JAARVERSLAG en JAARREKENING
2013 STICHTING PENSIOENFONDS CINDU INTERNATIONAL
Versie 24 juni 2014
1
Inhoudsopgave blz. Woord vooraf van de voorzitter
3
Samenstelling van het bestuur
6
Kerncijfers
7
Algemene toelichting
8
Verslag van het bestuur
8
Balans per 31 december 2013
43
Rekening van baten en lasten 2013
45
Kasstroomoverzicht
47
Omschrijving grondslagen en Toelichting balans 2013
48
Actuariële verklaring
Bijlage
Accountantsverklaring
Bijlage
2
Voorwoord van de voorzitter
Ir. R.A. van Pernis, Voorzitter
Het jaar 2013 was opnieuw een vrij goed jaar voor ons fonds. Met tevredenheid kijk ik terug op het achterliggende jaar 2013. We begonnen het jaar met een dekkingsgraad van 108,2% en eindigden op een dekkingsgraad van 117,6%, na aftrek van de kosten van indexaties. Het korte termijn herstelplan kwam ten einde en vervolgens kwam het lange termijn herstelplan ook ten einde per eind maart 2014, toen de dekkingsgraad naar ruim 120 procent was opgelopen. We konden de actieve deelnemers pensioenverhoging op basis van eindloon geven; de rechten van slapers en gepensioneerden konden per 1 januari 2014 met 0,55% worden verhoogd bij 0,9% inflatie. Toch maar mooi na alle klappen die we afgelopen jaren hebben gekregen! En dat in een tijd waarin het bestaan van kleinere pensioenfondsen mede door regelgeving wel erg moeilijk wordt gemaakt. We zijn erg tevreden dat we de afdekking van het risico van rentedaling tot in 2014 op een hoog niveau hebben gehouden. De rekenrente is zeer bepalend voor de hoogte van de verplichtingen en dus voor de dekkingsgraad: bij één procent daling van de rekenrente stijgen de verplichtingen met ongeveer 13 procent. Dit effect wordt door het fonds voor ruim 75% opgevangen door beleggingen die eveneens zeer rentegevoelig zijn en bij rentedaling zeer aanzienlijk stijgen in waarde. De lage rekenrente die pensioenfondsen moeten hanteren, vind ik aanvechtbaar, evenals de methodiek. De door DNB voorgeschreven driemaands-voortschrijdende rekenrente werkt dé-stabiliserend; de verplichtingen volgen de feitelijke rentestand sterk vertraagd, de bezittingen doen dat wel op dagbasis. De Nederlandse rente op staatsleningen is zeer laag, maar dat komt deels door een -naar we hopentijdelijke oorzaak, namelijk doordat ons land te midden van alle risico’s als veilige haven voor zekerheid zoekende internationale beleggers wordt gezien en dus een toestroom van kapitaal kent. De relatie met de realiteit van onze beleggingsopbrengsten lijkt daardoor wel erg ver te zoeken. Voor de prognose over de vaststelling van de herstelkracht van het fonds en van de te verwachten indexatiemogelijkheden, is er een wettelijk voorgeschreven rekenmethodiek. Volgens die voorgeschreven rekenmodellen zou ons fonds vanaf een minimum dekkingsgraad pas in een verre toekomst een dekkingsgraad van 107% bereiken, ook al zijn we in de praktijk in twee jaar van 103,2% naar 117,6% gegaan. De rekenregels voor deze prognosemodellen worden nog verder aangescherpt en beperkt. Op basis van de uitkomsten zou het fonds de deelnemers moeten mededelen dat er 3
weinig tot geen indexatie te verwachten is en dat het streven naar prijscompensatie en backservice niet voldoende kan worden bereikt. Het bestuur beraadt zich erop hoe om te gaan met deze desondanks door AFM voorgeschreven onnodig verontrustende communicatie naar deelnemers. In de voorgeschreven teksten over indexatiekansen is bovendien in het geheel geen rekening gehouden met onze indexatiemethode van een voorwaardelijke eindloonregeling. In het voorwoord bij het vorige jaarverslag vermeldde ik de dreiging van een Europese pensioenrichtlijn met sterk verzwaarde financieringseisen. Inmiddels ligt er een aangepast ontwerp richtlijn waar de kwantitatieve onderdelen uit zijn verdwenen, ook al heeft de betreffende Eurocommissaris gezegd dat hij graag over twee jaar hier op terug zou komen. Maar juist nu deze Europese dreiging voor Europa lijkt afgewend, is het bij de Nederlandse regelgever toch weer de bedoeling dat in 2015 veel zwaardere buffereisen gaan gelden, met gemiddeld 5%-punt hogere buffers. Afgemeten aan het totale nationale pensioenvermogen van ongeveer EUR 1.000 miljard, betekent dat een uiteindelijk vereiste verhoging met circa EUR 50 miljard. Dit geld hebben fondsen niet; ze zullen dus jarenlang niet of nauwelijks meer indexeren om deze hogere doelstelling te halen en voorzover dat niet wordt gehaald, leidt dat tot afstempeling van pensioenrechten. Moeilijk valt dan uit te leggen dat dit allemaal nodig is om het pensioen weliswaar lager, maar ook zekerder te maken. Ons fonds heeft momenteel gelukkig een dekkingsgraad waarmee waarschijnlijk ook nu al aan die zwaardere eisen kan worden voldaan. Deze verzwaarde buffervereisten zullen zeer waarschijnlijk economisch optimisme in Nederland dempen, de consumptieve bestedingen remmen, premies en dus loonkosten verhogen en daardoor veel werkgelegenheid kosten. De toezichthouder is steeds meer in de rol van regelgever gestapt, maar lijkt zich niet of nauwelijks verantwoordelijk te voelen voor de bijeffecten op andere terreinen dan de zekerstelling van pensioen. Iets dergelijks hebben we ruim tien jaar geleden ook zien gebeuren toen de dekkingsgraad van veel pensioenfondsen te laag werd door de toenmalige internet-crisis. Ook toen stelde het CBS achteraf dat de veel te rigoureuze maatregelen van de toenmalige pensioen- en verzekeringskamer erg veel werkgelegenheid hebben gekost. Een macro economisch gezien verkeerde prioriteitstelling: de extra werklozen hadden liever een wat minder zeker pensioen gehad dan helemaal geen opbouw meer. De pensioenopbouw van actieve deelnemers zal door ingrijpen van de overheid vanaf 2014 gericht moeten zijn op een uitkering vanaf 67 jaar. Feitelijke pensionering zal waarschijnlijk op of rond de steeds verschuivende AOW datum gebeuren, dus dat betekent bij elke pensionering, dat er door het pensioenbureau erg veel moet worden gerekend en uitgelegd. De rapportagedruk voor pensioenfondsen wordt steeds verder opgevoerd: naast steeds uitgebreidere rapportages aan DNB, AFM en Pensioenregister wil nu ook het CBS wettelijk verplichte rapportages gaan ontvangen. De regels voor pensioenfondsen worden ook steeds ingewikkelder. Uiterlijk 1 juli 2014 moeten fondsen voldoen aan de Wet versterking Pensioenfondsbestuur. Dit soort regelgeving en de toenemende rapportagedruk maken de kleinere pensioenfondsen het leven zuur. De Nederlandsche Bank stelt dat ze zich kritisch bezint op de toekomstbestendigheid van kleine en middelgrote pensioenfondsen, maar draagt zelf ook fors bij aan deze problematiek. Op het moment dat we bezig waren met DNB rapportages vierde kwartaal 2013 en de evaluatie herstelplan, plus het beraad over een nieuwe bestuursvorm, plus de gesprekken met af te vloeien Koppers medewerkers, moesten we ook nog met veel te korte reactietijd uitgebreide rapportages aan de AFM inzenden; dit ondanks de belofte van afstemming van rapportagedruk tussen DNB en AFM. De sluiting van de Koppers productie in Uithoorn betekent dat het toch al geringe aandeel van actieve deelnemers in het fonds verder terugloopt en het aantal slapers oploopt: als de vertrokken 4
Koppers werknemers elders aan de slag gaan, zullen ze waarschijnlijk geneigd zijn hun rechten bij ons fonds te laten staan, wegens een grotere kans op indexatie. Een beperkt aantal van onze deelnemers is in het afgelopen paar jaren van een uitkering levensloopregeling en flexioen gaan genieten. Maar tijdens het spel werden door de regering in 2012 de AOW-spelregels veranderd, zonder toereikende oplossingen voor betrokkenen die met een inkomensgat werden geconfronteerd. We zien vanaf de tweede helft van 2013 de inflatie zeer sterk teruglopen, nationaal en in de Eurozone. Daarmee is er ook enige vrees ontstaan voor deflatie. Deflatie remt de economie omdat bestedingen worden uitgesteld; daarnaast wordt het moeilijker om schulden af te lossen. Een positieve kant van weinig inflatie is dat pensioenen niet of nauwelijks ontwaarden, ook als indexatie niet of slechts beperkt mogelijk is. Samen met de voortdurende zorg om het beleggingsbeleid in sterk wisselende markten, worden de taken voor het bestuur er bepaald niet gemakkelijker op. Ik ben dit voorwoord begonnen met de vaststelling dat ons fonds het, ondanks alles, goed doet. Laat ik dat ter afronding hier nog maar eens herhalen! Zoals u uit het bovenstaande begrepen hebt, kan ik helaas weinig positiefs melden over de omgeving waarin dit goede resultaat tot stand kwam, maar dat ligt niet aan het fonds. Ik wil op deze plaats mijn dank en waardering uitspreken voor allen die zich hebben ingespannen om het fonds en daarmee de pensioenrechten staande te houden in alle turbulentie. Ik hoop van harte volgend jaar tevreden op het jaar 2014 te kunnen terugkijken en u te kunnen melden dat de regelgever en toezichthouders eindelijk wat meer rekening hebben gehouden met de positie van (kleinere) pensioenfondsen.
Rob van Pernis Voorzitter
5
Jaarverslag 2013 van Stichting Pensioenfonds Cindu International Het jaarverslag is opgesteld ingevolge artikel 13 van de statuten van de stichting, overeenkomend met de gegevens zoals deze aan de toezichthouder DNB zijn verstrekt.
Bestuurssamenstelling in 2013 Namens de directie: R.A. van Pernis, bestuurslid per 29 januari 2006, nadien (2007) benoemd tot voorzitter R.S. Koene; benoemd als 2e voorzitter per 7 mei 2009 M.E.P. Alderlieste; bestuurslid namens beide werkgevers, benoemd per 27 september 2013
Namens de deelnemers: W.B. Meijer (secretaris); (her)benoemd per 1 januari 2013 J.W.F. Schroers (2e secretaris); (her)benoemd per 1 januari 2011
Namens de gepensioneerden: H.J.M. de Jong (her)benoemd per 1 oktober 2012
Verantwoordingsorgaan (ingesteld per 2008): Namens Rütgers Resins B.V.: W. van Zalen Namens Koppers Netherlands B.V.: P.A.W. Santen Namens gepensioneerden A. Blekkenhorst-Hedlund J.N. van Eijk Namens de deelnemers: H.L. Siem
Compliance officer (aangesteld in 2008): J.G.L. Verdurmen te Naarden
Pensioenbureau N. Wensveen
Certificerend actuaris TowersWatson Netherlands B.V. , Amstelveen, P.L.J. Janssen AAG Accountant: Baker Tilly Berk N.V., Den Haag, Drs. R. Buitenhuis RA
6
Het bestuur in 2013 Kerncijfers De bedragen luiden in duizenden EUR.
2013
2012
2011
2010
2009
Totaal belegd vermogen
148.360
144.011
131.094
128.949
124.125
Totaal voorzieningen
126.179
133.043
127.202
118.945
113.742
Dekkingsgraad
117,6%
108,2%
103,1%
108,4%
109,1%
Beleggingsopbrengsten
10.371
19.243
8.565
11.348
14.458
2013
2012
2011
2010
2009
Aantallen (ex-) deelnemers
Actieven, arbeidsongeschikte Deelnemers en flexioeners1
155
162
165
170
178
Nog niet gepensioneerde exDeelnemers (“slapers”)2
458
478
560
650
779
Uitkeringsgerechtigden
1075
1099
1124
1123
1134
Totaal
1688
1739
1849
1943
2019
1
Dit zijn de deelnemers die nog pensioen opbouwen De afname van het aantal slapers is vooral veroorzaakt door afkoop op vrijwillige basis van (zeer)kleine pensioenen 2
7
Algemene toelichting
Doelstelling De Stichting Pensioenfonds Cindu International is gevestigd te Uithoorn aan de Molenlaan 30 en is als stichting en als onderneming ingeschreven in de registers van de Kamer van Koophandel te Amsterdam onder nummer 41200021. Het fonds is oorspronkelijk opgericht op 30 december 1950. De stichting heeft ten doel aan de deelnemers en hun nagelaten betrekkingen uitkeringen te verschaffen bij ouderdom of overlijden. De stichting kan haar doelstelling uitbreiden tot het verstrekken van geldelijke uitkeringen bij invaliditeit en/of voor aanverwante voorzieningen. De stichting tracht dit doel te bereiken door het vormen van een vermogen om daaruit de uitkeringen volgens het pensioenreglement te doen en door andere middelen welke dit doel kunnen bevorderen. De stichting kan ter verwezenlijking van haar doel verzekeringen afsluiten bij een in Nederland gevestigde maatschappij van levensverzekering, welke in het bezit is van een vergunning als bedoeld in de Wet Financieel Toezicht. De stichting werkt volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) betreffende het te voeren beleid.
Verslag van het bestuur Inleiding Doel van het fonds is om zo goed mogelijk de pensioenrechten van de deelnemers zeker te stellen en middels een goede financiële positie van het fonds, te streven naar zoveel mogelijk waardevastheid van ingegane pensioenen en rechten van ex-deelnemers alsmede de verhoging van pensioenrechten bij inkomensstijging voor actieve deelnemers. Het bestuur volgt De sluiting van de Koppers productie in Uithoorn betekent dat het toch al geringe aandeel van actieve deelnemers in het fonds verder zal teruglopen. Dat betekent ook dat het bedrag dat in de premie is verwerkt voor de kostendekking voor de pensioenuitvoering, verder terugloopt. Ter compensatie zal de opslag in de verplichtingen voor excassokosten moeten worden verhoogd; dit valt bij de uitbetaling van pensioenen vrij. Het aantal slapers zal toenemen. Het fonds is goed in staat om de gevolgen van deze reorganisatie op te vangen.
Economische ontwikkelingen in 2013 Het verslagjaar 2013 liet een gematigd positief beeld zien. De Nederlandse economie kwam in de loop van 2013 uit recessie met een minimale groei. Verhoudingsgewijs doet de Nederlandse economie binnen de Eurozone het niet goed. De beleggingen van het pensioenfonds hebben goed gepresteerd, met name de aandelen met 22,8% rendement (exclusief valuta-invloeden). De meeste beurzen in opkomende markten behaalden, in euro’s uitgedrukt, een negatief rendement. De obligatieportefeuille bij Robeco rendeerde licht negatief (-/- 2,2%) maar dat heeft alles te maken met de rentestijging in het verslagjaar en de 8
daardoor veroorzaakte waardedaling van met name de hoog rentegevoelige obligaties. Het bestuur van ons fonds is verheugd dat ondanks een aanbeveling aan het bestuur daartoe, uiteindelijk niet in opkomende markten is geïnvesteerd. De risico’s op een wereldwijde recessie lijken in 2013 verder te zijn afgenomen. De rente die op staatsleningen voor Italië, Spanje, Portugal en Ierland moet worden betaald, is zeer sterk gedaald, een teken van meer beleggersvertrouwen in die landen. De rekenrente voor pensioenfondsen steeg in het verslagjaar; voor looptijden van 5 tot 30 jaar was er een stijging tussen 0,3% en 0,4%, hetgeen enerzijds een daling betekende van de verplichtingen; anderzijds was dit ook van negatieve invloed op die obligatiebeleggingen waarmee dit renterisico werd afgedekt. De inflatie in de Eurozone en ook in Nederland is in de loop van 2013 sterk afgenomen. De prijsindex gezinsconsumptie met verlaagde weging over oktober 2013 / 2012 was slechts 0,9%. De Nederlandse inflatie volgens de geharmoniseerde Europese index was in maart 2014 zelfs 0,1%. De toenemende vrees voor deflatie is slecht voor de economie omdat het aanmoedigt aankopen uit te stellen. Positief punt van lage inflatie is dat de pensioenuitkeringen weinig aan koopkracht verliezen, ook al wordt niet of niet volledige indexatie toegekend. De economie in de VS ontwikkelde zich positief, met een economische groei van ca. 3%, met dalende werkloosheid, stijgende huizenprijzen. De Federale Bank besloot eind 2013 de maandelijkse steunaankopen van staatsobligaties geleidelijk af te bouwen. In de Eurozone liep de werkloosheid niet meer verder op en ontstond lichte economische groei. De economische structuur van de landen binnen de Eurozone laat buitengewoon grote verschillen zien. De actiebereidheid van de Europese Centrale Bank om de Euro te redden leverde meer interesse van beleggers in eurobeleggingen op. De Euro steeg in waarde tegen de Amerikaanse dollar, Japanse yen en het Britse Pond. Ons fonds had gelukkig bij Robeco de opdracht aangehouden om parallel aan de aandelenportefeuille het valutarisico in de aandelenbeleggingen volledig af te dekken, waardoor in 2013 geen verliezen optraden door deze stijging van de Euro en daardoor waardedaling van niet-euro beleggingen.
Ontwikkelingen die de pensioenen en pensioenfondsen direct raken Met het verschuiven van de AOW-leeftijd heeft het kabinet degenen die al met prepensioen waren gegaan, met een niet te repareren inkomensgat laten zitten, met slechts een zeer bescheiden reparatie voor de laagste inkomens. Ondanks alle aandringen is dit niet gerepareerd en heeft het Kabinet betrokkenen met een niet meer te repareren inkomensgat laten zitten. Ook onder enkele deelnemers in ons fonds doen deze problemen zich voor. Nadat de belastingmaatregelen per januari 2013 de netto aanvullende pensioenen zonder goede vooraankondiging met ruim vijf procent liet dalen, is deze aantasting van netto pensioeninkomen per januari 2014 gelukkig niet herhaald. De overheid heeft op dit punt ook kennelijk geen behoefte gevoeld aan goede voorlichting naar betrokken gepensioneerde belastingbetalers te doen, waardoor pensioenfondsen moeite moesten doen aan hun gepensioneerden uit te leggen dat de scherpe inkomensdaling niet de schuld van de pensioenfondsen was. De wetgeving rond het besturen van pensioenfondsen werd uitgesteld. De wet Koser-Kaya/ Blok werd verschoven naar juli 2013 en vervolgens eveneens per juli 2013 vervangen door de Wet Versterking Pensioenfondsbestuur. De wet Koser-Kaya/Blok zou het voor ons fonds bizarre gevolg hebben gehad dat door de getalsverhoudingen, de actieve deelnemers geen zetel in het bestuur meer zouden hebben en uit het gepensioneerdenbestand de vervanging zou moeten worden gerekruteerd. Dat is, gezien de tot nu toe geringe interesse vanuit gepensioneerden, een volstrekte illusie. De wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen is per juli 2013 ingevoerd, met een overgangstermijn van een jaar; vóór 1 juli 2014 moeten fondsen één van de mogelijke bestuursmodellen hebben gekozen en in hun statuten hebben vastgelegd. Ons fonds is voornemens door te gaan met een tot vier zetels verkleind paritair bestuur. Ook al zijn er twee werkgevers bij het fonds aangesloten, toch 9
valt ons fonds onder een overgangsbepaling in de Pensioenwet artikel 122, waardoor deze verkleining van het bestuur mogelijk is. De invoering van een nieuw Financieel Toetsings Kader is verschoven van 2014 naar 2015, maar de tijd is inmiddels te kort geworden voor een zorgvuldige invoering op die datum. Op het moment dat wij dit verslag samenstellen is daarover bekend dat de buffereisen worden verzwaard, met gemiddeld 5 procent-punt. Dat zal tot gevolg hebben dat veel pensioenfondsen voorlopig weinig of niet meer zullen indexeren teneinde tijdig aan de zwaardere financieringseisen te voldoen. Het betekent ook voor de pensioensector in Nederland dat aan de ca. EUR 1.000 miljard nog eens op termijn EUR 50 miljard extra zal worden toegevoegd en onttrokken aan consumptieve bestedingen. Een vergelijkbare operatie met overtrokken hersteleisen vond plaats in de jaren 2002/2003, een maatregel van de toezichthouder die toen volgens berekening van het CPB veel extra werkloosheid opleverde. Kennelijk hebben Kabinet en toezichthouder op dit punt weinig lering getrokken. Gelukkig is begin 2014 duidelijk geworden dat er geen kwantitatieve eisen in de Europese Pensioenfondsenrichtlijn terecht zouden komen. Maar wat voor de rest van Europa tot opluchting leidde, geldt door onze Nederlandse regels niet voor ons land, dat geheel op eigen kracht een soortgelijke maatregel alsnog wél invoert. Het argument dat jongeren aldus in de toekomst zekerder van hun pensioen zijn, is geheel misplaatst, juist omdat die jongeren tussen nu en hun pensioendatum over een lange periode hun rechten minder of niet geïndexeerd zullen zien worden. Daarnaast wordt het opbouwpercentage fiscaal beperkt. Een andere bedreiging voor ons Nederlandse pensioenstelsel is de mogelijke invoering van een Financiële Transactie Tax FTT, waarbij bijvoorbeeld elke aandelentransactie wordt belast met 0,1%. Onze regering heeft gesteld dat Nederland niet meedoet als er geen uitzondering voor pensioenfondsen wordt toegevoegd. Inmiddels gingen elf Eurolanden door met deze plannen, gericht op Europese regelgeving die alleen op de voorstanders onder de individuele landen wordt toegepast. Als deze heffing op Nederlandse pensioenfondsen zou worden toegepast, zou dat leiden tot lagere pensioenuitkomsten. Het doel, namelijk de bankensector die de oorzaak van de economische crisis was, te laten bijdragen aan herstel van overheidsfinanciën, is dan geheel uit het oog verloren. Inmiddels heeft in september 2013 de Raad van Europa de voorstellen in strijd met Europese én nationale wetgeving bevonden. Naar we hopen zal na de afzwakking van de Europese Pensioenfondsenrichtlijn, ook deze maatregel een voortijdig einde krijgen. Overigens is de Nederlandse regering op andere wijze druk bezig de overheidsfinanciën te verbeteren ten koste van pensioenresultaten. Daarbij gaat het om nog veel grotere effecten op de pensioenrechten en dan bij de FTT: de collectieve pensioenopbouw is in 2013 in enige mate fiscaal beperkt maar zal in 2015 nog sterker worden beperkt. Boven een pensioengevend jaarinkomen van EUR 100.000 zou geen collectief en fiscaal ondersteund pensioen meer mogen worden opgebouwd en de maximale jaarlijkse opbouw zou van 2,25% worden verlaagd naar 1,875 respectievelijk 1,657% voor eindloonregelingen. Dit, gecombineerd met de doorgaans zeer beperkte en nog verder in te perken indexatieruimte, leidt tot een aanmerkelijke verslechtering van toekomstige pensioenen, juist ook voor de jongeren van nu. Het kabinet hoopt de huidige belastingopbrengst ermee te vergroten, ten koste van veel lagere belastingopbrengsten in de toekomst; op deze wijze bestaat regeren op dit punt vooral uit het verschuiven van problemen naar de toekomst. Doordat de premies door strengere eisen de komende jaren mogelijk zullen stijgen, zal van meer belastingopbrengst waarschijnlijk ook weinig terechtkomen. Opvallend en naar onze smaak zeer ongewenst is dat DNB, die toch een onafhankelijke en neutrale toezichtrol zou moeten vervullen, zich samen met de AFM over de politieke wenselijkheid van deze kwestie meende te moeten uitlaten. Inmiddels heeft de regering een uiterst geringe versoepeling aangekondigd, waarmee de maximale opbouw van 1,75% werd aangepast naar 1,875% voor een middelloonregeling en 1,657% voor een eindloonregeling. Hilariteit ontstond toen niemand in de Eerste en Tweede Kamer vóór publicatie van de wetgeving
10
had gezien dat er per abuis in de regels 1,675% in plaats van 1,657% was opgenomen; dit is later gerepareerd met aanvullende regelgeving. In 2013 werd helaas ook de driemaands middeling van de rekenrente voortgezet. Mogelijk was hiervan bij invoering de bedoeling om al te grote schokken door renteschommeling op te vangen. Maar ons fonds had bij de invoering het renterisico al in grote mate afgedekt, waardoor zowel bezittingen als verplichtingen in dezelfde richting schommelden met een stabiele dekkingsgraad. Door de invoering van de rentemiddeling gingen deze grootheden door faseverschil ongelijk bewegen, met als gevolg een de-stabilisatie van onze dekkingsgraad. Het bestuur van ons fonds is zeer ontevreden over dit opgelegde regime. Het werkte toen wel in het voordeel van fondsen met zeer weinig afdekking van het renterisico, waarvan juist het overheidsfonds ABP een goed voorbeeld was; DNB heeft met deze maatregel de indruk opgeroepen dat dit een politiek getinte en niet onafhankelijk ingevoerde maatregel was. Een voortschrijdende gemiddelde dekkingsgraad zou dit probleem hebben voorkomen. De standaard richtleeftijd voor de pensioenopbouw die fiscaal wordt ondersteund, wordt 67 jaar per 1 januari 2014. Voor lagere richtleeftijden gelden beperktere opbouwpercentages. Vooralsnog zijn de tot en met 2013 in ons fonds opgebouwde rechten niet omgezet van 65 naar 67 jaar. Het administratiesysteem van het fonds, gebaseerd op een eindloontoezegging, is niet geschikt om van daaruit de rechten op 67 jaar te berekenen. Maar het werken met twee blokken verplichtingen, één met 65 jaar en één met 67 jaar verergert de toch al zo gecompliceerde situatie. Het fonds was in zodanige financiële omstandigheden dat het volledige backservice kon toekennen. Maar omdat het gaat om tot en met 2013 verworven rechten die op 65 jaar uitkeren, moest bij de berekening een aftopping plaatsvinden op een opbouwpercentage van 1,63%. De rapportageverplichtingen van ons pensioenfonds aan DNB en AFM worden steeds verder uitgebreid, tot een niveau en met details waarvan het bestuur zich op onderdelen afvraagt wat dit bijdraagt aan de pensioensector. Dat het weer extra werk en dus extra kosten met zich meebrengt die nergens te verhalen zijn, is in elk geval wel duidelijk. Direct na afloop van het verslagjaar moesten aan de AFM uitgebreide gegevens, op persoon herkenbaar, worden ingestuurd met een onbehoorlijk korte reactietermijn, aan een algemeen email adres (
[email protected]), hetgeen ons niet gerust stelde op het gebied van privacy bescherming. Daarnaast plaatsten wij ernstige kanttekeningen bij de methodologische aanpak van dit onderzoek. DNB zal dit jaar ook nog een onderzoek houden naar de mogelijkheden van belangenverstrengelingen, met zeer uitgebreide rapportages, in te leveren kort na de zeer veeleisende jaarrapportages, maar uiterlijk midden in de vakantieperiode, op 25 juli 2014. Ook is met ingang van 2014 de kwartaalrapportage aan DNB verder uitgebreid met6 informatie waarvan het bestuur zich afvraagt wat daarvan, naast verdere administratieve extra kosten, de toegevoegde waarde is. Ook meent DNB dat ons fonds, omdat het een klein fonds is, uitgebreid moet beschrijven waarom het denkt toch toekomstbestendig te zijn; die rapportage valt samen met de uitermate uitgebreide jaarrapportage aan DNB. Als rechtsgrond voor deze actie van DNB voert de Staatssecretaris aan artikel 149 van de Pensioenwet, maar dit valt daar naar onze mening niet uit af te leiden. De indruk dringt zich steeds meer aan ons op dat DNB en de regelgeving een bedreiging vormen voor het voortbestaan van kleinere pensioenfondsen. De afdracht aan DNB is in 2013 verdrievoudigd; kostenbeheersing en kostentransparantie naar de betalende pensioenfondsen hebben daar kennelijk lagere prioriteit. Het begeleiden van deelnemers, met name in de aanloop naar hun einde loopbaan, vergt steeds meer werk voor het pensioenbureau. Er is een samenloop van de verschuivende AOW leeftijd, de te 11
verwachten omzetting van de richtleeftijd van 65 naar 67 jaar, de opgebouwde saldi levensloopsparen en de vaak uit het verleden stammende flexioenrechten, de omzetting van de richtleeftijd tijdens het opnemen van flexioen of levensloop maar nog vóór de ingang van het ouderdomspensioen. Ook moet het naar rato geldende recht op voortgezette pensioenopbouw tijdens flexioenopname worden vastgesteld, omdat het flexioenrecht is achtergebleven bij de inkomensontwikkeling. Dit alles vergt bij elke pensionering veel rekenwerk en veel communicatie met de deelnemer. Soms is meer dan een volle werkdag gemoeid met de afhandeling slechts één geval waarin bovenstaande factoren en afweging van varianten in de onderlinge bestanddelen, een rol spelen. De rekenrente is in de loop van 2013 licht gestegen. Dat doet de verplichtingen van pensioenfondsen dalen. Direct na december 2013 begon de rentestand overigens weer te dalen, waardoor de verplichtingen weer stegen. Onderstaand is dit grafisch weergegeven. Nadat het bestuur aanvankelijk vanaf september 2013 de afdekking van dit renterisico wilde verminderen, is dit uitgesteld. Het bestuur had verwacht dat bij een licht economisch herstel de inflatie zou aantrekken; bovendien zouden geldstromen voor beleggingen weer meer naar de aandelenbeleggingen kunnen gaan. Een lage inflatie en inflatieverwachting bevorderen ook een lagere rentestand, omdat er minder vergoeding voor inflatie zal worden gevraagd. De aangehouden hoge mate van afdekking van het renterisico zorgde ervoor dat het fonds niet erg werd geraakt door deze rentedaling in de eerste maanden van 2014; ook de iets aantrekkende aandelenkoersen hadden een positieve invloed. 4,000 3,500 3,000 2,500 2,000 1,500 1,000 0,500 0,000 1 3 5 7 9 11131517192123252729313335373941434547495153555759 Rentetermijnstructuur DNB , verticale as: rentepercentage, horizontaal looptijd in jaren groen =31-12-2013 donkerblauw = 31-12-2012 lichtblauw = 30 april 2014
Herstelplan Het in 2009 bij de toezichthouder DNB (De Nederlandsche Bank) ingediende korte termijn- en lange termijn herstelplan met ingangsdatum 1 januari 2009, bevatte een herstelschema waarvan hieronder de hoofdlijnen zijn vermeld. Bij het opstellen van dit schema moest rekening worden gehouden met een aantal voorgeschreven parameters, zoals 2% inflatie en 3% algemene loonstijging en aannamen 12
over verwacht rendement binnen redelijke grenzen. Het plan bleek niet veel meer dan een los van de werkelijkheid staande theoretische vingeroefening, de praktijk heeft er geheel anders uitgezien. Bij een korte termijn herstelplan wordt er van uitgegaan dat een pensioenfonds binnen vijf jaar de minimum vereiste dekkingsgraad bereikt. Nadat de dekkingsgraad van een fonds drie kwartaaleinden boven dit minimum is geweest, is het korte termijn herstelplan ten einde. Ook indien het korte termijn herstelplan is beëindigd, blijft het lange termijn herstelplan van kracht, totdat de dekkingsgraad van het fonds meer dan drie kwartaaleinden boven het vereiste niveau is gebleven. Ons fonds is per 31 maart 2014 gedurende drie kwartaaleinden ruim boven de vereiste dekkingsgraad gebleven en daarmee is automatisch ook het lange termijn herstelplan beëindigd. Onderstaand hebben wij weergegeven het per ultimo 2013 bijgestelde herstelschema zoals dat bij De Nederlandsche Bank (DNB) is ingediend. De werkelijkheid blijkt zich telkens weer totaal afwijkend van de prognosemodellen te ontwikkelen. Door de personeelsinkrimping zullen de kosten van backservice van actieve deelnemers halveren, waardoor de dekkingsgraad volgens het rekenmodel iets meer zou oplopen.
Jaar
dekkingsgraad begin dekkingsgraad einde van het jaar van het jaar
2011 2012 2013 2014 2015 (prognose)
108,4% 103,2% 107,6% 117,6% 122,4%
103,2% 107,6% 117,6% 122,4% (prognose) 126,6%
Dekkingsgraad volgens volgens herstelschema d.d. 1-1-2009 Begin v.h. jaar Eind van het jaar 107,6% 109,5% 109,5% 111,0% 112,3% 113,5% 113,5% 114,6% 114,6% 115,6%
Ontwikkeling van omvang en draagvlak van het pensioenfonds. Ons fonds is een zeer “rijp” fonds; er zijn ongeveer twaalf maal meer ex- deelnemers dan actieve deelnemers. Dat betekent dat het bestuur, dat vooral afkomstig is uit de betrekkelijk kleine kring van actieve deelnemers, een zeer grote verantwoordelijkheid draagt voor het veiligstellen van de pensioenen van de veel grotere kring van ex-deelnemers en gepensioneerden. Deze gepensioneerden hebben hun loopbaan vaak doorgebracht bij andere ondernemingen dan de huidige twee die bij het fonds zijn aangesloten. De ontvangen premies hebben met circa 0,7 procent van de totale verplichting, vrijwel geen invloed op de positie van het fonds. De premiehoogte kan dus geen sturingsmiddel zijn. Het duidt ook op een slechts zeer geringe groei van het fonds door pensioenopbouw. Na de sluiting van de productie van Koppers te Uithoorn, halveert deze geringe premiestroom nog tot ca. 0,35% van de verplichtingen. Daarentegen betaalt het fonds jaarlijks ruim 5% van de verplichting uit als pensioenuitkeringen. De aangroei van pensioenrechten van de actieve deelnemers is daardoor duidelijk véél kleiner dan de afname door uitbetaling. De waarde van de verplichtingen neemt daarnaast nog wel in geringe mate toe door “oprenten”. Per saldo neemt de omvang van de verplichtingen de komende jaren met circa 3% per jaar af (uiteraard afgezien van veranderingen door rentewijziging). De komende tien jaren zijn deze effecten nog betrekkelijk beperkt. Op de langere termijn moet rekening worden gehouden met een toenemende noodzaak om over te gaan tot omvangrijke of volledige overbrenging van de pensioenverplichtingen naar een verzekeringsmaatschappij of aansluiting bij een ander pensioenfonds of Algemeen pensioenfonds. Een dergelijke operatie kan beter plaatsvinden op een moment waarop de financiële positie van het fonds is verbeterd, opdat ook toekomstige indexaties zoveel mogelijk kunnen worden ingekocht. Op dit moment lijkt volledige verzekering niet mogelijk 13
zonder dat zicht op indexatiemogelijkheden vrijwel geheel verloren gaat. Voorzover verzekeraars nog toekomstige inflatie inkopen, doen ze dat niet meer onbeperkt maar slechts voor een beperkte periode van meestal vijf jaar. Verzekeringsmaatschappijen lijken momenteel ook zeer afhoudend met het overnemen van verplichtingen en in hun contracten is het toekennen van indexatie zeer onwaarschijnlijk. Het bestuur zal bij een eventuele verbetering van de positie van het fonds in de komende jaren alert moeten gaan zijn op mogelijkheden om de rechten inclusief een zo goed mogelijke indexatie onder te brengen. Er is de komende tien jaren nog een bescheiden jaarlijkse afname in het niveau van pensioenbetalingen. Na 2025 is een verdere versnelling daarin te verwachten. Een en ander uiteraard “ceteris paribus”, dus ook zonder afkoop en zonder instroom van nieuwe deelnemers. 8000000 7000000 6000000 5000000 4000000 3000000 2000000 1000000 0 1 4 7 10 13 16 19 22 25 28 31 34 37 40 43 46 49 52 55 58 61 64 67 70 73 76 79 82 85 88 Prognose uitkeringen, tijdschaal 93 jaar, stand ultimo 2012
In 2013 is voortgegaan met het aanbieden van vrijwillige afkoop voor kleine pensioenen van exwerknemers (slapers), maar de omvang daarvan is veel geringer dan in de voorgaande jaren. Daarnaast werden kleine pensioenen op de ingangsdatum afgekocht. Inmiddels is duidelijk dat door het verschuiven van de AOW ingangsdatum, een afkoop bij pensioeningang op 65 jarige leeftijd gevolgen kan hebben voor de partnertoeslag in de AOW en voor een eventuele Anw uitkering die inmiddels ook kan doorlopen na 65 jaar tot aan de ingang van de AOW uitkering. Het fonds wacht af welke oplossingen de overheid voor dit probleem aangeeft. In de afgelopen jaren zijn ruim 70 verzoeken tot vrijwillige afkopen niet door de betrokken ex deelnemers aanvaard. Soms hield dit verband met het beleid in hun gemeente om met het afkoopbedrag de bijstandsuitkering te korten. De resultaten van een paar jaar uitvoeren van afkopen zijn met name zichtbaar in de ontwikkeling van de aantallen slapers (zie kerncijfers) . Bij de betreffende aanbiedingsbrief voor vrijwillige afkoop wordt nadrukkelijk vermeld dat betrokkenen mogelijk beter niet met afkoop akkoord kunnen gaan, indien de uitbetaling leidt tot vermindering van een eventuele uitkering. Gemeenten blijken hier onvoorspelbaar en verschillend mee om te gaan.
Pensioentoezegging De regeling was ook in 2013 ongewijzigd voortgezet als een middelloonregeling met een voorwaardelijke indexatie als ware het een eindloonregeling, met een lage franchise (in 2013: EUR 13.332,-), een opbouwpercentage van 1,75% per jaar voor de pensioengrondslag tot een grootte van twee maal de franchise; daarboven is het opbouwpercentage 1,5%. 14
Het nabestaandenpensioen bedraagt 70% van het bereikbare ouderdomspensioen; er wordt voor gereserveerd. Tot 2009 was de regeling een onvoorwaardelijke eindloonregeling en was de toekenning van de verhogingen van het in vorige jaren opgebouwde pensioen (zogenaamde “backservice”) gebaseerd op het laatst geldende pensioensalaris. Met ingangsdatum 1 januari 2009 is besloten het bestuur de mogelijkheid te geven om te besluiten per eerstvolgende 1 januari (dus als eerste mogelijkheid 1 januari 2010) de backservice niet of slechts gedeeltelijk toe te kennen, afhankelijk van de middelen van het fonds. Daarmee is formeel beschouwd de regeling volgens de definities van de Pensioenwet een middelloonregeling, zij het met een bijzondere vorm van indexatie: de pensioenverhogingen worden niet vastgesteld op basis van de maatstaf van prijsstijging of algemene loonstijging, maar op basis van wat een eindloonregeling aan verhoging zou hebben toegekend op basis van de grondslagstijging. Indien bij een toereikende dekkingsgraad toch volledige backservice kan worden gegeven, is de regeling fiscaal gezien wel weer een eindloonregeling. Voor de deelnemers die zijn geboren vóór 1950 en die per 31 december 2005 al in dienst waren, werd de prepensioenregeling (“Flexioen”) voortgezet. Onder deze regeling vielen in 2013 nog slechts twee werknemers. De groep deelnemers die geboren is voor 1950 bereikte uiterlijk in 2011 de 62 jarige leeftijd. Enkelen van hen hebben de flexioeningang uitgesteld. Tot de pensioenregeling behoort ook een verzekering van het Anw-hiaat. De premie daarvoor wordt geheel door de deelnemer betaald; deelname is verplicht. In 2013 hebben zich geen gevallen van overlijden van actieve deelnemers voorgedaan.
Indexatie a. Verhoging voor actieve deelnemers Vanaf 1 januari 2009 geldt dat in de toen aangepaste pensioenregeling de opgebouwde rechten voorwaardelijk kunnen worden verhoogd, met als maatstaf de backservice als ware het een eindloonregeling. Er wordt geen reserve voor aangehouden en er wordt geen premie voor betaald. Aan deelnemers wordt duidelijk gemaakt dat eerdere backservicetoekenning geen recht geeft op toekenning in de toekomst. Afhankelijk van de middelen van het fonds wordt in december op basis van de dan bekende gegevens door het bestuur besloten of en in hoeverre er voldoende middelen zijn om deze backservice per eerstvolgende januari toe te passen. De met deze toekenning gemoeide lasten worden in het jaar genomen waarin ook het besluit wordt genomen. In de vergadering van december 2010 had het bestuur op basis van de financiële positie van het fonds besloten per 1 januari 2011 de backservice die is gerelateerd aan de stijging van het pensioengevend salaris in het achterliggende jaar, voor de actieve deelnemers voor 20 procent toe te kennen. Administratief is dit verwerkt als aftrekpost op een (fictieve) volledige eindloon toezegging, evenals de vermindering met 50% van de backservice een jaar eerder. In de vergadering van het bestuur in december 2011 is besloten dat op grond van de toen bekende gegevens over de dekkingsgraad (november) deze backservice per 1 januari 2012 niet kon worden toegekend. Op grond van de dekkingsgraad heeft het bestuur in haar vergadering in december 2012 besloten per 1 januari 2013 de backservice voor 49% toe te kennen, ofwel een korting van 51% toe te passen. De gecumuleerde kortingen in de backservice worden in de pensioenadministratie vastgelegd. In haar vergadering van december 2013 heeft het bestuur besloten om de backservice volledig toe te kennen, evenwel om fiscale reden met een beperking tot een opbouwpercentage van 1,63%. b. Indexaties niet actieve deelnemers De ingegane pensioenen worden, indien het bestuur de financiële positie van het fonds daarvoor toereikend acht, per eerstvolgende 1 januari verhoogd met de prijsstijging (CBS: gezinsconsumptie met verlaagde weging) over de meetperiode oktober-oktober. Over de periode oktober 2009 – 15
oktober 2010 bedroeg deze stijging 1,4%. Over de periode oktober 2011 – oktober 2012 bedroeg deze stijging 2,0%. Op grond van de gehanteerde maatstaf -zijnde de positie van de dekkingsgraad tussen minimum vereiste en 100% reële dekkingsgraad- en de vooruitzichten van de ontwikkeling daarin, werden ingegane pensioenen en de slaperrechten per 1 januari 2013 met 0,39% aangepast; dit was per 1-1-2012: 0%; per 1-1-2010: 0,1%; per 1-1-2009: 0%; per 1-1-2008: 1,5%;per 1-1-2007: 1,2%. De stijging van de CBS prijsindex gezinsconsumptie met verlaagde weging over de periode oktober 2012-2013 bedroeg 0,9%; dat leidde tot een toekenning van 0,55% indexatie. Een en ander geldt tevens voor premievrije flexioenrechten en rechten van de invalide deelnemers. De eventuele lasten van de indexatie worden administratief toegerekend aan het jaar waarin tot de betreffende indexatie wordt besloten. In de achterliggende zestien jaar is 78,2% van de ambitie gerealiseerd.
Ontwikkeling van beleggingen en verplichtingen Voor de positie van het fonds zijn twee zaken vooral belangrijk: Rente: Enerzijds de resultaten van onze beleggingen en de stand van de rekenrente waarmee het fonds de pensioenverplichtingen moet berekenen. Immers, bij een lagere rente zijn de verplichtingen hoger, omdat rekening moet worden gehouden met een lagere aangroei door lager rendement. Bij een hogere rente werkt dat andersom en daalt de verplichting. Rendement: Anderzijds de beleggingsresultaten. Meestal bewegen met wat fase verschil de beide zaken in dezelfde richting: bij laagconjunctuur dalen doorgaans de beleggingswaarden en is er ook sprake van lage rente met als gevolg stijgende verplichtingen. Bij hoogconjunctuur is het andersom: de beleggingswaarde stijgt en de rente wordt ook hoger met als gevolg dalende verplichtingen; dit maakt een pensioenfonds uitermate conjunctuurgevoelig. Onderstaand gaan we verder in op deze twee zaken. Ontwikkelingen in de rente Het jaar 2013 was een jaar met voortdurende economische onrust en malaise. Het was, kijkend naar het verloop van de rentestand, een niet ongunstig jaar. De problemen met de bijna niet meer financierbare overheidstekorten van de Zuid Europese staten, met name van Griekenland, Spanje en Portugal en in iets mindere mate Italië, leidden ook nog in 2013 net als in voorgaande jaren, tot een vlucht naar “veilige” overheden in het Eurogebied, waaronder ons land. Marktpartijen waren ten behoeve van die veiligheid bereid met zeer lage of zelfs negatieve rentevergoedingen genoegen te nemen. Zolang de angst bij beleggers speelt, zullen de staatsobligaties in de “veilige” landen gering renderen en zal de rekenrente voor pensioenfondsen laag blijven; daarmee blijven de verplichtingen hoog en staat de dekkingsgraad onder druk.
Beleid voor afdekken van het renterisico Op basis van marktrente
Naarmate de looptijd van een verplichting langer is, is de gevoeligheid voor verandering van rekenrente groter. Hoe langer de looptijd, des te belangrijker is het afdekken van het risico van dalende rente. Het fonds dekt het renterisico voornamelijk af door beleggingen in het Robeco LDI 40 fonds, voorts is er een portefeuille van obligaties met een normale kortere looptijd. Binnen dit LDI fonds met gemiddelde looptijd 40 jaar, wordt uitgegaan van een verdeling van looptijden die is gebaseerd op de gemiddelde looptijdenverdeling van de verplichtingen van enkele pensioenfondsen. 16
Ons fonds heeft een gemiddeld ouder deelnemersbestand (als indicatie: per 31 december 2011 voor de verplichtingen een gemiddelde duration van 13 à 14 mede afhankelijk van het renteniveau). In totaliteit wilde het fonds in 2013 het renterisico voor 75% afdekken. De High Yield obligatieportefeuille Pimco met korte looptijden laten we voor de afdekking van het renterisico buiten beschouwing, omdat de koers daarvan een minder directe relatie met marktrente heeft.
Op basis van gemengde systematiek De hierboven genoemde afdekkingspercentages zijn gebaseerd op een waardering van de verplichtingen tegen marktrente. Sinds eind september 2012 wordt de door DNB gepubliceerde rekenrente voor pensioenfondsen deels bepaald op basis van marktrente en deels voor looptijden boven 20 jaar, door een mix van marktrente en de UFR curve met een vast eindpunt van 4,2%. Daardoor worden de bewegingen van de verplichtingen door renteveranderingen, meer gedempt. De rentegevoeligheid van de verplichtingen afgeleid van deze rentecurve is dus iets lager. Daardoor werd het percentage afdekking van het renterisico op deze maatstaf hoger en steeg voor ons fonds per ultimo 2012 van circa 79% naar circa 89%. Dit is bij de overgang van het Robeco LDI-20 fonds naar het Robeco LDI-40 fonds weer teruggebracht naar 75% op marktrente. Door zowel de driemaands middeling als door de vermenging met de UFR curve wordt de maandelijkse beweging van de te gebruiken rentecurve sterk gedempt. Daarentegen zijn de beleggingen in het 40LDi fonds per dag sterk in beweging. Dat leidt tot toegenomen grilligheid en fluctuaties in de dekkingsgraad. Wat door DNB mogelijk werd beoogd, een vermindering van de up’s en downs in de dekkingsgraad, werkt omgekeerd want het vergroot juist de schommelingen. Voor de vaststelling van de mate van afdekking renterisico, als onderdeel van het vaststellen van de buffervereiste, wordt door DNB nog weer wél de actuele marktrente voorgeschreven. Dat is weer een extra complicatie in het bewaken en sturen van de afdekking renterisico. Onderstaand de te hanteren rentetermijnstructuur voor drie meetmomenten. Onderstaande grafiek laat de voortgaande rentedaling zien. De grafiek flatteert de werkelijke rentebeweging, omdat DNB de rentecurve is gaan berekenen op basis van 3-maands gemiddelden en nu ook nog voor langere looptijden mengt met de UFR curve met vast eindpunt op 4,2%. De curve van mei 2008 was het hoogste punt van de rentecurve en gelukkig tevens het moment waarop het fonds de investering in het Robeco LDI 20 fonds deed voor een bedrag van EUR 33,9 mln. Achteraf gezien bleek dat de perfecte timing te zijn; het fonds verdubbelde in waarde door de rentedalingen en ving daarmee in hoge mate de stijging van de verplichtingen op. In de hierna volgende grafiek is de rentecurve weergegeven van 31 mei 2008 (blauw) , 31 december 2012 (rood) en 31 december 2013 (groen). Op de horizontale as de looptijd in jaren, op de verticale as het rentepercentage. Opvallend is het enorme verschil in de structuur van de rentecurve. In mei 2008 was de rente over alle looptijden vrijwel gelijk, da laatste jaren is de curve steiler en in de kortere looptijden is de rente het meest dramatisch gedaald. Bedenk daarbij dat ons pensioenfonds een gemiddeld relatief oud deelnemersbestand heeft met navenant kortere looptijden.
17
6,000 5,000 4,000 3,000 2,000 1,000 0,000 1 3 5 7 9 11131517192123252729313335373941434547495153555759
Rendement: Ontwikkelingen in beleggingen De koersen op de aandelenbeurs lieten een stijgend verloop zien. Het was voor aandelen een zeer goed jaar, met in de Robeco aandelenportefeuille een bruto rendement van 24,78% (tegen benchmark 22,76%). De obligatieportefeuille bij Robeco liet een licht negatief rendement zien, met name door de beleggingen in het 40 LDI fonds met zeer hoge rentegevoeligheid; daar staat tegenover dat ook de verplichtingen door de rentestijging met ruim EUR 3 mln. daalden. Het bestuur ontvangt per kwartaal van het pensioenbureau een uitgebreide toelichting op de stand van de beleggingen.
Op de beleggingen is in 2013 een netto rendement behaald van circa 7,8%. Het rendementspercentage heeft, als het gaat om pensioenbeleggingen, veel aan betekenis verloren; dat komt doordat een aanzienlijk deel van de beleggingen een zeer hoge rentegevoeligheid heeft, met het oog op afdekken van het renterisico van de verplichtingen. Daardoor kan in theorie, bij een eventuele rentestijging, een negatief rendement gepaard gaan met een stijging van de dekkingsgraad. Bij een rentedaling zal hierdoor een hoog rendement mogelijk zijn, maar dat kan gepaard gaan met een verslechtering van de dekkingsgraad. De beleggingsverhoudingen weken ook in 2013 in behoudende zin af van het oorspronkelijk in 2008 vastgelegde strategisch beleggingsbeleid. Zie ook onderstaande tabel met de stand per 31 december 2013. Soort Vastrentende Waarden: Staatsobligaties (Robeco) Bedrijfsobligaties (Robeco) High Yield obligaties (Pimco) Totaal vastrentend
bedrag EUR 29.631 49.808 8.974 88.413 18
Aandelen Onroerend goed Liquiditeit Overige , w.o. waarde herverzekering
49.201 9.269 379 550
Van de vastrentende waarden bij Robeco is EUR 25.434 ondergebracht in het hoog- rentegevoelige Robeco LDI40 fonds; de overige obligaties ad EUR 54.004k zijn ondergebracht in het Robeco All Strategy Euro Bonds fonds. Vienna mandaat Robeco Ruim 85 procent van de beleggingen is ondergebracht bij Robeco, opgericht in Rotterdam in 1929. Robeco was sinds 2001 een volledige dochter van Rabobank en is in maart 2013 overgegaan naar het Japanse Orix. Robeco werd in 1929 opgericht. Het bedrijf heeft het hoofdkantoor in Rotterdam en beschikt per februari 2013 over een wereldwijd beheerd vermogen van circa 190 miljard euro. In De normportefeuille en de feitelijke verdeling per december 2012 voor het Robeco-Vienna-mandaat zien er uit als volgt:
aandelen obligaties liquiditeiten/overig
Norm 34,5% 65,5% 0,0%
minimum 24,5% 55,5% -/-2,5%
maximum 44,5% 75,5% 5,0%
stand 31-12-2013 38% 61% 1%
Normaliter wordt de verdeling tweemaal per jaar, indien nodig, teruggebracht tot binnen de normportefeuille. De bandbreedtes zijn opgenomen om afwijkingen als gevolg van marktbewegingen te kunnen absorberen.
Als benchmark voor de aandelen is gekozen voor - 28,8% MSCI World Total return Index (hedged naar EUR) plus - 5,7% Russel 3000 value (hedged naar EUR) Benchmark LDI 20 obligaties is - 49,6% Barclays Bellwether Swap 24m, 60m,120m,360m,480m +1m euribor - 15,9% Barclays Euro Aggregate Index Naast de aandelenportefeuille portefeuille wordt de onderliggende exposure in vreemde valuta door Robeco bij benadering volledig gehedged naar de euro, waarbij 100% afdekking wordt nagestreefd en benaderd. Het fonds besteedt de samenstelling van de beleggingsportefeuille niet uit. Wel worden bij alle beslissingen externe deskundigen geraadpleegd. Er wordt rechtstreeks deelgenomen in beleggingsfondsen zonder tussenkomst van andere instanties. Het bruto rendement over 2013 van de Robeco portefeuille was 8,44%, waarmee met 1,23% de benchmark van ruim werd “verslagen”. Het bestuur spreekt daarover haar waardering uit op deze plaats. Robeco: Aandelen De aandelenportefeuille van het fonds maakt deel uit van het totale beleggingsmandaat “Vienna” bij Robeco. De deelname bestaat uit twee onderdelen en betreft voornamelijk Robeco Institutioneel Wereldwijd Aandelen Fonds, ter grootte van EUR 39,4 miljoen, met daarnaast aandelen US Premium 19
equity ter waarde van EUR 9,7 miljoen. Het wereldwijd fonds belegt met een brede spreiding over wereldregio’s en sectoren. Per 31 december 2013 waren de belangrijkste sectoren waarin het fonds belegt als volgt: Financials: 20,1%; IT-sector: 13,0%; consumentenproducten 12,3%; energiesector: 9,9% en “consumer staples”3:11,3%. Het fonds kende over 2013 een rendement van ongeveer 21,79%, dat is met 0,07%-punt net boven de benchmark. Daarnaast is er bij Robeco ook een pakket aandelen “US premium equity” ter grootte van EUR 9,7 mln. Dit fonds kent een strenge selectie op onder meer lange-termijn bedrijfsfundamenten en risicomijdend karakter. Dit fonds behaalde een jaarrendement van 38,9%, dat was 6,75% boven de voor deze aandelen geldende benchmark. Robeco: Obligaties Obligatiefonds met hoge rentegevoeligheid De bij Robeco ondergebrachte obligatie portefeuille bestaat voor een deel (EUR. 25,4 mln.) uit participaties in het Robeco Inst. Liability Driven Euro Full Disc. 40 fund. Dit fonds bestaat uit dezelfde beleggingen als het Robeco All Strategy Fonds, maar met financiële instrumenten wordt door Robeco looptijd van 40 jaar ingesteld met een kleine marge daaromheen. De investering van het pensioenfonds in dit fonds is bedoeld om het risico van een stijgende pensioenverplichting door daling van de rekenrente voor driekwart gedeelte op te vangen. De deelname in het fonds is onmiddellijk te liquideren. Binnen de marges van het fonds voert Robeco een actief duration beleid. Aan het einde van het jaar 2013 had Robeco de duration laten teruglopen tot 39,3 jaar. De afdekking van ons renterisico is in onderstaande tabel weergegeven. De bedragen betreffen per eind 2013 de mutatie per 0,01% (DV01) wijziging.
Onderstaand is dit grafisch weergegeven:
3
Consumer staples zijn consumentenbestedingen die in hoge mate onafhankelijk zijn van de conjunctuur, zoals voedsel, tabak en huishoudelijke produkten
20
Obligaties met “normale” rentegevoeligheid De niet hoog-rentegevoelige obligatieportefeuille met een looptijd van 3 – 5 jaar in het Robeco All Strategy fonds binnen het Robeco- Vienna mandaat bedraagt (31-12-2013) EUR 54,00 mln. begin 2013 werd de afdekking van het renterisico ondergebracht bij het LDI40 fonds van Robeco; bij die gelegenheid heeft het bestuur Robeco verzocht een zodanige verhouding tussen hoog rentegevoelige en “gewone” obligaties te kiezen, dat de afdekking van het renterisico op basis van marktrente (zonder UFR en zonder 3-maands gemiddelde rente voor verplichtingen) wordt teruggebracht naar 75%. Op basis van de UFR-curve met een vast eindpunt is de volatiliteit van de verplichtingen gedempt en is de afdekking van het renterisico uiteraard enkele procenten hoger. Na het verslagjaar is de marktrente begin 2014 voor met name de staatsleningen met AAA rating scherp teruggelopen. Daarmee is ook de rekenrente voor vaststelling van de pensioenverplichtingen verder gedaald. Nadat het bestuur in het derde kwartaal de indruk kreeg dat de rekenrente mogelijk zou gaan stijgen, bleek dit niet het geval en daarom is de afdekking van het renterisico in de eerste maanden van 2014 gehandhaafd. High Yield obligaties Een high yield obligatieportefeuille is ondergebracht bij Pimco, een zelfstandig opererende dochteronderneming van de Allianz Group, een zeer grote, van oorsprong Duitse verzekeringsmaatschappij met 173.000 werknemers in 70 landen. Na een zeer goed rendement van 17,4% over 2012, heeft het fonds zich in 2013 op een goed niveau gehandhaafd en een waardestijging van 5,8% laten zien. Het Pimco High Yield Bond Fund EUR investeert tenminste twee derde van de middelen in een zeer gediversifieerde portefeuille met lagere rating dan Ba- (Moody’s) of BBB (Standard&Poor), maar tenminste Caa (Moody’s) of CCC (S&P).
Onroerend goed De beleggingen in onroerend goed vinden plaats door middel van aandeelhouderschap in Altera Vastgoed N.V. Het fonds is samen met nog 28 andere fondsen aandeelhouder. Altera Vastgoed werkt als onderling bezit van pensioenfondsen niet met vreemd vermogen, waardoor deze belegging kan worden gezien als belegging direct vastgoed; daarvoor gelden andere, lagere buffervereisten dan voor beleggingen indirect vastgoed, namelijk in aandelen van vastgoedbedrijven. De kosten van 21
Altera omvatten personeel-, kantoor, advies-, research- en taxatiekosten en bedragen 0,32% van het beheerd vermogen. Volgens de meest recente meting van INREV (European Association for Investors in Non-listed Real Estate Vehicles) bedragen de gemiddelde managementkosten van “core” vastgoedfondsen 0,76% van het beheerd vermogen. De beleggingsdoelstelling van Altera Vastgoed N.V. is outperformance van het 5-jaars gemiddelde IPD/ROZ-totaalrendement per sector. Het jaar 2013 was, net als 2012, zeker geen goed jaar voor deze onroerend goed belegging, doordat uitsluitend op de slechte Nederlandse vastgoedmarkt wordt gewerkt. De bezettingsgraad van onroerend goed in Nederland staat, met name in de kantoren sector, onder druk wegens de slechtere economische omstandigheden. De waardedaling van kantoren in 2013 was wel veel minder dramatisch dan in 2012. De bezettingsgraad verschilt per soort onroerend goed. De waardering van beleggingen geschiedt tegen reële waarde, zijnde de marktwaarde onder aftrek van verkoopkosten. De taxaties vinden plaats volgens de richtlijnen van IPD/ROZ. De taxateurs hanteren de methode van discounted cashflow (DCF) en het bruto aanvangsrendement (BAR/NAR). Geactiveerde huurkortingen worden in aftrek gebracht op de marktwaarde en als afzonderlijke post gepresenteerd. Door te beleggen in aandelen Altera Vastgoed N.V. heeft het bestuur van het fonds impliciet ook gekozen voor deze waarderingsmethode. De taxaties geschieden meerdere malen per jaar en met periodieke wisseling van externe taxateurs. Altera Vastgoed is aangesloten bij de IVBN (Vereniging van Beleggers in Vastgoed, Nederland); leden dienen te voldoen aan een ethische code en volgen de model gedragscode. Het rendement in alle sectoren viel tegen ten opzichte van de verwachtingen, behalve bij de bedrijfsruimten. Het gemiddelde rendement van onze deelname in Altera Vastgoed N.V. bedroeg negatief 0,35%. Overzicht rendement onroerend goed per sector Soort
bezettingsgraad Per eind 2013
Woningen Winkels Kantoren Bedrijfsruimten
94% 96% 74% 90%
totaalrendement 2013 - 1,4% 1,3% - 4,1% 3,8%
begroot rendement 2013 0,4% 1,9% -1,5% 1,4%
rendement 2012 0,5% 2,7% -11,0% 0,2%
High Yield obligaties Het Pimco High Yield Bond Fund EUR investeert tenminste twee derde van de middelen in een zeer gediversifieerde portefeuille met lagere rating dan Ba- (Moody’s) of BBB (Standard&Poor), maar tenminste Caa (Moody’s) of CCC (S&P). Alle interest opbrengsten worden binnen het fonds herbelegd. Over 2013 bedroeg de netto waardetoename in het fonds 5,8%. De beleggingskosten binnen het fonds bedragen 0,55%.
Verantwoord beleggen Het bestuur heeft met instemming kennis genomen van de van de aanpak van Robeco op dit punt. Robeco voert sinds 1999 een integraal beleid voor verantwoord beleggen. Factoren op gebied van milieu, maatschappij en goed ondernemingsbestuur worden integraal in de beleggingsbeslissingen meegenomen. Robeco maakt actief gebruik van zijn stemrecht tijdens aandeelhoudersvergaderingen van de bedrijven waarin wordt belegd en gaat met deze bedrijven een dialoog aan over gedrag dat 22
kan verbeteren. Robeco kan ook een uitsluitingsbeleid voeren: in bepaalde ondernemingen zal niet meer worden belegd. Robeco laat zich bij dit beleid ondersteunen door het Zwitserse SAM (begin 2013 omgedoopt in Robeco SAM), dat langdurige ervaring heeft met het beoordelen van duurzaam ondernemingsbeleid. Robeco conformeert zich aan de nationale en internationale codes op gebied van goed ondernemingsbestuur en verantwoord beleggen. Robeco publiceert op zijn website per beleggingsfonds een verantwoord-beleggenclassificatie (meer informatie op www.robeco.nl/verantwoord_beleggen ) Robeco en RobecoSAM zijn ondertekenaars van de “Principles for Responsible Investment” van de Verenigde Naties. RobecoSAM voort jaarlijks een CSA (Corporate Sustainability Assessment) uit bij 2500 grootste bedrijven ter wereld. De uitkomsten zijn mede bepalend voor het beleggingsproces. Voor Robeco bestaat Verantwoord Beleggen uit vijf aan elkaar verwante elementen: - Actieve dialoog en stemmen; - Transparantie over risico, kosten en rendementen van onze producten; - Een uitstekend aanbod van duurzame en verantwoorde producten; - Integratie van factoren op het gebied van milieu, maatschappij en ondernemingsbestuur in onze beleggingsanalyse en ons beslisproces; - De implementatie van principes op het gebied van verantwoord ondernemen in onze dagelijkse activiteiten. Robeco gebruikt internationale gedragscodes zoals de United Nations Principles for Responsible Investment om te bepalen wat verantwoord beleggen is. Altera Vastgoed N.V. voert voor vastgoed een ambitieus duurzaamheidbeleid. Voor vrijwel alle beleggingsobjecten is een energielabel vastgesteld. In het onroerend goed bestand van Altera vindt een steeds verdere verschuiving plaats naar de beste energielabels. Doel is om voor bestaande huurwoningen in 2020 het energielabel N te hebben bereikt. Altera Vastgoed heeft geparticipeerd in de totstandkoming van de IVBN- (Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed, Nederland) beleidsvisie over duurzaamheid en heeft zelf een manager duurzaamheid aangesteld. In 2013 zijn ca. 400 woningen in het totaalbezit van Altera Vastgoed verbeterd; 92% van het woningbezit is in de groep energielabel A,B of C. Ongeveer 63% van het winkelbezit heeft energielabel A of B. In de sector kantoren heeft ruim 60% energielabel A. Bij bedrijfsruimten heeft 79%energielabel A, B of C; doel is dit percentage per2016 op 100% te brengen.
Risicomanagement Mede naar aanleiding van opmerkingen van De Nederlandsche Bank is in 2010 een “Risicomonitor” uitgewerkt. Deze is in de bestuursvergadering van februari 2011 door het bestuur definitief vastgesteld en wordt nadien periodiek door het bestuur gecontroleerd en waar nodig bijgesteld. Daarbij wordt met name ook gekeken naar de niet-financiële risico’s. Voor de rubricering van de risicosoorten is aangesloten bij de systematiek “FIRM” van DNB. De kwartaalrapportage aan het bestuur over beleggingen en rentematching moet worden gezien als een aanvullend onderdeel. Bedoeling is dat dit document vier maal per jaar door het bestuur wordt herijkt. Het bestuur streeft ernaar op niet met “voldoende beheerst” aangeduide punten verbetering aan te brengen, voorzover dat in haar macht ligt. Het document is bedoeld om zoveel mogelijk volledig de risico’s te monitoren en geen zaken aan de aandacht te laten ontsnappen. Omdat de FIRM indeling wordt gebruikt, die op alle onder DNB toezicht staande instellingen van toepassing is, kunnen er voor ons fonds minder relevante zaken worden vermeld, uiteraard ter beoordeling van het bestuur. Er wordt onderscheid gemaakt naar de volgende risicocategorieën: Matching en renterisico Marktrisico 23
Kredietrisico Verzekeringstechnisch risico Omgevingsrisico Operationeel risico Uitbestedingrisico IT-risico Integriteitsrisico De indeling in deze risico categorieën volgt voor volledigheid en zorgvuldigheid die van de FIRM methode van De Nederlandsche Bank. Daardoor zijn sommige van de beschreven risico’s niet of bijna niet van toepassing op een pensioenfonds en met name ons pensioenfonds. Het is de bedoeling om per kwartaal deze monitor te updaten en binnen het bestuur van het fonds te bespreken. Vanuit het pensioenbureau zal worden gesignaleerd op welke aandachtpunten zich ontwikkelingen hebben voorgedaan en welke verbeteringen aan deze monitor moeten worden aangebracht. Signaleren is tevens een taak van de bestuursleden. Het bestuur zal telkens de impact daarvan op de risicomonitor moeten vaststellen. Een beschrijving van deze risicomonitor zal ook worden opgenomen in de ABTN (Actuariële en Bedrijfstechnische Nota). Onderstaand zijn de risicoanalyse en maatregelen weergegeven, naar de stand na einde 2013; dat is in zekere mate een momentopname. 1. Risicocategorie 1: matching en renterisico omschrijving risicocategorie Het matchingrisico vloeit voort uit de verschillen in de gevoeligheden naar marktfactoren die bestaan tussen de verplichtingen (passiva) en de beleggingen (activa) van het fonds. Dit betreft onder andere verschillen in rente- en inflatiegevoeligheid en het valutarisico van de beleggingen. Daarnaast dient er te allen tijde voldoende mogelijkheid tot het vrijmaken van liquiditeiten te zijn om de uitgaande kasstromen te voldoen. Stand van zaken: Met ingang van 3e kwartaal 2010 is er een uitgebreidere beleggingsrapportage aan het bestuur van kracht volgens vastgesteld model. Het valutarisico dat zich uitsluitend bij de belegging in aandelen voordoet, is volledig afgedekt; het renterisico is per einde 2012 voor circa 79% afgedekt, iets hoger dan het strategisch gekozen niveau. Het fonds heeft geen harde indexatieverplichtingen. Het bestuur acht de risicobeheersing momenteel voldoende
1.b. Algemeen: Het risico dat beleggingen niet zijn afgestemd op de verplichtingen Beheersmaatregel: Het fonds heeft al op grond van de in 2007/2008 verrichte ALM studie (waarin werd aanbevolen 50% van het renterisico af te dekken, eventueel 75%) in mei 2008 bij het toen geldende hoge rente niveau, geïnvesteerd in het Robeco LDI 20 fonds. De afdekking van het renterisico vindt vanaf begin 2013 plaats in het Robeco 40 LDI fonds, waarbij het afdekkingspercentage werd teruggebracht naar 75% op basis van marktrente, ofwel circa 80% op basis van de UFR gebaseerde DNB curve. Het bestuur heeft ervoor gekozen de afdekking van het risico van neerwaartse renteontwikkeling toe te passen middels een standaard beleggingsproduct van Robeco. Het bestuur beseft dat daardoor niet een perfecte looptijdenmatch plaatsvindt; het bestuur vindt dat dit opweegt tegen op fondsniveau opgezette constructies met financiële producten met te hoge kosten en te weinig begrijpelijkheid en transparantie. Bij duidelijk zichtbare opwaartse conjunctuurbeweging met 24
oplopende inflatie wil het bestuur de hoge mate van renteafdekking terugbrengen, mede in relatie tot de dan bestaande dekkingsgraad en de neerwaartse risico’s die het fonds dan kan opvangen. Van zichtbare opwaartse conjunctuur is helaas geen sprake. Stand van zaken: Het renterisico was per 31 december 2013 voor ca. 76% afgedekt. Nadere analyse heeft laten zien dat deze afdekking niet voor alle looptijden gelijk is, dat voor de langste looptijden het renterisico meer dan volledig is afgedekt, maar voor de kortere looptijden is dat minder dan de beleidsmatig beoogde 75%. Doordat Robeco in 2012, vooruitlopend op de toen naar verwachting te hanteren gewijzigde rentecurve, de veronderstelde looptijden in het LDI fonds heeft verkort, was dit probleem afgenomen. Het bestuur acht mede om die reden de beheersing van het renterisico voldoende, maar aandacht blijft vereist. 1.b.2. Valutarisico: Het fonds wil in principe alle valutarisico vermijden. De obligatie portefeuille bij Robeco is volledig een Euro portefeuille. Robeco heeft de opdracht om permanent het valutarisico op de aandelenportefeuille volledig te neutraliseren; dat is binnen een zeer smalle marge te realiseren. De vastgoed portefeuille is volledig in Nederlands vastgoed geïnvesteerd middels het aandeelhouderschap Altera Vastgoed N.V. De portefeuille High Yield Obligaties bij Pimco ondergebracht, betreft een Euro fonds. Het fonds heeft in principe geen valutarisico. Omdat 100% afdekking mogelijk niet zal lukken, wordt bij de berekening van het vereist vermogen een kleine buffer voor valutarisico (S3) aangehouden. Het bestuur acht de beheersing op dit punt momenteel voldoende 1.b.3. Liquiditeitsrisico: Het risico dat liquiditeitstekorten optreden als gevolg van het onvoldoende op elkaar afgestemd zijn van de timing en de omvang van inkomende en uitgaande kasstromen. Het bestuur heeft het pensioenbureau opdracht gegeven de liquiditeit te bewaken en met name te voorkomen dat pensioenen niet tijdig worden betaald. Alle beleggingen bij Robeco kunnen binnen enkele werkdagen worden geliquideerd. Bij Pimco zijn handtekeningenkaarten gedeponeerd en verdere formaliteiten vervuld om binnen een dag de portefeuille te kunnen liquideren. De beleggingen onroerend goed zijn minder snel te liquideren omdat Altera Vastgoed N.V. niet met vreemd vermogen werkt. Daar staat tegenover dat de portefeuille jaarlijks ca. 6% van de belegde waarde uitkeert in verband met huuropbrengsten. Het fonds in totaliteit keert jaarlijks ca. 5,5% van de verplichting uit als pensioen en in dat opzicht beschouwt het bestuur ook deze onroerend goed belegging als voldoende liquide. Per saldo is ruim 90% van de beleggingen zeer liquide, hetgeen het bestuur ruim voldoende acht. Met Robeco is een Email procedure vastgelegd voor het vrijmaken en overboeken van geld ten behoeve van pensioenbetalingen. Indien dit door menselijk falen mocht leiden tot een te late overboeking, dan is dit binnen een dag te corrigeren en vindt de pensioenbetaling een dag later plaats. Het bestuur acht de risicobeheersing op dit punt momenteel voldoende 1.b.4. Inflatierisico: Het risico dat het fonds onvoldoende in staat is om (toenemende) verplichtingen als gevolg van inflatie te financieren. De toezegging de rechten van ex- deelnemers aan te passen aan inflatie is voorwaardelijk. Er is geen sprake van een onvoorwaardelijke indexatie. Door een consistentietoets kan blijken dat het fonds ook op langere termijn de indexatieambitie niet kan waarmaken; in dat geval zal het ambitieniveau worden aangepast. Voor actieve deelnemers geldt een niet aan inflatie maar aan loonstijging gerelateerde indexatieambitie. Aan de deelnemers en gepensioneerden, ondernemingsraden en vakorganisaties is door pensioenfonds en/of aangesloten 25
werkgevers meer dan de vereiste informatie verstrekt omtrent indexatie en verhoging van aanspraken. Daarom is er geen basis voor claims op indexatie op grond van verworven (gewoonte-) recht. Het fonds investeert niet in financiële producten die bij inflatie tot een uitkering leiden, dan wel bij deflatie tot een betalingsplicht leiden. Volgens een in 2013 ontvangen consistentietoets is mogelijk de indexatie-ambitie van het fonds in onvoldoende mate te verwezenlijken. De te verwachten beperking van de indexatiemogelijkheden onder nieuwe regelgeving kan tot minder ongunstige uitkomsten leiden; ook de sterke afname van het aantal actieve deelnemers zal da backservicelasten verminderen; het bestuur bestudeert dit nog (juni 2014). Het bestuur acht de risicobeheersing op dit punt daarom momenteel niet geheel voldoende. Risicocategorie 2: Marktrisico Dit is het risico als gevolg van het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van verhandelbare financiële instrumenten binnen de beleggingsportefeuille. Daarmee wordt niet bedoeld de onder 1. matchingrisico genoemde waardeverandering als gevolg van renteschommelingen.
2.a. Prijsvolatiliteit: Dit is het risico van veranderingen in waarde van (verhandelbare instrumenten binnen) de portefeuille als gevolg van wijzigingen in marktprijzen. Beheersmaatregel: Het pensioenfonds moet financiële buffers/ voldoende dekkingsgraad hebben ter opvang van neerwaartse beweging van beleggingswaarden. Deze buffers verschillen per beleggingscategorie. Het fonds heeft daarvan: aandelen ontwikkelde markten, staatsobligaties, bedrijfsobligaties, high yield obligaties, direct vastgoed en liquide middelen. De dekkingsgraad per 31 december 2013 ligt duidelijk boven de minimaal vereiste 104,2% en ook boven de vereiste dekkingsgraad. Het fonds heeft een financieel crisisplan waarin staat welke maatregelen worden genomen in geval van sterk dalende dekkingsgraad waarbij een tijdig herstel niet meer haalbaar lijkt. Het bestuur acht de risicobeheersing op dit punt momenteel voldoende 2.b. Marktliquiditeit: Dit is het risico dat aanwezige activa onvoldoende snel dan wel niet tegen acceptabele prijzen kunnen worden omgezet in liquide middelen. Onder punt 1.b.3. is al aangegeven dat voor alle beleggingen behalve de aandelen (direct onroerend goed) in Altera Vastgoed N.V. geldt dat deze geheel liquide zijn; dit kan bovendien alleen een probleem zijn indien deze niet aan andere participanten in Altera Vastgoed N.V. kunnen worden overgedragen en het fonds besluit om niet meer in direct vastgoed te investeren; in dat geval zal dit slechts getemporiseerd kunnen worden uitgevoerd. Het gaat om circa zes procent van de beleggingen. Het bestuur acht de risicobeheersing op dit punt momenteel voldoende. 2.c. Concentratie en correlatie: Dit is het risico dat als gevolg van ontoereikende diversificatie binnen de beleggingsportefeuille een bepaalde ontwikkeling of gebeurtenis een bovengemiddeld effect heeft op de waarde van de portefeuille. De beleggingsportefeuille bevat de spreiding zoals elders in 26
dit verslag weergegeven. De portefeuille heeft een goede spreiding. Het bestuur acht de risicobeheersing op dit punt momenteel voldoende Risicocategorie 3: Kredietrisico Dit is het risico dat een tegenpartij contractuele of andere overeengekomen verplichtingen (waaronder verstrekte kredieten, leningen, vorderingen, ontvangen garanties) niet nakomt al dan niet als gevolg van het aan restricties onderhevig zijn van buitenlandse betalingen. Ook bij het aangaan van renteswaps en valutatermijncontracten en bij securities lending is sprake van tegenpartijrisico. Het risico hierbij is dat de tegenpartij in gebreke blijft bij de afrekening van het contract of bij de levering van stukken. Aangezien het fonds uitsluitend belegt in fondsen (behalve bij Altera Vastgoed: aandelen) waar sprake is van zeer grote spreiding, wordt dit risico voor ons fonds als minimaal beoordeeld. Onder FTK normen is voor het fonds geen buffer vereist voor dit type risico. Het bestuur acht de risicobeheersing op dit punt momenteel voldoende. Risicocategorie 4: Verzekeringstechnisch Risico Het fonds past de nieuwste AG prognosetafels 2012 toe met door Towers Watson berekende voor de industrie toepasselijke correctiefactoren. Nadat eerder met algemene opslagen op de overlevingstafels 2000-2005 werd gewerkt, is dit systeem nu vervangen door een integrale toepassing van de nieuwste prognosetafels, gecorrigeerd voor industrie-specifieke ervaringscijfers en historische eigen waarnemingen. Het bestuur acht de risicobeheersing op dit punt momenteel voldoende. 4.b. Arbeidsongeschiktheidsrisico: Het fonds heeft de premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid niet (her-)verzekerd. Bij een zich voordoend geval van arbeidsongeschiktheid wordt de toekomstige pensioenopbouw die betrokkene zou hebben genoten, in één keer ingekocht zonder correctie voor herstelkansen. Het bestand actieve deelnemers van ongeveer 150 is klein ten opzichte van het totale deelnemersbestand. Dit wordt nog eens gehalveerd wanneer per 1 juli het dienstverband met de werknemers van Koppers te Uithoorn is beëindigd. De dan nog actieve deelnemers werken op één productielocatie; er is een zeker (niet irreëel gebleken) risico van een uitgebreid bedrijfsongeval met invaliditeit als gevolg. Anderzijds heeft zich in de afgelopen jaren vrijwel geen blijvende arbeidsongeschiktheid voorgedaan. De intensieve begeleiding door de aangesloten ondernemingen van arbeidsongeschikten draagt ook hieraan bij. Theoretisch maximaal risico is als alle actieve deelnemers in één keer volledig invalide zouden worden; in dat (extreem onwaarschijnlijke) geval, moet voor ca. EUR 5,5 mln. aan toekomstige opbouw in één keer worden ingekocht, waarbij de dekkingsgraad met ca. 4%-punt zou terugvallen. Daarom acht het bestuur de risicobeheersing in overwegende mate voldoende. 4.c. Schade risico: Dit is het risico dat verliezen optreden als gevolg van verschillen tussen de werkelijke en de veronderstelde schade, dan wel de werkelijke en de veronderstelde ontwikkeling van de schade. Schade als hier bedoeld betreft het nog niet opgebouwde deel van het partnerpensioen van actieve deelnemers en de inkoop van een uitkering Anw-hiaat. Ook voor deze schade geldt het hierboven genoemde risico van een uitgebreid bedrijfsongeval, echter met 27
overlijden als gevolg. Bij overlijden valt het opgebouwde ouderdomspensioen en eventuele flexioenopbouw vrij. De gemiddelde leeftijd van de actieve deelnemers ligt relatief hoog (gemiddelde leeftijd ultimo 2013: ca. 54,5 jaar. Daardoor is de (gemiddeld) te verwachten vrijval aan ouderdomspensioen bij overlijden groot in verhouding tot het in te kopen nog niet verzekerde deel van het partnerpensioen. Daarnaast is er een herverzekering bij Zwitserleven N.V. waarbij het eigen risico is vervallen, met winstdelingsclausule. Er is een verplichte deelname van de actieve deelnemers aan een Anw-hiaat verzekering. Het fonds heeft een buffer voor de in te kopen uitkeringen. Na de halvering van het personeelsbestand door de sluiting per 1 juli 2014 wordt de Anw-hiaat buffer relatief tweemaal zo groot. Het bestuur acht de risicobeheersing op dit punt momenteel voldoende. Risicocategorie 5: Omgevingsrisico Dit is het risico als gevolg van buiten het pensioenfonds komende veranderingen op gebied van concurrentieverhoudingen, belanghebbenden en ondernemingsklimaat. Een belangrijke invloed is de verdere sterke terugloop van het aantal actieve deelnemers. Dat heeft geen ingrijpende invloed omdat het percentage actieve deelnemers toch al gering was. Wel halveert dan ook de opslag voor administratiekosten in de premie. Het bestuur denkt dit te kunnen opvangen door een verhoging van de excasso opslag in de verplichtingen van 3% naar 4%. Er is geleidelijke afname van het aantal gepensioneerde (ex-)deelnemers. Dit doet zich geleidelijk en betrekkelijk voorspelbaar voor, waardoor er voldoende tijd en gelegenheid is om tijdig oplossingen voor dit vraagstuk te vinden. Van niet-evenwichtige belangenbehartiging door eventuele dominantie van door sponsor benoemde bestuurders is geen sprake. Na elke bestuursvergadering wordt het vergaderproces geëvalueerd, waarbij ook dit soort zaken aan de orde kan komen. Daarnaast moet worden aangetekend dat de vertegenwoordigers van deelnemerszijde benoemd worden door de ondernemingsraad en dus geen geïsoleerde positie hebben. Vooralsnog is voortzetting van het bestaande gedempte premie systeem mogelijk . Mogelijk zal in het kader van de nieuwe regelgeving die per 2015 moet gaan gelden, aanpassing van het systeem van de gedempte premie plaatsvinden. In elk geval bevat de uitvoeringsovereenkomst een opzegtermijn van twee jaren, waardoor op dit punt geen verrassingen te verwachten zijn. Het bestuur acht de risicobeheersing op dit punt niet geheel voldoende omdat de regelgeving in de toekomst tot premiestijging kan leiden. Bij de invoering van het nieuwe financieel toetsingskader in 2015 of later moet worden ingespeeld op de dan geldende regelgeving.
Categorie 5 b afhankelijkheid Het risico dat de invloed van en ontwikkelingen bij : Aandeelhouders, andere groepsentiteiten, financiers, vakbonden, de sponsor, de polishouder (waaronder deelnemers, slapers en gepensioneerden) resulteren in: conflicterende belangen met de instelling en/of beïnvloeding van de financiële positie van de instelling. Hierbij kan worden gedacht aan wijziging van het draagvlak als gevolg van grote wijzigingen in het verzekerdenbestand (groei of krimp van de sponsor). Het fonds heeft een compliance officer, die persoonlijk met de bestuursleden heeft kennisgemaakt. Hij heeft aangegeven ook eventuele klachten van bestuursleden namens de deelnemers over bovengenoemde dominatie discreet en behoedzaam te zullen behandelen. Op 7 februari 2012 had het bestuur besloten de 28
statuten aan te passen, waardoor het bestuur een vetorecht heeft indien een bestuurskandidaat niet voldoet aan het door het bestuur opgestelde profiel. Het bestuur acht de risicobeheersing op dit punt niet geheel voldoende . Risicocategorie 6: Operationeel risico Dit is het risico samenhangend met ondoelmatige of onvoldoende doeltreffende procesinrichting, procesuitvoering dan wel productontwikkeling. Het fonds beschikt over een eigen administratiesysteem dat (met updates naar Microsoft Windows omgeving) reeds zeer vele jaren goed blijkt te functioneren en alle controles door accountant en actuaris zeer goed doorstaat. Voor het vaststellen van de premies wordt teruggevallen op een actuarieel adviesbureau. Na de pensionering van de administrateur is deze opgevolgd door twee personen, beiden werkzaam bij First Pensions te Utrecht. Door twee betrokkenen bij de administratie is het risico van uitval verminderd. Het pensioenbureau is op de locatie van de aangesloten ondernemingen gevestigd, waardoor een zeer grote toegankelijkheid en goede en persoonlijke klantenservice bestaat. Het bestuur acht de beheersing op dit punt voldoende. De pensioenbetalingen worden als bruto bedragen aangeleverd aan een grote leverancier (Logica/ADP) met goede reputatie voor bruto-/netto berekening. Beheersing is momenteel voldoende. Informatie: Dit is het risico samenhangend met de vraag hoe cruciaal juiste, tijdige en volledige informatievoorziening is voor het adequaat sturen en beheersen van de betreffende activiteit en ter ondersteuning van adequate managementbeslissingen. Maandelijks wordt (verplicht) de dekkingsgraad van het fonds vastgesteld, dus maandelijks wordt de waarde van de beleggingen en de verplichtingen vastgesteld. Het bestuur ontvangt een uitgebreide kwartaalrapportage van de beleggingen. Ook wordt een permanente risicobewaking up-to-date gehouden. Het bestuur acht de risicobeheersing op dit punt voldoende Het fonds dient (behoudens na een besluit tot premiekorting op grond van een zeer goede financiële positie van het fonds) een kostendekkende premie in rekening te brengen; indien om een reden deze niet door de aangesloten onderneming(en) wordt afgedragen, worden conform de uitvoeringsovereenkomst de toe te kennen rechten naar rato aangepast. Het bestuur acht de risicobeheersing op dit punt momenteel voldoende. Fraudegevoeligheid: Dit is het risico samenhangend met de vraag hoe gevoelig de instelling, haar producten en processen zijn voor fraude door werknemers van de instelling, samenspanning door werknemers en fraude door externen. Het fonds belegt niet zelf, maar neemt deel in gerenommeerde beleggingsfondsen (c.q. medeaandeelhouderschap Altera Vastgoed N.V.). Voor pensioenbetalingen zijn twee opdrachtgevers nodig. Binnen het pensioenbureau wordt het vier-ogen principe gehanteerd; de hier genoemde risico’s worden als zeer laag beschouwd. Het bestuur acht de risicobeheersing op dit punt voldoende. 29
Risicocategorie 7: Uitbestedingsrisico Er zijn vrijwel geen activiteiten uitbesteed; het fonds heeft een eigen administratiesysteem, in volledige eigendom inclusief de broncodes; het fonds heeft eigen IT hardware en heeft een contract voor ondersteuning door een gespecialiseerde derde partij. Er wordt dagelijks een back-up gemaakt en extern veilig gesteld. Zie ook hierna onder risicocategorie 8. Vermeld wordt hier dat de hantering van het administratiesysteem “cipier” wordt overgedragen aan First Pensions b.v., waarbij ook vanuit het pensioenbureau te Uithoorn wordt gewerkt. Het bestuur acht de risicobeheersing op dit punt voldoende. Integriteit: Dit is het risico dat de reputatie dan wel de financiële positie van de instelling wordt geschaad als gevolg van het niet integer zijn van de bedrijfsvoering van de partij waaraan werkzaamheden zijn uitbesteed. Hieronder valt het risico van het ongewenst omgaan met vertrouwelijke gegevens door de tegenpartij. Doordat het fonds in hoge mate “zelfdoener” is en zeer weinig wordt uitbesteed, is dit risico al beperkt. De partijen waarmee voor de beleggingen wordt gewerkt (voornamelijk Robeco, Pimco en Altera Vastgoed) hebben zelf zeer uitgebreide integriteitsbewaking. Ze hebben geen vertrouwelijke gegevens van het fonds. Voor de verwerking van de pensioenbetalingen wordt gebruik gemaakt van ADP, een der grootste partijen op dit gebied, die een speciale dienstverlening voor pensioenfondsen aanbiedt. Het is onvermijdelijk dat daar gegevens over pensioenuitkeringen worden verwerkt. Het bestuur acht de risicobeheersing op dit punt voldoende. Kwaliteit dienstverlening: Dit is het risico dat de door de externe partij geleverde kwaliteit van de werkzaamheden niet in overeenstemming is met het door de instelling gewenste dan wel aan belanghebbenden toegezegde kwaliteitsniveau. Het fonds gebruikt slechts op geringe schaal externe partijen. Voor het fonds belangrijke externe partijen zijn per ultimo 2013 naast First Pensions B.V. onder meer: actuarieel bureau TowersWatson, ADP, Veerhuis IT te Mijdrecht en FEKA ICT&Office te Mijdrecht en voor de financiële administratie First Pensions te Utrecht. De afhankelijkheid van het fonds van deze externe partijen is beperkt omdat deze op korte termijn vervangen kunnen worden. Het bestuur acht de risicobeheersing op dit punt voldoende. Risicocategorie 8: IT-risico Dit betreft het risico dat de bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende integer, niet continue, niet beheerst of onvoldoende beveiligd worden ondersteund door IT. Het administratiesysteem is geïnstalleerd op de computers van het pensioenbureau; deze computers zijn eigendom van het pensioenfonds. In een leveringsovereenkomst met Veerhuis IT is vastgelegd dat het fonds de volledige eigendom over het administratiesysteem “CIPIER” heeft, met inbegrip van de z.g. broncodes. Als onderdeel van het IT systeem wordt een dagelijkse back-up gemaakt. ADP verzorgt de maandelijkse betalingen uit, daartoe ontvangt ADP twee dagen vooraf exact het benodigde bedrag. Ook zorgt ADP voor het overmaken van sociale premies/ belastingen. Het bestuur acht de beheersing op dit punt voldoende. 30
Bestuursvergaderingen Het bestuur heeft in 2013 vijf maal vergaderd. In alle vergaderingen was het beleggingsbeleid aan de orde; regelmatig is de risicomonitor aangepast en opnieuw vastgesteld. Alle vergaderingen worden afgesloten met een evaluatie van de vergaderkwaliteit. Het bestuur bedankt ook op deze plaats Susan Ambagtsheer die de vergaderingen heeft gearrangeerd, genotuleerd en de actie-en besluitenlijsten heeft bijgehouden.
Susan Ambagtsheer, notuliste van het pensioenfonds
Bestuursvergadering 26 maart 2013 In deze vergadering werd besloten tot het doen verrichten van een nieuw visitatie onderzoek. Besloten werd dat de jaarcijfers over 2012 (mede) worden gebaseerd op de AG tafels 2012 met industrie-specifieke correctiefactoren zoals door Towers Watson geleverd. Besloten wordt over te stappen van het Robeco LDI20 fonds naar Robeco LDI 40 fonds. Bij die gelegenheid wordt Robeco gevraagd de verhouding gewone obligaties / hoog rentegevoelige obligaties zodanig te kiezen dat de afdekking van het renterisico op marktbasis wordt teruggebracht van ca. 79% naar ca. 75%. De bijgestelde risicomonitor wordt vastgesteld. Voorafgaand aan deze vergadering was een groepsgewijze terugkoppelingssessie van het competentie-onderzoek door Towers Watson. Deze volgde op eerdere individuele terugkoppeling. Bestuursvergadering 17 april 2014 In deze vergadering is de continuïteitsanalyse besproken. Voor actieve deelnemers leidt de leidt de analyse tot een verwacht resultaat van 78% van de indexatiedoelstelling; de kans op pensioenkorting bedraagt in het basisscenario 10% met een bescheiden omvang van de korting. De consistentietoets doorstaat het fonds niet in voldoende mate. In de eerste versie van de analyse zou het fonds vanaf een minimum dekkingsgraad van 104,2% na vijftien jaar maximaal aan 107% dekkingsgraad komen; Dat leidt tot het waarmaken van ca. 39% van de ambitie. Omdat waarschijnlijk in 2014 en 2015 de premie meer kostendekkend wordt en de mogelijkheden voor indexatie worden ingeperkt (ook voor 31
actieve deelnemers pas volledig bij 100% reële dekkingsgraad) besluit het bestuur zich nog te beraden op nadere bekendmakingen over het indexatiebeleid. De gehanteerde parameters, met name de algemene loonstijgingen, worden nog aan de praktijk getoetst; dat leidt mogelijk tot een bijstelling. Het bijgestelde beleggingsdashboard wordt besproken en vastgesteld. Het bestuur inventariseert wat te wachten staat aan wijzigingen in de regelgeving. Bestuursvergadering 20 juni 2013 In aanwezigheid van certificerend actuaris en van de accountant worden de jaarstukken vastgesteld. De rapportage van de visitatiecommissie wordt besproken. De voorgaande dag, op 19 juni waren de bevindingen al besproken met de visitatiecommissie. In grote lijnen was het oordeel positief (zie ook elders in dit jaarverslag). De mate van afdekking van het renterisico wordt besproken. Vooralsnog leidt dit niet tot een aanpassing. Bestuursvergadering 18 september 2013 In aanwezigheid van de raadgevend actuaris wordt besproken hoe om te gaan met de wettelijke beperking van opbouwpercentages in 2014. Een besluit hierover is geen aangelegenheid voor het bestuur, maar voor de werkgevers en zou ook met betrokken vakorganisaties moeten worden besproken. De risicomonitor en het dashboard beleggingen worden besproken en opnieuw vastgesteld. De ABTN wordt op een aantal punten bijgesteld, met name de samenvatting van het reglement die daarin is opgenomen. Het gaat om kleine aanpassingen, met name aan het verschuiven van de AOW leeftijd. De UPO’s zijn klaar voor verzending. De gevolgen van de Wet Versterking Pensioenfondsbestuur worden besproken. De voorkeur gaat uit naar voortzetting van een paritair bestuur. De afdekking van het renterisico zou na 30 september kunnen worden verlaagd naar 50%, maar met een duidelijke monitoring van de renteontwikkeling die dit ondersteunt. Bestuursvergadering 11 december 2013 De continuïteits analyse is bijgesteld op basis van o.a. een gemiddelde algemene loonstijging van 2,25% (over dertig jaar gemeten) in plaats van 3%. Wat opvalt, is dat door de verhouding inflatieverwachting – marktrente, 100% reële dekkingsgraad overeenkomt met 140% nominale dekkingsgraad. Het bestuur beschouwt dit ten dele als een toevallige marktomstandigheid en hanteert voor het vaststellen van indexatie vooralsnog een 100% reële dekkingsgraad overeenkomend met 125% nominale dekkingsgraad. Een mogelijke herverzekering van het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt besproken. Het is een relatief beperkt risico en na een verwachte terugloop van het personeelsbestand nog beperkter. Er wordt niet tot een wijziging besloten. De franchise voor 2014 wordt vastgesteld op EUR 13.733. De pensioenrichtleeftijd gaat per 1 januari 2014 naar 67 jaar. De tot en met 2013 opgebouwde rechten worden vooralsnog niet omgezet naar een uitkering op 67 jaar. De premie voor 2014 blijft 21%. De indexatie per 1 januari 2014 van rechten van niet actieve deelnemers bedraagt 0,55% bij een inflatie over de referentieperiode van 0,9%. De backservice voor de actieve deelnemers wordt per 1 januari 2014 volledig toegekend, zij het met een maximering om fiscale redenen op 1,63% opbouwpercentage. Het bestuur besluit geen vrijwillige voortzetting voor eigen rekening van ontslagen deelnemers toe te staan. Met name de premie-inning is een probleem. De risicomonitor en het dashboard beleggingen worden besproken en opnieuw vastgesteld. 32
Het regeringsbeleid op pensioengebied….. ..….en de betekenis voor het fonds Financieel toetsingskader In juni 2011 was tussen Kabinet en Sociale Partners overeenstemming bereikt over het zogenaamde Pensioenakkoord. Het betrof een principe overeenstemming, die nog in wetgeving moest worden ondergebracht. Voordat het zo ver was, moest nog een aantal juridische vraagstukken worden opgelost. Het akkoord gaat er van uit dat reeds opgebouwde rechten in de nieuwe systematiek kunnen worden ingepast, het zogenaamde “invaren”. Over de vraag of dit voldoende juridische basis heeft, zou in februari 2012 uitsluitsel worden gegeven, maar deze duidelijkheid er nooit gekomen. De invoering van een gewijzigd financieringsstelsel is uitgesteld tot 2015; Aanvankelijk was er een tweeledig stelsel aangekondigd, met een tweetal Financieel Toetsingskaders (FTK’s). De problemen van met name FTK-2 bleken zeer omvangrijk; vooral het systeem van jaarlagen met kortingen en verhogingen met tussentijdse in-en uittredingen, stelt bijna onmogelijke eisen aan de pensioenadministratie. Het fonds heeft de gepensioneerde deelnemers gevraagd hoe zij de twee nieuwe stelsels beoordeelden. Met het beknopt jaarverslag is een vrij uitgebreide uiteenzetting meegestuurd met een beschrijving van het ontwerp FTK1 en FTK 2. Het blijkt dat de deelnemers bepaald geen voorstander zijn van de meer ondernemende opzet van FTK-2. Aan het eind van het verslagjaar waren er ca. 220 reacties binnengekomen. Slechts één deelnemer gaf voorkeur aan voor FTK-2. Van de reacties luidde ongeveer twee derde een voorkeur voor FTK-1 en ongeveer een derde wilde een besluit graag aan het bestuur overlaten. Drie deelnemers willen dat het bestuur voorlichtingsbijeenkomsten gaat organiseren. De teneur die er uit blijkt is dat deelnemers overduidelijk de voorkeur geven aan vermijden van risico. Inmiddels is onder druk vanuit de pensioenfondsen, het plan van de twee staatssecretarissen voor twee stelsels, FTK-1 en FTK-2, gewijzigd; er is één stelsel aangekondigd met daarbinnen variatiemogelijkheden, variërend tussen iets dat veel lijkt op FTK-1 waarvan de scherpste kantjes af zijn, tot iets dichtbij FTK-2, maar ook daar zijn de scherpste kantjes er af; het fonds zal daarin toch ook nog een positie moeten kiezen; daarbij zal de respons op onze enquête meetellen. op dit moment is er nog steeds geen duidelijkheid over hoe de nieuwe rekenregels er precies uit zullen zien. De voorbereidingstijd voor de beoogde ingangsdatum per 1 januari 2015 dreigt daardoor de fondsen op te zadelen met een enorme tijdsdruk. Het voornemen van de twee stelsels is nu vervangen door het voornemen tot één stelsel met enige ingebouwde speelruimte. De pensioensector kent slechts uit een persbericht de globale contouren op het moment dat wij dit schrijven (mei 2014). Voldoende duidelijkheid ontbreekt op het moment van vaststellen van dit verslag. Inmiddels is het naar onze mening volstrekt te laat om nog per 1 januari 2015 een nieuw financieel toetsingskader in te voeren.
De standaard pensioenrichtleeftijd (de datum waarop het pensioen uitkeert dat je gaat opbouwen) is per 1-1-2014 naar 67 jaar gegaan. Een lagere leeftijd is mogelijk, maar daar hoort ook een lager toegestaan opbouwpercentage bij. Voor eindloonregelingen is dat in 2014 1,63%. De tot 2014 opgebouwde rechten die op 65 jaar uitkeren, blijven onaangetast; mogelijk worden ze in de toekomst nog actuarieel neutraal omgezet naar 67 jaar. Inmiddels is ook definitief per wet vastgelegd dat per 2015 verdere inperkingen van de pensioenopbouw gelden, uiteindelijk naar een opbouwpercentage van 1,875% voor middelloon en 33
1,657% voor eindloon; daarbij mag boven een inkomensgrens EUR 100.000 geen pensioen meer worden opgebouwd, behoudens een fiscaal niet gefaciliteerde spaarfaciliteit in belastingbox 3. De verwachting van het kabinet is dat hierdoor pensioenpremies zullen gaan dalen. Dit vergroot door minder premieaftrek de belastinginkomsten in het heden, maar verkleint de toekomstige pensioenen en daarmee de toekomstige belastingopbrengsten. Waar het fiscaal beleid in het verleden ondersteunend werkte bij wat maatschappelijk aanvaard was, wordt nu het fiscaal regime niet meer faciliterend maar sturend. Dat daarbij problemen naar de toekomst worden verschoven, is te betreuren. Ook lijkt de voorlichting door de regering van de gevolgen van deze maatregelen, ter vergroting van de acceptatie, beslist onjuist en veel te optimistisch. Voor al ingegane prepensioenuitkeringen is een niet gerepareerd AOW-gat ontstaan; dat kan voor de lagere inkomensgroepen op aanvraag worden voorgeschoten en dient in 1,5 jaar te worden terugbetaald. Wet Versterking bestuur pensioenfondsen Het destijds in 2011 nog zittende Kabinet had een wetsvoorstel opgesteld om het bestuur van pensioenfondsen te versterken. Besturen van pensioenfondsen zouden straks onder meer kunnen worden verplicht een raad van toezicht in te stellen. In april 2012 heeft de Stichting van de Arbeid zeer ernstige kritiek geuit op het voorliggende ontwerp. Uiteindelijk is dit wetsontwerp in mei 2013 aangenomen; het zal voor een deel de wet Koser-Kaya / Blok overschrijven. Doordat op ons fonds van toepassing is artikel 122 Pensioenwet “ Beëindiging verbondenheid met groep”: Indien een onderneming niet langer deel uitmaakt van een groep waaraan een ondernemingspensioenfonds verbonden is, of een groep die valt onder de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds, kan dit pensioenfonds blijven optreden als pensioenuitvoerder voor deze onderneming. Van de kant van de toezichthouder De Nederlandsche Bank, is medegedeeld dat daarmee niet van toepassing zijn de regels in de wet versterking pensioenfondsbestuur die stellen dat als meerdere ondernemingen bij een fonds zijn aangesloten, er dan ook vanuit elk der aangesloten ondernemingen tenminste één vertegenwoordiger moet zijn van deelnemers, respectievelijk gepensioneerden respectievelijk werkgever. Dat zou hebben betekend dat ook als Koppers Netherlands nog slechts enkele werknemers in dienst zou houden, er toch volledige bestuursdeelname had moeten plaatsvinden en dat ook het bestuur van zes naar acht leden had moeten worden uitgebreid. Dit maakt de weg vrij om per 1 juli 2014 het bestuur terug te brengen tot een werkbare omvang van vier zetels, waarbij de vertegenwoordigers van de werkgever en de vertegenwoordiger van deelnemers vanuit Rütgers afkomstig zijn.
Training, Scholing Het bestuur heeft ook in 2013 in de vergaderingen verschillende deskundigen uitgenodigd voor toelichting. Met name kwam daarbij het beleggingsbeleid aan de orde. Daarnaast werden door individuele bestuursleden verschillende voorlichtingsdagen voor pensioenfondsbestuurders bijgewoond, onder meer van de Stichting OPF en van Robeco. Omdat de samenstelling van het bestuur niet wijzigde, is in 2013 geen opgebouwde kennis verloren gegaan. In 2014 zullen weer trainingen voor het voltallige bestuur worden georganiseerd, met name gericht op alle wijzigingen die per 2015 op ons afkomen. 34
Kosten van pensioenbeheer en vermogensbeheer Er is een toenemende belangstelling voor de kosten die pensioenfondsen maken, zowel voor vermogensbeheer als voor de overige beheersactiviteiten. In eerste instantie heeft de toezichthouder De Nederlandsche Bank pensioenfondsen gevraagd naar een overzicht van beleggingskosten. Daarnaast is er nu in brede kring de opvatting dat pensioenfondsen ook de overige beheerskosten dienen te vermelden. Ook het verantwoordingsorgaan had daarop aangedrongen. De pensioenfederatie heeft een aantal aanbevelingen gegeven. De door de beleggingsfondsen berekende kosten zijn niet de enige post op dit gebied. Een deel van de kosten van advies en van de werkzaamheden van het pensioenbureau wordt besteed aan het evalueren en formuleren van beleggingsbeleid. Voorbeelden hiervan zijn een ALM studie inclusief voorbereiding en opvolging en het volgen en beheren van de afdekking van het renterisico. Deze werkzaamheden zijn te beschouwen als kosten van vermogensbeheer. Daarnaast levert het pensioenbureau ook diensten aan de ondernemingen, zoals voorlichtingsbijeenkomsten over pensioen en individuele gesprekken met deelnemers over onder meer hun planning voor het einde van de loopbaan; dit is te beschouwen als aanvullend op de HR activiteiten van de ondernemingen, waarvoor geen verrekening plaatsvindt. De rapportages aan de toezichthouders worden steeds uitgebreider en vragen steeds meer tijd. Met name de jaarstaten DNB en de evaluatie van het herstelplan vergen een aanzienlijk tijdsbeslag en dus kosten. Daarnaast moeten steeds vaker aanvullende berekeningen plaatsvinden ten behoeve van deze rapportages. De totale kosten van of via het pensioenbureau inclusief externe diensten bedroegen EUR 536.000 (onderstaand: x 1.000). Om een en ander vergelijkbaar te maken met kosten van andere pensioenfondsen, kunnen uitvoeringskosten worden weergegeven als bedrag per deelnemer en kunnen kosten van vermogensbeheer worden weergegeven als percentage van het belegd vermogen. Daarbij moet ook worden betrokken, als inkomstenbron voor het pensioenbureau, de vrijval in 2013 ad EUR 195k van de in de pensioenverplichtingen mee berekende excassoreserve. Als we rekening houden met de waarde ad EUR 9.000 (schatting o.b.v. tijdsbesteding) van de dienstverlening aanvullend op HR taken van de ondernemingen en we rekenen een deel van de kosten van het pensioenbureau en adviseurs ad. EUR 60.000 (schatting) niet toe aan uitvoering van de regeling maar aan vermogensbeheer, dan is het overzicht (in 1.000-en EUR) als volgt: Totale kosten pensioenbureau EUR 536 Af: kosten i.v.m. vermogensbeheer EUR 60 -/Af: diensten aanvullend aan HR EUR 9 -/Netto kosten t.b.v. pensioenbeheer EUR 467 Aldus benaderd zouden de jaarkosten van pensioenbeheer per deelnemer uitkomen bij 1688 deelnemers op ca. EUR 276,- per deelnemer. Een deel van de gemaakte kosten is in het verleden al betaald door de opbouw van een excassoreserve. Dat gaat af van de EUR 467 Af: saldo excassokosten EUR 195 -/EUR 272 In de premie is een opslag van 6% voor administratiekosten ad EUR 61k. Dan resteert ten laste van het fonds EUR 211 Niet doorbelast aan ondernemingen EUR 9 + Totaal tekort 2013 op kosten pensioenbeheer EUR 220k 35
Het bestuur maakt bij dit tekort de kanttekening dat een deel van de kosten incidenteel is en zal wegvallen. In 2013 genoot de pensioenadministrateur voorafgaand aan pensionering een langdurige vakantie. Voorafgaand heeft hij zijn opvolgsters ingewerkt; daardoor ontstonden gedurende vele maanden dubbele kosten in 2013. Daarnaast acht het bestuur het, gezien de fiscale inperkingen voor pensioenopbouw in 2015, voor de hand liggend dat bij de werkgever(s) de pensioentoezegging zal worden omgezet naar een middelloon regeling. Dat vereenvoudigt de pensioenadministratie en verlaagt de kosten daarvan. Daarnaast is in 2014 de pensioenrichtleeftijd voor de opbouw ingaande 2014, verhoogd naar 67 jaar; de pensioenpremie is gelijk gebleven, waardoor in 2014 de opslag administratiekosten op ca. EUR 150k uitkomt. Dit bedrag zal naar rato voor de tweede helft van 2014 worden gehalveerd in verband met de bedrijfssluiting van Koppers. Daarvoor in de plaats heeft het bestuur zich voorgenomen de excasso opslag in de reserve te verhogen van 3% naar 4%, waardoor bij de pensioenbetalingen ca. EUR 65k extra vrijvalt; dat compenseert de effecten van de terugloop van actieve deelnemers door de bedrijfssluiting. Uitsplitsing kosten (x 1.000) Personeelskosten/ lonen derden Administratiekosten Huisvestingskosten Advieskosten/ accountantskosten/visitatie/beleggingsadvies Kosten uitkeringsverwerking/automatisering Doorbelasting arbodienst, kantine, administrateur e.d. Assurantie Overige: drukwerk, abonnementen, lidm. OPF, AFM, GBA, DNB
EUR 92 EUR 68 EUR 4 EUR 162 EUR 38 EUR 129 EUR 7 EUR 36 + EUR 536
Kosten vermogensbeheer Voor het meest omvangrijke deel van de beleggingen, het Robeco mandaat, is in onderstaand schema weergegeven wat de beleggingskosten zijn, opgesplitst naar soorten van kosten: Beleggingskosten binnen het Robeco mandaat beleggingscategorie Management Fee
EUR Overall kosten afdekken valutarisico
Transactie kosten
BP
-
EUR
BP
-
kosten van hedging
Overige kosten
EUR
BP
EUR
BP
29.526
2,32
2.934
0,23
Robeco Inst. Liability Driven Euro Full Disc. 40 F
65.426,99
5,15
22.690
1,79
481
0,04
21.137
1,66
CGF - Robeco All Strategy Euro Bonds I EUR
63.929,86
5,03
46.052
3,62
1.032
0,08
10.354
0,81
CGF - Robeco US Premium Eq. IH EUR
68.036,76
5,36
4.344
0,34
-
696
0,05
Robeco Institutioneel Wereldwijd Aandelen Fonds
93.951,72
7,39
22.053
1,74
2.820
0,22
6.054
0,48
Robeco Inst. Liability Driven Euro Full Disc. 20 F
47.051,83
3,70
15.962
1,26
310
0,02
7.822
0,62
Totalen:
management fee Transactiekosten
-
EUR 338.387 EUR 111.101 36
Kosten hedging EUR 34.169 Overige kosten EUR 48.997 Als percentage op de gemiddelde beleggingswaarde is dit 0,41%. De beheerkosten voor de verschillende beleggingscategorieën zijn onderstaand weergegeven als percentage en als bedrag (berekend over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen. Altera Vastgoed N.V. Pimco High Yield obligaties Robeco Activiteiten Pensioenbureau+ALM Totaal
0,32% 0,55% 0,42% -
EUR EUR EUR EUR EUR
30.708 47.973 532.654 60.000 + 671.335
Uitgedrukt in een percentage van het gemiddeld vermogen van EUR 145.547k in 2013 is dit 0,46% Het fonds steekt daarmee niet ongunstig af bij de andere Nederlandse pensioenfondsen, zelfs gunstig als we vergelijken met fondsen van ongeveer gelijke omvang. N.B: Bij het weergeven van dit soort cijfers moet altijd worden bedacht dat grotere beleggingsinspanningen om tot hogere rendementen te komen, met hogere kosten gepaard gaan. Er mag om die reden geen al te grote absolute waarde aan deze cijfers worden toegekend.
Ontwikkelingen bij de aangesloten ondernemingen Al in 2010 waren de aandelen van één der aangesloten ondernemingen, Cindu Chemicals B.V. overgedragen aan Koppers inc. USA, een beursgenoteerde branchegenoot. De aangesloten onderneming ging Koppers Netherlands B.V. heten. Aan het einde van het verslagjaar 2013 werd het voornemen aangekondigd de productie te Uithoorn van Koppers Netherlands per 1 juli 2014 te beëindigen. Op het moment dat wij dit schrijven (mei 2014) is de productie al gestopt. Het dienstverband met het personeel wordt per 1 juli 2014 beëindigd. Daarmee wordt het toch al kleine bestand van actieve deelnemers aan het fonds gehalveerd. Ook elders in dit verslag wordt aandacht besteed aan de gevolgen daarvan voor het fonds. De kosten voor de nog resterende onderneming, Rütgers Resins B.V. , komen daardoor uiteraard ook onder druk te staan.
Pensioenbureau 37
Na achttien dienstjaren, eerst als salarisadministrateur bij het voormalige concern en daarna als administrateur bij het pensioenbureau, stopte Adrie van der Maden per 18 juni 2013 met zijn werk; hij gaat als een van de laatste flexioengerechtigden van die regeling gebruik maken. Het fonds is hem veel dank verschuldigd voor zijn vrijwel altijd helemaal foutloze werk. De werkzaamheden zullen voortaan worden uitgevoerd door First Pensions B.V. te Utrecht. Zij zullen vooralsnog blijven werken met het systeem Cipier waarmee de deelnemersadministratie wordt gedaan. De overdracht van de werkzaamheden verliep gespreid over een aantal maanden. De dames Rahma Cherrat en Marja van Lubek zullen het werk voortaan verrichten; met de spreiding van de benodigde kennis over twee personen is de kwetsbaarheid van dit werk tevens verminderd. De werkzaamheden van het pensioenbureau zijn onder meer: - het aanleveren aan de salarisverwerker (ADP) van de maandelijkse pensioenbetalingen, na verwerken van alle mutaties in de betreffende maand - het voortdurend bijwerken van de deelnemersadministratie, zoals pensioenopbouw, verwerken echtscheidingen, overlijden, huwelijk, verhuizing - het bijhouden van de gegevens in het pensioenregister - het opstellen van jaarrekening en jaarverslag - het bijhouden van de risicomonitoring, goed te keuren door het bestuur - het berekenen en aanleveren van rapportages DNB, zoals maandelijkse dekkingsgraad, kwartaaloverzichten beleggingen, evaluatie herstelplan, jaarstaten - het monitoren van beleggingen en bespreken daarvan met dagelijks bestuur en voorleggen aan bestuur - het volgen van ontwikkelingen in wetgeving en vertalen in te ondernemen acties - up-to-date houden van pensioenreglement, ABTN - te verrichten betalingen klaarzetten voor accordering door bestuursleden - gesprekken met deelnemers en begeleiding van deelnemers in te maken keuzes, met name bij einde loopbaan - de contacten met actuarieel bureau en accountants - bewaken van de premieontvangsten - het opzetten en vervolgens beheren van de website van het fonds Het werk van het pensioenbureau werd ook in 2013 weer gecompliceerder. De rapportages aan DNB worden steeds uitgebreider, de veranderingen in regelgeving volgen elkaar steeds sneller op, de begeleiding van deelnemers in te maken keuzes wordt steeds gecompliceerder. De pensioentoezegging moet telkens weer worden aangepast aan zich wijzigende omstandigheden. Volgende bijkomende werkzaamheden zijn te verwachten met de omzetting per januari 2015 naar 67 jaar van de pensioenleeftijd, mogelijk gepaard gaande met een overgang naar een middelloonregeling en overgang naar een ander administratiesysteem. Bij het pensioenregister moeten sinds 2012 ook de gegevens over pensioen na echtscheiding worden aangeleverd.
Samenvatting bevindingen visitatiecommissie Deze samenvatting bevat de belangrijkste bevindingen van de Visitatiecommissie (hierna de VC) naar aanleiding van haar onderzoek naar het functioneren van het bestuur van het fonds over de periode 2010 tot maart 2013. De volledige rapportage is ter beschikking gesteld aan het bestuur van het fonds. 38
De algemene indruk van de VC is dat het bestuur van het fonds zeer betrokken is bij het pensioenfonds, zijn taakuitoefening heel belangrijk vindt en deze ook zeer degelijk tracht uit te voeren. Het bestuur is zich goed bewust van de risico’s en uitdagingen waarvoor het fonds staat, met name met het oog op de financierbaarheid en continuïteit van de pensioenregeling en houdt daarbij de belangen van de (gewezen) deelnemers, gepensioneerden en de werkgevers op een evenwichtige wijze in de gaten. Ten opzichte van de vorige visitatie in 2010 is het bestuur als geheel nog meer “in control” gekomen door een betere beschrijving van de taakverdeling en verantwoordelijkheden van de pensioenmanager en vooral door de ontwikkeling van een risicomanagement systeem en een goede periodieke rapportage. De VC heeft een positief beeld van het functioneren en attitude van het bestuur en doet in haar rapport een aantal aanbevelingen om de kwaliteit van het professionele, bestuurlijke functioneren verder uit te bouwen. De belangrijkste aanbevelingen zijn;
werk een aantal toekomstscenario’s uit voor het fonds waardoor de continuïteit het meest gewaarborgd wordt en de risico’s – intern en extern- verkleind worden maak een back up/opvolgingsplan ingeval de pensioenmanager onverwacht uitvalt teneinde de operationele risico’s te verminderen met betrekking tot de verslaggevingsvereisten is het goed om de opmerkingen van de actuaris inzake de prudent person op te pakken en inzicht te verschaffen in de volledige vermogensbeheerkosten maak communicatie een actief onderdeel van beleid en bouw de website zo spoedig mogelijk uit naar een volwaardig en actueel informatiemedium voor alle betrokkenen maak duidelijke kwaliteit en prestatieafspraken (sla’s) met alle in- en externe deskundigen en leveranciers en controleer jaarlijks de nakoming van afspraken.
Uitkomsten nabespreking visitatierapport met het bestuur Op 19 juni 2013 heeft de visitatiecommissie de bespreekversie van het visitatierapport besproken met het bestuur. Tijdens deze nabespreking heeft het bestuur aangegeven zich goed te kunnen herkennen en vinden in het rapport van de visitatiecommissie.
Verklaring Verantwoordingsorgaan Het verantwoordingsorgaan heeft onderstaande verklaring afgegeven.
Verklaring van het Verantwoordingsorgaan van het Pensioenfonds Cindu International over het beleid van het Bestuur in 2013 De Jaarrekening 2013 is ten tijde van de laatste vergadering van het Verantwoordingsorgaan in formele zin nog niet opgesteld, toch konden wij als verantwoordingsorgaan ons een beeld vormen van de gang van zaken bij het pensioenfonds. In 2013 werd er tweemaal vergaderd (3 januari en 21 mei) in aanwezigheid van de voorzitter en management van het pensioenfonds. Tussendoor zijn er gesprekken geweest met het management van het pensioenfond en voorzitter en secretaris van het Verantwoordingsorgaan. 39
Wij hebben ons in het verslagjaar niet te zeer beziggehouden met de zakelijk/financiële kant van zaken. Aan de kant van lasten/respectievelijk uitgaven was het ook een erg ‘gewoon’ jaar. De verplichtingen liepen bij niet al te grote renteveranderingen terug in lijn met de uitbetalingen min premies. Aan de activa kant valt de grote stijging op, samen met een flinke stijging van de reserves en dus ook van de dekkingsgraad. I.v.m. het vertrek van de heer v.d. Maden in 2013 is nu ook de pensioenadministratie uitbesteed aan First Pensions B.V. . Dit bedrijf verzorgt sinds 2012 ook de financiële administratie. 2013 was vooral het jaar van aanpassingen aan de wetswijziging “versterking bestuur”, die per1 juli 2014 ingaat. Pariteit, geschiktheid (kennis en ervaring?) zijn sleutelwoorden. Voor ons Pensioenfonds moeilijk aan te voldoen, vooral numeriek. Daarnaast ook het jaar, dat Koppers aankondigt de productie Uithoorn te stoppen. Dat levert principiële consequenties en praktische problemen op. De continuïteit binnen het bestuur en de administratie was ook dit jaar een punt van aandacht. Het verantwoordingsorgaan zet zich onverminderd in voor een bestuur met continuïteit en slagkracht. Het behoud van de huidige voorzitter in de organisatie is daarbij van groot belang. Niet iedereen wil inzien, dat een gepensioneerde voorzitter, die veel werk doet en tijd besteedt, een adequate vergoeding toekomt. Het verantwoordingsorgaan vindt dat wel, wenst erover te adviseren, maar komt niet veel verder. Eerst niet bij Koppers, later ook niet bij (sommige bestuurders van) het pensioenfonds. 2013 heeft wederom aangetoond, dat het beleid van de tandem voorzitter/management gunstig werkt voor ons relatief kleine fonds. Regelmatig vindt overleg plaats tussen voorzitter en pensioenmanager. Beiden zijn goed ingevoerd in de pensioenmaterie en zijn al geruime tijd betrokken bij het fonds. We constateren, dat ook de Visitatiecommissie, die conclusie steunt in haar rapport. Het Verantwoordingsorgaan neemt actie naar individuele bestuursleden. Deze leden worden niet direct overtuigd, maar kiezen posities, die het mogelijk maken om een adequaat bestuur in stand te houden, ook na 1 juli 2014. Daar moet, ook op de dag dat we dit schrijven, nog wel wat aan gebeuren. Denk aan invulling bestuurslid namens gepensioneerden, hernieuwde invulling van het te vernieuwen Verantwoordings-orgaan, de aanstelling van een onafhankelijke voorzitter en het bij dit alles passend hernieuwd beloningsbeleid. 2013 was het jaar van het verrijzen uit het lopende korte termijn herstelplan, per eind maart 2014 gevolgd door afloop van het lange termijn herstelplan. Ze liggen nu achter ons. Het Verantwoordingsorgaan heeft in vele contacten, vooral met de Manager, zicht gehouden op de manoeuvres om het Pensioenfonds binnen de kaders van de nieuwe wet te loodsen en waar dit niet zou lukken, op “souplesse” aan te dringen. Te vrezen viel voor een opvatting bij DNB, die uitgaat van het principe “Wet is wet en voor uitzonderingen is geen ruimte in die wet”. Wij zijn verheugd te kunnen constateren, dat op grond van de historische verhoudingen met twee ondernemingen, het mogelijk zal zijn ook met één onderneming verder te gaan en zelfs daarbij de overblijvende deelnemers van Koppers Netherlands B.V. binnenboord gehouden kunnen worden.
40
Het Verantwoordingsorgaan is van oordeel, dat het Fonds bekwaam en toegewijd wordt bestuurd en wij willen dan ook onze waardering uitspreken naar het bestuur, pensioenmanagement voor het vele en goede werk van het afgelopen jaar.
Voorzitter:
Secretaris:
De heer P.A.W. Santen
Mevr. A.Blekkenhorst-Hedlund
Het bestuur bedankt het verantwoordingsorgaan voor hun beoordeling; het bestuur zag geen aanleiding tot inhoudelijk commentaar .
Verdere vooruitzichten Het fonds is van twee elementen in de economie sterk afhankelijk: de rente en de beursontwikkeling. Op het moment van opstellen van dit verslag wordt voor de Eurozone vrijwel geen economische groei verwacht. In Europa wordt ook de komende jaren gewerkt aan beperking of afbouw van overheidstekorten en dat tempert de groei van de komende jaren. De twijfels over het terugbrengen van de tekorten in de overheidsfinanciën van met name Griekenland, Spanje, Italië en Portugal zijn afgenomen en de staatsschuld lijkt daar financierbaar te worden door sterk gedaalde rentestanden. Deze zijn het gevolg van meer beleggersvertrouwen jegens die landen. In de eerste helft van 2014 liep de inflatie in de Eurolanden sterk terug en nam de vrees voor deflatie toe. Beleggers verwachten dat de Europese Centrale Bank maatregelen zal nemen. Door de lage inflatie loopt ook het bestanddeel in rente van vergoeding voor inflatie terug. Daarnaast blijft er een toevlucht van kapitaal tot “ veilige havens” zoals Noord Europese staatsobligaties, waarbij beleggers omwille van die veiligheid genoegen nemen met rendementen die vaak duidelijk beneden de inflatieverwachting liggen, soms zelfs negatief zijn. Voor de Nederlandse Staat en de Nederlandse belastingbetaler is dit gunstig, het helpt de staatsschuld te financieren, maar de rekening is gepresenteerd bij de pensioenfondsen en hun deelnemers, in de vorm van sterk gestegen verplichtingen en stijgende premies. Ons fonds heeft de afdekking van dit renterisico gelukkig op een zeer hoog niveau gehandhaafd. De dekkingsgraad van ons fond is gelukkig dusdanig opgelopen dat we nog duidelijker en verder weg blijven van de dreiging van afstempelen. Het fonds kan inmiddels weer tegen een stootje.
41
Helaas zal de skyline van Uithoorn sterk veranderen na de sloop van de Koppers installaties
42