DE VOORMALIGE PROVINCIALE SCHOOL VOOR SCHIPPERSKINDEREN “JEAN DUBRUCQ” AAN DE CLAESSENSSTRAAT Documentatie en illustraties verzameld door Steph Feremans, Pierre Schacht, Jean Pierre Van Hautegem, Daniel Van Kriekinge Coördinatie en compilatie Wim van der Elst.
Het is al enkele jaren stil rond dit gebouwencomplex dat langzaam maar zeker staat te verkommeren. In 2002 speelde de toenmalige Brusselse minister-president François-Xavier de Donnea nog met het idee er een tuchtschool voor jonge delinquenten in onder te brengen, maar daar rees protest tegen van de buurtbewoners en bovendien bleek dat de restauratie en aanpassing te duur zouden uitvallen. Enkele jaren geleden liet schepen Henri Simons er nog de rituele slachting van schapen voor het Islamitisch Offerfeest organiseren, maar dat verliep er erg chaotisch. Er gaat een hele geschiedenis aan vooraf.
1
1. DE VOORGESCHIEDENIS TOT DE OPENING
Jean Dubrucq
Jean Dubrucq (Molenbeek 3 november 1838 – Molenbeek 22 december 1926) was een telg uit een Molenbeekse familie van industriëlen uit de wijk van de Zwarte Vijvers. Zijn vader was François Xavier Dubrucq en zijn moeder Josine Van Dermooten. Hij was gehuwd met Colette Claes. Hij was actief in de Molenbeekse politiek en werd er gemeenteraadslid op een liberale lijst van 1895 tot 1921. Maar hij werd nooit schepen. Zijn grootste bekendheid dankte hij evenwel om zijn niet aflatende strijd voor de uitbouw van de Brusselse haven tot zeehaven. Hij kreeg er de bijnaam “Jean Port de Mer” door. Hij stichtte reeds in 1889 een weekblad “Bruxelles-Maritime” (hoewel het eerste nummer maar op 11 januari 1891 verscheen) dat vele jaren zou
2
bestaan. De ondertitel kende wel wat wijzigingen. In 1896 was het “Bruxelles Maritime Commercial, Industriel & Economique”. In 1910 « Bruxelles-Maritime. Organe de l’Industrie et du Commerce Bruxellois. Défense des Intérêts Généraux de l’Agglomération ». In 1923 was het geworden: “Journal Maritime et Commercial Bruxelles-Maritime. Fondé en 1889 – Fondateur: Jean Dubrucq. Organe de défense des intérêts du port de Bruxelles”. Toen er in 1895 schot in de zaak kwam, maar men bleef kibbelen over hoe het project te financieren, stelde hij de oprichting van een gemengde maatschappij voor, waarin naast de overheid ook privé-investeerders zouden optreden. Vermoedelijk was hij één van hen die daartoe bereid waren. De Staat wou er echter niet van horen, en toen op 13 juni 1896 de S.A. du Canal et des Installations maritimes de Bruxelles gesticht werd was het kapitaal van 33.580.000 frank verdeeld onder de Staat voor 10.000.000, de Provincie Brabant voor 4.000.000, de Stad Brussel voor 14.400.000 en de rest onder 10 gemeenten waarvan Molenbeek met 1.233.000 veruit de voornaamste. Het was dan ook vermoedelijk namens Molenbeek dat Dubrucq beheerder van de maatschappij werd. Hij was dan ook één van degenen aan wie het Monument voor de Promotors van de Maritieme Instellingen was opgedragen. De opdracht ervoor werd reeds in 1903 gegeven aan August De Wever (1836-1910), directeur van de Molenbeekse Academie, maar die bleef steeds maar wijzigingen aan zijn ontwerp aanbrengen waardoor het pas in 1908 kon ingehuldigd worden en zelfs pas in 1912, dus na de dood van De Wever, helemaal af was. Het werd geplaatst midden in het begin van de Leopold II-laan, net over de Sainctelettebrug. Daar stond het tot 1957, toen het moest wijken voor de aanleg van de viaduct voor de Expo ’58 en het verbannen werd naar een uithoek aan de Leeuwenhelling, voorbij waar nu de verbrandingsoven staat. In 2003 kon het eindelijk terugkeren naar zijn oude plaats aan een gerenoveerde Leopold II-laan. Het was ongetwijfeld ook wegens zijn inzet voor de haven dat de gemeenteraad van Molenbeek op 10 december 1918, dus nog tijdens het leven van Dubrucq, besliste de straat waar hij woonde, de Terneuzenstraat (in een wijk waar het wemelt van straatnamen die verwijzen naar rivieren en havensteden) om te dopen in Jean Dubrucqlaan. Het was immers slechts later, in 1926, dat hij zijn oude ijzergieterij in dezelfde straat omvormde in een school voor gieterij, waar gratis onderricht verstrekt werd tot 14 jaar. Na zijn dood werd de school overgedragen aan de gemeente, en reeds in 1928 gingen er in de gemeenteraad stemmen op de school een andere bestemming te geven, onder meer omdat er geen leerlingen uit Molenbeek waren. Een argument dat we nog zullen ontmoeten… 3
De school blijkt in 1932 nog te hebben bestaan en werd in 1937 pas afgeschaft. De gebouwen werden afgebroken en op het terrein kwam de zetel van de C.O.O., het huidige O.C.M.W. en een kinderkribbe van de gemeente Molenbeek. De Brussel-journalist van Het Laatste Nieuws, Antoine Demol, bracht nog enkele interessante details in een artikel in “Brabant Toerisme” 1962 nr. 2. We lichten er het deel uit met de titel: JEAN PORT DE MER “Zoals gemeld was de stichter van de provinciale schippersschool, Jean Dubrucq, een der promotors van de Brusselse haven. Tot over enkele maanden kon men in de woning van de h. Jean Dubrucq, in de laan van dezelfde naam te Molenbeek, heel wat herinneringen aantreffen over de groei van de haven. Deze werden aan de belangstellenden getoond door de erfgename van deze nijveraar, Mej. Leopoldine Mahaux, die met piëteit waakte op al de iconografische documenten en kunstwerken van haar oom. Mej. Mahaux is echter enkele maanden geleden gestorven en de naamloze vennootschap “Zeekanaal en Haveninrichtingen” zal deze documenten in bezit krijgen. De overtuiging met dewelke Dubrucq het ontwerp der Brusselse zeehaven verdedigde, door volksvergaderingen, publicaties, bezoeken aan Koning Leopold II, gaf hem spoedig de bijnaam van “Jean Port de Mer”. Zijn naam blijft aan dit reuzenwerk verbonden. Ook zijn liefdadigheidswerken maakten hem overbekend. In zijn gieterij werden gegalvaniseerde emmers en kuipen vervaardigd en weegschalen en gewichten. Reeds in 1849 stichtten zijn ouders een gieterij op de Gentse steenweg in de wijk van de Zwarte Vijvers. De eerste fabriek door Jean Dubrucq opgebouwd, was gelegen in volle Lakenveld, namelijk in de Pantensstraat. De Pantensstraat – nu verdwenen met de breed uitgestrekte uitgraving van het Turn- en Taxisstation en zijn ingewikkeld spoornet, liep van de Zenne naar de Vandernootstraat. Bij de opbouw van het nieuwe stapelhuis en Turn- en Taxisstation verdwenen enkele oude wijken. Deze werken waren in verband met de uitbreiding van de zeehaven en van een nieuwe wijk: de “Havenwijk”. HET “SALON-FUMOIR” BIJ DUBRUCQ Jean Dubrucq bouwde toen zijn woning en een nieuwe fabriek langsheen de spoorweg, nabij het Pannenhuisstation, te midden van de velden. De uitgang van de woning en van de fabriek was gelegen in de “Leyestraat” die langsheen de spoorweg loopt. Later werd voor de woning een laan 4
getrokken: de Terneuzenlaan. Deze werd na de eerste wereldoorlog herdoopt in Jean Dubrucklaan. Wijlen Mej. Mahaux toonde ons het “salon-fumoir” van haar woning: een waar museum gewijd aan de vroegere haveninstelling. De wanden van de zaal zijn op halve hoogte versierd met acajoupanelen. In die panelen werden de portretten aangebracht van de promotors der zeehaven. Deze zijn op schotels geschilderd door Tourteaux en Fontana. Het decor van de achterkant van de zaal bestaat uit een groot glasschilderij, werk van Voldre. Het schilderij – een symbolisch tafereel – toont ons de welvaart van Brussel dank zij de haven. Deze portretten stellen de promotors voor aan wie het De Wevermonument hulde brengt: L. Steens, J. Zone, P. Dustin, L. Mettewie (de vorige burgemeester van StJans-Molenbeek), V. Dumont, Ch. Dansart, A. Lambiotte, L. Monnoyer, Ch. Vander Burch, J. Dubrucq, E. Beco, L. De Bruyn, A. Vergote, H. Hollevoet (gewezen burgemeester van St-Jans-Molenbeek), N. Plissart, V. Allard, Hemeleers-Fiévé, Scailquin, F. Mignot, Fr. IJzervijn. Onder de portretten bevindt zich een fries met foto’s die aan de oude vaart herinneren.” Maar na deze inleiding moeten we voor ons eigenlijk onderwerp terug in de tijd. In 1914, nog voor het uitbreken van de oorlog, was door het Parlement een wet gestemd die de leerplicht tot 14 jaar verplicht maakte. De Duitse bezetter zou die wet doen uitvoeren. Voor de kinderen van binnenschippers, die met hun familie aan boord van het schip leefden, stelde zulks uiteraard een probleem. De oplossing werd gezocht in provinciale scholen met internaat. Ook in Brabant zou er zo een komen, maar toch pas 10 jaar later. Sommige bronnen stellen dat de Provincie al voor de oorlog de oprichting van een school voor schipperskinderen met internaat en aangepast beroepsonderwijs had overwogen, maar telkens teruggedeinsd was voor de kost. De eerste tussenkomst van Jean Dubrucq die we konden terugvinden is een nota van hem van 17 april 1916. Volgens hem moet een schipper, buiten kunnen manoeuvreren en zijn reisweg kennen, ook een transportbedrijf kunnen leiden, de kredietmogelijkheden kunnen benutten die ter beschikking staan van de vrachtvervoerders, kunnen lezen, schrijven en rekenen. De enige oplossing daarvoor is de oprichting van een internaat waar de schipperskinderen van 6 tot 14 à 15 jaar een volledig onderricht zouden krijgen aangepast aan hun beroep.Hij stelt voor daartoe een opvoedingsgesticht te creëren waar 80 tot 100 kinderen zich zouden komen bekwamen in hun toekomstig beroep. Ze zouden school lopen in de onmiddellijke omgeving van het internaat, maar tevens zwemlessen en turnlessen krijgen, leren kaartlezen en een eenvoudige boekhouding 5
voeren, en alle informatie krijgen over mutualiteiten en verzekeringen. Daarnaast zouden ze ook de wetten en reglementen op de scheepvaart leren. Jean Dubrucq is bereid de nodige som ter beschikking te stellen om de gebouwen op te richten. Ze moeten volgens hem bevatten: een woning voor de directeur, een spreekzaal, een wachtzaal, een magazijn voor benodigdheden, een kolenkelder, een badkamer met vestiaires, een provisiekelder, een zaal met wastafels voor de leerlingen, een wasserij, een droogplaats, een berging voor het vuile linnen, een slaapzaal met chambrettes, twee kamers voor de opzichters, een WC, een infirmerie, een refter tevens speelzaal, een keuken, een linnenkamer, twee studiezalen, een atelier voor hout- en metaalbewerking, een turnzaal, een bibliotheek, zonder de sanitaire installaties te vergeten: 6 WC’s voor de leerlingen, een WC voor het personeel, 8 urinoirs. Men merkt dat hij alles tot in detail overdacht heeft.
Een klaslokaal
Wat het regime van de school betreft, die moet open staan voor iedereen, en de prijs van het internaat moet zo laag mogelijk gehouden worden. Daarvoor stelt Jean Dubrucq voorop subsidies te bekomen van de Provincie en de gemeenten. De school zou beheerd en geleid worden door de Provincie Brabant door bemiddeling van een administratieve 6
commissie. Het personeel zou bestaan uit een directeur, twee gediplomeerde studiemeesters, dienstpersoneel. Een geneesheer zou aan de school verbonden worden. Alles zal in het werk gesteld worden om de schipperskinderen een opvoeding te geven die hun energie zal ontplooien, hun zal leren zichzelf te behelpen en problemen op te lossen zonder tussenkomst van derden. Maar bovenal mag het in geen geval leiden tot misprijzen voor hun afkomst en hun beroep.
Een eetzaal
Dubrucq schonk wel geld, maar geen terrein. Daarvoor moeten we terug naar het landelijke Laken van het begin der XIXe eeuw. Ons erelid Roger Platton heeft de geschiedenis in detail beschreven. Een zekere Anne Marie Zeghers bezat toen meer dan 25ha in de omgeving, hoofdzakelijk landbouwgrond en weiden. Ze overleed in 1837 en haar erfenis ging naar een familielid Françoise Zeghers. Die verkocht 11ha 28a ervan aan kardinaal Engelbert Sterckx (1792-1867), aartsbisschop van Mechelen, in 1854, die er een buitenverblijf inrichtte. Er werden stukken van verkocht, ook nog nadat de kardinaal in 1860 de eigendom had geschonken aan het Aartsbisschoppelijk Seminarie van Mechelen. In 1887-1888 wordt de 7
Claessensstraat aangelegd (een Jean C. Claessens was schepen van Laken in 1882 en 1885) en vrij vlug volgebouwd langs de kant naar het centrum van Laken. Het restant van het buitenverblijf van kardinaal Sterckx werd in 1899 verkocht aan de Maatschappij van het Zeekanaal en de Haveninrichtingen van Brussel. De rest van de oorspronkelijke eigendom Zeghers werd in 1857 publiek verkocht aan drie verschillende kopers. Een daarvan, François Bernard De Buysscher, verwierf toen 6ha 50a. Volgen nog verschillende verdelingen en verkopen, maar uiteindelijk wordt in 1900 alles toegewezen aan de Maatschappij van het Zeekanaal en de Haveninrichtingen. Het is daar dat in 1917 de schippersschool zou gebouwd worden (er zou nog tot in 1924 verder aan gebouwd worden). Het heeft er alle schijn van dat Dubrucq daar is beginnen bouwen zonder dat hij een eigendomsrecht op de grond had. Waarschijnlijk was hij er van overtuigd dat er een regeling tussen de Maatschappij van het Zeekanaal en de Provincie zou kunnen gevonden worden. Het begin van de werken zou volgens sommige bronnen al in 1916 geweest zijn, hoewel een gedenksteen in de gevel van het gebouw 1917-1924 vermeldt. De plannen waren opgemaakt door architect Du Croix. De bouwwerf zou dan door de oorlogsomstandigheden stilgevallen zijn, maar in 1917 op bescheiden schaal terug hervat zijn, ook om iets aan de hoge werkloosheid te doen in die dagen. In januari 1917 schreef gouverneur Beco van Brabant een brief aan Dubrucq over dat terrein dat hem door de Maatschappij van het Zeekanaal ter beschikking was gesteld, maar we kennen de inhoud ervan niet. Het zou in elk geval tot na de oorlog duren eer men werk ging maken van de regularisatie van het project. In februari 1919 deelde de Maatschappij van het Zeekanaal aan Jean Dubrucq mee dat haar beheerraad had beraadslaagd over het probleem van de bouwwerken op het terrein aan de Claessensstraat dat deel uitmaakte van het havengebied. Op 4 juni 1919 gaf gouverneur Beco zijn principeakkoord om de school te erkennen als provinciale instelling. Op 22 oktober 1919 werd ze officieel opgericht. In december 1919 bekrachtigde de Provincieraad de beslissing om een school met internaat op te richten, de aangevatte werken aan de Claessensstraat voort te zetten en de school de naam te geven “Ecole Provinciale de Batellerie “Jean Dubrucq”, als dank aan de initiatiefnemer. Maar zoals gezegd moest eerst de juridische situatie geregeld worden. In een brief van 30 januari 1920 aan de Provincie belooft Jean Dubrucq een schenking van ongeveer 200.000 frank aan requisitiebons voor materiaal dat tijdens de oorlog door de Duitse bezettende overheid is opgeëist. De kost van de reeds uitgevoerde werken is door hem betaald aan de aannemers Van Oversteyn en de architect Du Croix. Nu de werken 8
door de oorlog onderbroken werden wenst Dubrucq dat de Provincie binnen de zes maand de verbintenis aangaat de school af te werken, zoniet komt de schenking te vervallen. Maar eerst moest de Provincie nog een eigendomsrecht op de gronden verwerven. Daartoe werd op 20 april 1920 een erfpachtovereenkomst gesloten met de Maatschappij van het Zeekanaal, die ongeveer 30 are in erfpacht gaf aan de Provincie Brabant tot 31 december 1986, datum waarop volgens de statuten de Maatschappij van het Zeekanaal zou ophouden te bestaan (ze was in 1896 opgericht voor een duur van 90 jaar). De statuten voorzagen verder dat bij ontbinding van de N.V. haar eigendommen overgingen in het patrimonium van de Stad Brussel, die bij de oprichting ervan het oude kanaal en de oude haven had ingebracht. Daarom vroeg en bekwam de Provincie vooraf van de Stad Brussel, bij beslissing van de Gemeenteraad van 15 december 1919, dat deze schenking van deze gronden deed aan de Provincie, schenking die echter pas uitwerking kon hebben bij de ontbinding van de N.V. Om al even vooruit te lopen: die voorzorg zou nutteloos blijken, want ingevolge een statutenwijziging werd de duur van de N.V. vanaf 1 januari 1987 verlengd voor onbepaalde duur. Daardoor kon de schenking van de Stad Brussel niet doorgaan. Maar de erfpacht van de Provincie verviel wel op 31 december 1986, waardoor de N.V. Zeekanaal volledig eigenaar werd van gronden en gebouwen. Maar nu terug. Op 28 april 1920 wordt de schenkingsakte verleden waarbij Jean Dubrucq, wonende te Molenbeek, Jean Dubrucqlaan 88, schenking onder levenden doet aan de Provincie Brabant van een schuldvordering op de Duitse overheid voor een bedrag van ongeveer 200.000 frank. De schenking is gedaan mits de verplichting van de Provincie Brabant de Schippersschool waartoe de schenker het initiatief genomen heeft, op te richten, de werken eraan te hervatten in de loop van het jaar, de gebouwen af te werken en te bemeubelen, en er de leiding en het beheer van te verzekeren. De werken die al uitgevoerd zijn op kosten van de schenker zijn inbegrepen in de schenking, zoals ook alle materiaal dat op de werf is, waaronder 150.000 bakstenen, en de plannen, bestekken, contracten en conventies die al afgesloten zijn. Dubruck uit verder de wens dat de voortzetting van de werken, mits gelijke prijs, zou toevertrouwd worden aan de aannemers Oversteyns uit Ganshoren. Deze bezitten contracten afgesloten met de leverancier van bouwmaterialen Ackermans, waarbij deze zich verbonden heeft 1 miljoen bakstenen te leveren aan de prijs van voor de oorlog. De winst, het verschil tussen de contractprijs en de dagprijs, zou dan moeten verdeeld worden voor 1/3 als schadevergoeding aan Ackermans, voor 1/3 aan de Provincie Brabant en voor 1/3 aan de aannemers Oversteyns. 9
Op 8 november 1922 volgt nog een schenking van Dubrucq, ditmaal voor een bedrag van 100.000 frank in speciën aan de Provincie. Daarmee moet jaarlijks 5.000 frank aan prijzen onder de vorm van reizen uitgedeeld worden aan de meest verdienstelijke leerlingen van de school, voor bedragen van minimum 100 à 200 en maximum 500 frank, naargelang de leeftijd van de begunstigden en de lessen die ze gevolgd hebben. Als er een jaar overschot is wordt dat overgedragen naar het volgend schooljaar. De prijzen worden uitgereikt onder de benaming “Récompense Jean Dubrucq”. De Provincie mag het kapitaal van 100.000 frank aanwenden voor de bouw en de afwerking van de school, mits ze het engagement aangaat jaarlijks in haar budget een krediet van 5.000 frank in te schrijven van zodra de school open is. Op 6 april 1923 volgde nog een tweede erfpachtovereenkomst tussen Zeekanaal en Provincie voor een aanpalend terrein, van ongeveer 23 are, waarvoor op 19 mei 1924 weer een schenking door de Stad Brussel gebeurde onder dezelfde voorwaarden als deze van 1919. Al was de school nog lang niet af, toch werd in maart 1924 de eerste administratieve commissie al samengesteld met volgende leden: de Gouverneur van de Provincie Brabant als voorzitter; de provincieraadsleden De Roover, Monnoyer, Georges Thielemans (18861968, de grootvader van burgemeester Freddy Thielemans, werd in 1921 socialistisch gemeenteraadslid in Brussel en zetelde in de Brabantse Provincieraad van 1924 tot 1954 en daarna nog in de Kamer van Volksvertegenwoordigers van 1954 tot 1958), Leroy, Ghémar; architect Brunfaut, schepen van Laken; R.P. Lucas, directeur van de Ecole St. Jacques voor schippers te Namen; Mabille, eredirecteur van Openbaar Onderwijs en Schone Kunsten van de Stad Brussel; Leon Hennebicq, voorzitter van de Association maritime belge; en Jean Dubrucq, industrieel.
2. VAN DE OPENING VAN DE SCHOOL ALS LOUTER INTERNAAT IN 1925 TOT EIGEN ONDERWIJS IN 1951 In 1924 geraakten de gebouwen eindelijk afgewerkt en op 15 september 1925 opende de school voor het eerst haar deuren. In een soort prospectus, getekend door Gouverneur Beco, om publiciteit te maken voor de nieuwe school, lezen we: de school heeft tot doel het lager onderwijs te vergemakkelijken en de beroepsopleiding te verzekeren van schipperskinderen. De Bestendige Deputatie heeft besloten dat ze eerst toegankelijk zal zijn voor ZONEN van schippers in de leeftijd van lager onderwijs. Om te kunnen genieten van de organieke wet op het onderwijs wordt een internaat ingericht, dat zoveel mogelijk een familiaal milieu wil 10
verwezenlijken. De internen volgen regelmatig de lessen van een lagere school van hun keuze, in de nabijheid van de instelling. In de Provinciale School voor Binnenscheepvaart Jean Dubrucq krijgen ze een familiale, morele, intellectuele en fysische opvoeding, die aangevuld wordt door een manuele opleiding die zoveel mogelijk gebruik zal maken van de werktuigen die gebruikt worden in de binnenscheepvaart voor de werkzaamheden die er worden uitgevoerd. De kinderen worden toegelaten vanaf de leeftijd van zes jaar. De prijs van het pension (inbegrepen het wassen en herstellen van linnen en de klederen) bedraagt 100 frank per trimester, op voorhand te betalen. De Bestendige Deputatie kan verminderingen toestaan. De toegelaten kinderen moeten voorzien zijn van een uitrusting waarvan de details later zullen meegedeeld worden. Die “trousseau” zag er enkele jaren later als volgt uit, en geeft al een idee van de levensomstandigheden: 3 nachthemden, 3 hemden voor overdag, 3 tafelservetten, 6 washanddoeken, 12 zakdoeken, 4 paar wollen kousen, 4 paar sokken, 3 voorschoten, 3 onderhemden, 1 zwembroek, 3 paar schoenen, 1 paar pantoffels, 1 paar klompen, 1 caban of regenjas, 1 reservekostuum, 1 hoofddeksel voor ’s zomers en 1 voor ’s winters, 1 kam, haarborstel, tandenborstel, kleerborstel, 1 doos met het nodige voor het kuisen van de schoenen, zeep, tandpasta, nagelborstel, spons, 3 grote sponsen handdoeken voor het baden. Opvallend is dat er toen nog geen sprake was van onderbroeken… De reclame voor de nieuwe school bij de schippers, waarvan men niet kon weten waar ze ergens rondzwierven, was wellicht niet eenvoudig. Het eerst schooljaar waren er dan ook maar 15 leerlingen (of beter internen). In 1930 was dat aantal toch al gestegen tot 32, in 1934 tot 48, om in 1947 terug te vallen tot 38. In ieder geval ver onder de aantallen die Dubrucq gehoopt had. De directrice in 1926 was een juffrouw Genonceaux.
11
Maar laten we nu naar de gebouwen kijken en hun architecturale waarde. Aan een steekkaart nr. 108 van 1992 opgesteld door de asbl La Fonderie ontlenen we volgende gegevens: “Constructie met de allure van een kasteel, ingeplant in U-vorm rond een koer, afgesloten door een pergola, in de rooilijn van de Claessensstraat. Over twee bouwlagen, hoofdgedeelte van dertien traveeën en dwarse vleugels van vier traveeën, bereikbaar via twee buiten het bouwwerk gelegen hoektorens en een axiale poort. Metselwerk in baksteen op stenen onderbouw, geritmeerd door pilasters met continue bossages, met rechthoekige vensteropeningen op de gelijkvloerse verdieping en met korfboogvormige vensteropeningen op de eerste verdieping. Vijf centrale traveeën van de hoofdbouw, bewerkt in uitbouw, met daarboven een tafelment met het tweetalig opschrift “Binnenscheepvaartschool Jean Dubrucq” en aan elke kant de data 19171924, omkaderd door ankers en stuurwielen. Daarboven, een geajoureerd attiek in baksteen waarvan een kopie van het motief op de blinde attiek die de andere delen van het gebouw bekroont. De gevels van de twee dwarse vleugels kijken uit op de straatkant; deze bezitten twee traveeën met openingen in drielichtkozijn, rechthoekig van vorm op de gelijkvloerse verdieping, rondbogig en korfbogig op de eerste verdieping. Op deze gevels, overvloedig gebruik van natuursteen, onder 12
andere in de steunmuren van de bovenste vensters die versierd zijn met bas-reliëfs met gebeeldhouwde motieven uit de scheepvaart (stokankers en ineengevlochten stuurwielen, mannelijke en vrouwelijke allegorische figuren). De constructie in eclectische stijl doet door bepaalde aspecten denken aan de middeleeuwse architectuur en aan bepaalde gevangenissen en kazernes. De gebeeldhouwde tafelmenten getuigen van een zeer grote kwaliteit bij de uitvoering ervan. Aan de linkerkant, op de hoek met de Zeevaartstraat, een bijgebouw uit dezelfde periode (directeurswoning?) met drie traveeën op één en twee bouwlagen, van dezelfde constructieve kwaliteit hoewel minder rijkelijk versierd.” In een werk, uitgegeven door de Provincie Brabant in 1930 onder de titel “Ecoles Provinciales Professionnelles” (behalve de Schippersschool waren er toen landbouwscholen in Waver, Nijvel en Tienen, een tuinbouwschool in Leuven, een school voor druiventeelt en kweek van fruitbomen in Terhulpen, een tuinbouwschool in Anderlecht, een school voor tuinaanleg in Nijvel, en de school voor bakkers en patissiers te Anderlecht, de latere COOVI/CERIA) heeft een zekere Eugène Herdies een lyrisch hoofdstuk gewijd aan onze school (pp. 55-62). “De school is gelegen in de Claessensstraat, in het gepaste kader van de nieuwe installaties van de zeehaven, en door de vensters van hun slaapzalen kunnen de kleine internen het nostalgisch geloei van de sirenes horen opstijgen, als een herinnering aan hun gezinsleven. De gebouwen in rode baksteen zijn in een sobere en eenvoudige stijl en strekken zich uit over een lengte van 92,50 meter en een diepte van 27 meter. De pensiongangers zijn van zes tot veertien jaar oud. De bevolking van de school die in 1925 15 leerlingen bedroeg is vandaag opgelopen tot 32. De schipperskinderen die er worden toegelaten volgen de lessen in de lagere scholen van de omgeving naar de keuze van de ouders, die een jaarlijkse bijdrage van 1.800 frank betalen. Verminderingen op het kostgeld worden toegestaan voor kinderen van minder gegoede families. Tot op vandaag wordt er geen les gegeven in de instelling, hoewel er studiezalen en ateliers bestaan. Het idee is geopperd om in de Scheepvaartschool zelf lager onderwijs te geven met een beroepsopleiding. Het huidige systeem vertoont inderdaad een aantal praktische ongemakken. In het reglement van de school is voorzien dat na het lager onderwijs er beroepsopleiding voor de binnenscheepvaart zal georganiseerd worden. Verschillende oplossingen werden onderzocht en men hoopt binnenkort tot realisaties te kunnen overgaan. 13
De gebouwen worden voorafgegaan door een groot voorplein, afgesloten met een hekken. In alle lokalen is de vloer bekleed met parket en de muren zijn tot het plafond bedekt met heldere keramiek. Overal komt er overvloedig licht binnen door de grote vensters; elektrische verlichting en centrale verwarming zorgen voor alle comfort van het moderne leven. Ziehier de speelzaal waar de kleintjes een gamma aan spelletjes vinden en met name werkbanken voor figuurzagen, een gekoesterde passie van de schippers; een geperfectioneerd radiotoestel laat de kleine kostgangers toe zich in te wijden in de zuivere vreugden van de muziek en de conferenties te volgen die over de radio worden uitgezonden. De slaapzalen zijn bemeubeld met kleine witte en frisse bedden. Achter het hoofdeinde is er een kastje voor de persoonlijke voorwerpen van het kind. We bemerkten er in het voorbijgaan kleine souvenirs: naïeve afbeeldingen van het ouderlijk schip, stukken touwwerk of zeil, wimpels van de masten, poppen ontkleurd door het water van de kanalen… Er zijn klerenbewaarplaatsen ter beschikking van elk kind om de zondagse kleding op te bergen. Vier zulke slaapzalen laten toe in totaal een honderdtal kostgangers onder te brengen. Links van de speelplaats bevinden zich de woning van de directeur en van de conciërge, een spreekzaal, en in het verlengde van deze vleugel tien douche-cabines en twee bad-cabines in witte steen, de vestiaire waar de kinderen hun klederen en schoolgerief opbergen zodra ze terug zijn van de klassen. Van daar gaan we naar de keuken, de refter, de waszaal, de infirmerie, de bibliotheek. Alle lokalen zijn ontworpen volgens de strengste regels van de hygiëne. We komen in de tekenklas, in het atelier voor houtbewerking en dat voor metaal. Vermelden we nog de studiezaal waar de kinderen hun huiswerk maken onder leiding van een opzichtster. Banken en lessenaars in gevernist hout nemen het centrale deel in beslag. Bijzondere aandacht verdient de eenvoudige versiering van de refter. Mooie kleurenaffiches van het Rode Kruis, die de kinderen op een prettige en niet vermanende wijze uitnodigen de wetten van de hygiëne na te leven, fleuren de wanden op. Ook daar stroomt het zonlicht binnen door de brede vensters. Grote fresco’s van het penseel van de uitstekende landschapsschilder Henri Roidot verlevendigen de zaal. Uitgevoerd in heldere tinten, beelden zij de reis uit van een binnenschip door de industriële landschappen en de vriendelijke Brabantse velden. Op de achtergrond openen ros en groen gebladerte nieuwe vergezichten. In een hoek staat een borstbeeld van J. Dubrucq, dat de herinnering aan de stichter van de school levend houdt. (Een oude foto toont inderdaad een borstbeeld tegen de muur van wat de refter schijnt te zijn. We konden niet achterhalen wie het gemaakt heeft noch waar het uiteindelijk beland is. Men kan op de muur achteraan ook vaag een deel van de fresco’s van Roidot onderscheiden.) 14
Een gepaste ingeving eraan gedacht te hebben onder de ogen van de schipperskinderen deze afbeeldingen uit het scheepvaartleven te brengen die tegelijk de smaak in hun toekomstig beroep levend houden en de herinnering aanscherpen aan de uren doorgebracht op het ouderlijke binnenschip! Een tuin met een speelplein, een pleziertuin en een groentenhof waar ieder kind een stukje grond mag bewerken, vervolledigen deze opmerkelijke inrichtingen. Toen wij de instelling bezochten hadden de jongetjes juist speeltijd op de koer van de school. We hebben geen spijt van dat toeval dat ons de gelegenheid gaf met eigen ogen hun zeer karakteristieke spelen te zien en ons toeliet een nieuw aspect van de kinderpsychologie te ontdekken. Zonder daarom spelen als voetbal, verstoppertje, knikkers, enz., die de gewone ontspanning van kleine “landrotten” zijn, te misprijzen, tonen de schipperskinderen toch een bijzondere voorkeur voor alles wat te maken heeft met de omstandigheden, de incidenten, de gewoonten van het scheepvaartleven. Zo zagen we een charmant blond jongetje dat in navolging van het ruwe werk van zijn vader, op zangerige wijze en met vaktermen, een sleepboot aanriep, in casu een grote jongen die in het midden van de koer plaats had gevat, en dan een kabel naar de stoomboot gooide, in dit geval een touwtje. De grote jongen antwoordde door met verrassende waarheidsgetrouwheid en verbeelding het loeien van een sirene na te bootsen. De schipper klampte met behulp van een stokje, dat een gaffel moest voorstellen, de sleepboot aan en begon aan de delicate operatie van het vastmaken. Daarop trokken de twee jongens, de een met de ander op sleeptouw, samen over de koer volgens de juiste loop van een denkbeeldig kanaal. Andere kinderen, die vrachtschepen uitbeeldden, kwamen zich bij hen voegen en weldra lag er een sleep van een dozijn boten te wachten aan een sluis om versast te worden. Woordenwisselingen tussen de figuranten sluiswachters en die aan boord braken uit. De sluisdeuren openden zich en het konvooi vrachtschepen kon zijn weg voortzetten. Op andere plaatsen van de koer konden we de operaties van het bevrachten aan de kade bijwonen, en de ruzies met de bevrachters. Schepen kruisen mekaar en men begroet zich in die sappige en bondige taal eigen aan de schippers. Andere leerlingen maken van hun zakdoek een zeil en hijsen het op een stok. Kortom, in al hun spelen simuleren ze, of liever beleven ze, alle wederwaardigheden, de omstandigheden van het nederige en moeizame leven van hun ouders. Dit schouwspel was niet het minst interessante van ons bezoek aan de School voor Binnenscheepvaart, waarvan de oprichting het materiële lot en de morele en intellectuele toekomst verzekert van de kleine misbedeelden die de schipperskinderen vroeger waren. 15
Laten we tenslotte hopen dat het prachtig instrument dat de Schippersschool is weldra de middelen zal vinden om haar uitgebreid programma van beroepsopleiding te realiseren.” Tot zover een lyrische Herdies. In twee bijlagen worden wat meer zakelijke details gegeven. Het personeel bestond uit directeur Jean Nossin, econome mevrouw Nossin, opzichtster juffrouw Jeanne Van Humbeeck en concierge Albert De Block. De Administratieve Commissie had ook wat wijzigingen ondergaan en bestond nu uit: Voorzitter Defrenne, lid van de Bestendige Deputatie (Schaarbeek); de leden van de Provincieraad Jacqmain (schepen van Brussl); De Keersmaeker (Molenbeek); Thielemans (Brussel); scheepsbevrachter Hansoul; Hennebicq, voorzitter van de Ligue Maritime; reder Roobaert; Woestyn, directeur op het Ministerie van de Scheepvaart. En tenslotte een zeer korte mededeling die toch wel de aandacht trekt: de inkomsten van de school in 1929 bedroegen 48.665 frank. De werkingsuitgaven op het budget 1930 van de Provincie zijn begroot op 230.000 frank… In 1934 werd de heer Gontier directeur van de school. Er waren toen reeds 48 leerlingen. Een reglement uit dat jaar geeft wat bijkomende gegevens. Toegelaten worden zonen van schippers van minstens zes jaar oud en maximum veertien jaar, mits ze Belg zijn. Ze moeten bij de inschrijving een geboorteattest of het trouwboekje van hun ouders voorleggen, en een vaccinatiebewijs. Het kostgeld van 1.800 frank per jaar mag nu in drie keer betaald worden: een derde bij het begin van het schooljaar op 1 september, een derde bij de terugkeer uit de Kerstvakantie, en een derde bij de terugkeer uit het Paasverlof. Verminderingen blijven mogelijk mits een certificaat in te vullen door de belastingscontroleur. Per maand wordt 2,50 frank gevraagd voor het huren van lakens en beddengoed van de school. De kinderen mogen geen zakgeld krijgen. Een overeen te komen bedrag moet door de ouders overgemaakt worden voor courante uitgaven zoals reparaties van schoenen, medische kosten, enz. De school neemt ten haren laste het wassen van het linnen, het onderhoud en herstelling van de kleding, maar de ouders worden verzocht bij de “trousseau” de gepaste vervangstukken te voegen. De ouders, of door hun aangeduide personen, mogen met de kinderen uitgaan op zondagen mits zich aan te bieden in de school tussen 10h30 en 13h, en mits ze terug te brengen tegen het avondeten, om 18h30 ‘s winters en om 19h30 ’s zomers. 16
De leerlingen mogen naar huis gaan tijdens het verlof met Kerstmis en met Pasen. Maar het pensionaat blijft wel open, zonder verhoging van het kostgeld, voor degenen die niet naar huis willen of kunnen gaan in die perioden. De school is gesloten tijdens de zomervakantie. De kinderen krijgen vier keer per dag een gezonde, degelijke en overvloedige voeding. De ouders moeten bij de aanvraag tot inschrijving aanduiden welke school, gemeentelijke of vrije (de stadsschool in de Tivolistraat of de vrije Broedersschool in de Molenbeekstraat), ze kiezen voor hun kind. Ze moeten ook opgeven welke zijn moedertaal of omgangstaal is. Het personeel onthoudt zich strikt van iedere inmenging of beoordeling in religieuze of filosofische aangelegenheden. Naargelang de wensen van de ouders zullen alle maatregelen getroffen worden om de kinderen de uitoefening van de godsdienst te waarborgen die zij gekozen hebben. Er worden wekelijks zwemoefeningen ingericht op kosten van de school.
3. VAN EIGEN ONDERWIJS IN 1951 TOT DE AFSCHAFFING VAN HET BEROEPSONDERWIJS IN 1975-1976 In januari 1949 stelde directeur Gontier de inrichting van beroepsopleiding in de school voor. Volgens een gepolycopieërde brochure van vermoedelijk 1959 uitgaande van de school zelf, was het Edgard Spaelant, lid van de Bestendige Deputatie en voorzitter van de Administratieve Commissie, dat overgegaan werd tot het organiseren van een volledig onderwijs binnen de muren van de instelling zelf. De mogelijkheid bleef echter bestaan dat internen lager onderwijs volgden in de scholen van de omgeving. Vermoedelijk maakten vooral ouders die hun kinderen naar het katholiek onderwijs wilden sturen daarvan gebruik. Na 1950 kwamen er twee afdelingen: een volledige lagere school met zes leerjaren voor de twee taalstelsels, en een beroepsafdeling van drie jaar (12 tot 15 jaar). Na het zesde leerjaar wordt een getuigschrift uitgereikt, na de professionele leergangen een diploma. Dat zorgde voor een stijging van het leerlingenaantal: van 38 in 1947 naar 64 in 1951, 112 in 1954, 157 in 1957 en 170 in 1958. Daardoor moesten uiteraard de gebouwen uitgebreid worden. In 1954 werd een eerste vergroting uitgevoerd, gevolgd in 1958-1959 door een nog veel grotere, waardoor de capaciteit van de school opgevoerd werd tot 190 bedden. Over de nieuwe gebouwen is de steekkaart nr. 108 van de asbl La Fonderie minder te spreken: “Aan de achterkant, nieuwe constructie zonder bijzonder belang, behalve wat een merkwaardige metalen poort 17
betreft met twee cirkelvormige vensteropeningen waarvan de omlijstingen twee stuurwielen voorstellen en de klinken twee boothaken; het hekken heeft een ankervorm.” Gevolg was ook een explosie van het personeelsbestand, dat in 1959 opgelopen was tot 58 eenheden, onderverdeeld in vier grote groepen: directie en administratie; onderwijzend personeel met klastitularissen en lesgevers; opvoedend personeel; nachtpersoneel en ondergeschikt personeel (keuken, onderhoud, kuisploeg, naaisters…). Er werden ook nieuwe initiatieven ontplooid. In een schoolwinkeltje, door de leerlingen zelf beheerd, konden ze zich o.a. allerlei toiletbenodigdheden aanschaffen. Een postbureel reglementeert de briefwisseling van de leerlingen en houdt er toezicht op. Er komt een berichtenkiosk en er wordt poppenspel georganiseerd. De leerlingen en het personeel geven drie keer per jaar een schoolblaadje uit “Het Toplicht” – “Le Fanal”, dat verslag uitbrengt over de gebeurtenissen, het leven en de activiteiten op de school. Er zijn regelmatig filmvoorstellingen, er is een rijk voorziene bibliotheek en leesvergaderingen. De discipline steunt op een systeem van opvoedingskaarten, waarop elke fout of incident wordt aangetekend. Daardoor kunnen genomen beslissingen gerechtvaardigd worden en krijgen de ouders op het einde van elk trimester een klare kijk op het gedrag van hun zoon. Voor ernstige gevallen is er een tuchtraad. Er zijn uiteraard geen lijfstraffen of ontzeggen van voedsel. De kinderen mogen bezoek ontvangen van ouders of familieleden in de spreekzaal op vastgestelde uren. Buiten de officiële verlofdagen mogen de leerlingen één weekend per maand bij hun ouders doorbrengen, naargelang de wensen van deze laatste. De instelling is in feite slechts gesloten tijdens de zomervakantie (juli, augustus), want de leerlingen kunnen op school blijven tijdens het Kerstmis- en Paasverlof, dit omdat hun ouders zich soms op verre afstand bevinden. Speciale aandacht gaat naar de fysieke ontwikkeling en het medisch toezicht. De gezondheid van de schipperskinderen laat veel te wensen over op het ogenblik dat zij hun studies aanvatten. Dit wegens de beperkte woonruimte op de binnenschepen, de weinig gezonde lucht langs de kanalen, stromen en in havens, de problemen om een evenwichtige voeding te verstrekken, enz. Bij hun aankomst op school worden de kinderen daarom aan een grondig en volledig medisch onderzoek onderworpen. Dit met de medewerking en onder de controle van het Medico-Psycho-Sociaal Centrum van de
18
Provincie Brabant. Mits toestemming van de ouders worden de aangewezen verzorgingen toegediend. De fysieke toestand wordt op peil gehouden door turn- en zwemlessen en een sportnamiddag per week. Het zwemmen is van uitzonderlijk belang voor deze jongens die geroepen zijn om op het water te leven. Van het eerste leerjaar af gaan de allerkleinsten eenmaal per week naar het zwembad. Op de wekelijkse sportnamiddag staan voetbal, basketbal, volleybal op het programma. De ploegen van de school hebben al talrijke prijzen weggekaapt op tornooien. Het eigenlijke internaat beantwoordt aan alle eisen van hygiëne en van geestelijk en materieel comfort. De leerlingen nemen vier volledige maaltijden per dag, die zeer gevarieerd zijn en aangepast aan de voedingsregels voor kinderen en adolescenten. De leerlingen staan op om 7h en gaan slapen om 20h30, 21h of 22h naargelang hun leeftijd. Het kostgeld bedraagt (in 1959) 8.000 frank per jaar, internaatkosten (voeding, verwarming, verlichting, wasserij, beddengoed), klasbenodigdheden, studies, ontspanning en sport inbegrepen. Farmaceutische kosten of hospitalisatie zijn ten laste van de ouders. Op sociaal gebied genieten de leerlingen gratis van een hele reeks voordelen ingesteld of gecontroleerd door de Provincie Brabant. “De zaak van het officieel onderwijs op een loyale en integrale wijze te dienen, dat is het objectief van onze school.” Op 1 januari 1954 was Alexandre Vander Sande directeur geworden. Het leerlingenaantal stijgt verder tot 177 in 1963, en op 1 september 1963 komt er een afdeling meisjes met van in het begin 19 leerlingen. Op 1 september 1964 telt de school 183 jongens en 31 meisjes die hun intrek nemen in een speciaal voor hen gehuurd en aangepast gebouw op de hoek van de Wauthierstraat. Uit deze periode dateert ook de reeks van 22 genummerde postkaarten uitgegeven door de school, die wij als illustraties brengen. In 1965 viert de school haar veertigste verjaardag, maar moeten ook de taalwetten toegepast worden waardoor er twee afdelingen ontstaan, een Franstalige onder leiding van directeur Alexandre Vander Sande en een Nederlandstalige geleid door juffrouw Van Bellingen. Het aantal leerlingen blijft stijgen, door de faam van de beroepsafdeling met leerkrachten als Jean De Greef, Alfons Geeroms, Pierre De Smedt, Gaston Pere en kapitein Fernand Van Messem.
19
Schooljaar 1966-1967 1967-1968 1968-1969 1969-1970 1970-1971 1971-1972 1972-1973 1973-1974 1974-1975
Nederl. Afdeling 185 183 175 186 196 159 147 148 141
Franse afdeling 46 52 51 59 66 59 66 66 64
Totaal 231 235 226 245 262 218 213 214 205
Na de brand van de Innovation verstrengen de verzekeringsmaatschappijen echter de voorwaarden voor internaten en wordt een contingent internen van maximum 210 opgelegd. Voor het schooljaar 1971-1972 worden geen nieuwe leerlingen meer toegelaten. Men ziet de weerslag in de bovenstaande tabel. Van deze periode dateren ook de eerste signalen over een mogelijke sluiting. De Provincie heeft aan de Staat voorgesteld de school over te nemen, maar deze heeft geweigerd. Er is sprake van dat de terreinen zouden onteigend worden voor de uitbreiding van de haveninstallaties, en er wordt naar een andere inplanting uitgekeken, zoals te Anderlecht nabij het COOVI. Daar kwam niets van terecht. In 1977 gaat directeur Alexandre Vander Sande na een lange staat van dienst met pensioen en wordt opgevolgd door Jean De Greef.
4. EEN AVONTUUR APART : HET SCHOOLSCHIP “LIBERTAS” Van bij de oprichting van de beroepsafdeling in 1951 overwoog de Provincie Brabant de aankoop van een schoolschip. In juni 1953 was het zover en beschikte de school over een binnenschip van 300 ton van het model “spits”, dat op kosten van de Provincie was omgebouwd. Het kreeg de naam “Libertas”, mat 38 meter op 5, en bevatte een slaapzaal met 20 bedden, een eetzaal, een keuken, sanitaire installaties, twee cursuslokalen en een radarstuuruitrusting. Het was uitgerust met een dieselmotor van 60 PK, later vervangen door een van 240PK, had een diepgang van 2,50 meter en een maximum toegelaten snelheid van 9 km per uur.
20
Volgens een welbepaald programma ondernamen de leerlingen verplaatsingen met het schip ten belope van ongeveer 6 dagen per maand. Er was zoals we zagen een heuse kapitein, Fernand Van Messem, uitgedost in een keurig uniform. In de reeks postkaarten uit 1962 zijn er verschillende van de “Libertas”, ook van de binneninrichting. Er zijn er ook nog een paar buiten de reeks die wij hier brengen. De Administratieve Commissie vergaderde soms aan boord van het schip, dat in het Vergotedok aangemeerd lag, en ondernam er ook tochtjes mee zoals naar het hellend vlak van Ronquières. Om even vooruit te lopen: in 1982 werd de “Libertas” verkocht aan de Provincie Luik, die in haar “Institut provincial d’enseignement secondaire” te Hoei met een beroepsafdeling voor binnenschippers was gestart. Het schip is nog steeds in gebruik en ligt gemeerd aan de Quai de Compiègne op de Maas in Hoei.
Schoolschip “Libertas”
5. EEN BESCHRIJVING DOOR ANTOINE DEMOL IN 1962 Het artikel in Brabant Toerisme 1962 nummer 2, waaraan we reeds informatie over Jean Dubrucq ontleenden, handelt in de eerste plaats over de school. Het draagt als titel: SCHIPPERSKINDEREN HEBBEN HUN ONDERWIJSINSTELLING TE LAKEN JONGENS BESTUREN EEN SCHOOLSCHIP OP DE VAART
21
“Dertig jongens van de provinciale school voor binnenscheepvaart van de Claessensstraat te Laken hebben samen met dertig meisjes van de provinciale normaalschool van Geldenaken te Montmin bij Annecy in de Franse Alpen verbleven, waar zij samen met evenveel kleine Fransen gedurende enkele weken een “sneeuwklas” hebben gevolgd. Dit gebeurde op uitnodiging van de Franse overheid in het bestek van de verzustering van Brabant met het Seinedepartement. Deze jongens en meisjes hebben bij hun Franse makkertjes de lof gezongen van hun onderscheiden scholen. Zij waren er fier op en voelden zich terecht de waardige vertegenwoordigers van ons provinciaal onderwijs. Wij willen hier op onze beurt onze lezers even de provinciale schippersschool voorstellen. De School voor de Schipperskinderen werd gebouwd dank zij een belangrijke schenking van de h. Jean Dubrucq, animator van BrusselZeehaven. Aldaar werden in 1925 de zonen van binnenschippers opgenomen in een tehuis, terwijl zij de onderwijsinstellingen der onmiddellijke omgeving bezochten. In 1950 bekwam de h. E. Spaelant, bestendig afgevaardigde en voorzitter van de bestuurscommissie, van het provinciebestuur dat in het tehuis zelf een pedagogisch verantwoord onderwijs zou verschaft worden. Er kwam een lagere school en een beroepsafdeling. Sedert juni 1953 bezit de onderwijsinstelling een eigen schoolschip “Libertas”, waarmee de leerlingen van de beroepsafdeling gedurende zes dagen per maand praktische oefeningen uitvoeren op de vaart van Willebroek, in het dok van de Interbrabant tussen Humbeek en Vilvoorde. Aldaar worden slechts kolen gelost voor de elektriciteitscentrale op bepaalde tijdstippen, zodat de schippersleerlingen daar vrije teugel hebben bij het hanteren van de “Libertas”, die een dieselmotor van 60 PK heeft een 33 m lang bij 5,05 m breed is. Het schip werd omgebouwd op kosten van de provincie en telt 20 bedden, een slaapzaal, een keuken, sanitaire installaties, twee leeszalen. De schoolgebouwen werden wegens de bevolkingsaangroei een eerste maal vergroot in 1954 en een tweede maal in 1958-1959. Het onderwijs, gesteund op de leerplannen van de Staat en de stad Brussel, wordt aangevuld door opvoedkundige bedrijvigheden, zoals het schoolwinkeltje door de leerlingen zelf beheerd, een postbureel dat de briefwisseling der leerlingen reglementeert, een berichtenkiosk, een poppenspel, cinemavertoningen. Verder wordt driemaal per jaar het schoolblad “Het Toplicht” uitgegeven. Bijzondere aandacht wordt verder geschonken aan de lichamelijke ontwikkeling en het geneeskundig toezicht. Natuurlijk gaat iedereen – van de kleinsten af – eenmaal per week naar het zwembad. Het zwemmen heeft trouwens een uitzonderlijk belang voor deze leerlingen die geroepen zijn om op het water te leven. De nieuwe plannen van bestuurder Vander Sande omvatten de uitbreiding van de beroepsafdeling, waar ook kinderen van niet-schippers worden 22
opgenomen, en het brevet van schippersleerjongen kunnen bekomen wegens de grote vraag naar geschoold personeel in het scheepvaartbedrijf. Tevens zullen in de toekomst meisjes in de onderwijsinstelling opgenomen worden. Sedert 1960 werd de leerplicht voor schipperskinderen, die vroeger slechts op 10 jaar aanving, vervroegd tot 8 jaar.”
6. DE AFSCHAFFING VAN HET BEROEPSONDERWIJS EN PROBLEMEN MET DE INFRASTRUCTUUR Zoals we zagen werd vanaf 1951 geleidelijk in de school zelf een volledig lager onderwijs uitgebouwd, gespreid over 4 graden van telkens twee leerjaren. In de vierde graad kregen de leerlingen gedurende twee jaar een soort beroepsonderwijs afgestemd op het beroep van binnenschipper. Verschillende voorstellen werden in de loop der jaren geformuleerd om deze vierde graad uit te bouwen tot een volwaardige beroepsschool, naar het voorbeeld van wat in bijna alle andere inrichtingen gebeurde. Men zou dan ook een officieel diploma kunnen uitreiken, wat nu niet mogelijk was. Die voorstellen konden nooit door de provinciale overheid goedgekeurd worden, hoofdzakelijk wegens gebrek aan plaatsruimte; onvoldoende schoolbevolking waardoor de kansen op subsidiëring zeer gering zoniet onbestaande waren; gebrek aan officiële refertes voor structuur en studieprogramma, wat erkenning en subsidiëring extra bemoeilijkt zou hebben. In het kader van de rationalisering van het lager onderwijs werd bij de wet van 14 juli 1975 de vierde graad progressief afgeschaft met ingang van 1 september 1975. Hevig protest vanwege schipperskringen en provincie waarbij gewezen werd op de bijzondere toestand van de inrichting konden niet baten. De directies van beide afdelingen verweerden zich als leeuwen, maar moesten bakzeil halen, om in de scheepsterminologie te blijven. De laatste leerlingen verlieten de tweede klas van de vierde graad op 30 juni 1976. Sindsdien is de instelling een gewone lagere school voor kinderen van 6 tot 12 jaar, maar enkel toegankelijk voor kinderen van varende schippers, en waaraan een internaat is gehecht waar ook leerlingen tot 14 jaar die secundair onderwijs in andere scholen uit de omgeving volgen kunnen verblijven. Men ziet duidelijk de gevolgen voor de schoolbevolking. Schooljaar 1974-1975 1975-1976 1976-1977
Nederl. Afdeling 141 131 115
Franse afdeling 64 63 54
23
Totaal 205 194 170
Die maatregelen waren uiteraard aanleiding om zich te bezinnen over de toekomst van de school. Toch besliste de Provincieraad op 6 mei 1975 ze in stand te houden. Maar weldra doken problemen van een andere aard op. Muren begonnen te scheuren en over te hellen. Architect Rimanque voerde een grondige inspectie uit en kwam in zijn verslag van 13 mei 1977 tot de conclusie dat de toestand zorgwekkend was. De ondergrond is er al moerassig en dat is verergerd door de aanleg van een collector in de Claessensstraat en de bouw van grote parkings voor de T.I.R. waardoor het regenwater naar de omgeving van de school wegspoelt. De oude gebouwen zijn gebouwd op brede funderingsmuren en zakken geleidelijk weg, terwijl de nieuwe gebouwen op heipalen gefundeerd zijn en niet wegzakken. Daardoor ontstaan barsten en scheuren waar oude en nieuwe gebouwen aan elkaar hangen. Een aantal lokalen en onderdelen van gebouwen moeten wegens acuut gevaar onmiddellijk afgesloten worden. De kostprijs van de werken noodzakelijk om de stabiliteit terug te verzekeren wordt begroot op 15.794.700 frank. Bovendien lagen de werkingskosten zeer hoog, vooral omdat het internaat ook tijdens de weekends en de Kerstmis- en Paasvakantie moest opengehouden worden. In 1977 waren er niet minder dan 65 personeelsleden voor 170 internen… En toch besliste de Provincie op 6 oktober 1977 opnieuw om de school in stand te houden en de nodige werken te laten uitvoeren. In 1976 waren er al voor een 5.000.000 frank kosten gemaakt. In 1983 moest de stookinstallatie volledig vervangen worden, prijs 12.275.000 frank, moesten de daken hersteld worden, prijs 3.150.000 frank en de elektriciteit vernieuwd, prijs 1.150.000 frank, alles samen 17.300.000 frank. Na grondige studie en een lange aanbestedingsprocedure konden in 1984 eindelijk de stabiliteitswerken uitgevoerd worden, die nog eens een 13.000.000 frank kostten, en konden de gedeelten van de gebouwen die in 1977 ontruimd waren opnieuw in gebruik genomen worden. Waarom getroostte de Provincie zich zulke zware financiële inspanningen, waarvoor zij zelf leningen moest aangaan? Een argument dat zeker meespeelde was het vooruitzicht dat op 31 december 1986, wanneer de N.V. Zeekanaal zou vereffend worden, de schenkingen door de Stad Brussel aan de Provincie Brabant uit 1919 en 1924 zouden hun uitwerking krijgen en de Provincie volledige eigenaar zou worden van terreinen en gebouwen. Maar voorwaarde voor de schenkingen door de Stad Brussel was wel dat de School voor Schipperskinderen moest behouden blijven. De Provincie zag zich aldus voor een dilemma gesteld: de school in stand houden en er grote investeringen doen, om einde 1986 een belangrijk 24
patrimonium te verwerven, ofwel die kans laten varen. Blijkbaar durfde men de verantwoordelijkheid voor dat laatste niet te nemen. Het zou een serieuze misrekening blijken. Want door een statutenwijziging werd de bestaansduur van de N.V. Zeekanaal en Haveninrichtingen van Brussel met ingang van 1 januari 1987 voor onbeperkte tijd verlengd. Het kwam daardoor niet tot een vereffening en er werden geen eigendommen overgedragen aan de Stad Brussel. Maar de erfpacht van de Provincie verviel wel op 31 december 1986. Bijgevolg is de oeroude wet op de erfpacht van 10 januari 1824 van kracht: de erfpachter mag op zijn kosten de gebouwen wegnemen mits de schade te vergoeden die daardoor aan de grond kan veroorzaakt worden, maar hij kan niet eisen dat de eigenaar van de grond de waarde zou betalen van de gebouwen die er opgericht zijn. Op 1 januari 1987 is het onroerend goed in kwestie aldus in volledige eigendom overgegaan naar het patrimonium van de N.V. Zeekanaal.
7. NAAR HET EINDE. MISLUKTE POGINGEN OM DE SCHOOL OVER TE LATEN De Provincie Brabant bleef met een ferme kater achter. Niet alleen was ze de eigendomsrechten op de school misgelopen, maar ze had leningen uitstaan voor investeringen in de school voor ongeveer 80.000.000 frank, met een jaarlijkse last voor aflossingen en intresten van 11.191.290 frank die nog tot 2008 zou lopen (we hebben niet onderzocht hoe dit later met de afschaffing van de Provincie Brabant geregeld is). Bovendien waren de exploitatiekosten erg hoog, vooral omdat het internaat behoudens de zomervakantie, het ganse jaar operationeel moest zijn, de weekends inbegrepen. Voor het jaar 1988 werden de werkingskosten begroot op 43.060.000 frank (de wedden van de personeelsleden van de Nederlandstalige school die rechtstreeks door het Ministerie van Onderwijs worden betaald niet inbegrepen). We hebben reeds vermeld dat reeds in 1971 een eerste poging werd gedaan om de school door de Staat te laten overnemen, zonder resultaat. Er werden ook pogingen ondernomen om de andere provincies te laten delen in de kosten, omdat de meeste leerlingen steeds uit andere provincies is gekomen (voor zover de domiciliëring van een varende schipper enige betekenis heeft). Ook dat liep op niets uit. Die herkomst van de kinderen werd gaandeweg wel een steeds luider klinkend argument om in vraag te stellen of de Provincie Brabant de school wel in stand moest houden. Zo werd voor het laatste schooljaar van 1988-1989 aangevoerd dat van de 100 leerlingen er geen enkele van Brabant was, maar wel 22 van vreemde nationaliteit. 25
Bovendien zat de schoolbevolking in een dalende spiraal, die geweten werd aan de algemene denataliteit, de afname van het aantal schippersgezinnen, en de negatieve publiciteit door een sinds jaren rondgaand gerucht over een mogelijke sluiting wegens onteigening voor de uitbreiding van de haveninstallaties (waar uiteindelijk niets zou van komen). Er was ook sprake van een zeker overaanbod aan scholen voor schipperskinderen. Er werden opgesomd, langs Nederlandstalige kant: een Rijkstehuis voor schipperskinderen in Antwerpen; een Sint-Nicolaasheem van het vrij onderwijs, eveneens in Antwerpen; een Tehuis voor schipperskinderen van het vrij onderwijs in Brugge (dat echter op 1 september 1989 ging sluiten); een Rijkstehuis voor schipperskinderen in Eisden; een Rijkstehuis voor schipperskinderen in Evergem; een Hoger rijksinstituut voor technisch onderwijs in Deurne. Soms waren dat gewone scholen, maar sommigen hadden ook een afdeling secundair onderwijs “Rijn- en binnenvaart”. Aan Franstalige kant waren er het Lycée de l’Etat in Antoing en een Home van de Staat in Tihange. Net zoals in Laken gingen de internen van die instellingen soms naar andere onderwijsinstellingen in de nabijheid. In elk geval, de schoolbevolking kende een dalende trend zoals uit deze tabel blijkt: Schoolja ar 19831984 19841985 19851986 19861987 19871988 19881989
School NL 48
Home NL 34
Totaal NL 82
School Fr 53
Home Fr 8
Totaal Fr 61
Totaal
37
43
80
52
14
66
146
44
45
89
54
17
71
160
41
43
84
48
16
64
148
37
39
76
43
16
59
135
32
28
60
31
9
40
100
143
Opvallend daarbij zijn de vrij grote aantallen Nederlandstalige leerlingen die in het pensionaat verbleven maar naar school gingen in vermoedelijk de vrije katholieke scholen uit de omgeving. Hoe dan ook, het was duidelijk dat de Provincie Brabant af wou van de School voor Schipperskinderen. Op 25 februari 1988 besliste de Bestendige Deputatie besprekingen aan te vatten met de Staat voor een 26
overname van de school. Vanaf 14 september 1988 werden onderhandelingen gevoerd door gedeputeerde F. Wouters voor de Provincie met afgevaardigden van de beide ministers van onderwijs. Tijdens de vergadering van 16 november 1988 werd door de afgevaardigden van het Franstalige ministerie van onderwijs meegedeeld dat er bij hen geen interesse bestond en ze namen sindsdien ook niet meer deel aan de besprekingen. De “Amicale Jean Dubrucq” van ouders van leerlingen uit de Franstalige afdeling onderhielden nog wel contacten, maar op 9 mei 1989 schreef minister Jean-Pierre Grafé dat de Communauté française de school niet wou overnemen, gelet op de opvangmogelijkheden in de home van Tihange. De besprekingen met het Nederlandstalig Ministerie van Onderwijs werden wel voortgezet. Op 20 december 1988 was er al een ontwerptekst van protocolakkoord opgesteld voor de overname op 1 september 1989, die door de Bestendige Deputatie goedgekeurd werd op 22 december 1988. Op 12 januari 1989 werd het protocol ondertekend namens de Staat, Ministerie van Onderwijs, door minister Willy Claes en staatssecretaris Pierre Chevalier, namens de Provincie door gouverneur I. Roggen en provinciegriffier J. Vandeputte, namens de NV Zeekanaal door J. Gaillard, ondervoorzitter van de raad van bestuur en J. Renard, directeur-generaal. Inmiddels was bij decreet van de Vlaamse Gemeenschap echter de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs (afgekort ARGO) in het leven geroepen en op 1 februari 1989 werd van rijkswege gemeld dat er opnieuw besprekingen moesten aangevat worden zodra de ARGO operationeel zou zijn. Een eerste vergadering kon uiteindelijk belegd worden op 19 april 1989, en al dadelijk bleek dat de afgevaardigden van ARGO de besprekingen opnieuw van vooraf wensten aan te vangen en zich niet gebonden achtten door het protocol dat getekend was. Uit verschillende werkvergaderingen werd een consensus bereikt over de diverse aspecten van de overname. Het kwam dan ook als een verrassing dat de centrale raad van ARGO op 22 juni 1989 besliste de school niet over te nemen. Er restte de Provincie niets anders dan de beide scholen te sluiten met ingang van 1 september 1989. Er werd daartoe een omstandig voorstel NR. 128/1 (13 blz.) opgesteld, dat door de 3e sectie van de Provincieraad werd goedgekeurd bij unanimiteit min één onthouding. Het werd voorgelegd aan de Provincieraad van Brabant op 27 juni 1989 en die keurde het goed met 54 stemmen voor en 9 onthoudingen. Daarmee viel het doek over de scholen als Provinciale instellingen.
27
8. EPILOOG : EEN INTERNATIONAAL STUDENTENHUIS VAN DE VUB Maar snel zou er interesse komen uit onverwachte hoek: de Vrije Universiteit Brussel (voortaan VUB) zat blijkbaar met een probleem van huisvesting van buitenlandse studenten, vooral uit ontwikkelingslanden. Ze meenden met de overname van de Schippersschool, compleet met inboedel, een goede zaak te doen. Een concessieovereenkomst met de N.V. Zeekanaal werd afgesloten voor een periode van 12 jaar, met aanvang op 1 oktober 1989 en einde 30 september 2001. Het concessierecht werd vastgesteld op 77 Fr. per m2, voor een terrein van 5.403 m2 op jaarbasis 416.031 Fr. Van de Provincie Brabant werd in twee keer de volledige inboedel overgenomen, inbegrepen zaken waar de VUB niets mee kon aanvangen, zoals de schoolbanken en het didactisch materiaal, maar er werd geoordeeld dat het nog meer werk zou kosten tot een opsplitsing over te gaan. De VUB betaalde er 2.390.000 frank voor op 16 januari 1990 en nog eens 900.000 frank op 20 november 1990. Er waren onder meer nog 209 bedden aanwezig, maar slechts 159 matrassen meer. Reeds een jaar later, op 16.10.1990, wordt op de Raad van Beheer van de VUB gewag gemaakt van grote moeilijkheden met de uitbating. De infrastructuur is er eigenlijk niet op voorzien, en het aantal buitenlandse studenten dat er gehuisvest wordt stijgt exponentieel. Een maand later, na een bezoek van de voorzitter aan het “Internationaal Tehuis”, wordt de ernst van de toestand gerelativeerd maar worden er wel investeringen in het vooruitzicht gesteld. Om dat te rechtvaardigen wordt de concessieovereenkomst verlengd met 12 jaar, tot 30 september 2013. Het jaarverslag over 1990 van het “Internationaal Studentenhuis” geeft echter een zicht op de problemen. Er waren dat jaar 55 bewoners uit Afrika (39 studenten en 16 familieleden – 9 vrouwen en 7 kinderen); 53 uit Azië (50 studenten en 3 familieleden); 3 uit Latijns Amerika, 1 uit Europa (Griekenland). Qua huisvesting zijn er vijf grote slaapzalen (één voor vrouwen) voor gemiddeld 7 alleenstaande studenten, die voor hun privacy moeten zorgen door hun slaaphoek af te bakenen met kasten. Voor koppels zijn er individuele kamers, als er kinderen zijn zijn die groter. Er zijn drie gezamenlijke wasplaatsen met 12 douches en 20 lavabo’s. Eén is voorbehouden voor vrouwen. Er is geen restaurant, maar in de keuken kunnen de studenten zelf een maaltijd bereiden, die ze moeten gebruiken in een eetzaal. De Sociale Dienst van de VUB beschikt eigenlijk niet over het nodige personeel voor de opvang en omkadering van de buitenlandse studenten. Experimenten met gewetensbezwaarden waren geen succes.
28
Op de Sociale Raad Studenten van 7.11.1991 wordt geklaagd dat deze “moet blijven depanneren voor het huisvesten van studenten welke van her en der door professoren naar België worden gehaald”. Er wordt voor het eerst geopperd het project Schippersschool af te bouwen en alles naar de campus Oefenplein over te brengen. Toch wordt in 1993 nog overgegaan tot het ombouwen van de slaapzalen tot één- en tweepersoonskamers. Het is boter aan de galg, want de Sociale Raad Studenten beslist op 17 mei 1995 het Internationaal Studentenhuis te sluiten op 31 december 1995. Er volgt nog een lastige onderhandeling met de N.V. Zeekanaal over de vroegtijdige beëindiging van de concessie. Die werd dan nog vertraagd door plotse interesse van de “Erasmushogeschool Brussel”, die in december 1996 tenslotte afhaakte. Uiteindelijk werd de concessie stopgezet op 15 december 1997 en moest de VUB 5.306.997 Fr aan de Haven van Brussel betalen, wat als een succes beschouwd werd want de aanvankelijke claim bedroeg meer dan 10 miljoen. En daarmee viel uiteindelijk het doek…
9. ENKELE GETUIGENISSEN VERZAMELD DOOR JEAN PIERRE VAN HAUTEGEM Om de sfeer uit de glorietijd van de school proberen op te roepen en een beeld te krijgen van het reilen en zeilen binnen de sterk verbonden schoolgemeenschap, zochten wij een paar mensen op die er ofwel school liepen ofwel nauw betrokken waren bij de opvoeding en het onderricht van de schipperskinderen. De volgorde werd bepaald door de data van de interviews en niet door de graad van belangrijkheid. Cyrille HELLEBOSCH en Daniel CHAMBILANT Antwerpen 26 september 2006 Aan de kade 198 van de Antwerpse haven worden we opgewacht door Cyrille Hellebosch op zijn schip Corbita. Hij maakt me duidelijk dat de naam herinnert aan een soort schip dat vanuit Italië stenen vervoerde voor de bouw van piramiden. Hij stamt uit een schippersfamilie die al verscheidene generaties aan dek hun boterham verdienen. Hijzelf vaart sinds 1958, in het begin weliswaar onder de hoede van zijn vader, maar sinds zijn huwelijk met Augusta Vleminckx onder eigen vlag. De traditie wordt in ere gehouden, want hun dochter Manuella zet nu al de stiel voor eigen rekening verder.
29
Beide heren, respectievelijk 62 en 59 jaar oud, liepen school in Jean Dubrucq, weliswaar niet helemaal in dezelfde periode en ook niet in dezelfde taalrol. De familienaam van de tweede verwijst overigens naar zijn Franse afstamming. Beiden zijn het erover eens dat de school zeker veel bijgedragen heeft tot het beroep van schipper dat ze beiden sinds geruime tijd
Cyrille Hellebosch
doen of deden. Niet zozeer voor de vaarkunst die hen van kindsaf aan met de paplepel ingelepeld werd, maar vooral voor de technische kant van de zaak, zoals de vakken scheepsbouw en bevrachting. Het antwoord waarom zij in Laken aanbeland zijn is vrij eenvoudig en quasi gelijklopend. In 1950 waren er veel minder auto’s dan nu en keken schipperouders uit naar een centraal gelegen en goed bereikbare school. Een school aan het kanaal in Laken kwam hieraan tegemoet. Bovendien had de school een zeer goede reputatie in schipperskringen, niet alleen qua onderwijs, maar ook qua logement, voeding en naschoolse activiteiten. De vader van Cyrille Hellebosch had er zelf school gelopen en was een bevoorrechte getuige die tot de eersten moet behoord hebben. Beide schipperskinderen vonden dat ze eigenlijk op hotel verbleven, een schitterend verblijf maar bovenal uitzonderlijk lekker en verzorgd eten, de sporten vrijetijdsinfrastructuur niet te na gesproken. Tweetalige weekmenu’s
30
van toen moeten ons de variatie en de kwaliteit van het eten bewijzen dat onder het toeziend oog van mevrouw Engels klaargemaakt werd. Wandelingen naar het park van Laken, meer bepaald naar de “Kattenbergen”, roepen nog schitterende herinneringen op. Buiten didactische werkzaamheden zoals bladeren zoeken en kastanjes rapen, konden ze zich totaal uitleven in dit ongerept stukje natuur. Cyrille heeft de verbouwingen en uitbreidingen aan de school in levende lijve meegemaakt. Ook de bezoeken aan expo 58, de komst van het schoolschip en de inhuldiging van de Budabrug met bewust schip, roepen tal van herinneringen op, om dan nog maar te zwijgen over de vlag van de school. Het was een hele eer om de vlag te mogen dragen. Deze werd systematisch bovengehaald bij feesten en optochten, maar ook bij begrafenissen. We hebben niet kunnen achterhalen wat er mee gebeurd is. Daniel Chambilant die er school liep tussen 1955 en 1961 geeft ons een idee hoe er een gewone dag op school uitzag. In “HetToplicht” 42 van juni 1975 vinden we er de bevestiging van. Om kwart voor zes schiet de keuken in gang en wordt er koffie gezet. De dames van de keukendienst beginnen om vijf na zes met het ontbijt te bereiden. De kinderen worden gewekt door de opvoeders en staan op om 7 uur. Er komt leven in de brouwerij. Van 7u15 tot 7u30 worden tanden geborsteld, handen gewassen, haar gekamd, behoorlijk aangekleed, bedjes na verluchting opgemaakt. Tussen half acht en acht uur start het ontbijt, eerst de groten, nadien de kleintjes. Om vijf voor half negen wordt er verzameld. De groten brengen de groet aan de vlag en de kleintjes wachten binnen in de rij naar hun juf of hun meester. Om half negen is iedereen in de klas. Van 10 tot 10u15 is er speeltijd en bestaat de mogelijkheid om een flesje melk te drinken. Van 12 tot 13u30 wordt er gegeten en is er speeltijd. Tussen 15u15 en 15u30 is er de namiddagspeeltijd. Om 16u30 is de schooltijd afgelopen. Om 17u30 wordt er gegeten en om 18u begint de studie. Rond 21 uur wordt het stilaan bedtijd en volgt er weer een wasbeurt. Om 21u30 ligt iedereen in bed en een half uurtje later worden alle lichten gedoofd. Daniel Chambilant vertelt ons ook dat er in zijn tijd niet mocht gevoetbald worden op de speelplaats vanwege mogelijke glasbreuk, maar dit werd meer dan gecompenseerd door de vele uren sport buiten de school. De lijfstraffen uit die tijd, op de knieën en met de armen in de lucht, moeten nu zowat overal uit den boze zijn. Waar heb ik dat nog gezien en gehoord? Onze beide gastheren zijn ook samen met Renaat De Backer en Gustaaf Geffens de stuwende krachten achter de acties met en voor de oud-leerlingen van de school. Zo zijn ze op 11 november 2006 reeds aan hun zesde tweejaarlijkse reünie toe.
31
De echtgenoten André WANTEN-Suzanne FISENNE Brussel (Laken) 2 oktober 2006
André Wanten en Suzanne Fisenne voor de poort van de school
32
In die periode waren er vier opvoeders in dienst, waarvan er steeds twee aanwezig waren. Er waren twee shiften, een dagshift tussen 8u30 en 18 uur en een nachtshift tussen 17uur en 8u30, week in, week uit. Hun nachttaak begon na schooltijd. Na bedtijd rond 20 uur had er eentje rust terwijl de andere de bewaking deed. Tijdens de nacht hielpen zij vooral de bedplassers en stonden de zieken bij. De dagshift bestond uit opvoedkundige taken, maar ook uit zieke kinderen vergezellen naar de dokter en met hen gaan wandelen en spelen op vrije dagen en uren. De bekendste wandelingen liepen naar de Kattenbergen in het park van Laken, het plantsoen aan de Prins Leopoldsquare en het speelpleintje dat zich bevond op de voormalige site van het Monument van de Arbeid, rechtover Sibelgas. Ze vergezelden op zaterdag of zondag ook ouders met hun kinderen naar een van de 4 Lakense bioscopen, Wagram, Astrid, Rio en Christine. Ook de zondagse mis naar de kerk van Laken stond voor sommigen op het programma. Het dagelijks verslag dat iedere morgen door de opvoeders aan directeur Gontier diende voorgelegd en besproken is zeker niet uit het geheugen gewist. Op 30 augustus 1967 stopte ze met deze job om zich over haar kroost te ontfermen. Nadien sprong ze nog enkele malen in als opvoedster ter vervanging van ziek personeel. Ze herinnert zich ook nog dat zij een hele tijd met Louis Tobback, Minister van Staat en burgemeester van Leuven, vanuit Leuven met de trein naar Laken kwam. Zijn ouders en hij woonden in dezelfde straat als haar ouders en zijzelf en hij werkte het schooljaar 57/58 als opvoeder in de schippersschool alvorens zijn studies Romaanse talen aan de VUB aan te vatten. We vernamen uit een andere betrouwbare bron dat Louis Tobback tijdens een basketbalpartijtje met de leerlingen van de school op de terreinen aan de oude gasfabriek, een deel van zijn gebit verloor bij een ongelukkige val. Dezelfde bron meldt dat hij hierdoor slechte herinneringen aan de school overhield en zelfs een uitnodiging voor de tweejaarlijkse reünie van oud-leerlingen met een smoesje afwimpelde. André Wanten werkte van oktober 1957 tot de sluiting achtereenvolgens als opvoeder, rekenplichtige en beheerder-econoom in de Jean Dubrucqschool. Bij aanvang woonde hij in Tienen maar huurde al vlug een kamer in Schaarbeek omdat het vigerende arbeidsreglement voorzag dat werknemers binnen de 5 km van het werk dienden te wonen. Nadien stelde hij vast dat hij zowat de enige was die het reglement naar de letter respecteerde. Hij heeft de periode meegemaakt waarin de school uit zijn voegen barstte door het toegenomen aantal leerlingen. De opvoeders dienden alsmaar meer uren te kloppen, waarop de directie overging tot de aanstelling van nachtwaaksters en de opvoeders een gekapt uurrooster voorschotelde van 7 tot 8u30 en van 16 tot 21 uur. Hij besliste dan ook om zich samen met
33
zijn gezin definitief in de nabije buurt van de school in Laken te komen vestigen. Wanneer er honderden, zoniet duizenden foto’s bestaan over de leerlingen, het personeel, de schoolgebouwen, ... dan is André Wanten er zeker de maker van, zoniet de bezieler. Het aanbod is overweldigend. Indien er tal van foto’s in het schoolblad Het Toplicht-Le Fanal opgenomen werden, dan is dat zeker zijn verdienste. Het is dan ook niet te verwonderen dat hij de fotoclub als naschoolse activiteit beheerde. De school bezat zelfs een labo om zwart-wit foto’s te ontwikkelen. Hij verzorgde ook de filmvertoningen op school, meestal in het weekend. De gedraaide films werden gehuurd bij een filmmaatschappij in de Koningsstraat. Als opvoeder had hij ook veel aandacht voor sportactiviteiten. Omdat zij buiten vlogen op de voetbalvelden van de Stad Brussel (SCAP), gelegen op de terreinen van de oude gasfabriek, gingen ze voetballen en basketten op de sportterreinen in Ukkel-Calevoet. Zwemmen daarentegen gebeurde eerst in het art-nouveau zwembad van Sint-Joost-ten-Node, nadien in het zwembad in de provincieschool van Anderlecht (CooviCeria). Het voortdurende nijpend tekort aan lokalen in de topjaren had als gevolg dat ook na schooltijd de kinderen in de klaslokalen bleven, zelfs in het weekeinde. Een gunstig neveneffect was dan weer dat de tweetalige groepen er voor zorgden dat de Franstaligen zeer vlug Nederlands leerden in tegenstelling tot nu. Hun aantal was immers slechts 30% van de schoolbevolking. De school had nogal wat naschoolse hobbyclubs. Van de dansclub, de keramiekclub en de postzegelclub vonden we op een paar foto’s na niet veel terug. Buiten de taak van opvoeder of beheerder, stak André Wanten ook een handje toe waar nodig. Zo is hij de ontwerper en uitvoerder van de kappershoek. Hij droeg ook de verantwoordelijkheid over het bijgebouw van de schippersschool, gelegen op de hoek van de Van Gulick- en de De Wautierstraat. Dit gebouw werd oorspronkelijk gebruikt als slaapgelegenheid voor de meisjes, nadien voor de oudere jongens nadat enerzijds de meisjes blijkbaar meermaals door buurtjongens lastig gevallen werden en anderzijds de buurt een beetje te guur werd. Zijn ontbrekende twee dienstjaren presteerde hij als beheerder in de provinciale school in Tienen.
34
Fons GEEROMS Sint-Pieters-Leeuw (Ruisbroek) 18 oktober 2006 Wie beter dan hij kan ons een deel van de geschiedenis en de verbeten strijd tegen de sluiting, zeg maar doodstrijd, van de provinciale school
Fons Geeroms
Jean Dubrucq in zijn werkelijke context schetsen. Hij was er immers directeur van de Nederlandstalige afdeling tussen 1 september 1982 en de sluiting op 30 juni 1989. Fons Geeroms begon in 1955 op de school als leraar van de derde graad van het lager onderwijs. In vijf jaar tijd zag hij er het aantal leerlingen aangroeien van 13 naar 37. In 1960 wordt hij samen met Jean De Greef, de latere directeur van de Franstalige afdeling, een van de stuwende krachten van de pas opgerichte beroepsafdeling. Hij neemt de algemene vakken voor zijn rekening in de eerste en enige beroepsafdeling in Belgische schippersscholen en dit gespreid over drie jaar. Na de afschaffing van het beroepsonderwijs wordt hij vanaf schooljaar 76/77 klastitularis van het zesde leerjaar en lid van het begeleidingsteam (bestaande uit leerkrachten van 4 scholen) van het Vernieuwd Lager Onderwijs. Onderwijs is steeds zijn leven geweest, maar hij is zwaar ontgoocheld en toch ook wel verbitterd door de sluiting. Hij zag zijn levenswerk smelten als sneeuw voor de zon en dit twee jaar voor hij op rust zou gaan. Ver35
schillende elementen en parameters spelen mee in de aftakeling van de voormalige schippersschool. De eerste slag die werd toegebracht was de stopzetting van de beroepsafdeling door de provincieraad.. De school kon geen officieel erkend diploma afleveren, terwijl de concurrentie uit Antwerpen dat wel kon. Het feit dat op zeker ogenblik geen enkele ouder nog gedomicilieerd was in de provincie Brabant en dat er veel meer Nederlandstalige leerlingen dan Franstalige waren, gelinkt aan de gigantisch dure stabiliteitswerken nodig om de gebouwen schoolwaardig en veilig te houden deden de das om. Anderzijds verdween met de beroepsafdeling ook het schoolschip Libertas en liep het aantal binnenschepen in die periode drastisch terug. Bovenop kwam er hoe langer hoe meer concurrentie van de scholen uit Antwerpen en Gent die wel erkende diploma’s afleverden. Eigenaardig is wel dat niettegenstaande Jean Dubrucq niet erkend was als officiële beroepsschool de bekwaamheid van hun leerlingen nooit in vraag werd gesteld, meer nog, de oud-leerlingen waren matroos op het Antwerps schoolschip bij het afleggen van de examens, begrijpe wie kan! Het vooruitzicht van de sluiting en de onduidelijkheid over het tijdstip deden vele ouders beslissen om naar andere scholen uit te kijken. Zij vreesden immers ook dat bij een sluiting geen plaats meer zou zijn voor hun kinderen in het internaat van de nieuwe school. Omdat Fons Geeroms ook een vast lid was van de Libertas-bemanning beschikt hij hieromtrent ook over een onuitputtelijke verhalenbundel. Buiten hemzelf die de algemene vakken onderwees, was er uiteraard wijlen kapitein Van Messem voor de praktijklessen, de eerder vermelde Jean De Greef die de zuivere scheepvaartvakken onderwees en een opvoeder met een beurtrol. Nu en dan was er ook wel een lerares aanwezig die instond voor de lessen in verband met voeding en huishoudkunde. De oefeningen in België gebeurden in het dok van Vilvoorde, in de omgeving van de Verbrande Brug. Het schip zelf lag voor anker tussen de Lakenbrug en de metalen spoorwegbrug, in de onmiddellijke buurt van het schip van de zeescouts en aan de zijde van de SCAP en de oude gasfabriek, nu eigendom van Sibelgas-Electrabel of moeten we Suez of Gaz de France zeggen? Ooit volgden ook meisjes les op het schoolschip. In tegenstelling tot de jongens bleven de meisjes nooit slapen aan boord. Hoe zou dat komen? Tijdens de praktijklessen in verband met scheepsmanoeuvers kreeg een andere groep les in het ruim. Bovendien had iedereen een welbepaalde taak aan boord. De meisjes stonden in voor het eten van de volledige bemanning, de jongens zorgden voor de afwas. Op dinsdag deden de jongens alles, het dek schuren, de bedden opmaken, de klaslokalen en het sanitair poetsen en eten maken. De vraag is wat er daar nu nog van overgebleven is?
36
Door de innige band tussen leerlingen, ouders en personeel, waren de feestjes ook gegeerd. Niet alleen met Sinterklaas, maar ook ter gelegenheid van de eerste of plechtige communie van de leerlingen was er een feestje op school. Er was zelfs een vriendenkring van het personeel die een jaarlijks bal organiseerde, in het begin in het voormalige gemeentehuis van Laken, nadien in de school zelf. Ook de schoolreizen betaald door de provincie waren benijd door andere schoolinrichtingen. Vanaf het vijfde leerjaar ging men zelfs op tweedaagse met vooral de nadruk op de natuur. Het verblijf op hotel was een evenement waar naar uitgekeken werd. Fons Geeroms stond ook in voor toneel als naschoolse activiteit. Niet alleen spelen maar ook naar de schouwburg gaan, stond op het programma. Op een keer werd hij zelfs beboet op de tram die hen naar de KVS moest brengen omdat hij zich vergiste in het aantal meereizende leerlingen. Andere wapenfeiten zijn de invoering in 1985 van de vrije buitenschoolse namiddag voor 14-jarigen, evenwel mits een schriftelijke toestemming van de ouders en niet in het minst, zijn medewerking aan de bezetting van de school en zijn bijhorende gijzeling om aandacht op te eisen voor de sluiting. Hoe kon het provinciebestuur zulke beslissing nemen en rechtvaardigen nadat er de laatste jaren meer dan 50 miljoen Bf geïnvesteerd werden in een overdekte speelplaats en twee nieuwe verwarmingsketels op het dak van de school, kwestie van veiligheid weet ge. Tussen 30 juni 1989 en 31 december 1989 werkte hij er moederziel alleen, op uitzondering van de toenmalige concierge, om de definitieve administratieve rompslomp te regelen. Zijn twee ontbrekende dienstjaren volbracht hij als administratief directeur van de Provinciale Tuinbouwschool in Anderlecht. Ook zijn dochter Kristel werkte tussen oktober 1985 en juni 1989 een aantal jaren als opvoedster in de school. Jean DE GREEF Brussel (Vorst) 18 oktober 2006 De vader van deze kranige tachtiger werkte in de periode na de tweede oorlog bij het toenmalige provinciebestuur van Brabant, gelegen in de Eikstraat in Brussel. Hij heeft zelfs Jean Dubrucq vrij goed gekend. Hij vertelde zijn zoon meermaals over de gedrevenheid van deze man in verband met de schippersschool. Het is ook de vader die er de hand in had dat Jean De Greef in de schippersschool terechtkwam. Hij begon als leraar van de allerkleinsten, tussen 5 en 8 jaar, zowel Nederlandstalige als Franstalige, alhoewel hijzelf een Franstalige is. Blijkbaar kon dat nog in die tijd. Ook hij put uit een arsenaal verhalen en anekdotes. Wij wilden wel eens weten hoe de omgeving van de school er begin jaren vijftig wel uitzag. Hij werkte al in de school voor de twee verbouwingen. Eertijds moet de school gebouwd zijn op nogal moerassige grond. Sporen hiervan waren voor de verbouwingen nog zichtbaar aan de zuidkant van 37
de school, de zijde gericht naar de Havenlaan. De geschiedenis heeft dit duidelijk bevestigd. Bij de verbouwingen werden palen geheid om de stabiliteit te kunnen verzekeren. Toen men nadien een bijkomend verdiep wou optrekken, waren de palen in de grond verdwenen en werd afgezien van dit project. Jaren voor de sluiting drongen zich alweer stabiliteitswerken op die wegens de gigantische kostprijs nooit uitgevoerd werden. Aan de westelijke zijde van de school liep een spoorlijn met daarnaast een asseweg die de Havenlaan verbond met de Dieudonné Lefèvrestraat. Deze asseweg kreeg reeds op 13 september 1935 de naam Stapelhuisstraat opgekleefd. Nadien zou dit evenwel een volwaardige straat worden en werd de spoorlijn verwijderd. Ook aan de oostelijke zijde was er een straatje dat interessanter is. Op 10 juni 1940 besliste het schepencollege van de Stad Brussel dit straatje toepasselijk de Zeevaartstraat te noemen. Voordien was het slechts een paadje dat in verbinding stond met de Havenlaan. Het telde nooit meer dan twee huisnummers, de 1 en de 3. Het zijn bij de verbouwingen van de school de ingangen geworden tot de directeurswoning en de conciergewoning. Vermits de directeur dag en nacht kon opgeroepen worden, had hij ook in het schoolcomplex een ingericht appartement ter beschikking. De laatste concierge was Jeanne Putseys en woont nog steeds in Laken. Vandaag de dag is het straatnaambord verdwenen maar is de straat nog steeds opgenomen in de stratenatlas van de stad als doodlopende straat. Wij verdenken een oud gediende van de voormalige schippersschool, student of leerkracht (dat laten we in het midden), dit bord als souvenir op zijn of haar terras in de tuin aangebracht te hebben. Voor hij in 1976 directeur werd van de Franstalige afdeling, had hij reeds andere katten gegeseld. Als leraar technische vakken stond hij gedurende jaren aan boord van de Libertas. Hij heeft meegeholpen aan de uitbouw van de technische leerstof die aan de leerlingen diende gegeven. De kennis om te varen, met of zonder kompas, kregen ze van jongs af van thuis uit mee, maar hout- en ijzerbewerking, scheikunde, bevrachting, studie van de waterwegen, scheepsrecht, radarbesturing, enz, dienden op school, meer bepaald op het schoolschip aangeleerd. Als naschoolse activiteit bouwde hij scheepsmaquettes met zijn leerlingen. Dit gebeurde vooral op vrijdagavond en op zaterdag. Deze activiteit was vooral bedoeld om de kinderen bezig te houden na de afschaffing van de lessen op zaterdag. Jean De Greef blikt met genoegen terug op de tijd dat hij actief was op de Libertas. In de beginjaren werden er initiatielessen aan de nieuwe leerlingen gegeven gedurende een drie weken durende rondreis op Belgische wateren. Ze vertrokken vanuit Laken en gingen via het kanaal van Willebroek over de Rupel naar de Schelde in Antwerpen. Vervolgens voeren ze via de Nete naar het Kempenkanaal om richting Luik te varen. Via Maas en Samber ging het van Luik over Namen naar Charleroi. Daar namen ze 38
dan het kanaal dat hen terug in Laken bracht. Hij ging ook graag naar de Scheldewateren in Nederland waar op de verschillende armen de manoeuvres aangeleerd werden, alsook het varen met kompas en radar. De Libertas kreeg in de loop der jaren ook een nieuwe motor van 240 pk die de tocht Brussel-Antwerpen terugbracht van 2 dagen naar 5 uur. Het was ook uitgerust met twee ateliers, eentje voor houtbewerking en eentje voor ijzerbewerking. In 1960 hadden ze het geluk de nieuwe kapitein Van Messem (overleden in 1977) op het schip te kunnen verwelkomen die 14 jaar ervaring had opgedaan op de Kongostroom. Hij verzekerde er met een pendelschip de verbinding tussen Leopoldstad en Stanleystad. In 1982, lang voor de woelige jaren rond de sluiting, ging de directeur op rust. 10. HET SCHOOLBLAD “HET TOPLICHT-LE FANAL” Wat de naam van het blad betreft is men het niet te ver gaan zoeken. Het is het witte licht dat in de voorste masttop van schepen gevoerd wordt. Er zijn in totaal zowat 60 tweetalige publicaties van het blad verschenen, waarvan we er een 35 hebben kunnen raadplegen. Het eerste verscheen met Pasen 1960 en werd op kosten van de provincie Brabant gedrukt door drukkerij D. Branckaert uit de Washuisstraat 28-30 in hartje Brussel. In het begin bestond het uit een lichtgele-beige omslag met zowel voor- als achteraan een steeds wisselende foto die rechtstreeks met de school te maken had, gaande van het schoolschip, tot een of andere hobbyclub, schoolreisfoto, enz. Het oudste exemplaar dat we onder ogen kregen was nummer 6 uit december 1961. Nadien werd op een hemelsblauwe omslag een fraai getekend toplicht in zwart-wit gedrukt en dit tot een paar jaar voor de sluiting. Wegens besparingen allerhande verscheen het minder frequent om te eindigen met slechts 1 exemplaar per jaar dat dan ook nog op school gemaakt werd en een oranje omslag had. Het laatste exemplaar dat we konden raadplegen was nummer 51 uit juni 1983. Het Toplicht telde gemiddeld een veertigtal bladzijden met illustraties in zwart-wit, zowel foto’s allerhande als tekeningen al dan niet gemaakt door de leerlingen. Het had een aantal vaste rubrieken. Vooreerst was er bijna steevast een publicitaire bladzijde voor het eigen huis en gericht aan de ouders, gevolgd door de inhoudstafel en een artikel over opvoeden. “Ons Hoekje” werd samengesteld door de leerlingen zelf en handelde over henzelf. “Knutselen” en “De Kleine Lekkerbek” waren de volgende items. Het eerste was bedoeld om de leerlingen tijdens de verloven op een creatieve manier bezig te houden, het tweede dan weer voor hun ouders en meer bepaald voor hun moeder met een of ander al dan niet exotisch recept. “Weet U dat ... ?” behandelde een reeks wetenswaardigheden, terwijl “Gemengd Nieuws” het had over het personeel, de feesten en de naschoolse activiteiten en hobbyclubs. De rubriek “Wit-Blauw-Roos-Zwart” 39
kondigde respectievelijk de huwelijken aan van oud-leerlingen, de geboorte van jongens, de geboorte van meisjes en het overlijden van familieleden. “Belangrijke Berichten” behandelde de modaliteiten in verband met de weekeinden, voorschriften in verband met het gebruik en meename van medicijnen, vakanties en verloven, enz... “De Pers en onze Problemen” met artikels en uittreksels uit de pers en handelend over de scheepvaart in het algemeen. “Wij hebben voor U gelezen” behandelde artikels buiten de scheepvaart die interessant konden zijn voor de ouders. Een lijst met redactieleden sloot het geheel af. We vonden ook een paar exemplaren met een kruiswoordraadsel of ander spelletje. 11. EPILOOG EN TOEKOMST De vzw Bulex uit Sint-Gillis, steenweg op Waterloo 335, heeft een huurovereenkomst voor bepaalde duur afgesloten tussen begin 2006 en half 2007. Zij organiseren in een aantal lokalen van de voormalige schippersschool muziek- en dansfestivals, zowel overdag als ’s nachts. Hun belangrijkste project dit jaar was ON(Z)E, drie dagen (21, 22 en 23 september), gewijd aan nomaden en musici uit de wereld van vandaag en morgen. Zij baten er ook een cafetaria uit waar exotische gerechten en buitenlandse schotels geserveerd worden. Maar dit is geen definitieve oplossing. Op recente foto’s is duidelijk te zien hoezeer de gebouwen in verval zijn. Er is zelfs een deel van de dakbedekking gestolen… Misschien is er toch hoop op redding: de Stad Brussel zou er een politieschool willen onderbrengen. Door de uitbreiding van de politiezone tot Brussel-Elsene en de reorganisatie is de bestaande politieschool in de Noordwijk te klein geworden. Een openbaar onderzoek liep van 8 september 2006 tot 22 september 2006. Op 3 oktober vond een vergadering van de Overlegcommissie plaats in het Administratief Centrum. Doordat de Stad bouwheer is kan ze echter zelf niet de stedenbouwkundige vergunning afleveren maar moet dat gebeuren door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De plannen voorzien in een grondige renovatie van de oudste gebouwen en de sportzaal. De recentere gebouwen aan de Scheepvaartstraat zullen afgebroken worden en vervangen door nieuwbouw. Dat moet ook de bouw van een ondergrondse schietstand mogelijk maken (in de aanvraag voor de milieuvergunning is sprake van een opslagplaats voor 300.000 patronen!) en een parking in open lucht voor 43 voertuigen. Hopelijk dus toch op de valreep nog een happy-end…
40
Voornaamste bronnen:
schenkingsakte Jean Dubrucq 28 april 1920 schenkingsakte Jean Dubrucq 8 november 1922 prospectus 1925 getekend door gouverneur E. Beco Eugène Herdies, L’Ecole Provinciale de Batellerie “Jean Dubrucq”, in: Province de Brabant. Ecoles provinciales professionnelles, Bruxelles : Imprimerie Brian Hill, 1930 toelatingsvoorwaarden en reglement 1934 Provinciale School voor Binnenscheepvaart Jean Dubrucq, tweetalige gepolycopieerde brochure, s.a., vermoedelijk 1959 Postkaartenreeks van de school 1962 (21 genummerd en 3 buiten reeks) Antoine Demol, Schipperskinderen hebben hun onderwijsinstelling te Laken, in: Brabant Toerisme 1962 nummer 2, pp. 24-28 Jean Pierre Van Hautegem, Ecole Provinciale de Batellerie “Jean Dubrucq”, getypte nota van 6 blz., niet gedateerd, vermoedelijk na 1977 Folder Provincie Brabant – Provinciale School voor Schipperskinderen (bestaat ook in het Frans), na 1976 Provincieraad van Brabant – voorstel NR. 128/1 – beslist in de vergadering van 27 juni 1989 Steekkaart nummer 108 uit 1992 van asbl La Fonderie: Provinciale Binnenscheepvaartschool Jean Dubrucq Diverse documenten uit het archief van de Raad van Bestuur van de VUB periode 1989-1997 Het Toplicht – Le Fanal – 35 nummers van december 1961 tot juni 1983
41
42
43
44
45
46
De Libertas (in 2006) aan de Quai de Compiègne in Hoei
47
...
IJ
~
Bruxelles
BouteYard Uopold 11. Monument des lnstallallons Marltlmes.
48