BIJLAGE 3 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Piet Paaltjens (p.2) Willem Klooos (p.3) Herman Gorter (p.4) Adriaan Roland Holst (p.5) Jan Hendrik Leopold (p.6) Paul van Ostaijen (p.6) J.J. Slauerhoff (p.7) Adriaan Morriën (p.8) Daan Zonderland (p.8) Jan Hanlo (p.9) Lucebert (p.10) Hugo Claus (p.11) Hans Lodeizen (p.12) Hans Andreus (p.12) Kees Schippers (p.13) J. Bernlef (p.14) Cees Buddingh’ (p.15) Rutger Kopland (p.16) Willem M. Roggeman (p.17) Ida Gerhardt (p.17) Jean Pierre Rawie (p.18) Anton Korteweg (p.19) Willem Wilmink (p.19) Toon Tellegen (p.20)
1
Piet Paaltjens Aan Rika (Piet Paaltjens) (ca. 1867) Slechts éénmaal heb ik u gezien. Gij waart Gezeten in een sneltrein, die de trein, Waar ik mee reed, passeerde in volle vaart. De kennismaking kon niet korter zijn. 5 En toch, zij duurde lang genoeg, om mij Het eindloos levenspad met fletse lach Te doen vervolgen. Ach! geen enkel blij Glimlachje liet ik meer, sinds ik u zag. 10 Waarom ook hebt gij van dat blonde haar, Daar de englen aan te kennen zijn? En dan, Waarom blauwe ogen, wonderdiep en klaar? Gij wist toch, dat ik daar niet tegen kan!
(daar = waar)
15 En waarom mij dan zo voorbijgesneld, En niet, als 't weerlicht, 't rijtuig opgerukt, (opengerukt) En om mijn hals uw armen vastgekneld, En op mijn mond uw lippen vastgedrukt? 20 Gij vreesdet mooglijk voor een spoorwegramp? Maar, Rika, wat kon zaalger voor mij zijn, Dan, onder hels geratel en gestamp, Met u verplet te worden door één trein?
(je vreesde)
Immortellen nr. 49 Wel menigmaal zei de melkboer des morgens tot haar meid: ‘De stoep is weer nat.’ Och, hij wist niet, dat er 's nachts op die stoep was geschreid. 5 Nu, dat hij en de meid het niet wisten, dat was minder; - maar dat zij er hoegenaamd niets van vermoedde, dat was wel hard voor mij
2
Willem Kloos Zoals daarginds … Zoals daarginds, aan stille blauwe lucht, Zilveren-zacht, de half-ontloken maan Bloeit als een vreemde bloesem zonder vrucht, Wier bleke bladen aan de kim vergaan, 5 Zó zag ik eens, in wonder-zoet genucht, Uw half-verhulde beelt'nis voor mij staan, – Dan, met een zachte glimlach en een zucht, Voor mijn verwonderde ogen ondergaan. 10 Ik heb u lief, als dromen in de nacht, Die, na een eind'loos heil van énen stond, Bij de eerste schemering voor immer vloôn: 15
5
10
Als morgen-rood en bleke sterrenpracht, Iets liefs, dat men verloor en niet meer vond, Als alles, wat héél ver is en héél schoon. Ik denk altoos aan u … Ik denk altoos aan U, als aan die dromen, Waarin een ganse, lange, zaalge nacht, Een nooit gezien gelaat ons tegenlacht, Zó onuitspreeklijk lief, dat bij het domen Des bleken uchtends, nog de tranen stromen Uit halfgelokene ogen, tot we ons zacht. En zwijgend heffen met de stille klacht, Dat schone dromen niet weerommekomen ... Want alles ligt in eeuw'ge slaap bevangen, In de' eeuw'ge nacht, waarop geen morgen daagt – En héél dit leven is een wond're, bange, Ontzétbre dróom, dien eens de nacht weêr vaagt – Maar in die droom een droom, vol licht en zangen, Mijn droom, zo zoet begroet, zo zacht beklaagd ...
3
Herman Gorter 5
Zie ik hou van je Zie je ik hou van je, ik vin je zo lief en zo licht – je ogen zijn zo vol licht, ik hou van je, ik hou van je.
5 En je neus en je mond en je haar en je ogen en je hals waar je kraagje zit en je oor met je haar ervoor. 10 Zie je ik wou graag zijn jou, maar het kan niet zijn, het licht is om je, je bent nu toch wat je eenmaal bent. 15
4
Adriaan Roland Holst 5
5
10
15
Twee vlinders Twee vlinders droomden roerloos, teer en blank, elk op een bloem in zonneschijn, geen zucht bewoog er door de warme zomerlucht. Ik zag het, even roerloos op een bank, en hield mijn adem in, alsof ’t gerucht ervan zou storen liefde teêr en rank van zonverwarmde bloem voor 't vlinderblank, en die gedachte werd in mij een zucht – De vlinders beefden even in het licht en zijn toen van de bloemen opgevlogen als blaadjes zonlicht in de lucht bewogen. Zo waren eens in dromen je ogen dicht, en toen 'k nauw aad'mend naar ze ben gebogen gingen zij open in je stil gezicht. Eens Eens zullen allen die Tussen ons kwamen, zijn weggevallen – wie weet nog hun namen…
5 Eens zal de vete zijn bijgelegd en zal vergeten zijn ons bitter tweegevecht. 10 Eens zal het weer regenen Stil, zoals toen aan zee – Kom mij dan tegen en ga met mij mee.
5
Jan Hendrik Leopold O, als ik dood zal … 'O, als ik dood zal, dood zal zijn kom dan en fluister, fluister iets liefs, mijn bleke ogen zal ik opslaan en ik zal niet verwonderd zijn. 5 En ik zal niet verwonderd zijn; in deze liefde zal de dood alleen een slapen, slapen gerust een wachten op u, een wachten zijn.'
Paul van Ostaijen
5
10
Wederzien Nu je, onverwacht, gekomen bent, Voel ik me weer 'n zwak man, En hoe ik m' ook overtuigen wil dat je liegt, Ik kan Het niet, en weer is het mijn hart dat mij bedriegt. Je hebt 'n zakdoek, die naar Eau de Cologne russe ruikt, Nu ben ik niet meer overtuigd, Ik wankel weer en kan geen woorden vinden; Ik ben zo'n arme boeteling En laat me graag de handen binden Door je heerlike, oneerlike lach.
6
J.J. Slauerhoff Voor de verre prinses (1925) Wij komen nooit meer saam: de wereld drong zich tussenbeide. Soms staan wij beiden 's nachts aan 't raam, maar andre sterren zien we in andre tijden. 5 Uw land is zo ver van mijn land verwijderd: van licht tot verste duisternis – dat ik op vleuglen van verlangen rustloos reizend, u zou begroeten met mijn stervenssnik 10 Maar als liet waar is dat door grote dromen het zwaarst verlangen over wordt gebracht tot op de verste ster: dan zal ik komen, dan zal ik komen, iedre nacht. 15
5
Morgen rijd ik … Morgen rijd ik met bedwelmende bloemen naar je toe. Ik wil niet langer wachten, eindelijk weten hoe Je bent; de bloemen zullen je verraden. Als je liefdeloos bent, zullen ze kwijnen en treuren; Als je kwijnt van verlangen, heviger geuren; Als je brandt van verlangen, hun knoppen scheuren En jij in een groot gebaar al je gewaden. Billetdoux (1934) Zie bronnenboek, hoofdstuk 2.2 Woorden in de nacht Voel je hoe ik naar je toe kom? Je bent naakt in de nacht.
5
Wacht, ik doe eerst een doek om. Nog niet, nog niet.
10
Liefkoos mij, zacht. Zeg dat je mij mooi vindt En alleen door te strelen In 't donker, mij ziet.
15
Zullen wij spelen Dat wie 't eerste lacht, Moet ondergaan Wat de ander bedacht?
20
O, laat het doorgaan, Totdat wij doodgaan. Alles wat hierna komt Is niets dan Dood, vermomd In schijn van Leven. Neem mij weer, wacht nog even. 7
Adriaan Morriën Afscheid Zul je voorzichtig zijn?
5
Ik weet wel dat je maar een boodschap doet hier om de hoek en dat je niet gekleed bent voor een lange reis.
10
Je kus is licht, je blik gerust en vredig zijn je hand en voet. Maar achter deze hoek een werelddeel, achter dit ogenblik een zee van tijd.
15
Zul je voorzichtig zijn?
Daan Zonderland 20
Letterlijk 'Geachte Heer, ik moet u danken Voor het postpakket dat ik ontving. Maar u vergeeft mij ongetwijfeld Een zekere teleurstelling.
5 Toen ik de hand vroeg van uw dochter, Die ik hartstochtelijk bemin, Deed ik zulks niet in letterlijke, Doch overdrachtelijke zin.'
8
Jan Hanlo Ik noem je bloemen etc. ik noem je: bloemen ik noem je: merel in de vroegte ik noem je: mooi 5
ik noem je: narcissen in de nacht waaroverheen de wind strijkt naar mij toe ik noem je: bloemen in de nacht
5
10
15
20
Zo meen ik dat ook jij bent zoals de koelte 's nachts langs lelies en langs rozen als wit koraal en parels diep in zee zoals wat schoon is rustig schuilt maar straalt wanneer ik schouwen wil zo meen ik dat ook jij bent als melk als leem en 't bleke rood van vaal gesteent of porselein zoals wat ver is en gering en lang vergeten voor het oud is zoals een waskaars en een koekoek en een oud boek en een glimlach en wat onverwacht en zacht is en het eerste en wat schuchter en verlangend en vrijgevig gaaf maar broos is zo meen ik dat ook jij bent
9
Lucebert Overhandig mij brekend Overhandig mij brekend je peilloze bloem je kus
5
als een dar dolzinnig drijf ik op het aquarel van de dorst van oe en a staat je ruimte door mijn hijgen verzadigd
10
van stijgen en ademhalen is opgestapeld mijn lichaam en mijn stem hij dartelt en klapwiekt als een donkere boom aan de bron
15 hoor dan met uw handen haast dan uw hartslag ik ben een donkere droom in de zon en de omarmende honderdman ben een wenk in de wolken
10
Hugo Claus Een man die door een razende hond gebeten werd Een man die door een razende hond gebeten werd ziet, zegt men, overal in het water het beeld van het beest 5
10
5
Hebben de tanden van de hondsdolle liefde mij dan gebeten, dat ik in de wijde zee, in de kolken der rivier, in het glas dat ik drink, je beeld moet zien dat mij tegenlacht? Ik schrijf je neer Mijn vrouw, mijn heidens altaar, Dat ik met vingers van licht bespeel en streel, Mijn jonge bos dat ik doorwinter, Mijn zenuwziek, onkuis en teder teken, Ik schrijf je adem en je lichaam neer Op gelijnd muziekpapier.
10
En tegen je oor beloof ik je splinternieuwe horoscopen En maak je weer voor wereldreizen klaar En voor een oponthoud in een of ander Oostenrijk.
15
Maar bij goden en bij sterrenbeelden Wordt het eeuwig geluk ook dodelijk vermoeid, En ik heb geen huis, ik heb geen bed, Ik heb niet eens verjaardagsbloemen voor je over. Ik schrijf je neer op papier Terwijl je als een boomgaard in juli zwelt en bloeit.
20
11
Hans Lodeizen
5
10
15
Toen de dag was weggelopen ... Toen de dag was weggelopen in het zachte gras en de nacht haar jurk wellustig neerspreidde, een sluier over de bloemen, toen het donker was en de nachtegaal zong, heb ik je ogen herkend overal om me heen. nu is het avond: donker als altijd wanneer de zon's handgewuif vrolijk is ondergegaan of als een waaier is toegevouwen voor de hemel waar vogels als een waterval zingen. en zo stil als nooit ben ik langs de paden van de tuin gegaan, lachend tegen de nacht; zal ik zeggen hoe droevig de geuren roken die langzaam deinden op de wind als zeilschepen...? De buigzaamheid van het verdriet Zie bronnenboek, hoofdstuk 2.2
Hans Andreus
5
10
15
20
Voor een dag van morgen Wanneer ik morgen doodga, vertel dan aan de bomen hoeveel ik van je hield. Vertel het aan de wind, die in de bomen klimt of uit de takken valt, hoeveel ik van je hield. Vertel het aan een kind, dat jong genoeg is om het te begrijpen. Vertel het aan een dier, misschien alleen door het aan te kijken. Vertel het aan de huizen van steen. vertel het aan de stad. hoe lief ik je had. Maar zeg het aan geen mens. Ze zouden het niet geloven. Ze zouden niet willen geloven dat alleen maar een man alleen maar een vrouw, dat een mens een mens zo liefhad als ik jou.
12
Kees Schippers
5
10
15
5
Mooi ben je Als ik je gezicht zo zie wil ik soms, net als een dichter wat vergelijkingen maken met bijvoorbeeld prachtige bloemen of zonneschijn en meer van dat moois maar meestal blijft het bij het even kijken naar je ogen die zich dan zacht verweren beschermd door hun wimpers Ja Ik heb je lief zoals je soms gelijk een gouden zomerdag bent nee nee nee ik heb je lief zoals je bent nee nee ik heb je lief zoals nee ik heb je lief
Liefdesgedicht Jij hebt de dingen niet nodig om te kunnen zien De dingen hebben jou nodig om gezien te kunnen worden
a² + b² + c² + 2ab + 2ac + 2bc je schoonheid min je ogen noem ik a de geest die in je dartelt b je ogen opgeteld en minstens een kwadraat gegeven: (a + b + c)²
13
J. Bernlef
5
Liefde liefde op de vluchtheuvel kust een jongen een meisje met paardentanden bolle ogen achter een bril zoeken de zijne fletse blauwe in een gezicht vol pukkels in zijn aktetas
10
15
20
dat weet ik zeker zitten nog broodkruimels van vorige week en haar bloemetjesjurk ruikt naar thuis een keeshond van porselein waarvan een poot is gebroken en toch staat de stad plotseling stil straks zal in het warenhuis een pakje shampoo vallen zal deze vrouw zich wegen en die man zijn voeten vegen op een mat waarop “welkom" staat geschreven
25 maar nu staat de stad stil 30
als bolle ogen fletse blauwe trouwen
14
Cees Buddingh’ Meisjes Ja, zo vanaf mijn zestiende heb ik rabiaat achter de meisjes aangezeten. 'k Wist wel niet wat 'k moest doen als 'k er een ving, maar 't waren zulke fabelachtige wezens. 5 Godinnen van een geheimzinnig rijk, waar je af en toe een glimp van op mocht vangen. Dan sloot de voorhang weer en bleef je alleen. (het gordijn) Maar overal in je hoorde je ze zingen. 10 Fluisteren ook vooral. En giechelen. Zag je er dan zo gek uit? Je speelde toch 'n aardig partijtje in DFC-a. (Dordrecht FC, a-ploeg) 15
Ongrijpbaar cirkelden ze om je heen. Die 't dichtste bij leek, bleek plots 't verste af. 't Was nog verwarrender dan algebra. Zeer kleine ode aan de liefste vanochtend zag ik op straat een leeg heinz-blikje liggen: en onmiddellijk dacht in aan jou: 57 varieties
15
Rutger Kopland 5
5
10
15
20
25
30
Onder de appelboom Ik kwam thuis, het was een uur of acht en zeldzaam zacht voor de tijd van het jaar, de tuinbank stond klaar onder de appelboom ik ging zitten en ik zat te kijken hoe de buurman in zijn tuin nog aan het spitten was, de nacht kwam uit de aarde een blauwer wordend licht hing in de appelboom toen werd het langzaam weer te mooi om waar te zijn, de dingen van de dag verdwenen voor de geur van hooi, er lag weer speelgoed in het gras en verweg in het huis lachten de kinderen in het bad tot waar ik zat, tot onder de appelboom en later hoorde ik de vleugels van ganzen in de hemel hoorde ik hoe stil en leeg het aan het worden was gelukkig kwam er iemand naast mij zitten, om precies te zijn jij was het die naast mi j kwam onder de appelboom, zeldzaam zacht en dichtbij voor onze leeftijd.
16
Willem M. Roggeman
5
10
15
20
Ik weet dat je mooi dood zal gaan. Met een glimlach om je lippen bv. of met een bloem in je hand. En in de volgende dagen zal het stof wat dikker liggen op de vensterbank. Het zal mooi weer zijn. Mooi en hard blauw. Ik zal rondlopen met vreemde gedachten en het hoofd nog wat dieper tussen de schouders. Dan komt er een troostend woord van iemand van wie je het nooit had verwacht. En verder zal alles blijven bij het oude.
Ida Gerhardt
5
10
De gestorvene Zevenmaal om de aarde te gaan, als het zou moeten op handen en voeten; zevenmaal, om die éne te groeten die daar lachend te wachten zou staan. Zevenmaal om de aarde te gaan. Zevenmaal over de zeeën te gaan, schraal in de kleren, wat zou het mij deren, kon uit de dood ik die éne doen keren. Zevenmaal over de zeeën te gaan – zevenmaal, om met zijn tweeën te staan.
17
Jean Pierre Rawie 15 Kleine Liefdesverklaring Ik ben al bijna dood, en ik zal nooit aan mensen wennen; zo meen ik ook geen ogenblik je werkelijk te kennen, 5 maar soms, tezamen in het huis en in één bed tezamen, met het behoedzame geruis van regen langs de ramen, 10 heb ik wel eens een kort moment gedacht dat ik doorgrondde hoe ondoorgrondelijk je bent, en dat al veel gevonden. No Second Troy Ik heb een vrouw bemind, die best een tweede Troje zou verdienen, en die door drank en heroïne onder mijn ogen werd verpest. 5 Tot ziekbed kromp het liefdesnest, en ik zou zachtjes willen grienen, omdat alleen dit clandestiene sonnetje van ons tweeën rest. 10 Zo'n veertien regeltjes waarmee je een tipje van de sluier licht, wat zout om in de wond te wrijven. 15
Wat zijn dat toch voor waanideeën, dat je, verdomd, in een gedicht 'de dingen van je af kunt schrijven'?
18
Anton Korteweg
5
10
15
Op verzoek Dat ik van je hou, dat wil ik dan ook wel eens schrijven, nu je dat zo vraagt. Want ik hou van je en niet eens zo zelden, gezien de vierduizend dagen en nachten. Dat het lijkt of je nauwelijks ouder geworden bent, dat je soms nog ver weg kijkt als was je verliefd, dat je handen nog mooi zijn, verder zou ik toch niet willen gaan. Dat ik je wang soms zoek en niet je mond
Willem Wilmink Jij en ik Later zul je bij me wonen. Later zijn we met z'n beiden. Dat bedenk ik soms, wanneer je giechelt met de and're meiden. 5 't Is voorlopig nog maar beter om de zaak geheim te houden, 'k zal je nog maar niet gaan zeggen dat ik van je ben gaan houden. 10 Later ga ik reizen maken heel alleen, naar verre landen, en daar ga ik mensen redden, redden met mijn eigen handen. 15 Iedereen zal in de kranten van mijn grote daden lezen. 'Waarom zou die mensenredder zo ontzettend moedig wezen?' 20 Niemand zal de waarheid weten, jou alleen zal ik 't vertellen: later, als ik zó beroemd ben dat ik bij je aan durf bellen. 25
19
Toon Tellegen
5
10
Ik schreef je Ik schreef je dat je geen illusies…, ik heb het je meteen gezegd, de eerste keer, ik had het bij me op een briefje en ik schreef het op de rand van een krant en op een kalender aan je muur, ik zei het in je oor, in de deuropening, en op straat, aan een kade, in het licht van een zwiepende straatlantaarn, en jij riep terug: – Ik ook van jou!
20