Digitaal magazine voor licentiehouders van de Atletiekunie, nummer 1, 1 februari-2010
Inhoud Vergroot de kweekvijver in de regio, voorwoord ......................................................................................2 Nieuws ......................................................................................................................................................3 Kwalificatiestructuur voor meer en betere coaches, opleidingen .............................................................7 Boeken......................................................................................................................................................8 Wintersport, column..................................................................................................................................9 Niet te lang doorlopen met een blessure, medisch ................................................................................11 Zomerkampen: trainen op hoog niveau met veel plezier, aan het woord ..............................................15 Op een dag... begin je een eigen loopbedrijf (deel II), arbozaken .........................................................17 Meerjarenopleidingsplan midden en lange afstand, de aanpak.............................................................20 Krachttraining een onderschat element in de trainingen van jonge atleten, de kwestie ........................23 Lactaat van boosdoener naar weldoener, voor u gelezen en beoordeeld .............................................25 Nordic Walking, oefenstof.......................................................................................................................28
Colofon Het Digitaal magazine voor Licentiehouders wordt uitgegeven door de Atletiekunie en verschijnt 4x per jaar. Het informeert gediplomeerde trainers met een licentie over trainersrelevante zaken. 'Het licentiesysteem is bedoeld als kwaliteitsimpuls voor het sporttechnisch aanbod zoals dat bij atletiekverenigingen en loopgroepen wordt aangeboden' (Licentiesysteem Atletiekunie). Incidenteel ontvangen trainers een zogenaamde digitale 'Nieuwsflits', een kort bericht dat niet kan wachten op het reguliere Magazine. Magazine nummer 2/2010 verschijnt 1 mei. Redactie: De eindredactie van dit magazine is in handen van Sport Tekst en Uitleg Nederland,
[email protected], www.steun.biz, 024-3566601. De redactie is samengesteld uit de volgende vaste medewerkers: Betty Hofmeijer, Jan Heusinkveld, Ton de Kort, Clemens Vollebergh (eindredacteur) Aan de inhoud van deze brief werkten ook mee: Gerard Nijboer, Mirjam Steunebrink, Michiel van Dijk, Jos Smits Manager kaderontwikkeling Atletiekunie: Paul Peters Voor opmerkingen over de inhoud van de brief, bijdragen en suggesties voor De Kwestie mailt u:
[email protected]. Licentiehouders van de Atletiekunie ontvangen dit magazine per mail. Eventuele veranderingen van het e-mailadres kunnen worden doorgegeven aan:
[email protected].
1
VOORWOORD
Vergroot de kweekvijver in de regio De start van het wegatletiekseizoen 2010 is op zijn zachtst gezegd niet erg gelukkig geweest. Met de laatste jaren Hilda Kibet, Ilse Pol, Kamiel Maase en Michel Butter op podiumplaatsen bij de traditionele Halve Marathon van Egmond deden wij Nederlanders het niet slecht. De afgelasting van dit grootse loopevenement was echt een grote teleurstelling voor ruim 17.000 recreanten en natuurlijk ook voor de toplopers. Met een interessant wegatletiekjaar voor de boeg is even niet duidelijk wie van de Nederlandse atleten nu al het avontuur met internationale toplopers kan doorstaan. Nu al…, want het is te vroeg in het jaar om duidelijk te krijgen wie er straks op 5 april bij de Fortis Marathon Rotterdam, tevens NK, een ticket voor het EK Barcelona kan bemachtigen en zich kan voegen bij de lopers die al genomineerd zijn voor de EK Marathon. Kleine successen kunnen de wegatletiek een impuls geven, maar daarmee zijn we er nog lang niet. De spoeling is dun, te dun. Kamiel Maase is gestopt met zijn imposante carrière, Luc Krotwaar wordt een dagje ouder en bij de vrouwen heeft Lornah Kiplagat voor het eerst in haar carrière te maken met langdurige tegenslag door blessures. Hoe zit het met de kweekvijver? Zijn er nog voldoende jongeren te porren om te trainen, in de wetenschap dat er op de lange afstand pas over een jaar of tien geoogst kan worden met in het achterhoofd de prestatiegolf uit Kenia die weerstaan moet worden? Het is moeilijk daar een sluitend antwoord op te geven. Wat de Atletiekunie, talentcentra en de verenigingen op zijn minst kunnen doen is de jongeren met talent en vooral ambitie een eigentijds talent opleidingstraject te bieden, met kansen op langetermijn succes. Hoopgevend is de ingeslagen weg van talentontwikkeling op de middenafstand, waar de topsportfaciliteiten van Papendal in combinatie met fulltime programma en dito coaches (Grete Koens en Honoré Hoedt) ook zijn weerslag zal krijgen bij de lange afstand. De inzet van de Atletiekunie is om naast de middenafstand, de talentontwikkeling wegatletiek nieuw leven in te blazen. Niet onvermeld mag blijven dat de Atletiekunie naast Papendal in TDR een talentcentrum heeft dat ook systematisch aan de weg timmert. Een voorbeeld voor veel centra die naast baanatletiek zich juist willen profileren op de weg. De Atletiekunie heeft organisaties van grote hardloopevenementen gevraagd mee te helpen met de ontwikkelingen regionaal talent. Het verzoek is te investeren door ondersteuning van regionale Talentcentra met de specifieke focus op wegatletiek. Er is namelijk een wederzijds belang de kweekvijver in de regio te vergroten. Door ondersteuning van grote wegevenementen van regionale talentcentra ontstaat er een natuurlijk eerste podium waarbij jonge regionale atleten naast sportieve ontwikkeling meer zichtbaar worden voor eigen publiek. Het betekent wel dat de hedendaagse jeugdige wegatleet naast progressie in training en wedstrijden (baan, weg, cross)- zich met behulp van het regionale talentcentrum, te ontwikkelen in presentatie (pr website/media, schoolontwikkeling, deelname regionale topevenementen, goede zelfzorg, aandacht voor je sponsors). Dankzij deze support zijn er beduidende grotere kansen dat een talentcentrum en haar talenten aanhaken bij de nationale en internationale (Europese?) top. De wegatletiek is volgens mij pas geslaagd als wegatleten met internationale en nationale prestaties een uitdagende aantrekkingkracht hebben als rolmodellen op de generatie talenten die volgt en deze nieuwe lichting gestroomlijnd via regionale talentcentra tot de nieuwe helden van de weg worden.
Gerard Nijboer Coördinator Wegatletiek / Consultant Loopsport
2
NIEUWS Sportcentrum VU lanceert Kind Ouder Sport Advies Centrum Kinderen vinden het leuk om te bewegen. Maar wat als een kind niet weet welke sport het moet kiezen? En ouders weten het ook niet? Of een kind beschikt over sportieve talenten die nog niet ontdekt of herkend zijn? Het Kind Ouder Sport Advies Centrum (KOSAC) bij de VU beantwoordt deze vragen door de motorische kwaliteiten te meten met een breed scala gevalideerde meet- en testinstrumenten. Met de uitkomsten kan een gefundeerd inzicht en gericht advies worden gegeven voor een passende sportkeuze. KOSAC bundelt faciliteiten, wetenschappelijke kennis en methoden, onderzoek, topsportondersteuning en talentontwikkeling. Daarmee is KOSAC een belangrijke stap naar een hoogwaardige infrastructuur voor beginnende sporters, talenten en topsporters in de regio Amsterdam. Ouders en kinderen kunnen hiervan profiteren. Maar ook gemeenten en verenigingen hebben profijt bv. omdat KOSAC een bijdrage levert aan de implementatie van het gemeentelijk sport(gezondheids)beleid of concrete begeleiding aan topsporters en verenigingen biedt. De officiële start van KOSAC is dinsdag 2 februari 2010. Bron: losseveter.nl, aldaar: www.sportcentrumvu.nl. 18 januari 2010
Amsterdamse aanpak van overgewicht heeft succes In Amsterdam lijken ze succes te hebben in de strijd tegen overgewicht bij jongeren. Het schoolsportprogramma van JUMP-in (samenwerking tussen DMO en de GGD Amsterdam) heeft daar alles mee te maken. Op de deelnemende scholen steeg het percentage sportende jongens van 38% naar 70%. De sportdeelname onder vooral Turkse en Marokkaanse, meisjes ging van 19% naar 60%. JUMP-in is een integraal schoolsportprogramma dat inactieve leerlingen op 60 Amsterdamse scholen stimuleert in actie te komen. Het programma ondersteunt kinderen en hun ouders daarnaast met een dieetadvies, fysiotherapie, opvoeding en motorische remedial teaching. Het schoolsportprogramma JUMPin verwijst ook door naar de Amsterdamse Jeugdgezondheidszorg (JGZ) die gebruik maakt van het landelijk overeengekomen overbruggingsplan. Via het overbruggingsplan kunnen kinderen met overgewicht extra consulten krijgen. Ook dit programma is succesvol en eerste resultaten laten een trendbreuk zien. Zo had 17% van de kinderen met overgewicht na de extra consulten een normaal gewicht en van de obese kinderen was 18% in gewicht gedaald naar overgewicht. Landelijke geluiden negatief over tegengaan overgewicht De landelijke geluiden op het gebied van de jeugd en overgewicht zijn somber. Dit blijkt uit recente stukken en uitspraken van minister Klink (nota Overgewicht), Paul Rosenmöller en Sanne de Vries (onderzoek TNO). Amsterdamse resultaten laten een ander geluid horen In Amsterdam zien we in 2009 een verbetering in de aanpak tegen overgewicht. Niet dat de problematiek nu is opgelost. Maar Amsterdam is een weg in geslagen waar nu de eerste resultaten worden geboekt. Voorwaarden zijn een nauwe samenwerking tussen beroepsgroepen en organisaties. Op bestuurlijk niveau is de samenwerking al stevig verankerd in het Amsterdamse Sportplan 2009-2012 en de Nota Volksgezondheid 2008-2011. Het programma JUMP-in, dat uitgevoerd wordt door de GGD en DMO Sport, is hierin ondergebracht. Voor JUMP-in staat een uitbreiding in 2010 naar 100 scholen in de planning. Bron: sportzorg.nl, 19 januari 2010, aldaar: Zorgpers
Gemeenten verwachten bezuinigingen op sport Gemeenten verwachten dat de recessie de komende jaren voelbaar wordt. 85 procent van de gemeenten verwacht op sport te zullen moeten bezuinigen, zo blijkt uit een peiling van Vereniging Sport en Gemeenten en het Mulier Instituut bij het 'VSG Gemeentenpanel'. Tijdelijke sportstimuleringsprogramma's lijken als eerste het kind van de rekening te worden. Daarnaast verwachten gemeenten ook op de nieuwbouw van accommodaties en subsidies voor verenigingen te gaan bezuinigen. Maar er is ook goed nieuws. Sport wordt niet meer, eerder minder, dan andere sectoren getroffen door de bezuinigingen. Het draagvlak voor sport heeft op lokaal niveau duidelijk aan kracht gewonnen. Bron: www.verenigingsportengemeenten.nl, 8 januari 2010
3
Centra voor topsport en onderwijs geaccrediteerd De Centra voor Topsport en Onderwijs (CTO’s) zijn door het ministerie van VWS geaccrediteerd. De beoordeling van resultaten en voortgang van deze prestatieafspraken zijn objectief beoordeeld met voor alle CTO’s, Amsterdam, Eindhoven, Heerenveen en Papendal, een positieve uitkomst. Met deze positieve beoordeling is er een nieuwe en forse stap gezet in de verdere vorm en invulling van het concept van de Centra voor Topsport en Onderwijs in Nederland. Met de afronding van het formele accreditatietraject is het maximale aantal van vier CTO’s bereikt. 'In de fase waarin de omvang van trainings- en wedstrijdprogramma's sterk moet toenemen om de aansluiting op het internationale niveau te krijgen of te behouden, zorgt een aantal factoren, dat te maken heeft met de infrastructuur, voor uitval van een deel van de talenten. Voorbeelden hiervan zijn de combinatie sport en studie, het gebrek aan goede en beschikbare trainingsfaciliteiten, de toenemende reistijden en de beschikbaarheid van voorzieningen. Zij vormen belangrijke randvoorwaarden voor het opleidingsprogramma van het sporttalent.' (Citaat uit Masterplan Talentontwikkeling, NOC*NSF). Deze constatering en daarnaast een analyse met deskundigen van sportbonden leverde een aantal uitdagingen op. Een daarvan was op locaties opleidingsprogramma's bundelen met de benodigde topfaciliteiten. Voor de sport en het ministerie van VWS zijn verbetering van de landelijke (top)sportinfrastructuur en de omgeving van de sporter Vandaar de gekozen insteek voor CTO’s. De CTO's zijn bedoeld voor de hoogste nationale senioren en talenten van topsportprogramma's van bonden. Uniek aan de CTO's is dat op één locatie full-time trainen, studeren en wonen optimaal te combineren is, met minimale reistijden. In vergelijking met een aantal internationale concurrenten miste Nederland nog dergelijke locaties waar topsportprogramma's, voorzieningen en kennis zijn gebundeld. De eisen waaraan CTO's moeten voldoen om te worden erkend en geaccrediteerd, liggen op het gebied van organisatie, infrastructuur, trainingsaccommodaties, onderwijs, huisvesting, experts/begeleiding en (para) medische voorzieningen. Daarnaast moeten CTO's minstens zes sportbonden, elf programma's en 55 topsporters 'in huis' hebben en faciliteren op het gebied van trainen, wonen en studeren. Bron: sport.nl, 21 december 2009
Trimloopboekje definitief digitaal De digitale loopevenementenkalender januari t/m december 2010 is online. Wie alle loopevenementen van 2010 in zijn loopagenda wil zetten, kijkt op www.dutchrunners.nl/evenementen. Hier zijn ruim 1800 loopevenementen toegevoegd, met informatie over inschrijvingen, inlichtingen, parcoursgegevens en accommodatie. De digitale loopkalender vervangt definitief de (papieren) Dutch Runners Guide. Breng- en haalplein Sinds kort bestaat er een atletiek Breng en haal plein. Hier kunnen trainers en coaches oefenstof, trainingsideeën, voorbereidingsprogramma's, etc. met elkaar uitwisselen. Wie wil kan zich aanmelden en ideeën insturen. Gedurende twaalf maanden krijg je dan toegang tot alle andere inzendingen. Het Atletiek breng- en haalplein werkt samen met Sportzorg.nl. Hun bijdrage bestaat uit waardevolle documenten op het gebied van sport, bewegen en gezondheid, bestemd voor onder meer (jeugd)trainers, begeleiders en coaches. Meer informatie: http://www.atletiek-brengenhaalplein.nl/
Ledental NOC*NSF 2008: Atletiekunie stijgt een plaatsje Op de lijst van grootste bonden in 2008 stijgt de Atletiekunie een plaats dankzij een toename met 1.226 leden tot een totaal van 127.639: een groei van 1%. De volleybalbond (verlies van 261 leden, totaal 127.047 leden) zakt hierdoor naar plaats 10. Bij de Atletiekunie waren in 2008 289 verenigingen aangesloten met een gemiddeld aantal van 442 leden. Dat is relatief groot, want slechts vijf takken van sport kennen gemiddeld grotere verenigingen. Algemeen. In 2008 hadden de bij NOC*NSF aangesloten sportbonden en buitengewone leden – exclusief de Nederlandse Christelijke Sport Unie (NCSU) en de Nederlandse Katholieke Sportfederatie (NKS) - 5.097.125 leden. Dit is ruim 15.000 leden meer dan in 2007. De sportbonden kregen er in
4
2008 ruim 40.000 leden bij ten opzichte van 2007 en hebben nu in totaal bijna 4,8 miljoen leden. 85% van de toename in het ledental is terug te voeren op de groei van een klein aantal (9) bonden. De netto groei van de sportbonden is redelijk gelijk verdeeld tussen het aantal junioren en senioren. Het aantal junioren steeg namelijk met iets meer dan 18.000, het aantal senioren (boven de 18 jaar) met ruim 22.000. In welke mate de toename van het aantal jeugdleden een administratieve dan wel werkelijke toename is, is moeilijk exact aan te geven. Wel is duidelijk dat deze ontwikkeling in 2007 ook al gaande was. Het totale aantal mannelijke leden (junior en senior) is nagenoeg gelijk gebleven. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat het aantal mannelijke junioren groeit, terwijl het aantal mannelijke senioren daalt. Het totale aantal vrouwelijke leden (junior en senior) steeg. Deze ontwikkeling zette al 2007 in. Toen was het echter voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de registratie van het geslacht van sporters door bonden. Inmiddels lijkt er sprake van een structurele stijging van het aantal vrouwelijke leden. Het aantal teamsporters en individuele sporters is licht toegenomen, het aantal semi-individuele sporters afgenomen. Sportbonden naar grootte Positie, bond 2008 1. Voetbal Bond 1.152.674 2. Lawn Tennis Bond 693.024 3. Nederlandse Golf Federatie 313.733 4. Gymnastiek Unie 273.811 5. Hockey Bond 210.498 6. Hippische Sportfederatie 203.007 7. Schaatsenrijders Bond 150.640 8. Zwembond 144.259 9. Atletiekunie 127.639 10. Volleybal Bond 127.047 Individuele sporten naar grootte (top 10) Plaats, tak van sport 2007 1. Golf 313.733 2. Gymnastiek 273.811 3. Hippische 203.007 4. Schaatsen 150.640 5. Zwemmen 144.259 6. Atletiek 127.639 7. Skiën 108.828 8. Watersport 101.040 9. Klim- en Bergsport 55.040 10. Motorrijders 43.752
2007 1.129.885 691.441 291.184 279.948 197.134 195.526 149.920 146.063 126.413 127.308
verschil 22.789 1.583 22.549 -6.137 13.364 7.481 720 -1.804 1.226 -261
positie 1 2 3 4 5 6 7 8 10 9
2008 291.184 279.948 195.526 149.920 146.063 126.413 111.674 101.620 55.585 40.248
verschil 22.549 -6.137 7.481 720 -1.804 1.226 -2.846 -580 -545 3.504
verschil 8% -2% 4% 0% -1% 1% -3% -1% -1% 9%
Bron: Ledental NOC*NSF over 2008, Nicolette van Veldhoven/Klaas Smink, november 2009
Blootsvoets hardlopen beter voor je gewrichten Hardlopen kun je beter doen op je blote voeten dan op hardloopschoenen. Dat blijkt uit Amerikaans onderzoek. De hardloopschoenen beschermen wel je voeten, maar lopers die hun enkel-, knie- en heupgewrichten willen beschermen kunnen beter blootsvoets gaan rennen. De druk op je gewrichten door het lopen op sportschoenen zou zelfs groter zijn dan door het lopen op hoge hakken. De onderzoekers pleiten dan ook voor hardloopschoenen die wel de voet beschermen, maar waarbij het verder lijkt alsof je op blote voeten loopt. De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in The journal of injury, function and rehabilitation. Bron: Telegraph.co.uk/Gezondheidsnet, 5 januari 2010
5
Verdeling van het aantal licentiehouders per 1 januari 2010 Er zijn, per 1 januari 2010, 1917 (in 2006 1430) trainers die in het bezit zijn van één of meer licenties. Omdat er veel trainers zijn met meer dan 1 licentie is het aantal uitgegeven licenties 2779 (2006: 2031). Verdeling per uitgegeven licentie: 2010
2006
verschil
Absoluut
%
Absoluut
%
Absoluut
%
Licentie niveau 3 Jeugdatletiekleider:
287
10%
262
13%
25
-3%
Licentie niveau 3 Atletiektrainer:
229
8%
149
7%
80
1%
Licentie niveau 3 Trainer Loopgroepen
1257
45%
1052
52%
205
-7%
Licentie niveau 3 Trainer Sportief Wandelen
208
7%
2
0%
206
7%
Licentie niveau 3 Nordic Walking
255
9%
14
1%
241
8%
Licentie niveau 3 Veteranentrainer
54
2%
50
2%
4
-1%
Licentie niveau 4 Trainer Coach B
225
8%
241
12%
-16
-4%
Licentie niveau 4 Sprint horden
31
1%
32
2%
-1
0%
Licentie niveau 4 Midden lang
102
4%
108
5%
-6
-2%
Licentie niveau 4 Springen
18
1%
18
1%
0
0%
Licentie niveau 4 Werpen
11
0%
15
1%
-4
0%
Licentie niveau 4 Steeple-chase Licentie niveau 4 Mentale Training en Begeleiding
25
1%
11
1%
14
0%
27
1%
57
3%
-30
-2%
50 2779
2% 100%
20 2031
1% 100%
30 748
1%
Licentie niveau 5 Totaal Bron: ledenadministratie Atletiekunie
6
OPLEIDINGEN
Voor meer en betere coaches
Kwalificatie Structuur Sport Paul Peters Wekelijks stellen ruim 600.000 ouders, vrijwilligers en ook betaalde trainers en coaches miljoenen kinderen en volwassenen in staat om binnen de sportvereniging, individueel of in teamverband sport te beoefenen. Mede dankzij deze mensen kunnen sporters in Nederland van jong tot oud en ieder op zijn/haar eigen niveau, wekelijks op een veilige en verantwoorde manier trainen en deelnemen aan wedstrijden. Met hun enthousiasme en tomeloze inzet leveren trainers en coaches een belangrijke bijdrage aan de sportbeleving van mensen. Wij kunnen trots zijn op deze coaches die sport in Nederland mogelijk maken! De georganiseerde sport wil verder groeien en ontwikkelen. In de Sportagenda 2012 sprak de georganiseerde sport onder meer de ambitie uit het ledental van de georganiseerde sport in de periode 2009 – 2012 met 2% per jaar te laten groeien. Onder het motto Een Leven Lang Sporten moeten Nederlanders langer blijven of (weer) gaan sporten. Dit moet uiteindelijk leiden tot 75% sportparticipatie en vergroting van het marktaandeel van de georganiseerde sport tot 35% in 2016. Divers aanbod passend bij levensfase Atletiekverenigingen en loopgroepen hebben de uitdaging ervoor te zorgen dat ze aantrekkelijk zijn en een divers en bij iedere levensfase passend sportaanbod hebben, zodat mensen zich aansluiten en aangesloten blijven. Het ontwikkelen en invoeren van passend sportaanbod heeft onder andere consequenties voor de eisen die gesteld worden aan het sportkader dat mede verantwoordelijk is voor de kwaliteit van het sportaanbod. Om aan deze eisen te kunnen (blijven) voldoen is een significante groei van het aantal trainer/coaches en een investering in de kwaliteit van coaches cruciaal. Breed opgeleid sportkader De hierboven geschetste landelijke trends vragen breed opgeleid sportkader. De invoering van de Kwalificatie Structuur Sport (KSS), de nieuwe competentiegerichte opleidingen, moet ervoor zorgen dat de breed opgeleide trainers er ook komen. De Atletiekunie wil graag mee in deze ontwikkelingen en heeft daarom gekozen voor deze nieuwe manier van opleidingen. Brede insteek Binnen de atletiek- en loopsport komt er nogal eens kritiek op de nieuwe opleidingen en dan vooral op de brede insteek. Moeten trainers ook leren een activiteit te organiseren of moeten zij ook assistenttrainers kunnen aansturen? Het zijn toch trainers! zijn veel gehoorde opmerkingen. De Atletiekunie denkt dat het juist belangrijk is de trainers breed op te leiden en daarmee goed voor te bereiden op de toekomst. Daarnaast kennen loopgroepen in de eerste fase van hun bestaan vaak alleen trainers en geen ander (vrijwillig) kader. Dan is het handig als de trainer meer kan dan het sec geven van training en coachen bij wedstrijden. Maar; laat er geen misverstand over bestaan: het geven van training is en blijft het zwaartepunt van de opleiding. Paul Peters Manager Kaderontwikkeling
Let op! Enquête: De op 1 december 2009 aangekondigde enquête wordt rond 10 februari 2010 verstuurd. Onder de inzenders wordt Asics kleding verloot.
7
BOEKEN Publicaties in deze rubriek zijn recent verschenen werken op het interessegebied van atletiektrainers. Ze vormen geen aanbevolen literatuur door redactie of Atletiekunie. Spelvormen voor de atletiektraining Speltraining is van grote toegevoegde waarde voor een atletiektraining, zeker bij kinderen tot 12 jaar. Spelvormen maken trainingen plezieriger voor kinderen en zijn een perfecte aanvulling voor een goede training. Voor kinderen is een atletiektraining veel meer dan alleen te leren hoe de verschillende atletiekonderdelen in hun werk gaan: het gaat om het sporten en bewegen. Sporten is voor kinderen zeer belangrijk bij het aanleren van sociaal gedrag en het bevorderen van de motorische vaardigheden. Door aan de training een grote variëteit van spelletjes toe te voegen zal je deze processen positief stimuleren. De spelvormen in deze reader zijn een verzameling van wat Michel de Regt bij andere trainers heeft gezien, in de literatuur is tegen gekomen en wat door hem zelf bedacht is. Alle spelvormen zijn door Michel uitgeprobeerd en daarna beschreven. Advies van Michel: Bepaal altijd eerst het doel (of doelen) van je training en bedenk daarna pas welke spelvormen dat doel kunnen ondersteunen. Spelvormen voor de atletiektraining is te bestellen door overmaking van € 9,95 (ledenprijs) op banknummer 67.32.77.674 t.n,v. de Atletiekshop te Arnhem, o.v.v. Spelvormen en je lidmaatschapsnummer of volledige adresgegevens. Niet-leden kunnen deze uitgave ook bestellen tegen het tarief van € 11,95.
Zandloper De hoofdpersoon in Zandloper, Abdelkader Benali, voegt zich op een dag bij een select gezelschap Marokkaanse hardlopers. Een hardloopmanager belooft hem een trainingskamp in Ifrane, het Mekka van de hoogtestage in Marokko. Maar bij aankomst blijkt dat wie in Marokko wil hardlopen naast ambitie vooral over veel geduld moet beschikken. Van een trainingskamp blijkt feitelijk geen sprake te zijn. De manager vraagt de auteur om een gunst: of hij een oogje wil houden op het jonge talent Nouredinne. Een tijdlang deelt Benali een kamertje met deze hardloper en ziet hoe Nouredinne zich van een timide jongeman ontpopt tot een branieschopper met een voorliefde voor gevaarlijke vrouwen met hoofddoekjes. De hoogtestage wordt een verblijf van anderhalf jaar. Maar dan keert Benali op een dag terug naar Nederland. Hij verruilt het zand van Ifrane voor dat van de Hollandse kust. Benali gaat van start in de Halve van Egmond om een toptien prestatie neer te zetten. Hij neemt zijn intrek in een groot hotel en knoopt een gesprek aan met een mysterieuze gast. Zandloper Auteur: Uitgeverij: Paperback met dvd: Prijs: Paperback: Prijs:
Abdelkader Benali Uitgeverij De Arbeiderspers ISBN 978 90 295 7206 4, € 21,95 ISBN 978 90 295 7169 2, € 14,95
8
COLUMN
Wintersport Ik heb niets met wintersport. Nooit gehad ook. Atletiek is in mijn ogen dan ook geen wintersport. Dat is de afgelopen tijd wel weer gebleken. Sneeuw en gladheid kregen het zelfs voor elkaar om een fenomeen als de Halve Marathon van Egmond afgelast te krijgen … En dat is toch een evenement dat juist bekend staat vanwege de strijd tegen de elementen.
In mijn periode als actief atleet zag ik wintertrainingen dan ook helemaal niet zitten. En in de jaren dat ik jeugdtrainer was, was die aversie al niet veel minder. Als die al minder was, dan kwam dat vooral doordat één van de wekelijkse trainingen in een warme gymzaal plaatsvond. En dat sprak me toch aanzienlijk meer tot de verbeelding dan op zaterdagochtend met een stel 10-jarigen rondjes te gaan rennen in het bos. Of met je sprintspikes aan proberen overeind te blijven op een ijzig bevroren tartanbaan.
Had ik al gezegd dat ik niets met wintersport heb? Van mij mag het heel het jaar door 22 graden zijn, en dan in de zomer lekker warm. Lange onderbroeken komen in mijn garderobe niet voor, schaatsen kan ik niet en ik heb in mijn leven één keer aan de start gestaan van een veldloop. Dat was een korte crossvariant, die voor mij echter nog veel te lang duurde. Zelfs wanneer ik als verslaggever voor Atletiekwereld een cross bezocht, probeerde ik mijn handen alleen maar uit mijn zakken te halen voor warme chocolademelk.
De enige wintersport die me nog een beetje aanspreekt is er een die de afgelopen jaren ook door heel wat andere atleten is ontdekt. Inderdaad: het bobsleeën. Gaat lekker snel, gewicht is geen nadeel en vóór je het weet sta je op de Olympische winterspelen. Edwin van Calker, als atleet een begenadigd meerkamper en verspringer – hij deed in 1998 mee aan de WK voor junioren in Annecy, heeft straks in Vancouver zelfs serieuze medaillekansen. Toch zou ik gevoelsmatig liever bij een andere ex-atleet in de slee stappen. Namelijk bij die voormalige middellange afstandsloper, die tegenwoordig marketing & PR-medewerker bij de Atletiekunie is. Hoe die heet? Bob Winter. Daar kun je mee thuis komen …
Ton de Kort
9
MEDISCH Juiste looptechniek voorkomt blessures
Niet te lang doorlopen met een blessure Mirjam Steunebrink
1
Uit onderzoek van Consument en Veiligheid blijkt dat bij twaalf onderzochte takken van sport hardlopen op de tweede plaats staat in de lijst van blessuregevoelige sporten. Hardlooptrainers moeten daarom van begin af aan hardlopers voorlichten over verantwoord hardlopen en blessurepreventie. Sportarts Mirjam Steunbrink gaat uitgebreide in op het ontstaan van hamstringblessures: praktijk en theorie. Op het sportspreekuur begin oktober leerde ik de 45-jarige atleet, Dhr N. kennen in verband met e klachten van zijn linker hamstring. Hij is altijd zeer actief geweest: tot zijn 22 deed hij aan voetbal en e e e tennis op middelmatig niveau. Op zijn 20 begon hij met hardlopen. Van zijn 20 tot zijn 34 jaar specialiseerde hij zich vooral op de 1500 m, waarbij hij altijd onregelmatig trainde en met weinig e e structuur, nooit geblesseerd was, maar ook nooit eruit haalde wat erin zat. Van zijn 34 tot zijn 40 raakte hij vaak geblesseerd. Vooral had hij vaak kuitspierscheurtjes en zijn achillespezen raakten e overbelast door de harde tempo’s op de baan. Vanaf zijn 40 ging de knop om richtte hij zich op de marathon. Hij gaat 5-6 x per week trainen en verspreid zijn marathonvoorbereiding over drie maanden. In de eerste maand wordt de omvang opgevoerd, met trainingen met een lage intensiteit. Dit is eigenlijk de meest kwetsbare periode vanwege de kans op overbelasting. In de tweede maand wordt de omvang uitgebreid en wordt de intensiteit opgevoerd. In de derde en laatste maand worden voorbereidingswedstrijden gelopen. De trainingen tussen de wedstrijden worden met een lage intensiteit gedaan. Zijn trainingsvormen bestaan uit verschillende duurlopen in tempo D1, D2 en D3, intervaltraining door 6*1000m (3’40 – 3’20), 10*400m (1’25 – 1’15) of 15*200m(42’’– 35’’), piramideloop waarbij na de warming up een duurloop wordt gedaan met aantal minuten tempo en het zelfde aantal minuten rustig, bv 1-2-3-4-3-2-1 of 2-4-6-4-2 of -4-8-12-8-4, fartlek of een wedstrijd eens per week. Alle trainingen worden afgewerkt met veel afwisseling van ondergrond en heuvels. Wielrennen Daarnaast is hij begonnen met wielrennen wat als vast onderdeel van het trainingsschema is ingepland in de marathonvoorbereiding om overbelasting door het lopen te voorkomen. Ook maakt hij geregeld tochten met de mountainbike. In 2006 loopt hij zijn eerste marathon in Rotterdam in 2.50.09. Hij sluit zich aan bij een loopgroep en heeft de smaak van het duurlopen te pakken. Hij doet de jaren daarna mee aan diverse wedstrijden van 10 km tot de hele marathon met als beste tijd 02:38:25 bij de marathon van Berlijn in september 2008. In april 2009 loopt hij nog de marathon van Rotterdam en e wordt dan 8 in zijn categorie in een tijd van 2:47:48. In deze jaren voelt hij af en toe al wat lichte stijfheid in de linker hamstring maar hij kan goed doortrainen en wordt niet beperkt. Na zijn successen op de marathon besluit hij opnieuw de knop om te zetten en te trainen voor de 1500meter om te kijken wat er nu nog in zit, met een betere trainingsopbouw met meer structuur vergeleken met vroeger. Het doel is de NK-masters in juni 2009. Eerst doet hij 3 weken heel rustig aan, na de marathon van Rotterdam. Daarna wordt langzaam de training opgepakt waarin vooral veel aandacht plaats vindt voor intervaltraining. Dit met langzame opbouw van snelheid om overbelasting te voorkomen. Het accent ligt daarbij op de 200m en 400m interval. Dit wordt in 5 weken opgebouwd met een tempo op de 200m van 40’ naar 30’ en op de 400m van 1’22 naar 1’08. In het begin wordt
1
Veiligheidsbarometer sporters, april 2009
10
één maal per week op de baan getraind, later twee maal per week. Daarbij gebruikt hij meestal een paar oude trainingsschoenen die minder demping hebben, omdat de baan zelf ook absorberend werkt. Eén maal per week voor een halve training en voor de baanwedstrijden gebruikte hij wedstrijdschoenen (voor de weg) waaronder spikes zijn bevestigd. Deze heeft hij ooit laten maken vanwege de achillespeesklachten. Behalve de schoenen met spikes worden geen andere schoenen gebruikt. De aanhechting van de hamstring links is steeds licht gevoelig bij rekken maar hij kon zonder verdere problemen doortrainen. Er waren drie testwedstrijden gepland met als afsluiting het NK. Vlak na de eerste twee testwedstrijden nam de gevoeligheid van de linker hamstring toe om na een aantal dagen weer af te nemen. Tussen de tweede en de derde testwedstrijd voelde hij de vorm opkomen. Na een harde intervaltraining (15 x 200 m in 30 à 32 sec) ontstond ook meer reactie van de hamstring. Ondanks dat liep hij toch de derde en laatste testwedstrijd. Daar ging van alles fout: het was 10 graden kouder dan eerder die week en hij was te laat aanwezig waardoor een te korte warming up plaatsvond. Toch is hij gestart maar blokkeerde in de laatste 200 m vanwege pijn en liep een slechte tijd. Daarna volgden een paar dagen rust en bezoek aan de manueel therapeut om het bekken los te maken. Eind van de week heeft hij toch het NK gelopen. Vanaf de tweede ronde hield hij het tempo hoog om een eindsprint te vermijden maar de laatste 200m gingen toch volledig geforceerd. Door de adrenaline kon hij de pijn redelijk verdragen en hij finishte op de tweede plaats, goed voor zilver! De weken daarna was er continu veel last van de hamstring. Toch pakt hij langzaam de trainingen weer op door veel te fietsen en kort en rustig de looptrainingen te doen in de hoop op verbetering door stimulering van de doorbloeding. Volgend doel was namelijk de NK Marathon in Amsterdam in oktober 2009!
Het was 10 graden kouder dan eerder die week en hij was te laat aanwezig waardoor een te korte warming up plaatsvond. Therapie Bij opbouw van de marathontrainingen blijft hij echter gehinderd door de hamstringklachten. Fysiotherapie helpt onvoldoende. Manuele therapie (6 behandelingen) heeft ook onvoldoende effect. Hij bezoekt de sportarts. Lichamelijk onderzoek wordt gedaan. Er is links een lichte torsie van het SI gewricht met compensatoir een rechtzijdige scoliose. Daarbij is het bekken scheef ten nadele van rechts met links iets meer een O-as van het been dan rechts. Er is een normale beweeglijkheid van de lumbale wervelkolom en van de heupen. De quadriceps zijn normaal van lengte beiderzijds, de hamstrings zijn licht verkort, rechts meer dan links. Er is hypertonie van de linker quadriceps femoris en de rechter hamstrings en rechter quadratus lumborum (rugspier). Er is minimaal palpatiepijn over het zitbeen links. Concentrisch aanspannen van de hamstring is pijnvrij. Excentrisch aanspannen door de Hamstring Nordic Lower (afbeelding 1) geeft geen pijn maar levert wel bijna verkramping op in de hamstringbuik links. Neurologisch zijn er geen afwijkingen. Echografie wordt gedaan, waarbij echter geen afwijkingen worden gezien in de linker hamstring en van de aanhechting van de hamstring op het zitbeen. Besloten wordt een corticosteroïdinjectie te zetten rondom de aanhechting zonder enig resultaat. Gedacht wordt dat er mogelijk een vermoeidheidsbreuk aanwezig is van het zitbeen. Een MRI wordt gemaakt. Daarbij worden geen anatomische afwijkingen gezien van bot, pees of spieren. Wel wordt botoedeem gezien in het zitbeen links, ter plaatste van de aanhechting van de hamstringspier (afbeelding 2 en 3). Er zijn gelukkig geen aanwijzingen voor een vermoeidheidsbreuk. Concluderend hebben we dus te maken met overbelasting van het tuber ischium (de zitknobbel) door de hoge trekbelasting van de linker hamstringspier. Behandeling bestaat uit veel rekoefeningen van hamstrings en gedoseerd belasten binnen de pijngrens. Verwachte herstelduur is 3-4 maanden. Rol van de trainer? Men kan zich afvragen in hoeverre dit een kwestie is van ‘eigen schuld, dikke bult’. Onze sporter had immers al veel langer klachten en ging maar door. Zodoende werd een en ander van kwaad tot erger. Aan de andere kant kent elke atleet wel pijntjes en kwaaltjes die steeds weer opspelen en heeft een
11
ieder zijn eigen zwakke plek. Daarbij is rust niet altijd even goed, soms moet juist worden geoefend ten einde de doorbloeding te verbeteren en spieren te versterken. Dhr N. heeft natuurlijk een bizarre ommekeer gemaakt van marathonafstand naar 1500 meter en weer terug. Is zijn trainingsopbouw dan toch te snel geweest ondanks zijn voorzichtigheid? En had zijn trainer eerder moeten ingrijpen? Daarnaast is pas heel laat een fysiotherapeut of manueel therapeut bezocht. Om over het bezoek aan de sportarts maar te zwijgen. Had hij niet beter eerder zich kunnen laten behandelen? Om zo in ieder geval de blessureduur te verkorten? Nu zal hij immers maanden nodig hebben voor herstel, anders was dat misschien slechts enkele weken geweest. Het is altijd gemakkelijk achteraf te praten. Maar toch is het goed soms terug te kijken en je af te vragen of het ook anders had gekund. Dhr N. liep wel heel erg lang door met een zeurend pijntje. En ondanks zelfs invaliderende klachten werd na korte rust de training al vrij snel weer opgebouwd. Boodschap is dan ook om nooit te lang met kwakkelende, steeds terugkeren klachten door te blijven lopen. Steeds terugkerende pijntjes horen niet en zijn een veeg teken dat er iets niet goed is! Ook de trainer en coach dienen hier alert op te zijn! Iets meer dan over hamstringklachten De hamstring strain komt het meest voor tijdens maximale sprint activiteit en dan vooral bij de overgang van de excentrische arbeid naar de concentrische arbeid van de hamstring. Dit gebeurt dus bij de overgang van de voorste zwaaifase via de landingsfase naar de afzetfase. Bij deze voorwaartse gewichtsverplaatsing van de romp komt de hamstring op spanning. De thoracolumbale fascie gaat hierbij het vooroverbuigen van de romp tegen. Stabiliteit wordt bereikt door de lokale stabilisatoren die het lichaam in een juiste statiek te houden: balans tussen de lokale stabilisatoren en de globale mobilisatoren (spieren die zorgen voor een grote bewegingsuitslag). Werken deze lokale stabilisatoren niet goed door atrofie of vermoeidheid dan moet er ergens gecompenseerd worden. Dit wordt gedaan door de m. biceps femoris (deel van de hamstringspier) waardoor hier makkelijker schade ontstaat. Oorzaken zijn voor hamstringletsel Ten eerste kan het zijn dat een oud hamstringletsel niet goed is opgetraind. Spierweefsel moet tijdens de revalidatie aan verschillende vormen van krachttraining worden blootgesteld. Een spier wordt zo in opbouw qua belasting steeds verder getraind en voorbereid op sporthervatting. De verschillende vormen van krachttraining die moeten worden doorlopen bij een sprinter zijn krachtuithoudingsvermogen, hypertrofietraining, submaximaal kracht, snelkracht, explosief kracht en plyometrie. Als de hamstring alleen maar getraind wordt in de klassieke 3 x 10 herhalingen (wat vaak gebeurd), is de kans op recidief letsel beduidend groter.
Hieruit blijkt tevens hoe belangrijk het is een juiste looptechniek te hebben. Niet alleen om sneller te worden, maar ook om blessures te voorkomen Een andere veel voorkomende oorzaak van hamstringklachten is bekkenverwringing met compensatoire beperkingen in de lage ruggenwervels. Dit houdt in dat er een verdraaiing is in het bekken en in de lage rug. Hierdoor ontstaat een verminderde controle van de spieren die het ‘powerhouse’ (vooral rug en buikspieren) vormen. Het lichaam zakt tijdens de landing als het ware wat weg. Dit geeft extra torsiekrachten op de hamstring, die hierdoor overbelast kan raken. Tevens geeft deze bekkenverwringing een torsiestand van het os pubis (schaambeen gewricht). Dit kan een uitstralende pijn of een verminderde werking geven van de adductor magnus, de grote liesspier. Deze is dan minder efficiënt te gebruiken tijdens de heupstrekking bij het rennen. Dit wordt gecompenseerd door de hamstring, aangezien de hamstring als belangrijkste functie heupstrekking heeft. Hierdoor ontstaat een verhoogde load op de hamstring met overbelasting tot gevolg. Het is belangrijk dat de gewrichten weer optimaal in beweging worden gebracht en dat de bekkenstabilisatoren worden getraind.
12
Line of gravity Een atleet die goed sprint zal zijn voet altijd recht onder de ‘line of gravity ‘ plaatsen. Dit is een denkbeeldige lijn die aangeeft hoe de zwaartekracht op het lichaamszwaartepunt inwerkt. Indien de voet voor deze denkbeeldige lijn wordt geplaatst, treedt er een remmende werking op totdat het lichaamszwaartepunt de ‘line of gravity’ bereikt. Deze remmende werking wordt opgevangen door de hamstrings, die hierdoor zwaarder belast worden. Dit geeft weer een verhoogd risico op hamstringletsel. Je ziet een goede/snelle atleet dan ook altijd rechtop lopen met de borst naar voren. Wanneer men meer voorover gebogen loopt, vindt de voetplaatsing voor de ‘line of gravity’ en is er dus meer kans op hamstringletsel. Ook vindt door voorovergebogen lopen een hoge belasting plaats van de onderrug en de tussenwervelschijven van de onderrug. Indien een tussenwervelschijf letsel oploopt, kan de beenzenuw beschadigd raken en zo reflectoir de hamstrings beïnvloeden. Deze kan onder verhoogde spanning komen te staan en zo eerder letsel oplopen. Ook verkorting van de heuphefspier aan de voorzijde (de iliopsoas spier) kan hamstringletsel geven. Zo zorgt een verkorte iliopsoas van het rechter been ervoor dat het bekken iets naar voren gekanteld staat tijdens de late swing fase (het moment vlak voordat het linker been loskomt van de grond). Hierdoor ontstaat een extra verlengingsmoment van de hamstring van het linker been met extra belasting, en uiteindelijk dus meer kans op een hamstringblessure. Hieruit blijkt tevens hoe belangrijk een juiste looptechniek is. Niet alleen om sneller te worden, maar ook om blessures te voorkomen. Voorkomen is immers nog altijd beter dan genezen!
Een atleet die goed sprint plaats zijn voet altijd recht onder de ‘line of gravity’.
Afbeelding 1: Nordic Hamstring Lower
13
Afbeelding 2: Coronale coupe van MRI Hamstring met links botoedeem in zitknobbel (cirkel)
Afbeelding 3: Transversale coupe van MRI Hamstring met links botoedeem in zitknobbel (cirkel) Mirjam Steunebrink is sportarts
14
AAN HET WOORD
Nu ook atletiekkampen voor jeugdige atleten en trainers
Zomerkampen: trainen op hoog niveau met veel plezier Clemens Vollebergh
Hockey, tennis en voetbal kennen het fenomeen al lang: zomerkampen. Met coole namen als Sportways, Kids power, Sportivity Service en ProCamp krijgen kinderen in de zomervakantie een fijne week aangeboden waarbij hun tak van sport centraal staat. Oud tienkamper Enno Tjepkema van sportmarketingbureau SportInspiration, vindt het vanzelfsprekend dat ook jonge atleten naar zo’n uitdagende week kunnen. Dit jaar start SportInspiration onder de naam T&F Camps in samenwerking met de Atletiekunie, met vier nationale atletiekweken voor kinderen in de leeftijd van 8 t/m 15 jaar. Tjepkema: ‘De weken zijn een combinatie van veel plezier en een hoogwaardig atletiekaanbod.’ Waarom een atletiekkamp? ‘Vakanties duren voor kinderen soms eindeloos lang. Een atletiekkamp is een aangename en actieve onderbreking. Bovendien kan zo’n kamp drukbezette ouders ontlasten. Daarnaast worden kinderen gestimuleerd door te gaan in de atletiek: ze hebben een leuke week, maken veel vriendjes en zijn verantwoord in beweging. Het gevarieerde aanbod van spel en sport zorgt ervoor dat atletiek (ook in de zomervakantie) centraler komt te staan in het leven van deze kinderen. Op die manier haken atleten in de cruciale leeftijdgroep minder snel af. Sporten is immers ook een sociaal netwerk opbouwen en dat creëert verbondenheid.‘ Hoe zijn de leeftijdscategorieën verdeeld? ‘We werken met drie groepen kinderen: 8 t/m 10 jaar, 10 t/m 12 jaar en 12 t/m 15 jaar. Door elke leeftijdsgroep een apart programma aan te bieden, sluiten we zo goed mogelijk aan op de behoefte van elke leeftijdscategorie. In de atletiektraining ligt het accent voor de jongste groepen op plezier hebben in bewegen en voor de oudste groep staat hun specialisatieonderdeel meer centraal. Maar er zijn ook trainingsblokken voor iedereen zoals looptechniek of werpen met medicinballen, om maar iets te noemen.’ Hoe ziet een week er globaal uit? ‘De kinderen worden op zondag gebracht en op zaterdag gehaald. Aan het begin van de week testen we spelenderwijs het niveau van alle atleten. Elke dag heeft een vaste structuur. Na het opstaan wordt er ontbeten, opgeruimd en volgt de uitleg van het dagprogramma. De jongste groepen hebben 1x per dag atletiek en de oudste groep 2x per dag. In overleg met Bondstrainer Ronald Vetter en regiotrainer Anthony Ott wordt het atletiekprogramma samengesteld. Elke dag proberen we een andere toptrainer ‘in te vliegen’ die lesgeeft in zijn discipline. Naast atletiek bestaat de week uit onder meer zwemmen, bosspelen, quizzen en teambuilding. Ook een avondprogramma ontbreekt niet. De laatste dag is een toernooidag. Hierbij gaat het
15
meer om de spelvorm en lol dan presteren.’ Hoe ziet de begeleiding eruit? ‘Per week hebben we plaats voor maximaal 150 kinderen. Om deze atleten in de dop goed op te kunnen vangen, werken we met bonds- en regiotrainers. Tijdens de week slapen de deelnemers met ongeveer tien personen in tenten aan de rand van de baan. Elke tent heeft een tentleider en elke leeftijdsgroep heeft twee stafleden, die het recreatieve programma verzorgen. De kampleider zorgt voor de algehele coördinatie. Wij zijn op zoek naar verenigingstrainers die zowel tentleider willen zijn als aan het atletiekprogramma willen meewerken.’ Waarom meld ik mij als trainer aan? ‘T&F Camps zoekt trainers die minimaal 18 jaar oud zijn en ervaring hebben met het begeleiden van kinderen. De sfeer op het kamp, de atletiektrainingen en het recreatieve programma zijn niet alleen voor de kids geweldig, maar ook voor de begeleiding. Daarnaast word je als trainer wellicht geïnspireerd door de aanpak van andere trainers onder wie bonds- en regiotrainers. Ook streven we ernaar de aanwezige trainers bij te scholen. Op die manier slaan we twee vliegen in één klap: de atleten krijgen hoogwaardige trainingsvormen aangeboden en de trainers worden gericht geschoold. Op dit moment zijn we in overleg met de atletiekunie om te kijken of er ook licentiepunten voor gegeven kunnen worden. Met de organisatie van de zomerkampen voor atleten hopen we een traditie in gang te zetten: voor de atleten om elk jaar weer terug te komen, maar ook voor de trainers om op basis van hun positieve ervaringen de volgende jaren weer mee te willen werken aan een onvergetelijk atletiekkamp.’ Waar en wanneer zijn de kampen? De atletiekkampen vinden plaats in de volgende weken: 4 t/m 10 juli 11 t/m 17 juli 1 t/m 7 augustus 8 t/m 14 augustus De locatie is de atletiekbaan van atletiekvereniging AV Fit in Zeist. Om deel te kunnen nemen hoeft een atleet overigens geen lid te zijn van een atletiekvereniging, dus vriendjes en vriendinnetjes, broertjes en zusjes, kunnen mee. Meer informatie over de atletiekkampen en de kosten die eraan verbonden zijn vind je op www.tfcamps.nl. Clemens Vollebergh is hoofdredacteur van dit digitaal magazine en leidt een redactie- en adviesbureau, gespecialiseerd in sport, gezondheid en leefstijl
16
ARBOZAKEN
Deel II1
Op een dag… begin je een eigen loopbedrijf! Michiel van Dijk
Vorig jaar stond in het septembernummer van dit Magazine een bijdrage over het starten van een eigen (loop)bedrijf. In dit vervolgartikel wordt een aantal aandachtspunten nader toegelicht. Want bij het starten van een bedrijf komt heel wat kijken! Een beginnende ondernemer onderzoekt de markt, de concurrentie en berekent hoeveel geld nodig is om zijn plannen van de grond te krijgen. Dit noemen we een ondernemingsplan. Een ondernemingsplan hoeft geen dik rapport te zijn maar een aanstaande zelfstandige wordt zo wel gedwongen om een aantal cruciale vragen bondig te beantwoorden. De praktijk wijst uit dat ondernemers met een ondernemingsplan, in het algemeen een beter resultaat boeken. Een ondernemingsplan schrijft u daarom in de eerste plaats voor uzelf. Het ondernemerschap brengt risico’s met zich mee. Denk aan financiële risico’s of het risico om ziek te worden. Om deze risico’s te verminderen, kan een beginnende ondernemer ervoor kiezen in eerste instantie als parttime ondernemer aan de slag te gaan. Hij heeft dan de zekerheid van een (parttime) baan en kan zijn onderneming langzaam opbouwen. Parttime of fulltime: je bent ondernemer Veel parttime ondernemers voelen zich geen echte ondernemer en bereiden zich daarom niet goed voor. Maar ook al heeft een startende ondernemer geen financiering nodig of begint hij maar een klein bedrijf, hij is wél een ondernemer. Voor parttime ondernemers gelden dezelfde regels en dezelfde mogelijkheden als voor andere ondernemers. Wel moet een parttime ondernemer rekening houden met de urennorm. Wie minder dan 1225 uur per jaar aan zijn onderneming besteedt, komt niet in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek bij de belasting. Concurrentiebeding / Verbod op nevenwerkzaamheden Het is belangrijk dat een startende ondernemer nagaat of een concurrentiebeding of een verbod op nevenwerkzaamheden van een (ex)-werkgever hem beperkt. Een beginnende ondernemer kan worden beperkt in het starten van een bedrijf doordat in zijn laatste arbeidscontract een concurrentiebeding is opgenomen. Door middel van een dergelijk beding wil de werkgever voorkomen dat de werknemer hem concurrentie aandoet na het beëindigen van de arbeidsrelatie. Een concurrentiebeding moet schriftelijk zijn overeengekomen. In een concurrentiebeding zijn meestal drie zaken opgenomen: de werkzaamheden die de werkgever wil verbieden, de duur van het concurrentiebeding en het gebied waarvoor het concurrentiebeding geldt. Vaak is ook een direct opeisbare boete opgenomen die de werknemer moet betalen als hij zich niet houdt aan het concurrentiebeding. Een werknemer die naast zijn huidige baan als parttime ondernemer aan de slag gaat, kan te maken krijgen met een verbod op nevenwerkzaamheden. Als een werknemer in zijn arbeidsovereenkomst een verbod op nevenwerkzaamheden heeft staan, houdt dit in de meeste gevallen in dat hij naast de werkzaamheden bij zijn werkgever geen (concurrerende) activiteiten als ondernemer mag verrichten. Wanneer dit beding wordt overtreden kan de werkgever een boete van de werknemer eisen. Afkoopsom Een (ex)-werknemer die ondanks het beding voor zichzelf aan de slag wil en concurrerende werkzaamheden binnen de verboden regio wil gaan uitvoeren, kan een aantal acties ondernemen. Allereerst kan een startende ondernemer de (ex)-werkgever vragen af te zien van het concurrentiebeding
17
of verbod op nevenwerkzaamheden eventueel tegen betaling van een afkoopsom. Als de (ex)-werkgever daarin toestemt, is het verstandig deze toestemming schriftelijk te ontvangen. Gaat de (ex)werkgever niet akkoord met een dergelijk voorstel dan kan aan de rechter worden gevraagd om het beding nietig te verklaren of te beperken. Of de rechter werkelijk een dergelijk beding zal beperken zal afhangen van de redelijkheid van het beding. De rechter weegt de belangen van (ex)-werkgever en werknemer tegen elkaar af. Als er geen concurrentiebeding of verbod op nevenwerkzaamheden is opgenomen in een arbeidscontract, betekent dat niet dat een voormalige werknemer vrij is om alles te doen. Startende ondernemers kunnen ook gebonden zijn door een relatiebeding. Een relatiebeding is een speciale vorm van een concurrentiebeding, waarbij de werkgever aan een werknemer oplegt dat deze binnen een bepaalde periode na het einde van het dienstverband geen klanten (relaties) mag benaderen van de werkgever. Zelfs indien er geen enkel beding van toepassing is, zal het stelselmatig benaderen van klanten van de voormalige werkgever kunnen worden aangemerkt als oneerlijke concurrentie. Van onrechtmatige concurrentie kan bijvoorbeeld sprake zijn als een startende werknemer een mailing zendt aan de klanten van zijn oude werkgever. Een werkgever kan naar de rechter stappen en schadevergoeding vorderen van zijn voormalige werknemer. BTW In principe moet een ondernemer 19 % BTW berekenen. Maar op basis van een speciale regeling is het gelegenheid bieden tot sportbeoefening in een accommodatie belast met 6% BTW. Een voorbeeld: een trainer huurt een atletiekbaan. Op deze baan geeft hij looptrainingen aan zijn klanten. In dit geval is het 6%-tarief van toepassing. Het 6%-tarief is echter niet van toepassing als een zelfstandig werkende trainer looptrainingen geeft aan zijn klanten die lid zijn van een atletiekvereniging. De leden maken in dit geval op grond van hun lidmaatschap gebruik van de atletiekbaan. Dit geldt ook voor een loopgroep waarmee de trainer bijvoorbeeld in het bos of op de hei loopt. Ook wanneer een trainer op de openbare weg hardlooptrainingen geeft, is het 6 %-tarief niet van toepassing. Er moet, om het 6%tarief te hanteren, dus een duidelijke koppeling zijn tussen de looptraining en de sportbeoefening op de baan. VAR De inkomsten van een ondernemer worden belast via de inkomstenbelasting. Hierbij speelt de status van de ondernemer een rol. Het is daarom van belang te weten wanneer een ondernemer door de Belastingdienst als zelfstandige wordt gezien. Als de Belastingdienst een ondernemer niet ziet als een zelfstandige dan is een klant van de ondernemer geen opdrachtnemer maar werkgever. Er is sprake van verkapte loondienst en de opdrachtgever/klant wordt geconfronteerd met loonheffing en premies werknemersverzekeringen. Als een startende werknemer vooraf meer zekerheid wil over de beoordeling van zijn status dan kan die een VAR (Verklaring ArbeidsRelatie) aanvragen bij de Belastingdienst. De VAR wordt afgegeven voor een periode van één jaar. Op basis van deze verklaring kan een opdrachtgever beoordelen of hij een ondernemer kan beschouwen als zelfstandige of niet. http://www.belastingdienst.nl/download/1042.html Andere verplichtingen voor de startende ondernemer • Schrijf je in bij de Kamer van Koophandel en meld je aan bij de Belastingdienst. • Houd je administratie bij en bewaar deze. De administratie vormt de basis voor belastingaangiften. Voer een goede administratie. Hiermee houd je overzicht en kun je op tijd beslissingen nemen. • Ga na of je bedrijfsnaam wel gebruikt mag worden. Mogelijk gebruikt een ander bedrijf deze naam al. Een handelsnaamonderzoek verkleint de kans op conflicten. Dit betaalde onderzoek kijkt naar namen die hetzelfde zijn geschreven, maar ook naar handelsnamen die hetzelfde klinken. • Ga na of je over de juiste vergunningen beschikt. Wie een reclamebord aan zijn gevel wil hangen moet daar bij sommige gemeenten een vergunning voor aanvragen. • Bedrijven met een kopieermachine moeten een vergoeding betalen aan de Stichting Reprorecht voor het fotokopiëren van auteursrechtelijk beschermde werken, zoals kranten, tijdschriften en boeken. Ondernemingen die muziek draaien of dvd´s afspelen moeten daarvoor een vergoeding betalen aan Buma Stemra c.q. Videma.
18
Afsluiting Zoals uit bovenstaande niet uitputtende lijst van aandachtpunten blijkt, is het starten van een eigen bedrijf naast een spannend avontuur zeker geen sinecure. Een starter moet aan veel zaken denken als hij van plan is een eigen bedrijf te beginnen. Wilt u hierover meer informatie en begeleiding, neem dan contact op met ondergetekende. Michiel van Dijk, gespecialiseerd in sport- en arbeidsrecht, maakt deel uit van de gespecialiseerde sportsectie van CMS Derks Star Busmann N.V. Michiel is daarnaast als bestuurder en sporter actief in de sportwereld. Michiel is voormalig rugby international en loopt sinds enkele jaren meerdere marathons per jaar. In 2009 nam hij deel aan het NK Marathon en werd in zijn leeftijdscategorie 14e. Voor meer informatie: www.cms-dsb.com en/of
[email protected]. 1
Met dank aan mr. E. Besterveld voor de research
19
DE AANPAK
Meerjarenopleidingsplan Midden en Lange Afstand Betty Hofmeijer
De bondscoaches van de diverse vakgroepen bij de Atletiek Unie hebben voor hun atletiekdisciplines meerjaren opleidingsplannen geschreven. Deze plannen geven onder meer inhoudelijke richtlijnen voor de trainingsopbouw en -inhoud van jonge junioren tot senioren van topniveau. In voorgaande edities van het Digitale Magazine werd aandacht besteed aan de plannen voor het hordelopen en het springen. In deze nieuwsbrief staat de midden en lange afstand (=MiLa) centraal. Eindverantwoordelijke voor de MiLa-discipline is bondscoach Honoré Hoedt. Honoré maakt sinds 2001 voor de vakgroep MiLa fulltime deel uit van de technische staf van de Atletiek Unie. De grootste successen behaalde deze - al meer dan 30 jaar actieve trainer-coach - met zijn voormalige pupil Bram Som. Die werd in 2006 op de 800m in Göteborg Europese Outdoorkampioen en is tevens in het bezit van zowel het Nederlands indoor- (1.45.86 - 2003) als outdoorrecord (1.43.45 - 2006). Maar ook de Europese Indoorkampioen op de 800m van 2007 in Birmingham, Arnoud Okken, viel tot 2008 sinds zijn jongste juniorentijd onder de supervisie van Hoedt. Praktisch werkboek Hoedt legt in een gesprek uit dat hij het meerjaren opleidingsplan van de MiLa ziet als een praktisch werkboek. In de inleiding (pagina 2) valt te lezen dat hij het plan heeft geschreven op basis van zijn ervaringen met atleten van alle leeftijdsfasen. Geschiedenis, toekomst en heden smeedt hij in deze inleiding aaneen tot een bijna filosofische omschrijving: ‘de historie van de toekomst’. Het eerste hoofdstuk (pagina’s 3 en 4) gaat over de rol van de coach. Hoedt ziet de coach in de verschillende leeftijdsfasen als de spin in het web bij de ontwikkeling van de atleet. Voor iedere leeftijdsfase heeft hij een inschatting gemaakt van het door de coach globale aantal aan daadwerkelijke training te besteden uren, maar minstens zo belangrijk, aan dat van begeleidingsuren in de vorm van voorbereiding en overleg. Dat loopt in de leeftijdscategorie van 6-9 jaar met 6 uur per week op naar in zijn ogen een full time, professionele taak van minimaal 32 uur bij atleten van 23 jaar en ouder. Eén van de afsluitende conclusies luidt dat ‘het coach zijn begint als hobby en transformeert tot een professioneel ambacht, een vak’. Een opvatting die lijkt aan te sluiten bij de huidige praktijk van alle dag, maar is dat wel genoeg om Nederland, volgens de ambities van het NOC*NSF op Olympische Spelen qua medailleverdeling tot de wereld top 10 te laten behoren? Is een meer toekomst gerichte, professionele visie op (de organisatie van) de begeleiding van de (aller)jongste atleten ook niet op zijn plaats? Dat vergroot toch de kansen op het waarmaken van die ambities?
‘Het coach-zijn begint als hobby en transformeert tot een professioneel ambacht, een vak’ Hoedt hierover: ‘Ja, uiteraard is het van groot belang dat ook pupillen en jonge junioren binnen de clubs training krijgen van goed opgeleid trainingskader. Trainingen die onderdeel zijn van een groter,
20
goed doordacht plan waardoor alle motorische grondeigenschappen, zeker ook het aeroob vermogen, de aandacht krijgt die nodig is. Wanneer de club goede jeugdtrainers heeft is dat enorm bevorderlijk voor de bewegingsschat en basistechniek van het lopen en sprinten, werpen, springen en hordelopen van jonge atleten. Maar zoals ook voor andere sporten geldt., is het niet eenvoudig om over goed opgeleid trainingskader te kunnen beschikken. In dat geval kan een goed opgeleide trainingscoördinator uitkomst bieden. Met een door hem of haar goed opgezet basistrainingsprogramma kunnen aspirant trainers (vaak ook ouders) die bekend zijn gemaakt met de belangrijkste technische en didactische vaardigheden, maar ook enthousiasme uitstralen de jongste jeugd toch een goede basis meegeven. e e En vergeet niet, er zijn ook veel voorbeelden van topatleten die pas op hun 15 of zelfs 18 jaar (bijv. Ellen van Langen en Han Kulker) aan atletiek gingen doen. Hun basis lag in een andere sport (voetbal) en ook daarmee hebben zij een goede basis gelegd voor een latere carrière in de topatletiek. Helemaal niet bewegen of sporten is wat we tegen moeten gaan!
‘…uiteraard is het van groot belang dat ook pupillen en jonge junioren binnen de clubs training krijgen van goed opgeleid trainingskader.’
Trainingsvormen en praktijktesten Na de uiteenzetting door Hoedt over de rol van de trainer-coach brengt hij in de hoofdstukken 4 t/m 8 (pagina’s 6 tot en met 23) onder andere de trainingsinhoud in relatie tot de te ontwikkelen motorische grondeigenschappen als uithoudingsvermogen, snelheid en kracht voor de diverse leeftijdscategorieën onder de aandacht. Ook geeft hij voorbeelden van trainingsvormen. In de leeftijdscategorie van 12 tot 16 jaar wordt duidelijk dat wanneer (talentvolle) atleten een sterke voorkeur hebben voor de looponderdelen en daarvoor willen kiezen er dan direct ook een flink aantal te nemen stappen is vereist. Zo vindt Hoedt het belangrijk dat op basis van het regelmatig ondergaan van een aantal praktijktesten een eerste aanzet wordt gegeven met het in beeld brengen van de kwaliteiten van midden afe stand (800-1500) atleten of voor de lange afstand (5-10km of 1/2 marathon). Ook de trainingsfrequentie neemt in deze leeftijdsfase toe. Dat in deze leeftijdscategorie atleten in hun verenigingssituatie zich veelal nog bezighouden met andere atletiekdisciplines vanuit het werpen, sprinten, hordelopen en springen ziet Hoedt hooguit als middel in plaats van doel op zich. In eerste instantie een aantal vragen naar aanleiding van het voorgaande over de genoemde praktijktesten: ‘Welke testen worden hierbij beoogd en wat is globaal de inhoud ervan’ en ‘worden deze testen landelijk/regionaal georganiseerd en zijn de gegevens hiervan voor een ieder beschikbaar of is het aan trainers/verenigingen deze zelf vorm te geven’.
Veelzijdige training die het gehele lichaam en alle motorische grondeigenschappen helpt te ontwikkelen tijdens de groei (12-18 jaar) is een must.
Hoedt licht toe dat de Mila bij de Atletiekunie al sinds 1999 werkt met het afnemen van testen. Standhoogsprongtesten, 30m’s vanuit staande en met vliegende start en de Zoladztest (een test voor het loopvermogen) zeggen veel over de vraag ‘wat voor vlees men in de kuip heeft’. Zijn atleten meer geschikt voor de middenafstand (800-1500m) of meer voor de lange afstand (5-10km of langer). Vooral met de standhoogsprongtest wordt goede informatie verkregen over de explosiviteit en daarmee samenhangend het spiervezeltype van de atleet; gaat het om een meer fast of slow type atleet. Enthousiast vertelt Hoedt vervolgens over de testbatterij die de Atletiekunie momenteel gebruikt en die de clubs wordt aangeboden om ook te gaan gebruiken. Op de Dag van de Baanatletiek (d.d. 27 maart) kan iedereen met deze testbatterij kennismaken!
21
Veelzijdig doelgericht trainen Naar aanleiding van het voorgaande ben ik ook nieuwsgierig naar de mening van Hoedt over de ruimte voor atleten in de leeftijdscategorie van 12-16 jaar zich te specialiseren in het midden- en vooral ook lange afstandlopen. Immers veelal staat zoals hierboven al eerder aangehaald in het verenigingssysteem meerkamptraining centraal, c.q. zijn de doelstellingen daarop afgestemd. Hoedt geeft aan dat in de visie van de bond er grote waarde wordt gehecht aan veel en veelzijdig bewegen van jonge atleten. Veel lopen neemt hier een belangrijke plaats in. Dat blijkt ook uit de vele 1KrunAway’s die er worden georganiseerd als onderdeel van de vele hardloopevenementen. Met deze activiteit houdt de e Atletiekunie via de regiocoaches jonge hardlooptalentjes in het vizier tot ze rond hun 14-15 jaar bij de regiotraining kunnen instromen. Hardlopen is een populair product en om die reden is het een must atleetjes die, zeker in deze tijd van bewegingsarmoede, alleen maar willen hardlopen, deze mogelijkheid ook te bieden. Het mag niet zo zijn dat atleetjes die zich bijvoorbeeld via een 1KrunAway wedstrijd bij de club melden om te willen hardlopen, afhaken omdat ze trainingen voorgeschoteld krijgen waarin dat amper wordt gedaan.
In de visie van de bond wordt er grote waarde gehecht aan veel en veelzijdig bewegen van jonge atleten.
Trendbreuk Er is wat dat betreft sprake van een duidelijke trendbreuk met het verleden; de Atletiekunie propageert dat atleten vanaf 12 jaar zich kunnen specialiseren voor een bepaalde groep disciplines. Lopen is er daar één van en een populaire! De eis daarvoor is wel dat de training veelzijdig doelgericht wordt gegeven. Veelzijdige training die het gehele lichaam en alle motorische grondeigenschappen helpt te ontwikkelen tijdens de groei (12-18 jaar) is een must. (Medicinbal)werpen, springen, hordelopen, sprinten etc wordt ingepast in uitdagende looptrainingen. Uit het feit dat er momenteel een bijscholing jeugdlooptrainer en een opleiding jeugdlooptrainer (niveau 3) in de maak is, blijkt dat er gekozen kan worden voor louter lopen! Hoedt spreekt de hoop uit dat geïnteresseerden de inhoud van het plan via de website van de Atletiek Unie weten te vinden en hem bij eventuele vragen uiteraard bellen (06 51312497 ) of mailen (
[email protected]). Meer informatie over de opleidingsplannen vind je op de website van de Atletiek Unie, www.atletiek.unie => topatletiek => desbetreffende vakgroep. Betty Hofmeijer is regiotrainer Horden Atletiek Unie/Atletiekschool Aventus/Hortas
22
DE KWESTIE
Krachttraining is een onderschat element in de trainingen van jonge atleten en wordt vaak niet of te weinig gedaan. Bart Bennema, bondscoach talentontwikkeling meerkamp
‘Goede krachttraining helpt de ontwikkeling van jonge atleten vooruit’ Ik ben het eens met deze stelling. Goede (kracht)training helpt de ontwikkeling van jonge atleten vooruit. Krachttraining is voor atleten eigenlijk geen goed woord, het gaat erom hoeveel vermogen, kracht x snelheid, ontwikkeld kan worden. Als je kracht ziet als vermogen dan vallen vele trainingsvormen onder krachttraining, denk eens aan springen of werpen. Je bent altijd bezig een bepaalde weerstand (lichaamsgewicht, kogel) een snelheid te geven, krachttraining zit dus al voor een gedeelte in andere trainingsvormen ingebakken. Toch is het mijns inziens belangrijk om met jonge atleten specifieke krachttraining te doen. Een hoog vermogen kunnen leveren vergt veel tijd en een goede technische uitvoering van de oefeningen. Deze oefeningen moeten op hun beurt de atletische beweging ondersteunen en moeten daarom qua spiergebruik en het motorische leerproces overeenkomsten hebben. Deze sportspecifieke oefeningen zijn vaak technisch moeilijk, het kost ook daarom veel tijd om deze oefeningen goed aan te leren. De meer algemene oefeningen zouden dan ook al meer op jonge leeftijd aangeleerd moeten worden waarbij vooral een goede technische uitvoering centraal staat. Ikzelf begin bij C-junioren met het aanleren van een aantal basisoefeningen uit de krachttraining. Dit wordt veelal tijdens baantrainingen gedaan met het eigen lichaamsgewicht, medicinballen of lichte stokken. Vervolgens wordt individueel bekeken of verder wordt gegaan met krachttrainingen, dit is onder andere afhankelijk van wat de atleet zelf wil en kan. Met jonge atleten beginnen met krachttraining is goed mogelijk en zou meer moeten gebeuren. Voorwaarden zijn wel goede begeleiding zodat de technieken ook op de juiste manier aangeleerd worden. Jos Goudsmit, 27 jaar GVAC, Veldhoven
Nieuwe stelling: reageer!
Talentontwikkeling begint bij de atletiekvereniging.
23
Talentontwikkeling is een belangrijk speerpunt in het NOC*NSF-beleid om het verschil te maken aan de (wereld)top. De laatste jaren heeft talentontwikkeling ook bij de Atletiekunie veel aandacht. Op bondsniveau zijn er trainings- en woonfaciliteiten (ondermeer op Papendal en in Sittard) en bondscoaches om talenten tot ontwikkeling te laten komen. Elke atleet begint echter bij een club en is daar afhankelijk van de voorzieningen en de kwaliteiten van de trainers. Dat is reden voor de Atletiekunie te werken met regiocoaches maar die hebben te weinig tijd en middelen in verhouding tot wat van ze wordt gevraagd en in vergelijking met de fulltime aangesteld bondscoaches. Dat leidt tot het tweede deel van de stelling:
Het gat tussen regio-/verenigingstrainers en bondstrainers is te groot. Dat belemmert de trainer in zijn ontwikkeling en vormt een belemmering voor de Atletiekunie haar doelen te bereiken.
Onze vraag: Wat zou u doen? • •
Mail uw antwoord (in maximaal 200 woorden) naar
[email protected] en doe dat vóór 20 april 2010. Vermeld uw naam, leeftijd, geslacht, vereniging en woonplaats. De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen in te korten.
24
VOOR U GELEZEN EN BEOORDEELD
Lekker-lui-liggend bijkomen na een tempoloop is niet verkeerd!
Lactaat: van boosdoener naar weldoener! Jan Heusinkveld
Het gaat om een loper die met een week tussenruimte twee keer dezelfde tempotraining deed. Beide keren waren de omstandigheden goed, de loper was uitgerust, ook mentaal was hij fris. De eerste keer gingen de drie tempolopen over 500m alle drie in ongeveer 1.15, de tweede keer waren de tijden achtereenvolgens 1.15, 1.19 en 1.25. In beide gevallen was de pauze tussen de tempolopen telkens tien minuten. Het verschil: de eerste keer bestond de pauze uit zoveel mogelijk draven/dribbelen, de tweede keer mocht/moest hij gaan zitten/liggen. Hij ging na elke tempoloop zelfs eerst hurken om weer een beetje bij te komen (en daarna zitten/liggen). Logisch, zult u zeggen, dat de tijden verslechteren: wie gaat er nu zitten/liggen na een tempoloop: de ‘pap’ blijft zo immers in de benen zitten. Zoiets doe je toch niet! Nou, dat is nog maar de vraag, en daarover gaat deze bijdrage. Om de redenering er achter goed te volgen, een korte uitleg over hormonen. Het hormoon als ‘aanstichter’ van prestatieverbetering Trainen doen wij om beter te worden (anders is het geen trainen maar gewoon ‘sporten’, waar op zich natuurlijk niets mis mee is). En om beter te worden heb je hormonen nodig. Dat zijn de stoffen, die het lichaam onder meer opdragen processen op te starten, waardoor overcompensatie optreedt. Hoe dat werkt kan misschien het beste aan de hand van een simpel voorbeeld worden verduidelijkt. Het voorbeeld stamt uit het onder noot 1 genoemde artikel. Van een aantal atleten werd gemeten wat de hormonale respons was op vier verschillende krachttrainingsmethoden. Daarna gingen ze in een willekeurige volgorde een aantal weken trainen volgens de methode die de grootste hormonale respons gaf en een aantal weken volgens de methode die de zwakste hormonale respons gaf. De uitkomst was dat elke atleet de grootste krachttoename had als hij trainde volgens de methode, die de grootste hormonale respons gaf. Bij de methode met de zwakste hormonale respons bleven de krachtwaarden gelijk, c.q. daalden ze zelfs! Hormonen zijn nodig om prestatieverbetering te krijgen, en hoe groter de hormonale respons, hoe groter de prestatieverbetering! Lactaat wordt lactaathormoon (ineengeschoven tot ‘lactormoon’) Vroeger werd lactaat, melkzuur, beschouwd als de grote boosdoener. Lactaat was de oorzaak van het optreden van vermoeidheid. Het woord verzuren is/was de populaire verwoording ervan. Als u, lezer, deze rubriek (en uiteraard ook andere publicaties) regelmatig leest, is u bekend dat er tegenwoordig anders tegenaan gekeken wordt. Lactaat treedt wél gelijktijdig met vermoeidheid op, maar is niet de 2 oorzaak ervan. Hoe het dan wél komt is nog niet helemaal duidelijk. Eén van de mogelijkheden is een verstoring van de ionenhuishouding (onder andere H+ ionen). Ionen zorgen voor een daling van de pH-waarde van het bloed. En ook dat herkennen wij als een symptoom van ‘verzuring’. En nu komt het. Als langetermijn effect heeft lactaat een werking die vergelijkbaar is met die van hormonen. Één 3 ervan is de aanmaak van haarvaten in de spieren , en dat heeft een positief effect op het aërobe vermogen van de spiercel. Opvallend dus dat lactaat en dus tempotraining ook het aëroob vermogen vergroot! Maar op anaëroob gebied heeft lactaat eveneens een langetermijneffect. Een hoge lactaat 4 concentratie zorgt ook voor de aanmaak van MCT . MCT staat voor monocarboxylattransporter en die lichaampjes zorgen ervoor dat lactaat en H+ionen uit de spier worden verwijderd en in het bloed
25
worden opgenomen. Daardoor stijgt de opslag(buffer-) capaciteit van het lichaam waardoor de atleet ondanks verzuring (laten wij het toch maar even zo noemen) kan blijven presteren. De vorige twee paragrafen samen In het onder noot 4 genoemde artikel worden de bevindingen van de vorige twee paragrafen aan elkaar gekoppeld. Als lactaat een hormoonachtige rol vervult, is het zinvol om (zo nu en dan?) aan het eind van een anaërobe training zoveel mogelijk verzuurd te zijn. Dat zou dan de sterkste prikkel zijn om een zo groot mogelijke overcompensatie uit te lokken. En om na te gaan hoe je zoveel mogelijk ‘verzuurd’ heeft men een experiment gedaan. Een aantal sporters moest op de fietsergometer (uiteraard na een warming-up) 4 keer 30 seconden zo hard mogelijk fietsen. De pauze was voor de hele groep telkens 10 minuten. De ene helft bleef in de pauze rustig doorpeddelen op de fiets, de andere helft moest stil blijven zitten. In de pauze werden de hoeveelheid lactaat en de pH-waarde van het bloed gemeten. En die waarden bleken bij de ‘stilzit’ pauze veel hoger (lactaat) respectievelijk lager (pH-waarde) te zijn. In onderstaande tabel is een en ander samengevat. Dat getallen voor belasting in Watt en lactaat stammen ‘letterlijk’ uit genoemd artikel, de getallen voor de pH-waarden zijn uit een grafiek afgelezen.
AKT PAS
Gemiddelde belasting in Watt B1 B2 B3 B4 749 741 720 709 740 712 660 653
Bloedlactaat aan het eind van de pauze P1 P2 P3 P4 6 7 8 8 9 13 14 15
pH-waarde aan het van de pauze P1 P2 P3 7,31 7,30 7,29 7,27 7,18 7,16
eind P4 7,28 7,14
AKT = actieve pauze (rustig doorpeddelen op 100-120 Watt op de fietsergometer), PAS = passieve pauze (stil blijven zitten op de fietsergometer), B1, 2, 3 en 4= de 1e, 2e, 3e en 4e belasting van 30 sec zo hard mogelijk fietsen, P1, 2, 3 en 4 = pauze na 1e, 2e, 3e en 4e belasting. Bloedlactaat is in m.mol/liter bloed, bloedlactaat en pH-waarde metingen waren 9 minuten na de voorgaande belasting. Toelichting op en commentaar bij de tabel. De prestaties bij het experiment vindt u weergegeven als Watt. Als u bijvoorbeeld het wielrennen volgt en ook de manier waarop wielrenners zich voorbereiden en hun prestatieniveau in training wordt gemeten, dan komt u dat bekend voor. 750 Watt is één paardenkracht. Daar komt de geteste groep sporters dus dicht in de buurt. Alleen: een dergelijk grote prestatie is alleen haalbaar als een groot deel van de energie anaëroob wordt geleverd. Bij topwielrenners ligt het aëroob vermogen dicht bij, soms zelfs iets boven, de 500 Watt. U ziet ook, dat de prestaties bij de zitpauze meer dalen dan bij de actieve pauze. Een actieve pauze bevordert dus inderdaad het herstel. Eveneens is opvallend dat de prestaties bij de PASpauze veel lager zijn dan bij de AKTpauze, maar dat de hoeveelheid lactaat desondanks meer toeneemt dan bij de AKTpauze. En daarnaast zit er NOG een verborgen boodschap in: in een training 3 keer 1.15 lopen (zie het voorbeeld aan het begin) geeft een veel tevredener gevoel dan 1.15, 1.19 en 1.25. De boodschap van deze bijdrage is dat dit onterecht is. In elk geval: als je doel uiteindelijk is om een goede wedstrijdprestatie te leveren… Ja maar! Zoals met veel zaken in de (sportmedische) wetenschap het geval is, is niet alles even hard bewezen. Ook zijn er hier en daar wel tegenstrijdigheden. U en ik als trainer kunnen echter niet wachten op het overtuigende bewijs. En als het dan ook nog aardig plausibel is, wat er beweerd wordt, mag je volgens mij de inhoud van deze bijdrage meenemen bij het opstellen van trainingsprogramma’s. NB in dit artikel worden lactaat en melkzuur door elkaar gebruikt. Dit is niet overal gebruikelijk. In dit artikel maakt het geen wezenlijk verschil. Noten 1. Kiely, Periodisering, planning en predictie, Sportgericht 4/ 2009 jrg. 63, 2-9.
26
2. Burgerhout, De maximale zuurstofopname (VO2ma), feiten en fabels, deel 3 – slot, Sportgericht 4/2009 jrg. 63, 10-13. 3. Constant, Feng, Zabel, Yuan, Suh, Scheuenstuhl, Hunt, Hussain, (2000), Lactate elicits vascular endothelial growth factor from macrophages; a possible alternative to hypoxia. Wound repair Regen, 8 (5) 353-360. 4. Hägele, Zinner, Wahl, Sperlich, Mester: Aktiv oder passiv – der Effekt unterschiedlicher Erholungsprotokolle nach hochintensivem Intervall-Training, Leistungssport 6/2009, 10/14. Jan Heusinkveld (1938), loopverslaafd na het zien van de eerste sub-4 minute-mile op 6 mei 1954, volgde zowel de A-B als C-cursus en specialisaties sprint horden en middenlange afstand. Jan was, bijna vanaf de aftrap, betrokken bij het opzetten van de TLG-cursus (huidige LT3). Hij was trainer voor afstanden vanaf 400m t/m de marathon in Enschede, Harderwijk, Amersfoort, Utrecht, Soest en nu weer in Enschede bij de studentenatletiekvereniging Kronos.
27
OEFENSTOF
Nordic walking Jos Smits Toen ik deel uitmaakte van het Nederlandse langlaufteam, werden wij in 1978 voor deelname aan de WK in Lahti, Finland, ingeschreven voor de discipline nordic combination. De betekenis van het woord ‘Nordic’ was voor ons wel duidelijk: sneeuw en skiën. Als team naar de locatie en verkennen van de loipe. Tijdens de teamcaptainsmeeting kwam onze trainer tot het besef dat ‘combination’ niets te maken had met een combinatie van meerdere afstanden afleggen op ski's over loipes maar dat daarvoor eerst een stukje ‘gevlogen’ diende te worden. Wij waren ingeschreven voor de combinatie schansspringen en langlaufen. Het was niet moeilijk de organisatie ervan te overtuigen dat dit een misverstand was en werden wij, zonder te hoeven bewijzen het eerste deel van deze discipline echt niet te beheersen, alsnog ingeschreven voor de pure langlaufdisciplines. Terug naar nordic walking: Nordic zal met het noorden te maken hebben en ‘walking’ is gaan of wandelen maar waarom dan met stokken? Wie kwam er op het idee te gaan wandelen met stokken en dat nordic walking te noemen? Methusalem misschien? Was hij de voorloper van nordic walking, hij maakte volgens de overlevering tijdens zijn vele wandelingen gebruik van een stok en schijnt 969 jaar oud geworden te zijn. Het bewijs van een positief effect op de gezondheid van de mens. Wandelen in ieder geval maar die stok en woonde Methusalem wel in het Noorden? Dichter bij huis en recenter in tijd Twee Finse sportinstructeurs zijn in de winter van 1996 begonnen met ‘polewandelen’ en gebruikten daarbij hun eigen langlauf poles. Onder leiding van het hoofd van de afdeling ‘Fysiologische testen’ van het Finse sportinstituut waarbij zij werkzaam waren, verrichten zijn onderzoek naar de mogelijkheden van ‘polewandelen’. Nordic walking, zo was hun uitgangspunt, was een verlengstuk van gaan (wandelen), waarbij de diagonale samenwerking van armen en benen niet verstoord mocht worden. Het gebruik van stokken moest leiden tot het gebruik van meer spieren. Zij presenteerden hun bevindingen in de zomer van 1997. Finland, is wat mij de betreft de oorsprong van het Nordic walking; crosscountry skiën, het gebruik van stokken daarbij en de gelijkenis met wandelen wat betreft de samenwerking van extremiteiten. Niet onvermeld mag blijven dat de Amerikaan Tom Rutlin in 1992 ‘exerstriding’ heeft geïntroduceerd en een duidelijke rol heeft gehad bij het ontstaan en onderzoek naar effecten van wandelen met stokken. In navolging op de inspanningen van beide Finse instructeurs werd in het jaar 2000 in Finland de Internationale Nordic Walking Association (INWA) opgericht en werden international en national coaches opgeleid. Op initiatief van dhr. M. Maas, fysiotherapeut in IJmuiden, is de ‘Stichting Nordic Walking Nederland’ opgericht en zijn inmiddels veel mensen opgeleid volgens het INWA-opleidingsconcept tot nordic walking instructeur. Menig sportinstituut heeft nordic walking in het sportpakket opgenomen en stimuleert daarmee een grote groep Nederlanders laagdrempelig te bewegen. In navolging van het nordic walken ontstonden er diverse andere bewegingsvormen met ‘nordic’ als eerste aanduiding; nordic sports, nordic running, nordic blading, nordic tubbing, nordic dribbel (….?) zijn min of meer bekend. Een afgeleide van nordic walking die mij het meest aansprak is nordic talking met dank aan een familielid die mij hierop attent maakte. Ikzelf heb overwogen nordic trampoline-jumping te introduceren. De bewegingsvoorstelling was er wel maar de complexiteit bij de uitvoering dwong mij dit project voortijdig te stoppen. Kortom, wij nordic walkers, laten onze fantasie de vrije loop en hebben creatieve vormen van bewegen met stokken ontwikkeld. Vanuit de INWA is een 10-stappenplan ontwikkeld om nordic walking aan te leren met een omschrijving van didactische en methodische
28
werkvormen. Veel oefeningen zijn na de introductie van deze sport bedacht en toegepast. Hierna volgt de kern van dit artikel: Oefeningen De hierna beschreven oefeningen hebben als doel de wandel- en looptechniek te verbeteren en de coördinatie. De wandelbeweging kent een steun- en een zwaaifase. Het lichaam kunnen we qua functie in twee delen opsplitsen: het bovenlichaam dat een ondersteunende functie heeft tijdens het wandelen en het onderlichaam dat de motor van het geheel is, de aandrijving. Bij het wandelen is de voetplaatsing erg belangrijk voor het goed op kunnen vangen van het lichaamsgewicht van het ene op het andere been. De overbrenging van het lichaamsgewicht verloopt via de hak naar de voorvoet om vervolgens af te zetten. Na de afzet volgt voor hetzelfde been de zwaaifase. Bij gebruik van stokken is er een actieve stokplaatsing, waarbij tijdens de armafzet, de beenafzet gelijktijdig wordt ondersteund. Wandelen met stokken, kan zijn bedoeld om steun te hebben tijdens het wandelen, tegelijk kunnen de stokken een extra trainingsmiddel zijn door een actievere arminzet, plaatsing en afzet. Daarbij worden meerdere spieren geactiveerd. ‘Dwingende’ oefeningen met het accent op plaatsing van de voet en houding van het lichaam kunnen eerst zonder stokken worden uitgevoerd om vertrouwd te raken met hulpmiddelen als horden en coördinatieladder. (zie foto’s). We onderscheiden tijdens de voetplaatsing drie stadia: Eerste stadium De plaatsing van de hak op de grond. Tijdens deze fase wordt het lichaamsgewicht op het geplaatste been gebracht. De schok wordt opgevangen. Tijdens deze fase is de voet opgetrokken, je kunt de onderkant zien van het voorste deel van de voet zien. (Foto 1) Foto 1 Tweede stadium De voet is in zijn geheel aan de grond. Het lichaamsgewicht wordt van de hak naar het midden en vervolgens naar de voorvoet gebracht. De romphouding is rechtop, heupen op een lijn. Op het einde van deze fase bevindt het lichaamsgewicht zich op de voorvoet. Foto 2a en 2b: Horden voor actief naar voren brengen van het been en bekken/heup op een lijn te houden. Foto 3: Coördinatie ladder: rompspieren aanspannen, heup op een lijn houden.
Foto 2a, 2b 3 en 4
Derde stadium Vlak voor de afzet is alleen de voorvoet nog aan de grond. Onderkant voet is daarbij duidelijk zichtbaar. Na de afzet wordt het been naar voren gebracht. Ook nu blijft de romphouding rechtop en de heupen op een lijn. Voldoende lichaamsspanning is hiervoor noodzakelijk. (Foto 4)
29
Accenten/observatiepunten: • De armbeweging ondersteunt de beenbeweging. • De armzwaai is ontspannen met een licht gebogen armhouding. • Armzwaai blijft in voorachterwaartse richting naast het lichaam. • Bovenlichaam maakt een natuurlijke rotatiebeweging, passend bij de bekken-beenbeweging. Natuurlijke ondersteuning beenbeweging; geen verstoorde coördinatie waarneembaar tussen arm- beenbeweging Voor de hierna beschreven oefeningen heb ik de loopscholingsoefeningen (loop-ABC) als inspiratiebron gebruikt en de didactische aanwijzingen voor het gebruik van stokken toegevoegd. Het doel van de oefeningen wordt eerst aangegeven, vervolgens de accenten/observatiepunten bij de uitvoering zonder stokken, daarna de accenten/observatiepunten voor het gebruik met stokken. De accenten bij . de oefeningen zonder stokken zijn uiteraard ook van toepassing op de uitvoering met stokken 2 1. Oefeningen om storende rotatie te voorkomen: a. Gaan/lopen met gefixeerde armen (handen in de nek, armen gestrekt/gekruist voor de borst, achter de rug) Zonder: • romp rechtop houden • hoofd rechtop • lichaamsspanning • armen stil houden Met: 1. stokken horizontaal op schoudertoppen, handen naast de nek en/of handen aan uiteinden van de stokken; ellebogen naar buiten gericht. (stokken niet in de nek drukken!). 2. stokken verticaal met gestrekte armen voor het lichaam, handen in midden van de stokken tegen elkaar. 3. stokken horizontaal achter de rug, beide handen omvatten de stokken in het midden. 4. variatie: oefeningen 1 en 3 vanuit skipping laten versnellen. 2. Oefeningen voor fixeren van de enkel: a. Skipping met lage knie-inzet, waarbij elke vierde (naar keuze) skip fel wordt uitgevoerd (wisselen van been of kiezen voor uitvoering bij oneven aantal skippings) Zonder • enkel bewust aanspannen • elke vierde beweging fel uitvoeren (aantal naar keuze) • bij deze felle beweging de enkel bewust aanspannen en actieve arm inzet Met • tijdens actieve arminzet, wordt de pole naast de voet en nagenoeg verticaal geplaatst • ritme, coördinatie, meer/minder kracht bij arminzet • grotere valhoogte bij krachtige arminzet! b. Kaatsen (twee- en eenbenig) Zonder • voet na grondcontact snel optrekken • Voeten dicht bij elkaar na landing • hoogte belangrijker dan voorwaartse snelheid • eventueel beginnen met huppelvorm, of imiteren touwtje springen 2
Van de trainer wordt kennis van de looptechniek en de juiste uitvoering van de oefeningen gevraagd, en ook het bepalen van het aantal oefeningen, het aantal herhalingen en de afstand waarover de oefeningen dienen te worden uitgevoerd. Ook dient rekening te worden gehouden met de zwaarte van de oefening.
30
Met • stokken gelijktijdig meebewegen en ter ondersteuning (balans, arminzet bij kaats) op grond • plaatsen • korte armbewegingen grotere valhoogte bij krachtige arminzet 3. Oefeningen voor het creëren van voldoende lichaamspanning: a. Skipping met lage frequentie en zo kort mogelijk grondcontact Zonder • lange zweeffase • armen actief meebewegen • hoofd rechtop • houding van het bovenlichaam rechtop • landing op de bal van de voet • enkel is gefixeerd • kort grond contact Met • zweeffase verlengen door meer krachtinzet van de armen • meer krachtinzet van de armen vergroot de valhoogte • stokken ritmisch met been-armbeweging meevoeren b. Skipping met elke vierde (naar keuze) pas stilstaan. Wanneer de hiel van standbeen grond raakt, moeten armen en zwaaibeen in juiste stand staan. (wissel van been of kies voor uitvoering bij oneven aantal skippings) Zonder • standbeen nagenoeg recht onder het lichaam • zwaaibeen opgetrokken tot 90º vanuit de heup • onderbeen in een hoek van 90º onder de knie • enkel is in neutrale stand (tenen wijzen recht naar voren) • armen zijn gereed voor inzet (tijdens uitvoering felle arminzet) • bovenlichaam is rechtop • hoofd rechtop • opbouwen van lichaamsspanning Met • plaats de diagonaal met standbeen bewegende stok schuin achterwaarts (balans) en • de diagonaal met opgetrokken been bewegende stok wordt vanuit een naar voren • gerichte arm, schuin achterwaarts boven de grond gehouden c. Gestrekte benenloop, knie gestrekt en hele lichaam aanspannen Zonder • enkel gefixeerd • knie gestrekt houden • aanspannen beenspieren • aanspannen rompspieren (houdingsspieren) • rechtop houden van het bovenlichaam • hoofd rechtop • actieve arminzet • kort grondcontact na landing op midden-voorvoet, (korte felle tik hoorbaar) Met • actieve plaatsing van de poles en afzet met de armen • krachtige afzet met de armen resulteert in langere zweeffase • langere zweeffase vraagt langer aanspannen van de diverse spieren
31
d. skipping met hoge frequentie Zonder • beginnen met romp 30° voorover, langzaam overeind komen • hoofd in een lijn met romp houden • benen hoge frequentie Met • actieve plaatsing en ritmisch meebewegen • snelheid van de bewegingen opvoeren • stokken verder achterwaarts plaatsen óf meevoeren zonder actieve plaatsing • snelle armbeweging, stokken accentueren de beweging, weinig tot geen krachtoverbrenging 4. Oefeningen voor het leren timen van de reactief uitgevoerde verticale verplaatsing: a. Kaatsen met variatie in hoogte, bijv. vijf maal laag, vijf maal hoog Zonder: • voet snel optrekken na kaats • voeten dicht bij elkaar bij landing • hoogte belangrijker dan voorwaartse snelheid • bij lage kaats de knie licht buigen (hoge kaats verder gebogen) Met • ritmisch meevoeren (diagonaal/parallel) • actieve afzet (een/beiden), extra stuwing van lichaam in verticale richting • grotere valhoogte bij krachtige arminzet b. Lopen over (lage) hindernissen met een onderlinge afstand van twee meter (Bij gaan dient de afstand te worden aangepast) Zonder • regelmatige, bepaalde paslengte aanhouden • zeer kort grondcontact • grote paslengte, langer zweefmoment • been actief voorwaarts brengen • landen op voorvoet Met • plaatsing naast lichaam • actieve snelle voorzwaai • vermijdt contact met de hindernis c. Kaatsen met zigzag beweging Zonder • kort grond contact. • landen op de voorvoeten • enkels gefixeerd. • hoofd en romp recht • lang zweef moment Met • ritmisch meevoeren • afzet gelijktijdig met afzetbeen zelfde zijde (‘telganger’) • achter-zijwaarts plaatsing en lichaam voor-zijwaarts wegduwen • langere zweeffase bij krachtige arminzet d. Teenstreksprongen Zonder • voeten naast elkaar
32
• armen langs lichaam • hoofd en romp rechtop • afzet met- en landing op de bal van de voet • tijdens verticale verplaatsing zijn de benen nagenoeg gestrekt • kort grondcontact Met • plaatsing naast voeten • ondersteuning van de beweging door meer/minder afzet in verticale richting 5. Oefeningen voor het snel uitvoeren van de schaarbeweging: a. Gestrekte benenloop, die plotseling over gaat in reactief lopen. De overgang moet plotseling ( op commando ) tot stand komen. Een verticale romphouding moet gehandhaafd blijven. Zonder zie 3c • lichaamsspanning vasthouden tijdens de overgang naar de reactieve loop Met zie oef. 3c • ritme, coördinatie • na het overgaan in de loop, de romp licht naar voren buigen voor een effectieve arminzet b. Snelle eenbenige loopsprongen (overgaan in 2-benig loopssprongen) Zonder • lichaamszwaartepunt blijft laag • hoofd en romp rechtop • hoge felle arm inzet, ver doorzwaaiend op moment van loopsprong • bovenbeen bijna 90 graden optrekken • gefixeerde enkel • been recht onder lichaam landen • lang zweef moment Met • actieve afzet met diagonale arm ten opzichte van het afzetbeen • voorkom overmatige romprotatie 6. Oefeningen voor effectief gebruik van de buikspieren bij het lopen: a. Skipping met handen in bidgreep boven hoofd (snelheid progressief opvoeren) Zonder • romp/lichaam rechtop houden • gezicht naar voren gericht • handen in bidgreep boven het hoofd met gestrekt armen • enkel fixeren • landing op voorvoet • lichaamsspanning Met • met beide handen tegen elkaar in het midden omvatten en evenwijdig aan de schouderlijn met • nagenoeg gestrekte armen boven het hoofd dragen • Variatie: als boven, poles met punten in looprichting dragen, handen in bidgreep om • Poleschacht b. Skipping met handen in bidgreep boven hoofd, gelijktijdig bovenlichaam naar links en naar rechts draaien Zonder • lichaam recht op
33
• • • • • •
hoofd recht op armen gestrekt boven het hoofd, handen in bidgreep romp langzaam draaien van links naar rechts in ongeveer 4 passen e.v. hoofd met de romp meedraaien gefixeerde enkel lichaam recht boven het landingsbeen Met zie 6b
Enkele suggesties om de training te intensiveren zijn circuittraining, heuveltraining en oefenvormen gerelateerd aan het crosscountry skiën. Wellicht hierover meer in de toekomst.
Foto 5 Foto 6
Foto 7
Foto 8
Foto 5: schaatssprongen als oefening van een circuittraining Foto 6: krachtoefeningen als heuvelsprongen Foto 7: skispecifieke oefeningen, bijvoorbeeld sneeuwploegsprongen (ook in circuitvorm) Foto 8: idem met gebruik van een trap; coördinatie en ritme
Jos Smits, auteur van dit artikel is national coach bij de INWA, net als Janneke Metzemaekers die bijdroeg aan de totstandkoming van dit artikel. Smits en Metzemaekers hebben nationaal en internationaal opleidingen en clinics gegeven. Meer informatie over opleidingen en bijscholingen: www.atletiekunie.nl en INWA-Nederland:
[email protected].
34