Digitaal magazine voor licentiehouders van de Atletiekunie, nummer 4, 1 december-2009
Inhoud ‘Bewijs maar dat je dat niet kunt!’, voorwoord ..........................................................................................2 London Calling..........................................................................................................................................3 Nieuws ......................................................................................................................................................8 Boeken................................................................................................................................................... 13 Twintigk(r)amp, column ......................................................................................................................... 16 De (Mexicaanse) griep, medisch........................................................................................................... 17 Cursus geeft vrijwilligers én vereniging structuur, aan het woord ......................................................... 20 Iedere vereniging een combinatiefunctionaris, arbozaken.................................................................... 24 Meerjaren Opleidingsplan Springen, de aanpak ................................................................................... 27 Wel of niet de maximale hartslag vaststellen, de kwestie ..................................................................... 30 Trainerscarrousel, de kwestie................................................................................................................ 32 Krachttraining bij jongeren, de kwestie.................................................................................................. 33 Spiercelmetabolisme, voor u gelezen en beoordeeld ........................................................................... 34
Colofon Het Digitaal magazine voor Licentiehouders wordt uitgegeven door de Atletiekunie en verschijnt 4x per jaar. Het informeert gediplomeerde trainers met een licentie over trainersrelevante zaken. 'Het licentiesysteem is bedoeld als kwaliteitsimpuls voor het sporttechnisch aanbod zoals dat bij atletiekverenigingen en loopgroepen wordt aangeboden' (Licentiesysteem Atletiekunie). Incidenteel ontvangen trainers een zogenaamde digitale 'Nieuwsflits', een kort bericht dat niet kan wachten op het reguliere Magazine. Magazine nummer 1/2010 verschijnt 1 februari. Redactie: De eindredactie van dit magazine is in handen van Sport Tekst en Uitleg Nederland,
[email protected], www.steun.biz, 024-3566601. De redactie is samengesteld uit de volgende vaste medewerkers: Betty Hofmeijer, Jan Heusinkveld, Ton de Kort, Clemens Vollebergh (eindredacteur) Aan de inhoud van deze brief werkten ook mee: Guido Bonsen, Mariska Exalto, Els Stolk Manager kaderontwikkeling Atletiekunie: Paul Peters Voor opmerkingen over de inhoud van de brief, bijdragen en suggesties voor De Kwestie mailt u:
[email protected]. Licentiehouders van de Atletiekunie ontvangen dit magazine per mail. Eventuele veranderingen van het e-mailadres kunnen worden doorgegeven aan:
[email protected].
1
VOORWOORD
‘Bewijs maar dat je dat niet kunt!’ Op 1 maart van 2009 begon ik als fulltime bondscoach van het Dutch Parathletics Team van de Atletiekunie. Voor mij een totaal nieuwe wereld, een totaal nieuwe uitdaging. Een fulltime bondscoach voor de paralympische atletiek, is dat nou nodig, vraagt u zich af. Ja. dat is nodig, antwoord ik u. De Paralympische Spelen in Beijing waren een groot succes. Volle stadions, veel media aandacht (ook in Nederland) en prachtige prestaties. Nederland had er de geweldige gouden medaille van Pieter Gruijters en twee zilveren van Annette Roozen. De prestaties en het niveau waren geweldig hoog. In Beijing bleek dat de paralympische atletiek zich razendsnel ontwikkelt. Nederland moet mee met die ontwikkeling om niet achterop te raken. De Atletiekunie en het NOC-NSF erkenden dat en handelden snel. Er kwam een fulltime programma voor de Nederlandse gehandicapte atletiek. Hoe gaan we dat gat met de wereldtop nu dichten? Door meer te trainen, door harder te trainen, door beter te trainen, door meer te rusten en door betere faciliteiten. Dat klinkt allemaal heel logisch, heel gewoon. Dat klopt, heel gewoon. En daar wil ik het kort met u over hebben. Toen ik startte als bondscoach had ik geen enkele ervaring met gehandicapten atletiek. Wheelers, onderbeenamputatie, bovenbeen amputatie, ik had geen idee. Wat kunnen ze allemaal, kan ik ze alles laten doen. Nee natuurlijk, maar er kan veel meer dan je van te voren denkt en dan de atleten zelf vaak denken. Natuurlijk kan iemand met een dwarslaesie in een rolstoel niet kniebuigen. Maar hij kan wel krachttraining doen, buikspieren doen en een circuitje doen. Hij kan ook uit zijn rolstoel trainen. Met een bovenbeenamputatie is een startblok erg lastig. Maar dat betekent nog niet dat je direct staand moet starten, misschien gaat een 3-puntstart wel. Komt u bij uw vereniging gehandicapten tegen, neem ze gewoon op in uw trainingsgroep. Laat ze alles mee trainen en gebruik uw creativiteit en die van de atleet bij dingen die echt onmogelijk zijn. Een leuke en prikkelende uitdaging voor elke trainer. En als ze roepen dat ze iets niet kunnen, laat ze dat dan eerst maar eens bewijzen! Guido Bonsen Bondscoach Dutch Parathletics Team
2
LONDON CALLING Afgelopen weekend verzamelden zich ruim 125 trainers zich op Olympisch Trainerscentrum Papendal voor het trainerscongres van de Atletiekunie. Hieronder een verslag: Met minder dan duizend dagen te gaan tot de volgende Zomerspelen is het zaak om elke dag te knallen en niet weg te zakken. Die boodschap gaf Maurits Hendriks de deelnemers aan het congres ‘London Calling!'.
De technisch directeur en chef de mission van de Nederlandse olympische ploeg in 2012 gaf zaterdag de aftrap op het congres van de Atletiekunie op Papendal. Hendriks maakte duidelijk dat de faciliteiten voor de topsport de komende tijd uitgebreider zullen zijn dan tijdens de aanloop naar Beijing. Zo onthulde hij dat er binnenkort onder de naam Topsport Topics een kennisinstituut komt waarin NOC*NSF onder meer samenwerkt met de Vrije Universiteit en het ministerie van Defensie. Hendriks roemde in dat kader ook het werk van Kamiel Maase. De oud-marathonloper is bezig topsport en wetenschap dichter bij elkaar te brengen. Met het aanstellen van nieuwe medewerkers wil Hendriks ook onder meer de advisering op het gebied van voeding, de medische preventieve zorg en de zogenoemde "strength and conditioning-training" op een hoger peil brengen. ‘Maar uiteindelijk is de coach de verschilmaker', aldus Hendriks. Dagvoorzitter Peter Verlooy zag in de ruim honderd deelnemende coaches, waaronder enkele buitenlandse gasten, een teken dat het met de nieuwsgierigheid van het technisch kader in de atletiek wel goed zit. ‘Dat is de belangrijkste brandstof voor de coach: steeds op zoek zijn naar nieuwe ontwikkelingen.' John IJzerman Sportarts John IJzerman gaf een groot aantal adviezen op het gebied van de blessurepreventie. Zo benadrukte hij onder meer het belang om zicht te hebben op de medische voorgeschiedenis van atleten. Blessures in het verleden kunnen op latere leeftijd een bron zijn voor nieuwe problemen. ‘Verstoring van het evenwicht tussen belasting en belastbaarheid is niet altijd te snel te zien. Nauwkeurig observeren en goed communiceren met je atleet is belangrijk', aldus IJzerman.
3
Voorzichtigheid is geboden bij de opbouw van de training na een blessure. Globaal is de hersteltijd gelijk aan de tijd die nodig is om na het hervatten van de training weer op het oude niveau te komen, zo hield hij de coaches voor. De sportarts hield een pleidooi voor het trainen op gras of een andere zachte ondergrond. ‘De spieren en het hart zullen het niet merken. Natuurlijk moet je voor het ontwikkelen van de loopeconomie wel specifieker trainen. Maar Bram Som is een voorbeeld van een succesvolle, alternatieve manier van trainen, toegerust op wat zijn lichaam nodig heeft.' Visualiseren IJzerman waarschuwde voor het feit dat toenemende vermoeidheid tijdens de training de coördinatie vermindert en dat kan leiden tot blessures. Hij toonde zich een voorstander van het visualiseren van complexe bewegingen en adviseerde atleten om dat kort voor het slapen te doen, omdat de hersenen die informatie 's nachts goed kunnen verwerken. ‘De slaap consolideert wat je geleerd hebt. Een goede nachtrust is bovendien een stimulans voor het groeihormoon, terwijl gebrek aan rust de concentratie negatief beïnvloedt', zo onderstreepte hij het belang van rust. Een goede massage kan de positieve effecten nog versterken. Brooks Johnson De Amerikaan Brooks Johnson sloot in zijn workshop aan bij de woorden van IJzerman. ‘Als je faalt in de planning, creëer je je eigen falen', zo hield hij de coaches voor. Een uitspraak die gestoeld is op een 50-jarige ervaring, die hij onder meer opdeed aan de Stanford University. Johnson is momenteel trainer van onder meer David Oliver (110 hrd 12.92, 3e bij de Olympische Spelen 2008), Tiffany Williams (400 hrd 53.28, 8e Spelen 2008, 7e WK 2007, 100 hrd 12.99 en 400 m 54.45), Xavier Carter (100 m 10.0, 200 m 19.63, 400 m 44.53) en Kenia Sinclair (Jam - 800 m 1.57.88, 6e Olympische Spelen 2008). Momenteel trainen ook Gregory Sedoc en Virgil Spier enkele weken in zijn groep. Johnson toonde zich onder meer voorstander van een agressieve warming-up. ‘Die is niet zozeer bedoeld om de spieren op te warmen. Dat was in Beijing en Osaka overbodig. Maar om het lichaam voor te bereiden op de inspanning die ook in de wedstrijd geleverd moet worden. Door die een uur vóór de start te imiteren zullen de spieren in de wedstrijd een betere prestatie kunnen leveren', ondervond Johnson bij zijn atleten. Amerikaanse atleten zijn daar meer aan gewend, omdat ze vaak op één dag meerdere sprintonderdelen afwerken. Johnson vindt dat de Europese atleten juist te weinig wedstrijden lopen.
4
Kritische zone Zijn trainingen zijn erop gericht atleten zo goed mogelijk te laten beginnen aan wat hij de ‘kritische zone' noemt: globaal is dat het laatste kwart van de wedstrijd. ‘Bij de start kun je honderdsten winnen, in die laatste fase tienden van seconden verliezen', zo is zijn stelling. Hij vraagt van zijn atleten veel te trainen op wedstrijdsnelheid, zodat ze de eerste fase van een race comfortabel doorstaan en voldoende over hebben om het slot ervan te domineren. Hij legt veel nadruk op de mentale kant van het trainen. Het menselijk lichaam wil in balans zijn; lopen is al een verstoring waarbij de atleet natuurlijke weerstand moet overwinnen. De hordensprint is bovendien een risico. ‘Daarom is het belangrijk dat atleten weten dat ze die horde niet hoeven te raken. Dat leer ik hen onder meer door met hogere horden te trainen dan waar ze in de wedstrijd overheen moeten', zo legde hij uit. Neurotische behoefte Johnson schetste topatleten als mensen die een bijna neurotische behoefte hebben om extreme eisen aan zichzelf te stellen. Hij stelt dat topcoaches daarom heel anders te werk moeten gaan dan trainers van recreanten, die vooral plezier willen beleven. ‘Dat is veel gezonder, maar wij werken niet met padvinders, maar met onaangepaste mensen die medailles willen winnen.' De wereldrecords uit het verleden gelden tegenwoordig als middelmatige prestaties. Volgens Johnson moeten topcoaches en topatleten zich daarom instellen op prestaties die nu nog als buitengewoon gelden, maar die in de toekomst gewoon zullen zijn. ‘Want waarom zou je trainen voor iets dat als normaal geldt? Het gaat om perceptie. Je moet de atleet leren geloven in zijn of haar mogelijkheden, maar dat wel baseren op feiten.' Johnson gebruikt daarvoor onder meer het dagelijks vastleggen van de hartslag in rust om de fitheid te meten en de resultaten van testwedstrijden. ‘De atleet moet aan het seizoen beginnen te zeggen: "Ik wil ...", maar voor hij naar zijn belangrijkste toernooi gaat kunnen zeggen: "Ik weet wat ik kan".'
5
Periodisering De Amerikaan is geen aanhanger van de leer dat atleten moeten toewerken naar een prestatiepiek tijdens het grote kampioenschap van het seizoen. ‘Periodiseren? Ik weet niet wat dat is', zo zei hij uitdagend. ‘Ik train zoals Miles Davis jazz speelt: de toonsoort en de melodie staan vast, maar daar kun je eindeloos op variëren. Training is belasten en die belasting adapteren, waarmee je de atleet op een steeds hoger niveau brengt. Maar er is geen piek. Het is een hoogvlakte waar hij zes tot acht weken op kan blijven. Dus is het veiliger ervoor te zorgen dat hij daar twee weken te vroeg is, dan het risico te lopen dat hij twee weken te laat in topvorm komt.'
Gianni Ghidini De Italiaanse trainer Gianni Ghidini gaf in zijn lezing voor de coaches op de midden en lange afstand uitvoerig informatie over de trainingsaanpak van een 1500-meter loper in de laatste fase voor de wedstrijdperiode. Ook lichtte hij het trainingsprogramma toe van zijn Keniaanse atleet Wilfred Bungei in de aanloop naar de Spelen van 2008, waar hij goud won op de 800 meter. ‘Wat vooral op viel was de zeer systematische aanpak', vertelt bondscoach Grete Koens. ‘Ghidini hanteert een vast schema van 16 dagen training en 5 dagen relatieve rust, en daarbinnen brengt hij veel variatie aan met lange tempo's, snelheidswerk, tempo's op wedstrijdsnelheid en korte intervallen. Maar atleten mogen nooit te langzaam lopen, omdat dat hun techniek negatief zou beïnvloeden.'
6
Joachim Schulz Joachim Schulz hield een lezing voor meerkamp-coaches. ‘We kregen echt een kijkje in zijn keuken', aldus bondscoach Ronald Vetter. Hem viel vooral op dat Schulz vier van de tien onderdelen als de sleutel voor de meerkamptraining beschouwt: horden, polshoog, ver en speer. ‘Als een atleet die goed beheerst, kan hij alles, zo is het uitgangspunt van Schulz, die als coach veel trainingen zelf geeft. Vetter beluisterde ook de kritiek van de Duitser op de ontwikkeling van jonge Nederlandse atleten. ‘Schulz is hier geschrokken van het niveau: slordig in de looptechniek en in de uitvoering van loopsprongen en bij het hinkelen. Hij meent dat we op hoger niveau kunnen komen als de basis op dit onderdelen verbeterd wordt.' Een filmreportage van de clinic van Brooks Johnson is te zien op Atletiekunie.tv Tekst: Cors van den Brink - fotografie: Erik van Leeuwen. Volgend jaar zal het Trainerscongres in principe op 27 en 28 november worden gehouden. Noteer dit alvast in de agenada!
7
NIEUWS Enquêtes in 2010 In de komende uitgaven van het digitaal magazine voor licentiehouders, legt de redactie een aantal vragen aan u voor: hoe leest u de digitale uitgave, wat sterk is en wat verbeterd kan worden, hebt u suggestie enzovoorts. Wij vragen u hieraan mee te werken zodat de redactie verbeteringen kan doorvoeren. Onder degenen die elke keer meedoen aan de enquête verloten we een Asics-trainingspak. Flink sporten maakt kan op borstkanker kleiner Vrouwen die flink sporten, hebben minderkans op borstkanker. Dat constateert een team van internationale onderzoekers, bijeengebracht door het Amerikaanse kankerinstituut, in BMC Cancer. Zij ondervroegen 110 duizend vrouwen na hun overgang over sportbeoefening vanaf hun 15de jaar. Vrouwen die de afgelopen tien jaar meer dan zeven uur per week intensief sportten, bleken 16 procent minder kans te hebben op borstkanker, dan inactieve vrouwen. Vrouwen die op jonge leeftijd wel actief waren maar dat hadden opgegeven, hadden geen verminderd risico. (Bron: De Volkskrant, 3 oktober 2009)
Wie veel ziet, beweegt ook beter Een talent dat snel kijkt, denkt en handelt, heeft meer kans op succes. Hoogleraar bewegingswetenschappen Geert Savelsbergh pleit er daarom voor bij selectie van talent meer aandacht te besteden aan de kwaliteit van de waarneming. Savelsbergh gelooft dat correcte en snelle waarneming door sporttalent onlosmakelijke is verbonden met een succesvolle bewegingsuitvoering. Het gaat daarbij wel om beslissingen die in fracties van seconden worden genomen. Dat het van essentieel belang is bij de ontwikkeling van talent blijkt uit het wetenschappelijk vastgestelde feit dat uitblinkers sneller anticiperen en visuele informatie opdoen dan minder bedreven sporters. ‘Behalve bewegingsgedrag blijkt dus ook kijkgedrag een aanwijzing voor talent’, luidde de conclusie van Savelsbergh bij zijn oratie ‘Tussen de linies spelen’, die hij uitsprak bij de aanvaarding van de Desmond Tutu-leerstoel voor Jeugd, Sport en Verzoening aan de Vrije Universiteit Amsterdam. (Bron: De Volkskrant, 7 oktober 2009)
Slimme kleding over een paar jaar op de markt Aan de TUE, de technische Universiteit Eindhoven werkt men, samen met het bedrijfsleven, aan de ontwikkeling van slimme kleding. Daarmee krijgt de drager allerlei cijferinformatie over zichzelf, zoals hartslag, ademhaling, mate van transpiratie en gewicht. Binnen twee à drie jaar moet dat soort kleding voor een breed publiek en tegen een redelijke prijs beschikbaar zijn. Het project valt onder de verantwoordelijkheid van professor Aarnout Brombacher van de faculteit Industrial Design. Dr.Stephan Wensveen geeft er leiding aan. Brombacher ziet veel mogelijkheden waar niet alleen de topper in geïnteresseerd is. ‘Onlangs was ik bij de marathon van Eindhoven. Er liepen duizenden mensen rond die hadden willen weten hoeveel reserves ze nog hadden en hoe ze nog beter hadden kunnen lopen. Die mensen willen aan zichzelf werken.' (Bron: Nederlands Dagblad, 19 oktober 2009)
Niets slechter dan uitgaan na een wedstrijd De Belgische sportarts Chris Goossens stelt in de krant Het Nieuwsblad, dat niets slechter is dan uitgaan na een wedstrijd. Aanleiding voor zijn opmerking was dat drie spelers van de Belgische voetbalclub Anderlecht het einde van de wedstrijd niet haalden in de topper tegen Club Brugge. Deschacht, Legear en Bernardez liepen een spierblessure op. ‘ Eigenlijk is het een schande dat een profvoetballer een spierblessure oploopt’, stelt Goossens. ‘Dat komt omdat ze in België te weinig en niet gericht trainen. Men traint veel te explosief en te weinig aan wedstrijdritme. Een spierblessure loop je op als je spieren verzuurd zijn en je boven je mogelijkheden gaat. ‘ Er is de jongste tijd weer
8
veel te doen over profvoetballers die voor of na een wedstrijd de bloemetjes buiten zetten. Voor een match op stap gaan, wordt vaak niet getolereerd. Doorzakken na een wedstrijd moet wel kunnen volgens de meeste spelers en supporters. Dokter Goossens houdt daar een andere mening op na. ‘Het zit in ons voetbalmilieu ingebakken dat spelers na een match mogen uitgaan. Er is niets slechter dan na een match nog vijf uur recht te staan in een discotheek en alcohol te drinken. Bovendien is ook de alcohol fataal. Na een inspanning moeten je lever en nieren al zoveel afvalstoffen afbreken dat een dosis alcohol er bovenop niet bevorderlijk is voor het herstelproces.’ (Bron sportzorg.nl, oktober 2009, aldaar: Voetbalbelgie.be)
Onderzoek populariteit hardlopen De populariteit van het beoefenen van de hardloopsport in Nederland is de afgelopen vier decennia spectaculair gestegen. Dat is niet gelijkmatig gebeurd: er kan een tweetal loopgolven onderscheiden worden. De eerste loopgolf zette eind jaren zeventig van het vorige millennium in en stagneerde begin jaren negentig. De tweede loopgolf ontstond eind jaren negentig en signalen wijzen erop dat die vandaag de dag nog steeds voortzet. In 2007 deed 18 procent van de Nederlandse bevolking van zes jaar en ouder aan hardlopen, trimmen of joggen. (Bron: www.atletiekunie.nl, 28 oktober 2009)
Jonge vrouwen ontdekken het hardloopevenement Steeds meer jonge vrouwen doen mee aan hardloopevenementen en de tien grootste loopevenementen in Nederland worden gewaardeerd met een 8,4. Dat zijn enkele opvallende uitkomsten van het onderzoek naar de loopevenementen, uitgevoerd door prof. Dr. Maarten van Bottenburg van de Universiteit van Utrecht en drs. Paul Hover van het W.J.H. Mulier Instituut. Op 28 oktober werden deze cijfers op Papendal gepresenteerd. Het onderzoek onder bijna 55 duizend lopers, werd verricht in opdracht van de Atletiekunie en het Platform Loopevenementen. Voor de Atletiekunie en haar verenigingen is het een stimulans dat dertig procent van de zogenoemde ‘ongebonden lopers' te kennen geeft best geïnteresseerd te zijn in enige vorm van lidmaatschap. Maar volgens Van Bottenburg moet dat wel een lichte binding zijn die niet teveel verplichtingen oplegt. Als er al klachten zijn, dan hebben die betrekking op gebrekkige hygiëne bij toiletten en douchegelegenheden of een te grote drukte op het parcours. En ook bij loopevenementen geldt het marketingprincipe dat als de verwachtingen overtroffen worden, deelnemers de volgende keer dezelfde kwaliteit verwachten. En dat is moeilijker naarmate steeds meer mensen willen deelnemen. Het loperslegioen groeide de afgelopen vijf jaar met 750.000 sporters. De groep is wel vrij eenzijdig van samenstelling: autochtone Nederlanders tussen 30 en 55 jaar, waarvan velen betaald werk hebben. Vanuit de organisatoren werd er op gewezen dat het onderzoek zich richtte op 16-plussers. Onder de jongere deelnemers zouden wel meer allochtonen zijn. Dertig procent van de deelnemers is vrouw. In de leeftijdsgroep onder de dertig is dit 44 procent. Daarmee nadert de groep vrouwelijke deelnemers de omvang van de groep mannen, die traditioneel veruit het grootst is. Waar Van Bottenburg in 2005 nog de nadruk legde op het feit dat het overgrote deel van de lopers echte individualisten zijn, komt hij op basis van het tweede onderzoek terug op die mening. Weliswaar geeft bijna de helft van de deelnemers aan evenementen aan dat ze veelal alleen lopen. Velen van hen hebben toch op een of andere manier contact met andere lopers: buren met wie ze af en toe trainen, vrienden met wie ze samen naar de evenementen gaan, supporters die hen na afloop opwachten. Bijna twintig procent van de anderen is lid van een informele loopgroep. Een kwart is lid van een atletiekvereniging. Naarmate mensen meer georganiseerd sporten, maken ze ook meer kilometers. Maar dertig procent van de individuele lopers blijkt dus open te staan voor enige vorm van lidmaatschap. ‘Groei van het ledental is niet ons primaire doel', aldus Van Haperen in zijn reactie. ‘Maar we zien het als natuurlijke autoriteit in de loopsport wel als onze maatschappelijke verantwoordelijkheid om mensen gelegenheid te bieden op een verantwoorde manier te sporten. Bovendien hopen we een link te leggen met onze ideeën via de loopevenementen aan talentontwikkeling te doen.' Hij legde een relatie met het Olympisch Plan 2028, waarin verhoging van de sportdeelname een van de centrale
9
doelstellingen is. De Atletiekunie gaat de ervaringen ook verspreiden in het verband van European Athletics. (Bronnen: www.atletiekunie.nl, Cors van den Brink, 28 oktober 2009, De Volkskrant 29 oktober 2009).
'Bewegen bij kniepijn beter dan rust nemen' Mensen die last hebben van ernstige kniepijn kunnen beter blijven bewegen dan rust houden. Tot die conclusie komen onderzoekers onder leiding van sportarts Robbart van Linschoten van het Erasmus Medisch Centrum. De onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift British Medical Journal. Aan het onderzoek deden 131 patiënten mee tussen de 14 en 40 jaar. De helft hield rust en de andere helft kreeg onder begeleiding van een fysiotherapeut een intensief programma met oefeningen. Na drie maanden gaf de groep die de oefeningen volgde aan veel minder last te hebben en de knie beter te kunnen gebruiken. Ook na een jaar waren de resultaten bij de actieve deelnemers beter. ‘Waarom het oefenen onder begeleiding tot deze betere resultaten leidt, moet nu nog verder worden uitgezocht’, aldus Van Linschoten. Volgens de onderzoekers krijgen naar schatting circa 50.000 Nederlanders per jaar last van kniepijn, in wetenschappelijke kringen ook wel het patellofemorale pijnsyndroom genoemd. Hierbij ontstaat pijn aan de voorkant van de knie tijdens of na inspanning. Vrouwen hebben vaker last van de kwaal dan mannen. (Bron: Sportzorg.nl, aldaar: De Telegraaf, 30 oktober 2009. www.telegraaf.nl.)
Lange tenen en korte benen doen sneller lopen Grote voeten en korte benen, dat zijn vereisten om heel snel te kunnen lopen. Tot die conclusie kwamen vorsers van de Amerikaanse Pennsylvania State Universiteit. Ze ontdekten dat sprinters tenen hebben die gemiddeld 12 procent (ruim een centimeter) langer zijn dan die van tragere mensen met dezelfde lichaamsbouw. De benen van de snelle lopers daarentegen zijn dan weer korter dan het gemiddelde - zo'n 6 procent. Dr. Stephen Piazza, een specialist in kinesiologie (de studie van de menselijke beweging) zei zelf verbaasd te zijn over de resultaten maar had er wel een verklaring voor: langere tenen verhogen de grip’ op de baan en kortere benen geven meer kracht. ‘Het draait allemaal rond de start van de sprint’, zei hij. ‘Dat is het moment waarop een wedstrijd vaak wordt gewonnen of verloren. Heel lange tenen stellen de loper in staat de kracht die uit de benen komt maximaal op de grond over te brengen en dat zorgt voor een betere versnelling.’ Dr. Piaza en zijn ploeg begonnen hun onderzoek toen ze van American footballspelers de vraag kregen of ze hun loopsnelheid konden verhogen. Daarop kozen ze een doelgroep van tien sprinters en tien 'gewone' mensen die even lang en even zwaar waren. Daaruit bleek dat de lopers langere tenen en kortere benen hadden dan de andere proefkonijnen. (Bron: De Morgen, 1 november 2009, aldaar: The Sunday Telegraph)
Half uur meer bewegen voorkomt veel diabetes 2 Tienduizenden Nederlanders kunnen door een half uur per week extra beweging en gezonde voeding voorkomen dat ze diabetes type 2 krijgen. Dat concludeert Cheryl Roumen van de Universiteit Maastricht in haar promotieonderzoek. Bij deelnemers met persoonlijke leefstijlbegeleiding nam het risico op de ziekte met 47 procent af ten opzichte van de controlegroep. De intensief begeleide groep kreeg individueel advies over gezond eten en meer bewegen. (Bron: De Volkskrant, 7 november 2009)
Sportartsen raden sporters inenten tegen Mexicaanse griep aan De Federatie van sportartsen heeft sporters aangeraden zich te laten inenten tegen de Mexicaanse griep. In samenspraak met de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) stelde de Federatie op 1 november in Lausanne een reeks aanbevelingen op. Die werden dinsdag bekendgemaakt door de UEFA.’Een preventieve inenting tegen de Mexicaanse griep is aangewezen. De sporters moeten geen
10
symptomen van de griep vertonen om zich te laten vaccineren’, aldus de sportartsen. Ook de UEFA, bij monde van voorzitter Michel Platini, raadt de profvoetballers in Europa aan om zich te laten inenten, maar wil niemand verplichten. ‘Ik ga ook niet aan alle toeschouwers vragen om zich te laten inenten vooraleer ze naar het stadion komen’; aldus Platini. Wanneer een sporter besmet is geraakt door het virus, dienen er maatregelen genomen te worden. ‘De besmette sporters moeten na de medische vaststelling alle sportactiviteiten voor minimum zeven dagen opschorten,'zegt de Federatie van sportartsen. ,’Verder mogen ze aan geen enkele competitie deelnemen en mogen ze geen contact hebben met hun ploegmaats, zolang hun besmetting kan overgedragen worden.’ Momenteel vindt de Federatie van sportartsen nog niet dat er competities moeten afgelast worden. ‘Maar in het geval er een pandemie zou uitbreken, moet dat standpunt wel herbekeken worden’, luidt het nog. (Bron: sportzorg.nl, zie ook het artikel van Els Stolk, verderop in dit magazine)
OJC Rosmalen tekent Clubzorg overeenkomst Voetbalvereniging OJC Rosmalen wil via een overeenkomst met Clubzorg het aantal blessures bij spelers terugdringen. Clubzorg is initiatief van de Vereniging voor Sportgeneeskunde en een samenwerkingsverband tussen het Jeroen Boschziekenhuis en de gemeente Den Bosch. Clubzorg biedt voorlichting, educatie en medische diensten aan sportverenigingen. Onder andere hockeyclub Den Bosch en de turnvereniging Flikflak hebben al aangegeven interesse te hebben in een overeenkomst met Clubzorg. (Bron:www.sporzorg.nl, aldaar: Brabants Dagblad, 11-11-2009)
Slagaders pompen mee met hart Eeuwenlang dachten wetenschappers dat het hart in zijn eentje bloed door ons hele lichaam pompt. Neuroloog Arjen Schaafsma van het Martini Ziekenhuis in Groningen toont nu aan dat ook de slagaders een actieve bijdrage leveren aan de pompbeweging. Dit nieuwe inzicht geeft ons een andere kijk op de bloedsomloop en onze bloeddruk. In 1628 ontwierp de Britse arts William Harvey (1578-1657) het eerste model van de bloedsomloop. Hij stelde dat ons hart bloed via de slagaders naar de aders pompt. De grote bloedvaten zijn via haarvaatjes met elkaar verbonden, zodat het bloed rond stroomt. De pompbeweging van het hart zorgt voor druk in het slagadersysteem. Dit is de bloeddruk. Een arts kan de maximale bloeddruk (bovendruk) meten bij het samentrekken van de linker hartkamer, waardoor het hart bloed in de lichaamsslagader pompt. De minimale bloeddruk (onderdruk) bevindt zich precies tussen twee samentrekkingen van het hart in. Op dat moment stroomt de linkerkamer weer vol met vers, zuurstofrijk bloed. Neuroloog en klinisch neurofysioloog Arjen Schaafsma merkte enkele jaren geleden op dat de bloeddruk niet overal gelijk is. Deze neemt toe op weg van het hart naar andere organen in het lichaam. Hij deed honderden observaties bij zieke en gezonde personen en kwam tot een geheel nieuw inzicht in onze bloedsomloop. Aan het begin van iedere hartslag trekken de slagaders kortstondig samen. Dit komt door de spanning die het pompen van het hart op de vaatwand uitoefent. Het samentrekken van de slagaders versterkt de drukgolf. Zo zorgen het hart en de slagaders er gezamenlijk voor dat het bloed zelfs de meest veraf gelegen haarvaatjes van het menselijk lichaam bereikt. De ontdekking van Schaafsma heeft belangrijke gevolgen binnen de geneeskunde. Goed functionerende slagaders spelen een grotere rol in een gezonde bloedsomloop dan wetenschappers tot nu toe dachten. Artsen moeten een bloeddrukmeting voortaan anders interpreteren en daarbij rekening houden met zowel de druk vanuit het hart als de toegevoegde druk vanuit de slagaders. Ook medicatie voor hoge bloeddruk (of een andere hartziekte) moet opnieuw onder de loep worden genomen. Heeft het middel direct effect op het hart zelf of werkt het door druk vanuit de slagaders te remmen? Dankzij deze nieuwe kijk op bloeddruk en medicatie is het straks mogelijk ernstig zieke patiënten beter te bewaken.
11
(Bron: Kennislink.nl, 13 november 2009, nieuwsbericht gebaseerd op persbericht Martini Ziekenhuis Groningen)
Hoge temperatuur bij 20 procent hardlopers De lichaamstemperatuur van hardlopers kan sterk oplopen bij een duurloop. Dat zijn de eerste resultaten van metingen onder deelnemers aan de Zevenheuvelenloop in Nijmegen 2009. Bij 20 procent kwam de temperatuur boven de 40 graden Celsius. Een aantal van hen had zelfs een lichaamstemperatuur van 41 graden en een loper kwam op 41,2. Inspanningsfysioloog Maria Hopman van de Radboud Universiteit in Nijmegen en haar team hadden niet verwacht dat bij zoveel lopers de temperatuur zo hoog zou oplopen. Zij onderzochten 150 van de 25.000 deelnemers. Daarbij waren mannen en vrouwen van allerlei leeftijden en echte hardlopers en recreanten. Vertaald naar het hele veld aan lopers, hadden vijfduizend een heel hoge temperatuur. Volgens Hopman kan het vrij warme en vochtige weer mede oorzaak zijn van het oplopen van de lichaamswarmte. Een hoge lichaamstemperatuur is levensgevaarlijk. Bij 42 graden overlijdt een mens. Door hoge temperatuur stolt het bloed en komen er klonters in. Onderzoek moet uitwijzen hoe het komt dat de temperatuur bij hardlopers zo hoog kan oplopen, hoe gevaarlijk dat is en hoe het lichaam erop reageert. De wetenschappers kijken of er iets in de stolling verandert. Hopman verwacht over een paar weken klaar te zijn met het hele onderzoek. Zij en haar team geven naar aanleiding van de uitkomsten advies aan de organisatoren van looptochten, ook bijvoorbeeld aan die van de Vierdaagse van Nijmegen. (Bron: nu.nl, 16 november 2009)
Richtlijnen voor trainersvergoedingen Met enige regelmaat zijn er vragen over de hoogte van vergoedingen van trainers. Er zijn verenigingen waar de trainers als vrijwilligers functioneren (geen vergoeding of als tegemoetkoming geen contributie afdracht) tot verenigingen die ongediplomeerde trainers, gediplomeerde trainers en trainers met een trainerslicentie een (oplopende) vergoeding betalen. Een breed scala met grote verschillen. Enig inzicht in de uit te betalen bedragen kun je terugvinden op de onderstaande site: http://www.werkenindesportvereniging.nl/ Klik op Klik op
Werkgeverswijzers Beloningswijzers
Klik op
Klik door naar indelingsinstrument Sporttechnisch Vervolgens op Salaristabel
12
BOEKEN
De publicaties in deze rubriek zijn geen aanbevolen literatuur door de Atletiekunie of de digitaal magazineredactie. Het zijn recent verschenen werken op het interessegebied van atletiek- en looptrainers. Van de Halve van Egmond naar de hele van New York Nadat hij al vele marathons op vaderlandse bodem had volbracht, vertrok Bram Bakker eind 2006 naar de Verenigde Staten om voor het eerst deel te nemen aan de opwindendste en grootste marathon ter wereld, die van New York. Bijna waanzinnig werd de rennende psychiater toen hij door gelukkige omstandigheden pal naast zijn sportieve idool Lance Armstrong aan de start stond, en zij aan zij zo’n tien kilometer met hem door Brooklyn rende, waar net als in alle andere buurten van The Big Apple duizenden enthousiaste toeschouwers de lopers fanatiek aanmoedigden. (…) In New York, New York beschrijft Bakker de periode van honderd dagen voorafgaand aan de marathon. Van de Halve van Egmond naar de hele van New York Auteur:
Bram Bakker
Uitgever:
Uitgeverij De Arbeiderspers
ISBN:
978902957123 4
Omvang:
168 pagina’s
Prijs:
€ 14,95
Helden van de 42 kilometer Voor het boek ‘Helden van de 42 kilometer’ interviewden auteurs Cors van den Brink en Barbara Kerkhof zestien toplopers en een aantal coaches. Onder hen: Gerard Nijboer, Marja Wokke, Nadja Wijenberg, Marti ten Kate, Bert van Vlaanderen, Kamiel Maase en Lornah Kiplagat. Hun ervaringen bieden een bron van informatie en inspiratie voor de lopers van nu en straks. Selma Borst en Michel Butter ontvingen 13 oktober op Papendal de eerste exemplaren van het boek. Het boek werd hun aangeboden door Aad Steylen en Claire Spauwen, marathonlopers die voor het boek zijn geïnterviewd. Helden van de 42 kilometer een halve eeuw marathoncultuur Auteur:
Cors van den Brink, Barbara Kerkhof
ISBN/EAN:
9789029571807
Uitgever:
Uitgeverij De Arbeiderspers
Omvang:
224 pagina’s
Prijs:
€ 18,95
Het boek is ook te bestellen via de Atletiekunie, door overmaking van € 18,95 op rekeningnummer 67.32.77.674 ten name van de Atletiekshop te Arnhem, o.v.v. Helden 42 kilometer en het lidmaatschapsnummer of volledige adresgegevens.
13
De geboren renner De leden van de Tarahumara, een oude, mysterieuze indianenstam in Mexico, bezitten de reputatie de beste renners in de wereld te zijn: in 1993 werd een 57-jarig lid van deze stam eerste in een 100 mijlswedstrijd, niets anders dragend dan een toga en sandalen. Het waargebeurde verhaal De geboren renner gaat over ultralopers, mensen die meer dan 100 mijl rennen, het liefst op hun blote voeten, zonder eten en drinken. Een kleine groep van de beste ultralopers ter wereld maakt een avontuurlijke tocht door de canyons waar de Tarahumara wonen. Ze proberen erachter te komen wat het geheim van deze mysterieuze stam is en gaan de 50 mijlswedstrijd met ze aan, waarschijnlijk een van de bloedstollendste races ooit. Scherp en met een extreem observatievermogen vertelt Christopher McDougall het verhaal van deze stam, terwijl hij stilstaat bij het vermogen van hardlopers en bij de vraag welke elementen iemand tot een goede hardloper maken. Hij reist naar de laboratoria van onder meer Harvard en Nike en komt vele interessante, vreemde en sportieve mensen tegen, onder wie de vrouw die onlangs het wereldrecord op de 100 mijl heeft gebroken. Als toegift liep ze de marathon in 2 uur en 50 minuten in bikini, na 20 mijl pauzerend om een biertje in één teug op te drinken. De geboren renner Auteur:
Christopher McDougall
Uitgeverij:
Prometheus Amsterdam
ISBN:
9789044609868
Omvang:
320 pagina’s
Prijs:
€ 19,95
De Excellerende sportcoach Coachen is een vak. Een sportcoach ontwikkelt trainingsprogramma’s, neemt tactische beslissingen en brengt de kunst van het spel over op zijn sporters. Een excellerende sportcoach is meer dan dat. Hij is bovenal inspirator en mentor. Hij kent zichzelf en de sporters waarmee hij werkt door en door. Hij coacht onder alle omstandigheden op maat, geeft zijn sporters wat ze nodig hebben en kan daardoor het verschil maken tussen winst en verlies. Het is de coach die voorbij de horizon kijkt en voortdurend bereid is te leren. De excellerende sportcoach gaat door waar zijn collega’s het voor gezien houden. In De excellerende sportcoach vindt u de handvatten die nodig zijn om als coach het hoogste niveau te bereiken. Dit gaat verder dan de voorwaardelijke basisvaardigheden, zoals het kunnen trainen van techniek, fysiek en conditie. Dit komt dan ook niet aan de orde. Wel laten auteurs Peter Murphy en Rogier Offerhaus u het pad zien waarop het ogenschijnlijk onmogelijke, mogelijk wordt gemaakt. Dit doen ze aan de hand van de loopbanen van twee fictieve coaches, Joost en Monique en hun adviseur/mentor Henk, een oudere, ervaren coach. Dankzij hun verhaal komt u alle mogelijkheden, uitdagingen, valkuilen en oplossingen tegen die de route naar excelleren in hoge mate beïnvloeden. Nederlandse topcoaches delen in elk hoofdstuk hun eigen praktijkervaringen. Foppe de Haan (voetbal), Ton Boot (basketbal), Robert Eenhoorn (honkbal), Vera Pauw (voetbal), Henk Kraaijenhof (atletiek), Sjef Janssen (dressuur), Susannah Chayes (roeien), Joop Alberda (volleybal), Charles van Commenée (atletiek), Jacco Verhaeren (zwemmen) en Francesco Wessels (luchtmobiele brigade) komen uitgebreid aan het woord over cruciale onderwerpen als de start van het nieuwe, ontkenning, angst, boosheid, onderhandelen, acceptatie, verbinding en de zone: het stadium waarin het onmogelijke mogelijk wordt.
14
De Excellerende sportcoach, leiding geven aan verandering Auteurs:
Peter Murphy, Rogier Offerhaus
ISBN;
978-90-5877-616-7
Uitgeverij:
Arko Sports
Omvang:
221 pagina’s
Prijs:
€ 15,00
Smeden tot goud Met goud en zilver in de rugzak, kwamen hun sporters terug uit Beijing. In dit boek vertellen elf Olympische coaches over de weg naar dat succes. Om hun ervaring te borgen en hun kennis te delen met anderen. Smeden tot goud is een praktisch boekje dat trainers in de keuken laat kijken bij succesvolle coaches. Zoals technisch directeur NOC*NSF in het voorwoord schrijft, coaches met een persoonlijke gedrevenheid, passie en toewijding. Bij de interviews zijn bij elk van de elf coaches dezelfde acht thema’s aan de orde gesteld: doelen stellen, training, arbeid en rust, begeleidingsteam, hoe organiseerde je de samenwerking?, planning en sturing, dilemma’s, persoonlijke verhoudingen, Olympische Spelen en de drie belangrijkste lessen. Een leuke, leesbare opzet waarin de lezer kennis maakt met de visie en werkwijze van Robin van Galen, Sjef Janssen, Marc Lammers, Jacco Koops, Chris de Korte, René Mijnders, Maurice Paardenkooper, Marjolein van Unen, Josy Verdonkschot, Jacco Verhaeren en Marcel Wouda. Smeden tot goud. Olympische coaches delen hun ervaring Auteur:
Cors van den Brink
ISBN:
9789071902 062
Uitgeverij:
…daM uitgeverij
Omvang:
107 pagina’s
Prijs:
€ 14,50 (excl. € 2,- verzendkosten)
Voor meer informatie en bestellingen www.sportenkennis.nl
15
COLUMN
Twintigk(r)amp Ik neem me al een aantal jaar voor om er eens een kijkje te gaan nemen, maar het is er tot op heden nog niet van gekomen. En dat vind ik best jammer, want het lijkt me een fenomeen: de jaarlijkse twintigkamp in Delft. Daarbij worden de gebruikelijke onderdelen van de tienkamp gewoon over twee dagen afgewerkt. Dus met de 100 meter, het verspringen, kogelstoten, hoogspringen en de 400 meter op de eerste dag en de 110 meter horden, het discuswerpen, polsstokhoogspringen, speerwerpen en de onvermijdelijke 1500 meter op dag twee. Het programma wordt elke dag echter nog eens met vijf onderdelen uitgebreid.
En daar zit hem de kneep. Want die tien extra onderdelen zijn samen stukken zwaarder dan de originele tien. Leest u even mee? Op dag 1 komen er achtereenvolgens de 200 meter horden, 5000 meter, 800 meter, het kogelslingeren en de 3000 meter steeple bij. En dag 2 wordt verder verzwaard met de 200 meter, 3000 meter, 400 meter horden, hinkstapspringen én, als klap op de vuurpijl, de 10.000 meter. Hoe kun je je daar in vredesnaam op voorbereiden? Ik ben in mijn actieve atletiekloopbaan nooit verder gekomen dan de tienkamp, of liever de negenkamp. Het polsstokhoogspringen leverde voor mij standaard een ‘nul’ op. Om in de uitslag te blijven, liep ik wél altijd braaf een paar keer aan met die stok in mijn hand. Dat was een van de hilarische hoogtepunten van de clubkampioenschappen bij mijn vereniging.
De afsluitende 1500 meter was verreweg de grootste verzoeking van de tienkamp. Dan moest ik stevig doorsjokken om niet te laat te komen voor het elfde – en mijn favoriete – onderdeel: de barbecue. Die zou ik als deelnemer aan de twintigkamp van mijn levensdagen niet halen. Met een tien kilometer als laatste onderdeel krijg ik visioenen van een in het donker gehulde atletiekbaan, waar een eenzame ziel nog zijn rondjes wegwaggelt, terwijl in het clubhuis de overige deelnemers zich tegoed doen aan allerlei lekkernijen. Maar eerlijk gezegd denk ik niet eens dat ik zover zou zijn gekomen. Volgens mij was ik al heel wat eerder uit de wedstrijd gegaan, met een stevig geval van twintigkramp.
Ton de Kort
16
MEDISCH
De (Mexicaanse) griep Els Stolk
Elke herfst / winter vallen er atleten uit door de griep. Veel mensen denken dat een griep relatief iets onschuldigs is, waarbij de patiënt na een paar dagen onder de wol er wel weer bovenop is. Maar ‘de griep’ kan ook minder onschuldig uitpakken. Jaarlijks belanden in ons land ongeveer twintigduizend mensen in het ziekenhuis en sterven meer dan tweeduizend mensen aan de griep. Nu dreigt er echter een wereldwijde pandemie van een nieuwe griep, waarbij de risico’s en de gevolgen nog niet (volledig) duidelijk zijn. Deze gevolgen lieten zich in het begin uitermate ernstig aanzien. Deze nieuwe griep (Influenza A: H1N1) wordt veroorzaakt door een nieuw griepvirus dat anders is dan al bekende menselijke griepvirussen. Het virus is genoemd naar het land (Mexico) waar de uitbraak begon. De besmetting verloopt op dezelfde manier als bij de seizoensgriep (zie verder). In de tussentijd weten we dat ook deze griep in de meeste gevallen mild verloopt en daarmee in grote lijnen vergelijkbaar is met de seizoensgriep. Echter, niemand heeft deze griepvariant nog doorgemaakt en dus heeft niemand nog afweerstoffen tegen deze griep opgebouwd. Het RIVM houdt er rekening mee dat zo’n 10% - 30% van de mensen in Nederland de Mexicaanse griep zal doormaken. En dat ligt dus beduidend hoger dan ‘gewoonlijk’, waarbij elke winter ruim 5% van de mensen de griep krijgen. Wat is griep eigenlijk? Griep wordt veroorzaakt door een influenzavirus en wordt verspreid door hoesten of niezen. Het griepvirus is een klein bolletje, waarvan de buitenste 'schil’ regelmatig verandert. Daardoor verrast het ons afweersysteem telkens opnieuw. Er zijn gradaties in de hevigheid waarin je griep kunt krijgen. Soms heb je echt alle verschijnselen; van hoesten, rillen, niezen en overal pijn tot hoge koorts en overgeven. In andere gevallen voel je je alleen maar ellendig en heb je het koud en warm tegelijk. Bij een griep kun je binnen een paar uur ziek worden, meestal met bonzende hoofdpijn, hoge koorts en spierpijn over je hele lichaam. Bij de Mexicaanse griep treedt er vaak keelpijn en een droge hoest op en kan bij een ernstiger vorm ook een longontsteking optreden. (Vaccinatie tegen) de griep De dreiging van de Mexicaanse griep is voor de regering ernstig genoeg geweest een grootschalige vaccinatiecampagne op te zetten. Deze vaccinatiecampagne is vooral gericht op zogenoemde risicogroepen: hartpatiënten, nierpatiënten, longpatiënten en mensen met suikerziekte of met een verminderde weerstand, evenals een ieder boven de 60 jaar. En recentelijk is besloten ook kinderen onder de 5 jaar te vaccineren. Helaas laten velen voor wie griep riskant kan zijn zich niet inenten, uit laksheid of angst voor eventuele bijwerkingen van het vaccin. Onder hen ook vele sporters die behoren tot een risicogroep. Pandemie Dat de Mexicaanse griep een pandemie gaat veroorzaken, is onderhand wel duidelijk. Maar ook andere griepvirussen kunnen de komende maand(en) ons land bereiken en voor ziektegevallen zorgen. Er zijn namelijk vele soorten influenzavirussen die griep kunnen veroorzaken. Over de hele wereld zijn er 'uitkijkposten', waar deskundigen de plaatselijk voorkomende griepvirussen inventariseren en onderzoeken. Daardoor is goed (maar helaas niet perfect) te voorspellen welke typen griepvirussen in de komende winter in Nederland zullen rondwaren en tegen welke griepvirussen de griepprik gericht moet zijn. Een griepprik beschermt dus niet tegen alle soorten griepvirussen en dat blijkt dit jaar des te duidelijker nu er door het RIVM twee verschillende vaccinaties aangeboden worden (tegen respectievelijk de Mexicaanse griep en de ‘gewone griep’). Griepprik De griepprik bevat doodgemaakt en in stukjes gehakt griepvirus van het type dat wordt verwacht. Het afweersysteem in het lichaam reageert daarop en maakt afweerstoffen, die speciaal op dat type
17
griepvirus inwerken. Als iemand dan later in aanraking komt met dat virus, maken de afweerstoffen het direct onschadelijk. Ongeveer 80 procent van alle mensen die een griepprik hebben gehad krijgen die winter geen griep. Diegenen die toch ziek worden, krijgen de griep dikwijls minder ernstig en hebben minder kans op complicaties van de griep zelf. De complicaties van de griepprik zijn als regel mild. Ongeveer 1 op de 5 mensen krijgt op de plek van de injectie (de bovenarm) een dag of twee een rode, gevoelige plek. Er wordt wel beweerd dat je van de griepprik een paar dagen een grieperig gevoel krijgt of zelfs de griep. Dat kan niet omdat er geen levend virus wordt gebruikt. De griep en sporters Regelmatig sporten verhoogt de weerstand, dus breedtesporters hoeven niet anders te worden behandeld dan andere mensen. Maar voor (heel intensief) trainende topsporters kan dat anders liggen. Vooral tijdens en kort na intensieve inspanning is de weerstand tijdelijk verminderd en dat geldt ook voor sporters die zeer frequent en (te) hard trainen. Als topsporters dan ook nog veel reizen, neemt dat risico alleen maar toe (inademing ‘gezamenlijke lucht’ / Jetlag / sporten in andere werelddelen waar wellicht andere griepvirussen actief zijn). Anders dan mensen die behoren tot de risicogroepen zullen topsporters zelf actie moeten ondernemen om de griepprik te krijgen, waarbij ze als regel deze vaccinatie vaak ook zelf moeten betalen.
Regelmatig sporten verhoogt de weerstand (…) maar voor heel intensief trainingen topsporters kan dat anders liggen Hoe kun je griep zoveel mogelijk voorkomen Zoals hierboven al beschreven zitten griep (en verkoudheids-)virussen in druppeltjes snot, slijm en speeksel. Door praten, hoesten of niezen worden de virussen verspreid. De virussen kunnen ook worden virussen overgedragen via handen en voorwerpen, zoals deurknoppen. Als iemand bijvoorbeeld na het vastpakken van de deurknop, zijn mond, neus of ogen aanraakt, kan hij besmet worden. Het is dus van groot belang voldoende hygiënische maatregelen te nemen: 1. Houd je hand of zakdoek voor je mond als je niest of hoest. Gebruik papieren zakdoeken of tissues bij hoesten, niezen of snuiten. Gebruik ze eenmalig en gooi ze daarna direct in de vuilnisbak. Wees erop alert dat ook anderen dat in je omgeving doen! 2. Was regelmatig je handen met water en zeep; vooral als je iemand een hand gegeven hebt, of een deurknop hebt aangeraakt; 3. Raak zo min mogelijk je mond, neus of ogen aan; 4. Drink tijdens het sporten alleen uit een eigen flesje of bidon. 5. Vermijd als het even kan slecht geventileerde ruimtes waarin vele mensen zich bevinden. Maar dat is niet altijd even eenvoudig. Denk hierbij voor velen aan hun werksituatie op kantoor en het reizen met het openbaar vervoer. 6. En heel belangrijk; blijf zo veel mogelijk uit de buurt van mensen die ziekteverschijnselen vertonen. Maar helaas is het zo dat mensen die al wel zijn geïnfecteerd met de griep maar nog geen ziekteverschijnselen vertonen, toch al besmettelijk kunnen zijn voor anderen.
Het is dus van groot belang voldoende hygiënische maatregelen te nemen Wat kun je doen als je toch griepverschijnselen hebt De Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG) heeft 9 punten opgesteld waar de sporter op moet letten bij sporten met een griep (zie verder www.sportzorg.nl):
18
1. Bij koorts, spierpijn en een verhoogde hartslag in rust wordt afgeraden te sporten in welke vorm dan ook. Het vroegere geloof dat een verkoudheid of griep ‘eruit gezweet kon worden’ wordt afgeraden; 2. Aangezien virusinfecties niet behandeld kunnen worden met antibiotica en er op dit moment nog geen vaccin beschikbaar is, zit er niets anders op dan goed uit te zieken. Daarbij kan als stelregel gebruikt worden dat, als de koortsperiode bijvoorbeeld vier dagen bedroeg, vervolgens nog 4 dagen gewacht moet worden alvorens weer rustig te gaan sporten; 3. Ook andere virussen dan het griepvirus kunnen koorts en spierpijn veroorzaken, bijvoorbeeld virussen die darminfecties met diarree veroorzaken. Ook hierbij geldt een absoluut sportverbod; 4. Alleen bij een simpele neusverkoudheid mag gewoon door getraind worden. Hierbij zal in de regel geen echte koorts optreden en geen spierpijnachtige klachten. Als de klachten dus beperkt blijven tot een zere keel, hoesten en een loopneus, kan er gewoon doorgesport worden; 5. Verder moet er bij een verkoudheid met alleen lokale verschijnselen in de eerste drie dagen alleen rustig en niet te intensief worden getraind; 6. De beslissing om al of niet te gaan sporten neem je altijd voordat je een koortsverlagend middel of pijnstiller hebt genomen zoals aspirine of paracetamol; 7. Indien er alleen lokale klachten zijn mag tegen de hoofdpijn overigens wel een pijnstiller middel worden genomen en gesport worden; 8. Indien de verkoudheid leidt tot een voorhoofdsholteontsteking, zal sporten extra hoofdpijnklachten veroorzaken en is dan ook niet aan te raden; 9. Ook bij bronchitis zal inspanning leveren moeilijk worden, ook al omdat de functie van de longen dan gestoord is en de zuurstofaanvoer belemmerd wordt. Samenvatting In dit artikel wordt kort uiteengezet wat de (Mexicaanse) griep is, welke symptomen kunnen optreden, wie er in aanmerking komen voor een vaccinatie en wat je zelf kunt doen om een infectie te voorkomen. Als er na het lezen van dit artikeltje nog vragen zijn over de griepprik raadpleeg dan de huisarts. Els Stolk is Sportarts
19
AAN HET WOORD
Vrijwilligerscoördinator bij Generaal Michaëlis
‘Cursus geeft vrijwilligers én vereniging structuur’ Clemens Vollebergh Bij Atletiekvereniging Generaal Michaëlis in Best zijn veel vrijwilligers actief in verschillende commissies, maar niemand binnen de club heeft een totaaloverzicht. Structuur aanbrengen in deze grote amorfe groep was daarom een belangrijke reden deel te nemen aan de pilotcursus Vrijwilligersbeleid van de Atletiekunie. Nel van Oort ging met twee andere leden (beide vrijwilligers) op cursus, Marleen Smulders werd vervolgens de nieuwe vrijwilligerscoördinator. Van Oort evalueert: ‘Het was een nuttige cursus waarin we vooral geleerd hebben van andere verenigingen. Over en weer werden veel vragen gesteld bij elkaars aanpak van de vrijwilligersproblematiek. Want in de praktijk vindt iedereen zijn eigen wiel uit, terwijl de oplossing vaak al bedacht is. Zo was onze intake van nieuwe leden, voor de anderen een eyeopener.’ Toelichtend: ‘Wij vragen op het inschrijvingsformulier onder meer of het lid zich ook als vrijwilliger wil inzetten, wat het leuk vindt om te doen en waar het goed in is.’ Het was de bedoeling dat elke vereniging die aan de cursus deelnam een vrijwilligersbeleidsplan schreef. Van Oort: ‘Wij hebben binnen ons bestaande beleidsplan het vrijwilligersbeleid aangescherpt. Wat ook goed uit de cursus naar voren kwam was dat naast het zo goed en efficiënt mogelijk inzetten van vrijwilligers, waardering van deze groep belangrijk is, zodat men betrokken blijft en zich verbonden voelt.’
In de praktijk vindt iedereen zijn eigen wiel uit, terwijl de oplossing vaak al bedacht is.
Nel van Oort in actie bij de Joe Man Bosloop en ook Marleen Smulders (rechts) actief in het veld
20
Ja-zeggen Nel van Oort is zelf het voorbeeld van een vrijwilliger die heel veel voor Generaal Michaëlis (GM) doet. ‘Ik ben bestuurslid, was bijna 20 jaar redactielid, ik coördineer het nordic walking, was actief in de commissie voor de website enzovoorts. Dat was ook de reden dat ik voor vrijwilligerscoördinator iemand anders zocht. Marleen is een prima keuze omdat zij, werkzaam op een P&O afdeling, deskundig is in het omgaan met mensen, het motiveren en optimaal inzetten. Als er nu een vacature is binnen de club, geeft zij dat aan mij door en dan zet ik deze op de website. Als je mensen daarna persoonlijk aanspreekt, hebben ze de vacature vaak al gezien en zijn ze sneller geneigd ja te zeggen. Zeker als het om korte of eenmalige activiteiten gaat als parcourswacht bij een wegwedstrijd of inschrijving bij de crosscompetitie.’ Duizendpoot Sinds een klein jaar is Marleen Smulders vrijwilligerscoördinator: ‘Ik ben pas een jaar of twee lid, maar had wel op het inschrijfformulier aangegeven dat ik, vanuit mijn achtergrond als medewerkster personeelszaken, iets voor de club wilde betekenen. Daarom kwamen ze bij mij. Toen ik aan de slag ging was er een situatie waarbij veel vrijwilligers zich inzetten, een aantal incidenteel en een aantal voor meerdere commissies. Alleen er was geen totaaloverzicht, met als risico dat als zo’n duizendpoot wegvalt, er opeens een trits aan werkzaamheden niet meer wordt uitgevoerd. Ook kan zo’n belangeloze vrijwilliger zichzelf natuurlijk overbelasten: dat is niet goed voor de persoon in kwestie en niet goed voor de uitstraling van het vrijwilligerswerk binnen de vereniging.’ De (nieuwe) functie van Smulders is voor veel leden nog geen vanzelfsprekendheid. ‘Leden moeten er aan wennen, weten wat je wel en niet doet en waarvoor ze bij je aan kunnen kloppen. Gelukkig weten ze me steeds beter te vinden. Ik zie het als een uitdaging de juiste vrijwilliger te krijgen voor de plek die vrijkomt. Want niet zozeer het aantal vrijwilligers vormt een probleem, maar een goede, doelmatige inzet. Niet steeds op dezelfde mensen terugvallen maar ook anderen aanspreken. Sommigen melden zich niet vanzelf, maar als je ze vraagt voelen ze zich gevleid.’
Atletiekvereniging Generaal Michaëlis, www.avgm.nl
Opgericht in 1957 te Best Genoemd naar de bevrijder van de Tweede Wereldoorlog Aantal leden: ca. 700 Aantal vrijwilligers: ca. 150 waarvan 70 trainers, inclusief de jeugdtrainers Accommodatie: zeslaans kunststofbaan Evenementen: Crosscompetitie voor de leden, waarin opgenomen de Joe Man Bosloop; Goed, beter, Best, stratenloop met de keuze uit 5, 10, 15 kilometer of halve marathon; 10 km van Naastenbest; kermismeerkamp: tweedaags evenement waarbij deelnemers kunnen kamperen langs de baan. Aantal vacatures vrijwilligers in oktober: 12. Van coördinator parcoursopbouw tot medewerker bar, (assistent) trainers en vrijwilligers die meehelpen aan het onderhoud van het clubgebouw. Flexibel De hoofdtaken van de vrijwilligerscoördinator zijn op papier gezet. Smulders: ‘In feite moet je dat van elke vrijwilligerstaak doen, maar daar is geen beginnen aan. Bovendien maakt een nauwkeurige omschrijving mensen minder flexibel en kan het een harnas vormen voor het uitvoeren van taken die nodig zijn. Om meer inzicht te krijgen in de kwaliteiten en inzetbaarheid van de leden, ook degenen die al vrijwilliger waren, stuurde ik in het begin met de nieuwsbrief van de club een enquête mee. De
21
respons was echter gering en een aantal leden reageerde verbaasd op vragen over opleiding en beroep. Ze vonden dat dit de club eigenlijk niet aanging omdat ze alleen kwamen om te sporten. En daarin zit wel een verschil met de werkzaamheden in een professionele setting, waar je aan de hand van een curriculum vitae snel mens en taak bij elkaar kunt brengen’, aldus Smulders. Er vindt regelmatig overleg plaats met het bestuur en de verschillende commissiehoofden om te zorgen voor een beter, eenduidige en gestructureerde aansturing van de vrijwilligers. Trainers ‘Het is belangrijk dat je als coördinator je gezicht laat zien’, merkt Smulders op. ‘Ik heb zelf een zware blessure gehad en dan is het iets minder vanzelfsprekend drie keer per week naar de accommodatie te gaan. Dan moet je echt even als coördinator op de trainingsavonden naar de baan zodat je leden kunt benaderen voor taken en er vragen kunnen worden gesteld.’ De trainers vormen de grootste groep vrijwilligers. ‘Logisch dat je daar als vereniging werk van maakt’, vindt Smulders. Tot een aantal jaar terug kon één trainingscoördinator de boel ‘handelen’, nu is er een commissie van vijf trainers die regelmatig bijeenkomt en knelpunten bespreekt.’ De trainers krijgen net als de andere vrijwilligers geen vergoeding voor hun werkzaamheden. Trainers kunnen op kosten van de club trainerscursussen volgen. Daarmee streven we naar kwaliteit van de trainersgroep. De discussie over vergoedingen hebben we als bestuur tot nu toe buiten de deur weten te houden.’, meldt Van Oort. Ze realiseert zich echter ook dat een vergoedingloos systeem in relatie tot de oplopende eisen die aan trainers worden gesteld door vereniging en overheid, op de lange termijn problemen kunnen opleveren: ‘De discussie hierover zal in het bestuur vast nog wel een keer plaatsvinden. Tot nu toe zijn er wat extra faciliteiten voor trainers zoals vrijstelling van contributie.’
‘Met een fantastisch clubhuis, een centraal in Best gelegen accommodatie, een goede organisatie met veel vrijwilligers en een volwassen communicatiestructuur is onze atletiekvereniging voorbereid op een toekomst vol uitdagingen.‘ (bron: www.agvm.nl) Nieuwe doelgroepen Dat maatschappelijke ontwikkelingen niet aan GM voorbijgaan blijkt uit het aantal activiteiten voor nieuwe doelgroepen. Smulders: ‘Sinds ruim 10 jaar hebben we een trainingsgroep voor verstandelijk beperkten en een paar keer per jaar organiseren we een cursus van vijf lessen voor Nordic Walking. Hier komen ook altijd veel nieuwe leden uit voort. Vaak iets oudere mensen die wat ruimer in de tijd zitten dan jonge mensen met jonge kinderen en daar komen dan dikwijls weer vrijwilligers uit voort. Daarnaast is er een starterscursus hardlopen. Daarna kunnen deze deelnemers doorgaan in de
22
zogenaamde doorstartersgroep. Na een aantal maanden sluiten ze bij een reguliere loopgroep van hun niveau aan. Elk voorjaar start er een zogenaamde ONME (onderweg naar marathon Eindhoven)groep. Hier kunnen ook niet-leden meetrainen voor de (halve) marathon van Eindhoven in oktober.’ Discoavond Smulders: ‘GM is vooral een heel gezellige vereniging, dat is waarschijnlijk ook de reden dat er zoveel vrijwilligers zijn en ook daadwerkelijk blijven hangen. We hebben bijvoorbeeld regelmatig nevenactiviteiten, die niet direct met de atletieksport te maken hebben, zoals barbecues, discoavond, jeu de boules-middag enz. Er is ook jaarlijks een vrijwilligersdag waarbij alle vrijwilligers worden uitgenodigd en dan in het zonnetje worden gezet. We hebben net weer zo’n bijzonder geslaagde vrijwilligersdag achter de rug.’
CURSUS Vrijwilligersbeleid praktisch toegepast Om een goed vrijwilligersbeleid op te zetten, maar vooral ook praktisch uit te voeren verzorgt de Atletiekunie de cursus Vrijwilligerbeleid praktisch toegepast. Via presentaties, good-practises, discussie en vragenvuur passeren de ins en outs van vrijwilligersbeleid de revue. Er is veel aandacht om te leren van elkaar en praktische tips zelf toe te passen. Gedurende het gehele traject is een ‘coach’ aan de zijlijn beschikbaar waar cursisten met tussentijdse vragen terecht kunnen. Elke cursist ontvangt een cursusmap als naslagwerk die gedurende de cursus met praktische informatie worden aangevuld. Hierdoor ontstaat tevens een levend en goed overdraagbaar document. De cursus bestaat uit vijf avonden en wordt gegeven op acht locaties, verspreid over heel Nederland. Op www.atletiekunie.nl. vind je meer informatie: tips voor het werven en behoud van vrijwilligers, het begeleiden, het maken van afspraken en het belonen van vrijwilligers. Ook is er een functieomschrijving te vinden van een vrijwilligerscoördinator. Voor meer informatie over de cursus neemt u contact op met Dorien van der Burg op het bondsbureau,
[email protected], 026-483 48 00. Clemens Vollebergh is eindredacteur van het ‘Digitaal magazine voor licentiehouders van de Atletiekunie’
23
ARBOZAKEN
Dennis Meens: ‘Sta open voor verandering’
Iedere vereniging een combinatiefunctionaris? Mariska Exalto De spil tussen een of meerdere sportverenigingen, een school en of welzijnsinstelling en de gemeente. Dat is in het kort de combinatiefunctionaris. Inmiddels is deze bij veel verenigingen en scholen een begrip geworden. Atletiekvereniging Scopias te Venlo maakt gebruik van de kennis en ervaring van Dennis Meens; combinatiefunctionaris/sportconsulent bij het Sportbedrijf Venlo. De combinatiefunctionaris werkzaam op het gebied van sport, is verantwoordelijk voor het ontwikkelen en uitvoeren van sportaanbod voor kinderen tijdens en na school. De functie combinatiefunctionaris kan op verschillende manieren ingevuld worden, maar in grote lijnen zijn de hoofdtaken gelijk: een goede samenwerking tussen de samenwerkingspartners tot stand brengen, beleid ontwikkelen en maatwerk leveren. Groot voordeel voor de sportvereniging: de combinatiefunctionaris heeft de juiste opleiding en ervaring en kan verenigingen helpen met het professionaliseren van de vereniging.
De combinatiefunctionaris werkzaam op het gebied van sport, is verantwoordelijk voor het ontwikkelen en uitvoeren van sportaanbod voor kinderen tijdens en na school. Ambitie, vooruitgang en innovatie. Dennis Meens, 23 jaar, aangesteld bij het Sportbedrijf Venlo als zijnde de combinatiefunctionaris / sportconsulent voor sportieve omgeving Vrijenbroek. Na het afronden van zijn studie aan de Fontys Sporthogeschool te Tilburg heeft hij ervaring opgedaan als docent lichamelijke opvoeding en als combinatiefunctionaris bij de gemeente Weert. In zijn scriptie richtte hij zich onder andere op de implementatie van combinatiefunctionarissen bij de gemeente Sittard-Geleen en het opzetten van een structureel naschools sportaanbod door middel van deze aanstelling. Sinds mei 2009 werkt hij voor atletiekvereniging Scopias, de Tegelse Hockeyclub en college Den Hulster in Venlo.
Dennis Meens: combinatiefunctionaris/sportconsulent bij atletiekvereniging Scopias en de Tegelse Hockeyclub
24
De atletiekwereld Dennis was pas 15 toen hij de atletiekwereld ontdekte. Tijdens en na zijn opleiding specialiseerde hij zich in de kaderontwikkeling en in de jeugdatletiek. Na afronding van zijn studie gaf hij atletiek- en gastlessen op de Fontys Sporthogeschool. In zijn vereniging stuurde hij de jeugdtrainers aan en verzorgde bijscholingen. Het lesgeven en kaderontwikkeling lijkt Dennis op het lijf geschreven te zijn. Naast dat hij trainerscursussen voor de atletiekunie verzorgt, heeft hij voor zijn oude atletiekvereniging een trainerhandleiding en leerlijn voor pupillenatletiek ontwikkeld die ondertussen ook bodem vindt in andere verenigingen. Met de hockeywereld was Dennis voor zijn functioneren nog niet in aanraking gekomen. ‘Maar ik ben nieuwsgierig en bereid te leren. In intensieve privétraining van drie maanden, heb ik me zowel technisch alsook tactisch verdiept in de sport en ondertussen vind ik hockey ook een bijzonder leuke sport!’ Projectplan Voor de ontwikkeling van de sportieve omgeving Vrijenbroek (het sportpark waarop de atletiek- en de hockeyclub gevestigd zijn) schreef Dennis een vierjarig projectplan. Uitgangspunt is professionalisering van de vereniging aan de hand van de behoefte van de vereniging en die van de omgeving. Bij AV Scopias, de atletiekvereniging, zette hij eerst in op een goede verenigingsanalyse om vervolgens daarin de fundamenten voor meer uitvoerende werkzaamheden te creëren. Het doel is beide - reeds sterke - verenigingen is het doel om uiteindelijk meer marktgerichte, professioneel aangestuurde sportinstanties te worden.
Uitgangspunt is professionalisering van de vereniging aan de hand van de behoefte van de vereniging en die van de omgeving. Vereniging van de toekomst Beide verenigingen bevinden zich op hetzelfde sportcomplex, maar van samenwerking was eerder niet veel sprake. ‘Dit is ook een logisch gevolg van de grote verschillen tussen de twee sporten, atletiek is meer op het individu gericht en hockey is een echte teamsport. Samenwerking kan echter veel voordelen opleveren.’ Dennis geeft aan dat de doelen veelal sportparkoverstijgend zijn en aansluiting vinden op de doelen van de sportnota van de gemeente Venlo. Daarnaast sluiten de doelen naadloos aan op het traject ‘de vereniging van de toekomst’, een project van het Huis voor de Sport Limburg, gericht op het sterker maken van verenigingen. In dit project wordt aandacht besteed aan het meer extern gericht zijn, noodzakelijk voor een goede afstemming tussen het aanbod van de vereniging en de behoeften van (potentiële) leden. Bedrijfsmatiger werken Verenigingen staan op dit moment voor de keus om bedrijfsmatiger te werken en daarmee meer ‘klanten’ aan zich te binden of een kleine vereniging te blijven die gestuurd en gerund wordt door vrijwilligers. ‘Verenigingen spreken vaak over leden, maar het zou goed zijn om van klanten te spreken. Leden weten vaak wel dat veel (vrijwilligers)werk in de vereniging noodzakelijk is, maar de nieuwe klant ‘consumeert’ en richt zich duidelijk op de sport en is daarnaast niet op zoek is naar vrijwilligerswerk. Atletiekverenigingen in het bijzonder kunnen zich meer richten op informatiebijeenkomsten waar daadwerkelijk behoefte aan is. Recreanten zijn geïnteresseerd in bijvoorbeeld informatie over de juiste kleding en trainingen. Door de inzet van een fysiotherapeut kun je op de juiste wijze blessures bij deze groep voorkomen. Nu sluiten recreanten zich vaak aan bij loopverenigingen, terwijl juist de atletiekvereniging hierin actief zou kunnen zijn. De atletiekvereniging beschikt immers vaak over het juiste materiaal, een atletiekbaan en de onmisbare kennis.’, aldus Dennis. ‘Scholing van het kader biedt een verbreding van de mogelijkheden.’
25
Managen van vereniging Naast vele uitvoerende en organisatorische taken is ook ondersteuning bieden in het managen van de verenigingen een onderdeel van het werk van de combinatiefunctionaris. ‘Een combinatiefunctionaris kan zijn dagen prima vullen met het oppakken van taken en werkzaamheden binnen de vereniging waar de vrijwilligers geen tijd voor hebben. Dat is nu juist niet de bedoeling, daar maak je een vereniging niet sterker mee. De vereniging moet juist zelf aan de slag en de combinatiefunctionaris ondersteunt hen in het oppakken, aansturen en uitvoeren van deze taken.’ Samenwerking Naast de ondersteuning van de verenigingen op sportieve omgeving Vrijenbroek is de combinatiefunctionaris ook bezig met de ontwikkeling van het sportpark. Hierin wordt steeds meer samenwerking met derden gezocht, uiteraard gebeurt dit zoveel mogelijk met gesloten beurzen om het voor de verenigingen zo eenvoudig mogelijk te houden. Voorwaarde is wel dat de aanbieders overtuigd zijn van dezelfde visie. ‘Er zijn volop mogelijkheden voor de verenigingen, als ze maar de bereidheid hebben om te veranderen. Ze moeten niet langer alleen traditioneel naar hun eigen toko kijken maar veel meer extern gericht gaan werken. Als verenigingen zich op structurele wijze in blijven zetten voor een professionele organisatie en ontwikkeling dan wordt al snel duidelijk dat dit leidt tot sterkere organisaties met meer leden. Stilstand is in hierbij achteruitgang’, aldus Dennis. Ook college Den Hulster valt in de sportieve omgeving van sportpark Vrijenbroek. De middelbare scholengemeenschap ligt op loopafstand van het sportpark en in samenwerking met de sectie lichamelijke opvoeding (LO) en directie is Dennis bezig om hier een sportieve leerlijn op te zetten tussen het tijdensschoolse curriculum LO, de naschoolse sport en het aanbod in de verschillende sportverenigingen om zodoende zoveel mogelijk inactieve leerlingen aan te zetten tot structurele sportbeoefening. Voor de verenigingen biedt dit traject ook nieuwe kansen. Kortom; Dennis Meens heeft al laten zien dat een combinatiefunctionaris zeker een goede bijdrage kan leveren aan het professionaliseren van de atletiekvereniging! Afsluitend doet Dennis een appel op de Nederlandse atletiekverenigingen: ‘Zij beschikken vaak over veel gerichte kennis, deel deze kennis en sta open voor verandering!’ Mariska Exalto is assistent bestuurder FNV Sport FNV Sport is, voor werknemers en zelfstandigen in de sport, expert op het terrein van werk en inkomen. www.fnvsport.nl
26
DE AANPAK
Weg naar succes:
Meerjaren Opleidingsplan Springen Betty Hofmeijer In de voorgaande editie van het Digitale Magazine werd een begin gemaakt met het onder de aandacht brengen van meerjaren opleidingsplannen van de diverse vakgroepen. In deze plannen worden onder andere inhoudelijke richtlijnen gegeven voor de trainingsinhoud en opbouw van jonge junioren tot senioren van topniveau. Alle meerjaren opleidingsplannen zijn terug te vinden op de website van de Atletiek Unie www.atletiek.unie onder topatletiek en vervolgens via de desbetreffende vakgroep. In deze uitgave gaat de aandacht uit naar het springen dat wil zeggen vooral het polsstokhoogspringen. Het plan voor het polsstokhoogspringen is tot stand gekomen onder verantwoording van de bondscoach van de vakgroep springen George Friant. Friant is één van de full time bondscoaches van de Atletiek Unie van het eerste uur. Sinds 2005 maakt hij voor de vakgroep springen deel uit van de technische staf van de Atletiek Unie. Bovenal is hij echter bekend als de bevlogen en succesvolle trainer coach polsstokhoogspringen. Zijn grootste succes boekte hij met de inmiddels als atleet gestopte Rens Blom die tijdens de WK Atletiek 2005 in Helsinki beslag wist te leggen op de wereldtitel. Momenteel werkt George in het Limburgse Sittard gestaag verder aan de ontwikkeling van een nieuwe generatie talentvolle springers zoals Wout van Wengerden en Denise Groot.
Leg eens uit waarom, in tegenstelling tot alle andere disciplines, de polsstokspringers hun thuisbasis hebben in Sittard en niet op Nationaal Sport Centrum Papendal in Arnhem. ‘Op 18 oktober 2002 werd de hal in Sittard feestelijk ingehuldigd met een internationaal symposium. Gerenommeerde trainers (Leszek Klima, Hans-Jurg Thomaskamp) en polsstokspringers als Tim Lobinger, Danny Ecker, Lars Borgerling, Richard Spiegelburg en Kevin Rans waren hierbij ook aanwezig. Zelfs de NOS besteedde in een uitzending aandacht aan de opening van de hal. Een jaar eerder al verzocht de toenmalige technisch directeur van toen nog de KNAU, Henk Kort, mij of ik in het centrum in Sittard opnieuw de centrale trainingen wilde gaan verzorgen. Ik heb hierop positief gereageerd en vervolgens werden er wekelijks op zaterdag nationale/centrale polsstoktrainingen gegeven. Hierbij werden enkele talenten ontdekt die naar aanleiding van hun ervaringen in dat eerste jaar besloten met een verhuizing de stap te zetten naar Sittard om zich verder op het polsstokspringen te kunnen concentreren. Het jaar 2005 werd een glorierijk jaar; Rens behaalde in het regenachtige Helsinki zijn memorabele wereldtitel. Daarna verliep de verdere ontwikkeling van het centrum in Sittard in een snelvaart tempo. Na de nodige gesprekken was het in februari 2006 zo ver; in Sittard startte een fulltime programma polsstokspringen. De enige reden waarom deze fulltime opleiding nu in Sittard is gelegen en niet op Papendal is eenvoudig? De benodigde infrastructuur, materialen etc. voor een goede opleiding tot polsstokspringer zijn in Sittard en niet op Papendal. Uiteraard heeft de wereldtitel van Rens daar ook heel wat toe bijgedragen.’
De benodigde infrastructuur, materialen etc. voor een goede opleiding tot polsstokspringer, zijn in Sittard en niet op Papendal.
27
Voor het polsstokhoogspringen is het meerjaren opleidingsplan nu beschikbaar. Wanneer kunnen geïnteresseerde trainers de plannen tegemoet zien voor de overige springnummers. Immers springen is ook hoogspringen, verspringen en hinkstap springen. ‘De Atletiek Unie verzorgt voor het derde jaar op rij op verschillende locaties regiotrainingen. Aanvankelijk was het de bedoeling dat er voor de springnummers een soort database van oefeningen, een soort ‘springcarroussel’ op papier gezet zou worden. De achtergrond daarvan was hiermee voor alle disciplines een uniforme basis te leggen onder de noemer ‘springend Nederland’. Helaas, reden één, is dat er vanwege allerlei organisatorische veranderingen binnen de regiobezettingen nog niet van gekomen; er zijn nieuwe regio’s opgestart met uiteraard nieuwe regiotrainers en ‘oude rotten’ hebben afgehaakt of zijn met pensioen gegaan. Belangrijk is dat ‘beloften en nationale talenten’ nu minimaal, zonder zich extreem te moeten verplaatsen, 20 tot 25 maal per jaar (in Sittard nu zelfs 3 maal per week gedurende 50 weken) kunnen trainen onder een deskundige leiding. Een tweede reden is dat de andere ‘springdisciplines’ niet kunnen genieten van een fulltime programma. Dit is echter geen excuus want vroeg of laat moet er toch zo een opleidingsplan in de vorm van een ‘springcarroussel’ komen. Plannen zijn er in ieder geval.’
‘Een topper opleiden kost je gemiddeld 5 tot 6 jaar.’ Wat mij bij het op hoofdlijnen doornemen van het plan direct opvalt, is de gedegenheid waarmee het in elkaar steekt. De samensteller verraadt een grote deskundigheid maar evenzeer een lange praktijkervaring (noot: George zit sinds 1973 in het polsstokhoog vak). Echter ook een kritische opstelling gaat hij niet uit te weg. Dit blijkt ondermeer uit het verwoorde op pagina 2 in hoofdstuk 2.1 (het doel van het raamplan ‘polsstokhoogspringen’). George maakt hier melding van zijn opvatting dat (jeugd)trainers op het gebied van trainingsomvang en trainingskwaliteit achterblijven met wat voor jeugdige atleten qua opbouw noodzakelijk is om hoogwaardige en intensieve trainingsvormen te kunnen uitvoeren. Die zijn uiteindelijk wel nodig voor het leveren van de huidige topprestaties. Heeft George een idee hoe het komt dat het benodigde niveau door de (jeugd)trainer niet wordt gehaald en hoe dat volgens hem wel anders kan? ‘Ik realiseer me heel goed dat trainers slechts een klein contract hebben of zelfs op vrijwillige basis diensten leveren en dat naar beste vermogen doen. Het ontbreken van voldoende tijd ziet hij dan ook als dè oorzaak van het opgeworpen vraagstuk. De meeste jeugdtrainers staan 2 tot 3 maal per week op de baan. In die korte tijdspanne willen ook deze jeugdtrainers met hun atleetjes scoren op regionaal en zelfs nationaal vlak. Dat is een volkomen begrijpelijke opstelling. Naast hun beroeps- en familie leven is er daardoor geen tijd voor het trainen van wat ik noem de basis fysieke competenties. De kern van hun trainingen gaat uiteraard voor een groot deel naar het einddoel, het polsstokspringen zelf. Echter, door dit tijdgebrek wordt dus geen goede basis voor de toekomst gelegd. Er wordt te weinig tijd gestoken in onderwerpen als stabiliteit, voetstatiek, loopscholing en specifieke polsstokgym en turnen als basis. Daarnaast beschouwen veel jeugdtrainers hun atleet nog teveel als hun eigen bezit en zijn ze niet geneigd, wanneer hun pupil een hoger niveau haalt, deze door te sluizen naar meer gespecialiseerde trainers. Ook is polsstokhoogspringen een discipline waarvoor veel geduld is vereist voordat er enig (internationaal) resultaat komt. Een topper opleiden kost je gemiddeld 5 tot 6 jaar en dat vraagt heel veel energie. Tenslotte kost polsstokspringen verenigingen veel geld vanwege het dure materiaal, waarbij het bovendien ook nog eens gaat om een grote investering voor een relatief zeer beperkte groep atleten’.
Er wordt te weinig tijd gestoken in stabiliteit, voetstatiek, loopscholing en specifieke polsstokgym en turnen als basis. In de paragrafen 4.1 en 4.2. (basistraining en aanvang specialisatietrainingen in de leeftijdscategorieën van resp. 8,9-11,12 en 13,14-15,16 jaar) benadrukt de bondscoach het belang voor jonge polsstokatleten om vooral ook atletiekdisciplines als hoog- en verspringen en sprint en
28
hordelopen in wedstrijdverband te beoefenen. Een verbetering van de wedstrijdprestatie op die onderdelen geeft prestatieprogressie op de polsstokdiscipline en gaat dus prestatiestagnatie tegen zo is de opvatting. Waarmee manifesteert een atleet zich in deze ontwikkelingsfase als een typische polsstokhoogspringer in plaats van een meerkamper? ‘Sta me toe de zaak om te draaien en te zeggen dat bij de meerkampers de toonaangevende discipline polsstokhoogspringen is! Een talentvolle polsstokspringer moet snel en sterk worden, maar ook over een grote dosis sprongkracht, gymnastisch vermogen en last but not least over heel wat durf en lef beschikken! Tenslotte gebeurt een polsstoksprong in verschillende (3D)-vlakken met een ‘dubbele pendulum’. Het is dus een (polsstok)springer die zich gedurende alle leeftijdscategorieën multifunctioneel ontwikkelt als een typische polsstokhoogspringer. Dat is echter wel iets dat wat trainingsdifferentiatie betreft zeer dicht aanleunt tegen de vele disciplines van een meerkamper. Je zou daarom ook kunnen zeggen, dat een polsstokspringer een meerkamper is zonder de werpnummers.’
‘Een polsstokspringer een meerkamper is zonder de werpnummers.’ In geen enkele discipline, zo blijkt uit hoofdstuk 4 (meerjarentrainingsplan voor een polsstokspringer) is de invloed van een andere sport zo groot als binnen het polsstokhoogspringen. Gymnastiek- en turnoefeningen, zo blijkt uit de beschreven oefenstof, maken onmiskenbaar deel uit van de ontwikkeling van een polsstokhoogspringer. Hoe denkt George hierin de (jeugd)trainers te bereiken die veelal voor de ontwikkeling van dit soort vaardigheden met een atletiekbasis/-opleiding onvoldoende bagage zullen hebben? ‘Vraag advies of ga bij wat je niet weet of kan naar een ander. Wees nooit zo eng denkend dat je meent van alles op de hoogte te zijn en alles te weten!’
Vooral uit deze hoofdstukken, (…) blijkt de bevlogenheid en passie van George Friant voor het polsstokhoogspringen! Nadat ik tot mijn genoegdoening vaststel dat George op pagina 26 van het plan weliswaar beknopt maar nadrukkelijk ook de aandacht vestigt op het belang van een goede communicatie en goed vertrouwen tussen atleet en coach en diens verantwoordelijkheid daarvoor, bedank ik George voor zijn duidelijke uitleg en prettige gesprek. Dat doe ik echter niet zonder bij u in deze al lange bijdrage speciaal aandacht te willen vragen voor de hoofdstukken 5 (het ideale model voor een maximale energie overdacht bij het polsstokhoogspringen) en 6 (de 20 geboden voor een perfecte polsstoktechniek!). Vooral uit deze hoofdstukken, die als het ware een soort van extra toegift vormen op het plan, blijkt de bevlogenheid en passie van George Friant voor het polsstokhoogspringen weer eens!
Betty Hofmeijer is regiotrainer Horden Atletiek Unie/Atletiekschool Aventus/Hortas
29
DE KWESTIE Reactie op reactie
Wel of niet de maximale hartslag vaststellen? Op de vraag ‘Wel of niet de maximale hartslag vaststellen’, kwam in digitaal Magazine nr. 3 één reactie en wel van Pieter Kemper, looptrainer bij O.S.S.-VOLO. Dit leverde een reactie op van Roel Heyser, trainer in Almere. Wij plaatsen de reactie hieronder en laten het laatste woord aan Pieter zodat daarmee de discussie afgesloten is. N.B.: De rubriek De trainer werpt op, inmiddels omgedoopt tot De Kwestie, is geen redactioneel artikel en heeft niet tot doel bij te scholen. Het is een discussieplatform waar trainers met een stelling een discussie kunnen starten of kunnen reageren. Reageren staat vrij en er wordt bij plaatsing niet geselecteerd op kwaliteit. Roel Heyser: In Digitaal Magazine nr. 2/2009 wierp Looptrainer Ben Stuivenberg de vragen op of het mogelijk en zinvol is om met recreatieve lopers de HFmax vast te stellen, en of verwijzing naar een SMA zinvol is. Ik had willen reageren, maar kwam daar wegens andere prioriteiten niet aan toe. Vervolgens stond in Magazine nr. 2009-3 een reactie van looptrainer Pieter Kemper. De kern in zijn betoog is dat trainen op basis van hartslag zinvol is, dat zijn lopers een test graag doen en dat testen eenvoudig mogelijk is; na een flinke warming-up; in een looptest van circa 1000 meter. Nu maak ik me ernstig zorgen! Op internet en in looptijdschriften kunnen lopers en trainers lezen dat de test een eenvoudige ‘Doe-het-zelf-methode’ is. Veel van deze bronnen zijn erg beperkt en eenzijdig en zijn mijns inziens van onvoldoende niveau als bijscholing voor looptrainers. De trainers in de verenigingen waar ik lid van ben praten onderling wel eens over tests en eventuele hartproblemen. Ik hoor meestal dat de lopers zelf verantwoordelijk zijn en dat de trainers een cursus hartreanimatie hebben gevolgd. Ik ervaar dit als een overschatting van de lopers en van de trainer zelf. Helaas is het zo dat veel lopers onvoldoende kennis hebben van de risico’s, of dat ze die wegwuiven. En dat ze ondanks de aanwijzing over eigen verantwoordelijkheid, toch vertrouwen op de trainer ‘want die is opgeleid door de Atletiekunie’. En ook trainers denken dat hun kennis van een 4uurs-cursus hartreanimatie voldoende is om te kunnen ingrijpen als het mis gaat, zonder te weten wat er allemaal mis kan gaan. Ik trek de conclusie dat het artikel in het Digitaal Magazine ook van onvoldoende niveau is. Het risico bestaat dat de lezers (looptrainers) ook gaan denken ‘het staat in het Digitaal Magazine van de Atletiekunie, dus nu heb ik er voldoende kennis van’. Ik heb vier boeken geraadpleegd over het onderwerp ‘maximale hartslag’ en over een testmethode en haal daaruit een paar belangrijke aspecten. Mijn TLG-cursusboek (Atletiekunie 2005): Zeer summiere informatie van 2 x 1 alinea, zonder extra informatie voor de trainer (als testleider) over risico’s en voorzorgsmaatregelen. 1) Inspannings- en Sportfysiologie (Elsevier Gezondheidszorg): In het algemeen wordt de maximale hartslag niet hoger als gevolg van trainen. Maar het komt wel voor dat bij getrainde sporters de maximale hartslag 3-10 slagen lager is dan in hun sportloze leven. De maximale hartslag daalt bij het ouder worden. Bij sommigen boven 60 jaar neemt de maximale hartslag toch iets toe. 2) Basis voor verantwoord trainen (Publicatiefonds Lichamelijke Opvoeding in België): In feite dezelfde informatie als boek 2). 3) Inspanningstests (dr. Tim Takken): In dit boek staat een lijst contra-indicaties voor het uitvoeren van maximaaltests. In de sportmedische wereld bestaan protocollen voor dit soort tests. Kern is dat een sportarts vooraf de medische risico’s van de sporter inventariseert, en dat in de meeste gevallen een sportarts aanwezig moet zijn om te kunnen ingrijpen als bepaalde risicogrenzen worden overschreden of als het daadwerkelijk mis gaat. Ik trek vier conclusies:
30
A) Tegen de achtergrond van de boeken 2) en 3) is de mening van Pieter Kemper; zelfs versterkt door zijn woorden ‘Lariekoek natuurlijk’; over niet veranderen van de maximale hartslag, wat kort door de bocht. B) Het zet me aan het denken in hoeverre ik dit soort artikelen in het Digitaal Magazine als middel tot bijscholing kan vertrouwen. C) Omdat de Atletiekunie en de Atletiekacademie in de opleidingen op het niveau Looptrainer 3 geen bruikbare informatie geven, raad ik elke Looptrainer 3 af om maximaal tests uit te voeren en verwijs ik ze naar het sportmedische protocol. D) De looptrainer kan met een gerust hart verwijzen naar een SMA. De opmerking van Pieter Kemper ‘SMA’s kosten nogal wat geld’ zet lezers op het verkeerde spoor. Namelijk, in veel zorgverzekeringen is standaard opgenomen dat men eens per 2 jaar een uitgebreid sportmedisch onderzoek mag ondergaan, waarvan de kosten grotendeels door de verzekering worden betaald. In dat onderzoek kan men de sportarts vragen om speciale aandacht/advies betreffende HFmax. Relativering: Ook ik ben geen sportmedisch deskundige, dus er valt vast wel wat af te dingen op mijn bovenstaande informatie. Echter, ik doe mijn best om mijn kennis van het niveau Looptrainer 3 bij te spijkeren via bijscholingen en zelfstudie; en hopelijk ook via de opleiding MILA-4. Roel Heyser, Looptrainer 3 te Almere
Reactie van Pieter Kemper Roel: overigens bedankt voor jouw reactie!1 Ik ben het met Roel eens dat voorzichtigheid geboden is en pretendeer niet dat ik evenveel weet over de werking van het menselijk lichaam als een fysiotherapeut dan wel arts. Wat we wel willen als trainers is lopers verantwoord laten lopen. Ik neem aan dat ook Roel lopers die zich voor het eerst bij hem aanmelden, niet meteen maximaal laat belasten. Zoiets lijkt mij zeer onverstandig. Eerst maar eens een paar maanden mee trainen en een beeld krijgen van de loper met zijn/haar sportverleden, lijkt me wel het minste, dat is wel mijn werkwijze. En lopers met bekende hartproblemen laat ik altijd advies vragen aan hun cardioloog, als ze überhaupt al meedoen aan de test. (heeft niet mijn voorkeur) Verder: deze meting kan evenzeer een indicatie zijn of lopers niet véél te hard trainen. Als je eenmaal de MHF weet, is sturing door de trainer veel beter mogelijk. Uiteindelijk: meten =weten. De onwetendheid over veel te hard trainen, heeft eveneens risico’s in zich…, want hoe weet je dat tijdens bepaalde stevige trainingen, wellicht ongemerkt, een paar keer die MHF bereikt wordt? Het is bekend dat door trainen de maximale hartfrequentie niet stijgt, dat schrijft Roel ook. Vervolgens meldt Roel dat in enkele gevallen boven 60 jaar de maximale hartfrequentie toch stijgt. Mijn bijdrage gaat niet over zeer uitzonderlijke situaties, maar over vrij normale situaties. Ik hoop natuurlijk dat het nooit misgaat: laat het me niet gebeuren dat tijdens een MHF een loper een hartstilstand krijgt of nog erger. Maar het kan natuurlijk altijd dat er iets gebeurt. Ik begrijp de bezorgdheid, maar pleit er ook voor niet te overdrijven. Ik weet uit ervaring dat er jaarlijks duizenden beginnende sporters (met overgewicht) vrijwel ongetraind en tamelijk onbezonnen aan een sportinspanning ( zware fietstocht, 10 km of nog erger: een marathon) beginnen waar geen trainer aan te pas komt. En daar heeft bijna niemand het over… Dan kies ik er toch voor om met onder mijn begeleiding na een ruime voorbereidingstijd een MHF- test te doen, waarbij ik de risico’s in overleg met de loper heb ingeschat. Daarmee bagatelliseer ik niet dat er helemaal niets kan gebeuren, maar wij als trainers willen lopers verantwoord begeleiden om rustig aan een betere loper te worden. En het vaststellen van de MHF kan daarbij een aantrekkelijk hulpmiddel zijn, met de eerder hierboven gemaakte opmerkingen als kaderstelling. Als laatste: niet iedereen heeft een aanvullende verzekering, en niet alle aanvullende verzekeringen vergoeden de MHF. Maar als je een verzekering hebt die test wel vergoedt, prima!
1
De opmerking van Roel dat veel trainers ‘dat trainers denken dat hun kennis van een 4-uurs-cursus hartreanimatie voldoende is om te kunnen ingrijpen als het mis gaat, zonder te weten wat er allemaal mis kan gaan’ is niet van mij.
31
DE KWESTIE
Trouw aan je groep of een trainerscarrousel? Bij de vereniging waar ik trainer ben, wisselen de trainers per training van groep (3 niveau’s beginners, recreanten en prestatielopers). Dit zorgt bij de lopers vast en zeker voor afwisseling. Zelf vond ik het ook een goede manier om de vereniging (en het niveau van de lopers) te leren kennen. Langzamerhand worstel ik steeds meer met de vraag of het toch niet beter is om een vaste groep te trainen zodat je een betere interactie krijgt met de groep en bepaalde leerdoelen makkelijker weet te bereiken. Ik hoor graag verschillende invalshoeken DE LOPER Henk Bruggeman
Ben Kersbergen:
‘Ik ben voorstander van het trainen van een vaste groep’ Bij een trainerscarrousel loopt de trainer tegen de volgende problemen op. Sporttechnisch zijn de prestatiedoelen van niveau groep 1 en 3 niet gelijk, de belastbaarheid is anders; de trainingen zijn afwijkend in duur; omvang en intensiteit en de atleten verwachten per niveau ook iets anders. Tevens kan je als trainer heel beperkt een specifiek groepsschema uitwerken, uitvoeren en hierop controle houden; waardoor de continuïteit van de groep niet is gewaarborgd en ook de leerdoelen moeilijker haalbaar worden. Ook sociaal gezien is het prettiger om als trainer een vaste groep te trainen. Je creëert een band met elkaar en dat heeft voordelen. Samen ben je sterker dan alleen! Je stimuleert elkaar eerder omdat je elkaar beter kent. Vervolgens heeft de atleet meer sociale dwang om te gaan sporten want hij zou dan het gevoel kunnen krijgen dat hij zijn maatjes en zijn trainer in de steek laat. Bij een trainerscaroussel ligt het afbreukrisico bij het opleidingsniveau van de trainers. Er is wel degelijk verschil tussen de trainerscapaciteiten van een trainer/sportinstructeur op niveau 2, 3 of 4. Zo kan een trainer van niveau 4 op lager groepsniveau lesgeven maar andersom mag je dat niet verwachten. Als het doel van een trainerscarrousel is om afwisseling bij de atleten te verkrijgen of om de vereniging te leren kennen, is het een optie om in de rustperiode (bijv. 2 maanden in de zomervakantie) een vakantierooster te maken waarin trainers van verschillende opleidingsniveau rouleren binnen de verschillende trainingsgroepen met een aangepast algemeen trainingsprogramma. Ben Kersbergen, Trainer-coach AV Pijnenburg Irmgard Goud:
‘Ik ben voor een vaste groep’ Ik ben voor een vaste groep. Eventueel rouleren na vijf jaar. Binden is boeien. Irmgard Goud, looptrainer Eindhoven Atletiek
32
Nieuwe stelling: reageer!
Krachttraining is een onderschat element in de trainingen van jonge atleten en wordt vaak niet of te weinig gedaan. Bart Bennema, bondscoach talentontwikkeling meerkamp Onze vraag: Wat zou u doen? Mail uw antwoord (in maximaal 200 woorden) naar
[email protected] en doe dat vóór 20 januari 2010. Vermeld uw naam, leeftijd, geslacht, vereniging en woonplaats. De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen in te korten.
33
VOOR U GELEZEN EN BEOORDEELD
Spiercelmetabolisme
Hoe de spier aan zijn energie komt Jan Heusinkveld Een tijd geleden woonde ik een demonstratie bij van een nieuwe (?) fitheidtrainingsmethode: de crossfit-methode. Net als bij veel andere nieuwe methodes worden aan deze methode heel veel goede eigenschappen toegedicht. Daaronder was ook de claim dat deze methode de drie vormen van energieleverantie zou trainen. Dat zijn dan: 1) de anaëroob-alactische, 2) de anaëroob-lactische en 3) de aërobe(1). Dit onderscheid wordt heel vaak aangebracht. Echter: het is geen goede weergave van hoe energieleverantie en –verbruik er uitzien. In deze bijdrage een verdere verdieping. Wij hebben het dan over spiercelmetabolisme. In een geneeskundig woordenboek(2) wordt metabolisme omschreven als: ‘stofwisseling, het ingewikkelde samenspel van natuur- en scheikundige processen die een rol spelen bij (…) het vrijmaken van energie voor het levende organisme’. In deze bijdrage gaat het over het spiercelmetabolisme, dus over het vrijmaken, beter gezegd: het aanmaken, van energie in de spiercel. Zoals zoveel processen in het lichaam is ook het spiercelmetabolisme erg ingewikkeld. Een goed overzicht ervan levert het boek van Bosch&Klomp(3). Omdat het zo ingewikkeld is, is het ook logisch, dat er veel pogingen zijn ondernomen om het heel kort en heel simpel voor te stellen. Eén ervan zag u in de vorige paragraaf. Nu is het natuurlijk bijna altijd zo, dat je bij elke versimpeling de waarheid misschien niet geweld aan doet, maar dat je toch wel een heleboel zaken laat liggen. Bij genoemde verdeling van de energieleverantie in drieën ligt dat echter anders. Je praat bij de drie genoemde processen over twee verschillende dingen. Dat wil ik met deze bijdrage duidelijk maken. Met misschien als gevolg, dat sommige trainingsvormen toch als minder relevant moeten worden gezien en andere wellicht als meer relevant. Want bij elk van deze drie ‘wegen’ worden trainingsvormen bedacht. En dat is misschien toch niet zo logisch. Dit magazine wil het kennisniveau van de gediplomeerde en gelicenseerde trainers verhogen. Met deze achtergrond ga ik er daarom van uit dat een lange uitleg over energieleverantie niet nodig is. Begrippen als ATP, ADP, CP (soms ook CrP genoemd), resynthese, anaëroob, aëroob, lactisch en alactisch mogen dan ook bekend worden verondersteld. Elke beweging is anaëroob-alactisch Voor elke beweging verbruikt de spier als brandstof ATP. Daarvoor heeft die spier geen zuurstof nodig. Dat ATP-verbruik is heel schoon en heeft als restproduct ADP. Anders gezegd: dit proces is anaëroob-alactisch: geen zuurstof nodig, en geen lactaat als eindproduct. Dit is de manier waarop elke beweging plaatsvindt: of je nu een gewicht heft, een bal gooit, over horden loopt, sprint, maar ook een duurloop doet, of een midden- of lange afstandwedstrijd loopt: dus niet alleen de werper, sprinter, springer ‘arbeidt’ anaëroob-alactisch, ook de marathonloper doet dat. Dit is de ene kant: het verbruik van ATP. En, heel belangrijk, het is een schoon proces. De ATP-voorraad is klein en raakt nooit helemaal op In de spier is een voorraad ATP en CP (4). De voorraad van deze beide stoffen is klein. Meer dan een paar seconden zware arbeid kun je er niet mee leveren. Nog sterker: de geleerden zijn het er tegenwoordig over eens dat de voorraad ATP in de spiercel wel kan dalen, maar nooit opraakt. Op zich is ook dat weer een mooi beschermingsmechanisme van het lichaam zelf. Want: als er geen ATP
34
meer is in de spiercel, kan deze zich ook niet meer ontspannen. Het klinkt een beetje luguber, maar in de praktijk vind je de bevestiging daarvan terug in de vorm van lijkstijfheid (rigor mortis).
Als er geen ATP meer is in de spiercel, kan deze zich ook niet meer ontspannen De aanvulling (resynthese) van de voorraad ATP/CP Alles draait om de manieren waarop die ATP/CP voorraad wordt aangevuld. Ook deze kant aan de energieleverantie in de spiercel is op zich heel complex. Maar je kunt er wel iets meer van zeggen, zonder nodeloos ingewikkeld of gedetailleerd te worden. Er zijn grofweg twee manieren waarop die aanvulling plaats vindt. En dat is 1/ aëroob, en 2/ anaëroob. Maar daaraan voorafgaand het volgende: zoals gezegd verbruikt de spier ATP en ontstaat er als restproduct ADP. Van dat ADP moet weer ATP gemaakt worden. Daarvoor gebruikt de spier koolhydraten, die als glycogeen in de spier zijn opgeslagen en/of vetten, die als triglyceriden in de spier zijn opgeslagen. Door het gebruik van die stoffen wordt het ADP als het ware weer opgewaardeerd tot ATP. Een beetje zoals in de atoomwetenschap uraniumverrijking plaatsvindt of zoals u het chipknip-saldo weer aanvult. Dat opwaarderen/verrijken noemt men in de fysiologie resynthese. De prikkel voor het lichaam ATP aan te maken is de verhouding tussen de hoeveelheid ATP die er in de spier is en de hoeveelheid ADP. Een toename van de hoeveelheid ADP en/of een afname van de hoeveelheid ATP start de resynthese op. De aërobe resynthese van ATP Alles in de spier drijft in een vloeistof, het cytosol. Daaronder zijn ook organellen, kleine organen die een bepaalde functie hebben. Één van die kleine organen (in de vorm van een soort boon) is het mitochondrie. Het mitochondrie is de ATP fabriek. In die fabriek wordt (zoals gezegd uit de grondstoffen glycogeen en triglyceriden) met behulp van zuurstof ATP en CP aangemaakt. Die ATP/CP komt dan in het ‘voorraadbakje’ binnen de spiercel, waardoor de spier kan doorgaan met arbeid leveren. Door training neemt het aantal mitochondria toe, worden ze groter en komen ze dichter bij de celwand te liggen. Het voordeel van dat laatste is, dat de toevoer van zuurstof sneller, minder geremd verloopt. Het duurt enige tijd voor die mitochondria 100% werken: ze komen langzaam op gang. Over hoe lang dat duurt, lopen de meningen een beetje uiteen: het ligt ergens tussen 45 seconden en 2 minuten. Door een goede warming-up en door net voor de start flink in beweging te blijven komt het systeem sneller op stoom. Ook een kort durende snelle start (van bijvoorbeeld 10-12 seconden) in de hardloopwedstrijd zelf helpt. De anaërobe resynthese van ATP Zoals gezegd: aan de ene kant is de voorraad ATP/CP klein en die zal ook niet opraken, aan de andere kant duurt het even, voor de aërobe resynthese van ATP op volle toeren is. Er zou dan zelfs bij een matig begintempo toch een tekort ontstaan. Dat dit niet gebeurt, komt omdat het lichaam een tweede systeem heeft om ATP te produceren. Dat is de anaërobe resynthese. Daarbij wordt ATP gevormd uit glycogeen (en niet uit triglyceriden) zonder het verbruik van zuurstof. Daarbij komen echter wel schadelijke stoffen vrij. De anaërobe resynthese vindt niet plaats in een of ander orgaan, maar kan overal in het cytosol van de spiercel plaatsvinden. Er is dus niet, zoals bij de aërobe resynthese, een ‘aparte fabriek’. Conclusie: praten over de bekende 3 vormen van ATP-resynthese (1. de anaëroob-alactische, 2. de anaëroob-lactische en 3. de aërobe) geeft geen verduidelijking maar vertroebelt het beeld. Er is in de spiercel constant een minimum hoeveelheid ATP/CP aanwezig. En daarnaast zijn er twee manieren waarop die voorraad wordt aangevuld: de aërobe en de anaërobe resynthese. Over wat dat voor de training betekent, wellicht een volgende keer.
35
Noten: (1) Crossfit Journal Oct 2002. (2) Klok, P.A.A., H.E. Klok-Donker, C.W.M. Eelink-Klok, Klein Geneeskundig Woordenboek, Bohn Stafleu Van Loghum, 2004, ISBN 9789031343423. (3) Bosch en Klomp, Hardlopen, Biomechanica en inspanningsfysiologie praktisch toegepast, Elsevier Gezondheidszorg, Maarssen, 2001, ISBN 978 90 352 3004 0. Wij zouden het bijna vergeten, maar het boek van Bosch en Klomp gaat niet alleen over looptechniek maar heeft ook zeer lezenswaardige hoofdstukken over energieleverantie, vooral hoofdstuk 2. (4) in deze bijdrage worden ATP en CP (soms ook wel afgekort als CrP) over één kam geschoren, omdat uit CP heel snel en zonder zuurstof, maar ook zonder schadelijke anaërobe restproducten, ATP wordt aangemaakt. Jan Heusinkveld (1938), loopverslaafd na het zien van de eerste sub-4 minute-mile op 6 mei 1954, volgde zowel de A-B als C-cursus en specialisaties sprint horden en middenlange afstand. Jan was, bijna vanaf de aftrap, betrokken bij het opzetten van de TLG-cursus (huidige LT3). Hij was trainer voor afstanden vanaf 400m t/m de marathon in Enschede, Harderwijk, Amersfoort, Utrecht, Soest en nu weer in Enschede bij de studentenatletiekvereniging Kronos.
36