Digitaal magazine voor licentiehouders van de Atletiekunie nummer 1, 1 februari 2009 Inhoud Een vraag aan ons allen, voorwoord........................................................................................................2 Nieuws ......................................................................................................................................................3 Boeken......................................................................................................................................................6 Dakloos, column .......................................................................................................................................7 Botontkalking en sportbeoefening, medisch.............................................................................................8 Jong (goed) geleerd is oud (beter) gedaan, aan het woord .................................................................. 10 Hardlooptrainers in beweging, arbozaken............................................................................................. 13 Atletiekschool Aventus Apeldoorn, de aanpak ...................................................................................... 15 Wandelen of dribbelen?, de trainer werpt op ........................................................................................ 17 Verdeel de Nederlandse baankampioenschappen over twee weekenden, de stelling......................... 19 Loopoefenvormen, atletiekoefenstof ..................................................................................................... 21 Bij krachttraining moet en kan de gewrichtshoek specifiek zijn, voor u gelezen en beoordeeld… .…..25 Meer Kampen meer slapen, ingezonden reactie................................................................................... 29
Colofon Het ‘Digitaal magazine voor Licentiehouders’ wordt uitgegeven door de Atletiekunie en verschijnt 4x per jaar. Het informeert gediplomeerde trainers met een licentie over trainersrelevante zaken. 'Het licentiesysteem is bedoeld als kwaliteitsimpuls voor het sporttechnisch aanbod zoals dat bij atletiekverenigingen en loopgroepen wordt aangeboden' (Licentiesysteem Atletiekunie). Incidenteel ontvangen trainers een zogenaamde digitale 'Nieuwsflits', een kort bericht dat niet kan wachten op het reguliere Magazine. Magazine nummer 2/2009 verschijnt 1 mei. Redactie: De eindredactie van dit magazine is in handen van Sport Tekst en Uitleg Nederland,
[email protected], www.steun.biz, 024-3566601. De redactie is samengesteld uit de volgende vaste medewerkers: Betty Hofmeijer, Jan Heusinkveld, Ton de Kort, Clemens Vollebergh (eindredacteur) Aan de inhoud van deze brief werkten ook mee: Bert Bouwer (NLcoach), Mariska Exalto (FNVSport), Jos Smits, Els Stolk Manager kaderontwikkeling Atletiekunie: Paul Peters Voor opmerkingen over de inhoud van de brief, bijdragen en suggesties voor ‘De Stelling’ en ‘De trainer werpt op’ mailt u:
[email protected]. Licentiehouders van de Atletiekunie ontvangen dit magazine per mail. Eventuele veranderingen van uw e-mailadres graag doorgeven aan:
[email protected].
1
VOORWOORD Een vraag aan ons allen Geen oplossingen, geen mooie voornemens voor 2009 maar een vraag aan ons allemaal. Ik werd namelijk gegrepen door de column van Marjan van de Berg in de Margriet. Zij stelt de question. ‘Hoe is het zover gekomen? We hebben kinderen opgevoed die niet willen leren en die narrig in de klassen zitten. Dit zijn kinderen die het nut niet inzien van een goede opleiding en die ervan overtuigd zijn dat ze er zonder studeren ook wel komen. Ze hebben nu al alles. Dit krijgen ze, zonder dat ze daarvoor iets hoeven te doen, ook al voor elkaar. Waarom zou dat ooit anders zijn? Ze zijn door en door verwend en kunnen mij in een discussie perfect uitleggen waarom sommige asielzoekers zijn uitgeprocedeerd: Dat zijn gewoon economische vluchtelingen. Die hebben geen enkel recht. Mijn leerlingen hebben wel recht op die welvaart. Niet omdat ze eraan hebben bijgedragen. Zelfs niet omdat ze van plan zijn om er ooit aan bij te dragen. Nee, gewoon, vanwege het ordinaire feit dat ze hier wonen enz.. Waar is het in hemelsnaam fout gegaan?’ Ik ben al zo’n dertig jaar bezig als trainer, coach binnen clubs, afdelingen en onderwijs. En tevens jaren lang betrokken bij het werken met diverse doelgroepen (leeftijdsgroepen). Natuurlijk is de jeugd van tegenwoordig niet de jeugd van dertig jaar terug. Gelukkig maar, want stilstaan is achteruitgang. Maar toch, ontwikkelt de jeugd zich nog wel binnen de idealen die we als trainer voor ogen hebben? Als ik de column van Marjan lees, herken ik veel van wat ze ons alarmerend meldt. Zeker nu, want de laatste drie jaar ben ik werkzaam geweest in een hiërarchische cultuur die Japan heet, waar democratie binnen het bedrijfsleven een lange trap naar boven is die niet beklommen kan worden als je de houding en uitstraling van onze huidige jeugd als uitgangspunt neemt. Om een en ander toe te lichten, een voorbeeld uit Japan. Wanneer ik in dit land een handbaloefening uitleg dan vraagt men hoe vaak of hoe lang deze oefening uitgevoerd moet worden. De uitvoering start met 100% inzet. Doe ik datzelfde in Nederland dan krijg je een discussie of je dat wel met handballen nodig hebt. Laat staan dat het daarna nog hoogwaardig wordt uitgevoerd. Met deze voorbeelden als inleiding komt bij mij het volgende steeds sterker naar boven: NLcoach, waarvan ik directeur ben, zet zich in voor de coach. Pratend over diverse competenties die een coach nodig heeft, techniek, tactiek, periodisering mentale training enz.. Welke talenten heeft een coach nodig om de top te bereiken? Je kunt het zo gek niet verzinnen of we hebben er wel een workshop voor. Maar waar is de workshop die de technieken/tactieken en methodieken aanreikt om de jeugd van tegenwoordig te coachen. Want dat wordt het vraagteken van de toekomst. Welke talenten heeft de coach van de toekomst nodig om deze jeugd in beweging te krijgen, om ze de weg te wijzen in deze prestatiemaatschappij? Coaches van de toekomst zouden veel steun kunnen ontvangen van de huidige coaches van deze jeugd ofwel de ouders van nu. Want zijn we niet altijd elkanders coach? Een cursus voor ouders; hoe coach ik mijn kind? Dit lijkt me een goed idee, want dan hebben de coaches van de toekomst niet die speciale vaardigheden nodig. Dan kunnen we ons weer lekker bezig houden met onze hobby: gewoon te laten sporten. Ondertussen wacht er een zware taak voor ons allemaal: opvoeden, stimuleren en doelen stellen, het houdt nooit op. Dus ouders, trainers en coaches keep the spirit. Bert Bouwer, Ex Bondscoach Handbal (dames) Nederland, Bondscoach Handbal (dames) Japan), directeur NLcoach (de vereniging die de coaches van Nederland Inspireert & Steunt)
2
NIEUWS Troy Douglas nieuwe estafettetrainer De Atletiekunie heeft Troy Douglas aangesteld als de nieuwe coach van het mannen estafetteteam. Douglas volgt Wigert Thunissen op, die als bondscoach talentontwikkeling sprint de verantwoordelijkheid krijgt over het totale sprintprogramma. (Bron: sport.nl, 22 december 2008) Marita van Zwol, bondscoach horden Per 1 januari is Marita van Zwol door de Atletiekunie aangesteld als fulltime bondscoach horden. Van Zwol heeft onder meer hordenloper Gregory Sedoc onder haar hoede. Bram Wassenaar weg Bondscoach Bram Wassenaar heeft van de Atletiekunie te horen gekregen dat zijn aflopende contract niet verlengd wordt. De trainer heeft de bond laten weten daarmee niet akkoord te gaan. Wassenaar, die de wegatleten onder zijn hoede heeft, vindt dat hij in een eerder stadium al een mondeling akkoord met topsportcoördinator Peter Verlooy van de bond had bereikt over een nieuwe verbintenis. ‘Mijn leeftijd is volgens de bond de reden mijn contract niet te verlengen’, aldus de bijna 65-jarige Wassenaar, die twijfelt aan die uitleg. Beide partijen zijn overigens nog in overleg over hoe de zaak nu afgehandeld dient te worden. (Bron: www.nos.nl, 30 december 2008) Slootbeek weg bij Atletiekunie Voorzitter Wim Slootbeek maakte dinsdagavond 6 januari 2009 bekend op te stappen bij de Atletiekunie. Hij maakte zijn vertrek bekend na afloop van de extra Unieraadsvergadering naar aanleiding van het onderzoek van de Dopingautoriteit over de dopingaffaire van de Simon Vroemen tijdens het EK atletiek in Göteborg (2006). Slootbeek, die in november 2005 Martin van Rooijen als voorzitter opvolgde, gaf aan dat imagobeschadiging voor de atletiek door de affaire heeft geleid tot zijn vertrek. (Bron: sport.nl, 6 januari 2009) Atletiekunie alweer ruim 1 jaar lid van de Academie voor Sportkader Vanaf 1 januari 2008 is de Atletiekunie lid van dit samenwerkingsverband tussen 14 bonden, waaronder ook NOC*NSF. De bonden hebben elkaar gevonden toen zij, bij het invoeren van de Kwalificatiestructuur Sport (de nieuwe opleidingsstructuur), tegen dezelfde zaken aan liepen. Door zaken gezamenlijk op te pakken kan effectief gewerkt- en (tijd)winst behaald worden. Meer informatie over de ASK: http://www.academievoorsportkader.nl/Academie-voor-Sportkader.htm Speciale aandacht voor het verslag van het op 4 december jl. gehouden Platform Kader waar vertegenwoordigers uit de sport en het onderwijs samen kwamen. http://www.academievoorsportkader.nl/nieuws/Platform-Kader-opleiden-in-de-sport-Nog-veel-teverstouwen-samenwerking-cruciaal.htm Daarnaast is een projectgroep van de ASK bezig met een keurmerk voor sportopleidingen. Het is nog te vroeg om te kunnen vaststellen dat er definitief een keurmerk komt maar de kans is zeker aanwezig. Meer informatie: www.academievoorsportkader.nl/projecten/Herkennen-vansportopleidingen. Atleet Herms overleden Op zaterdag 10 januari werd de 26-jarige 800 meter specialist René Herms dood in zijn woning in Lohmen aangetroffen. De vijfvoudig Duits Kampioen en Europees juniorenkampioen, kwam in zijn loopbaan op de 800 meter tot 1.44.81 minuten (2005). De oorzaak voor zijn dood wordt toegeschreven aan een hartstilstand. Sporten en griep: 10 aandachtspunten! Naar aanleiding van de recente griepepidemie stelde de Vereniging voor Sportgeneeskunde 10 punten op waar de sporter op moet letten bij sporten met een griep. Een griepepidemie betekent dat verkoudheden, griepaanvallen en andere infectieziekten weer in groten getale de kop kunnen opsteken. Ofschoon de niet-sporter al gauw zal zeggen dat het niet verstandig is om te sporten als je ziek bent, leeft de vraag onder fanatieke sporters wel degelijk. Wij zijn toch allemaal ongeveer 3 tot 4
3
maal per jaar verkouden en als dat moment samen valt met sportieve plannen moet je toch een keuze maken. Een luchtweginfectie is vrijwel altijd een virusinfectie die zich kan manifesteren als een eenvoudige neusverkoudheid, maar ook als een veel ernstiger beeld zoals een longontsteking of een zware griep. Voordat een advies gegeven wordt, moet er onderscheid worden gemaakt tussen een infectie met algemene verschijnselen zoals koorts en spierpijn, of een infectie die zich beperkt tot lokale verschijnselen boven de nek zoals keelpijn, loopneus, hoofdpijn. Aandachtspunten voor sporters met griepverschijnselen: 1. Bij koorts, spierpijn en een verhoogde hartslag in rust wordt afgeraden te sporten in welke vorm dan ook; 2. Het vroegere geloof dat een verkoudheid of griep ‘eruit gezweet kon worden’ wordt afgeraden; 3. Aangezien virusinfecties niet behandeld kunnen worden met antibiotica zit er niets anders op dan goed uit te zieken. Daarbij kan als stelregel gebruikt worden dat, als de koortsperiode bijvoorbeeld 4 dagen bedroeg, vervolgens nog 4 dagen gewacht moet worden alvorens weer rustig te gaan sporten; 4. Ook andere virussen dan het griepvirus kunnen koorts en spierpijn veroorzaken, bijvoorbeeld virussen die darminfecties met diarree veroorzaken. Ook hierbij geldt een absoluut sportverbod; 5. Alleen bij een simpele neusverkoudheid mag gewoon door getraind worden. Hierbij treedt in de regel geen echte koorts op zijn er geen spierpijnklachten. Blijven de klachten dus beperkt tot een zere keel, hoesten en een loopneus, dan kan er gewoon doorgesport worden; 6. Verder moet er bij een verkoudheid met alleen lokale verschijnselen in de eerste drie dagen alleen rustig en niet te intensief worden getraind; 7. De beslissing om al of niet te gaan sporten neemt u altijd voordat u een koortsverlagend middel of pijnstiller hebt genomen zoals aspirine of paracetamol; 8. Indien er alleen lokale klachten zijn mag tegen de hoofdpijn overigens wel een pijnstiller middel worden genomen en gesport worden; 9. Indien de verkoudheid leidt tot een voorhoofdsholteontsteking, zal sporten extra hoofdpijnklachten veroorzaken en is dan ook niet aan te raden; 10. Ook bij bronchitis zal inspanning leveren moeilijk worden, ook al omdat de functie van de longen dan gestoord is en de zuurstofaanvoer belemmerd wordt. Regelmatig sporten verhoogt de weerstand. Alleen tijdens en kort na intensieve inspanning is de weerstand tijdelijk verminderd. Op dat moment ben je vatbaarder voor infecties, zoals de griep. Bovendien kom je bij veel sporten in nauw contact met medesporters, die ziektekiemen kunnen overdragen. Hopelijk zal niemand het in zijn hoofd halen om met een fikse griep te gaan sporten! Deze informatie is tot stand gekomen in samenwerking met Frank Nusse. Frank Nusse is bondsarts van de Koninklijke Nederlandse Schaatsbond en onder meer werkzaam voor SMA Alkmaar en omstreken. (Bron: www.sportzorg.nl, week 3 2009) WOS onderzoekt arbeidsverhoudingen topsporters De Werkgeversorganisatie in de Sport (WOS) start een onderzoek naar de arbeidsverhoudingen van topsporters in Nederland. Doel van het onderzoek is met aanbevelingen te komen die de rechtspositie van topsporters moet verduidelijken en verbeteren. Topsporters in Nederland kennen geen collectieve afspraken als het gaat om arbeidsverhoudingen. Er ontbreken bijvoorbeeld goede afspraken over flexibiliteit, arbeidstijden, opleidingsvoorzieningen en (pensioen)voorzieningen na afloop van de topsportloopbaan. Het gebrek aan afspraken op die terreinen staat in schril contrast met de ambities van de Nederlandse overheid en sportsector. In de ogen van de WOS vraagt topsport steeds meer een individuele inspanning van de sporter. ‘Topsport wordt er niet zomaar meer bijgedaan, maar topsport wordt steeds meer een voltijds activiteit’, stelt de WOS. Het onderzoek, dat wordt uitgevoerd met belangenorganisatie NL Sporter en wordt gefinancierd door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, moet eind mei zijn afgerond. (Bron: De Telegraaf, 20 januari 2009)
4
Nieuwe atletiektribune in Eindhoven Sportpark de Hondsheuvels krijgt een nieuwe tribune die aan de gevel van het nieuwe multifunctionele gebouw wordt gehangen. Daardoor zijn er straks alleen maar plekken op de tribune met goed zicht. En de tribune overkapt een strook van 90 meter, zodat bij regen toch 'droog' gesport kan worden.
Een tekening van het nieuwe tribunegebouw, gezien vanaf de atletiekbaan. Vanwege de vorm wordt het gebouw in de wandelgangen al 'het schip' genoemd. (Foto Architectenbureau Spierings & Swart)
Het plan bestaat uit complete nieuwbouw van de kleedkamers en kantines van Eindhoven Atletiek (fusie van Olympia en PSV Atletiek), een paramedisch centrum, buitenschoolse opvang, het kantoor van de stichting Marathon Eindhoven en de kantoren van sportbedrijf De Karpen. B en W van Eindhoven hebben het miljoenen euro’s kostende plan al goed gekeurd, de bouw start in september, als de aanbesteding voorspoedig verloopt. ‘Het schip’, zoals de nieuwbouw van 100 bij 15 vierkante meter in de wandelgangen al genoemd wordt, moet in het najaar van 2010 gereed zijn. De atletiekbaan zelf is in 2006 al gerenoveerd. (Bron: Eindhovens Dagblad, Corrie de Leeuw., dinsdag 20 januari 2009) Algemene Ledenvergadering Hardlooptrainers Nederland Deze wordt gehouden op 15 februari 2009, tijdens de AA DRINK NK SENIOREN in het Omnisportcentrum Apeldoorn. Aanvang: 09.30 uur. Meer informatie:
[email protected] Informatieavond Opleidingen nieuwe stijl Het onderwerp van deze avonden: de nieuwe opleidingen (met name niveau 3) die de Atletiekunie sinds 2007 aan het invoeren is. • Wat betekent de nieuwe opzet concreet voor de cursist? • Hoe gaat het in zijn werk? • Waar krijgt de cursist mee te maken? • Wat betekent het voor de atletiekvereniging of loopgroep? Allemaal vragen waarop op deze avonden een antwoord wordt gegeven. Daarnaast is er gelegenheid voor het stellen van vragen. De presentatie wordt verzorgd door Jos Beernink, één van de opleiders van de Atletiekunie. Ook Paul Peters, Manager Kaderontwikkeling en verantwoordelijk voor de trainersopleidingen van de Atletiekunie, is aanwezig De avond is met name interessant voor de trainingscoördinator of het bestuurslid dat verantwoordelijk is voor de trainers van de vereniging. Indien de trainingscoördinator of het bestuurslid niet kan, dan kunnen ook geïnteresseerden namens de vereniging zich aanmelden. Aanmeldingen worden geaccepteerd op volgorde van binnenkomst. Je kunt je aanmelden door te klikken op inschrijven achter de locatie. Meer informatie en aanmelden via: http://atletiekacademie.rfxweb.nl/Default.aspx?pageId=440
5
BOEKEN
Van Jesse Owens tot Lornah Kiplagat. Sporters met een missie Auteurs: Guus van Holland & Raf Willems Uitgeverij: De Arbeiderspers, 236 pagina’s ISBN: 9789029566476 Prijs: € 18,95 Van Jesse Owens tot Lornah Kiplagat. Sporters met een missie brengt ons niet alleen langs het High Altitude Training Centre in Iten, waar Kiplagat sinds een aantal jaren kansarme en getalenteerde kinderen de mogelijkheid geeft op een beter bestaan, maar brengt ook twintig andere legendarische topatleten die elk op hun eigen manier bijdroegen aan een betere wereld.
Atletiek oefenstofboek Auteur: Harry Dost Verkrijgbaar bij NKS: www.nks.nl ISBN: 9789071695728 Het gaat om nummer 50 in de Sportpraktijkreeks Prijs: € 20,-- voor leden NKS, € 30,-- voor niet-leden Harry Dost, die zin sporen in de atletiek verdiende als atleet en trainer, stelde een boek samen met oefenstof voor de atletiek: lopen, werpen, springen en krachttraining.
Waarover ik praat als ik over hardlopen praat Auteur: Haruki Murakami, uit het Japans vertaald door Luk van Haute Uitgeverij: Atlas ISBN: 9789045013473 Omvang: 208 pagina’s Prijs: € 18,50 Haruki Murakami doet openhartig verslag van zijn training, zijn reizen en belevenissen gedurende de voorbereiding op de New York City Marathon van 2005. Hij beweegt zich tussen de Jingu Gaien in Tokyo, waar hij zijn krachten meet met een Olympiaveteraan, en een rivieroever in Boston, waar hij het moet afleggen tegen een groep jonge vrouwen. Vanuit het perspectief van de sport gunt hij de lezer een blik op de meest uiteenlopende zaken: van het eureka-moment toen hij besloot schrijver te worden, zijn grootste triomfen en teleurstellingen tot aan zijn passie voor oude lp’s en de confrontatie met zijn eigen grenzen.
6
COLUMN Dakloos Wisten jullie dat ik ooit tegen Ben Johnson gelopen heb? Of nou, tégen: ik was deelnemer aan dezelfde indoorwedstrijd als waaraan dit gewezen Canadese sprintfenomeen meedeed. Dat was een gala in de Haagse Houtrusthallen. Johnson was er met Nelli Cooman blikvanger op de 60 meter: ik liep er met een verenigingsteam de enige 4 x 400 meter van mijn aanzienlijk minder indrukwekkende carrière. Wanneer je het over de Houtrusthallen hebt, dan praat je over de tijd dat de Nederlandse atletiek nog niet als ‘dakloos’ door het leven ging. Een periode die duurde tot 1999, toen de oude Haagse hallen definitief de deuren sloten. De tekenen van verval waren ook daarvóór al wel zichtbaar. Ik kan me nog een NK junioren herinneren, waar in de nacht van zaterdag op zondag delen van het dak door een storm op de rondbaan belandden. Maar er zijn ook nog heel wat andere herinneringen aan indooratletiek in Houtrust: die onvermijdelijke muzikant met zijn orgeltje bijvoorbeeld. Met Houtrust hadden we in elk geval een accommodatie die het de moeite waard maakte om gericht voor indooratletiek te kiezen. Er werd dan ook breed gebruik gemaakt van de trainings- en wedstrijdmogelijkheden in de hal. De Nederlandse atletiek heeft me de laatste jaren regelmatig doen denken aan die dakloze man, die ik wekelijks bij mijn gang naar de lokale supermarkt tegenkom. Van hem weet ik uit de krant dat hij zijn heil tijdelijk heeft gezocht in het ‘kraken’ van het toch maar leegstaande kringloopbedrijf. De indooratletiek vond haar eigen kringloopbedrijf in de riante Topsporthal Vlaanderen in Gent. Daar werden we sinds 2000 gastvrij ontvangen en konden we onze voornaamste NK’s laten plaatsvinden. Met de opening van het fraaie Omnisportcentrum in Apeldoorn komt aan die trek naar het zuiden weer een eind. Eindelijk is er in eigen land weer een indooraccommodatie van formaat en met de uitstraling van een topsportlocatie. En ja: er wordt geklaagd over ‘knikken’ in de baan en over die bomvolle februarimaand. Ik zou dat laten en lekker mijn zegeningen gaan tellen. Je hebt tenslotte weer een dak boven je hoofd … Ton de Kort (Voormalig baanatleet en jeugdtrainer. Ton de Kort is journalist, nationaal microfonist en bestuurslid van Prins Hendrik)
7
MEDISCH Botontkalking en sportbeoefening Els Stolk Botontkalking (osteoporose) is het gevolg van een verstoorde balans tussen de activiteit van de cellen die bot aanmaken en bot afbreken. Zowel bij mannen als bij vrouwen neemt de botdichtheid boven het dertigste levensjaar af. Bij vrouwen neemt de botdichtheid sneller af als de menstruatie is gestopt. Dat is als regel het geval na de overgang (de menopauze). In die levensfase worden minder vrouwelijke geslachtshormonen (oestrogenen en progesteron) geproduceerd, waardoor botweefsel sneller wordt afgebroken. Wanneer de botdichtheid afneemt kunnen de botten uiteindelijk poreus en breekbaar worden. De kans op een botbreuk in een pols, wervel of heup neemt na het zestigste levensjaar sterk toe. Botontkalking lijkt voor de meeste sporters iets van 'later'. Toch is het iets om ook al op jongere leeftijd bij stil te staan. Het is bewezen dat mensen die in hun jeugd een goede botdichtheid hebben opgebouwd hier op oudere leeftijd in het algemeen nog voordeel van hebben. Het is goed te weten dat het ontstaan met algemene maatregelen van botontkalking tegengegaan kan worden. Hieronder staan de algemene maatregelen die genomen kunnen worden om botontkalking of de progressie daarvan tegen te gaan: • In de eerste plaats is het belangrijk dat in de voeding voldoende kalk en vitamine D aanwezig zijn. Botten bestaan namelijk voor een groot deel uit kalk (calcium) en dus is het belangrijk om voldoende kalk met de voeding naar binnen te krijgen. Calcium zit vooral in zuivelproducten (melk, yoghurt en kaas), vis, groene groenten en noten. In het algemeen bevat de Nederlandse maaltijd voldoende calcium (>1000mg per dag). Bepaalde risicogroepen zoals mensen die geen zuivelproducten gebruiken, vegetariërs en mensen die (langdurig) weinig eten (‘lijnen’) moeten extra op de inname van calcium letten. Overmatig gebruik van alcohol, zout, eiwitten en koffie (cafeïne) bevordert de botafbraak, evenals roken en het gebruik van sommige medicijnen (met name corticosteroïden)! • Daarnaast neemt lichamelijke activiteit een belangrijke plaats in bij het voorkomen van botontkalking. Drie keer per week 20 minuten hardlopen, kan al gunstig bijdragen aan een goede botdichtheid. Helaas kan een overvloed aan lichamelijke activiteit er juist toe bijdragen dat botontkalking eerder ontstaat. Invloed van lichamelijke activiteit De botmassa is sterk afhankelijk van de mate van lichamelijke activiteit. Bij jonge mensen wordt de botmassa onder invloed van de juiste hoeveelheid lichamelijke activiteit hoger, terwijl de botmassa bij oudere mensen zo lang mogelijk in stand gehouden wordt. Vooral bij de lichamelijke activiteit waarbij de zwaartekracht overwonnen moet worden neemt de botmassa toe. Vooral hardlopen is een geschikte sportvorm om botafbraak te voorkomen of tegen te gaan. Sportbeoefening heeft daarnaast het voordeel dat de spierkracht en de coördinatie beter blijven en dat daardoor de kans op vallen verminderd. Het effect van sportbeoefening kent een optimum. Net zoals te weinig sporten nadelige effecten op de botmassa heeft, kan te intensieve sportbeoefening dat ook hebben. Dit nadelige effect hangt samen met het onregelmatig worden of wegblijven van de menstruatie. Dat is vaak het geval bij intensief trainende (duur)sportsters. Bekend is dat dit bij ongeveer de helft van de intensief trainende marathonloopsters optreedt. Bij deze vrouwen is de productie van het hormoon oestrogeen (sterk) verlaagd en zij hebben een verhoogd risico op botontkalking. Loopsters bij wie de menstruatie langer dan ½-1 jaar is weggebleven kunnen al een verhoogd risico op het ontstaan van een vermoeidheidsbreukje (stressfractuur) hebben. Een vermoeidheidsbreukje is op te vatten als een overbelastingsblessure van het bot, waarbij de zwaarst belaste botten niet meer op tijd kunnen herstellen van een soort 'materiaalmoeheid'. Deze 'materiaalmoeheid' uit zich in eerste instantie door het ontstaan van een ‘knikje' in de botschil, die kan overgaan in een barstje. Dat barstje kan steeds groter worden en dieper gaan doorlopen in het beenmerg. Het spreekt voor zich dat bij botten waarbij de botdichtheid is afgenomen er eerder vermoeidheidsbreukjes ontstaan. Dat zal ook het geval zijn als er (nagenoeg) dagelijks getraind wordt. Het is namelijk bekend dat (ook) bot ongeveer twee dagen nodig heeft om te herstellen van een zware belasting. Vermoeidheidsbreukjes treden voornamelijk op in de voet en in het onderbeen. Bij een vermoeidheidsbreukje treden er in het eerste stadium vaak wat zeurende
8
pijnklachten op. Deze pijnklachten worden vooral gevoeld tijdens de landing, maar kunnen in mindere mate ook gevoeld worden tijdens de afzet voor het hardlopen. Er is vaak een duidelijke lokale drukpijn, waarbij er ook een zwelling zichtbaar kan zijn. Er hoeft geen pijn in rust of bij gewoon belasten in het dagelijks leven te zijn! Als er doorgetraind wordt, kan de pijn toenemen ook bij wandelen of in rust. Bij zware sportbelasting kan een vermoeidheidsbreukje doorbreken tot ‘een echte botbreuk’. Gelukkig komt dit zelden voor. Menstruatie Bij het wegblijven van de menstruatie, speelt, naast de hoge trainingsbelasting, ook een laag lichaamsvetpercentage een rol. Langeafstandsloopsters hebben vaak van zichzelf al een laag vetpercentage, dat onder invloed van de trainingsbelasting nog verder daalt. Zeker als er daarbij ook nog gelijnd wordt om net zo mager te worden als de 'toppers', kan het vetpercentage onder een kritische grens dalen, waardoor de menstruatie uitblijft. Die kritische grens ligt voor de meeste vrouwen bij een vetpercentage van 12 tot 18%. Het lijnen heeft daarnaast nog het nadeel dat er weinig gegeten wordt, waardoor de kans bestaat dat de maaltijden onvoldoende calcium bevatten. Diagnostiek en behandeling Of er sprake is van botontkalking kan vastgesteld worden met een botdichtheidmeetmethode (DEXAmeting). Bij deze meetmethode wordt de botdichtheid van de dijbeenhals (heup) en/of de wervels (lage rug) gemeten zonder dat er sprake is van noemenswaardige stralingsbelasting. • Bij een lichte mate van botontkalking, zal de behandeling vaak bestaan uit het geven van adviezen over gedoseerde lichamelijke activiteit, over voeding met voldoende calcium en over normalisering van het lichaamsvetpercentage. Daarnaast kan bij langeafstandsloopsters overwogen worden om het advies te geven 'de pil' te gaan slikken om er zo voor te zorgen dat de concentratie van vrouwelijke hormonen op peil gehouden wordt. Het is echter de vraag of de botdichtheid onder dit beleid weer (wat) zal toenemen. •
Bij een sterkere botontkalking, die vooral voorkomt bij vrouwen in de menopauze, maar die ook voor kan komen bij atletes die onder invloed van hun sportbeoefening al jaren niet meer menstrueren, zullen andere therapieën overwogen worden. Zo kan overwogen worden om een sterkere hormoonbehandeling in te stellen. Hierbij zullen de voordelen van een hormoonbehandeling afgewogen moeten worden tegen de nadelen. Voordelen van zo'n hormoonbehandeling bij vrouwen in de overgang kunnen zijn: ♦ het verminderen van de symptomen van de overgang (zoals 'opvliegers', sterk wisselende stemmingen en plotseling sterk transpireren), Nadelen van zo'n hormoonbehandeling zijn er echter ook. ♦ Er moeten dagelijks medicijnen genomen worden, voor een probleem waarvan de vrouw / de hardloopster niet dagelijks last ervaart. ♦ Bij deze hormoonbehandeling kunnen pijnlijke borsten en ophoping van vocht ontstaan. Deze effecten zijn vooral voor hardlooploopsters bezwaarlijk en kunnen voor hen reden zijn de therapie te staken. ♦ Het risico op het ontstaan van borstkanker, hart-vaatziekten en trombose neemt (iets) toe. Dat is voor (huis-)artsen reden om terughoudend te zijn met het voorschrijven van deze hormonen en dat alleen te doen als met een botdichtheidsmeting (DEXA-meting) de (ernstige) botontkalking is vastgesteld.
Samenvatting Botontkalking treedt op bij een verstoorde balans tussen botaanmaak en botafbraak. Bewezen is dat een goede botdichtheid op jeugdige leeftijd bijdraagt aan een goede botdichtheid op latere leeftijd. In bovenstaand artikel wordt beschreven welke maatregelen getroffen kunnen worden om de botdichtheid goed te onderhouden en wat de invloed van lichamelijke activiteit hierbij kan zijn. Els Stolk is sportarts
9
AAN HET WOORD Pupillen bij Unitas leren spelenderwijs atletieken
Jong (goed) geleerd is oud (beter) gedaan Clemens Vollebergh
‘Mijn speelen is leeren, mijn leeren is speelen, En waarom zou mij dan het leeren verveelen?’ (Uit: Kleine Gedigten voor kinderen (1778-1782), Hiëronymus van Alphen) Bovenstaande pedagogische opvatting van meer dan tweehonderd jaar geleden, doet bij AV Unitas weer opgeld. Spelen is voor de vereniging in Sittard/Geleen een belangrijk onderdeel in de pupillentrainingen: allround bewegen als basis voor een lange, boeiende atletiekloopbaan. Projectleider professionalisering pupillentrainingen, Dennis Meens, schreef in opdracht van het bestuur van Unitas een plan van aanpak ter ondersteuning van het trainingskader. Het plan geeft trainers houvast bij het ontwikkelen van motorische vaardigheden van kinderen tussen 6 en 12 jaar. Het verbeteren van persoonlijke records en presteren op wedstrijden is daaraan onderschikt. Het plan is niet alleen van papier, projectcoördinator Meens ondersteunde elke trainer bij het integreren van vier leerlijnen in de trainingspraktijk. Een aanpak die navolging verdient en daarom podium krijgt in deze editie van het digitaal magazine voor licentiehouders. Communicatie Het aantal pupillen bij Unitas is de laatste jaren enorm gegroeid. Een positieve ontwikkeling die tegelijkertijd zorgde voor een fikse toename van het aantal pupillentrainers. Meens: ‘Communicatie en overzicht over de hele trainersgroep is daardoor veel moeilijker geworden. De trainers zitten vaak niet op één lijn waar het gaat om oefeningen en trainingsvormen die geschikt zijn voor de pupillencategorie. Het ontbreken van deze leerlijnen voor de beginnende (vaak jonge) trainer, ervoer de vereniging als een gemis. In de ‘Handleiding pupillen’ heb ik daarom leerlijnen nader uitgewerkt.’ Met het plan wil AV Unitas dat pupillen in voldoende mate worden uitgedaagd en aangesproken zodat onderbelasting in bewegen bij deze leeftijdsfase voorkomen wordt. Achterstanden in motorische ontwikkeling kunnen later immers slechts in beperkt worden gecompenseerd.
‘Trainers zitten vaak niet op één lijn waar het gaat om oefeningen en trainingsvormen die geschikt zijn voor de pupillencategorie.’
De pupillenperiode is bij uitstek geschikt voor motorisch leren en het ontwikkelen van een positieve bewegingshouding. ‘Pupillen zijn zeer gemotiveerd, leren snel en gemakkelijk, kunnen goed aanwijzingen verwerken en zijn, vooral vanaf 9 jaar in staat om zich geconcentreerd met leren bewegen bezig te houden’, zo staat in het plan. ‘Pupillen zijn zeer gemotiveerd, leren snel en gemakkelijk, kunnen goed aanwijzingen verwerken.’ De vier leerlijnen waarlangs pupillen zich volgens AV Unitas het best ontwikkelen: 1. De leerlijn lopen 2. De leerlijn springen 3. De leerlijn werpen 4. De leerlijn turnen, spelen en ritmisch bewegen
10
De laatste leerlijn is de meest opmerkelijke, omdat deze zich niet richt op een atletiekonderdeel, maar beoogt pupillen motorisch sterker te maken en coördinatief breder te scholen waar het gaat om balans bewaren, ritmegevoel, hangen, springen, vallen, enz. Nieuwe trainers Meens: ‘Bij de opzet van de integrale aanpak heb ik me gerealiseerd dat deze alleen kan slagen als er een groot draagvlak is: het bestuur moet er achter staan en de trainers moeten bereid zijn een gezamenlijke visie te ontwikkelen. In het begin zat niet elke trainer te wachten op observatie, feedback en het werken met leerdoelen die voorzien waren van aandachtspunten. Ook de prestatiegericht trainers hadden aanvankelijk moeite met een meer kindgerichte aanpak. Toch heeft iedere trainer er zijn voordeel meegedaan.’ Buiten het grotere draagvlak onder de huidige trainers heeft het plan van aanpak vooral een functie voor nieuwe trainers. Die worden bij AV Unitas niet meer in het diepe gegooid, maar krijgen richtlijnen op methodisch vlak mee via de opgestelde handleiding en persoonlijke begeleiding van de hoofdtrainers. ‘Deze praktische aanpak maakt het bovendien gemakkelijker om nieuwe trainers aan te trekken en intern op te leiden’, aldus Meens. Geen flop De leerlijnen sluiten nauwkeurig aan op de ontwikkelingsvaardigheden en -mogelijkheden van de kinderen. Meens: ‘Als we de kinderen fysiek en motorisch goed willen voorbereiden op een sportieve loopbaan (in de atletiek) is het belangrijk dat trainers gezamenlijke uitgangspunten delen waar het gaat om in de trainingsbelasting en motorische mogelijkheden in de verschillende leeftijdsfases. Zo zijn er afwegingen gemaakt in de technieken die er aangeleerd worden, waarbij het kind uitgangspunt is. Bij het onderdeel hoogspringen hebben we er bijvoorbeeld voor gekozen de schaarsprong aan te leren. De reden dat we niet voor de flop kiezen is dat het kind er de motoriek niet voor heeft. Het leert daardoor eerder fouten aan en die moeten later dan weer worden afgeleerd. Bovendien is de belasting op de enkel van het afzetbeen te groot voor de jonge kinderen.’ Alle eigenschappen van het hoogspringen die we in deze periode willen bijbrengen, kunnen we scholen via de schaarsprong. Ouders ‘Onze aanpak, waarin spelen, turnen en ritmisch bewegen ook een belangrijke plek innemen, roept soms vragen op bij ouders. Die vinden, toekijkend vanaf de zijlijn, dat er te veel gespeeld wordt op de training en te weinig atletiekvaardigheden worden beoefend. Terwijl ze vaak nauwelijks kennis hebben over het aanleren van bewegingen en belasten van het lichaam. Op de geplande ouderavonden zetten we daarom onze visie uiteen. We gaan dus niet voor de korte termijn resultaten, maar geven kinderen een goede motorische basis om ze voor te bereiden op de juniorenperiode waarin ze op de verschillende atletiekonderdelen beter kunnen presteren’, aldus Meens. Fun Het plan ondersteunt trainers niet alleen bij het geven van betere en technisch doordachte trainingen, maar draagt ook bij aan de ontwikkeling van pedagogische, didactische en inter-persoonlijke vaardigheden. Meens: ‘Centraal staan de beweeguitdagingen voor het kind. Daarom hebben we ook het volledige ‘Fun in Atletics’ pakket aangeschaft, dat de trainers ondersteunt doordat zoveel mogelijk kinderen tegelijk mee kunnen doen en grondvormen van atletiek centraal staan. Kinderen vinden dat erg leuk. In samenwerking met de trainers is ook een kaarten- en oefeningenbak ontwikkeld, zodat zij snel een training kunnen voorbereiden. Tweemaal per week na afloop van de training evalueren we gezamenlijk de training: welke vragen hebben de trainers bij hun aanpak, hoe schatten ze de vaardigheden van nieuwe kinderen in, wat doen we in de vakantieperiodes, enz.. Al met al moet onze aanpak er toe leiden dat onze - nog steeds vrijwillige -pupillentrainers beter trainingen geven, de onderlinge communicatie verbetert en de pupillentrainingen stap voor stap professionaliseren. Marketingtechnisch biedt de kwaliteitsslag ook kansen: dankzij de gestructureerde aanpak kunnen we scholen kwalitatief hoogwaardige clinics bieden.’
11
Weerstand overwinnen ‘Ik wil onze aanpak verder brengen, omdat deze kwalitatieve benadering pupillen meer te bieden heeft, trainers beter maakt en de uitstraling van de atletiekvereniging versterkt.’ Niet iedere vereniging of trainer zal staan te trappelen om er aan te beginnen, realiseert Meens zich. ‘Verandering is voor veel mensen bedreigend, maar het is de moeite waard om te investeren aan (letterlijk) de basis. Atletiekverenigingen die hiervoor open staan en het kader en de ouders betrekken bij de keuze voor een structurele aanpak van de pupillentraining, overwinnen de aanvankelijke weerstand en vergroten het draagvlak. Uiteindelijk kan geen enkele atletiekvereniging in Nederland uit onder kwaliteitsimpulsen, dat verlangt de overheid en de consument.’ Bronnen: • Meens, Dennis, Plan van aanpak: Naar een professioneler kader in de pupillentrainingen van AV Unitas, Sittard, januari 2008. •
Meens, Dennis, Handleiding pupillentraining AV Unitas, Sittard, 2007.
•
Meens, Dennis, Leerlijnen: Lopen; Werpen; Springen; Turnen, spelen en ritmisch bewegen, schematisch, Sittard, 2007.
Meer informatie:
[email protected] Clemens Vollebergh is eindredacteur van dit digitale magazine
12
ARBOZAKEN
FNV Sport over verandering in de arbeidsmarkt
Trainers in beweging!? Mariska Exalto Zoals als ieder jaar groeit in januari (tijdelijk) de werkgelegenheid in de sport. In januari wordt er vorm gegeven aan de goede voornemens: meer bewegen hoort daar ook bij. Aangezien veel Nederlanders in de ban zijn van de heersende crisis zullen de beginnende sporters op zoek gaan naar ‘goedkope’ sporten, zoals hardlopen. Gelukkig weten veel beginnende hardlopers de weg naar professionele begeleiding goed te vinden. Waar voorheen atletiekverenigingen werkten met vrijwilligers en parttime arbeidskrachten, is nu een markt voor de ZZP-er, Zelfstandige Zonder personeel, ontstaan. ZZP-er is een begrip dat wordt gebruikt door de Belastingdienst en de Sociale Zekerheidsinstellingen. Daarnaast wordt in de Nederlandse taal ook vaak de term Freelancer gebruikt. Omdat de vraag naar ervaren en goed opgeleide trainers steeds groter wordt, hebben veel trainers deze kans gegrepen om zelfstandig aan de slag te gaan. De ZZP-er laat zich bijvoorbeeld inhuren door verenigingen en particulieren en regelmatig vaak begint hij of zij vanuit een opgebouwd netwerk een eigen loopschool. Uiteraard is ook de ‘personal trainer’ in opkomst, deze vind je niet alleen in de sportschool. Als trainer in dienst van één of meer verenigingen ben je afhankelijk van het aantal uren dat je toebedeeld krijgt, als ZZP-er kun je je tijd zelf indelen. Omdat de vraag (op dit moment) groter is, kun je je uurtarief hier op aanpassen. Als je in dienst bent van een vereniging heb je na je eerste salarisonderhandeling niet vaak de mogelijkheid om nog eens de onderhandelingen aan te gaan. Iedereen ZZP-er? Uiteraard biedt het ZZP-er zijn voordelen ten opzichte van het in dienst zijn bij een vereniging of andere werkgever. Je kunt je eigen tijd indelen, zodat bijvoorbeeld werk en zorg goed te combineren zijn. Je kunt selectief zijn in het aannemen van werk en je bepaalt je eigen tarief. Klinkt enorm goed, zoveel zelfstandigheid. Echter, niet iedereen is geschikt voor het zelfstandig ondernemen. Wat doe je als een opdrachtgever niet wil betalen? Hoe zit het met inkomen terwijl je ziek bent? Hoe zit het met verzekeringen? Pensioen? Zomaar wat vragen die belangrijk zijn voordat je de keus maakt om zelfstandig aan de slag te gaan. Ben jij niet geschikt voor het zelfstandig ondernemerschap, maar wel een goede trainer? Zorg er dan voor dat je bij indiensttreding van bijvoorbeeld een loopschool een goede arbeidsovereenkomst in handen hebt. Bij voorkeur een arbeidsovereenkomst waarbij de cao Sport toegepast wordt. ZZP-er of werknemer? Uiteraard is het een zeer persoonlijke keus om als zelfstandige of werknemer aan het werk te gaan, beide posities bieden voordelen, maar ook nadelen. Voordat je de keus maakt om als zelfstandige aan de slag te gaan, is het goed je te verdiepen in de verschillen die er zijn met het werknemerschap. De regels en voorzieningen zijn voor zelfstandigen anders dan voor mensen in loondienst. Welke regels dat zijn en wat de gevolgen zijn voor de zelfstandige en voor opdrachtgevers, is lang niet altijd bekend. Zo blijkt uit een door FNV Sport verricht onderzoek onder zelfstandige leden van FNV Sport. Als zelfstandige kun je een eenmalige opdracht uitvoeren, bijvoorbeeld een speciale clinic, maar ook kun je voor een bepaalde periode wekelijks trainingen geven. Voor de inkomstenbelasting is het noodzakelijk om van te voren via de belastingdienst aan te geven via welke voorwaarden je deze opdracht zult vervullen. Keus gemaakt? Je wilt als zelfstandige aan de slag? Ga naar de website www.fnvsport.nl voor de brochure ‘Ondernemen in de sport’. Na het lezen van deze brochure ben je een stuk wijzer over je rechten en plichten als ZZP-er, ook worden de vervolgstappen na de keuze duidelijk.
13
Aansprakelijkheid: FNV Sport biedt ZZP-ers in de sport een gratis beroeps-en bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering bij een lidmaatschap van FNV Sport. Werkzaam zijn in de sport als bijvoorbeeld trainer of begeleider betekent dat je verantwoording draagt. Als er iets gebeurt met één van de sporters die je op dat moment onder je hoede hebt, kun je daarvoor aansprakelijk zijn. In zo'n geval moet je de geleden schade vergoeden. De particuliere WA-verzekering die bijna iedereen heeft, dekt deze aansprakelijkheid meestal niet. Daarom heeft FNV Sport de beroeps- en bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering in haar servicepakket opgenomen. Uiteraard gaat deze verzekering niet tot uitkering over wanneer kan worden aangetoond dat de schade is ontstaan door opzet of grove schuld. Bijvoorbeeld door slechte voorbereiding en instructies. Het betreft een aanvullende verzekering, die alleen tot uitkering overgaat wanneer een andere verzekering de schade niet dekt.
Toch liever in dienst bij een werkgever? Veel mensen treden liever in dienst als werknemer. Een werknemer heeft immers meer zekerheid. Immers…dat is een gedachte die bij veel mensen leeft. De huidige crisis toont aan dat dit niet altijd de realiteit hoeft te zijn. Uiteraard heeft het werknemerschap voordelen: vaak is je pensioen geregeld, en je hebt een regelmatige inkomstenbron. Echter, in de sportwereld is een pensioen nog niet vanzelfsprekend. Zorg ervoor dat je een arbeidsovereenkomst afsluit met een werkgever die een cao volgt. De cao Sport bijvoorbeeld is een degelijke cao die afgestemd is op de sportwereld. Een cao biedt niet alleen voordelen voor werknemers, ook werkgevers hebben voordeel bij de duidelijkheid die een cao biedt. Een cao biedt zekerheid voor werknemers, deze zekerheid zorgt er voor dat werknemers zorgeloos aan het werk kunnen. Juist omdat de vraag groot is naar trainers doen werkgevers er veel aan om trainers aan zich te binden. Of het nu om een vereniging of loopschool gaat, concurrentie zal er zijn. In principe lijkt concurrentie een goede zaak, vooral voor werknemers. De realiteit laat echter zien dat er een wildgroei ontstaat aan kleine werkgevers die niet of nauwelijks op de hoogte zijn van regelgeving op het terrein van werkgeverschap. Veel verenigingen zijn lid van de Werkgevers Organisatie in de Sport (WOS), deze verenigingen volgen de cao Sport en als de vereniging vragen heeft over het werkgeverschap zullen zij deze beantwoord krijgen door de WOS. Voor werknemers en zelfstandigen is het uiteraard ook belangrijk om op de hoogte te zijn van regelgeving. Je hoeft natuurlijk niet zelf op de hoogte te zijn, als je maar lid bent van een goede vakbond! FNV Sport is, voor werknemers en zelfstandigen in de sport, expert op het terrein van werk en inkomen. www.fnvsport.nl Mariska Exalto is assistent bestuurder FNV Sport
14
DE AANPAK
Nog steeds een uniek concept!
Atletiekschool Aventus Apeldoorn Betty Hofmeijer In september 2002 startte in Apeldoorn een uniek atletiekinitiatief. Directeur Piet de Kant van de atletiekschool van ROC Aventus in Apeldoorn kwam tot de conclusie dat naast een wieleren voetbalschool (Go Ahead Eagles) er ook behoefte was aan een atletiekschool. In samenwerking met de Stichting Apeldoorn Atletiekstad (STAA) en de Atletiekunie werd de Atletiekschool Aventus gestart. Atleten met een flinke dosis talent, maar vooral ambitie werd de gelegenheid geboden een opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs te combineren met atletiektrainingen binnen het schoolrooster. Op iedere doordeweekse dag was de atletiekaccommodatie van het Apeldoornse AV’34 uitvalbasis voor de diverse trainingen. Vijf atletiekseizoenen verder blijkt de formule verder in kracht toegenomen. Niet alleen de belangstelling voor deelname is flink gegroeid (er nemen intussen 21 atleten aan het atletiekprogramma deel) ook de kwaliteit van de beide atletiekgroepen (mila en horden/sprint) heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Diverse atleten kunnen zich spiegelen aan het doel van de school namelijk ‘atleten opleiden en begeleiden voor deelname aan internationale (jeugd) atletiektoernooien’. Mede gelet op de bereikte resultaten is de Atletiekschool een springplank voor de status van heuse topsporter en die naadloos de leemte opvult in de topsportpiramide van de Atletiekunie. In die piramide gaapt namelijk een wel erg groot gat tussen het niveau van het aantal (beperkte) regionale en centrale trainingen en het topniveau (volledige centralisatie) op Nationaal Sportcentrum Papendal in Arnhem (zie ook www.atletiekunie.nl/index.php?page=1354) Mila-groep Atletiekschool Aventus seizoen 2008/2009
Wat maakt het atletiekschoolconcept zo uniek? Directeur Piet de Kant: ‘Op verschillende vlakken is sprake van een belangrijke meerwaarde voor de atleten van de Atletiekschool. Voor wat betreft de onderwijskant: voor de atleten van de Atletiekschool geldt dat het verwezenlijken van hun droom – het bereiken van de status van topsporter- een lange weg is. Voor slechts een enkeling komt die droom ook uit. Op weg daar naar toe is het daarom belangrijk dat naast alle trainingsinspanningen er ook gewerkt wordt aan een maatschappelijke toekomst. Het in handen hebben van een beroepsdiploma op een vakgebied naar keuze, is na je sportcarrière van wezenlijk belang. Via de Atletiekschool Aventus is er deze unieke mogelijkheid sporten en leren te combineren. Zo kunnen in de sport opgedane competenties ook ingezet worden binnen de betreffende opleiding die een atleet volgt. Een goede ontwikkeling is de onlangs afgesloten overeenkomst met Randstad. Voor alle sporters vallend onder de topsportregeling van het ROC geldt dat Randstad de maatschappelijke stages regelt waardoor het voor de atleten mogelijk blijft opleiden en trainen te combineren. Als partner van NOC*NSF laat Randstad hiermee ook sportieve ambities zien. Hiermee heeft ROC Aventus de primeur van het eerste Randstad Topsport College! Ook hebben we overeenkomsten met LOOT-school het Veluws College in Apeldoorn en de HBO-opleidingen van Saxion in Deventer en Enschede. Hierdoor kunnen VMBO en HBO studenten onder dezelfde voorwaarden als ROC-studenten deelnemen aan ons atletiekprogramma’. Gezamenlijke huisvesting Maar er is meer, zoals de gezamenlijke huisvestingsmogelijkheid voor de deelnemende atleten. ‘Onze atleten komen overal vandaan, zo vervolgt De Kant zijn verhaal over de sterke punten van het
15
atletiekschoolconcept. Van Heerenveen tot Ede, van tot ver in de Achterhoek tot in het westen van het land. Onze nauwe contacten met Woningbouwvereniging ‘Ons Huis’ in Apeldoorn hebben er destijds toe geleid dat we in het centrum van Apeldoorn nabij het Centraal Station een woonblok hebben waar louter atleten zijn gehuisvest. Momenteel wonen daar zo’n 15 atleten; een heus atletenhuis dus. Vooral voor soms jonge nieuwkomers een uitkomst. Ze komen bij bekende gezichten terecht en voelen zich al snel thuis; een belangrijk aspect, op deze jonge leeftijd. Een uitkomst temeer daar de tijd voor heen en weer reizen zeer beperkt is wat de rust en regelmaat weer ten goede komt’. Horden/sprintgroep Atletiekschool Aventus 2008/2009 Kwaliteit van het trainingsproces Enige trainingsinhoudelijke kennis is Piet de Kant als oud leraar lichamelijke opvoeding (ALO Groningen) niet vreemd. In die zin begrijpt hij heel goed over wat het atletiekschoolconcept zo succesvol maakt. Kijkend naar de afgelopen 5 jaar waren atletiekschoolatleten goed voor meer dan 75 medailles op een N(J)K en werden er 10 atleten afgevaardigd naar een internationaal (jeugd)toernooi en/of maakten deel uit van een nationale ploeg voor een internationale ontmoeting. Uitschieters qua presteren in deze context waren Dennis Licht op het EK <23 in Erfurt waar hij in 2005 4e werd op de 1500m en Daniël Franken die op het WJK 2006 in Beijing 5e werd op de 400m horden en daarbij en passant het nationaal jeugdrecord van good old Harry Schulting verbeterde. ‘Trainen’, zo geeft Piet aan, ‘is uiteraard de meest belangrijke pijler tot sportief succes. Daarnaast moet je er aan blijven werken een ‘compleet mens’ te worden en daar hoort onder meer een goede opleiding bij. Onze trainers in de personen van Johan Voogd voor de mila en Betty Hofmeijer voor horden en sprint, die sinds het nieuwe seizoen geassisteerd wordt door Cor Bronk, hebben dat goed begrepen en werken daar ook naar. Niet alleen worden de atleten door hen deskundig op de fysieke trainingen begeleid ook leren zij de atleten 24 uur per dag hun programma af te stemmen en in te richten op optimaal presteren en het halen van hun doelstellingen. Dat betekent dat er in die 24 uur ook aandacht is voor het goed omgaan en invullen van belangrijke randvoorwaarden zoals studeren, rusten/slapen, medische begeleiding, voeding en ook mentaal beter worden. Het afgelopen jaar volgden de trainers in dit verband een aantal bijeenkomsten rond de principes van management goeroe Stephen R. Covey. Een inspirerend en motiverend instrument om de atleten bewuster te maken van de mooie uitdaging die zij vinden in de combinatie van studeren en sporten.’ Omnisport Apeldoorn Om tot slot over inspireren en motiveren te spreken. ‘Ons ROC Aventus is van het gloednieuwe Omnisport in Apeldoorn de hoofdgebruiker. Dat betekent, aldus Piet de Kant, dat ook de atleten van de Atletiekschool op ieder willekeurig moment van de dag kunnen trainen in deze prachtige accommodatie. Zelfs ik zou wensen dat ik nog deelnemend atleet was…. De beschikbaarheid van Omnisport, waar ook het Sportbureau van Aventus is gehuisvest, staat wat mij betreft synoniem aan een goed perspectief voor onze sportieve ambities en activiteiten. In het beleids- en activiteitenplan van de Atletiekschool Aventus voor de periode 2008-2012 wordt dat ook meer concreet. We blijven de schouders er onder zetten,’ aldus een enthousiaste Piet de Kant. Meer informatie over de Atletiekschool: www.atletiekschool.nl Het imposante Omnisport in Apeldoorn Betty Hofmeijer, is horden-sprinttrainster van Atletiekschool Aventus
16
DE TRAINER WERPT OP
Wandelen of dribbelen? ‘Bij mijn vereniging wordt er in onze groep tijdens de baantrainingen veel gewandeld. Ik ben het daar niet mee eens want mij lijkt dribbelen beter (verbeterde afvoer afvalstoffen, met wandelen gebruik je andere spiergroepen, met wandelen daalt je hartfrequentie veel meer dan met dribbelen waardoor je (te) uitgerust aan een volgende serie begint en te hard kunt lopen...). Ik ben erg benieuwd wat er leeft onder de trainers en wat zij als beste zien voor de atleet.’ Sandra de Jonge Geen dilemma Het hoeft helemaal geen dilemma te zijn. Zorg gewoon dat de rust- cq herstelfase in verhouding staat tot het tempo waarin getraind wordt. Bij een beginnersgroep die 9 a 10 kmh loopt is wandelen prima. Bij een gevorderde groep die 12 a 13 kmh loopt komt dribbelen meer in aanmerking. Overigens: ook in wandelen zijn gradaties. Zelfs bij sportief wandelen kun je interval trainingen geven. Richard van den Haak, m65, AV Veluwe, Apeldoorn.
Beste optie kiest deelnemer zelf Onze loopgroep (150 leden, gemiddelde leeftijd 45- 50 jaar variërend van 22 tot 70 jaar) traint samen. We hebben een warming up in drie groepen (er zijn 's avonds zo'n 50-60 mensen) en de kern van de training is een belasting variërend in tempo en aantal series al naar gelang het trainings- en ambitieniveau van de deelnemers. Er zit enorm veel variatie in capaciteiten van de deelnemers. De aanbevolen belasting van de kern wordt aangeduid als Zoladz-niveau (Z1 tm Z5) wat overeenkomt met een hartslagfrequentie in relatie tot de maximale hartslag van de individuele deelnemer. In de herstelfase kiest men vaak voor Z1 tot Z2 (40 tot 50 hartslagen onder maximum) wat voor velen eventjes wandelen betekent. Men is hierin volkomen vrij en veel mensen vinden het zalig om te wandelen, geeft onder andere ook gelegenheid om flink te kletsen! We merken vaak dat mensen het heerlijk vinden om heel rustig te trainen. Ook rustig wedstrijden lopen en stukjes wandelen zijn prima om de loopsport te beleven. Samengevat: Wandelen en dribbelen zijn beiden prima om te herstellen van een intensieve loopsessie en voor te bereiden op de volgende. De beste optie kiest de deelnemer zelf! Jans Kiers, man, 46 jaar, EAC de Sperwers te Emmen
Beter voor afvoer afvalstoffen Ik ben het met Sandra eens: dribbelen beter in verband met de verbeterde afvoer van afvalstoffen. Tevens houd je de spanning op de spieren, wat beter is voor het hervatten van de training(soefeningen) Bert Bolhuis, 57 jaar, man, Bedum, lid Loopgroep Bedum, trainer GVAV Triathlon Groningen
Ligt eraan wat de bedoeling is De vraag van Sandra de Jonge in nr. 4 of dribbel- dan wel wandelpauzes beter zijn kan met een dooddoener beantwoordt worden: dribbelen is beter als dribbelen de bedoeling is en wandelen is beter als wandelen de bedoeling is… Bij x minuten dribbelen begint een atleet met minder afvalstoffen aan het volgende loopje dan na evenveel minuten wandelen, maar niet goed hersteld zijn bij elk volgend loopje kan een heel goed trainingsdoel zijn. Het probleem lijkt op wat Jan Heusinkveld in hetzelfde nummer aankaartte: wel of niet uitlopen. Als het je bedoeling is direct na de training fris aan de biljarttafel te staan moet je uitlopen, maar anders dient
17
het geen doel. De bedoeling van een training is niet om kort na de training iets anders te kunnen doen, maar om het organisme zoveel te verstoren dat overcompensatie op gaat treden. Dat frustreer je door uit te lopen. Maar dat staat weer op gespannen met wat Els Stolk in nr. 4 zegt, dat cooling down nuttig is bij het voorkomen van achillespeesirritatie. Je moet in de totale trainingsopbouw af en toe goed herstel voor de slechtst doorbloede structuren, zoals de achillespees, inbouwen. Of dat betekent dat je altijd moet uitlopen? Misschien is het wel zoiets als dit: in een lichte week altijd uitlopen, in de andere weken van je cycli niet uitlopen! Weia Reinboud (Hellas Utrecht)
Niet te lang wandelen Als een loper na een interval abrupt stopt met lopen daalt de hartfrequentie snel. De hartfrequentie daalt sneller dan de terugstroom van bloed naar het hart. Het hart krijgt dus ineens per slag meer bloed aangeboden, waardoor het als het ware wordt opgeblazen. Hierdoor treed op de lange duur een vergroting van de inhoud van het hart op. Dit grotere slagvolume zorgt ervoor dat een loper met een lagere hartfrequentie dezelfde hoeveelheid bloed kan rondpompen: een positief trainingseffect dus. Als een loper na een interval kort wandelt, kan de hartfrequentie snel dalen. Als een bepaalde hartslag is bereikt (bijvoorbeeld ca. 65% v/d max) kan de loper dan gaan dribbelen voor een verbeterde afvoer van afvalstoffen. Mijns inziens is het wandelen tussen intervallen helemaal zo slecht niet, als het maar niet te lang duurt! Maarten Prins, Fysiotherapeut en atleet van het Utrechts Running Team (www.utrechtsrunningteam.nl)
Nieuwe stelling ‘Hoe
geef je training als er atleten in de groep zijn die onregelmatig komen’
Zij missen bepaalde loopscholingsoefeningen; en blijven daardoor achter bij afstandstrainingen. Je wordt als trainer gefrustreerd in de opbouw van het programma. Richard Haak, m65. trainer AV Veluwe, Apeldoorn * Onze vraag: wat zou u doen? Mail uw antwoord (in maximaal 150 woorden) naar
[email protected] en doe dat vóór 15 mei 2009. * Vermeld uw naam, leeftijd, geslacht, vereniging en woonplaats. De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen in te korten. Heeft u een dilemma in uw trainingsgroep (dat kan gaan over elke atletiekdiscipline) en wilt u advies van andere trainers? Mail dan uw probleem (in maximaal 200 woorden) naar
[email protected] onder vermelding van naam, leeftijd, geslacht, vereniging en woonplaats.
18
STELLING
Verdeel de Nederlandse baankampioenschappen over twee weekenden
‘Toelichting: Het is (uiteraard) de bedoeling, dat bij een NK op elk nummer de beste wint. En als iemand op twee of meer nummers de beste is, dat hij dat dan ook KAN worden. Door het samenballen van onder andere de outdoor baan NK’s (junioren en senioren apart) elk in één weekend lukt dat bij een flink aantal combinaties niet: 200/400, 400/800, 800/1500, 1500/5000, steeple/5000, 400/ 400 horden. Bij de technische nummers kun je vergelijkbare indelingen maken, bijvoorbeeld verspringen en hink-stap-springen. En dan zijn er ook nog de combinaties tussen technische nummers en loopnummers, bijvoorbeeld verspringen en 100m. Door deze kampioenschappen over twee (al dan niet opeenvolgende) weekenden te verdelen verhoog je het niveau ervan en is de kans groter dat de beste op elk nummer ook kampioen wordt. En je kunt het dan zó plannen dat beide keren bijna alle atletieknummers aan de orde komen. Als voorbeeld: het eerste weekend voor de mannen: 100, 400, 1500, en voor de vrouwen 200, 800, 5000. Het tweede weekend is het dan uiteraard omgekeerd. En dat voor alle nummers. Genoemde combinaties zijn een voorbeeld. Bovendien kan het evengoed op juniorenkampioenschappen worden toegepast. Nog één kanttekening: je kunt op deze manier ook series en/of halve finales invoeren, en die dan op de eerste dag van het weekend laten plaatsvinden. En uiteraard kun je voor de sprintnummers zowel de halve finale alsook de finale op dezelfde middag kunnen laten plaatsvinden. Wat vindt u?
Ronald Veerbeek
‘Het programma moet juist nog compacter’ ‘In plaats van het uit elkaar trekken van het NK zullen we het programma juist nog compacter moeten maken. We verliezen internationaal als atletiek terrein ten opzichte van. andere sporten (onder meer de teruglopende kijkcijfers). Juist één van de aanbevelingen is dat we een korter, bondiger en attractiever programma moeten bieden. Los hiervan ben ik van mening dat atleten een keuze moeten maken: of je loopt een 800m of een 1500m.’ Ronald Veerbeek, manager topevenementen Atletiekunie
19
Stefan Beerepoot
‘Te belastend’ ‘Kalendertechnisch te belastend, twee extra weekenden Jurytechnisch/kader te belastend Facilitair, extra inzet mensen en middelen, te belastend Zo voor de vuist weg, vanuit andere werkvelden zijn er wellicht aanvullende opmerkingen.’ Stefan Beerepoot, manager wedstrijdatletiek
Honoré Hoedt
‘Het streven achter dit idee is nobel’ ‘De afgelopen 8 jaar is het steeds een hele toer geweest om onze beste atleten überhaupt aan de start te krijgen op het NK. Soms op de vrijdag voor het NK een Golden League, dan snel terugvliegen en aan de start, omdat het verplicht is. Of er zijn kansen op een limietwedstrijd. Onze toppers (de meest potentiële Nederlandse kampioenen) doen graag een (één) NK mee, mits ze geen goede wedstrijden mislopen. Een tweede NK zijn ze er zeker niet bij. Daarvoor is de wedstrijdkalender te vol. Dit idee van twee NK's is helemaal top voor de subtoppers en jonge atleten die er van dromen zich ooit Nederlands Kampioen te mogen noemen en voor wie dit waarschijnlijk het hoogste platform is waarom ze zullen acteren... Maar voor deze groep is het idee nou net niet bedacht... Honoré Hoedt, Bondscoach Mila
20
OEFENSTOF
Loopoefenvormen Jos Smits Er zijn de afgelopen jaren veel artikelen gewijd aan looptechniek en de vele oefeningen die ervoor zijn deze te verbeteren. Ervaringen en wetenschappelijk onderbouwde thema’s over de looptechniek worden belicht en zolang atleten en wetenschap elkaar blijven voeden met nieuwe ervaringen en ontwikkelingen kunnen we wellicht tot in lengte van jaren hiervan in de trainingen gebruik maken. Dit artikel is een combinatie van ervaringen en theorie. De keuze van oefenvormen in dit artikel is gebaseerd op reacties van lopers na het uitvoeren ervan in trainingen en cursussen. Uitspraken als: ‘nieuw!’, ‘verhelderend’, ‘van meerwaarde’, ‘nog nooit gedaan binnen onze trainingen’, ‘veel vaker doen’, hebben doen besluiten deze scholingsoefeningen hierin te beschrijven. Een voorbeeld van een gestructureerde en gevarieerde loopscholing wordt met foto’s en tekst verduidelijkt. We kennen en onderkennen het verschil in techniek en stijl, of een loper een ‘duwer’ of ‘trekker’ is en wat paslengte en pasfrequentie betekent en dat paslengte x frequentie snelheid is. Om doelgericht techniektraining te geven moet de trainer door observatie een analyse maken van de looptechniek van de loper(s) en vervolgens bepalen of en hoe er verbetering kan worden aangebracht in de techniek van het lopen. Het observeren van de loper(s) tijdens een wedstrijd geeft de trainer veel informatie over de techniek. Je ziet bijvoorbeeld dat de loper een ‘remmende’ loop heeft en de pas steeds korter maakt. Je kunt op dat moment de loper daarover aanwijzingen of instructie geven maar deze zal daar op dat moment weinig mee doen; hij of zij is moe, wil dat de finish in zicht komt en zeker dat de trainer zijn mond houdt. In deze situaties is het wellicht beter om de mond te houden en ervaring mee te nemen naar de training. Je hebt nu gerichte aandachtspunten gevonden voor de komende trainingen. Taak van de loper om tijd en moeite te willen investeren met het doel zich te verbeteren Elke loper, ongeacht leeftijd en/of niveau is in staat zich ‘levenslang’ te verbeteren. Het zal de oudere loper ongetwijfeld meer moeite kosten, maar zeker geen vergeefse moeite. Leren betekent: het actief, individueel samenstellen van netwerken in het brein, die tot stand komen uit een veelvoud van gestructureerde, goed gekozen oefenvormen. Dit betekent voor de trainer: gestructureerd aanbieden van gevarieerde oefenstof, nieuwe ervaringen worden immers gekoppeld aan bekende, reeds vastgelegde beelden en informatie in het brein. Geen beweging is identiek aan een andere, steeds vinden er kleine aanpassingen plaats aan de omgeving, de situatie en de tijd waarbinnen de beweging plaatsvindt. ‘Elke loper, ongeacht leeftijd en/of niveau is in staat zich ‘levenslang’ te verbeteren.’ De sportieve prestatie wordt bepaald door de omgevingsfactoren, conditie, constitutie, technische-, tactische- en fysiologische factoren en niet in de laatste plaats door coördinatieve factoren. Coördinatie staat voor de samenwerking tussen zenuwstelsel en de skeletspieren tijdens het bewegen. (sensomotorisch goed functioneren). Coördinatief vaardig zijn (ritme, reactie, differentiatie, oriëntatie, evenwicht) vertaalt zich in een doelgericht samenspel van bewegingen. Het resultaat is een beweging op het juiste moment met de juiste krachtinzet en met de juiste snelheid. Coördinatie bepaalt het tempo, de kwaliteit en de duur van het proces bij de ontwikkeling van bewegingsvaardigheden. Coördinatief vaardig zijn maakt het mogelijk om bewegingen snel aan te passen, te wisselen en/of te veranderen, afhankelijk van de externe omstandigheden. Ze leiden tot een economisch looppatroon waarmee vermoeidheid kan worden uitgesteld en blessures kunnen worden voorkomen. Daarom is het belangrijk veel variatie en doelgerichte veranderingen in externe omstandigheden in de oefenvormen aan te bieden waardoor de loper bewegingservaring opdoet. Aandachtspunten: • kies voor wedstrijd- bewegingsspecifieke oefenvormen
21
• • • • •
veel variatie in- en combinaties van oefenvormen aanbieden laat de oefeningen technisch correct uitvoeren uitvoering aan begin van de training en voldoende pauze blijf het doel van de oefeningen voor ogen houden laat de loper binnen een begrensde situatie (nodig om doel te bereiken) zelf ervaring opdoen en zijn/haar eigen weg vinden naar einddoel
Laat de loper ervaren, laat hem /haar aangeven wat hij voelt, waarneemt. Maak in de training gebruik van verschillende waarnemingsgebieden( kleur, vorm, gevoel, enz.). Geef vervolgens al dan niet feedback en laat de oefening nogmaals uitvoeren. Ga na wat je einddoel is en werk er naartoe. Ritmescholing, pasfrequentie- en paslengte training in wisselende omstandigheden zullen efficiënter lopen bevorderen. Hieronder een voorbeeld van oefenvormen waarmee de prestatieve loper en de recreant deze loopspecifieke onderdelen kan ervaren, scholen en uitbouwen. Oefening: ‘Straatjes lopen’
Benodigd: voldoende tijd en ruimte Atletiekbaan: 6 banen over afstand variërend van plm. 12 tot 60 mtr (incl. uitloop) bos, bebouwde kom: vergelijkbaar met baan Materiaal: zachte hoedjes (voorkom blessures) in diverse kleuren Organisatie: 6 straatjes met variabele afstanden in paslengte(onderlinge afstand hoedjes) en straatlengte (te lopen afstand per straatje). 1e straatje (wit): onderlinge afstand hoedjes ± 40-50 cm, straatlengte ±10 mtr. Doel: reactiviteit, voetplaatsing met neutrale voetstand, korte contacttijd. (bewustwording) Uitvoering: herhalingen met progressief toenemende snelheid. Noot: eerst laten ervaren dat bij verhogen snelheid meesten op voorvoet landen 2e straatje (geel): onderlinge afstand hoedjes ± 3 voetlengten, straatlengte ±15 mtr. 3e straatje (blauw): onderlinge afstand hoedjes ± 4 voetlengten, straatlengte ±20-25 mtr. 4e straatje (groen): onderlinge afstand hoedjes ± 5 voetlengten, straatlengte ± 25-35 mtr. Doel: lopers ervaren wat een voor hen prettige paslengte is; observeren looptechniek door trainer; in praktijk brengen criteria 1e straatje 5e straatje (rood):
progressief toenemende onderlinge afstanden tussen de hoedjes; per veelvoud van 2 hoedjes zelfde afstand afpassen, (li en re voetplaatsing); onderlinge afstanden hoedjes is combinatie van (in volgorde) straatjes 1 t/m 4 Straatlengte: 35-40 mtr. Doel: ervaren progressief vergroten paslengte en snelheid met behoud van reactiviteit 6e straatje(2-kleurig): variabele afstanden tussen de hoedjes, straatlengte 30-40 mtr. Doel: reageren, anticiperen Uiteraard zijn de gekozen kleuren willekeurig, en worden de afstanden, snelheid en het aantal herhalingen aangepast aan de getraindheid van de lopers
22
Praktische toepassing tijdens baantraining: Zet over beide rechte stukken van de baan straatjes uit over een afstand van ± 20 meter voor de scholing van de juiste paslengte welke een loper tijdens bovenstaande training heeft ervaren Oefening: 1- en 2-benige skippings over lage hindernissen
Uit te voeren op atletiekbaan (zie afbeeldingen) bos of bebouwde kom Materiaal: hoedjes en stokken als op afbeelding, verstelbare hordes Organisatie: 3 oefenmogelijkheden aaneen geschakeld voor li-been, re-been en beide benen Lengte van de afstanden naar inzicht van de trainer (bijvoorbeeld 10 á 15 skippings per been) Uitvoering: 1-benige skippings; in 1e en 2e deel van de oefening resp. li- en re-been, overgaand in een reactieve loop in het 3e deel van de oefening (zie afbeelding) Doel: verbeteren van de looptechniek
23
Accenten:
- fixeren van de enkel - timen van een reactief uitgevoerde verticale verplaatsing (kort grondcontact, actief heffen van het been) - scholing coördinatie - bewustwording
Jos Smits (1953) sportleraar bij Korps Mariniers met specialisaties atletiek en skiën. Heeft de opleidingen atletiek-trainer A, TC-B, de specialisaties Mentale BegeleidingTalentontwikkeling, Kracht en de opleiding tot sportmasseur gevolgd en is INWA-coach nordic-walking. Nationaal Militair Cross-Country- en Biathlonteam met WK-deelnames, Nederlands kampioen CrossCountry in 1978; Als trainer ervaring opgedaan bij Biathlonteam en loopvereniging de Roadrunners te Curacao Vervulde na zijn functioneel leeftijdsontslag 3,5 jaar de functie van docent Actieve Sportbeleving (opleiding Sportmanagement) bij de Hogeschool Inholland en is sinds 1998 opleidingsdocent TLG/LT3 bij de Atletiekunie.
24
VOOR U GELEZEN EN BEOORDEELD
Hamstringblessures door foutieve krachttraining
Bij krachttraining moet en kan de gewrichtshoek specifiek zijn Jan Heusinkveld Dit artikel wil aantonen dat krachttraining bij monoarticulaire spieren qua gewrichtshoek specifiek moet en kan zijn. Bij biarticulaire spieren is dat vaak vanzelf al het geval. En dat krachttraining die hamstringblessures moet voorkómen, juist het tegendeel kan bewerken. Om te begrijpen hoe dit alles in elkaar zit, is inzicht nodig in spieranatomie, -morfologie en –mechanica. De ‘noten’ hebben zowel betrekking op de geraadpleegde wetenschappelijke literatuur en zijn aanvulling op de hoofdlijn van het artikel. Over welke spieren hebben wij het In dit artikel wordt over een aantal spieren gesproken, die monoarticulair of biarticulair zijn. Een monoarticulaire spier ‘loopt over’ één gewricht, een biarticulaire over twee (1). Het gaat over de volgende spieren: ‐ de iliopsoas (de heupbuiger), monoarticulair; ‐
de gluteus maximus (de grote bilspier, de heupstrekker), monoarticulair;
‐
de quadriceps, de grote spier aan de voorkant van het bovenbeen. Drie van de vier onderdelen van de quadriceps, vasti genoemd, zijn monoarticulair, lopen óver en strekken het kniegewricht. De vierde is de rectus femoris, die is biarticulair en loopt over heup- én kniegewricht;
‐
de hamstrings; de spieren aan de achterkant van het bovenbeen; in dit artikel gaat het over de drie biarticulaire spieren, ze lopen over heup én kniegewricht;
‐
de kuitspieren; in dit artikel worden er twee genoemd: a) de gastrocnemius, dat is de oppervlakkige kuitspier, die is biarticulair en loopt over knie- en enkelgewricht, en b) de soleus, die is dieper gelegen, is monoarticulair en loopt over het enkelgewricht.
Spiercelanatomie Elke spiervezel bestaat als een soort ketting uit een groot aantal kleine stukjes, sarcomeren genoemd. Sarcomeren worden van elkaar gescheiden door wanden, de Z-lijnen. Aan de Z-lijnen zitten dunne draadjes, de actine-filamenten. Midden tussen de Z-lijnen ‘zweven’ (2) dikkere draadjes, de myosinefilamenten. De actine- en myosine filamenten kunnen in elkaar schuiven. De myosine-filamenten hebben daartoe kleine uitsteeksels, crossbridges genoemd. Het zijn roeispanen, die zich vasthechten aan de actinefilamenten en die naar zich toetrekken. Dat gebeurt aan beide uiteinden van het myosinefilament. De Z-lijnen komen dan dichter bij elkaar. De spier verkort. Stel, dat er 10 crossbridges achter elkaar liggen. Als de spier heel ver uitgerekt is, liggen de actine- en myosinefilamenten ver uit elkaar. Lang niet alle 10 crossbridges raken dan het actinefilament. Het zijn er bijvoorbeeld maar 2. De kracht, waarmee die sarcomeer kan samentrekken, is dan klein. Als de spier wat minder ver uitgerekt is, zijn er bijvoorbeeld 7 crossbridges, die het actinefilament naar zich toe trekken. De kracht is dan veel groter. Er is ergens een lengte waarbij ze alle 10 contact kunnen leggen. Dan is het sarcomeer op zijn sterkst. De lengte waarbij dat het geval is noemt men de ‘rustlengte’ (3). Als de spier nog verder samengetrokken wordt, gaan de crossbridges elkaar tegenwerken, zodat er per saldo weer minder dan 10 hun samentrekkende werk doen. Dit mechanisme luistert heel nauw (4). Spiermorfologie: te korte/lange spieren bestaan niet De spier past zich qua lengte in de loop der tijd aan aan de eisen die worden gesteld. De lengte waarbij de spier het meeste werk moet doen wordt de rustlengte (4,5). Bij die lengte is de spier op zijn
25
sterkst. Dat korter/langer worden gebeurt doordat het aantal sarcomeren af/toeneemt. Een aansprekend voorbeeld is de wielrenner. Aan het eind van het seizoen heeft hij veel kilometers afgelegd. De rustlengte van de heupbuigers is dan korter geworden, omdat ze hun zwaarste werk doen voorover hangend op het stuur met de knieën dicht bij het bovenlichaam. Juist door die verkorting levert de wielrenner zulke goede prestaties. Natuurlijk kan de spier wel langer, maar dan zijn er minder crossbridges die contact maken en is de kracht minder. Te korte/lange spieren bestaan niet, staat boven deze paragraaf. Bij de hardloper die alleen maar hardloopt zijn hamstrings en kuitspieren niet te kort, maar hebben precies de goede rustlengte. Dat dit anders wordt ervaren komt omdat de spieren gespannen zijn. De ene mens is nu eenmaal meer gespannen dan de andere (6).
‘korte spieren bestaan niet meer bij een juist uitgevoerde krachttraining’ Spiermechanica: lengte biarticulaire spieren bij lopen en springen Jammer genoeg houdt het verhaal nog niet op. Er zijn spieren, waarvan de lengte nauwelijks verandert bij lopen en springen (7). Dat zijn de biarticulaire spieren. Bij lopen en springen gaat het over de rectusfemoris, de hamstrings, en de gastrocnemius. Wat er met die spieren gebeurt, is het volgende. Als je bij springen of lopen afzet, strek je de heup en de knie. Bij het strekken van de heup wordt de rectusfemoris uitgerekt. Maar het (ongeveer) gelijktijdig strekken van de knie maakt die spier weer korter. Per saldo blijft hij ongeveer gelijk. Dan over de hamstrings. Als je de heup strekt, worden de hamstrings korter. Maar door het gelijktijdig strekken van de knie wordt hij weer uitgerekt. En tot slot over de gastrocnemius: bij het afzetten strek je de knie. Daardoor wordt die spier uitgerekt. Bij het afzetten strek je ook de enkel. En daardoor wordt hij weer korter. Ook hier: per saldo blijft de lengte ongeveer hetzelfde. Krachttraining voor de biarticulaire spieren(8) Ik beperk mij in deze paragraaf tot de drie meest gebruikte halteroefeningen, te weten squat (kniebuiging), voorslaan en trekken. Eerst de squat: bij het inzakken buig je heup, knie en enkel. Bij het omhoog komen gebeurt het tegenovergestelde. Als je het verhaal van de vorige paragraaf hierop loslaat, zul je zien, dat de rectusfemoris, de hamstrings en de gastrocnemius niet of nauwelijks van lengte veranderen. Je traint ze dus altijd in de goede lengte bij sporten waarbij moet worden gesprongen en/of gelopen. Je kunt ze zelfs langzaam, bijna isometrisch, trainen. Bij voorslaan en trekken gebeurt hetzelfde: bij het omhoog komen worden enkel, knie en heup gestrekt. En ook hierbij veranderen genoemde spieren niet of nauwelijks van lengte. Dus ook deze oefeningen trainen de spieren op de voor lopen en springen goede lengte. Maar de hamstrings vormen een ander verhaal Hamstringblessures zijn een ware plaag. En dat terwijl squatten en voorslaan toch betrekkelijk veilige oefenvormen zijn (9). Dat het toch vaak mis gaat heeft een aantal mogelijke oorzaken. Eén ervan is dat voor de hamstrings vaak een andere oefening wordt gebruikt (10), de legcurl: buikliggend op een krachtapparaat met een gewicht op de achillespees van het onderbeen en dan het been in de knie buigen. De oefening wordt ná een hamstringblessure vaak opgenomen in het trainings(revalidatie)programma. Maar in plaats van blessures tégen te gaan werkt deze oefening juist mee bij het ontstaan ervan. Dat komt, omdat de hamstrings in een veel te korte lengte worden getraind. Je ligt gestrekt op het apparaat. Vanuit de heup gedacht zijn de hamstrings dan kort. Bij het kniebuigen wordt hij nog eens extra verkort. Als je de hamstring zo traint, wordt dat zijn rustlengte. Bij lopen en springen moeten ze evenwel kracht leveren bij een veel grotere spierlengte en dan ook nog in de vorm van een slagbelasting. Logisch, dat ze het bij die grote lengte laten afweten: er zijn te weinig crossbridges die de slagbelasting goed kunnen opvangen. Overigens is er naast de legcurl nog een tweede foute oefening. En dat is de hielaanslag, ook wel hakken/billen genoemd. Voor zover de hamstrings daar echt door getraind worden (11), zoals de Pose-method veronderstelt, gebeurt dat bij een veel te korte lengte.
26
Hamstrings zijn ‘niet goed gebouwd’ en daardoor blessuregevoelig Elke spier bestaat aan weerskanten uit een pees met daar tussen de spierbuik. Dat is het gedeelte met de sarcomeren, dat kan verkorten en verlengen. Pezen kunnen gerekt worden, maar in vergelijking met de lengteverandering van de spierbuik maar een heel klein beetje. De drie biarticulaire hamstringspieren zijn ongeveer even lang, maar de onderlinge verdeling in lengte van pezen en spierbuik is zeer ongelijk. Eén van de drie heeft een lange spierbuik, zo’n 16 cm. Die kan dan ook flink uitgerekt worden voordat de grens wordt bereikt. De andere twee hebben een spierbuik van maar 6-8 cm (12). Bij verlengen komen die al snel op spanning te staan. Volgens Frans Bosch(13) gaat het in 80% van de hamstringblessures om de bicepsfemoris. En laat dat nou net een spier met een korte spierbuik zijn! Al met al: genoeg redenen om de hamstringspieren specifiek te trainen en op basis van de analyse in dit artikel de goede oefenvormen te kiezen. De crux daarbij is: zorg voor trainen op de goede rustlengte.
‘de hamstring kan er niets aan doen, dat hij geblesseerd raakt!’ De monoarticulaire spieren Monoarticulaire spieren en krachttraining (16) Monoarticulaire spieren lopen over één gewricht: als je dat buigt/strekt, wordt de spier langer/korter. Bij springen en lopen zijn de belangrijkste monoarticulaire spieren: 1) de iliopsoas: heupbuiger, 2) de grote bilspier: heupstrekker, 3) de drie vasti: kniestrekkers, en 4) de soleus: enkelstrekker). De kern van deze paragraaf is dat je de onder 2 t/m 4 genoemde spieren bij een te grote lengte traint, als je de squat, het voorslaan en het trekken als basisoefening in de standaarduitvoering gebruikt. Heup-, knieen enkelgewricht worden veel meer gebogen dan bij lopen en springen gebeurt. En dus worden de grote bilspier, de drie vasti, en de soleus op een te grote lengte getraind. De iliopsoas wordt vaak vergeten. En als ie al wordt getraind is dat vaak op de foute lengte (14). Bij lopen en springen is de functie van de iliopsoas om het been na de afzet zo snel mogelijk weer naar voren te brengen. Je moet de heup snel buigen vanuit een overstrekking. Dit is een vaak onderschat onderdeel bij springen en lopen. Het kan een prestatiebeperkende factor zijn. Krachttraining aanpassen?! De eerste reactie is misschien, dat je de krachttraining niet hoeft aan te passen. Immers: bij squatten, voorslaan en trekken kom je omhoog! De monoarticulaire spieren worden dan korter en komen uiteindelijk uit op de lengte bij springen en lopen. Toch is die mening onjuist, en wel om twee redenen. De eerste is, dat je bij een scherpe hoek in heup-, knie- en enkelgewricht (als je heel diep doorzakt) veel minder gewicht kunt verplaatsen. In de krachttraining wordt aangenomen dat bij de normale diepe squat het gewicht hoogstens de helft kan zijn van het gewicht, dat je bij een minder diepe squat kunt verplaatsen. De tweede reden komt daar nog eens boven op. Het begin van het versnellen van een gewicht kost veel meer kracht dan het handhaven van een beweging (15). Het laatste deel van de strekbeweging kost daarom relatief veel minder kracht dan het eerste deel. En dat terwijl je dan minimaal een twee keer zo zwaar gewicht aankunt. Bovendien gaat het bij springen en lopen om bewegingsomkering: van inzakken naar stijgen. Als je met een ‘stompe’ kniehoek de squat doet, train je dat extra. Het antwoord op de vraag ‘krachttraining aanpassen?’ is dus: ja! De aanpassing: doe die oefeningen met een veel minder scherpe hoek in heup, knie en enkel. En vergeet de legcurl en de hielaanslag. Waar het artikel dus niet over ging! Bij krachttraining worden een groot aantal onderverdelingen gemaakt: maximale kracht, kracht tegenover vermogen, snelkracht, explosieve kracht, krachtuithoudingsvermogen. Dit artikel overstijgt deze onderverdelingen: wat je ook kiest: het idee van gewrichtshoekspecifiek en onderscheid naar mono- en biarticulaire spieren gaat in alle gevallen op. Deze bijdrage over krachttraining, gewrichtshoekspecificiteit en hamstringblessures is relevant voor veel andere sporten. En uiteraard voor fysiotherapeuten, masseurs e.d.
27
Geraadpleegde bronnen en andere noten: 1. Meer over mono- en biarticulaire spieren, zie het boek bij noot 8. (In de 2e druk, zomer 2008, ISBN 978 90 352 3004 0, wordt de werking van de biarticulaire spieren duidelijker uitgelegd dan in de 1e druk. 2. Afgezien van titine, dat de myosinefilamenten wel verbindt met de Z-lijnen. 3. Riezebos en Koes, De spierverkorting, Uitgave Stichting Haags Tijdschrift voor Fysiotherapie, 1988, ISBN 90-72303-01-6, 9. 4. Riezebos en Koes, 11. 5. Zie ook het artikel van Gerard van der Poel, Stretching in warming up en cooling down, Sportgericht 3/2008 jg. 62 3-7, in het bijzonder tabel 1. 6. Dat je met gestrekte knieën met de vingertoppen de grond niet kunt raken, betekent niet dat je korte hamstrings hebt. Dat komt omdat de hefboomarm bij het heupgewricht meer of minder groot is. Als die hefboom groot is, is het moeilijk om bij gestrekte knieën met de vingers de grond te raken. Terwijl de hamstrings voor hun ‘normale’ werk wél de juiste lengte hebben. Niet met de vingers de grond kunnen raken zegt dus niets over de goede rustlengte. 7. Met springen en lopen doel ik niet alleen op de atletieknummers lopen, springen en werpen, maar op elke sport waarbij er wordt gesprongen en gelopen. Heel veel sporten dus. 8. In deze paragraaf ga ik er aan voorbij, dat de biarticulaire spieren vooral gebruikt worden om een kracht, die door een monoarticulaire spier wordt opgewekt, verder te leiden, en dat het daarom de vraag is hoeveel zin het heeft om deze spieren te trainen. Zie daarvoor bijvoorbeeld Bosch en Klomp: Hardlopen, biomechanica en inspanningsfysiologie, praktisch toegepast, eerste druk 2001, uitgeverij Elsevier Gezondheidszorg, Maarsen, ISBN 90 352 2275 X, 86. 9. Onder andere omdat het weliswaar geen gesloten ketenoefeningen zijn, maar het aantal vrijheidsgraden beperkt is. 10. Dat komt misschien mede omdat het niet algemeen bekend is, dat squat en voorslaan ook de hamstrings trainen. 11. Wat mijns inziens twijfelachtig is, gezien de geringe weerstand die overwonnen moet worden. 12. Riezebos en Koes, 111). 13. Frans Bosch, tijdens lezing op congres van de VvBN te Utrecht op 18 november 2008. 14. Dat geldt overigens niet alleen bij de krachttraining, ook een oefening als skipping doet dat fout. 15. Bompa en Carrera, Periodization training for sports, science-based strength and conditioning plans for 20 sports, 2nd edition, 2005, Human Kinetics, ISBN-10: 0 7360 5559 2, ISBN-13: 978 0 7360 5559 8, 193. 16. Bij hardlopen met 4 en 6 m/sec blijkt, dat van de vier quadricepsspieren de monoarticulaire vasti een veel grotere rol spelen dan de biarticulaire rectusfemoris. Dit in tegenstelling tot wat doorgaans wordt beweerd. De monoarticulaire soleus is ongeveer even belangrijk als de biarticulaire gastrocnemius (17). Bij het squatten hebben de monoarticulaire vasti een belangrijke rol (18). 17. Wank, Frick, Schmidtbleicher, Kinematics and electromyography of lower limb muscles in overground (indoor, tartan) and treadmill running, Int. J Sp Med 1998; 19:455-461. 18. Caterisano, Moss, Pellinger, Woodruff, Lewis, Booth, Khadra. The effect of back squat depth on the EMG activity of 4 superficial hip and thigh muscles. J Strength Cond Res. 2002 Aug; 16 (3):428-32.
28
INGEKOMEN REACTIE
Meer kampen, meer slapen? Hanno van der Loo In zijn artikel ‘Geen cooling-down, maar er een nachtje over slapen’ (Digitaal Magazine nummer 4, december 2008, blz. 28-30) legt Jan Heusinkveld een paar bommetjes onder het traditionele uitlopen na een training. Uiteraard ben ik blij dat hij daarbij verwijst naar drie uitstekende artikelen in het vakblad Sportgericht (waarvan ik redacteur en uitgever ben, laat ik daar geen geheim van maken). Ik ben het echter maar deels eens met zijn betoog. Vooral bij zijn gedachten over training van de technische nummers en dan weer in het bijzonder de meerkamp (ik heb zelf een verleden als tienkamper) heb ik mijn twijfels. Ik ben het met Heusinkveld eens, dat er voor sprinters, springers en werpers geen duidelijke redenen zijn om na training of wedstrijd uit te lopen. Iemand die verder komt dan “we doen het al jaren zo en het bevalt goed” nodig ik uit om zijn argumentatie op papier te zetten en met de lezers van dit Magazine te delen. Of het kwaad kan om uit te lopen betwijfel ik echter ook. Bij sprinters en springers kan ik me er wel iets bij voorstellen. Maar bij werpers? Concurrerende bewegingspatronen? Heusinkveld stelt: “Je mag er van uitgaan dat een uitgebreid geoefend bewegingspatroon het daarvóór in dezelfde training uitgebreid geoefende bewegingspatroon van een ander nummer overschrijft.” Naar mijn weten is daar echter geen wetenschappelijk bewijs voor, tenzij die twee bewegingspatronen erg op elkaar lijken. Ga je eerst een uurtje tennissen en daarna een uurtje squashen, dan zal je tennistechniek daar niet erg veel van verbeteren. Als je de volgorde omdraait stagneert juist je squashtechniek. Op dezelfde manier kan ik me voorstellen dat een sprinter (en in mindere mate een springer, die immers ook moet aanlopen) er niet bij gebaat is dat de “sprint-informatie” in zijn motorische korte termijn geheugen aan het einde van de training wordt overschreven door 2 of 3 rondjes joggen. Maar de stelling dat discuswerpen na het hoogspringen - ik neem maar een willekeurige combinatie - het rendement van de hoogspringtraining vermindert, gaat mij te ver. Volgens mijn wetenschappelijke onderbuikgevoel (ook ik weet het niet zeker) zijn deze bewegingspatronen zo verschillend, dat ze best naast elkaar in het motorische korte termijn geheugen opgeslagen kunnen blijven om in de uren na de training als prikkel te dienen voor de adaptatie van ons zenuwstelsel. Slaap Ondanks de titel van zijn artikel vergeet Heusinkveld in zijn betoog ook, dat juist de slaap een belangrijke rol lijkt te spelen bij het verankeren van geoefende bewegingspatronen in het motorische lange termijn geheugen. Als hij stelt dat een meerkamper eigenlijk 3 of 4 keer per dag zou moeten trainen en dan per training maar één nummer zou moeten doen, dan moet hij ook wel erg veel ochtend- en middagdutjes op het programma zetten! En zelfs dan is succes nog niet verzekerd, omdat we er niet zomaar van uit kunnen gaan dat het slaappatroon, d.w.z. de afwisseling van lichte slaap, droomslaap en diepe slaap, tijdens een dutje hetzelfde – en daarmee wellicht even effectief – is als dat van een normale nachtrust. Ik ga er vooralsnog vanuit dat dit niet het geval is. En of 4 keer per dag slapen praktisch haalbaar is betwijfel ik ook. Lopers Als lopers joggend uitlopen na een looptraining “op snelheid” dan is er per definitie een grote verwantschap tussen de bewegingsvorm in de kern van de training en in de cooling-down. Als het er om ging iets aan de techniek van het lopen “op snelheid” te veranderen, dan zou joggen na afloop inderdaad tegen kunnen werken. De oplossingen die Heusinkveld daarvoor heeft opgeschreven onder het kopje “Midden- en lange afstand” zijn praktisch toepasbaar en vloeien logisch voort uit dat deel van zijn betoog waar ik het wel mee eens ben. Hanno van der Loo is bewegingswetenschapper en ex-tienkamper (7363 punten, 1992). Hij is werkzaam voor de stichting InnoSportNL op Papendal, eigenaar van sportwetenschappelijk
29
adviesbureau AdPhys te Boskoop en redacteur en uitgever van Sportgericht, het vakblad voor Specialisten in Beweging.
Reactie Jan Heusinkveld Populair doen ging mij nooit goed af. Dat blijkt ook nu weer! Een titel boven een artikel moet wervend (en dus min of meer populair) zijn. Dat ís ‘geen cooling down, maar er een nachtje over slapen’. Maar die titel is wel aanleiding voor een deel van Hanno van der Loo’s commentaar, waar de inhoud van het artikel niet toe dwingt. Dat spijt me. Het gaat om ‘concurrende bewegingspatronen’ en ‘slaap’. Eerst over ‘slaap’.Ik refereerde in mijn artikel aan uitspraken van Ben van Cranenburgh(1). De auteur citeert/parafraseert Franz, die concludeert: ’dat een zekere mate van rust noodzakelijk is om efficiënt te leren’: Franz letterlijk: ‘a certain amount of apparently resting time must be allowed to the nervous system to become organized for required adjustments. The complex nervous adjustments are made not only at the time a specific exercise is taken, but also in the period of rest which follows one exercise and which precedes the next exercise (3). Het gaat er dus om dat rust noodzakelijk is. Dat is de kernzin in mijn artikel. Letterlijk schrijf ik: ‘rust is een periode, waarin een belangrijk deel van het leerproces plaatsvindt’. Dat mag slaap zijn maar dat is niet per se noodzakelijk (4). Dit verklaart meteen het verschil tussen Van der Loo en mij over ‘concurrerende bewegingspatronen’. Van der Loo stelt, dat dit elkaar verstoren alleen maar geldt indien bewegingen nauw aan elkaar verwant zijn. Dat herken ik als ‘interferentie’(2). Maar hoever dat elkaar onderling dwars zitten gaat, daarover tasten wij nog in het duister. Zolang dat het geval is, kies ik voor het extra voorbehoud van Franz. Afsluitend denk ik dat wij het er over eens zijn, dat de sprinter, de springer en de werper geen coolingdown hoeft te doen. En dat dit ook voor de midden- en lange afstandloper geldt. Alleen dat is al (grote) winst. En wat betreft de meerkamp: misschien kun je méér elkaar qua bewegingspatroon niet bijtende nummers direct achter elkaar doen. Maar als je de tijd hebt, is mijn interpretatie van het idee van Franz wellicht toch te prefereren (ik verwijs nog eens naar noot 3). Waarbij rust niet per se slaap hoeft te betekenen. En tot slot dank aan Sportgericht voor het overnemen en becommentariëren van mijn artikel en het plaatsen van deze reactie. Temeer omdat het onderwerp zich niet beperkt tot de atletiek, maar m.m. voor veel andere sporten opgeld kan doen. Noot 1: Ben van Cranenburgh, Nieuwe wegen in motorisch leren, deel 2 Sportgericht, jg 62, no 2, 2008, 7-13. Noot 2: zie bijvoorbeeld Ton Leenders, Krachttraining voor sporters, deel 2, Sportgericht, jg 62, no 1, 2008, 34-38. Noot 3: ik leg dat niet alleen uit naar het oefenen van dezelfde beweging, maar ook naar andere bewegingen. Ik realiseer mij dat deze consequentie niet onafwendbaar hoeft te zijn. Noot 4: ik stem Van der Loo toe, dat slaap misschien wel het beste is. Naschrift redactie: Met toestemming van de redactie en Jan Heusinkveld is het artikel ‘Geen coolingdown, maar er een nachtje over slapen’ (Digitaal magazine nummer 4, december 2008, 28-30), overgenomen in Sportgericht nr. 6 jg. 62, 43-45. Inclusief Heusinkveld’s reactie hierop. In afstemming met zowel Jan Heusinkveld als Hanno van der Loo is een en ander in dit Magazine beland.
30