08
De Nederlandsche Bank Kwartaalbericht december 2008
Centrale bank en prudentieel toezichthouder financiële instellingen © 2008 De Nederlandsche Bank nv Oplage: 2.700 Iedere openbaarmaking en verveelvoudiging voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is toegestaan, mits met bronvermelding. Westeinde 1, 1017 zn Amsterdam - Postbus 98, 1000 ab Amsterdam Telefoon (020) 524 91 11 - Telefax (020) 524 25 00 Internet: www.dnb.nl issn: 0166 - 915x
Inhoud
Recente ontwikkelingen Economische ontwikkelingen 7 Toezicht Recente ontwikkelingen in de financiële sector 13 Betalingsverkeer Betalen in Europa krijgt gestalte 19 Financiële stabiliteit Buitengewone omstandigheden vragen om ongekende maatregelen 23
Artikelen Staatsdeelname als uiterste remedie in een bankencrisis: lessen uit de praktijk 29 De kredietcrisis en de reële economie 35 qis4 legt de risico’s van verzekeraars langs de meetlat 41 Barsten in de voegen van de volkshuisvesting 47 Betalen in het eurogebied: nog niet alle wensen vervuld 51 De Nederlandse economie in 2008-2010: een raming voor 2008-2009 en verkenningen voor 2010 57 Overzicht verschenen artikelen 2005-2008 65
Publicaties dnb Working Papers 69 Occasional Studies 73
Recente ontwikkelingen
Economische ontwikkelingen De financiële turbulentie is uitgegroeid tot een ernstige financiële crisis, waarvan de gevolgen doordringen in de reële economie. Centrale banken en regeringen nemen krachtige maatregelen, zoals kapitaalsteun en renteverla gingen. Deze maatregelen dragen bij aan financiële stabi liteit, maar kunnen de economische gevolgen van de finan ciële spanningen niet voorkomen. De vooruitzichten voor de wereldeconomie zijn vooralsnog ongunstig en met uit zonderlijk grote onzekerheden omgeven. De Nederlandse economie zet dit jaar een scherpe neergang in, waarbij de kredietcrisis de economie het eerst treft via de binnenlandse bestedingen. De consumptie staat onder druk door vertrou wensverlies, grote verliezen op aandelenbezit en een ver tragende woningmarkt.
Wereldwijde conjunctuuromslag De afgelopen maanden werd duidelijk dat de wereldeconomie een abrupte conjunctuuromslag heeft gemaakt. De in de vs begonnen groeivertraging heeft zich verspreid naar alle economische regio’s, terwijl de financiële turbulentie zich heeft ontwikkeld tot een ernstige financiële crisis. De snelheid van de conjunctuuromslag blijkt duidelijk uit de omslag van indicatoren voor de industriële productie en de wereldhandel (Grafiek 1). De vooruitzichten voor de wereldeconomie zijn het afgelopen halfjaar aanzienlijk verslechterd. In april ging het imf nog uit van een wereldwijde groei van 3,8% in 2009. Grafiek 1 Wereldhandelsindicator en industriële productie Procentuele mutaties ten opzichte van vorige overeenkomstige periode
16 12 8 4 0 -4 -8 92
Wereldhandel
94
96
98
00
02
04
Industriële productie oeso-landen
Toelichting: Industriële productie exclusief bouwnijverheid. Wereldhandel driemaandsgemiddelden. Bron: cpb en Thomson Financial.
dnb / Kwartaalbericht december 2008
06
08
In oktober werd dit verlaagd naar 3,0% en een maand later naar 2,2%. Een vergelijkbare bijstelling maakte de oeso voor de groei in de grootste industrielanden. Een opvallend kenmerk van de conjunctuuromslag is het synchrone karakter ervan. De economische groei valt dit jaar gelijktijdig terug in zowel de vs, het eurogebied, als Japan, terwijl ook in andere Aziatische landen het groeitempo afneemt.
Verheviging van de kredietcrisis De cruciale gemeenschappelijke factor die de wereldwijde groei onder druk zet is de financiële crisis, die anderhalf jaar geleden begon. De problemen bij financiële instellingen en de afzwakkende conjunctuur versterken elkaar wederzijds, via afnemend vertrouwen, krappere kredietverlening, dalende aandelenkoersen en zwakkere woningmarkten. Vooral de ondergang van zakenbank Lehman Brothers in september maakte duidelijk dat de financiële problemen zich snel en ingrijpend konden verspreiden naar andere instellingen. De interbancaire problemen verhevigden zich en regeringen en centrale banken werden genoodzaakt tot drastische beleidsmaatregelen. De eerste vormen van steun aan de financiële sector die de beleidsmakers in de vs en Europa hebben verleend zijn liquiditeitssteun en omvangrijke overheidsgaranties op het interbancaire financiële verkeer. Daarnaast zijn in veel landen, waaronder Nederland, de garanties verruimd op deposito’s van particuliere rekeninghouders. Een meer ingrijpende vorm van steun is het met overheidsmiddelen investeren in financiële instellingen. In de eerste weken van oktober zijn in Nederland, Duitsland, Frankrijk, het vk, de vs en enkele andere landen stappen gezet tot breed opgezette kapitaalinjecties in financiële instellingen. Dit was een vervolg op een korte periode waarin op incidentele basis werd ingegrepen bij individuele instellingen, onder meer bij Fortis, Amerikaanse verzekeraar aig en enkele Britse en Duitse banken. In Nederland is in eerste instantie eur 20 mrd beschikbaar gesteld voor kapitaalsteun aan banken en verzekeraars. ing, Aegon en sns Reaal hebben hier inmiddels gebruik van gemaakt. Vergelijkbare pakketten voor kapitaalinjecties in andere landen hebben een grootte van eur 100 mrd in Duitsland, eur 40 mrd in Frankrijk en usd 250 mrd in de vs. Naast garanties en kapitaalsteun hebben beleidsmakers nog de optie om in waarde gedaalde of moeilijk te waarderen activa op te 7
Economische ontwikkelingen
kopen van financiële instellingen. In de vs is hiervoor usd 100 mrd gereserveerd. In Europa zijn de Spaanse en Zwitserse autoriteiten overgegaan tot deze stap.
Renteverlagingen Monetaire autoriteiten werden tot voor kort nog voor een dilemma geplaatst door de combinatie van oplopende inflatie en afnemende groeicijfers. Inmiddels is dit minder relevant geworden. Allereerst is de omslag in de economische groei nog nijpender geworden dan eerder werd voorzien. Daarnaast is het inflatiegevaar duidelijk minder geworden, vooral door de afnemende energieprijzen, in combinatie met de afnemende vraag naar goederen en diensten. Hierdoor is de prijsdruk verder verminderd. Met een gecoördineerde stap verlaagden op 8 oktober verschillende centrale banken hun officiële rentetarieven, waaronder de ecb, de Amerikaanse Federal Reserve, de Bank of England en de centrale banken van China, Canada en Zweden. Een vergelijkbare stap vond plaats op 6 en 7 november, met renteverlagingen van de ecb, de Federal Reserve, de Bank of England en enkele andere Europese centrale banken. Het Europese rentetarief, de basisherfinancieringsrente van de ecb, ligt nu op 3,25%; het laagste percentage sinds oktober 2006. De Bank of England verlaagde haar rentetarief met een ongekend grote stap van 4,5 naar 3%. De Fed verlaagde de federal funds target, het Amerikaanse officiële tarief, naar 1%.
Fiscale impulsen Het valt niet te verwachten dat de monetaire verruimingen op korte termijn in staat zullen zijn een economische inzinking te voorkomen. De ervaring leert dat renteverlagingen op zijn vroegst na enkele maanden tot een half jaar doorwerken in de bestedingen en op die manier de economische activiteit kunnen bevorderen. Een complicatie in de huidige crisis is dat de problemen op de financiële markten zo groot zijn, dat renteverlagingen minder dan gebruikelijk worden doorgegeven aan huishoudens en bedrijven. Tegen deze achtergrond zijn in de vs, Australië, Japan, China en Europa budgettaire beleidsimpulsen gegeven of in voorbereiding genomen. De mogelijkheid voor stimuleringsbeleid hangt per land af van de beschikbare financiële ruimte daarvoor, afgemeten aan het begrotingstekort en de overheidsschuld. Daar komt bij dat fiscale stimulering voor een deel reeds optreedt doordat de belastingontvangsten in tijden van 8
economische neergang afnemen, terwijl de uitgaven, bijvoorbeeld voor sociale zekerheid, toenemen. Dit mechanisme van de automatische stabilisatoren is in Europa sterker dan in andere landen. Aanvullend heeft de Europese Commissie recent voorgesteld dat elke lidstaat een fiscale impuls geeft van 1,5% van het bbp. De budgettaire consequenties van de maatregelen voor de financiële sector, zoals de garanties en kapitaalinjecties, zijn in dit stadium nog niet geheel duidelijk. Kapitaalsteun aan financiële instellingen wordt in beginsel gefinancierd met bruto schulduitgifte, zonder directe gevolgen voor het begrotingstekort. Dit heeft wel invloed op de rentelasten, waar echter dividenduitkeringen en eventuele vermogensopbrengsten tegenover staan.
Grondstoffenprijzen dalen weer Het grootste deel van dit jaar werd het beeld van de grondstoffenmarkten gedomineerd door fors oplopende prijzen. De wereldwijde groeivertraging heeft dit beeld volledig op zijn kop gezet (Grafiek 2). Tussen januari en juli stegen de olieprijzen nog met 65%, van usd 89 naar een piek van usd 146 (Brent, per vat). Daarna begon een snelle prijsdaling naar usd 52 medio november. Een belangrijke oorzaak van de prijsdaling is de inmiddels tot de opkomende economieën doorgedrongen groeivertraging. Deze landen, zoals China en India, waren de bron van zeer sterke vraagstijgingen. Een vertraging van hun groeitempo zet hun stijgende vraag naar olie onder druk. In andere regio’s daalde de vraag naar olie al eerder. Naast olie maakten ook andere grondstoffen, zoals metalen, een grote prijsdaling door, om vergelijkbare redenen. Na een piek in het midden van dit jaar daalden de prijzen van koper, zink en platina met gemiddeld een kleine 60%. Ook de prijzen van voedingsproducten en agrarische grondstoffen nemen af sinds het midden van dit jaar. Mede door de lagere grondstoffen- en voedselprijzen is een einde gekomen aan de oplopende inflatie. Dit geldt zowel voor de vs, het eurogebied als Azië.
Amerikaanse economie in recessie Het ziet er naar uit dat de Amerikaanse economie zich inmiddels in een recessie bevindt. Twee achter eenvolgende kwartalen met negatieve bbp-groei – de gebruikelijke definitie van een recessie – lijken onvermijdelijk na een negatieve groei in het derde kwartaal en nog somberder verwachtingen voor het laatste kwartaal. dnb / Kwartaalbericht december 2008
Economische ontwikkelingen
Grafiek 2 Grondstoffenprijzen 2000 = 100 In dollars
In euro
500
500
400
400
300
300
200
200
100
100
0
0 00
Olie
01
02
03
Grondstoffen voor voedings- en genotmiddelen
04
05
06
07
08
00
01
02
03
04
05
06
07
08
Industriële grondstoffen
Toelichting: Olieprijzen uk-Brent. Grondstoffen voor voedings- en genotmiddelen en industriële grondstoffen hwwa-index. Bron. Thomson Financial, hwwi.
In het derde kwartaal was de groei -0,5% (op jaarbasis). De voorspelling van het imf voor het laatste kwartaal is -1,5% en voor 2009 eveneens een negatieve groei. Het meest opmerkelijke aan het negatieve groeicijfer van het derde kwartaal was de terugval van de particuliere consumptie. Het was voor het eerst sinds 1991 dat Amerikaanse consumenten hun bestedingen terugschroefden. Zelfs tijdens de vorige recessie, in 2001-2002, gebeurde dat niet. Een van de verklaringen voor de lagere consumptie is de drastisch verslechterde inkomensontwikkeling. Al sinds januari van dit jaar neemt het aantal banen in de vs elke maand af. In totaal is het verlies aan werkgelegenheid tot en met oktober opgelopen naar 1,2 miljoen banen. De werkloosheid was in oktober 6,5%, het hoogste percentage in 14 jaar. Dit heeft ook gevolgen voor de woningmarkt. Veel huizenbezitters zijn in financiële problemen geraakt en zijn niet meer in staat hun verplichtingen na te komen. Dit wordt versterkt door de dalende huizenprijzen. Sinds de piek zijn de huizenprijzen in korte tijd met 20% gedaald. Naar schatting zijn er nu 12 miljoen huizenbezitters met een woning die minder waard is dan de hypotheekschuld. Voor huizenbezitters kan dit een reden zijn om de hypotheeklasten niet langer te betalen; door de specifieke kenmerken van de faillissementswetgeving en het ontbreken van een bevolkingsregister is de schuld veelal moeilijk terug te vorderen als de bewoner is vertrokken. Het percentage hypotheken met betalingsachterstand ligt nu boven het niveau van de laatste recessie, begin jaren negentig. Het grote aantal gedwongen verkopen dnb / Kwartaalbericht december 2008
versterkt de dalende trend van de huizenprijzen. Naast de particuliere consumptie vielen ook de bestedingen van Amerikaanse bedrijven terug. Buiten de woningbouw krompen de investeringen in het derde kwartaal met 1,5%. Gerelateerd aan de zwakke woningmarkt vielen de woninginvesteringen nog veel verder terug; in het derde kwartaal met 18%, na een krimp van 13% in het tweede kwartaal. Bedrijven voelen de gevolgen van de kredietcrisis vooral door de stijgende kosten van financiering. Ten eerste zijn banken veel strenger geworden in hun voorwaarden voor het verstrekken van krediet aan bedrijven. Ten tweede zijn de financieringskosten die banken en andere geldverstrekkers in rekening brengen opgelopen. Dit blijkt uit de hogere marges tussen de tarieven en de vergelijkbare risicovrije tarieven. Zowel financiering met obligatieleningen als financiering met bankleningen is daardoor onaantrekkelijker geworden. Ten derde is ook het aantrekken van aandelenkapitaal veel moeilijker geworden, vooral door de lagere aandelenkoersen en het onzekere beursklimaat. De verslechterde financieringscondities zijn voor een deel tegengegaan door de officiële renteverlagingen, maar dit is nauwelijks tot uitdrukking gekomen in lagere leentarieven.
Europese economie in recessie De snelle groeiomslag van de Europese economie in het tweede kwartaal heeft zich in het derde kwartaal ver9
Economische ontwikkelingen
diept. De bbp-groeicijfers van -0,2% in zowel het tweede als het derde kwartaal betekenen dat ook de Europese economie in een recessie is gekomen. De Europese uitvoer had last van de inzakkende wereldhandel en de appreciatie van de euro (tussen 2006 en medio 2008), terwijl de bestedingen van consumenten verder terugvielen. De koopbereidheid is tot een historisch dieptepunt gedaald. Europese consumenten kampen met grote vermogensverliezen door de enorme daling van aandelenkoersen. Daarnaast heeft de huizenmarkt in vrijwel heel Europa een omslag gemaakt. Landen waar de huizenprijzen dalen, zoals het vk, Spanje en Ierland, zien de consumptiegroei sterk dalen. Bedrijven in de industrie kwamen in de tweede helft van 2008 eveneens in zwaar weer terecht. De industriële productie in het eurogebied neemt al enkele maanden af. Indicatoren voor de stemming onder producenten zijn zeer snel omgeslagen en bevinden zich op langjarige dieptepunten (Grafiek 3). Bij deze indicatoren is het niet verwonderlijk dat de Europese Commissie voor 2009 voorspelt dat de groei vrijwel stilvalt. In het voorjaar was de voorspelling nog een groei van 1,5%. Meerdere Europese landen komen in 2009 in een recessie, verwacht de Commissie. In 2009 zal de groei in het vk, Ierland en Spanje negatief worden. Vooral door de lagere energieprijzen neemt de inflatie in het eurogebied af. De inflatie in het eurogebied was in oktober 3,2%. Sinds juli (4%) is de inflatie elke maand afgenomen. De dalingen waren sterk in Duitsland, Spanje en België. Volgens de ecb dalen de inflatieverwachtingen en verminderen de opwaartse risico’s voor stabiele prijzen (dat wil zeggen inflatie onder of dicht bij 2%). Grafiek 3 Industriële productie eurogebied en ifo-indicator
10
110
5
100
0
90
-5
80 01
Industriële productie 1
02
03
04
ifo-indicator, schaal rechts
1 Procentuele jaar-op-jaar mutaties.
10
05
06
07
08
Hoewel de arbeidsmarkt gewoonlijk enigszins achterloopt bij de conjunctuur, zal de Europese werkgelegenheid dit jaar al duidelijk minder sterk groeien dan in de afgelopen jaren. In 2006 en 2007 was de werkgelegenheidsgroei 1,5% per jaar. Deze zal in 2008 niet hoger uitkomen dan 0,9%. Het werkloosheidspercentage in het eurogebied nam in de loop van dit jaar toe, van 7,2% naar 7,5% in september. Daarmee is een einde gekomen aan de daling die sinds 2005 in alle Europese lidstaten optrad. De verschillen in werkloosheidspercentages zijn nog steeds groot: het laagst in Nederland (2,5%) tegen bijna 12% in Spanje. Volgens de laatste cijfers nemen de verschillen ook toe, de werkloosheid nam af in Duitsland en Frankrijk en steeg in Ierland, Finland en Spanje.
Nederlandse economie zet scherpe neergang in De Nederlandse bbp-groei is fors teruggevallen. Na de hoge kwartaal-op-kwartaal groeicijfers van rond 1% in 2007 viel de groei in het eerste kwartaal van dit jaar terug naar 0,3%, gevolgd door 0,0% in het tweede en derde kwartaal. De jaar-op-jaargroei viel tussen het tweede en derde kwartaal zeer snel terug van 3,0% naar 1,8%. Het ziet er naar uit dat de groei dit jaar nog sneller terugvalt dan bij de voorgaande periodes van neergang, in 20012002 en in 1992. Opvallend in de recente cijfers was dat de groei van de particuliere consumptie in het derde kwartaal geheel stilviel. De bron daarvan was de omslag van het consumentenvertrouwen die eind vorig jaar al inzette. Daarnaast zijn de aandelenkoersen dit jaar sterk gedaald en loopt de prijsstijging van woningen terug, waardoor de waarde van bezittingen van huishoudens onder druk staat. Op basis van vertrouwensindicatoren zet de conjuncturele neergang zich in de rest van dit jaar voort. De verslechtering van de wereldhandelsgroei vertaalt zich vooral volgend jaar in een tegenvallende uitvoer. De al sinds 2005 dalende werkloosheid in Nederland is tot en met september verder afgenomen, tot gemiddeld 291.000 personen in juli-september. Daarna is aan de daling een einde gekomen, met een lichte toename naar 294.000 personen in augustus-oktober (seizoensgecorrigeerd). In de zes maanden tot en met september nam de werkloosheid maandelijks nog af met 2.000 personen. Het aantal banen groeit nog, maar de groei in het derde kwartaal was met 0,1% het laagst sinds 2005. De zeer lage werkloosheid verhult enigszins dat de vooruitzichten voor de arbeidsmarkt sinds eind 2007 verslechteren (Grafiek 4). De toename van het aantal dnb / Kwartaalbericht december 2008
Economische ontwikkelingen
Grafiek 4 Arbeidsmarktindicatoren Nederland
Grafiek 5 Aantal verkochte woningen en huizenprijzen
Duizenden vacatures en index
Duizenden en procentuele mutaties 300
60
250
55
220
16
200
50
210
12
150
45
200
8
100
40
190
4
50
35
180
01
Vacatures cbs openstaand, seizoenvrij
02
03
04
Monster employment index
05
06
07
08
pmi werkgelegenheid, schaal rechts
Bron: cbs, Monster Worldwide en nevi pmi.
vacatures is tot stilstand gekomen. Daarnaast is de pmi vertrouwensindicator voor de groei van de werkgelegenheid scherp gedaald, vooral in de tweede helft van dit jaar. De Monster-employment index van vacatures op internet vertoont sinds het begin van 2008 een daling. Ondanks de krappe arbeidsmarkt blijft de ontwikkeling van de lonen gematigd. De contractuele loonstijging is recent licht opgelopen naar 3,5%.
Vertraging op de Nederlandse woningmarkt De Nederlandse woningmarkt vertraagt. De gemiddelde prijsstijging is dit jaar teruggelopen van 4% in januari naar 2,3% in oktober. Dit is de laagste prijsstijging sinds de top van de huizenmarkt in 2000. Sinds augustus stijgen de woningprijzen ook minder snel dan de inflatie, wat over de afgelopen twaalf jaar niet eerder is voorgekomen. De Nederlandse Vereniging van Makelaars nam in het derde kwartaal een prijsdaling ten opzichte van het tweede kwartaal waar (-0,3%). De nvm-transactieprijzen lopen voor op de bij het Kadaster geregistreerde prijzen. De afnemende prijsstijging gaat samen met een afname van het aantal bij het Kadaster geregistreerde transacties (Grafiek 5). In de hoogconjunctuur van 2005 en 2006 nam het aantal verkochte woningen flink toe, van ongeveer 190.000 naar 215.000 per jaar. Sinds medio 2006 neemt het aantal verkopen weer af, naar recent weer zo’n 190.000 op jaarbasis. Afnemende transacties zijn op zichzelf geen betrouwbare indicator voor het verdere verloop van de prijsontwikkeling. Op de woningmarkt vindt aanpassing aan een afnemende vraag dnb / Kwartaalbericht december 2008
0 01
02
Aantal verkochte woningen 1
03
04
05
06
07
08
Huizenprijzen, schaal rechts
Toelichting: Bestaande koopwoningen. 1 Twaalfmaandssom. Bron: cbs en Kadaster.
gewoonlijk eerder plaats bij de transacties dan bij de prijzen. Neerwaartse prijsaanpassing kan in eerste instantie uitblijven als verkopers afwachten en de woningen langer te koop blijven staan. Woningen staan op dit moment gemiddeld 75 dagen te koop, even lang als rond 2003, toen de prijsstijging ook duidelijk terugliep. Dat de woningmarkt nu al ruim een jaar duidelijk vertraagt komt vooral door ontwikkelingen aan de vraagkant van de markt: verslechterende inkomensvooruitzichten, afnemend consumentenvertrouwen en een oplopende hypotheekrente. Woningprijzen zijn gevoelig voor een hogere hy potheekrente of een verscherping van de kredietvoor waarden, omdat financiering van woningen grotendeels plaatsvindt met hypotheken. De hypotheekschuld van huishoudens ten opzichte van hun beschikbare inkomen is tussen 1970 en 2007 gestegen van 25% naar 215% (Grafiek 6). Deze hogere schuldenlast indiceert dat het budget van huishoudens de laatste 10-15 jaar gevoeliger is geworden voor woonlastenstijgingen. Grafiek 6 Woninghypotheken Procenten beschikbaaar inkomen huishoudens 250 200 150 100 50 0 70
75
80
85
90
95
00
05
Bron: cpb en cbs.
11
Economische ontwikkelingen
Kredietverlening in Nederland groeit minder sterk De kredietverlening aan huishoudens bestaat voor verreweg het grootste deel uit langlopende hypotheken. Na een geleidelijk afnemende groei sinds medio vorig jaar hebben banken in het derde kwartaal hun hypothecaire kredieten weer sterker zien groeien dan voorheen. Dit kan verklaard worden door de afnemende mogelijkheden voor banken om hypotheken door te plaatsen bij andere beleggers, de zogenoemde securitisatie. Door het verslechterde financiële klimaat zijn banken genoodzaakt de hypotheken op de balans te behouden of terug te nemen, zodat de groei van de bancaire hypothecaire kredietverlening weer toeneemt. Gecorrigeerd voor securitisatie blijkt die groei echter geleidelijk af te nemen, van rond 12% in 2005 tot naar schatting rond 7% in 2008. De groei van de kredietverlening aan bedrijven vlakt af. Na een piek van 16,4% in juli is het groeipercentage gedaald naar 13,6% in oktober (jaar-op-jaar, bancaire kredieten aan Nederlandse, niet-financiële bedrijven). Vooral van maand op maand is de kredietverlening scherp teruggevallen. In augustus-oktober was de maand-op-maand groei slechts 2% (geannualiseerd), tegen gemiddeld 17% in de voorafgaande twaalf maanden. Een verklaring hiervoor is dat uit enquêtes onder Nederlandse banken blijkt dat zij de acceptatiecriteria voor nieuwe leningen verscherpen, vooral via een hogere rente. Dit maakt het aangaan van nieuwe leningen onaantrekkelijker voor bedrijven, hoewel zij dit nog enigszins kunnen tegengaan door bestaande krediet faciliteiten ten volle te benutten. Niettemin neemt ook de behoefte aan nieuw krediet voor het financieren van bedrijfsinvesteringen af, in samenhang met de conjuncturele neergang.
12
dnb / Kwartaalbericht december 2008
Recente ontwikkelingen in de financiële sector De afgelopen periode stond in het teken van de wereld wijde financiële crisis. Net als in veel andere landen zag de Nederlandse overheid zich genoodzaakt om omvangrijke maatregelen te treffen, onder andere gericht op de onder steuning van het vertrouwen in het Nederlandse bankwe zen. Pensioenfondsen zijn eveneens geraakt; bijna de helft van het aantal pensioenfondsen had eind september een reservetekort. De Pensioenwet geeft fondsen voldoende tijd en ruimte om aan een herstel van hun financiële positie te werken. De Nederlandse verzekeringssector ondervond minder zware negatieve gevolgen van de crisis; verzeke raars hanteren veelal een behoudende beleggingsstrategie, die zich uitbetaalt in slechte beurstijden.
markten in het derde kwartaal weer op. Zij bereikte een door niemand voorziene kracht die de financiële wereld op haar grondvesten deed schudden. Onzekerheid over de eigen posities en die van tegenpartijen verzwakte het al fragiele vertrouwen tussen commerciële partijen verder, waardoor de geld- en kapitaalmarkten nagenoeg tot stilstand kwamen. De aandelenbeurzen boekten weken achter elkaar grote verliezen (zie ook het hoofdstuk Economische ontwikkelingen elders in dit Kwartaalbericht). Banken en verzekeraars van sterke reputatie moesten vechten voor lijfsbehoud, waarbij sommige bezweken. Zo hield het instituut van de Amerikaanse zakenbank op te bestaan. De laatste grote zakenbanken, Goldman Sachs en Morgan Stanley, zijn omgevormd tot depositobanken. Zelfs in de kern gezonde banken dreigden ten onder te gaan door deze opeenstapeling van wantrouwen, afwaarderingen en fundingproblemen. Als gevolg zagen nationale overheden zich genoodzaakt tot omvangrijke reddingsoperaties en andere ingrijpende,
Kredietcrisis bereikt ongekende diepgang Ingeleid door de val van de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers laaide de storm op de financiële Tabel 1 Resultaten Nederlands bankwezen 1 Miljarden euro’s
2007
2008 i
ii
iii
iv
i
ii
iii 2
Totaal baten - Netto Rentebaten - Netto Provisiebaten - Opbrengst uit effecten en deelnemingen - Resultaat uit financiële transacties - Overige baten
16,4
15,4
14,2
11,3
11,8
10,6
9,6
8,0
7,2
7,8
6,9
8,1
6,6
7,8
3,5
3,5
3,4
2,1
2,7
2,8
2,6
0,7
0,6
0,5
0,5
0,3
0,3
0,0
2,0
1,6
1,4
-0,4
-1,4
-0,6
-2,6
2,2
2,4
1,2
2,2
2,0
1,5
1,7
Totaal lasten - Bedrijfslasten - Voorzieningen
12,0
11,3
10,7
9,9
10,6
9,6
11,2
11,2
10,8
9,9
9,1
9,5
8,5
9,4
0,8
0,6
0,8
0,9
1,0
1,1
1,8
Operationeel resultaat voor belastingen Belastingen bedrijfsresultaat Operationeel bedrijfsresultaat na belastingen
4,4
4,0
3,5
1,4
1,2
1,0
-1,6
0,9
0,7
0,5
-0,3
0,2
0,1
-0,7
3,5
3,3
3,0
1,7
1,0
0,9
-0,9
Winst/verlies ivm beëindiging activiteiten Bedrijfsresultaat na belastingen
0,1
0,4
0,4
7,3
0,0
5,8
10,7
3,7
3,8
3,3
8,9
1,0
6,6
9,8
1 Cijfers worden beinvloed door het transformatieproces van abn amro. 2 Voorlopige cijfers.
dnb / Kwartaalbericht december 2008
13
Toezicht
soms gecoördineerde, maatregelen om de financiële sector te ondersteunen, zoals ongelimiteerde liquiditeitsverstrekking, kapitaalversterking, verhogingen van vergoedingen uit depositogarantiestelsels en garantstellingen voor de uitgifte van schuldpapier door banken (zie ook het hoofdstuk De kredietcrisis: buitengewone omstandigheden vragen om ongekende maatregelen elders in dit Kwartaalbericht). Ook in Nederland zijn ingrijpende maatregelen getroffen. De Nederlandse Staat heeft op 3 oktober delen van Fortis overgenomen. Vervolgens is op 9 oktober een faciliteit in het leven geroepen waarmee de kapitaalsbasis van de financiële sector kan worden versterkt. Deze herkapitalisatie is bedoeld voor fundamenteel gezonde en levensvatbare financiële ondernemingen die met onvoorziene schokken te maken hebben. Het doel van de herkapitalisatie is om de kapitaalbuffers van finan ciële instellingen te versterken, rekening houdend met de specifieke activiteiten van de instelling. Afhankelijk van het risicoprofiel van een instelling kan een verschillend kapitaalratio opportuun zijn. Voor de herkapitalisatie heeft de Nederlandse Staat in beginsel eur 20 miljard beschikbaar gesteld. Tevens heeft de Nederlandse Staat een garantstelling van eur 200 miljard afgekondigd voor de uitgifte van middellang schuldpapier door banken.
Ontwikkelingen in het bankwezen Resultaten bankwezen Het operationele bedrijfsresultaat na belastingen van banken is in het derde kwartaal gedaald tot eur -0,9 miljard, zie tabel 1. Het operationele bedrijfsresultaat na belastingen is daarmee sinds begin 2007 ieder kwartaal verslechterd. De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen is grosso modo op peil gebleven. De verslechtering van het operationele resultaat vóór belastingen wordt voor driekwart verklaard uit een daling van het resultaat uit financiële transacties. In het eerste kwartaal 2007 bedroeg dit nog eur 2 miljard, in het derde kwartaal van 2008 was dit afgenomen tot eur -2,6 miljard. De daling van het resultaat uit financiële transacties geeft het effect van de kredietcrisis op banken weer. Als gevolg van de wereldwijde daling van de waarde van financiële titels en de verplichting om bepaalde activa tegen marktwaarde op de balans te nemen, hebben banken fors moeten afschrijven. Het operationele bedrijfsresultaat voor belastingen maar exclusief het resultaat uit financiële transacties blijft echter onverminderd positief (grafiek 1). Een belangrijke reden hiervoor is dat de netto rentebaten, ofwel de opbrengsten uit financiële intermediatie, goed op
Grafiek 1 Ontwikkeling netto rentebaten en operationeel bedrijfsresultaat voor belastingen In eur mrd 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 -1 -2 -3 I
II III IV I
98
Operationeel bedrijfsresultaat voor belastingen
14
99
II III IV I 00
II III IV I 01
Operationeel Netto resultaat voor Rentebaten belastingen excl. resultaat financiële transacties
II III IV I
II III IV I
02
03
II III IV I 04
II III IV I 05
II III IV I 06
II III IV I 07
II III IV I
II III
08
Resultaat uit financiële transacties
dnb / Kwartaalbericht december 2008
Toezicht
peil blijven, nadat deze de afgelopen jaren flink zijn toegenomen. Dit kan deels worden verklaard uit het feit dat de gestegen kosten verbonden aan geldmarktfinanciering onder invloed van de stapsgewijze renteverhogingen door de ecb niet geheel worden doorgegeven aan spaarders over hun spaarproducten. Staatsdeelneming in Fortis Bank Nederland Op 3 oktober 2008 is de Nederlandse Staat voor een bedrag van eur 16,8 miljard eigenaar geworden van de gewone aandelen van Fortis Bank Nederland (Holding) nv, Fortis Verzekeringen Nederland nv en Fortis Corporate Insurance nv. De transactie waarvan een week eerder sprake was, volgens welke de Nederlandse Staat een 49 %-belang in Fortis Bank Nederland (Holding) nv zou verkrijgen, kwam hiermee te vervallen. De Nederlandse Staat is door de overname van Fortis Bank Nederland (Holding) nv indirect ook eigenaar geworden van het Fortis-deel van abn amro Holding nv. Als gevolg van de overname zijn voornoemde Fortis-entiteiten afgesplitst van de overige entiteiten van Fortis Groep. Op 24 november 2008 heeft de Minister van Financiën tevens bekend gemaakt dat voor de verzekeringsbedrijven op termijn zal worden gezocht naar mogelijkheden om de bedrijven terug te brengen naar de private sector. Vanuit Fortis Bank Nederland en abn amro Bank Nederland zal een nieuwe en sterke Nederlandse bank worden opgebouwd. Belangrijke overweging bij de overname was dat de belangen van rekeninghouders en andere betrokkenen werden veiliggesteld. Ook de potentiële gevolgen voor de reële economie waren een belangrijke overweging bij deze overname. De overname draagt er aan bij dat vitale financiële functies voor de Nederlandse economie goed blijven functioneren. De instellingen blijven onder nauwlettend prudentieel toezicht van dnb staan. De staatsdeelneming heeft een tijdelijk karakter: nadat de rust in het financiële stelsel is teruggekeerd, zullen de instellingen weer worden geprivatiseerd. Kapitaalsteun ing Groep, Aegon en sns Reaal Enkele financiële instellingen hebben eind oktober en begin november een beroep gedaan op de faciliteit die door de Staat in het leven is geroepen ter versterking van het kapitaal van financiële ondernemingen; ing Groep voor eur 10 miljard, Aegon voor eur 3 miljard en sns Reaal voor eur 750 miljoen. Met deze kapitaalversterking behouden de instellingen een robuust weerstandsvermogen waarmee zij zich internationaal kunnen meten. De overheid krijgt waardepapier dat grotendeels dezelfde kenmerken heeft als aandelen. dnb / Kwartaalbericht december 2008
Dit waardepapier is aan te merken als kernkapitaal en verhoogt daarmee de solvabiliteit van de instellingen. Het rendementspercentage op het waardepapier is vastgesteld 8,5 %. Deze coupon wordt uitgekeerd als er dividend wordt betaald over het voorgaande jaar. Als het dividend in het desbetreffende jaar hoger is dan de coupon van 8,5 % wordt de coupon verhoogd. Deze vormgeving is een prikkel voor de instellingen om afstand te doen van de kapitaalverstrekking zodra de kapitaalpositie en de aandelenkoers dit toelaten. Daarnaast zijn aan de kapitaalinjectie maatregelen in de sfeer van het ondernemingsbestuur gekoppeld. Er worden door de overheid twee commissarissen voorgedragen, die een goedkeuringsrecht krijgen op belangrijke beslissingen zoals substantiële overnames en investeringen, wijzigingen van het uitstaande kapitaal en veranderingen in het beloningsbeleid. Over 2008 doen de leden van de Raad van Bestuur afstand van eventuele bonussen. Noodregeling Icesave Sinds 2006 was Landsbanki Islands hf. (Landsbanki) in Nederland actief door middel van een bijkantoor, genaamd Landsbanki Amsterdam branch (LAb). Landsbanki had daartoe conform de daarvoor geldende regelgeving de notificatieprocedure doorlopen. Dit bijkantoor bood aanvankelijk bancaire diensten aan professionele klanten aan. In september 2007 gaf het bijkantoor aan aanvullend te willen deelnemen aan het Nederlandse depositogarantiestelsel op grond van de toepasselijke Europese regelgeving, zoals vastgelegd in de Wet Financieel Toezicht. Het onder het IJslandse depositogarantiestelsel verzekerde bedrag bedraagt 20.887 euro en is daarmee lager dan het bedrag onder het Nederlandse stelsel. In mei 2008 is een topping-up overeenkomst gesloten met Landsbanki voor het aanvullend deelnemen aan het Nederlandse depositogarantiestelsel. Eind mei 2008 heeft LAb het internetlabel Icesave gelanceerd in Nederland, en werd daarmee actief op de Nederlandse markt voor particulieren. Landsbanki kon begin oktober niet meer aan zijn betalingsverplichtingen voldoen. Op 13 oktober 2008 sprak de Nederlandse rechter op verzoek van dnb de noodregeling uit en werden twee bewindvoerders benoemd. Diezelfde dag is het Nederlandse depositogarantiestelsel in werking getreden. Daarbij geldt het besluit van de Minister van Financiën van 7 oktober 2008 waarbij de dekking op de tegoeden van rekeninghouders in Nederland voor een periode van één jaar is verhoogd tot eur 100.000 per persoon per bank. Op 2 november hadden circa 102.500 van de 140.000 rekeninghouders een aanvraag ingediend bij dnb. 15
Toezicht
Noodregeling Indover Op 6 oktober 2008 heeft de rechtbank de noodregeling van toepassing verklaard op de Indonesische Over zeebank n.v. (Indover) te Amsterdam. Indover, een dochter van Bank Indonesia, is met name actief op de professionele en interbancaire markt. Het aantal particuliere rekeninghouders is beperkt. Volgens de laatste berekeningen zou de totale uitkering onder het depositogarantiestelsel, bij een volledige toekenning van alle potentiële claims, maximaal eur 500.000 bedragen. Inspanningen Bazels Comité voor bankentoezicht Het Bazels Comité voor bankentoezicht (bcbs) werkt aan een strategisch antwoord op de lessen die uit de huidige financiële crisis zijn te trekken. Daarin betrekt het bcbs een breed scala aan elementen, die ten dele een intensivering van bestaande regels en praktijken behelzen en voor een ander deel nieuwe initiatieven betreffen. Zo worden voorstellen gedaan om het risicobeheer en de bestuursstructuur van een bank verder te versterken en om de transparantie over het risicoprofiel van een instelling te vergroten, vooral op het terrein van de complexe financiële activiteiten. Daarnaast heeft het bcbs recentelijk kwalitatieve eisen voor het liquiditeitsrisicobeheer opgesteld. Banken dienen grotere liquide buffers aan te houden zodat zij beter zijn ingespeeld op schommelingen in de liquide middelen die samengaan met de uiteenlopende activiteiten van banken. Belangrijkste component van de voorstellen van het bcbs is echter het versterken van de kwantiteit en kwaliteit van de kapitaalbuffers van banken. Hogere kapitaalbuffers stellen banken beter in staat de potentiële verliezen op te vangen die voortvloeien uit zowel de traditionele kredietverlening als uit de steeds complexer wordende handelsactiviteiten.
Niettemin is de crisis ook aan de Nederlandse verzekeraars niet zonder slag of stoot voorbijgegaan. In het toezicht door dnb blijft dan ook sprake van verhoogde dijkbewaking. Met name in september en oktober van dit jaar zijn bijna alle beleggingscategorieën (staatsobligaties vormen hierop een uitzondering) geraakt, waardoor verzekeraars als institutionele beleggers vermogen hebben verloren. Hoewel de precieze omvang van de vermogensverliezen vooralsnog onduidelijk is, wijst de geschiedenis uit dat Nederlandse verzekeraars relatief goed bestand zijn gebleken tegen turbulentie op de financiële markten. Dit hangt vooral samen met het feit dat verzekeraars doorgaans terughoudend zijn met het accepteren van aandelenrisico. Het leeuwendeel van de beleggingen is in vastrentende waarden belegd (gemiddeld circa 70%), waardoor het resterende risico op de balans in veel gevallen beperkt is. Grafiek 2 laat zien dat de behoudende beleggingstrategie van Nederlandse verzekeraars zich uitbetaalt in slechte beursjaren, zoals 2002. In dat jaar was het beleggingsrendement van zowel schade- als levensverzekeraars weliswaar historisch laag (respectievelijk 3% en 1%), maar positief en veel beter dan het wereldwijde rendement op aandelen (-32%). Aangezien de gemiddelde aandelenallocatie van verzekeraars eind vorig jaar beduidend lager lag dan eind 2001 (16% versus 21%), zal het beeld over 2008 vermoedelijk niet wezenlijk Grafiek 2 Beleggingsrendement Nederlandse verzekeraars in perspectief In procenten 50 40 30 20 10
Ontwikkelingen in de verzekeringssector
0 -10
Gevolgen crisis voor verzekeraars De financiële crisis heeft verzekeraars tot op heden minder geraakt dan banken en pensioenfondsen. Dit is in belangrijke mate terug te voeren op de aard van het verzekeringsbedrijf. Doordat verzekeraars ten opzichte van banken relatief weinig kortlopende verplichtingen hebben en premies vooraf aan hen worden betaald, hebben deze financiële instellingen van nature geen gebrek aan liquiditeit. De recente liquiditeitsproblemen bij de grote Amerikaanse verzekeraar aig kwamen dan ook niet voort uit zijn traditionele verzekeringsactiviteiten, maar uit zijn omvangrijke handel in kredietderivaten. 16
-20 -30 -40 96
97
Beleggingsrendement schadeverzekeraars
98
99
00
Beleggingsrendement levensverzekeraars
01
02
03
04
05
06
07
Rendement aandelen wereldwijd 1
1 Rendement (dividenden herbelegd) op de msci-index in eur; over de eerste elf maanden van 2008 bedroeg het rendement op de msci-index -37%.
dnb / Kwartaalbericht december 2008
Toezicht
anders zijn. In goede beursjaren zoals eind jaren negentig behalen verzekeraars met een behoudende beleggingstrategie relatief lage rendementen. Dat is de prijs die zij bereid zijn te betalen voor een hoge mate van zekerheid. Overigens wordt de afweging tussen risico en rendement in de huidige solvabiliteitseisen nauwelijks meegenomen. Het Europese solvabiliteitsraamwerk Solvency ii zal deze onvolkomenheid adresseren. Ontwikkelingen in de zorgsector Ook zorgverzekeraars worden geraakt door de financiële crisis. Vooral de dalende beleggingsopbrengsten vormen voor zorgverzekeraars een probleem. Waar het gunstige beursklimaat van de afgelopen jaren enigszins compenseerde voor het veelal negatieve verzekeringsresultaat, is deze bron van inkomsten aanmerkelijk afgenomen. Vanwege verstrekte voorschotten aan zorgaanbieders neemt het kredietrisico voor verzekeraars toe. Tezamen met een aanhoudend slecht beursklimaat kan dit voor een opwaartse druk op premies zorgen. Echter, in termen van premie-inkomsten zijn de huidige schokken in de waarde van activa relatief beperkt. De balansomvang van een zorgverzekeraar is relatief gering omdat de polisduur van een basisverzekering in de Zorgverzekeringswet is vastgesteld op één jaar. Ter illustratie: de verhouding totale activa ten opzichte van geïnde premies was bij zorgverzekeraars eind 2007 ruim dertien keer zo klein als bij levensverzekeraars en drie keer zo klein in vergelijking met andere typen schadeverzekeraars.
Ontwikkelingen in de pensioensector Financiële positie pensioenfondsen De turbulentie op de financiële markten heeft een flink gat geslagen in de financiële positie van pensioenfondsen. De gemiddelde dekkingsgraad van de pensioensector daalde over het derde kwartaal van 136% naar 121%. Hiervan wordt ongeveer 9 procentpunt verklaard door het negatieve rendement op aandelen en andere zakelijke waarden en circa 6 procentpunt door een daling van de kapitaalmarktrente met bijna 40 basispunten. Als gevolg hiervan had ruim een achtste van de pensioenfondsen een dekkingstekort per eind september. Dit wil zeggen dat de dekkingsgraad onder het minimaal vereiste niveau van 105% ligt. Bijna de helft van de fondsen had geen dekkingstekort maar wel een reservetekort. Dit is het geval als de dekkingsgraad boven het minimaal vereiste maar onder het vereiste niveau ligt (125% voor een standaard pensioenfonds). In de maand oktober dnb / Kwartaalbericht december 2008
stonden aandelenkoersen en rente verder onder druk waardoor de gemiddelde dekkingsgraad nog eens 10 procentpunten extra verloor. Eind oktober heeft dnbpresident Wellink tijdens een hoorzitting in de Tweede Kamer aangegeven dat op dat moment de gemiddelde dekkingsgraad volgens interne ramingen 109% bedroeg. Het aantal fondsen met een dekkingstekort is daardoor verder opgelopen. Kapitaaldekking is een belangrijke wettelijke eis voor pensioenfondsen waarbij de activa in het fonds dienen als onderpand voor de verplichtingen. Het uitgangspunt van kapitaaldekking is dat een pensioentoezegging pas voldoende zekerheid biedt als de marktwaarde van het onderpand doorlopend tenminste gelijk is aan de marktwaarde van de verplichtingen. Op die manier kan het pensioenfonds immers altijd zijn verplichtingen nakomen. Die verplichtingen strekken zich echter uit over een zeer lange horizon. Gemiddeld genomen wordt iedere ingelegde euro pas 15 tot 20 jaar later uitgekeerd. Daarbij komt dat een pensioenfonds geen massaal opvragen van tegoeden hoeft te vrezen. Er is daardoor een beperkt liquiditeitsrisico. De Pensioenwet houdt hier rekening mee. De ruimte die de wet geeft kan in de huidige onzekere tijden worden benut. Zo hebben dnb en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid begin november overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de pensioensector. Op basis van dit overleg heeft dnb besloten pensioenfondsen uitstel te verlenen voor het indienen van herstelplannen tot 1 april 2009. Dit geldt niet voor fondsen die naar het oordeel van de toezichthouder over onvoldoende herstelvermogen beschikken. Bij een tekort is het verstandig om geen overhaaste beslissingen te nemen. Een pensioenfonds maakt in dat geval eerst een degelijke analyse van de situatie en de beschikbare sturingsinstrumenten. Dit mondt uit in een herstelplan waarmee het fonds kan aantonen dat het binnen de gestelde wettelijke termijnen de financiële positie herstelt. Bij sommige pensioenfondsen bestaat het misverstand dat zij in een situatie van een reserveof dekkingstekort noodzakelijkerwijs verplicht zijn hun beleggingsbeleid aan te passen. De Pensioenwet kent deze verplichting niet. Een fonds zal de verschillende beleidsmaatregelen die het ter beschikking heeft zelf op effectiviteit moeten beoordelen, en is vrij eigen keuzes te maken binnen het kader van de pensioenwetgeving. Gevolgen voor premiekortingen en waardeoverdracht Een van de randvoorwaarden die de wet oplegt is dat geen premiekorting mag worden gegeven bij een reservetekort. Premiekortingen dragen immers niet bij 17
Toezicht
aan herstel van de dekkingsgraad en vergroten in principe zelfs het tekort. Fondsen die in een reservetekort terecht zijn gekomen zullen eventuele premiekortingen bij de premievaststelling voor 2009 ongedaan moeten maken. Overigens mag worden verwacht dat fondsen met een dergelijk ongedaan maken van de korting in hun financiële opzet rekening hebben gehouden. Een andere randvoorwaarde in de wet betreft de mogelijkheden tot waardeoverdracht, oftewel het overhevelen van opgebouwde pensioenaanspraken naar een nieuwe werkgever. Bij een dekkingsgraad lager dan 100% is waardeoverdracht niet toegestaan om een ongelijke behandeling met achterblijvers in het fonds te voorkomen. Zo is een pensioenfonds in dat geval niet verplicht mee te werken aan een verzoek tot individuele waardeoverdracht hetgeen op die manier belemmerend werkt voor werknemers die van baan wisselen en hun pensioenaanspraken willen meenemen.
eveneens overeen met een toevoeging aan de voorziening met eur 2,5 mrd. Als de aanspraken van het gehele deelnemersbestand met 1% worden geïndexeerd daalt de dekkingsgraad grofweg met 1 procentpunt. In een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling is indexatiekorting een effectief sturingsinstrument, omdat het zowel de rechten van gepensioneerden als de aanspraken van de actieven treft. Het belang van indexatiekorting is dat de daling van de dekkingsgraad wordt afgeremd ten opzichte van een situatie waarin volledig zou worden geïndexeerd. Indexatiekorting op zichzelf resulteert niet in een verbetering van de dekkingsgraad, tenzij de middelen (premies of overrendementen) die anders zouden zijn aangewend voor indexatie nu voor verbetering van de dekkingsgraad worden ingezet.
Gevolgen voor indexatieruimte De gedaalde dekkingsgraden beperken in beginsel de indexatieruimte. De dekkingsgraad is bij veel pensioenfondsen immers een belangrijk uitgangspunt bij de jaarlijkse indexatietoekenning. De pensioenvoorziening bedroeg eind 2007 eur 491 mrd. Hiervan komt 49% voor rekening van de actieve deelnemers, 40% voor de gepensioneerden en nog eens 11% voor de slapers, zie grafiek 3. Toekenning van 1% indexatie aan de actieven komt op landelijk niveau overeen met een verhoging van de voorziening pensioenverplichtingen met ongeveer eur 2,5 mrd. Bij het toekennen van indexatie worden gepensioneerden en slapers gelijk behandeld. Een indexatie van 1% voor deze groep komt daarmee Grafiek 3 Samenstelling voorziening pensioenverplichtingen eur mln; ultimo 2007
Slapers (11%) 56.066
Actieven (49%) Gepensioneerden 40%) 194.263
241.476
Bron: dnb.
18
dnb / Kwartaalbericht december 2008
Recente ontwikkelingen in het betalings- en effectenverkeer: Betalen in Europa krijgt gestalte Langzaam maar zeker ontstaat er in Europa één unifor me betaalruimte. Begin 2008 is met de introductie van Europese betaalpassen en de Europese overschrijving de eerste fase van het Europese betalen begonnen. De voor bereidingen bij banken, en in toenemende mate ook bij overheden en bedrijven, zijn in volle gang om een mas sale overgang naar sepa in de komende jaren mogelijk te maken. Inmiddels bijna een jaar na de start kan een eerste tussenstand worden opgemaakt.
Binnenlandse en buitenlandse overschrijvingen in het eurogebied worden vervangen door de Europese overschrijving. Voor incasso’s op basis van een verleende machtiging komt volgens de planning per 1 november 2009 een Europese variant beschikbaar. En ook pinpassen en creditcards worden overal in Europa bruikbaar, op basis van dezelfde basistechnologie.
Betaalpassen Naar een uniform Europees betalingsverkeer Sinds januari 2008 is het voor consumenten en bedrijven mogelijk om met de Europese overschrijving betalingen te doen aan iedereen in het eurogebied met een bankrekening. Daarmee is een basis gelegd voor één grote Europese betaalmarkt, ofwel sepa (Single Euro Payment Area). Op termijn zullen de nationale betaalstandaarden verdwijnen en zal er geen onderscheid meer gemaakt worden tussen een binnenlandse betaling en een grensoverschrijdende betaling in euro. Eén Europese betaalmarkt is een logisch vervolg op het hebben van één gemeenschappelijke munt, en zal kunnen leiden tot schaalvergroting in de verwerking en meer concurrentie. Voor Nederland is sepa direct van invloed op circa 92% van de betalingen (zie figuur 1). Figuur 1 Overgang naar Europese standaarden Huidig model Binnenlandse overschrijving 28% Binnenlandse incasso 27% Betaalpassen en creditcards 37% Overige betaalproducten 8% Grensoverschr. in euro Internationaal (andere valuta)
sepa overgang (duaal)
sepa
Binnenlandse overschrijving
sepa overschrijving
Binnenlandse incasso
sepa incasso
Betaalpassen en creditcards Overige betaalproducten sepa betaalproducten nl sepa betaalproducten (grensoverschr.) Internationaal (andere valuta)
Bron: dnb.
dnb / Kwartaalbericht december 2008
Vanaf 1 januari 2008 zijn banken in Europa gehouden aan de afspraak om Europese betaalpassen uit te gaan geven. Dit zijn passen die voorzien zijn van een chip, gebaseerd op emv-technologie (een standaard ontwikkeld door Europay, Mastercard en Visa). Deze chip zal in Europa de magneetstrip op betaalpassen gaan vervangen omdat dit het veiligheidsniveau van het betalen met een betaalpas verhoogt. Ook in Nederland zijn banken met de uitgifte van dit nieuwe type pas begonnen, dat overigens ook nog steeds een magneetstrip heeft (zie tabel 1). In 2010 moeten alle passen vernieuwd zijn. In winkels in Nederland gebruiken Nederlandse klanten de chip nog niet. Nederlandse betaalpassen dragen allemaal het merk ‘pin’. Dit is door eigenaar Currence qua regels en voorwaarden wel voorbereid op de overgang naar sepa, maar de daadwerkelijke overgang heeft nog niet plaatsgevonden. Voor gebruik in het buitenland staat op dezelfde passen het merk ‘Maestro’. Als daarmee wordt betaald moet indien ook de betaalautomaat met de nieuwe technologie is uitgerust, wel de chip in plaats van de magneetstrip worden gebruikt. Ook de internationale merken creditcards zijn grotendeels over op de chip, waarbij de autorisatie met handtekening is vervangen door het intoetsen van een pincode. Tabel 1 Status invoering emv-technologie Stand van zaken per 1-10-2008
sepa betaalpassen en creditcards
Overige betaalproducten Internationaal (andere valuta)
Aantal
Bankpassen Creditcards Geldautomaten Betaalautomaten
Waarvan % emv
21.000.000 6.000.000 8.300 231.000
Invoering afgerond in
32 80 100 27
2010 2009 2008 2013
Toelichting: De volledige invoering van de emv-technologie zal volgens laatste verwachting in 2013 zijn afgerond. Bron: nvb.
19
Betalingsverkeer
De banken kunnen kiezen tussen het uitgeven van betaalpassen met daarop pin op de chip en die blijven combineren met een ander merk voor betalen in het buitenland, of het uitgeven van passen met uitsluitend een internationaal merk. pin zou in principe overbodig kunnen worden, als voldoende Europese alternatieven concurrerend met pin in de markt worden aangeboden. De marktvraag naar pin zal bepalend zijn voor de levensduur van pin. De chipknip blijft op de bankpas staan, maar wordt niet Europees en zal dus net als nu niet in het buitenland werken. Een belangrijk punt voor de Europese markt voor merken betaalpassen is de vraag in hoeverre afspraken over een multilaterale interbancaire vergoeding nog zijn toegestaan. In het geval van betalingen met een betaalpas is dit een vergoeding die de bank van de winkelier betaalt aan de bank van de consument. De multilaterale vergoeding is in veel markten een belangrijk deel van het tarief dat de bank van de winkelier aan haar klanten berekent (zie ook het artikel ‘Interbancaire vergoedingen en de eenwording van de Europese betaalmarkt’ dnb Kwartaalbericht december 2007). In een uitspraak van de Europese Commissie in de MasterCard-zaak van december 2007 is gesteld dat de door MasterCard gehanteerde vergoedingen voor grensoverschrijdende transacties in strijd zijn met de mededingingswetgeving. De uitspraak van de Commissie heeft geen gevolgen voor de Nederlandse binnenlandse betaalmarkt, omdat daarvoor (lage) bilateraal afgesproken interbancaire vergoedingen gelden, die de mededinging niet beperken. Voor Europa en de ontwikkeling naar Europese betaalmerken is de uitspraak wel relevant. In een aantal landen is het systeem van de multilaterale interbancaire vergoedingen een wezenlijk onderdeel van het businessmodel in de markt voor betaalpassen. De uitspraak van de Commissie is geen absoluut verbod van een multilaterale vergoeding, maar het lijkt moeilijk om de voorwaarden waaronder een multilaterale vergoeding wel is toegestaan concreet in te vullen. Banken en andere partijen zijn afwachtend om nieuwe initiatieven verder te ontwikkelen, omdat ze van de Commissie meer duidelijkheid hierover willen. Op dit moment zijn er twee betaalmerken voor debitcards (pinpassen) die geschikt zijn voor betalen in Europa volgens de nieuwe standaarden en ook breed worden geaccepteerd in winkels: het eerder genoemde Maestro van Mastercard en v pay van Visa Europa. Er zijn verschillende initiatieven om een derde Europees betaalmerk op de markt te brengen. Een aantal lokale betaalmerken (vergelijkbaar met het Nederlandse pin) 20
werkt samen in de Euro Alliance of Payment Schemes (eaps). Deelnemers aan dit project zijn op dit moment vier nationale betaalmerken uit Duitsland, Spanje, Italië en Portugal, en twee geldautomaatbeheerders uit België en het Verenigd Koninkrijk. Voorts is er een initiatief van Franse en Duitse grote banken, Monnet genaamd, dat evenwel nog niet concreet is uitgewerkt. De afhankelijkheid in hun businessmodel van genoemde multilaterale interbancaire vergoedingen maken de levensvatbaarheid van deze initiatieven onzeker. Een derde initiatief, PayFair, is gericht op het bieden van een goedkope betaaloplossing voor winkeliers, die gecombineerd kan worden met een klantenkaart. In het eerste kwartaal van 2009 zal in een Belgische supermarktketen een pilot worden gestart. Vervolgens is het de bedoeling dat vanaf het derde kwartaal van 2009 het betaalproduct beschikbaar komt in de Benelux, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Gezien de in vergelijking tot de meeste andere Europese landen relatief lage winkelierstarieven op de Nederlandse markt, zal het moeilijk zijn om hier voet aan de grond te krijgen.
Europese overschrijving Op 28 januari 2008 is de Europese overschrijving (sepa credit transfer) ingevoerd. De klanten van bijna alle Europese banken zijn bereikbaar met deze vorm van betalen. Zakelijke klanten van de Nederlandse banken kunnen hun elektronisch aangeleverde betalingen volgens de nieuwe standaard verrichten. Een aantal banken biedt ook hun particuliere klanten in het internetbankierenpakket de mogelijkheid om met de Europese overschrijving zowel in Nederland als naar landen elders in Europa te betalen. Ten opzichte van de nu gebruikelijke binnenlandse overschrijving is het gebruik van iban en bic de meest in het oog springende verandering. iban (international bank account number) is het internationale rekeningnummer en bic (bank identifier code) is de internationale code voor een bank. Zakelijke klanten hebben voorts te maken met andere formaten en bestandsindelingen bij het elektronisch aanleveren van hun betalingen. Het gebruik van de Europese overschrijving is gestaag gegroeid in de afgelopen maanden (zie grafiek 1). Maar de totale hoeveelheid Europese overschrijvingen is nog zeer gering in vergelijking met het aantal ‘oude’ overschrijvingen. Het betreft voornamelijk grensoverschrijdende betalingen; in vrijwel alle eurolanden is het binnenlandse gebruik verwaarloosbaar. Alleen in Luxemburg is 84% van de overschrijvingen al Europees. Dat land dnb / Kwartaalbericht december 2008
Betalingsverkeer
Grafiek 1 Migratie naar sepa in 2008 Percentage van totaal overschrijvingen 2,0 1,8 1,6 1,4 1,2 1,0 0,8 0,6 0,4 0,2 0,0 feb.1
Eurogebied
mrt
apr.
mei
jun.
jul.
aug.
sep.
Nederland
1 28 januari tot en met 29 februari 2008. Bron: ecb, eba en Equens.
had eerder reeds nationaal het iban ingevoerd, waarmee feitelijk de belangrijkste stap was gezet. Het gebruik in Nederland ligt op basis van de beschikbare cijfers nog onder het Europese gemiddelde. Op dit moment ontbreken nog enkele noodzakelijke voorwaarden om het voor bedrijven aantrekkelijk te maken over te stappen naar Europese betaalproducten. Grootgebruikers van de overschrijving hebben behoefte aan de mogelijkheid om in één keer bestanden met de huidige rekeningnummers om te zetten naar iban en bic. De banken verwachten deze dienst in het tweede kwartaal van 2009 beschikbaar te hebben. Ook duurt het even voordat administratieve softwarepakketten de nieuwe standaarden aan kunnen en door bedrijven geïmplementeerd zijn. Bedrijven die veel klanten of leveranciers hebben die incassomachtigingen hebben afgegeven zullen in het algemeen wachten totdat ook de Europese incasso is ingevoerd, zodat in één keer kan worden overgegaan op de nieuwe bestandsformaten en rekeningnummers. Eén van de grootgebruikers is de rijksoverheid. Deze heeft zich ten doel gesteld om uiterlijk eind 2009 haar betalingen met de Europese overschrijving te verrichten.
Europese incasso Onderdeel van de Europese betaalruimte is ook de incasso op basis van een machtiging (sepa direct debit). Voor het eerst zal het daarmee mogelijk worden om dnb / Kwartaalbericht december 2008
grensoverschrijdend te incasseren. Op dit moment staan er nog enkele punten open waarvoor nog een oplossing gevonden moet worden om de Europese incasso per 1 november 2009 te kunnen invoeren. Net als op het terrein van de betaalpassen ligt er een dispuut met de Europese Commissie over het gebruik van een multilaterale interbancaire vergoeding, in dit geval van de bank van de incassant aan de bank van de debiteur. De Commissie heeft een voorstel van de banken om zo’n afgesproken vergoeding in te voeren voor de Europese incasso van de hand gewezen. Voor Nederland is deze kwestie minder van belang omdat er, net als bij de betaalpassen, bilaterale interbancaire vergoedingen gelden die niet conflicteren met de mededingingswetgeving. Een andere kwestie is het gebruik van bestaande machtigingen voor de Europese incasso. In Nederland zijn naar schatting 200 miljoen machtigingen afgegeven. In Nederland wordt gewerkt aan een privaatrechtelijke oplossing. In sommige landen is wellicht nadere regelgeving nodig. In elk geval zijn in Nederland bedrijven, consumenten en banken het erover eens dat voorkomen moet worden dat machtigingen opnieuw afgegeven zouden moeten worden, vanwege de enorme administratieve rompslomp die dit zou betekenen.
sepa in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer Om een maatschappelijk gedragen en verantwoorde invoering van sepa te realiseren vindt overleg plaats in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (mob). Dit overleg bestaat uit de partijen die aanbieders en gebruikers uit het betalingsverkeer vertegenwoordigen. Bij een eerste bespreking van de migratie in het voorjaar van 2007 werd door de vertegenwoordigers van gebruikers een aantal zorgpunten geformuleerd. In zijn vergadering van 17 november 2008 oordeelde het mob positief over de voortgang van het oplossen van deze punten. Eén van de zorgpunten betreft de vrees dat door sepa het betalingsverkeer duurder zou worden. Tot dusverre blijkt dat niet. De Europese overschrijving wordt door banken aan bedrijven aangeboden tegen dezelfde tarieven als de binnenlandse overschrijving; voor consumenten gelden geen tarieven. Voor het accepteren van pinbetalingen in winkels was er op het moment van afsluiten van dit kwartaalbericht nog slechts één bank die prijzen had gepubliceerd voor de internationale merken Maestro en v pay. Ook die tarieven lagen op hetzelfde niveau als die voor het binnenlandse equivalent, pin. 21
Betalingsverkeer
Een aantal zorgpunten vergt een inspanning van de banken. Een voorbeeld is de eerder in dit artikel genoemde dienstverlening voor het omzetten van rekeningnummers. Op verschillende manieren zal het straks mogelijk zijn om van Nederlandse rekeningnummers de bijbehorende internationale rekeningnummers en codes van de banken te achterhalen: via internet, telefonische navraag, sms en via aanlevering van bestanden. Hierbij wordt rekening gehouden met de door het mob vastgestelde aandachtspunten voor toegankelijkheid. Deze laatste aandachtspunten gelden ook voor andere veranderingen die het gevolg zijn van het overgaan op Europese standaarden. Een technisch lastig punt betreft de voortzetting van de zogeheten Overstapservice, die het gemakkelijker maakt om van bank te wisselen. Onder meer worden overschrijvingen en incasso’s gedurende dertien maanden automatisch doorgeleid naar de nieuwe bankrekening. De Overstapservice is gebaseerd op het collectieve gebruik door banken van een centrale verwerker die een databank van alle betaalrekeningen in Nederland beheert en tevens alle interbancaire transacties uitvoert. Op de uniforme Europese betaalmarkt zullen meerdere verwerkers actief zijn waaruit banken kunnen kiezen, zodat de bestaande situatie niet zomaar voor Europese overschrijvingen en incasso geschikt te maken is. De Nederlandse banken hebben inmiddels oplossingsrichtingen gevonden om de Overstapservice in Nederland voor de Europese overschrijving en het Europese incasso geautomatiseerd te kunnen voortzetten. Kern van de oplossing voor de Europese overschrijving is dat de oude bank checkt of betalingen moeten worden doorgeleid. Voor de Europese incasso is de oplossing dat de bank van de incassant voor controle en doorgeleiding naar de nieuwe bank zorgt. In het artikel ‘Betalen in het eurogebied: nog niet alle wensen vervuld’ elders in dit Kwartaalbericht wordt een enquête besproken die is gehouden onder het dnb Household panel. Hierin is gevraagd naar de tevredenheid over het huidige betalen in Europa, en wensen en verwachtingen voor de toekomst.
22
dnb / Kwartaalbericht december 2008
Financiële stabiliteit: Buitengewone omstandigheden vragen om ongekende maatregelen Medio september is de kredietcrisis een nieuwe fase inge gaan waarin de mondiale financiële stabiliteit serieus op de proef wordt gesteld. Aanleiding was het faillissement van de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers, waar na het toch al fragiele marktsentiment verder verslechterde en diverse financiële ondernemingen in acute problemen kwamen. Hierdoor waren centrale banken en overheden genoodzaakt drastische maatregelen te nemen om het func tioneren van het financiële stelsel te waarborgen. Dit geldt ook voor de Nederlandse autoriteiten, die hebben ingegre pen in de vorm van liquiditeitssteun, kapitaalinjecties en het afgeven van staatsgaranties op bankfinanciering. Ook kwamen twee banken in publieke handen. Deze maatre gelen zijn ongekend, maar ook essentieel om de crisis te beteugelen en negatieve gevolgen voor de reële economie te beperken. Daarnaast wordt gewerkt aan structurele ver sterking van het financiële stelsel en verbetering van de internationale samenwerking.
Acute systeemdreiging Tijdens de zomermaanden tekende zich een hernieuwde verslechtering af van de condities in het financiële stelsel. Ondanks overheidsingrijpen bij enkele finan ciële instellingen in de Verenigde Staten en omvangrijke steunoperaties door centrale banken wereldwijd bleven de markten gespannen. Het negatieve sentiment werd bovendien gevoed door aanhoudende prijsdalingen op de Amerikaanse huizenmarkt, oplopende verliezen op besmette activa en het vooruitzicht van een forse economische groeivertraging. Hierdoor namen de zorgen over de solvabiliteit van financiële instellingen toe. De onrust raakte in een stroomversnelling toen de
Amerikaanse overheid zich genoodzaakt zag om de twee grootste hypotheekverstrekkers, Freddie Mac en Fannie Mae, onder haar hoede te nemen. Kort daarop werd de grootste verzekeringsmaatschappij ter wereld, aig, van de ondergang gered door een overheidslening. Dit pakket is later uitgebreid met additionele kredietfaciliteiten en een staatsdeelneming, tot in totaal ruim usd 150 miljard. De zakenbank Lehman Brothers kwam eveneens in de problemen en moest daarom op 15 september faillissement aanvragen. Dit veroorzaakte een schokeffect op de financiële markten. Niet alleen was deze bank een systeemrelevante speler met wijdvertakte mondiale uitzettingen, maar ook werd duidelijk dat de Amerikaanse overheid niet zonder meer (zaken)banken overeind zou houden. Bovendien verliep de afwikkeling van het faillissement onordelijk, onder meer omdat lang onduidelijk was welke onderdelen van Lehman al dan niet in het faillissement begrepen waren. Inmiddels hebben alle grote zakenbanken aansluiting gezocht bij een grotere financiële groep (Merill Lynch, Bear Stearns) of aangekondigd zichzelf om te vormen tot reguliere bank (Goldman Sachs, Morgan Stanley). Daarmee is het model van de zelfstandige zakenbank van het toneel verdwenen. Het verslechterde sentiment op de financiële markten kwam in de loop van september tot uiting in verder dalende beurskoersen en oplopende premies op kredietverzekeringen van banken (grafieken 1 en 2). In dergelijke omstandigheden ontstaat een neerwaartse spiraal waarbij beleggers kunnen worden gedwongen versneld posities af te bouwen waardoor prijscorrecties Grafiek 2 cds-premies banken Dagcijfers
Grafiek 1 Beurskoersen financials Index 2003 = 100
700 600
250
500
200
400
150
300
100
200
50
100 0
0 03
04
Europa
vs
05
06
Nederland
Bron: Datastream.
dnb / Kwartaalbericht december 2008
07
I-07
08
vs
II
III
Eurogebied
IV
I-08
II
III
IV
Nederland
Bron: Datastream.
23
Financiële stabiliteit
nog eens worden versterkt. Dit geldt vooral voor partijen met hoge schuldfinanciering, zoals hedge funds, die worden geconfronteerd met opdrogende kredietlijnen en investeerders die hun inleg willen onttrekken. Op de geldmarkt werd het tegenpartijrisico zo hoog ingeschat dat deze grotendeels opdroogde en diverse kwetsbaar geachte banken in acute liquiditeitsproblemen kwamen. Daarmee dreigde een systeemcrisis van ongekende proportie. Omdat het financiële stelsel wereldwijd haperde, ontstond een situatie waarin zelfs solvabele instellingen dreigden om te vallen. Ook de Belgisch-Nederlandse bankverzekeraar Fortis werd getroffen, geplaagd door de financiële last van de overname van abn Amro. Hierop moesten de overheden van België, Nederland en Luxemburg gezamenlijk ingrijpen om deze bank te redden. Nadat een eerste kapitaalinjectie van eur 11 miljard de liquiditeituitstroom niet bleek te keren werd het Nederlandse gedeelte van Fortis, inclusief het af te splitsen deel van abn Amro, geheel overgenomen door de Nederlandse Staat.
Tegen de achtergrond van de toegenomen systeemdreiging raakte de geldmarkt – die sinds het uitbreken van de kredietcrisis toch al niet goed functioneerde – nog verder verstoord. Na het faillissement van Lehman Brothers liepen risicopremies sterk op en viel het interbancaire leningenverkeer vrijwel geheel stil. Sindsdien is de gemiddelde looptijd van interbancaire financieringen verder verkort, hoewel ook de omzet van daggeldleningen sinds eind september is ingezakt (grafiek 3).
Het Eurosysteem heeft daarom in oktober aanvullende maatregelen genomen om de liquiditeitsbehoefte van het bankwezen veilig te stellen. Zo is besloten het beroep op de kredietfaciliteiten de komende maanden volledig toe te wijzen tegen de minimum biedrente, waardoor het herfinancieringsvolume van het Eurosysteem sterk is opgelopen. Daarbij is de rentecorridor tussen beide permanente faciliteiten – de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit – rond de minimum biedrente gehalveerd tot 100 basispunten. Ten opzichte van de beleidsrente is het voor banken dus minder duur geworden om extra geld te lenen tegen de marginale beleningsrente of liquiditeiten tijdelijk te stallen bij het Eurosysteem. Banken maken sinds de vernauwing van de rentecorridor veel gebruik van de depositofaciliteit (grafiek 4). Een reden hiervoor is dat banken onder de huidige omstandigheden de zekerheid van een deposito bij de centrale bank verkiezen boven het uitzetten van overschotten op de interbancaire markt. Dit blijkt ook uit de neerwaartse bijstelling van kredietlimieten door risicomanagers. Bovendien ligt de depositorente slechts 50 basispunten onder de minimum biedrente en zijn banken blijkbaar bereid om deze gereduceerde verzekeringspremie te betalen. Tot slot stimuleert het ruime herfinancieringsbeleid de deelname van banken in tenders die de hierdoor verkregen liquiditeiten vervolgens (deels) terugbrengen op deposito bij de centrale bank. Om het toegenomen herfinancieringsvolume te kunnen accommoderen is voorts de acceptatie van onderpand tijdelijk verruimd met papier met een iets lagere kredietstatus, alsmede bepaald papier gedenomineerd in andere valuta dan de euro. Bovendien is de
Grafiek 3 Geldmarktspanning aanhoudend hoog
Grafiek 4 Omzetontwikkeling geldmarkt
Basispunten, dagcijfers
Miljoenen euro; dagcijfers
400
1000
350
800
300
600
250
400
200
200
150
0
Centrale banken nemen de geldmarkt over
10 sep. 22 sep. 2 okt.
100 50
Lehman
0 I-07
vs
II
III
Eurogebied
IV
I-08
vk
3-mnds Libor minus 3-mnds overnight index swap. Bron: Datastream.
24
80000 70000 60000 50000 40000 30000 20000 10000 0
II
III
IV
Totaal uitstaand herfinancieringsoperaties
Depositofaciliteit
14 okt. 24 okt. 5 nov.
17 nov.
Omzetten daggeldleningen eonia-markt, schaal rechts
Bron: ecb.
dnb / Kwartaalbericht december 2008
Financiële stabiliteit
Grafiek 5 Balanstotaal centrale banken 2007k2 = 100; weekcijfers 400 350 300 250 200 150 100 50 0 I-08
ecb
II
Bank of England
III
IV
Federal Reserve
Bron: ecb.
swap-faciliteit van het Eurosysteem met de Fed uitgebreid waardoor Europese banken nu onbeperkt kunnen inschrijven op dollartenders. Al met al is de toegang tot liquiditeit via zowel de herfinancieringsoperaties als de permanente faciliteiten verruimd, waardoor deze een nog breder vangnet bieden dan voorheen. De kredietverlening aan het bankwezen is per saldo dan ook fors uitgebreid. Zo is het balanstotaal van het Eurosysteem met circa éénderde gegroeid; de toename bij Amerikaanse en Britse centrale banken is overigens nog veel sterker (grafiek 5).
Steunmaatregelen overheden Naast de ingrepen door centrale banken om de liquiditeitspositie van het financiële stelsel te waarborgen, hebben overheden drastische maatregelen moeten nemen ter versterking van balansen en bescherming van crediteuren waaronder depositohouders. Zo is in de Verenigde Staten het Troubled Assets Relief Program (tarp) opgezet, waarmee in totaal een bedrag van usd 700 miljard is gemoeid. Aanvankelijk was het de bedoeling om daarmee besmette activa op te kopen van in problemen geraakte instellingen. Hierdoor zouden de balansen worden versterkt, terwijl bovendien een prijs ontstaat voor deze activa, waardoor de markt in dergelijk papier weer van de grond zou kunnen komen. Na de introductie van tarp, begin oktober, werd echter al snel duidelijk dat de verslechterende omstandigheden noopten tot directe ingrepen, terwijl het opkoopprogramma dnb / Kwartaalbericht december 2008
pas na enige tijd van de grond zou komen. Daarom is de invulling van het plan bijgesteld en worden de beschikbare middelen nu, in navolging van Europese initiatieven, grotendeels aangewend voor directe kapitaalsteun aan financiële instellingen. Daarnaast heeft de Fed eind november usd 800 miljard ter beschikking gesteld ter ondersteuning van bedrijven die opereren op de markten voor hypotheken en consumptief krediet. Het bieden van kapitaalsteun is onderdeel van een brede benadering die veel Europese landen hebben gekozen, in navolging van het Verenigd Koninkrijk en Nederland. In algemene zin bestaan het palet uit een drietal maatregelen: • Kapitaalinjecties Dit betrof in eerste instantie een aantal specifieke acties gericht op individuele instellingen, zoals de Nederlandse maatregelen ten aanzien van Fortis. In aanvulling hierop heeft de Nederlandse overheid zich gecommitteerd om kapitaal te verstrekken aan elke financiële onderneming die fundamenteel gezond en levensvatbaar is. Hiervan hebben inmiddels enkele instellingen gebruik gemaakt (zie het hoofdstuk Recente ontwikkelingen in de financiële sector). Voor deze regeling is geen speciaal fonds opgericht, maar is wel per direct eur 20 miljard beschikbaar gesteld. Diverse eu-landen hebben deze lijn gevolgd. • Ophoging depositogarantie De Europese ministers van Financiën hebben afgesproken om de minimale dekking van de depositogarantieregelingen te verhogen van eur 20 duizend naar eur 50 duizend. In Nederland is in oktober de garantiedekking voor één jaar verhoogd tot eur 100 duizend, zonder eigen risico voor de depositohouder. Deze dekking wordt toegepast voor rekeninghouders van Icesave, het internetlabel van de IJslandse bank Landsbanki die in oktober niet meer aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen. De eerste 20.887 euro worden gedekt door het IJslandse depositogarantiestelsel. De Nederlandse Staat verstrekt aan IJsland een lening om aan deze verplichting te kunnen voldoen. • Overheidsgarantie Europese overheden stellen zich garant voor de uitgifte van middellang schuldpapier door banken, met als doel dit deel van de geld- en kapitaalmarkt vlot te trekken. Hoewel de specifieke invulling per land verschilt, zijn in Eurosysteem-verband afspraken gemaakt over de reikwijdte, voorwaarden en beprijzing van de regeling. De Nederlandse regeling strekt zich uit tot enkele specifieke instrumenten met een looptijd tussen 3 en 36 maanden en omvat circa eur 200 miljard. De garantiepremie voor looptijden tot en met 12 maanden 25
Financiële stabiliteit
bedraagt 50 basispunten; voor langere looptijden volgt daarboven een instellingsspecifieke opslag gebaseerd op de looptijd van de lening en de kredietwaardigheid van de betrokken bank. Daarnaast wordt als voorwaarde gesteld dat de bank een sterke solvabiliteitspositie moet hebben en dat de lening past binnen het liquiditeitsprofiel van de instelling. Deze maatregelen hebben een buitengewoon karakter, maar moeten worden gezien als reactie op de extreme omstandigheden waarin financiële instellingen moeten opereren. De kredietcrisis heeft een stadium bereikt waarin ook fundamenteel gezonde instellingen in de problemen kunnen komen. Autoriteiten moeten daarom ingrijpen om de financiële stabiliteit te waarborgen. Bij de uitvoering van de maatregelen zijn drie uitgangspunten gehanteerd. Ten eerste zijn de maatregelen tijdelijk. Indien herstel optreedt, worden deze in principe teruggedraaid. De tijdelijke deelname van de Staat in het kapitaal van instellingen betekent dat de bedrijfsvoering zoveel mogelijk onafhankelijk moet blijven. Dit neemt uiteraard niet weg dat, in die gevallen waarin de overheid (mede-)eigenaar is, het belangrijk is om in overleg met de bestuurders een heldere strategie te formuleren en deze ook extern te communiceren. Voorts zijn aan de publieke steunverlening voorwaarden verbonden om de financiële risico’s voor de overheid zoveel mogelijk te beperken en oneigenlijk gebruik te voorkomen. Deze voorwaarden hebben onder meer betrekking op rendementswaarborgen, de salariëring van bestuurders en de vertegenwoordiging in toezichtsorganen. Zo is een vergoeding aan de overheid vastgesteld die fors boven haar eigen leenkosten ligt, hebben bestuurders veelal afstand gedaan van hun prestatiebonus en heeft de overheid bij sommige instellingen commissarissen benoemd. Ten derde zijn de maatregelen zodanig vorm gegeven dat het gelijke speelveld tussen financiële instellingen zo weinig mogelijk wordt verstoord. Dit is in de eerste plaats relevant binnen Nederland, waar het beroep op de steunfaciliteiten uiteenloopt en financiële instellingen niet meer dezelfde uitgangspositie hebben. Maar ook internationaal is het zaak om ongelijke concurrentieverhoudingen te beperken, door de maatregelen zoveel mogelijk onderling af te stemmen en te harmoniseren. Het gezamenlijke Europese besluit om de minimum depositogarantie op te trekken en de afspraken over tariefstelling van de garantieregeling zijn hiervan goede voorbeelden.
26
Slotopmerkingen Met de ontwikkelingen dit najaar heeft de kredietcrisis een ongekende dimensie aangenomen. Nooit eerder was de verslechtering van de financiële crisis zo scherp en werden zoveel economieën tegelijk hierdoor geraakt. De hierboven beschreven maatregelen zijn eveneens ongekend, maar noodzakelijk om de crisis te beteugelen en daarmee de schade voor de reële economie te beperken. De Nederlandse financiële autoriteiten zijn vastbesloten de stabiliteit van het financiële stelsel te waarborgen. Hiertoe nemen zij de maatregelen die in deze uitzonderlijke omstandigheden nodig zijn, zo mogelijk in samenhang met internationale initiatieven. Om het financiële stelsel ook structureel te versterken, is echter meer nodig. Daarbij kan worden gedacht aan verbeteringen op het terrein van toezicht, regelgeving en internationale samenwerking. Belangrijk aandachtspunt is dat deze de overmatige doorwerking van financiële ontwikkelingen in de economie (zogenoemde ‘pro-cycliciteit’) zoveel mogelijk tegengaan. Ook is het essentieel dat de prikkelwerking binnen het financiële systeem – bijvoorbeeld in beloningsstructuren – niet aanzet tot onverantwoorde risico’s. Internationaal speelt het Financial Stability Forum (fsf) een belangrijke coördinerende rol bij de formulering van structurele verbeteringen. Dit voorjaar is een rapport van het fsf verschenen met een groot aantal beleidsaanbevelingen, waarover in het Kwartaalbericht van juni verslag is gedaan. In het fsf zijn de grote industrielanden vertegenwoordigd, maar ook belangrijke standaardsetters zoals het Bazels Comité voor Bankentoezicht (bcbs). Het Comité speelt een prominente rol bij het formuleren van een antwoord op de crisis en heeft daartoe verschillende voorstellen gedaan, onder andere ter verbetering van het liquiditeitsrisicobeheer en versterking van de kapitaalbuffers van banken. dnb werkt, samen met de andere betrokken autoriteiten, voortvarend aan de implementatie van deze aanbevelingen. Tot slot zal de internationale samenwerking op financieel terrein in de toekomst moeten worden verbeterd, voortbouwend op bestaande structuren zoals het fsf en het Internationale Monetaire Fonds (imf). Medio november heeft hierover een eerste bijeenkomst op het niveau van regeringsleiders plaatsgevonden van de G20-landen, aangevuld met Nederland en Spanje. Een belangrijke conclusie uit dit overleg is dat het imf zijn aandacht sterker moet richten op systeemrelevante financiële kwetsbaarheden van landen. Daarnaast zullen opkomende economieën een grotere betrokkenheid krijgen bij het internationale overleg. dnb / Kwartaalbericht december 2008
Artikelen
Staatsdeelname als uiterste remedie in een bankencrisis: lessen uit de praktijk
In tijden van een bankencrisis nemen publieke autoriteiten vergaande maatregelen om de financiële stabiliteit te herstellen en zo het publieke belang te beschermen. Eén van de opties is de overname door de Staat van een bank-in-problemen. Zo’n overname legt een grote verantwoordelijkheid op de schouders van de Staat. De ervaring in andere landen leert dat een voorwaarde voor succesvolle staatsdeelname een efficiënte, commerciële en prudente bedrijfsvoering is. Daartoe is het belangrijk dat de Staat bestuurders en commissarissen selecteert op basis van deskundigheid en in overleg met hen een geloofwaardige strategie uitstippelt én die helder communiceert. Vervolgens is gepaste afstand tot de dagelijkse bedrijfsvoering essentieel.
Staatsdeelname als uiterste remedie in een bankencrisis: lessen uit de praktijk
Mogelijke oplossingen voor een bankencrisis Als een bankencrisis uitbreekt en banken in problemen komen, moeten publieke autoriteiten proactief optreden om de financiële stabiliteit te herstellen. Maatregelen zijn nodig om de belangen van depositohouders veilig te stellen, het vertrouwen in het finan ciële stelsel te waarborgen en te voorkomen dat klanten massaal hun banktegoeden opnemen. Hoewel iedere crisissituatie anders is, kunnen autoriteiten een bankin-problemen op verschillende manieren steunen (zie figuur 1). Vergaand staatsingrijpen kan gevolgen hebben voor de zelfstandigheid van een bank en op gespannen voet staan met vrije marktwerking. Bij voorkeur wordt dan ook eerst naar oplossingen binnen de private sector gezocht, zoals een aandelenemissie of een overname door een private partij. Dergelijke oplossingen vereisen
geen inzet van belastinggeld en laten het marktmechanisme ongemoeid. Is dit niet haalbaar en dreigt een onhoudbare situatie, dan kan rechtstreekse steun van de autoriteiten nodig zijn. Centrale banken kunnen een solvabele bank steunen met tijdelijke en gerichte liquiditeitsinjecties tegen adequaat onderpand. Wanneer sprake is van een solvabiliteitsprobleem, kan de Staat het eigen vermogen van een bank versterken door een kapitaalinjectie. In zo’n geval verwerft de Staat een aandeel in de bank, veelal onder bepaalde voorwaarden. In de huidige crisis hebben banken in eerste instantie een oplossing binnen de private sector gezocht. Een extreem én langdurig instabiel marktklimaat, met forse koersdalingen van bankaandelen, heeft de mogelijkheden hiertoe echter drastisch ingeperkt. Verruiming van de liquiditeitfaciliteiten van centrale banken bleek onvoldoende om de rust op de financiële markten terug
Figuur 1 Overzicht van vormen van crisisbestrijding Instelling blijft zelfstandig
Instelling verliest zijn zelfstandigheid
Instelling houdt op te bestaan
Bank-in-problemen
Private sector oplossing
Kapitaalinjectie door huidige aandeelhouders of andere marktpartijen
Fusie met of overname door een private partij
Beperkte publieke steun
Liquiditeitssteun van centrale bank, het garanderen van door banken uitgegeven schuldpapier
Fusie met of overname door een private partij met overheidssteun
Minderheidsdeelneming in bank
Meerderheidsdeelneming, overname door de staat of brugbank
Vergaand ingrijpen door publieke autoriteiten
30
Faillissement / Liquidatie Depositogarantstelling treedt in werking
dnb / Kwartaalbericht december 2008
Staatsdeelname als uiterste remedie in een bankencrisis: lessen uit de praktijk
te brengen. Daarop besloten de publieke autoriteiten over te gaan tot meer fundamentele steunmaatregelen om de financiële stabiliteit te herstellen. Voorbeelden hiervan zijn een door de Staat gearrangeerde fusie of overname, een staatsdeelneming in banken en een staatsgarantie op door banken uitgegeven schuldpapier. Niettemin bleken voor enkele banken-in-problemen sommige van de bovengenoemde opties onvoldoende, terwijl de garantieregeling ten tijde van die problemen nog niet bestond. In die gevallen bleef nationalisatie als enige optie over om de stabiliteit van het financiële stelsel te waarborgen. Het Britse Northern Rock en Fortis Bank Nederland, inclusief het aandeel abn Amro hierin, zijn recente voorbeelden van banken die zijn overgenomen door de Staat.
Staatsdeelname Een staatsdeelname is dus een uiterste remedie, maar niet ongebruikelijk. In ruim de helft van 42 bankencrises in de wereld hebben publieke autoriteiten minimaal één bank-in-problemen overgenomen. Nationalisatie kan verschillende vormen aannemen. Zo kan een bank, of delen van een bank, in tijdelijk beheer komen van een overheidsinstantie, met als doelstelling op korte termijn weer te worden geprivatiseerd, meestal nadat de goede activa van de bank zijn gescheiden van de probleemactiva. Deze constructie staat bekend als een brugbank. In de meeste gevallen worden banken echter voor onbepaalde tijd volledig overgenomen, al geeft men vaak bij aanvang aan dat de overname tijdelijk is. Het runnen van een bank wordt immers niet als reguliere overheidstaak gezien.
Lessen van eerdere overheidsdeelnames De ervaringen met de Staat als bankeigenaar in opkomende en Scandinavische landen, alsook de recente gebeurtenissen, illustreren dat het besluit om een bank over te nemen gewoonlijk niet op zichzelf staat. Het is dikwijls onderdeel van een omvangrijk pakket aan maatregelen om de financiële stabiliteit te beschermen, zoals expliciete garanties op banktegoeden, tijdige toegang tot liquiditeitssteun en systeembrede solvabiliteitssteun. De huidige crisis heeft voorts aangetoond dat naast nationale maatregelen ook behoefte bestaat aan een gezamenlijk optreden door landen, gezien de omvang en mondiale reikwijdte van de crisis en het belang van een gelijk speelveld. Hoewel zowel private dnb / Kwartaalbericht december 2008
als genationaliseerde banken gelijksoortige problemen kunnen ondervinden, kan een bank in staatseigendom voor specifieke uitdagingen komen te staan. Uit de internationale ervaringen komt een aantal randvoorwaarden naar voren die in belangrijke mate het succes van een banknationalisatie bepalen. Deze voorwaarden hebben betrekking op de strategie van de bank, de balans tussen publiek en privaat belang, het bestuur van de bank, de communicatie van de strategie, en het behoud van gezonde concurrentie in de bancaire sector. Strategie en tijdige herprivatisering Tijdige bepaling van een heldere en geloofwaardige strategie van een door de Staat overgenomen bank is volgens de literatuur van cruciaal belang voor versterking van het vertrouwen in de onderneming en haar toekomstperspectieven. Een heldere en geloofwaardige strategie bevat doelstellingen en evenwichtige prikkels gericht op een efficiënte, commerciële en prudente bedrijfsvoering. Dit ondersteunt de marktwerking en draagt bij aan gezonde concurrentieverhoudingen binnen de financiële sector. Bovendien is het een randvoorwaarde voor een succesvolle herprivatisering van de bank binnen afzienbare tijd. Dit laatste is van belang. De ervaring in andere landen leert dat banken die langdurig in staatshanden zijn minder onderhevig zijn aan marktdiscipline en daardoor op den duur minder efficiënt en soms ook meer risicovol werken (zie ook hieronder). Verkoop van een bank binnen afzienbare tijd is echter niet altijd mogelijk. Soms laten de marktomstandigheden dat niet toe of moet een instelling eerst geherstructureerd worden. Finland is een voorbeeld van een land dat genationaliseerde banken snel wist te verkopen aan marktpartijen. Echter, in Zweden en Noorwegen hebben de overheden nog steeds een belang in de banken die zij in de jaren negentig hebben overgenomen, al hebben zij hun aandeel drastisch teruggebracht. In de regel heeft de Staat enige speelruimte nodig bij het ontwerpen van de strategie voor de verkoop van haar aandeel. Niettemin houdt het ontbreken van een tijdpad eveneens een risico in. Afweging publiek en privaat belang Volgens de literatuur kan de efficiëntie, en daarmee op den duur de levensvatbaarheid, van een genationaliseerde bank in gevaar komen indien de Staat zich uit niet-commerciële motieven bemoeit met de activiteiten van de bank. De ervaringen in andere landen leren dat een bank niet gebaat is bij een staat die politiek gemotiveerde doelen oplegt, zoals behoud van werkgelegenheid of de verstrekking van krediet op niet-commerciële 31
Staatsdeelname als uiterste remedie in een bankencrisis: lessen uit de praktijk
en risico-georiënteerde gronden. Deze doelen kunnen botsen met andere belangen, zoals goed bestuur, winstbehoud en prudent risicobeheer. Dit risico dreigt vooral tijdens een periode van laagconjunctuur, wanneer behoefte bestaat om de economie weer actief op de been te helpen. Soms moeten banken in staatseigendom toezeggen belangrijke economische sectoren te steunen met kredieten. Uit onderzoek blijkt echter dat publieke autoriteiten minder goed zijn in het selecteren van sectoren met het meeste groeipotentieel en met een verantwoord risicoprofiel. In het Verenigd Koninkrijk heeft Northern Rock zelfs toegezegd om tegen tarieven uit 2007 leningen aan particulieren en kleine ondernemingen te blijven verstrekken. Ook banken in Frankrijk, Duitsland en Ierland die recent kapitaalsteun van de Staat ontvingen hebben soortgelijke toezeggingen gedaan. Het vinden van de juiste balans tussen efficiëntie en winstbescherming van individuele financiële instellingen enerzijds en publieke belangen anderzijds is een grote uitdaging. Governance Uit bovenstaande volgt dat het essentieel is dat de Staat op afstand blijft van het dagelijkse bestuur van een overgenomen bank. Alleen dan is gewaarborgd dat de ondermening binnen prudente kaders een commercieel verantwoorde koers consistent wijze kan blijven volgen. Uiteraard vereist dit dat het bestuur van de overgenomen bank deskundig en betrouwbaar is. Noorwegen wordt dikwijls aangehaald als lichtend voorbeeld van een land waar de Staat in de jaren negentig een gepaste afstand heeft bewaard tot het dagelijkse bestuur van de bank, ondanks een langere periode van staatseigendom. Het overlaten van de operationele besluitvorming aan de raad van bestuur en het toezicht daarop aan de raad van commissarissen vereist de nodige zelfdiscipline van de Staat. Deze discipline kan worden bestendigd door het staatseigendom onder te brengen in een onafhankelijk orgaan. Zo heeft het Verenigd Koninkrijk een onafhankelijke raad ingesteld die toeziet op behartiging van de belangen van de Staat door de overgenomen bank. Deze raad heeft zich verplicht zich niet te zullen bemoeien met het dagelijkse bestuur van de bank. Een evenwichtig beloningsbeleid is een andere belangrijke voorwaarde voor een goede bedrijfsvoering, met name een verantwoord risicobeheer, door een genationaliseerde bank. Dit beleid dient te zijn gebaseerd op vooraf vastgestelde en verifieerbare prestatiecriteria, en dient nadruk te leggen op de lange-termijn belangen van de bank en haar personeel en geen prikkels te bevatten die excessief risicogedrag door het bestuur en/ 32
of individuele medewerkers stimuleert. Maar dit beleid moet de bank ook in staat stellen om marktconforme arbeidsvoorwaarden te bieden, zodat een goede positie kan worden ingenomen op de arbeidsmarkt. Communicatie Duidelijke, transparante communicatie over de strategie en de rol van de Staat is belangrijk om het vertrouwen in de bank te versterken en te behouden. De communicatie moet zowel intern (op het personeel) als extern (op het publiek en andere belanghebbenden) gericht zijn. In de communicatie is ten eerste van belang dat de betekenis en de consequenties van het staatseigendom voor de strategie en de besluitvorming van de bank helder voor het voetlicht worden gebracht. Daartoe dient de verantwoordelijkheid van de Staat als aandeelhouder helder te worden afgebakend. Ten tweede dienen in een vroeg stadium de voornaamste risico’s te worden geïdentificeerd en gecommuniceerd hoe deze zullen worden geadresseerd. De markten moeten in ieder geval een duidelijk en betrouwbaar beeld krijgen van hoe de onderneming ervoor staat. Voorts moet het volstrekt duidelijk zijn dat de genationaliseerde bank onder hetzelfde toezichtregime valt als private banken. Concurrentie Een overheidsdeelname dient zodanig te worden vormgegeven dat deze niet leidt tot concurrentievervalsing of andere verstoring van een gelijk speelveld voor marktpartijen. De Europese Commissie en nationale mededingingsautoriteiten waken hierover, soms door aan te sturen op expliciete toezeggingen van genationaliseerde banken. Het Britse Northern Rock heeft bijvoorbeeld een concurrentiekader voor de duur van de staatsdeelname gepubliceerd en beperkingen gesteld aan haar marktaandeel in spaardeposito’s. Voor behoud van gezonde concurrentieverhoudingen is het verder belangrijk dat de genationaliseerde bank in haar reclame-uitingen geen ongepast voordeel haalt uit de Staat als kapitaalkrachtige aandeelhouder.
Conclusie De bestrijding van de huidige bankencrisis vraagt vergaande steunmaatregelen van publieke autoriteiten. Enkele banken zijn zelfs overgenomen door de Staat. Bankovernames moeten worden gezien als een uiterste remedie om de stabiliteit van de bewuste banken en van het financiële stelsel als geheel te waarborgen. Maar alleen overname door de Staat is niet afdoende. dnb / Kwartaalbericht december 2008
Staatsdeelname als uiterste remedie in een bankencrisis: lessen uit de praktijk
Ter bescherming van de financiële toekomst van de betreffende bank zijn verdere stappen nodig. Minimale vereisten zijn dat deze een efficiënte, commerciële en prudente bedrijfsvoering aanhoudt en dat de Staat een gepaste afstand bewaart tot het dagelijkse bestuur van de bank. Teneinde de algemene werking van het financiële stelsel te beschermen is een tijdelijke overname ook te prefereren boven een staatseigendom voor langere tijd.
Literatuur Andrews M. (2005), State owned banks, stability, privatization and growth, imf wp 05/10. Das Udaibir, Quintyn M. and Chenard K. (2004), Does governance matter for financial stability? An empirical analysis, imf wp 04/89. Hoggarth G. (2003), Resolution of Banking Crisis: a Review, Bank of England. Laeven L., Valencia F. (2008), Systemic banking crisis a new data base, imf wp/08/224. La Porta R., Lopez de Silanes F. and Scheifler A. (2002), ‘Government Ownership of banks’, in The Journal of Finance, Vol 57. Mian A. (2006), Foreign, ‘Private Domestic, and Government Banks: New Evidence from Emerging Markets’, in Journal of Banking & Finance. Sandal K. (2004), The Nordic Banking Crisis in the early 1990s.
dnb / Kwartaalbericht december 2008
33
De kredietcrisis en de reële economie
De kredietcrisis wordt gekenmerkt door uitzonderlijke problemen in de wereldwijde bancaire sector. Hierdoor zullen banken terughoudender zijn in het verstrekken van kredieten. Moderne economieën zijn sterk afhankelijk van bancaire intermediatie. Als dit proces hapert, zet dat een rem op de economische ontwikkeling. In het geval van het eurogebied, maar ook in het geval van andere regio’s in de wereld, valt de kredietcrisis bovendien samen met een omslag in de conjuncturele ontwikkeling, waardoor deze laatste wordt versterkt. De vooruitzichten voor de reële economie van het eurogebied zijn somber: forse wereldwijde koersdalingen, een toenemende afkoeling van de huizenmarkt, opgelopen risicopremies, een sterk afgenomen vertrouwen van consumenten en bedrijven en een zich aftekenende scherpe vertraging van de groei van de wereldhandel werpen hun schaduw vooruit.
De kredietcrisis en de reële economie
Inleiding Door het faillissement van zakenbank Lehman Brothers begin september 2008 escaleerde de kredietcrisis die in augustus 2007 uitbrak. Het vertrouwen in financiële instellingen nam scherp af. Dit ging gepaard met grote dalingen van beurskoersen, een forse erosie van kapitaalposities en met een golf van dreigende deconfitures in de wereldwijde financiële sector als gevolg. De teller van de totale afschrijvingen in de bancaire sector ten gevolge van de kredietcrisis staat inmiddels op ruim usd 700 miljard. Zowel centrale overheden als centrale banken hebben omvangrijke ondersteuningsoperaties uitgevoerd om een implosie van het financiële systeem te voorkomen. Duidelijk is dat de kredietcrisis niet aan de reële economie zal voorbijgaan. Dit beeld wordt versterkt doordat de kredietcrisis samen valt met een conjunctuur die al aan het afzwakken was. Verder is uitzonderlijk dat de crisis een wereldwijde dimensie kent. Eerdere bankencrises bleven doorgaans beperkt tot een landspecifiek probleem. In alle geïndustrialiseerde landen loopt de economische groei terug. Officiële instanties als het imf en de oeso hebben hun groeiramingen voor deze regio’s en de wereldeconomie neerwaarts bijgesteld. Een aantal landen heeft inmiddels al één of meerdere kwartalen van negatieve groei doorgemaakt. De historie leert dat bankencrises gepaard kunnen gaan met omvangrijke kosten voor de reële economie (tabel 1). De gemiddelde groeivoet van een economie
in de drie jaar volgend op een bankencrisis was doorgaans veel lager dan die tijdens een normale conjuncturele neergang. De groeiprestaties variëren echter sterk en zijn mede afhankelijk van de uitgangspositie van huishoudens en bedrijven en de omvang van de opgebouwde onevenwichtigheden in het financiële systeem. De huidige crisis is een wereldwijd fenomeen en laat zich daarom niet zonder meer vergelijken met eerdere bankencrises. Aan de hand van economische indicatoren valt een voorlopige balans op te maken. Er zijn ten minste vijf kanalen te onderscheiden waarlangs de kredietcrisis de economie zal gaan raken. Dit zijn de bancaire kredietverlening, financiële markten voor aandelen en obligaties, vermogenseffecten op de bestedingen, het vertrouwen van consumenten en producenten, en de wereldhandel en internationale spillovers.
Bancaire kredietverlening Banken in het eurogebied geven al vanaf halverwege 2007 aan dat ze door de erosie van bankkapitaal en het proces van deleveraging de kredietvoorwaarden voor huishoudens en bedrijven aanscherpen. De aanscherping van kredietvoorwaarden na de val van Lehman is zelfs de sterkste sinds met de meting is begonnen in 2003 (grafiek 1). Het gaat hierbij niet alleen om tarieven
Grafiek 1 Kredietgroei en kredietvoorwaarden eurogebied Tabel 1 Economische groei volgend op bankencrisis
Netto versoepeling van voorwaarden (schaal links) en procentuele jaarmutaties (schaal rechts)
In procenten
30
16
20
Gemiddelde bbpgroei in de drie jaar volgend op crisis Finland (1991) Argentinië (2001) Zweden (1991) Japan (1997) Verenigde Staten (1988)
14
10
12
0 -10
10
-20
8
-3,7
-30
-2,5
-40
-1,5
-50
-0,2
-60
2
1,7
-70
0
6 4
95
Benchmark: Eurogebied (2001)1
99
03
07
1,2
1 nb. Dit betreft geen bankencrisis, maar geeft ter vergelijking de gemiddelde bbp-groei tijdens de vorige conjuncturele neergang in het eurogebied. Bron: imf (2008) en eigen berekening.
Nietfinanciële bedrijven
Huishoudens
Kredietvoorwaarden
Bron: ecb.
36
dnb / Kwartaalbericht december 2008
De kredietcrisis en de reële economie
Grafiek 2 Uitstaand krediet aan gezinnen en bedrijven versus bbp
Grafiek 3 Netto winst per eenheid kapitaal Index 1995 = 100
Ratio in procenten, kwartaalcijfers 130 120
200
110 100
175
90 80
150
70 60
125
50 40
100
30 60
75 95
96
98
99
01
02
04
05
66
Eurogebied Eurogebied
vs
72
78
84
90
96
02
08
07
vs
vk
vk Bron: Ameco.
Bron: Thomson Financial.
op leningen, maar ook om overige voorwaarden zoals de maximale omvang van leningen, de maximale duur van kredietlijnen en onderpandsvereisten. Hierdoor wordt het voor huishoudens en bedrijven relatief lastiger om een beroep te doen op bancaire kredietverlening. Grafiek 1 laat zien dat de groei van de kredietverlening aan huishoudens al langere tijd afneemt. Dit komt door negatieve ontwikkelingen op huizenmarkten in een aantal landen binnen het eurogebied. De kredietgroei aan bedrijven is nog steeds aanzienlijk, maar neemt sinds het tweede kwartaal van 2008 af. In Nederland bleef de kredietgroei aan bedrijven nog tot september sterk, maar ook hier worden de kredietvoorwaarden aangescherpt. Mede gelet op deze ontwikkeling ligt een afzwakking van de kredietverlening in de komende kwartalen in de verwachting. Hierdoor zullen mogelijk zowel huishoudens als bedrijven bestedingen moeten uitstellen. Het wordt niet alleen lastiger om toegang te krijgen tot nieuwe kredietverlening, maar ook om bestaande kredietverlening door te rollen. Ongeveer 29% van de kredietverlening aan bedrijven binnen het eurogebied (totale kredietverlening ca. eur 4.700 miljard) heeft een looptijd van korter dan één jaar. Dergelijke korte kredieten zijn doorgaans ter financiering van lopende zaken. De gevolgen van een geringer aanbod van krediet voor de reële economie moeten niet worden onderschat, temeer daar de algehele afhankelijkheid van huishoudens en bedrijven van de bancaire kredietverlening in dnb / Kwartaalbericht december 2008
het eurogebied vanaf het midden van de jaren ’90 sterk is toegenomen (grafiek 2). De omvang van de bancaire kredietverlening als percentage van het bbp steeg van 81,7% in 1995 tot 138,3% halverwege 2008. Hieruit blijkt de belangrijke rol van bancaire intermediatie in een moderne economie. Dit geldt ook voor de vs en het vk, waar vooral huishoudens sterk afhankelijk zijn van bancaire kredietverlening. Een verzachtende omstandigheid is dat de winstontwikkeling van niet-financiële bedrijven in de afgelopen jaren relatief gunstig is geweest (grafiek 3). Het inzetten van interne financieringsmiddelen zou voor een deel van de bedrijven de afgesneden toegang tot externe financieringsbronnen tijdelijk kunnen compenseren. Winstverwachtingen van bedrijven worden op dit moment echter ook al neerwaarts bijgesteld. Voor de economie als geheel vormt het wegvallen van de kredietverlening een groot neerwaarts risico voor de economische ontwikkeling. Voor zover dit de beschikbaarheid van hypothecair krediet raakt kan dit ook negatieve ontwikkelingen op huizenmarkten versterken.
Financiële markten Behalve van de bancaire kredietverlening zijn bedrijven voor de financiering van investeringsprojecten afhankelijk van ontwikkelingen op de financiële markten. Daar heeft de kredietcrisis geleid tot sterke koersdalingen wereldwijd (grafiek 4). Aandelenkoersen liggen op het 37
De kredietcrisis en de reële economie
Grafiek 4 Beurskoersen in het eurogebied, Japan en de vs
Grafiek 5 Eurogebied: verschil tussen rente op bedrijfs- en overheidsobligaties
Index 1975 = 100, maandgemiddelden
Basispunten
2500
700 600 500
2000
400 300
1500
200 100
1000
0 01
500
02
aaa
0 75
78
81
84
87
90
93
96
99
02
05
03
aa
04
05
a
06
07
08
b
08 Bron: Merill Lynch, looptijd betreft 7-10 jaar.
vs
Japan
Eurogebied
Wereldindex
Recessie vs
Bron: Thomson Financial en eigen berekeningen.
laagste niveau sinds halverwege de jaren ’90 en sinds medio 2007 is ongeveer 45% van de beurswaarde van bedrijven verdampt. Risicopremies zijn gedurende de marktonrust flink opgelopen (grafiek 5). Hoewel dit deels een overreactie kan zijn op volatiele marktomstandigheden, is het onwaarschijnlijk dat risicopremies terugkeren naar de niveaus van vlak voor het uitbreken van de crisis aangezien deze historisch gezien op een uitzonderlijk laag niveau lagen. Hogere risicopremies en lagere aandelenkoersen werken op drie manieren door in de investeringen van bedrijven: 1) via hogere investeringskosten; 2) door een lagere waarde van onderpand waardoor het ceteris paribus lastiger wordt om extern vermogen aan te trekken; en 3) door een verminderde aantrekkelijkheid van aandelen als bron van extern vermogen.
Economische ontwikkelingen). Huishoudens verminderen hun bestedingen door vermogensverliezen op aandelen en onroerend goed, vooral wanneer deze verliezen als persistent worden gezien. In het eurogebied beliep het totale aandelenbezit van huishoudens eind juni 2007 ruim eur 5.000 miljard. Eind juni 2008 was dit al afgenomen tot ongeveer eur 4.000 miljard. Volgens een ruwe schatting kan een dergelijk verlies op de lange termijn de consumptie van huishoudens met ongeveer 0,8 procent drukken.
Grafiek 6 Huizenprijsmutaties Procentuele jaarmutaties 16
40
14
35
12
30 25
10
20
8
15
6
10
4
Vermogenseffecten op bestedingen Niet alleen op financiële markten, maar ook op huizenmarkten is het sentiment omgeslagen. In de vs en het vk nemen de huizenprijzen zelfs sterk af, terwijl in het eurogebied sprake is van een afkoeling van huizenmarkten (grafiek 6). Hoewel dit al langer geldt voor lidstaten als Spanje en Ierland, vindt deze ontwikkeling ook elders in het eurogebied plaats, waaronder in Nederland, zij het in verschillende mate (zie hoofdstuk 38
5
2
0
0
-5
-2
-10 -15
-4 84
Eurogebied
88
92
vs
96
00
vk, schaal rechts
04
08
Recessie periode vs
Bron: Halifax, ofheo, cbs en eigen berekeningen.
dnb / Kwartaalbericht december 2008
De kredietcrisis en de reële economie
Grafiek 7 Consumptiegroei en consumentenvertrouwen Eurogebied
Grafiek 8 Consumptiegroei en consumentenvertrouwen Verenigde Staten
Procentuele jaarmutaties respectievelijk saldo positief versus negatief
Procentuele jaarmutaties respectievelijk saldo positief versus negatief
4,5
6
0,08
4
0,06
3,5
5 4
3
0,04
3
2,5
0,02
2
2
0
1
1,5
-0,02
1
0,08 0,06 0,04 0,02 0 -0,02 -0,04 -0,06 -0,08
0 96
98
00
02
04
06
08
-0,04
0,5 0
-0,06 96
98
Consumptie
00
02
04
06
Consumptie
08
Vertrouwen, schaal rechts
Bron: oeso.
Vermogensverliezen werken ook door via pensioenen, voor zover deze in een kapitaaldekkingsstelsel zijn ondergebracht. Door verliezen die pensioenfondsen lijden op financiële waarden en onroerend goedbeleggingen, neemt de dekkingsgraad af. Dit kan worden versterkt door een toename van de verdisconteerde waarde van de pensioenverplichtingen, voorzover de kredietcrisis gepaard gaat met een vlucht naar veilig overheidspapier en daarmee een daling van de kapitaalmarktrente. Zo is bijvoorbeeld in Nederland de dekkingsgraad van pensioenfondsen gedaald van gemiddeld 152% aan het eind van het tweede kwartaal van 2007 tot ongeveer 109% per eind oktober 2008. Als reactie hierop kunnen fondsen genoodzaakt zijn indexatie van pensioen op te schorten of de premies te verhogen, met negatieve gevolgen voor de reële economie.
Vertrouwen, schaal rechts
Bron: oeso.
stellen duurzame aankopen uit en voeren liever hun besparingen op. In het eurogebied heeft de arbeidsmarkt zich tot dusverre redelijk goed gehouden. Als dit verandert kan de neerwaartse druk op de consumptieve bestedingen verder toenemen. Het vertrouwen van producenten binnen het eurogebied en de vs is eveneens op een dieptepunt terecht gekomen (grafiek 9). Dit vertrouwen komt ook onder druk te staan wanneer het lastiger wordt om de financiering van nieuwe projecten rond te krijgen. Daarnaast verslechteren ook de afzetvooruitzichten. Dit alles zet een neerwaartse druk op de investeringsuitgaven. Het consumenten- en producentenvertrouwen is ook in Nederland sterk afgenomen (zie hoofdstuk Economische ontwikkelingen).
Grafiek 9 Productentenvertrouwen Inkoopmanagers index 65
Vertrouwen
60 55
Door de toenemende problemen in de financiële sector is het consumentenvertrouwen in het eurogebied sterk teruggevallen (grafiek 7). In de vs, waar de werkloosheid al fors is opgelopen, heeft het consumentenvertrouwen zelfs het laagste niveau bereikt sinds in de jaren ’80 met de meting begonnen is (grafiek 8). Hoewel het verband tussen consumentenvertrouwen en consumptie omstreden is, is de consumptiegroei zowel in het eurogebied als in de vs op een historisch laag niveau terecht gekomen. Consumenten worden voorzichtiger, dnb / Kwartaalbericht december 2008
50 45 40 35 30 97
Eurogebied
99
01
03
05
07
vs
Bron: Thomson Financial.
39
De kredietcrisis en de reële economie
Wereldhandel Inmiddels is duidelijk geworden dat niet alleen geïndustrialiseerde landen geraakt worden door de kredietcrisis. Grondstofexporterende landen en opkomende Aziatische landen ervaren ook hinder van een afnemende buitenlandse vraag. Enige tijd was de notie in zwang dat Europese en Aziatische economieën voldoende weerbaarheid hadden opgebouwd om een Amerikaanse neergang het hoofd te kunnen bieden. Deze notie van ‘global decoupling’ is vals gebleken. Overigens kunnen dalende grondstofprijzen de negatieve effecten van externe vraaguitval in grondstof importerende economieën deels mitigeren door hun positieve invloed op de koopkracht van gezinnen en de winsten van bedrijven. Internationale spillovers vinden niet alleen plaats via de handel in goederen en diensten. Ook kapitaalstromen in de vorm van directe buitenlandse investeringen spelen hierin een belangrijke rol. Gebleken is dat vooral landen in Centraal- en Oost-Europa, met een groot tekort op de lopende rekening en een sterke afhankelijkheid van directe buitenlandse investeringen en kredietlijnen vanuit het eurogebied, via dit kanaal besmettingsgevaar lopen. De repercussies van de kredietcrisis voor deze landen hebben op hun beurt weer gevolgen voor het bankwezen en voor de export in de landen van het eurogebied.
crisis op de lange termijn ook een louterend effect en zal leiden tot een effectievere inrichting van het financieel-economisch landschap en een betere inschatting en waardering van risico’s.
Tot besluit De kredietcrisis beïnvloedt de reële economie langs verschillende kanalen. Deze kanalen hangen met elkaar samen en kunnen elkaar versterken. Hoe sterk de reële economie wordt getroffen blijft echter in grote mate onzeker en hangt af van diverse factoren. Daarnaast kunnen verliezen in de reële economie op hun beurt weer leiden tot verdere afschrijvingen in de financiële sector. Deze negatieve feedback kan de doorwerking van de kredietcrisis versterken. Vooral de toegenomen afhankelijkheid van de private sector van bancaire kredietverlening baart zorgen. Huishoudens en bedrijven zijn hierdoor extra kwetsbaar wanneer banken hun kredietverlening zullen terugschalen. De relatief gunstige winstontwikkeling van niet-financiële bedrijven tot halverwege 2008 kan werken als verzachtende factor. Datzelfde geldt voor de ondersteuningsmaatregelen die centrale overheden en centrale banken wereldwijd hebben genomen. Overigens zal het proces van herstructurering en herkapitalisatie in de bancaire sector tijd vragen. Tot slot, in een markteconomie heeft een 40
dnb / Kwartaalbericht december 2008
qis4 legt de risico’s van verzekeraars langs de meetlat
Afgelopen zomer hebben maar liefst 125 Nederlandse verzekeraars vrijwillig de impact van een conceptversie van een nieuw Europees kapitaalraamwerk (Solvency ii) op hun financiële positie berekend. Uit deze impactstudie (qis4) blijkt dat de nieuwe kapitaaleisen beter aansluiten bij de risico’s van verzekeraars, en dat vrijwel alle Nederlandse verzekeraars aan de toekomstige kapitaaleisen kunnen voldoen. qis4 is een oefening. De verzekeraars die nog niet aan de qis4‑eisen voldoen, hebben tot de inwerkingtreding van Solvency ii de tijd om hun solvabiliteit te verbeteren, bijvoorbeeld door hun kapitaal te verhogen of hun risico’s te verlagen. Het nieuwe raamwerk moet in 2012 in werking treden. Door in het raamwerk de nadruk te leggen op het eigen risicoprofiel van de verzekeraar wordt goed risicobeheer beloond en wordt slecht risicobeheer snel duidelijk voor verzekeraar, toezichthouder én polishouders.
qis4 legt de risico’s van verzekeraars langs de meetlat
Solvency ii
qis4
De bestaande solvabiliteitsregelgeving voor verzekeraars, Solvency i, voldoet niet meer aan de moderne standaarden voor het financiële toezicht. De huidige kapitaaleis wordt namelijk vastgesteld als een vast percentage van het premie-inkomen of de technische voorzieningen. Hierdoor wordt nauwelijks rekening gehouden met de daadwerkelijke risico’s die een verzekeraar loopt en of deze een adequaat systeem voor risicobeheer heeft. Daarom heeft de Europese Commissie enige tijd geleden besloten om een nieuwe up-to-date richtlijn voor Europese verzekeraars te ontwikkelen: Solvency ii. Volgens de huidige planning zal dit raamwerk in 2012 van kracht worden. Het belangrijkste kenmerk van Solvency ii is, niet verbazingwekkend, risicogevoeligheid: de kapitaaleis wordt gekoppeld aan het risicoprofiel van een verzekeraar. Grotere risico’s leiden zo tot een hogere eis aan het eigen vermogen. Andere kenmerken van het Solvency ii raamwerk zijn een marktconsistente waarderingswijze van activa en passiva en een grotere focus op verzekeringsgroepen in plaats van op individuele juridische entiteiten. Door middel van dit groepstoezicht kunnen problemen in een verzekeringsgroep eerder worden gesignaleerd en kunnen er dus ook eerder gecoördineerde toezichtmaatregelen worden genomen. Solvency ii streeft er verder naar de transparantie van de verzekeraar naar de markt te vergroten. Dit geeft investeerders en polishouders meer informatie over de financiële gezondheid en het risicoprofiel van de verzekeraars. Al deze aspecten dragen bij aan het vergroten van de soliditeit van het systeem.
Solvency ii is nog in ontwikkeling. Gedurende dit ontwikkelproces worden de kwantitatieve eisen van het raamwerk periodiek getoetst door middel van quantitative impact studies. Hierin worden de onder Europees toezicht staande verzekeraars op vrijwillige basis gevraagd om de huidige stand van het raamwerk door te rekenen. Deze zomer werd de vierde impact studie (qis4) uitgevoerd. Een belangrijke vernieuwing in qis4 is de berekening van de groepskapitaaleis. Daarnaast werd een aantal naar aanleiding van qis3 aangebrachte verbeteringen getoetst. Zo is een nieuwe berekeningswijze van de minimum kapitaaleis getoetst. Ook waren de berekeningen in qis3 voor met name kleinere verzekeraars te complex. In qis4 is daarom een aantal vereenvoudigingen geïntroduceerd. Specifiek voor Nederland speelde ook een aangepaste berekening van het verzekeringstechnische risico voor zorgverzekeraars een belangrijke rol. In totaal hebben 125 Nederlandse verzekeraars aan qis4 meegedaan (88 in qis3), waarvan 102 inzendingen (58 in qis3) voldoende data hebben aangeleverd voor de analyse (zie tabel 1). Samen beslaan deze inzendingen het leeuwendeel van de Nederlandse verzekeringsmarkt. Hiermee staat Nederland andermaal op basis van deelname in de top vijf van Europa. Dit toont ook de betrokkenheid van de verzekeraars om zich in te zetten voor een beter toezichtraamwerk. dnb heeft de qis4 resultaten samengevat in een landenrapport (zie www.dnb.nl onder ‘Open Boek’) en aangeboden aan de Europese koepel van verzekeringstoezichthouders ceiops. ceiops bundelt de Europese uitkomsten in een rapport voor de Europese Commissie (zie www.ceiops.eu).
Tabel 1 Aantal Nederlandse verzekeraars in qis4 Klein Levensverzekeraars Schadeverzekeraars Herverzekeraars Alle verzekeraars waarvan onderlinge verzekeraars waarvan zorgverzekeraars
42
Midden Groot
Totaal
7
14
8
29
19
34
16
69
3
1
0
4
29
49
24
102
11
4
4
19
1
13
11
25
dnb / Kwartaalbericht december 2008
qis4 legt de risico’s van verzekeraars langs de meetlat
Financiële impact qis4 Het belangrijkste onderdeel van qis4 betreft het doorrekenen van de impact van het nieuwe raamwerk op de balans en de kapitaaleis. Achtereenvolgens komen de impact op de technische voorzieningen, op de kapitaaleisen en op de solvabiliteit van Nederlandse verzekeraars aan de orde. Technische voorzieningen zijn de reserves die verzekeraars aanhouden om geleden schades uit te kunnen betalen aan polishouders. Verzekeraars maken op basis van modellen en historische gegevens een inschatting van de verwachte omvang van deze schades, en bepalen aan de hand hiervan de omvang van de voorzieningen die zij moeten aanhouden. Onder qis4 neemt de omvang van de technische voorzieningen af, tot circa 96% van de huidige voorzieningen. Dit komt doordat verzekeraars onder de huidige regelgeving een zekere mate van prudentie meenemen in de berekening van de technische voorzieningen. Anders gezegd houden zij er impliciet rekening mee dat hun veronderstellingen bij het vaststellen van de technische voorzieningen te optimistisch kunnen zijn ingeschat. Deze onzekerheid wordt in Solvency ii expliciet gemaakt in de berekening van de kapitaaleis (zie figuur 1). Als gevolg hiervan hoeven verzekeraars deze prudentie deels niet meer mee te nemen in de technische voorzieningen, en valt dit vrij. Dit kan dan bij het eigen vermogen worden opgeteld. Deze effecten zijn ook terug te zien in qis4. Zowel de gemiddelde kapitaaleis (+155%) als het gemiddelde eigen vermogen (+33%) van verzekeraars stijgt. Dit kan echter niet los worden gezien van de overige veranderingen in de balans en de financiële positie. Per saldo resulteert een daling van de gerapporteerde solvabiliteitsratio’s. Een belangrijk deel van de stijging van de kapitaaleis komt voort uit het risico dat verzekeraars lopen op Figuur 1 Gestileerde weergave van de verplichtingen van een verzekeraar onder Solvency i en Solvency ii
Kapitaaleis
Technische voorzieningen inclusief impliciete prudentie
Solvency I (huidig)
dnb / Kwartaalbericht december 2008
Expliciete kapitaaleis voor risico’s
Technische voorzieningen
Solvency II
s chokken in de financiële markten, zoals een daling van de aandelenmarkten of een stijging van de wisselkoers. Voor levensverzekeraars bepaalt dit marktrisico bijna tweederde van de totale kapitaaleis. Hiervan zijn het aandelenrisico en het renterisico weer de belangrijkste componenten. De verzekeringrisico’s, die samenhangen met het verloop van bijvoorbeeld sterftekansen, beslaan vrijwel het gehele resterende deel van de kapitaaleis. Voor schade- en zorgverzekeraars is deze verdeling precies tegenovergesteld. Dit valt overigens eenvoudig te verklaren door het verschil in activiteitentype. De levensector heeft doorgaans te maken heeft met langlopende verplichtingen en heeft daardoor een relatief grotere omvang van de beleggingsportefeuille. Hierover loopt een verzekeraar marktrisico. Schade- en zorgproducten kennen daarentegen een relatief korte looptijd, waardoor het verzekeringstechnisch risico belangrijker is. Uit de qis4 studie blijkt voorts dat in het nieuwe raamwerk vrijwel alle verzekeraars de kapitaaleisen met hun aanwezige kapitaal kunnen dekken. Figuur 2 toont de verdeling van de solvabiliteitsratio’s voor leven-, schade- en zorgverzekeraars onder het huidige en het qis4 raamwerk. Onder het huidige raamwerk hielden verzekeraars zelf al beduidend meer kapitaal aan ten opzichte van de kapitaaleis, en bedroegen de gemiddelde solvabiliteitsratio’s (berekend als de verhouding tussen het eigen vermogen van een verzekeraar en de berekende kapitaaleis) van leven- en schadeverzekeraars (exclusief zorgverzekeraars) respectievelijk 234% en 309%, waar 100% de norm is. In qis4 hebben levensen schadeverzekeraars (exclusief zorgverzekeraars) een gemiddelde solvabiliteitsratio van 159% respectievelijk 206%. De verzekeraars met een te lage solvabiliteitsratio hebben tot de inwerkingtreding van Solvency ii de tijd om aan de eisen te voldoen, bijvoorbeeld door hun kapitaal te verhogen of hun risico’s te verlagen. De qis4 kapitaaleis voor zorgverzekeraars houdt onvoldoende rekening met specifieke kenmerken in de Nederlandse zorgsector (zoals het vereveningsstelsel) waardoor de solvabiliteitseis tot onder de 100% lijkt te dalen (zie volgende paragraaf). De minimumkapitaaleis, dat wil zeggen het absolute minimumbedrag dat verzekeraars moeten aanhouden, wordt echter wel in alle gevallen gedekt. Verder zijn de verschillen in impact groot, zoals blijkt uit een grote spreiding van de resultaten tussen verzekeraars. Om de uiteindelijke kosten van het nieuwe raamwerk te bepalen, kan het beste worden gekeken naar het ongebonden vermogen. Dit ongebonden vermogen, ook wel het ‘vrije’ vermogen genoemd, is het vermogen 43
qis4 legt de risico’s van verzekeraars langs de meetlat
Figuur 2 Solvabiliteitsratio onder Solvency i en qis4 In procenten 700 Gemiddelde = 309% 600 Gemiddelde = 234%
Gemiddelde = 206%
Gemiddelde = 159%
500 Gemiddelde = 168%
400 300
Gemiddelde = 89% 200 100 0 Leven Solvency I
25e tot 75e percentiel interval
Min-max interval
Leven QIS4
Schade Solvency I
Schade QIS4
Zorg Solvency I
Zorg QIS4
Gemiddelde
Noot: Het lichtgekleurde deel van de balk omvat de totale verdeling van de waargenomen solvabiliteitsratio’s, van de minimum tot de maximum solvabiliteitratio. Het donkergekleurde deel geeft de middelste 50% van
de waarnemingen weer (25e tot 75e percentiel). Het gemiddelde wordt weergegeven met een stip.
dat overblijft na dekking van de verplichtingen en van de kapitaaleis. De impact van qis4 op het vrije vermogen is over het geheel genomen beperkt (zie figuur 3). Dit betekent kort gezegd dat de gewijzigde berekening van de solvabiliteit geen grote nadelige invloed heeft op de te besteden middelen. Voor individuele instellingen kan dit echter sterk verschillen. Figuur 3 laat zien dat zorgverzekeraars worden geconfronteerd met een forse daling van het vrije vermogen. Dit is wederom het gevolg van een aanzienlijke stijging van de kapitaaleisen. Deze stijging vloeit voort uit twee zorgspecifieke berekeningen in qis4 die het aanwezige risico sterk overschatten (zie volgende paragraaf). Al met al blijft de verzekeringssector als geheel robuust. Het nieuwe raamwerk is echter wel duidelijk strenger dan Solvency i, wat tot uiting komt in de hogere kapitaaleisen. Voor consumenten biedt de aanscherping meer zekerheid dat verzekeraars aan hun verplichtingen kunnen voldoen.
Verbeterpunten
44
De drie belangrijkste aandachtspunten die volgen uit qis4 betreffen de berekening van het aandelenrisico, het tegenpartijrisico en het catastroferisico, en de gevolgen die dit heeft voor de kapitaaleisen. Met betrekking tot het eerste aandachtspunt moesten verzekeraars in qis4 het effect op hun eigen vermogen doorrekenen van een daling van de aandelenkoersen van 32% in één jaar tijd. Grotere dalingen zijn echter niet onvoorstelbaar, zo blijkt ook uit de huidige marktontwikkelingen: in de eerste negen maanden van dit jaar verloor de aex-index 45% van haar waarde. Veruit de meeste deelnemers vonden de voorgestelde schok dan ook erg laag. dnb heeft mede hierom de Nederlandse verzekeraars gevraagd om ook het effect van een aandelenschok van 39% door te rekenen. Dit percentage is historisch gezien getrouwer, bovendien hanteren grote internationale verzekeraars dit percentage ook in hun interne modellen. Meer dan de helft van de deelnemers heeft deze schok inderdaad uitgerekend. Zij gaven aan dit alternatief een realistischer reflectie van het risico te vinden. dnb / Kwartaalbericht december 2008
qis4 legt de risico’s van verzekeraars langs de meetlat
Figuur 3 Verandering in het ongebonden vermogen als gevolg van qis4 In procenten 600 Gemiddelde = -9% 400
200 Gemiddelde = 17%
Gemiddelde = -123%
Schade
Zorg
0
-200
-400 Leven
25e tot 75e percentiel interval
Min-max interval
Gemiddelde
Noot: Het lichtgekleurde deel van de balk omvat de totale verdeling van de waargenomen verandering in het ongebonden vermogen, van de minimum tot de maximum verandering in het ongebonden vermogen.
Het donkergekleurde deel geeft de middelste 50% van de waarnemingen (25e tot 75e percentiel). De stip geeft het gemiddelde weer. De 0%-lijn indiceert geen verandering in de omvang van het ongebonden vermogen.
Het tweede aandachtspunt, het tegenpartijrisico, heeft betrekking op vorderingen op tegenpartijen zoals herverzekeraars en tussenpersonen. Tegenpartijen zonder kredietbeoordeling (rating) kregen in qis4 eenzelfde behandeling als een partij met een zeer lage rating. Deze keuze maakt de berekende kapitaaleis voor het risico op een dergelijke vordering nagenoeg gelijk aan de vordering zelf. Dit lijkt niet terecht. Deze aanpak treft de zorgverzekeraars in qis4 extra hard vanwege hun vorderingen op ziekenhuizen, die doorgaans geen rating hebben. Het derde aandachtspunt heeft ook betrekking op de Nederlandse zorgverzekeraars. De berekening van het catastroferisico houdt in qis4 namelijk geen rekening met de specifieke kenmerken van het Nederlandse zorgstelsel, waar eventuele verliezen over de gehele sector kunnen worden gespreid (vereveningsstelsel). Als gevolg hiervan is de kapitaaleis voor het catastroferisico excessief hoog voor zorgverzekeraars.
Zorg
dnb / Kwartaalbericht december 2008
Zorgverzekeraars zijn wat premievolume betreft de grootste verzekeraars van Nederland, bovendien vervullen zij een functie van groot maatschappelijk belang. In qis4 is door dnb dan ook extra nauwkeurig naar de resultaten voor zorgverzekeraars gekeken. In qis3 waren deze niet bevredigend; bij de berekening van de verzekeringsrisico’s werd geen rekening gehouden met de typische kenmerken van het Nederlandse zorgstelsel. Dit stelsel kent namelijk een grote mate van risicoreductie voor de basisverzekering door middel van het vereveningsstelsel. Onder dit stelsel kunnen eventuele verliezen worden gespreid, en als gevolg hiervan verschilt de zorgsector van andere schadeverzekeraars. In qis4 is dit probleem deels opgelost. Helaas is het model ook onder qis4 nog steeds niet perfect, zoals blijkt uit de te hoge impact van het tegenpartijrisico en het catastroferisico. Indien voor deze twee berekeningswijzen wordt gecorrigeerd zodat deze beter aansluiten bij de gelopen risico’s, komen de resultaten van de Nederlandse zorgverzekeraars sterk overeen met het beeld voor de schadeverzekeraars. Zonder deze veranderingen echter zien 45
qis4 legt de risico’s van verzekeraars langs de meetlat
we sectorbreed een onderdekking ontstaan. dnb heeft deze problemen al aangekaart binnen ceiops en zoekt nu naar acceptabele oplossingen.
Conclusie Uit de qis4 exercitie blijkt dat onder het nieuwe raamwerk de technische voorzieningen van verzekeraars dalen, en de kapitaaleis en het eigen vermogen toenemen. Per saldo daalt de solvabiliteitsratio, en blijft het ongebonden vermogen van verzekeraars nagenoeg gelijk. Individuele verzekeraars zien op basis van het eigen risicoprofiel echter wel een sterke toe- of afname van het ongebonden vermogen. Deze uitkomsten komen overeen met de verwachtingen vooraf, en maken duidelijk dat qis4 de risico’s die een verzekeraar loopt beter in kaart brengt dan het huidige raamwerk. Risico’s worden nu immers expliciet zichtbaar gemaakt, terwijl het huidige systeem enkel gebruik maakt van eenvoudige vuistregels. Door deze risicogevoeligheid verkrijgen verzekeraar, toezichthouder én polishouder een beter inzicht in de risico’s die de onderneming loopt. Al met al kan qis4 voor de Nederlandse sector een succes worden genoemd. Het Solvency ii raamwerk ligt goed op koers, alhoewel bepaalde aspecten nog wel aangepast moeten worden. Dit geldt in het bijzonder voor de berekening van het aandelenrisico, het tegenpartijrisico, en de specificaties die van toepassing zijn op de Nederlandse zorgsector. Als lid van ceiops spant dnb zich in om de geïdentificeerde aandachtspunten te verbeteren. Uit de hoge deelname volgt dat ook veel verzekeraars op de goede weg zijn met hun voorbereiding voor het nieuwe raamwerk. Een succesvolle afronding en implementatie van het Solvency ii raamwerk vraagt een gezamenlijke inspanning van de sector en de toezichthouder. Op naar 2012!
46
dnb / Kwartaalbericht december 2008
Barsten in de voegen van de volkshuisvesting
De Nederlandse woningmarkt zit muurvast. Illustratief is de impasse in de sociale woningbouw. De sector dient steeds minder het toegemeten doel. Bovendien dreigen overheid en woningbouw corporaties tegenover elkaar te komen staan. De woningbouwcorporaties voelen zich beperkt in hun manoeuvreerruimte, de overheid wenst meer greep op dat manoeuvreren. De druk om de problemen fundamenteel aan te pakken neemt toe.
Barsten in de voegen van de volkshuisvesting
Inleiding Nederland telt krap zeven miljoen woningen op een bevolking van ruim zestien miljoen. De verdeling naar eigendomsvorm is opvallend. Het aantal huurwoningen bedraagt circa drie miljoen. Bijna 80% daarvan is eigendom van woningcorporaties, ruim een derde van het totale woningbestand. Geen ander Europees land heeft zo’n grote sociale sector. Echter, de toekomst daarvan is ongewis nu overheid en corporaties elkaar in de haren zijn gevlogen over de vormgeving van het bestel. Aanleiding is de onvolkomen verzelfstandiging van de woningbouwcorporaties: de corporaties voelen zich beperkt in hun manoeuvreerruimte, de overheid wenst meer greep op dat manoeuvreren. Woningcorporaties zijn private instellingen zonder winstoogmerk die als taak hebben het bouwen, beheren en verhuren van woningen voor huishoudens met een bescheiden inkomen. Zij domineren al sinds begin 1900 de huurmarkt. De Nederlandse overheid liet het bouwen van betaalbare woonruimte aan de corporaties en nam zelf de rol op zich van financier, regelgever en toezichthouder. In de jaren negentig veranderde hun relatie. De overheid nam afstand en de corporaties kwamen financieel op eigen benen te staan. Onveranderd bleef hun positie als maatschappelijke onderneming. Deze is bekrachtigd in het Besluit Beheer Sociale Huursector (bbsh) van 1992, dat het werkgebied van de corporaties afbakent en de prestaties definieert waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Wat evenmin wijzigde was hun hybride rechtsvorm, in juridische zin privaat, maar gehouden publieke taken te vervullen.
Congestie op de huurmarkt Nederlanders zijn beperkt in hun keuzevrijheid op de woningmarkt. Het aantal beschikbare woningen per 1000 inwoners is het laagste in Europa. Obstakels voor een snelle verruiming van het aanbod zijn de langdurige procedures rond bouw en ruimtelijke ordening, en de historisch gegroeide inrichting van de woningmarkt. Nederlanders waren lang overwegend huurders. Sinds 1998 echter telt de woningmarkt meer koop- dan huurhuizen. De verschuiving is niet alleen te danken aan de nadruk die in de laatste decennia is gelegd op de bouw van koopwoningen, maar wordt ook veroorzaakt door de verkoop en sloop van oude(re) huurpanden door woningcorporaties. De vraag naar betaalbare huurwoningen blijft desalniettemin flink groter dan het aanbod. 48
Nieuwbouw biedt tot op heden weinig soelaas om aan de grote vraag naar huurwoningen te voldoen. De productie van nieuwbouwwoningen, en dat geldt vooral voor huurwoningen, daalt sinds de jaren tachtig trendmatig. Zetten we de schijnwerper op de periode 1995-2007, dan blijkt dat die terugval vooral plaatsvond in de sociale sector. Om het tij te keren betrekt het ministerie van vrom de corporaties nadrukkelijker bij het terugdringen van het woningtekort. Dat doet het door prestatiecontracten af te sluiten. De Inspectie Volkshuisvesting kan echter geen sancties opleggen om de prestaties af te dwingen. Voor andere marktpartijen is nieuwbouw weinig aantrekkelijk. In de eerste plaats zijn de grond- en bouwkosten de laatste jaren sterk gestegen. Daarnaast heeft het kabinet de huurverhoging voor de komende jaren gekoppeld aan de ontwikkeling van de inflatie, een besluit dat de investeringen in het vrije segment van de markt remt. De kloof tussen de grote vraag naar goede, betaalbare huurwoningen en het geringe aanbod daarvan illustreert de verstopping van de huurmarkt. De huurmarkt is de facto een gereguleerde markt, een particuliere sector van substantiële omvang ontbreekt. Het aandeel particuliere huurwoningen in de totale woonvoorraad is tussen 1990-2006 zelfs gedaald, van 16% naar 11%. De huurprijsbeheersing beantwoordt steeds minder aan het oorspronkelijke doel, het creëren van een toegankelijke woningvoorraad voor lagere inkomensgroepen. Scheefstand, zowel goedkope als dure, draagt in hoge mate bij aan de constipatie van de huurmarkt. Goedkope scheefwoners zijn mensen met relatief hoge inkomens in huizen met lage huren. Het is voor hen niet aantrekkelijk om naar een ongereguleerde woning in de huur- of koopsector te verhuizen, omdat zij voor iets meer kwaliteit veel meer moeten betalen. Dure scheefwoners zijn mensen met lage inkomens die in de duurdere, gereguleerde huurhuizen kunnen wonen als gevolg van de systematiek van de huurtoeslag. De cijfers spreken voor zich: de gezamenlijke woningcorporaties bezitten 2,4 miljoen woningen, maar de doelgroep, personen met lage inkomens (en huurtoeslag), telt ongeveer een miljoen huishoudens. De gereguleerde sector is dus veel groter dan nodig voor de doelgroep. De grote steden, maar vooral Amsterdam, spannen de kroon wat scheefgroei betreft. De Amsterdamse corporaties beheren ruim 201.000 woningen, 53% van de Amsterdamse woningvoorraad. Een groot deel daarvan herbergt huishoudens die er niet (meer) voor in aanmerking komen. Er zijn 90.000 sociale woningen (bijna een kwart dus van alle Amsterdamse huizen) méér dan dnb / Kwartaalbericht december 2008
Barsten in de voegen van de volkshuisvesting
er mensen zijn die daar volgens de regels aanspraak op kunnen maken. Het verschijnsel doet zich het sterkst voor in buurten die bij zoekers naar een koopwoning het meest in trek zijn. In het historische centrum bijvoorbeeld wordt maar 40% van de sociale huurwoningen bewoond door mensen die daar op grond van hun inkomen op zijn aangewezen. Wie eenmaal in een goedkope woning zit, en ook nog op een gewilde locatie, zal niet snel vrijwillig de stap naar een duur koophuis zetten. De ontoegankelijkheid van de huurmarkt blijkt uit de lange wachttijden. De gemiddelde wachttijd voor een goede huurwoning bedraagt 3,5 jaar. In de grote steden is de wachttijd nog veel langer: zeven jaar in Utrecht, meer dan tien jaar in Amsterdam. Op korte termijn valt geen verbetering te verwachten, integendeel. Uitwijken naar de koopsector wordt bemoeilijkt door een fors verschil in prijsontwikkeling tussen koop- en huursector. De huizenprijzen zijn, mede dankzij een lage rente, in de jaren 2000-2006 met 37% gestegen, terwijl de gemiddelde huur over diezelfde periode met slechts 18% is toegenomen. De trend geldt in versterkte mate voor de Randstad, en vooral voor Amsterdam. In de koopsector zijn de prijzen inmiddels zo hoog dat het voor grote delen van de woningzoekende starters en huurders haast onmogelijk is een woning uitsluitend op inkomen te financieren. Enig vermogen is essentieel. Eigenaar-bewoners beschikken hier meestal over, waardoor de dynamiek in de koopsector redelijk blijft. De doorstroming van huur- naar koophuizen stagneert daarentegen. De stagnatie werkt door in de doorstroming binnen de huursector waardoor starters op beide segmenten moeilijk aan bod komen. Huur- en koopmarkt houden elkaar zo vast in een dodelijke omhelzing.
Hoe valt de huurmarkt open te breken? De gestage daling van de nieuwbouw van huurwoningen is niet te verklaren door een afnemende vraag. Mede door het ontspoorde huurreguleringsbeleid en de daaruit voortvloeiende geringe doorstroom bestaat een aanzienlijk vraagoverschot naar betaalbare huurwoningen. Er zijn twee manieren om aan de vraag tegemoet te komen, door meer te bouwen en, drastischer, door huurliberalisatie. Meer nieuwbouw Het kabinet zet in op een hogere nieuwbouwproductie – van, inclusief koopwoningen, 80.000 à 100.000 dnb / Kwartaalbericht december 2008
per jaar – en heeft daar de woningbouwcorporaties ‘als maatschappelijke ondernemingen’ bij betrokken. De met de corporaties te maken afspraken, zij hebben toegezegd jaarlijks 40.000 woningen voor hun rekening te nemen, zullen ‘niet vrijblijvend’ zijn. Dit geldt zowel voor afspraken tussen kabinet en Aedes, de koepel van woningcorporaties, als op lokaal niveau voor de afspraken tussen gemeenten en de woningcorporaties. Hoe het kabinet de woningcorporaties aan de afspraken wil houden, is onduidelijk. Wel blijken de streefcijfers inmiddels onder druk te staan door afnemende werkgelegenheid, stijging van de bouwkosten en de kredietcrisis. Huurliberalisatie Het pleit voor huurliberalisatie wint veld, maar een eerste, voorzichtige poging daartoe door het kabinet-Balkenende ii (mei 2003-juni 2006) is als te controversieel gesneuveld in de Eerste Kamer. Daar is het vervolgens bij gebleven. Aedes reageerde kritisch. Zij wil slechts in nieuwbouw (en in achtergebleven wijken) investeren als zicht is op huurliberalisatie en meer bewegingsvrijheid. Het kabinet realiseert zich dat het besluit de stijging van de huren te koppelen aan de inflatie de inverdiencapaciteit van de woningcorporaties inperkt, maar vindt dat de investeringsruimte van de corporaties van dien aard is ‘dat Bruin dat wel kan trekken’.
Onvoldoende greep op prestaties en vermogen van corporaties Van de corporaties wordt dus een bijdrage aan het openbreken van de huurmarkt verwacht. Onder de randvoorwaarden van het bbsh zijn de woningcorporaties verantwoordelijk voor het eigen reilen en zeilen. Dat zorgt voor de nodige discussie. In de huidige constellatie is weliswaar in financieel toezicht voorzien maar ontbreekt het de overheid aan harde instrumenten om de corporaties op hun maatschappelijke prestaties vast te pinnen. Zij zijn dan ook steeds zelfstandiger én commerciëler gaan opereren. Er is nog een reden waarom de op afstand geplaatste corporaties discussie oproepen. Zij beschikken over een enorm vermogen. Het balanstotaal naar bedrijfswaarde bedraagt eur 94 miljard, de marktwaarde van de woningvoorraad naar schatting eur 291 miljard. Aan de vraag of de verzelfstandigde woningcorporaties hun ‘maatschappelijk gebonden’ vermogen voldoende efficiënt en effectief inzetten, zijn inmiddels vele rapporten gewijd. Het gaat tenslotte om publiek geld, de 49
Barsten in de voegen van de volkshuisvesting
optelsom van tientallen jaren Rijkssubsidies voor sociale woningbouw, vergroot door de forse prijsstijgingen van de afgelopen jaren. De politiek heeft geen greep meer op dat vermogen. Illustratief zijn de perikelen rond het speerpunt van het kabinet-Balkenende iv, de aanpak van probleemwijken. Een groot deel van het benodigde geld moet komen van de corporaties die, naar het oordeel van politiek Den Haag, veel meer van hun vermogen moeten steken in de samenleving. De corporaties zegden daarop toe de komende tien jaar eur 2,5 miljard extra in de aangewezen achterstandswijken te zullen investeren, op voorwaarde zeggenschap over het geld te houden. Het kabinet wilde dit geld echter in een fonds storten waarover het zélf ging. De corporaties vonden zo’n publiek fonds niet alleen onnodig en onwerkbaar, maar vooral onrechtmatig. Als het kabinet de eindverantwoordelijkheid heeft, dan is hun investering in feite een – wederrechtelijke – heffing. In september 2007 kwamen de partijen tot overeenstemming. Aedes deed zijn toezegging van eur 250 miljoen per jaar gestand en het kabinet onderschreef dat het akkoord ‘niet in rechte afdwingbaar’ is. De problemen tussen kabinet en corporaties waren hiermee niet opgelost. Met ingang van 1 januari 2008 zijn de woningbouwcorporaties onderworpen aan vennootschapsbelasting. Dat levert de staat zo’n eur 500 miljoen per jaar op. Deze ingreep van het kabinet stuit op kritiek. Van Aedes uiteraard, omdat het de corporaties fiscaal achterstelt ten opzichte van commerciële verhuurders, maar ook bijvoorbeeld van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (vng), die vindt dat door deze heffing geld aan het woningbeleid wordt onttrokken.
Woningbouwcorporaties en overheid tegenover elkaar De pogingen van de overheid om de corporaties naar het publieke domein terug te halen en vooral de greep in hun kas heeft kwaad bloed gezet. Enkele corporaties hebben aangeven het bestel te willen verlaten. Daar wil vrom niet aan. Woningbouwcorporaties kunnen niet op eigen houtje uitstappen om als gewoon bedrijf door te gaan. De wet voorziet er niet in en bovendien moet de minister toestemming voor uittreding geven. Verlaat een corporatie eigener beweging het bestel dan verliest zij, zo heeft het ministerie laten weten, zeggenschap over het eigen vermogen. Aedes, die het standpunt huldigt: ‘Wat is publieke inkadering waard, als je er alleen maar last van hebt?’ onderzoekt of de status van Maatschappelijk Onderneming uitsluitsel kan bieden. 50
Het kabinet heeft zich vastgelegd op de invoering van een rechtsvorm voor instellingen die opereren in het schermergebied tussen private en publieke sector. Die toezegging bouwt voort op het rapport-Wijffels (1996). Dat adviseerde voor deze instellingen voorzieningen te treffen in het rechtspersonenrecht omdat hun financiële belangen zijn toegenomen en de eisen die de samenleving aan hen stelt evenzeer. Doel is ze slagvaardiger te maken. Het ministerie van Justitie heeft inmiddels een concept-Wet op de Maatschappelijke Onderneming voor advies en commentaar toegestuurd naar een groot aantal maatschappelijke organisaties, waaronder Aedes. De koepel ziet veel in de modernisering van het corporatiebestel, zodanig dat het bestel dienstbaar is aan de maatschappelijke doelstellingen die de branche zichzelf oplegt. Den Haag moet zich, kortom, zo min mogelijk bemoeien met de maatschappelijke ondernemingen. Het kabinet heeft echter al laten weten dat de overheid zijn controle op de besteding van collectieve middelen niet wil opgeven.
Integrale aanpak woningmarkt wenselijk Twee woningbouwcorporaties wachten de discussie over nieuwe wettelijke regels voor het ondernemersbestuur van semi-publieke instellingen niet af. Deelname aan het publieke bestel kost hun niet alleen veel geld, zij menen bovendien hun statutaire taak, sociale woningbouw, beter buiten het bestel te kunnen vervullen. Zij vechten vrom’s weigering van een vrijwillige uittreding aan, zonodig bij de Europese rechter. Een van de twee corporaties die de strijd met de overheid heeft aangebonden, laat weten dat het niet de bedoeling is ‘er met de poet vandoor te gaan’. Zij wil woningen blijven bouwen voor mensen die een koopwoning niet kunnen betalen en heeft ook met overheidstoezicht geen moeite. De collegacorporaties volgen de ontwikkelingen met argusogen. Velen, en met name de grootsten daaronder, overwegen uittreding als het de twee lukt uit het bestel te stappen. Juristen denken verschillend over hun kansen. Inzet is de verkenning van een juridisch niemandsland. In de wet is immers slechts de gedwongen uittreding van woningbouwcorporaties geregeld. Een ding staat vast, als de twee corporaties in hun opzet slagen, zijn de gevolgen groot. Dan dreigt de implosie van een systeem dat al ruim een eeuw de Nederlandse sociale woningbouw draagt en alom wordt gezien als waardevol erfgoed. Het risico van een ontploffing bevestigt eens te meer hoezeer een integrale hervorming van de woningmarkt nodig is. dnb / Kwartaalbericht december 2008
Betalen in het eurogebied: nog niet alle wensen vervuld
Nederlanders zijn over het algemeen positief over de bestaande betaalmogelijkheden, maar toch betaalt men in of naar het buitenland niet altijd zoals men zou willen. Zo is de tevredenheid over de acceptatie van de pinpas in andere eurolanden lager dan in Nederland. De eenwording van de Europese betaalmarkt (sepa) kan leiden tot meer grensoverschrijdend betaalgemak. Het vaker en veiliger kunnen betalen met de pinpas over de grens en het nodig hebben van minder betaalpassen zouden Nederlanders als concrete voordelen waarderen, zo blijkt uit onderzoek van de Nederlandsche Bank onder consumenten. Andere op prijs gestelde voordelen zijn het eenvoudiger en sneller kunnen overmaken van geld naar buitenlandse rekeningen.
Betalen in het eurogebied: nog niet alle wensen vervuld
Inleiding Nederlanders gaan graag en vaak op reis naar andere eurolanden. Ook maken zij geregeld geld over naar het buitenland voor bijvoorbeeld de aankoop van producten via het internet of voor het boeken van een vakantie. Hierbij valt op dat zij in het buitenland anders betalen dan in Nederland. Zo betalen zij in het buitenland vaker met contant geld of met de creditcard. Ook de betaalmethoden die zij gebruiken voor het overboeken van geld naar een buitenlandse rekening verschillen met die voor binnenlandse overboekingen. Dat het betaalgedrag in het buitenland anders is dan het betaalgedrag in Nederland is niet zo vreemd. Elk euroland heeft namelijk zijn eigen betaalgewoonten en betaalsystemen. Hierdoor kunnen consumenten in het buitenland niet altijd betalen zoals in hun eigen land. Ook betalingen naar het buitenland kunnen daardoor niet altijd zoals in Nederland gedaan worden. Maar hier zal geleidelijk verandering in komen. Op 28 januari 2008 hebben de Europese banken met de introductie van de Europese overschrijving de eerste tastbare stap gezet naar de eenwording van de Europese betaalmarkt (Single Euro Payments Area ofwel sepa). Het doel van sepa is om de verschillen tussen binnenlandse en grensoverschrijdende betalingen in euro te doen verdwijnen en de nationale betaalmarkten van de landen die de euro als betaalmiddel hebben te integreren tot één grote Europese betaalmarkt. Naast de Europese overschrijving zullen consumenten in de toekomst ook gebruik kunnen maken van Europese machtigingen en van betaalpassen waarmee zij in het hele eurogebied met hetzelfde gemak kunnen betalen. Hierbij zullen zowel veranderingen plaatsvinden in het binnenlandse als in het grensoverschrijdende betalingsverkeer. Voor de Nederlandse consument biedt sepa vooral voordelen voor het grensoverschrijdende betalingsverkeer en niet zozeer voor betalingen binnen Nederland. Het Nederlandse betalingsverkeer kent namelijk interna tionaal gezien een hoge mate van efficiëntie en toegankelijkheid en heeft een goed dienstverleningsniveau in combinatie met lage tarieven. Sommige veranderingen zullen door burgers niet als verbetering worden gezien. De vervanging van de huidige bankrekeningnummers door langere, internationale bankrekeningnummers (International Bank Account Number ofwel iban) die nu al nodig zijn voor grensoverschrijdende betalingen is hier een voorbeeld van. Daarnaast bestaat er angst onder winkeliers en consumenten dat banken hun tarieven zullen verhogen. Hier zijn echter nog geen concrete tekenen van. De tarieven van de Europese overschrij52
ving zijn gelijk aan die van de bestaande overschrijving en een van de drie grootbanken heeft al laten weten voor sepa kaartbetalingen dezelfde tarieven te zullen hanteren als nu bij pinbetalingen worden berekend. Maar hoe tevreden zijn Nederlanders nu eigenlijk met de bestaande betaalmiddelen voor het doen van betalingen in en naar het buitenland? Welke drempels ervaren zij hierbij? En zal sepa hier oplossingen voor kunnen bieden? Om antwoord te krijgen op deze vragen heeft dnb in het voorjaar van 2007 en 2008 enquêtes gehouden onder de leden van het dnb Household panel. In 2007 deden hier 1407 mensen aan mee en in 2008 1156. Het dnb Household panel is een door onderzoeksinstituut Centerdata opgezet panel van ruim 2000 huishoudens die meedoen aan online survey onderzoek.
Betalen in andere eurolanden Uit het dnb onderzoek blijkt dat meer dan 75% van de respondenten in 2007 een bezoek heeft gebracht aan een ander euroland. De resultaten laten zien dat wanneer zij in het buitenland zijn zij vaker met contant geld en de creditcard betalen en minder vaak de pinpas gebruiken dan in Nederland. Wel is het kaartgebruik tussen 2006 en 2007 licht toegenomen en is het gebruik van contant geld iets gedaald. Een trend die ook in Nederland zelf zichtbaar is. Het betaalgedrag verschilt overigens sterk per bezocht land. Nederlanders gebruiken hun pinpas vooral in de buurlanden België en Duitsland, terwijl zij in Griekenland hoofdzakelijk contant geld gebruiken. De creditcard haalt men vooral in Frankrijk en Italië tevoorschijn. Behalve van de snelheid en het gemak van de verschillende betaalmiddelen, hangt de betaalkeuze van de consument sterk af van welke betaalmiddelen winkeliers accepteren. Doordat winkeliers in het buitenland de pinpas vaak niet accepteren, of doordat het onduidelijk is of de pinpas gebruikt kan worden, betalen Nederlanders met contant geld of de creditcard, terwijl zij eigenlijk liever met de pinpas zouden willen betalen. De helft van de respondenten die extra geld vanuit Nederland had meegenomen deed dit voor het geval dat andere betaalmiddelen niet geaccepteerd zouden worden. Over het algemeen zijn de meeste Nederlanders tevreden over de veiligheid, de acceptatie en het gebruiksgemak van hun betaalmiddelen, zowel in Nederland als in het buitenland (zie grafiek 1). De waarderingen van contant geld bij betalingen in Nederland dnb / Kwartaalbericht december 2008
Betalen in het eurogebied: nog niet alle wensen vervuld
Grafiek 1 Tevredenheid betalingen aan de kassa naar betaalaspect In procenten
het tegenovergestelde. 62% van de ondervraagden in 2007 heeft aangegeven vaker met de pinpas te zullen betalen in het buitenland, wanneer deze op meer plaatsen geaccepteerd zou worden.
Contant geld 100
Betalen naar andere eurolanden
96 92 88 84 80 Nederland
Veiligheid
Acceptatie
Eurogebied
Gebruiksgemak
Pinpas 100 96 92 88 84 80 Nederland
Veiligheid
Acceptatie
Eurogebied
Gebruiksgemak
Creditcard 100 96 92 88 84 80 Nederland
Veiligheid
Acceptatie
Eurogebied
Gebruiksgemak
en in andere eurolanden ontlopen elkaar maar weinig. Dat is te verwachten, omdat met de introductie van de chartale euro overal in het eurogebied met euromunten en -biljetten betaald kan worden. Het gebruik van de pinpas in Nederland wordt beter gewaardeerd dan de creditcard, terwijl in het buitenland de creditcard juist hoger scoort. Dit komt voornamelijk door het verschil in acceptatie van deze twee betaalkaarten. In Nederland kan op veel meer plekken betaald worden met de pinpas dan in het buitenland. Voor de creditcard geldt precies dnb / Kwartaalbericht december 2008
Het percentage ondervraagden dat geld heeft overgemaakt naar een ander euroland is gedaald van 26% in 2006 naar 19% in 2007. Vooral het aantal grensoverschrijdende internetaankopen is in 2007 teruggelopen, terwijl de binnenlandse online aankopen flink zijn toegenomen. Nederlandse consumenten zijn vorig jaar blijkbaar vaker online gaan winkelen bij Nederlandse in plaats van bij buitenlandse webwinkels. Onderzoek van de Nederlandse thuiswinkelorganisatie Thuiswinkel.org toont namelijk dat de waarde van online binnenlandse bestedingen in 2007 eur 3,9 miljard was, een stijging van 39% ten opzichte van 2006. Wel is de online aankoop bij een buitenlandse webwinkel nog altijd de belangrijkste reden waarom Nederlanders geld overmaken naar het buitenland (36%), gevolgd door het boeken van een vakantie (30%). Nederlanders handelen ruwweg meer dan de helft van de grensoverschrijdende betalingen af via internetbankieren, gevolgd door de creditcard en PayPal. Vergeleken met 2006 is het gebruik van deze elektronische betaalvormen verder toegenomen ten koste van de papieren overschrijving en overboekingen via geldtransactiekantoren. Bij de keuze welk betaalmiddel te gebruiken, kijken Nederlanders vooral naar de snelheid en het betaalgemak, maar ook de acceptatie speelt hierbij weer een belangrijke rol. Zo heeft één op de drie respondenten die de creditcard heeft gebruikt, aangegeven dat dit de enige betaalmogelijkheid was. Nederlanders zijn over het algemeen tevreden over het gebruik van internetbankieren, papieren overschrijvingen en de creditcard (zie grafiek 2). Hierbij scoort internetbankieren het hoogst bij binnenlands gebruik en de creditcard bij grensoverschrijdende overboekingen. Wat minder vaak tevreden zijn ze over de kosten voor grensoverschrijdende betalingen met de creditcard of internetbankieren. Over papieren overschrijvingen is men het minst tevreden. Over het algemeen ervaren consumenten het gebruik van papieren en elektronische overschrijvingen voor binnenlandse betalingen veiliger, sneller, eenvoudiger en goedkoper dan voor betalingen naar het buitenland. Bij de creditcard ervaren zij daarentegen nauwelijks enig verschil tussen binnenlands en grensoverschrijdend gebruik. Dit betaalmiddel wordt 53
Betalen in het eurogebied: nog niet alle wensen vervuld
Grafiek 2 Tevredenheid betalingen op afstand naar betaalaspect In procenten Elektronische overschrijving 100 90 80 70 60 50 40 Nederland
Veiligheid
Kosten
Eurogebied
Snelheid
Gebruiksgemak
Papieren overschrijving 100 90 80 70 60 50 40 Nederland
Veiligheid
Kosten
Eurogebied
Snelheid
Gebruiksgemak
Creditcard 100 90 80 70 60 50 40 Nederland
Veiligheid
Kosten
Eurogebied
Snelheid
Gebruiksgemak
over het algemeen beschouwd als het snelste van de drie voor het doen van betalingen naar andere eurolanden.
introductie van Europese betaalmiddelen kunnen deze verschillen geleidelijk aan verdwijnen, waardoor consumenten makkelijker in en naar het buitenland kunnen betalen. Tenminste, dat is het doel. Maar hoe kijkt de Nederlandse consument hier zelf tegenaan? Aan de respondenten is een lijst voorgelegd met mogelijke voordelen die de Europese betaalmiddelen voor betalingen in of naar andere eurolanden kunnen gaan bieden. Deze voordelen kunnen enerzijds betrekking hebben op directe verbeteringen in het betalen zelf, en anderzijds op mogelijke voordelen van schaalvoordelen en meer concurrentie op de Europese betaalmarkt. De respondenten is gevraagd aan te geven hoe belangrijk zij deze mogelijke voordelen vinden en van welke zij persoonlijk verwachten te kunnen gaan profiteren. In Tabel 1 zijn de vijf meest gewaardeerde voordelen op een rijtje gezet, samen met de vijf meest genoemde voordelen waar de respondenten zelf van verwachten te kunnen gaan genieten. Vaker en veiliger over de grens kunnen pinnen blijkt erg belangrijk gevonden te worden, evenals lagere jaarlijkse pasbijdrages, hogere rentes op spaar- en betaalrekeningen en lagere rentes op leningen. De respondenten verwachten zelf vooral vaker en veiliger te kunnen betalen met de pinpas in het buitenland in de toekomst. Ook zien zij persoonlijke voordelen op het vlak van grensoverschrijdende overboekingen. Drie op de tien respondenten heeft overigens aangegeven op geen enkele wijze te profiteren van de komst van Europese betaalmiddelen. Statistische analyses hebben laten zien dat vooral veelverdienende consumenten en degenen die geregeld de grens overgaan of geld overmaken naar het buitenland voordelen voor zichzelf zien. Ook de wijze waarop consumenten eerder over de eenwording van de Europese betaalmarkt hebben gehoord speelt hierbij een belangrijke rol. Zij die hierover al eerder iets hebben gelezen in de krant of in een tijdschrift en de mensen die door hun bank zijn geïnformeerd, verwachten meer te zullen profiteren dan de mensen die er nog nooit eerder iets over hadden gehoord. Opvallend daarbij is dat mensen die via tijdschriften zijn geïnformeerd over het algemeen iets positiever zijn dan zij die hun informatie uit de krant hebben.
Waardering mogelijke voordelen Ondanks dat Nederlanders op dit moment positief zijn over de verschillende manieren van betalen in en naar het buitenland, zit er bij een aantal betaalmethoden een duidelijk verschil tussen de waardering en het gebruik ervan in Nederland en in het buitenland. Door de 54
Conclusie Op dit moment betalen Nederlandse consumenten wanneer zij in het buitenland zijn niet altijd zoals zij eigenlijk zouden willen. Zij zouden namelijk graag vaker dnb / Kwartaalbericht december 2008
Betalen in het eurogebied: nog niet alle wensen vervuld
Tabel 1 Top 5 belangrijke betaalaspecten en persoonlijke baten Top 5 belangrijkste betaalaspecten 1 Veiliger kunnen betalen met de pinpas 2 Vaker kunnen betalen met de pinpas 3 Hogere rentes op spaar/betaalrekeningen 4 Lagere rentes op leningen/hypotheken 5 Lagere jaarlijkse pasbijdrage
Top 5 verwachte baten 1 Vaker kunnen betalen met de pinpas 2 Eenvoudig geld overmaken 3 Veiliger kunnen betalen met de pinpas 4 Minder betaalpassen op zak 5 Sneller geld overmaken
hun pinpas willen gebruiken en zien dat de veiligheid van grensoverschrijdend pinnen toeneemt. Bovendien vinden zij grensoverschrijdende overboekingen minder veilig, minder gebruiksvriendelijk, trager en duurder dan binnenlandse overboekingen. Door de introductie van Europese betaalinstrumenten in het kader van sepa zul-
len verschillen tussen binnenlandse en grensoverschrijdende betalingen geleidelijk aan kunnen verdwijnen. Of sepa ook daadwerkelijk zal leiden tot meer tevredenheid over grensoverschrijdende betalingen en ander betaalgedrag zal nog moeten blijken. dnb zal daarom dit onderzoek de komende jaren herhalen.
dnb / Kwartaalbericht december 2008
55
De Nederlandse economie in 2008-2010: een raming voor 2008-2009 en verkenningen voor 2010
De gevolgen van de kredietcrisis beginnen voelbaar te worden voor de Nederlandse economie. Vanaf eind 2008 vallen de bedrijfsinvesteringen ver terug, neemt de particuliere consumptie af en vertraagt de exportgroei. Dit leidt tot een krimpende economie in 2009 (-0,5%). Door afnemende krapte op de arbeidsmarkt en lagere energieprijzen blijft de inflatie beperkt tot 2,1% in 2008 en 2,0% in 2009. Dit blijkt uit ramingen met morkmon, het macro-econometrische structuurmodel voor Nederland van de Nederlandsche Bank waarmee twee keer per jaar voorspellingen worden gedaan. Vanwege de bijzondere onzekerheid waarmee de ramingen zijn omgeven worden voor 2010 twee scenario’s verkend. De onzekerheden waarmee rekening wordt gehouden betreffen de wereldhandelsgroei, de kredietverlening en het bestedingspatroon van consumenten.
De Nederlandse economie in 2008-2010: een raming voor 2008-2009 en verkenningen voor 2010
Inleiding Twee keer per jaar publiceert de Nederlandsche Bank voorspellingen voor de Nederlandse economie. Deze voorspelling wordt opgesteld met morkmon, het macroeconometrische structuurmodel voor Nederland van de Nederlandsche Bank. Dit artikel bespreekt de meest recente voorspellingen voor de periode 2008-2009. De gerealiseerde cijfers tot en met de recente flashraming van het cbs voor het derde kwartaal van dit jaar zijn meegenomen. Ten gevolge van de kredietcrisis is het ramen van economische ontwikkelingen ditmaal met grote onzekerheid omgeven. Daarom worden voor 2010 twee scenario’s verkend.
Uitgangspunten Tabel 1 toont de uitgangspunten waarop de vooruitzichten voor de Nederlandse economie zijn gebaseerd. De financieel-monetaire en internationale uitgangspunten zijn ontleend aan de aannames die zijn gebruikt voor de gemeenschappelijke voorspelling binnen het Eurosysteem.
Van groot belang voor de Nederlandse economie is de ontwikkeling van de relevante wereldhandel. Deze groeide in de afgelopen jaren uitbundig. In 2007 werd nog een groei van 5,4% gerealiseerd. Door de kredietcrisis is de internationale omgeving echter zeer sterk veranderd. Aandelenkoersen zijn wereldwijd gezakt, financieringskosten zijn vrijwel overal gestegen en een aantal grote economieën kampt met dalende huizenprijzen. De kredietcrisis zet daarom een stevige rem op de wereldvraag naar geïmporteerde goederen en diensten. De groei van de voor Nederland relevante wereldhandel valt terug tot 0,7% in 2009. Volgens de aannames van het Eurosysteem herstelt deze groei zich in 2010 tot 4,2%. Deze aanname is echter erg onzeker onder de huidige omstandigheden, omdat de duur van de gevolgen van de wereldwijde kredietcrisis moeilijk in te schatten is. In vergelijking tot de economische neergang na het barsten van de dot-com bubble is deze aanname aan de optimistische kant. Destijds daalde de groei van de wereldhandel van 11,7% in 2000 naar 2% in 2001 en 1,9% in 2002. De economische schade geleden door de kredietcrisis lijkt naar alle maatstaven groter te zijn dan die veroorzaakt door de dot-com bubble. Als een aantrekkende wereldhandel in 2010 uitblijft, dan zal dit
Tabel 1 Uitgangspunten Procentuele veranderingen, tenzij anders vermeld
Internationaal 1 Volume relevante wereldhandel 2 Bbp-volumegroei vs Bbp-volumegroei wereld exclusief eurogebied Korte rente eurogebied (niveau, %) Lange rente Nederland (niveau, %) Eurokoers (niveau, usd) Olieprijs (niveau, uk Brent in usd per vat) Grondstoffenprijzen exclusief energie, in usd Invoerprijs goederen en diensten in euro Uitvoerprijs goederen en diensten concurrenten, in euro 2 Binnenland Arbeidsvolume overheid (niveau, in 1000 arbeidsjaren) Volumegroei overheidsconsumptie Volumegroei bruto investeringen overheid 1 De internationale uitgangspunten zijn ontleend aan de Broad Macroeconomic Projection Exercise (december 2008, Eurosysteem). 2 Dit betreft het voor Nederland relevante wereldhandelsvolume en de voor Nederland relevante wereldhandelsprijs.
58
2007
2008
2009
2010
5,4 2,0 5,1 4,3 4,3
3,3 1,4 3,9 4,7 4,3
0,7 -0,7 2,4 2,8 4,3
1,37
1,46
1,27
1,27
72,7
99,9
67,3
76,6
17,1
10,7
-18,3
5,8
1,3
4,7
1,7
2,4
0,2
2,4
4,5
1,2
1070
1077
1084
1090
3,0 5,2
0,9 1,8
1,8 2,3
1,8 2,6
4,2 | 0,7 3 0,9 3,6 3,2 4,5
3 Aanname voor de groei van de wereldhandel in 2010 onder respectievelijk het herstelscenario en het crisisscenario.
dnb / Kwartaalbericht december 2008
De Nederlandse economie in 2008-2010: een raming voor 2008-2009 en verkenningen voor 2010
het herstel van de Nederlandse economie vertragen. Dit is één van de kernelementen van het crisisscenario dat in het navolgende nader wordt uitgewerkt. Wisselkoersen worden, zoals gebruikelijk bij deze ramingen, gedurende het verdere verloop van de voorspelperiode constant verondersteld op het niveau waarop zij stonden op het moment van het afsluiten van de voorspelling (medio november). Voor de dollar komt dit neer op een wisselkoers van 1,27 dollar per euro. Dit houdt voor 2009 een depreciatie van de euro van 13% in ten opzichte van het gemiddelde niveau gedurende 2008. In principe stuwt dit de invoerprijzen omhoog. Desondanks groeien deze in 2009 (1,7%) veel minder snel dan in 2008 (4,7%). Dalende energie- en grondstoffenprijzen zijn hiervan de oorzaak. De olieprijs is in 2009 33% lager dan in 2008 door de afnemende wereldvraag. Over de geprojecteerde rente-ontwikkelingen dient te worden opgemerkt dat de gehanteerde aanname voor de korte rente puur technisch is en niet noodzakelijkerwijs overeenkomt met de rentevisie van het Eurosysteem. De korte (driemaands-) en lange (tienjarige) rente worden verondersteld zich te ontwikkelen in lijn met de verwachtingen van financiële markten. De korte rente valt op basis van deze verwachtingen sterk terug, van 4,7% in 2008 naar 2,8% in 2009. Deze daling komt doordat de rente in het huidige jaar historisch hoog ligt vanwege de grote liquiditeitspremie ten gevolge van de kredietcrisis. De binnenlandse beleidsuitgangspunten zijn voor namelijk gebaseerd op de weergave van het voorgenomen overheidsbeleid zoals neergelegd in de Miljoenennota 2009. Voor 2009 is mede rekening gehouden met de reductie van de ww-premies. Daarnaast is de overheidsassistentie die gedurende 2008 aan het bank- en verzekeringswezen is verleend in de cijfers verwerkt. De aankondiging van economische steunmaatregelen op 21 november 2008 kwam na afsluiting van deze raming en is daarom niet in de cijfers verwerkt.
Vooruitzichten 2008-2010 Tabel 2 geeft een overzicht van de basisprojectie voor de belangrijkste macro-economische variabelen in 2008 en 2009. Vanwege de grote onzekerheden worden voor 2010 twee scenario’s verkend. De kolom ‘Snel herstel’ presenteert een situatie waarin zowel de wereldeconomie als de Nederlandse economie zich in 2010 snel herstelt van de gevolgen van de financiële crisis. De kolom ‘Crisisscenario’ presenteert een beeld waarin een dnb / Kwartaalbericht december 2008
behoedzaam bestedingspatroon van Nederlandse huishoudens, kredietrantsoenering, en geen herstel van de wereldhandel zijn vervat. In het hiernavolgende wordt allereerst aandacht besteed aan de jaren 2008 en 2009. Vervolgens wordt ingegaan op de vooruitzichten voor 2010 in de genoemde scenario’s. Vooruitzichten 2008 en 2009 Na jaren van hoge groei kantelt het beeld nu abrupt vanwege de kredietcrisis. De gevolgen van de kredietcrisis bereiken in 2008 de reële economie en zullen de groei in Nederland sterk beïnvloeden. Naar verwachting loopt de economische groei terug van 2,1% in 2008 naar -0,5% in 2009. Een scherpe afname van de binnenlandse vraag wordt voorzien. Het volume van de particuliere consumptie groeit in 2009 met -0,6%, terwijl deze in 2008 nog groeit met 1,5%. Dit is slechts deels te herleiden tot een lagere groei van het beschikbare inkomen, welke vertraagt van 1,3% in 2008 naar 0,7% in 2009. De vermogenseffecten van de kredietcrisis zijn namelijk groot. Aandelenkoersen zijn, zoals bekend, sterk gedaald sinds het begin van de kredietcrisis. De ontwikkelingen in de Nederlandse huizenprijzen vormen voorts nog een negatief risico voor de vermogens, aangezien in het basispad wordt uitgegaan van ongeveer constante huizenprijzen. Een abrupte kanteling op de huizenmarkt is echter niet uit te sluiten, zeker wanneer hypotheekverstrekkers zich tot kredietrantsoenering gedwongen zien en hun leenvoorwaarden aanscherpen. Daarnaast is ook het consumentenvertrouwen snel afgenomen. De indicator van het consumentenvertrouwen daalde tussen september en november 2008 sterk en nadert nu de waarde die werd bereikt in 2003, toen voor deze indicator de laagste waarde sinds 1982 werd genoteerd. Door deze vermogens- en vertrouwensfactoren worden huishoudens meer behoudend in hun uitgaven, zodat de spaarquote oploopt. Voor de vrije spaarquote wordt een stijging voorzien van -0,3% in 2008 naar 1,0% in 2009. Gezien de sterke daling van vermogens en van vertrouwensindicatoren is deze inschatting eigenlijk nog vrij mild. Zo liep tijdens de economische neergang aan het begin van dit millennium de vrije spaarquote op van -1% in 2000 naar 1% in 2002, terwijl destijds het consumentenvertrouwen trager afnam. Ook waren de verliezen op de aandelenmarkt kleiner: tussen eind 2000 en eind 2002 daalde de koerswaarde van de aex met 43% tegenover meer dan 60% sinds november 2007. Nog abrupter dan de afname van de particuliere consumptie is die van de investeringen. Het volume van de bedrijfsinvesteringen (exclusief woningen) groeit 59
De Nederlandse economie in 2008-2010: een raming voor 2008-2009 en verkenningen voor 2010
in 2008 nog met 9,4%. De gevolgen van de kredietcrisis voor financiële instellingen leiden er echter toe dat de kredietverlening aan bedrijven vermindert, wat de financiering van investeringen bemoeilijkt. Daarnaast hebben de sterk verslechterde economische vooruitzichten sinds het derde kwartaal van 2008 geleid tot een sterk dalend producentenvertrouwen. De indicator van het producentenvertrouwen daalde in de twee maanden september en oktober 2008 sterker dan in de twee jaren 2001 en 2002 tezamen. In november 2008 is het producentenvertrouwen verder gedaald. Deze indicator
staat nu nog maar een fractie boven de laagste punten (1993 en 2003) die werden bereikt sinds de meting begon in 1985. Voor 2009 wordt een krimp van 5,0% in de bedrijfsinvesteringen (exclusief woningen) voorspeld. Weliswaar stijgen de loonkosten door de kredietcrisis minder hard dan in voorgaande ramingen werd voorzien, maar dit positieve effect op de winstgevendheid van bedrijven wordt volledig teniet gedaan door de afnemende vraag. Investeringen in woningen krimpen ook, hoewel iets minder sterk dan de bedrijfsinvesteringen: -3,4% in
Tabel 2 Kerngegevens basisprojectie Nederlandse economie Procentuele veranderingen, tenzij anders vermeld
Basisprojectie
Snel Crisis herstel scenario scenario
2007
2008
2009
2010
2010
Volume bestedingen en productie Particuliere consumptie Bruto investeringen bedrijven (excl. woningen) Uitvoer goederen en diensten Invoer goederen en diensten Bruto binnenlands product
2,1 4,9 6,5 5,7 3,5
1,5 9,4 4,6 5,6 2,1
-0,6 -5,0 1,4 1,1 -0,5
0,1 -3,7 2,9 2,6 0,5
-1,0 -8,0 0,7 0,1 -0,8
Lonen en prijzen Contractloon per werknemer bedrijven Loonsom per werknemer bedrijven Geharmoniseerde consumentenprijsindex Prijsconcurrentiepositie 1 Prijspeil bruto binnenlands product
1,8 3,5 1,6 -0,9 1,5
3,3 4,5 2,3 -2,2 2,4
3,3 3,5 2,0 2,8 2,7
2,5 2,9 1,7 -0,9 2,0
2,3 2,6 1,6 -0,8 1,8
2,5 1,7
1,7 1,3
-0,2 0,7
-0,8 0,1
-1,1 0,1
-57
-26
83
80
114
Collectieve sector emu-Vorderingensaldo (niveau, % bbp) Bruto schuld (niveau, ultimo, % bbp)
0,3 45,8
1,1 56,5
-0,4 50,0
-1,7 50,6
-2,5 51,7
Overig Handelsbalans goederen en diensten (niveau, % bbp) Arbeidsinkomensquote bedrijven (niveau, %)
8,6 72,8
8,2 74,1
8,4 75,2
8,6 75,1
8,7 75,8
Arbeidsmarkt Werkgelegenheid (personen) Arbeidsaanbod (personen) Mutatie werkloosheid (niveau, personen x 1000)
1 Mutatie prijspeil uitvoer goederen en diensten concurrenten minus mutatie prijspeil Nederlandse uitvoer goederen en diensten.
60
dnb / Kwartaalbericht december 2008
De Nederlandse economie in 2008-2010: een raming voor 2008-2009 en verkenningen voor 2010
2009. Dit type investeringen is minder volatiel, en groeide ook in de afgelopen jaren minder hard dan de bedrijfsinvesteringen. De groei van het uitvoervolume van goederen en diensten valt terug van 4,6% in 2008 naar 1,4% in 2009. Dit ondanks het feit dat de prijsconcurrentiepositie van Nederlandse exporteurs in 2009 verbetert. De groei van het invoervolume daalt harder dan die van het exportvolume: van 5,6% in 2008 naar 1,1% in 2009. Dit komt mede door de depreciatie van de euro. De handelsbalans verbetert daarom in 2009. 2010: snel herstel of diepere crisis? De wereldeconomie maakt, vooral in de financiële, maar in toenemende mate ook in de reële sfeer een ongekend aanpassingsproces door. Onder de huidige economische omstandigheden met zeer sterk fluctuerende financiële markten, financiële instellingen die onder grote druk staan, vallende vertrouwensindicatoren en overheden die verschillende steunoperaties doorvoeren, is de raming met beduidend meer dan de gewone onzekerheid omgeven. Om aan deze onzekerheden recht te doen, worden twee mogelijke scenario’s verkend voor 2010: een herstelscenario en een crisisscenario. De laatste twee kolommen van tabel 2 tonen de uitkomsten voor de belangrijkste macro-economische variabelen. Het herstelscenario gaat uit van een snelle normalisatie van economische processen in 2010. De gevolgen van de financiële crisis zijn onder dit scenario beperkt. Zo herstelt de groei van de wereldhandel in snel tempo van 0,7% in 2009 naar 4,2% in 2010. Dit patroon veronderstelt slechts een korte economische neergang. Echter, na het barsten van de dot-com bubble liep de groei van de wereldhandel met bijna 10 procentpunten terug van 11,7% in 2000 naar 2% in 2001. In 2002 daalde deze groei nog verder (tot 1,9%). Gezien de omvang van de huidige kredietcrisis, lijkt het daarom geenszins onrealistisch om te veronderstellen dat er in 2010 geen herstel van de wereldhandelsgroei optreedt. Zo is het onwaarschijnlijk dat de Verenigde Staten en China andermaal als aanjagers van een aantrekkende vraag in 2010 zullen dienen. In het crisisscenario wordt de groei van de wereldhandel in 2010 met 0,7% constant gehouden ten opzichte van 2009. Het crisisscenario presenteert verder een somber beeld over de kredietverlening aan bedrijven. Blijvende onzekerheid in samenhang met de kredietcrisis kan financiële instellingen ertoe nopen de kredietverlening sterk terug te brengen. Het optreden van krediet rantsoenering is niet ondenkbaar. Als de kredietcrisis deze dnb / Kwartaalbericht december 2008
gevolgen voor de kredietverlening met zich meebrengt, dan zal dit de groei van de economie schaden. In het crisisscenario wordt rekening gehouden met een vijf procentpunt lagere groei van de leningen aan bedrijven in 2010 dan in het herstelscenario. Ten slotte omvat het crisisscenario een behoedzaam gedrag van consumenten. Wanneer wereldwijd de gevolgen van de kredietcrisis voor de kredietverlening groot en langdurig blijken te zijn, zal in veel landen de groei laag uitvallen. Een beperkter aanbod van krediet en lagere exporten leiden tot een negatieve economische ontwikkeling in Nederland, welke langs vermogens- en vertrouwenskanalen doorwerkt op de koopbereidheid van consumenten. In lijn hiermee loopt in het crisisscenario de vrije spaarquote op tot 2,3% in 2010. In het herstelscenario zijn de consumenten al eerder bereid hun bestedingen op te schroeven. De vrije spaarquote blijft in het geval van een snel herstel op 1,5% liggen. 2010: twee verkenningen De combinatie van het uitblijven van herstel in de wereldhandel, het optreden van kredietrantsoenering en een behoedzame reactie van consumenten leidt in het crisisscenario tot een bbp-groei in 2010 van -0,8%. Mocht een snel herstel zich voordoen, dan zal de bbpgroei 0,5% bedragen. De negatieve groei in het crisisscenario hangt samen met een dalende particuliere consumptie, een forse krimp van de bedrijfsinvesteringen en een lagere exportgroei. In het crisisscenario daalt de particuliere consumptie met 1,0%, terwijl in het herstelscenario sprake is van een lichte stijging. De bedrijfsinvesteringen krimpen in het crisisscenario met 8,0%, zowel door de meer beperkte kredietverlening als het verslechterde economische klimaat. In het herstelscenario is de daling van de bedrijfsinvesteringen beperkter van omvang (-3,7%). De exportgroei komt in 2010 uit op 0,7%, wat 2,2 procentpunten lager is dan in het herstelscenario. Bezuinigingen bij bedrijven leiden tot een snellere toename van de werkloosheid. Het aantal werkzoekenden stijgt in 2010 met 114.000 ten opzichte van 80.000 in het herstelscenario. In het crisisscenario hebben lagere belastinginkomsten en grotere uitgaven aan uitkeringen een aanzienlijk effect op de overheidsfinanciën: het emu-saldo komt uit op -2,5% van het bbp. Arbeidsmarkt en lonen De laatste jaren is de werkloosheid historisch laag geweest. Vanaf 2009 wordt echter een rap oplopende werkloosheid voorspeld. De groei van de werkgelegenheid valt terug van 1,7% in 2008 tot -0,2% in 2009. 61
De Nederlandse economie in 2008-2010: een raming voor 2008-2009 en verkenningen voor 2010
Doordat contracten veelal voor langere tijd vaststaan, ligt ondanks de afkoelende arbeidsmarkt de groei van contractlonen in 2009 niet lager dan in 2008 (zie tabel 3). In de incidentele looncomponent (waaronder promoties en bonussen) is de verminderde krapte daarentegen direct te merken, omdat werkgevers hierin snel aanpassingen kunnen doorvoeren. De bijdrage van het incidentele loon valt voor de jaren 2008 en 2009 terug tot rond een half procentpunt ten opzichte van twee procentpunten in 2007. De reductie van de ww‑premies in 2009 heeft een drukkend effect op de lonen. Desondanks stijgen de arbeidskosten per eenheid product in 2009 nog fors (3,7%). De oorzaak hiervan is niet alleen de trage aanpassing van het contractloon, maar ook een dalende arbeidsproductiviteit. De arbeidsinkomensquote loopt in 2009 met 1,1 procentpunt op tot 75,2%. Deze stijging is te wijten aan de combinatie van stijgende arbeidskosten en de dalende winstgevendheid van bedrijven. Dat de werkgelegenheid in 2010 in beide scenario’s harder krimpt dan in 2009, komt doordat werkgevers voorzichtig reageren op de economische ontwikkelingen. Aan het begin van de neergang zijn zij vaak afwachtend met ontslagen en kan er in bepaalde segmenten van de arbeidsmarkt nog krapte bestaan, zoals nu bij hoogopgeleiden. Dat de werkloosheid ondanks de krimpende werkgelegenheid niet nog verder oploopt is een gevolg van de verminderde groei van het arbeidsaanbod. Naast demografische ontwikkelingen gaat het
hier ook om een zogenaamd discouraged worker effect. De minder gunstige arbeidsmarkt lokt in vergelijking met voorgaande jaren maar weinig nieuwe participanten. Groeide het arbeidsaanbod in 2008 nog met 1,3% – met name dankzij de grotere arbeidsparticipatie van vrouwen – voor 2009 en 2010 wordt 0,7% en 0,1% geraamd. In 2010 groeien de arbeidskosten per eenheid product in beide scenario’s minder sterk (1,7% in het herstelscenario en 2,4% in het crisisscenario), zowel door de minder sterke loonstijging als door een toenemende arbeidsproductiviteit. Het verschil tussen de twee scenario’s in de ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product wordt met name veroorzaakt door het beloop van de arbeidsproductiviteit. In het crisisscenario stijgt deze veel minder sterk dan in het herstelscenario. Prijzen Tabel 4 geeft een overzicht van de geraamde ontwikkeling van het prijspeil van de particuliere consumptie en de decompositie ervan. Het algemene beeld is dat van een matige inflatie: 2,1% in 2008, 2,0% in 2009 en tussen 1,6% en 1,7% in 2010. Dit staat in sterk contrast tot de raming van juni 2008. Destijds werd voorzien dat de inflatie zou uitkomen op 2,6% in 2008, 3,4% in 2009 en 2,2% in 2010. Deze bijstelling hangt vooral samen met de fors lagere olieprijs en het afzien van de verhoging van het btw-tarief per 1 januari 2009. De decompositie geeft aan dat over de jaren 20082010 een verschuiving in de opbouw van de inflatie
Tabel 3 Opbouw arbeidskosten per eenheid product bij bedrijven Bijdragen in procentpunten
Basisprojectie
Snel Crisis herstel scenario scenario
2007
2008
2009
2010
2010
1,8
3,3
3,3
2,5
2,3
2,0
0,6
0,4
0,3
0,2
-0,3
0,6
-0,2
0,1
0,1
Loonsom per werknemer Arbeidsproductiviteit 1
3,5
4,5
3,5
2,9
2,6
1,5
0,6
-0,2
1,2
0,2
Arbeidskosten per eenheid product 2
2,0
3,9
3,7
1,7
2,4
Contractloon Incidenteel Sociale lasten werkgevers
1 Bruto toegevoegde waarde bedrijven per werkende (in arbeidsjaren). 2 Loonsom per werknemer bedrijven in arbeidsjaren, minus de arbeidsproductiviteit.
62
dnb / Kwartaalbericht december 2008
De Nederlandse economie in 2008-2010: een raming voor 2008-2009 en verkenningen voor 2010
Tabel 4 Stijging consumptieprijs naar onderdelen Bijdragen in procentpunten
Basisprojectie
Snel Crisis herstel scenario scenario
2007
2008
2009
2010
2010
0,5
1,6
0,6
0,8
0,8
0,6
0,9
1,3
1,0
1,0
0,8
1,6
1,5
0,7
1,0
-0,3
-2,0
-1,4
-0,8
-1,2
Prijspeil particuliere consumptie
1,6
2,1
2,0
1,7
1,6
Geharmoniseerde consumentenprijsindex
1,6
2,3
2,0
1,7
1,6
Invoer Indirecte belastingen, aardgas, huur en quartaire diensten Arbeidskosten per eenheid product 1 Bruto margeverbetering 2
1 Loonsom per werknemer in arbeidsjaren, gedeeld door het bbp tegen marktprijzen per werkende in arbeidsjaren. 2 Inclusief kapitaalkosten.
plaatsvindt. In 2008 zijn het nog met name de invoerprijzen die snel toenemen, als gevolg van de olieprijsstijgingen. Hier tegenover staat het feit dat bedrijven met een verslechtering van de bruto winstmarge worden geconfronteerd. De bijdrage van deze marge aan het prijspeil van de particuliere consumptie daalt door toegenomen internationale concurrentie in 2008 met twee procentpunten. Dit effect verzwakt in de komende jaren. In 2009 en 2010 verslechtert de winstmarge weliswaar nog steeds, maar minder dan voorheen (-1,4 en tussen -1,2 en -0,8 procentpunt bijdrage aan het prijspeil, respectievelijk). Hierdoor blijft de inflatie in 2009 ten opzichte van 2008 ondanks de lagere olieprijs vrij stabiel. Dat voor beide scenario’s in 2010 een lichte daling van de inflatie voorzien wordt, komt door de lagere groei van de arbeidskosten per eenheid product.
naar 50%. In het herstelscenario stijgt de schuldquote in 2010 licht (naar 50,6%), terwijl in het crisisscenario de stijging sterker is (naar 51,7%).
Overheidsfinanciën Uit Tabel 2 blijkt dat de overheidsfinanciën aanzienlijk zullen verslechteren. Het emu-saldo daalt van 1,1% in 2008 tot tussen -1,7% (herstelscenario) en -2,5% (crisisscenario) in 2010. Teruglopende aardgasbaten zijn een belangrijke reden hiervoor. Daarnaast treden bij economische achteruitgang zogeheten automatische stabilisatoren in werking, zoals werkloosheidsuitkeringen, en dalen de belastinginkomsten. De financiering van de overheidssteun aan de financiële sector heeft voornamelijk gevolgen voor de bruto schuldquote. Deze stijgt van 45,8% in 2007 naar 56,5% in 2008 en daalt vervolgens dnb / Kwartaalbericht december 2008
63
Overzicht verschenen artikelen 2005-2008 December 2008 • Staatsdeelname als uiterste remedie in een bankencrisis: lessen uit de praktijk • De kredietcrisis en de reële economie • qis4 legt de risico’s van verzekeraars langs de meetlat • Barsten in de voegen van de volkshuisvesting • Betalen in het eurogebied: nog niet alle wensen vervuld • De Nederlandse economie in 2008-2010: een raming voor 2008-2009 en verkenningen voor 2010 September 2008 • De beleggingsverzekering • Eén jaar kredietcrisis in perspectief • Strengere eisen aan liquiditeitsrisicobeheer bij banken • Kentering op de Europese woningmarkten • Hoge inflatie plaatst centrale banken voor uitdaging • Zicht op de indexatiekwaliteit van pensioen regelingen Juni 2008 • Europees pensioentoezicht: grensoverschrijdende dienstverlening vraagt om convergentie • De toekomst van het ‘originate-to-distribute’model bij banken • De voorspelkracht van conjunctuurindicatoren voor de bbp-groei in het eurogebied • Inkomensongelijkheid in Nederland minder stabiel dan het lijkt • Innovaties en ontwikkelingen in het betalings verkeer en de uitvoering van monetair beleid • De Nederlandse economie in 2008-2010: een voorspelling met morkmon Maart 2008 • Vroegpensioen, de levensloopregeling en het vermogen van Nederlandse huishoudens • Maatwerk in het toezicht op banken in Europa • Geldmarktoperaties Eurosysteem tijdens de recente periode van financiële onrust • Het achterblijvende woningaanbod in Nederland • Correctie Amerikaanse huizenmarkt nog niet ten einde • Het imf als spil in de internationale financiële wereld
dnb / Kwartaalbericht december 2008
December 2007 • Bazel ii: een risicogevoeliger raamwerk voor een stabieler financieel stelsel • Prikkels aan de kassa • De Nederlandse concurrentiepositie in de internationale dienstenhandel • Interbancaire vergoedingen en de eenwording van de Europese betaalmarkt • Solvency ii: op weg naar een nieuw toezichtkader voor verzekeraars • De Nederlandse economie in 2007-2009: een voorspelling met morkmon September 2007 • Gevolgen van klimaatverandering voor de Nederlandse overheidsfinanciën • Overdracht van kredietrisico in goede en slechte tijden • Laveren naar sepa: de overgang naar Europese betaalmiddelen in Nederland • Continuïteitsanalyse draagt bij aan houdbaar pensioen op lange termijn • De omkeerregel voor pensioenopbouw en de inkomensverdeling • Vormen Sovereign Wealth Funds een bedreiging? Juni 2007 • De ups en downs in consumentenvertrouwen ontrafeld • Internetbankieren nu en in de toekomst • Een structurele stap vooruit – ervaringen van dnb met het Twin peaks-toezichtmodel • Islamitisch bankieren en toezicht • Veranderende verhoudingen binnen het imf • De Nederlandse economie in 2007-2009: een voorspelling met morkmon • De gevolgen van de hypotheekcrisis in de vs voor de financiële stabiliteit
65
Overzicht verschenen artikelen 2005-2008
Maart 2007 • Betalen op internet: de klant is tevreden • Verschillen in pensioentoezicht tussen landen vragen om een integrale vergelijking • Het nieuwe zorgstelsel: een positieve tussenstand • Banken herstellen leemtes in klantenidentificatie • De eerste transatlantische beurzengroep ter wereld: nyse Euronext • Transparantie en centrale banken • Bijzondere financiële instellingen – integriteitrisico bij grote geldstromen • Geen Europese verkoudheid door niezend Amerika December 2006 • Quo vadis Europa? Europa, integratie versus identiteit • Visie dnb toezicht 2006-2010 • Indexatie pensioen tussen wal en schip bij wisseling van baan • Hervormingen blijven cruciaal voor nieuwe eu-lidstaten • De Nederlandse economie in 2006-2008: een voorspelling met morkmon September 2006 • Echt of vals: hoe goed is dit te beoordelen? • Winstgevendheid Nederlandse bedrijven: goede conditie na financieel moeilijke periode • De invloed van beurshausses op aandelenuitgiftes en vermogensstructuren • ifrs: stand van zaken één jaar na de introductie Juni 2006 • Financiële kennis Nederlandse huishoudens is beperkt • De impact van Bazel ii op Nederlandse banken • Eén Europees betaalgebied op komst • Vermogensprijzen en monetair beleid • Financiële instellingen in beeld • De Nederlandse economie in 2006-2008: een voorspelling met morkmon
December 2005 • Uitdagingen voor een beter functionerende emu • Vroegpensioen en verlofsparen in transitie • Een herbezinning op de koers van het imf • Het nieuwe zorgstelsel internationaal vergeleken • De Nederlandse economie in 2005-2007: een voorspelling met morkmon September 2005 • Terrorisme beperkte gevolgen voor de economie • Vertrouwen, geluk en de financiële situatie van huishoudens • Meer welvaart door Europese economische integratie • Solvabiliteitstoezicht op verzekeraars: beginselen en risico-oriëntatie • Retailbetalingssysteem css voldoet aan Europese standaarden • Minder welvaartsgroei in de diensteneconomie Juni 2005 • Prijsverschillen binnen de e(m)u gehalveerd in afgelopen veertig jaar • Nieuw inzicht in koopkrachtbescherming van de oudedagsvoorziening • De invloed van het Financieel Toetsingskader op de financiële markten • Kan de overheid de consumptie stimuleren? • Technische assistentie aan jonge centrale banken • De Nederlandse economie in 2005-2007: een voorspelling met morkmon Maart 2005 • Belemmeringen bij het vergroten van de Nederlandse arbeidsduur • ‘Banking the unbankables’ met microkrediet • Hoe consumenten betaalmiddelen beleven: een publieksmeting • Financiële integratie: op weg naar een nieuw toezicht? • Herziening van het onderpandkader van het Eurosysteem: op weg naar een Enkele Lijst
Maart 2006 • Het spaargedrag van Nederlandse huishoudens • Grieppandemie: potentiële bedreiging voor economie en financieel systeem • Naar een cashless society? • Risicobeheersing door geldtransactie- en trustkantoren • Starre Europese prijzen in kaart gebracht
66
dnb / Kwartaalbericht december 2008
Publicaties
dnb Working Papers Sinds 1 juni 2004 publiceert de Nederlandsche Bank (dnb) een nieuwe reeks onderzoeksrapporten: dnb Working Papers. Deze reeks vervangt de dnb Onderzoeksrapporten, de pvk Rapporten en de pvk Studies. Het doel van deze publicatie is de verspreiding van onderzoek dat verricht is door medewerkers van dnb. Een overzicht van de Working Papers kan worden gevonden op de website van de Nederlandsche Bank, www.dnb.nl. In het afgelopen halfjaar zijn 11 Working Papers verschenen waarvan hier onder een samenvatting volgt.
No. 188 - Can subjective survival expectations explain retirement behaviour? Owen O’Donnell, Federica Teppa and Eddy van Doorslaer Theory predicts a number of mechanisms through which survival expectations influence retirement decisions: a wealth effect of a longer lifespan; an uncertainty effect through the return on savings; a longevity risk effect; and, an adverse selection effect from pooling within pensions. We use data from the first three waves of the English Longitudinal Study of Ageing to test whether the timing of retirement is responsive to subjective survival expectations. Measurement error in reported survival chances is allowed for by instrumenting using parental longevity and smoking behaviour. We find a significant concave relationship between the propensity to retire and survival expectations. Men who are extremely pessimistic about their survival chances are least likely to retire, but after initially rising steeply the propensity to retire falls as survival expectations improve over most of their range. This is consistent with some of the theory. For women, the results are more sensitive to allowing for endogeneity. Surprisingly, the retirement behaviour of the less educated is more sensitive to survival expectations. Key words: Longevity, Retirement, Pensions, Expectations, Subjective Survival Probability. jel Classification: d84, d91, h55, j26.
dnb / Kwartaalbericht december 2008
No. 187 - A Measure for Credibility: Tracking us Monetary Developments Maria Demertzis, Massimiliano Marcellino and Nicola Viegi Our objective is to identify a way of checking empirically the extent to which expectations are de-coupled from inflation, how well they might be anchored in the long run, and at what level. This methodology allows us then to identify a measure for the degree of anchorness, and as anchored expectations are associated with credibility, this will serve as a proxy for credibility. We apply this methodology to the us history of inflation since 1963 and examine how well our measure tracks the periods for which credibility is known to be either low or high. Of particular interest to the validity of the measure is the start of the Great Moderation. Following the narrative of a number of well documented incidents in this period, we check how well our measure captures both the evolution of credibility in us monetary policy, as well as reactions to inflation scares. Key words: Great Inflation, Great Moderation, Anchors for Expectations. jel Classification: e52, e58.
No. 186 - Europeanization or Globalization? Transnational Wage Bargaining and the Distribution of Activity in European Labor Markets Maria Demertzis, Andrew Hughes Hallett and Nicolien Schermer This paper investigates the impact of increasing globalization on labor markets, in terms of wage inflation and the distribution of activity across regions. Specifically, we study the effects of aggregation in the labor markets on the distribution of employment and inflationary pressures, where there are differences in market structures and transmission mechanisms underpinned by relatively immobile labor. To demonstrate these ideas, we take the European experience as a ‘laboratory’ to show what can be expected from globalization in the labor markets in practice. Using models of wage leadership vs. locational competition, we examine the extent and strength of aggregation effects on labor market costs using a sample of data from 1983 to 2007 which covers the period of the creation of the Euro. We find that the 69
dnb
Working Papers
aggregation effect has decreased significantly since the start of emu, thereby improving the tradeoff between inflation and unemployment. At the same time, while Germany played an important role in the run-up to emu in terms of wage leader, its role has now decreased and been replaced by globalization forces. This has led to increased locational competition in terms of wage formation. We demonstrate this with the emerging role of the us as the benchmark for wage setting in Europe. Key words: Phillips Curves, aggregation, locational competition, wage leadership. jel Classification: f15, f42, j60.
No. 185 - Has the Clarity of Humphrey-Hawkins Testimonies Affected Volatility in Financial Markets? David-Jan Jansen By applying readability statistics to the HumphreyHawkins testimonies given by the Federal Reserve Chairman, i test whether the clarity of central bank communication affects volatility in financial markets. There are three key results. First, when clarity matters, the results are unequivocal: clarity diminishes volatility. Second, clarity of communication matters mostly for volatility of medium-term interest rates. Third, the effects of clarity vary over time. Clarity mattered especially, but not exclusively during Alan Greenspan’s term at the Federal Reserve. Overall, the analysis shows the importance of transparent communication on monetary policy. Key words: central bank communication, transparency, readability, financial markets, volatility. jel classifcation: e44, e52, e58.
experience, policy discussions should not be based on pre-prepared policy options. Instead, interest rate proposals should arise endogenously as a majority of views expressed by the members, as is the case at the Bank of England and appears to be the case in the fomc under Chairman Bernanke. Key words: monetary policy committee, voting, Bank of England, Federal Open Market Committee. jel Classification: e58, d71, d78.
No. 183 - Pension regulation and the market value of pension liabilities - a contingent claims analysis using Parisian options Dirk Broeders and An Chen We analyze the market consistent valuation of pension liabilities in a contingent claim framework whereby a knockout barrier feature is applied to capture early regulatory closure of a pension plan. We investigate two cases which we call ‘immediate closure procedure’ and ‘delayed closure procedure’. In an immediate closure procedure, when the assets value hits the regulatory boundary, the pension plan is terminated immediately. Whereas in a delayed closure procedure, a grace period is given to the pension fund plan for reorganization and recovery before premature closure is executed. The framework is then used to construct fair pension deals. Key words: Pension funds; db and dc pension plans, barrier options, Parisian barrier options. jel Classification: g11, g23.
No. 182 - Are Product and Labour Market Reforms Mutually Reinforcing? Paul Cavelaars
No. 184 - Monetary Policy Committees: meetings and outcomes Jan Marc Berk and Beata Bierut Monetary Policy Committees differ in the way the interest rate proposal is prepared and presented in the policy meeting. In this paper we show analytically how different arrangements could affect the voting behaviour of individual mpc members and therefore policy outcomes. We then apply our results to the Bank of England and the Federal Reserve. A general finding is that when mpc members are not too diverse in terms of expertise and 70
This paper analyses the relationship between product market competition and labour market institutions in a general equilibrium context. It concludes that an increase in product market competition, enhanced exibility of labour supply, social security reform and a reduction in union bargaining power are mutually re-inforcing (in terms of their employment impact) in some, but not all cases. This stresses the need for an extremely careful design of such reforms. Key words: labour market regulation, wage bargaining. jel Classification: e24, e52, j50. dnb / Kwartaalbericht december 2008
dnb
No. 181 - Competition, bargaining power and pricing in two-sided markets
Working Papers
Key words: defined-benefit pension fund, individual efficiency, defined-contribution.
Wilko Bolt and Kimmo Soramäki We develop a model of two-sided markets that illustrates the role of bargaining power between the two sides of the market. We are interested in the profit maximizing usage fees set by identical duopolistic platforms which engage in homogeneous, Bertrand-type competition. We find that for a sufficiently low marginal cost duopolistic two-sided competition reduces to a ‘grab-the-dollar’ game with two asymmetric (pure) Nash equilibria. These equilibria are characterized by highly skewed prices, in which the side with all the bargaining power pays a minimum price. The other side of the market is used for cross-subsidization and is charged a high price. Compared to the monopoly outcome, competition lowers the total price charged to both sides, although the seller’s equilibrium price may exceed the monopoly price. Both platforms enjoy excess profits. Key words: platform competition, bargaining power, asymmetric equilibria, skewed pricing. jel Classification: l10, l13.
No. 180 - Minimum Funding Ratios for Defined‑Benefit Pension Funds
No. 179 - Preference for redistribution in the Netherlands Jan Kakes and Jasper de Winter We investigate the determinants of Dutch households’ preferences for income redistribution, using survey data. Our results show that support for redistributive policies is related to self-interest, exposure to misfortune and risk-aversion. In addition, people who believe that prosperity is primarily due to luck rather than hard work tend to favour redistribution, indicating that equal opportunities are considered important. Interestingly, support for redistributive policies is positively related to education, while the impact of age is ambiguous. This is an important outcome, as it implies that globalisation and skill-biased technological progress may put less pressure on the Dutch social security system than previously assumed. Key words: Redistribution, social security. jel Classification: d31, d63, h23, h55, p16.
No. 178 - Optimal Central Bank Transparency
Arjen Siegmann
Carin van der Cruijsen, Sylvester Eijffinger and Lex Hoogduin
We compute minimum funding ratios for Defined Benefit (db) plans based on the expected utility that can be achieved in a Defined Contribution (dc) pension scheme. Using Monte Carlo simulation, expected utility is computed for three different specifications of utility: power utility, mean-shortfall and meandownside deviation. Depending on risk aversion and the level of sophistication assumed for the dc-scheme, minimum acceptable funding ratios are between 0.87 and 1.20. If the dc-scheme is constrained to a fixed-contribution setup, minimum funding ratios are between 0.87 and 0.98. Furthermore, the attractiveness of the db plan increases with the expected equity premium and the fraction invested in stocks. We conclude that the expected value of intergenerational solidarity, implicit in the db pension fund, can be large. Given a pension fund with a funding ratio of 1.30, a participant in a dc plan has to pay a 2.7 to 6.1%-point higher contribution to achieve equal expected utility.
Should central banks increase their degree of transparency any further? We show that there is likely to be an optimal intermediate degree of central bank transparency. Up to this optimum more transparency is desirable: it improves the quality of private sector inflation forecasts. But beyond the optimum people might: (1) start to attach too much weight to the conditionality of their forecasts, and/or (2) get confused by the large and increasing amount of information they receive. This deteriorates the (perceived) quality of private sector inflation forecasts. Inflation then is set in a more backward looking manner resulting in higher inflation persistence. By using a panel data set on the transparency of 100 central banks we find empirical support for an optimal intermediate degree of transparency at which inflation persistence is minimized. Our results indicate that while there are central banks that would benefit from further transparency increases, some might already have reached the limit.
dnb / Kwartaalbericht december 2008
71
dnb
Working Papers
Key words: central bank transparency, monetary policy, inflation persistence. jel Classification : e31, e52, e58.
72
dnb / Kwartaalbericht december 2008
Occasional Studies Occasional Studies verschijnen sinds 2003. Het doel van deze publicatie is inzicht te verschaffen in beleidsmatige en analytische vraagstukken op voor dnb relevante gebieden. De Occasional Studies verschijnen in de Nederlandse of in de Engelse taal. Een overzicht van de Occasional Studies kan worden gevonden op de website van de Nederlandsche Bank, www.dnb.nl. In 2008 zijn onderstaande publicaties in de reeks Occasional Studies verschenen waarvan hier onder een samenvatting volgt.
No. 1 (2008) - Towards a European payments market: survey results on cross-border payment behaviour of Dutch consumers Nicole Jonker and Anneke Kosse National noncash retail payment markets in the euro area will gradually migrate to a single euro payments area (sepa) from 2008 onwards. Within sepa, citizens will be able to make and receive payments to and from other euro countries as easily and safely, and on the same conditions, as in their own country using one bank account and one set of payment instruments (debit card, credit transfer and direct debit). This study reveals that the Dutch pay differently for their crossborder purchases than for their domestic purchases and that payment behaviour differs per euro country. The limited cross-border acceptance of the debit card hampers its cross-border usage and encourages the usage of cash and credit cards. Furthermore the Dutch most often use electronic transfers, followed by the credit card, for remote cross-border payments. The speed at which the Dutch will switch over to European debit cards and credit transfers will depend heavily on acceptance levels, prices and safety. Migration to the European direct debit may be hardest to achieve. Here, safety is of vital importance.
No. 2 (2008) - Confidence and trust: empirical investigations for the Netherlands and the financial sector Robert Mosch and Henriëtte Prast This study reviews the state of confidence and trust in the Netherlands, with special attention to the financial sector. An attempt has been made to identify the dnb / Kwartaalbericht december 2008
f actors that determine individual trust and confidence and to uncover connections between the various variables. Based on surveys over the period 2003-2006, the data show that interpersonal trust in the Netherlands – the extent to which the Dutch trust each other – is high from both an international and an historical perspective. People who trust others typically display higher trust in institutions, promoting the smooth operation of such institutions. Yet the Dutch have little trust in some of the country’s institutions, i.e., the euro, parliament and the social security system. The good news is the high level of trust in financial institutions and dnb, whereas trust in the integrity of business is clearly lower than that in financial institutions – but still higher than that in parliament. The high level of trust in the financial sector was not harmed by a recent bank failure in the Netherlands. At the individual level, a significant correlation turns out to exist between trust in parliament and trust in dnb. Trust in financial institutions and in the euro hinges on trust in parliament. This is surprising, because dnb operates at arm’s length from politics in terms of monetary policy and acts as an independent agency in its supervisory duties and other responsibilities. People on benefits generally take a less favourable view of institutions and the economy in the Netherlands. This might mean that claiming social security makes people pessimistic, although we cannot rule out the possibility that a pessimistic nature reduces a person’s chances in the labour market. In any event, being in work appears to be a prerequisite for citizens to feel part of society. Consumer confidence in the Netherlands has veered sharply down in the period 2000-2005, much more so than in neighbouring countries. Closer analysis of the data reveals a significant link between confidence in the economy and trust in the country’s institutions. People with higher trust in institutions typically report greater confidence in the economy. This correlation, which had not previously been identified in the economic literature, only adds to the importance of trust in institutions and between people.
No. 3 (2008) - Islamitisch financieren en toezicht: Een verkennende analyse Bastiaan Verhoef, Somia Azahaf en Werner Bijkerk Islamitisch financieren is wereldwijd een groeimarkt. 73
Occasional Studies
Ook in Nederland lijkt er een substantiële potentiële vraag te bestaan. Een drietal financiële ondernemingen biedt islamitisch financiële producten aan en verscheidene andere onderzoeken de mogelijkheden om ook tot die markt toe te treden. Financieren volgens zogenoemde sharia-principes verschilt wezenlijk van traditioneel financieren. Risicoprofiel en organisatiestructuur verschillen en bovendien resulteren de sharia-principes in niet-standaard financiële contracten. Bij het financieel toezicht op islamitisch financieren liggen de voornaamste aandachtspunten op de terreinen van de markttoetreding, bedrijfsvoering, kapitaaltoereikendheid en informatieverstrekking. Tegelijkertijd biedt het toezichtraamwerk voldoende uitgangspunten om toezicht te houden op islamitisch financieren. Niettemin zullen voor enkele aandachtspunten bij de markttoetreding, bedrijfsvoering en informatieverstrekking principle-based oplossingen moeten worden gezocht.
No. 4 (2008) - The Supervision of Banks in Europe: The Case for a Tailor-made Set-up Aerdt Houben, Iskander Schrijvers and Tim Willems This paper investigates the institutional set-up of European banking supervision against the backdrop of the current structure of the European banking market. Point of departure is that, in order to avoid incentive problems and white spots, the institutional structure of supervision should reflect the structure of the market under supervision. Based on different data for the largest entities, the paper seeks to determine the prime orientation of European banks: is this national, regional, pan-European or global? It is established that European banks are still primarily nationally oriented, that the number of internationally oriented banks is small, and that global activities are almost as large as European ones. Moreover, these banks’ European activities are shown to be clustered, reflecting different regional orientations. In the absence of substantive pan-European banks, this differentiated market structure calls for a tailor-made approach to supervision in Europe. This suggests building forth on the model for consolidated supervision.
74
No. 5 (2008) - De Nederlandse Gasbaten en het Begrotingsbeleid: Theorie versus Praktijk Peter Wierts en Guido Schotten De overheidsinkomsten uit het Nederlandse aardgas fluctueren sterk en zullen binnen enkele decennia opdrogen. De academische literatuur laat zien dat alleen het permanente rendement op het gasvermogen zou moeten worden meegenomen in de jaarlijkse afweging van middelen en bestedingen op de begroting. De vermogenspositie van de overheid verslechtert dan niet, en er wordt een stabiele voeding van de begroting gecreëerd waar ook toekomstige generaties van profiteren. Uit onze berekeningen volgt dat Nederland bij behoedzame ramingen zou kunnen uitgaan van een permanente stroom aan inkomsten van ongeveer 2,5 miljard euro per jaar. In de praktijk worden de gasbaten echter direct meegenomen in de reguliere afweging tussen middelen en bestedingen, waarbij een deel wordt gereserveerd voor investeringen via het Fonds Economische Structuurversterking (fes). De aanwending van de gasbaten voor schuldverlaging/vermogensbehoud dan wel hogere uitgaven of lagere belastingen is een politieke keuze die elk Kabinet opnieuw maakt. Onze schattingsresultaten voor de periode 1994-2006 (de periode na de introductie van het fes en de uitgavenregels) geven aan dat 1% bbp aan gasbaten leidt tot ongeveer 0,3% bbp aan schuldverlaging en 0,7% bbp aan verruimend beleid. Mede in de het licht van de gestegen olie- en gasprijzen is het van belang dat het principe van vermogensbehoud in veel sterkere mate leidend wordt voor de wijze waarop Nederland omgaat met zijn nationale gasvermogen.
dnb / Kwartaalbericht december 2008