerd bij de pensioenfondsen en hun deelnemers, in de vorm van sterk gestegen verplichtingen, bijna exploderende premies en dalende dekkingsgraden met afstempel gevolgen. Ons fonds heeft de afdekking van dit renterisico gelukkig in 2014 op een zeer hoog niveau gehandhaafd. De dekkingsgraad van ons fond is gelukkig dusdanig opgelopen dat we weg bleven van de dreiging van nieuwe herstelplannen, ook al is in 2015 de “bodem” -de vereiste dekkingsgraad door hogere buffervereisten- met 115,6% een stuk hoger komen te liggen en dichter bij de feitelijke dekkingsgraad.
Helaas zal in 2015 de skyline van Uithoorn sterk veranderen na de sloop van de Koppers installaties
50