10
De Nederlandsche Bank Statistisch Bulletin december 2010
Centrale bank en prudentieel toezichthouder financiële instellingen © 2010 De Nederlandsche Bank nv Oplage: 2400 Iedere openbaarmaking en verveelvoudiging voor educatieve en nietcommerciële doeleinden is toegestaan, mits met bronvermelding. Westeinde 1, 1017 zn Amsterdam – Postbus 98, 1000 ab Amsterdam Telefoon (020) 524 91 11 – Telefax (020) 524 25 00 Website: www.dnb.nl issn: 1566-1288
De cijfers zijn verzameld door de Nederlandsche Bank, tenzij anders vermeld. De totalen voor het eurogebied zijn opgesteld door de Europese Centrale Bank. Zij publiceert deze cijfers in haar maandbericht en op de website (www.ecb.int). De tabellen in dit Statistisch Bulletin zijn in hetalgemeen afgesloten op 17 december 2010. De op de website gepubliceerde cijfers worden voortdurend geactualiseerd.
Inhoud Inleiding 7 Artikelen De markt voor woninghypotheken: tekenen van stabilisatie? 9 Extern vermogen van Nederland in de lift 13 EUR 90 miljard aan inkomsten doorgesluisd via Nederlandse BFI’s 25 Structurele statistische verschillen: indicator voor kwaliteitsproblemen 29 Monetair-financiële statistieken Nederland Financiële markten Rentes 1.1 Rentetarieven van de Europese Centrale Bank 2* 1.2.1 Marktrentevoeten 4* 1.2.2 Rentes van in Nederland gevestigde MFI’s op deposito’s en leningen, met bijbehorende volumes 8* Wisselkoersen 2.1 Wisselkoersen en goudprijs 10* Aandelenbeursindices 3.1 Aandelenbeursindices 12* Emissiemarkt 4.1 Emissies van effecten met uitzondering van aandelen door Nederlandse ingezetenen 14* 4.1.1 Bruto-emissies van effecten met uitzondering van aandelen door Nederlandse ingezetenen 16* 4.1.2 Netto-emissies van effecten met uitzondering van aandelen door Nederlandse ingezetenen 18* 4.1.3 Uitstaande bedragen van effecten met uitzondering van aandelen uitgegeven door Nederlandse ingezetenen 20* 4.2 Emissies en koerswaarden van op de Euronext Amsterdam Stock Market genoteerde aandelen 22* 4.3 Individuele emissies 24* Financiële instellingen Banken Binnenlands bankbedrijf (monetair) 5.1 Balans van De Nederlandsche Bank (monetaire opstelling) 26*
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
5.2 Balans van de in Nederland gevestigde MFI’s (exclusief DNB) 28* 5.2.1 Leningen van MFI’s aan de private sector, naar sectoren, oorspronkelijke looptijd en instrument 30* 5.2.2 Bij MFI’s aangehouden deposito’s van de private sector, uitgesplitst naar sector en instrument 32* 5.2.3 Spaargeld huishoudens Nederland 34* 5.2.4 Uitsplitsing naar valuta van bepaalde activa en passiva van in Nederland gevestigde MFI’s (exclusief DNB) 36* 5.3 Gecombineerde balans van De Nederlandsche Bank en in Nederland gevestigde MFI’s 38* 5.4 Bijdrage van Nederland aan monetaire aggregaten in het eurogebied 40* 5.5 Ontwikkeling acceptatiecriteria en vraag bancaire kredietverlening bij in Nederland gevestigde MFI’s 42* Geconsolideerd bankbedrijf (toezicht) 5.6 Balansen van geregistreerde kredietinstellingen (bedrijfseconomische opstelling) 44* 5.7 Baten en lasten van geregistreerde kredietinstellingen 45* 5.8 Buitenlandse schuldverhoudingen van MFI’s 46* 5.9 Geconsolideerde activa van binnenlandse kredietinstellingen: vorderingen op directe en uiteindelijke debiteur 48* 5.10 Onderhandse derivatencontracten bij Nederlandse banken 50* Betalingsverkeer 5.11 Transacties en omzetten in het topgiraal betalingsverkeer naar type betaling 52* 5.12 Retailbetalingsverkeer 54* Register 5.13 Stand der inschrijvingen in het register Wft 56* Beleggingsinstellingen Nederlandse beleggingsinstellingen 6.1 Balans van beleggingsinstellingen 58* 6.1.1 Verkorte balansen van beleggingsinstellingen naar fondstype 60* 6.1.2 Activa en passiva van beleggingsinstellingen naar sector 62* 6.2 Netto inleg en balanstotaal van beleggingsinstellingen naar fondstype 66* 6.3 Netto inleg en belegd vermogen in beleggingsinstellingen naar sector 67* 3
6.4 Rendement van beleggingsinstellingen naar fondstype 68* 6.5 Winst- en verliesrekening van beleggingsinstellingen 69* Nederlandse beleggingen in buitenlandse beleggingsinstellingen 6.6.1 Nederlandse netto inleg in buitenlandse beleggingsfondsen 70* 6.6.2 Nederlands belegd vermogen in buitenlandse beleggingsfondsen 71* Verzekeraars Macro-economische statistiek verzekeraars 7.1 Balans van verzekeringsinstellingen 72* 7.1.1 Verkorte balansen van verzekeringsinstellingen naar type 74* 7.1.2 Activa en passiva van verzekeringsinstellingen naar sector 76* 7.1.3 Kasstroomoverzicht van verzekeringsinstellingen 80* Toezichtsgegevens verzekeraars 7.2 Balans en actuele waarde beleggingen van onder toezicht staande verzekeraars 82* 7.3 Baten- en lastenrekening van onder toezicht staande verzekeraars 86* 7.4 Solvabiliteit van onder toezicht staande verzekeraars 90* 7.5 Uitkeringen en premies van onder toezicht staande verzekeraars 92* Register 7.6 Onder toezicht staande verzekeraars 94* Pensioenfondsen Macro-economische statistiek pensioenfondsen 8.1 Balans van pensioenfondsen 96* 8.1.1 Verkorte balansen van pensioenfondsen naar type 98* 8.1.2 Activa en passiva van pensioenfondsen naar sector 100* 8.1.3 Kasstroomoverzicht van pensioenfondsen 104* Toezichtsgegevens pensioenfondsen 8.2 Organisatie & Pension Fund Governance 106* 8.3 Balans op actuele waarde 107* 8.4 Baten- en lastenrekening 108* 8.5 Beleggingen risico deelnemer 109* 8.6 Aantal deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden 110* 8.7 Demografie van pensioenfondsen 111*
4
8.8 Geraamde dekkingsgraad van pensioenfondsen 112* 8.9 Belegd pensioenvermogen voor risico pensioenfondsen 114* 8.10 Hoogte toeslagen voor deelnemers en inactieven 116* Pensioenregelingen 8.11 Typen pensioenovereenkomsten 118* 8.12 Soorten pensioen 120* 8.13 Opbouwpercentage bij de toezegging van het ouderdomspensioen voor uitkeringsovereenkomsten 122* 8.14 Soort franchise 124* 8.15 Basis voor toeslagverlening voor deelnemers (middelloon) 126* 8.16 Basis voor toeslagverlening van ingegaan ouderdomspensioen 130* Register 8.17 Onder toezicht staande pensioenfondsen 133* Overige financiële instellingen Special Purpose Vehicles 9.1 Balansgegevens van Special Purpose Vehicles 134* Financiële Stabiliteit 10.1 Financiële stabiliteitsindicatoren 136* Huishoudens 11.1 Vermogenscomponenten van Nederlandse huishoudens 138* Betalingsbalans en extern vermogen 12.1 Betalingsbalans 140* 12.2 Goederenrekening 141* 12.3 Dienstenrekening 142* 12.4 Inkomensrekening 144* 12.5 Inkomensoverdrachten 145* 12.6 Directe investeringen 146* 12.7.1 Effectenverkeer 148* 12.7.2 Buitenlandse effecten, niet-EMU, naar sector van de houder 149* 12.8 Financiële derivaten en overig financieel verkeer 150* 12.9 Geografische uitsplitsing van de Nederlandse betalingsbalans 152* 12.10 Extern vermogen van Nederland 154* 12.11 Reconciliatie van betalingsbalans en extern vermogen 156* 12.12 Bruto externe schuld van Nederland 158*
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
12.13 Betalingsbalans inclusief BFI’s (Bijzondere Financiële Instellingen) 160* 12.14 Extern vermogen van Nederland inclusief BFI’s 162* 12.15 Internationale reserves 164* Kernstatistiek 13.1 Economische kerngegevens voor Nederland 166 Bijlage: toelichting op de statistieken 171* Overzicht verschenen artikelen 2005-2010 192* Overzicht verschenen Themanummers 194*
De inhoud van deze publicatie is verzorgd door de Divisie Statistiek en informatie (telefoon 020-524 19 90, telefax 020-524 25 12) Verklaring der tekens 0 (0,0) = het getal is minder dan de helft van de gekozen afronding of nihil niets (blank) = een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen c.q. het gegeven wordt niet (aan de Bank) gerapporteerd • = gegevens ontbreken nog Afronding Soms kloppen tellingen niet geheel (door geautomatiseerde afronding per reeks); anderzijds is de aansluiting van de ene tabel op de andere niet steeds geheel verwezenlijkt (door afronding per tabel).
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
De tabellen uit dit Bulletin worden tevens op internet gepubliceerd (‘Statistiek’ in www.dnb.nl), maar dan voor langere periodes. In een aantal gevallen zijn daarin ook reeds recentere gegevens verwerkt. De meeste jaar-, kwartaal- en maandreeksen beginnen in 1982. Dagcijfers beginnen in 1990. In het kader van de Special Data Dissemination Standard (sdds) van het imf worden de publicatiedata van de balans van de Nederlandsche Bank (tabel 5.1), de gecombineerde balans dnb en in Nederland gevestigde mfi’s (tabel 5.3), de betalingsbalans (tabel 12.1) en het extern vermogen van Nederland (tabel 12.10) aangekondigd op het internet (www.dnb.nl onder ‘Statistiek’). De publicatiedata van alle onder de sdds vallende Nederlandse kernstatistieken – reële statistieken, overheidsfinanciën en monetair-financiële statistieken – worden gepresenteerd op de sdds‑internetpagina (www.dsbb.imf.org). Een overzicht van de meest recente gegevens van deze kernstatistieken is te vinden op het internet (www.dsbb.statistics.nl).
5
Inleiding
In dit bulletin vier artikelen: over vraag naar woninghypotheken, het externe vermogen van Nederland, de inkomsten die BFI’s via Nederland doorsluizen en tot slot de zogeheten statistische verschillen, die als indicator dienen voor kwaliteitsproblemen bij het opstellen van de betalingsbalans. De vraag naar hypothecaire leningen is de afgelopen jaren gedaald en er werd lange tijd ook steeds terughoudender opgetreden met het verstrekken ervan. Aan die neerwaartse lijn lijkt nu vrijwel een einde te zijn gekomen. Dit is onder andere af te leiden uit de Bank Lending Survey (BLS), een enquête die DNB ieder kwartaal houdt onder een achttal representatieve Nederlandse banken. De vraag naar hypotheken is in het derde kwartaal van 2010 nog maar nauwelijks afgenomen en zal naar verwachting van de banken in het laatste kwartaal stabiliseren. Afgaande op deze enquête blijkt ook dat de meeste geënquêteerde banken hun kredietvoorwaarden voor hypotheken niet verder aanscherpen. Door de financiële crisis was in de afgelopen jaren de activiteit op de hypothekenmarkt teruggelopen. Er worden nu echter weer meer nieuwe hypotheken met wat langere rentevaste looptijden (van meer dan 5 jaar) afgesloten en ook de hypotheektarieven laten, zowel wat betreft onderlinge verhoudingen als qua niveau (met percentages onder de 5%), vanuit historisch perspectief een herkenbaar beeld zien. De externe vermogenspositie van Nederland is in 2009 verbeterd. Het saldo van vorderingen op en verplichtingen aan het buitenland nam gedurende het jaar toe van EUR 11 miljard tot een kleine EUR 100 miljard (17 procent van het BBP). Dat kwam vooral door een (verdere) daling met 3 procent van de verplichtingen, tot ruim EUR 2.300 miljard. De vorderingen op het buitenland liepen licht op tot ruim EUR 2.400 miljard. De stijging hield voor een kwart verband met een overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans, voor de rest vooral met prijsstijgingen van buitenlandse aandelen en schuldpapier. Van stijgende winsten en afnemende onzekerheden op de financiële markten profiteerden Nederlandse beleggingen in het buitenland in sterkere mate dan de beleggingen van niet-ingezetenen in Nederland. Nederlandse BFI’s (zogeheten Bijzondere Financiële Instellingen) worden op grote schaal gebruikt als intermediair voor internationale financiële transacties tussen onderdelen van buitenlandse concerns. Voor het eerst sinds jaren nam in 2009 de omvang van die transacties DNB / Statistisch Bulletin december 2010
af, met 12 procent. De standen van buitenlandse activa en passiva bleven echter met gemiddeld EUR 2.300 miljard hoog, dankzij in het bijzonder de directe investeringen door BFI’s, die maar liefst driekwart vormen van het totaal aan directe investeringen vanuit Nederland. Via Nederland werd in 2009 ongeveer EUR 90 miljard aan inkomsten doorgesluisd; de per saldo grootste bedragen kwamen Nederland ditmaal binnen uit Luxemburg (EUR 10 miljard), de belangrijkste bestemming vormden offshore landen (ook EUR 10 miljard). De laatste jaren is bezien naar transacties vooral het belang van de Verenigde Staten toegenomen als land van herkomst en bestemming. Bedroeg het aandeel in 2005 nog 5%, in 2009 was dat reeds toegenomen tot bijna 30%. De betalingsbalanscijfers over de jaren 2007-2009 zijn onlangs door DNB fors bijgesteld. Dat is gebeurd naar aanleiding van een onderzoek/verbetertraject dat in december 2010 succesvol is afgerond. Dit artikel verschaft inzicht in de achtergrond van de bijstellingen. Ze waren wenselijk geworden door aanhoudende, zogeheten statistische verschillen tussen posten en tegenposten in de betalingsbalans (die in theorie aan elkaar gelijk horen te zijn). De statistische verschillen zijn opgeteld over de jaren 2007-2009 met meer dan EUR 100 miljard teruggebracht.
7
De markt voor woninghypotheken: tekenen van stabilisatie? De vraag naar hypothecaire leningen is de afgelopen jaren gedaald en er werd lange tijd ook steeds terughoudender opgetreden met het verstrekken ervan. Aan die neerwaartse lijn lijkt nu vrijwel een einde te zijn gekomen. Dit is onder andere af te leiden uit de Bank Lending Survey (BLS), een enquête die DNB ieder kwartaal houdt onder een achttal representatieve Nederlandse banken. De vraag naar hypotheken is in het derde kwartaal van 2010 nog maar nauwelijks afgenomen en zal naar verwachting van de banken in het laatste kwartaal stabiliseren. Afgaande op deze enquête blijkt ook dat de meeste geënquêteerde banken hun kredietvoorwaarden voor hypotheken niet verder aanscherpen. Door de financiële crisis was in de afgelopen jaren de activiteit op de hypothekenmarkt teruggelopen. Er worden nu echter weer meer nieuwe hypotheken met wat langere rentevaste looptijden (van meer dan 5 jaar) afgesloten en ook de hypotheektarieven laten, zowel wat betreft onderlinge verhoudingen als qua niveau (met percentages onder de 5%), vanuit historisch perspectief een herkenbaar beeld zien.
Inleiding De economische crisis die in 2007 uitbrak en in het vroege najaar van 2008 verhevigde na de val van Lehman Brothers, heeft ook effect gehad op de Nederlandse huizenmarkt en de mogelijkheden tot woningfinanciering. Toenemende onzekerheid bij huishoudens, ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkten, een toegenomen risicobewustzijn van banken en de noodzaak tot versterking van financiële buffers hebben invloed gehad op de groei van de hypothecaire kredietverlening in Nederland. Bovendien is in die periode de huidige gedragscode hypothecaire financieringen in werking getreden om overkreditering tegen te gaan en kan ook de voortgaande maatschappelijke discussie over de fiscale behandeling van rente op woninghypotheken enige uitwerking hebben op de bereidheid tot het aangaan van langlopende hypothecaire verplichtingen in tijden van toenemende onzekerheid. Daarentegen is medio 2009 ter ondersteuning van de woningmarkt de grens voor de Nationale Hypotheekgarantie verhoogd. Al deze ontwikkelingen hebben invloed gehad op de vraag naar hypotheken door huishoudens en ook op de kredietvoorwaarden van de banken, onder andere tot uitdrukking komend in rentetarieven, financieringsplafonds en onderpandvereisten. Vraag en aanbod resulteren aldus in omzetten van nieuw afgesloten hypotheekcontracDNB / Statistisch Bulletin december 2010
ten en in totalen aan uitstaande hypotheekleningen. Dit artikel gaat in op de ontwikkeling van de woningfinanciering door Nederlandse banken sinds het ontstaan van de financiële crisis. De bancaire hypotheekmarkt bestrijkt ruim 94% van de totale woninghypothekenmarkt in Nederland. De overige woninghypotheken aan Nederlandse huishoudens worden vooral verstrekt door verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen en het aandeel daarvan is het laatste decennium afgenomen van meer dan 10% naar minder dan 5%. Daarnaast zijn er nog enkele dochterinstellingen van buitenlandse banken die uitsluitend hypotheken verstrekken en verder geen andere financiële of bancaire diensten verlenen, waardoor zij niet tot de banken worden gerekend. Sinds de crisis zijn veel van deze spelers van de markt verdwenen.
Vraag en aanbod Aan de Bank Lending Survey nemen acht banken deel, die ongeveer 95% afdekken van de uitstaande woninghypotheken van Nederlandse banken aan huishoudens in ons land. In deze enquête geven zij onder andere aan in hoeverre zij veranderingen in leenvoorwaarden voor woninghypotheken doorvoeren en welke ontwikkelingen zij in de vraag naar woninghypotheken waarnemen. Wat betreft het aanbod van hypothecaire kredieten hebben de banken in de BLS aangegeven dat zij sinds de
Grafiek 1 Netto percentage banken in NL dat acceptatiecriteria voor woninghypotheken verscherpt t.o.v. een kwartaal eerder1 In procenten 100 80 60 40 20 0 -20 -40 03
04
05
06
07
08
09
10
1 Netto percentage is het saldo van het aantal banken dat aangeeft te verscherpen minus het aantal banken dat heeft versoepeld. Banken die geen wijziging hebben doorgevoerd blijven buiten beschouwing. +100: alle banken verscherpen. De indicatie voor het laatst aangegeven kwartaal (gestippeld) betreft de verwachting van banken.
9
De markt voor woninghypotheken: tekenen van stabilisatie?
begin van de financiële crisis de criteria voor het goedkeuren van woninghypotheken voortdurend hebben verscherpt (grafiek 1). Met name vanaf begin 2009 is het effect van de financiële crisis gaan doordringen in de leencriteria van de banken. In 2010 gaat het echter om een geringer aantal van de banken. De aangescherpte leencriteria van de banken komen tot uitdrukking in de door banken gehanteerde voorwaarden voor leningen, en ook in hun marges. Waar medio 2009 alle in de BLS geënquêteerde banken aangaven de marges op leningen te vergroten als onderdeel van het verscherpende kredietbeleid, gaf bij de start van het vierde kwartaal van 2010 geen enkele geënquêteerde bank meer aan de marges op gemiddelde hypothecaire leningen nog te vergroten. Wel worden de marges op wat meer risicovolle hypotheken nog licht verhoogd, maar dit is bij minder deelnemende banken het geval dan in 2009. Sinds de verdieping van de crisis worden de onderpandvereisten, en dan vooral de omvang van de lening ten opzichte van de waarde van het onderpand (de loan-to-value ratio), scherper door de banken in de gaten gehouden. Maar ook op dit punt geven de antwoorden van de banken in de meest recente BLS aan dat een stabilisatie van de kredietvoorwaarden in zicht komt. Sinds het najaar van 2010 geven banken aan dat ze bij de beoordeling van hypotheekaanvragen inmiddels weer wat makkelijker de wensen van hun cliënten ten aanzien van de gekozen looptijd van hypothecaire leningen kunnen honoreren. De banken hebben in de loop van de tijd een aantal
Grafiek 2 Netto percentage banken in NL dat veranderingen in vraag naar woninghypotheken waarneemt t.o.v. een kwartaal eerder1 In procenten 40 20 0 -20 -40 -60 -80 -100 03
04
05
06
07
08
09
10
1 Netto percentage is het saldo van het aantal banken dat een toenemende vraag naar krediet meldt minus het aantal banken dat een afnemende vraag rapporteert. Banken die geen wijziging hebben doorgevoerd blijven buiten beschouwing. -100: alle banken constateren een afnemende vraag naar krediet. De indicatie voor het laatst aangegeven kwartaal (gestippeld) betreft de verwachting van banken.
10
verklarende factoren gegeven voor de aanscherping van hun kredietvoorwaarden. Zo hebben in 2009 vooral vermogenskosten en balansrestricties een rol gespeeld bij de verscherping van hun hypotheekbeleid. Bovendien gaven medio 2009 alle aan de enquête deelnemende banken aan dat de vooruitzichten op de woningmarkt een verscherpend effect hadden op de criteria voor de verstrekking van woninghypotheken. In de kwartalen daarna is het netto percentage banken dat op deze manier tegen de woningmarkt aankijkt gaandeweg gedaald en per oktober 2010 uitgekomen op minder dan 20%. Dit houdt in dat de banken na een periode van 6 kwartalen momenteel nauwelijks of geen verdere verslechtering van de vooruitzichten voor de woningmarkt meer verwachten. Dit sluit aan op de door hen in de BLS gemelde verwachtingen ten aanzien van de algemene economische bedrijvigheid; ook hier zijn de deelnemende banken in 2010 in gestaag tempo minder negatief tegenaan gaan kijken. Sinds medio 2010 vermeldt een aantal banken ‘concurrentieoverwegingen’ weer als een relevante factor voor de vaststelling van hun kredietvoorwaarden. De vraag naar woninghypotheken was volgens de banken al aan het afnemen sinds medio 2006, ruim voor de start van de financiële crisis. De sterkste daling in de vraag is door de banken gemeld in 2009; de kleinste dalingen werden in de meest recente kwartalen van 2010 gerapporteerd (grafiek 2). In de BLS wordt de banken ook gevraagd naar hun verwachtingen voor het komende kwartaal. In oktober 2010 verwachtte voor het eerst in vier jaar geen enkele deelnemende bank nog een daling van de vraag ten opzichte van het voorgaande kwartaal. Ook aan de vraagkant van de markt voor woninghypotheken lijkt derhalve sprake te zijn van de eerste tekenen van stabilisatie. Als verklarende factoren voor de gemelde vraagontwikkelingen geven de banken over het algemeen aan dat de vraag naar woninghypotheken wordt beïnvloed door de vooruitzichten op de woningmarkt en door het consumentenvertrouwen. In 2009 werden deze factoren unaniem door de banken als twee van de verklarende factoren voor de vraagdaling genoemd. In 2010 zijn de banken minder eensluidend over de invloed van deze factoren op de vraag naar woninghypotheken. Dat geldt overigens ook voor een factor waarvan banken enige tijd zeiden dat hij een positief effect op de vraag had: de kredietvraag van cliënten die bij concurrenten geen krediet konden krijgen. Ook dit lijkt op vraag- en aanbodverhoudingen op de markt voor woninghypotheken te wijzen die vanuit historisch perspectief herkenbaar zijn. DNB / Statistisch Bulletin december 2010
De markt voor woninghypotheken: tekenen van stabilisatie?
Grafiek 3 Rente op nieuwe hypotheekcontracten naar rentevaste looptijd In procenten 7 6 5 4 3 2 1 0 03
variabele rente en t/m 1 jaar rentevast
04
05
06
van 1 jaar t/m 5 jaar rentevast
07 van 5 jaar t/m 10 jaar rentevast
08
09
10
Meer dan 10 jaar rentevast
ber 2008. Sindsdien is dit tarief geleidelijk weer gedaald en in september 2010 voor het eerst sinds begin 2007 weer rond de 5% uitgekomen. Een niveau dat vergelijkbaar is met de eerste 5 jaar van het afgelopen decennium. Het tarief voor woninghypotheken tussen 5 en 10 jaar rentevast, de meest gekozen rentelooptijd voor hypotheken in Nederland, liet een min of meer vergelijkbare ontwikkeling zien als de hypotheekvormen met de langste rentevaste periode. In het najaar van 2009 was evenwel kortstondig de uitzonderlijke situatie ontstaan dat dit het hoogste hypotheekrentetarief was dat door de banken in rekening werd gebracht (grafiek 3). Inmiddels is ook voor dit tarief het renteniveau weer gedaald tot onder dat van de langer dan 10 jaar vaste hypotheekvormen en kwam dit tarief in september van 2010 onder de 4,75% te liggen. In de loop van 2010 zijn niveaus en verhoudingen ontstaan aan het prijzenfront op de Nederlandse bancaire hypotheekmarkt, waarbij het beeld aansluit bij dat van de jaren 2003 en 2004.
Renteontwikkelingen Omvang en omzet van bancaire hypotheken DNB ontvangt vanuit het in ons land actieve bankwezen maandelijks diverse rentetarieven voor woninghypotheken, waaronder de rentepercentages naar rentevastperiode, op nieuw afgesloten contracten. De gegevens die banken aan DNB rapporteren voor de rentestatistiek laten zien dat er op de markt voor woninghypotheken ook sterke prijsontwikkelingen zijn geweest in de crisisperiode. Met name de rentetarieven die banken rekenen voor nieuwe contracten voor woninghypotheken met een variabele rente of een korte rentevaste looptijd tot één jaar zijn zichtbaar in beweging gekomen, mede beïnvloed door de beleidsrente van de ECB. Tussen 2003 en 2006 bewoog het genoemde (variabele/korte) hypotheektarief zich in de bandbreedte tussen 3 en 4%. Vanaf begin 2006 is dit tarief opgelopen tot 6% in het najaar van 2008. In die periode trad ook een in historisch perspectief minder gangbare convergentie op met de rentetarieven voor de langere rentevaste perioden, waarbij hypotheken met de kortste rentevaste periode in het grootste deel van 2008 zelfs het hoogste tarief kenden. In de daaropvolgende periode tot aan het voorjaar van 2009 is dit rentetarief snel teruggekeerd naar een bandbreedte met een gemiddeld niveau van 3,5%. Daarentegen zijn de tarieven voor woninghypotheken met een langere rentevaste periode veel minder in beweging gekomen, maar ze hebben wel eenzelfde patroon gevolgd. Voor leningen met een rentevaste periode van meer dan 10 jaar steeg het tarief van 4,1% in november 2005 tot een maximum van 5,6% in novemDNB / Statistisch Bulletin december 2010
De stand aan uitstaande bancaire hypotheken wordt bepaald door de toename van nieuwe kredietverlening door de banken en de afname als gevolg van aflossingen; in deze totaalstand worden ook de door banken verstrekte hypotheken meegenomen die zijn gesecuritiseerd en daarmee feitelijk door hen zijn doorverkocht aan speciaal voor dat doel opgerichte juridische entiteiten
Grafiek 4 Volume maandelijkse nieuwe hypotheekcontracten naar rentevaste looptijd Miljarden euro’s 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0
07 variabele rente en t/m 1 jaar rentevast
08 van 1 jaar t/m 5 jaar rentevast
09 van 5 jaar t/m 10 jaar rentevast
10 Meer dan 10 jaar rentevast
11
De markt voor woninghypotheken: tekenen van stabilisatie?
(SPV’s). In de periode 2003 tot 2008 was de gemiddelde maandtoename van de uitstaande hypotheekleningen circa 3 miljard euro, waardoor de hypotheekverstrekking jaarlijks gemiddeld met 10% groeide. Sedert begin 2009 neemt de stand van de hypotheken maandelijks toe met ruim 1 miljard euro, overeenkomend met een jaarlijkse groei van circa 3%. Als geen rekening wordt gehouden met aflossingen en dus alleen wordt gelet op de door de banken afgesloten nieuwe contracten, dan geeft de bruto hypotheekproductie van de Nederlandse banken sedert medio 2010 een groei te zien van bijna 1 miljard euro naar ruim meer dan 5 miljard euro per maand. Deze groei in de hypotheekproductie heeft zich voor het grootste deel voorgedaan in het segment met een rentevaste looptijd tussen 5 en 10 jaar (grafiek 4). Na een geleidelijke toename in de eerste helft van dit jaar werd vanaf medio dit jaar in deze categorie een omzetstijging ten opzichte van 2009 waargenomen, die vooralsnog lijkt te worden vastgehouden, terwijl in de overige rentecategorieën de maandelijkse omzetten min of meer stabiel zijn gebleven.
12
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
Extern vermogen van Nederland in de lift De externe vermogenspositie van Nederland is in 2009 verbeterd. Het saldo van vorderingen op en verplichtingen aan het buitenland nam gedurende het jaar toe van EUR 11 miljard tot een kleine EUR 100 miljard (17 procent van het BBP). Dat kwam vooral door een (verdere) daling met 3 procent van de verplichtingen, tot ruim EUR 2.300 miljard. De vorderingen op het buitenland liepen licht op tot ruim EUR 2.400 miljard. De stijging hield voor een kwart verband met een overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans, voor de rest vooral met prijsstijgingen van buitenlandse aandelen en schuldpapier. Van stijgende winsten en afnemende onzekerheden op de financiële markten profiteerden Nederlandse beleggingen in het buitenland in sterkere mate dan de beleggingen van nietingezetenen in Nederland.
Trends in het externe vermogen Het Nederlandse netto externe vermogen steeg in 2009 naar EUR 99 miljard, een recordbedrag (grafiek 1).1 Aan het einde van 2007 had Nederland nog een netto schuld van EUR 35 miljard aan het buitenland. Het externe vermogen vertoont grote fluctuaties, onder meer doordat het een relatief klein verschil vertegenwoordigt tussen zeer omvangrijke activa en passiva.2 In het crisisjaar 2008 waren de buitenlandse activa en passiva nog in waarde gedaald. In 2009 herstelde zich vooral de waarde van het Nederlandse bezit aan buitenlandse effecten (grafiek 2). Dit onderdeel van het externe vermogen is in de afgelopen 15 jaar meer dan vertienvoudigd. De totale externe vorderingen en verplichtingen verzesvoudigden sinds 1994; een periode waarin het nominale BBP van Nederland ongeveer verdubbelde. Dit weerspiegelt onder meer de sterke toe-
Grafiek 1 Ontwikkeling van het Nederlandse externe vermogen Miljarden euro’s 3.000
300
2.500
250
2.000
200
1.500
150
1.000
100
500
50
0
0
-500
-50
-1.000
-100
-1.500
-150 99
Totaal activa
00
01
02
03
04
05
06
07
08
09
Totaal passiva saldo extern vermogen, schaal rechts
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
13
Extern vermogen van Nederland in de lift
Grafiek 2 Ontwikkeling Nederlandse vorderingen op het buitenland Index (1994 = 100) 1.100 1.000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 94
95
96
Directe Effecten investeringen
97
98
Financiële derivaten (1999 = 100)
99
Overig financieel verkeer
00
01
02
03
04
05
06
07
08
09
Totaal activa
Tabel 1 Mutaties in het Nederlandse externe vermogen in 2009 Miljarden euro’s
EindAan-/ Prijs- Wissel- Overige stand verkopen mutaties koers- mutaties 2008 mutaties Directe investeringen
Eindstand 2009
Totale mutatie
Activa Passiva
635
21
5
7
-8
660
25
463
23
-1
-9
-24
452
-11
Activa Passiva
824
60
-3
79
17
976
153
925
33
8
53
4
1.023
98
Activa Passiva
178
-174
-13
125
-7
110
-68
174
-155
-11
129
-9
128
-45
Activa Passiva
741
-89
-3
0
0
649
-92
827
-121
-6
0
21
721
-106
Officiële reserves
Activa
20
0
3
0
4
27
7
Totaal
Activa Passiva
2.399
-182
-11
211
7
2.424
24
2.388
-219
-9
172
-8
2.324
-64
11
37
-2
39
14
99
88
Effecten
Financiële derivaten
Overig financieel verkeer
saldo
14
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
Extern vermogen van Nederland in de lift
Grafiek 3 Het Nederlandse netto externe vermogen naar binnenlandse sectoren Miljarden euro’s 700 600 500 400 300 200 100 0 -100 -200 -300 -400
Pensioenfondsen en verzekeraars
Ultimo 2007
Overige financiële Centrale bank instellingen
Ultimo 2008
Overige sectoren (w.o. huishoudens)
Overheid
Niet-financiële instellingen
Banken
Ultimo 2009
name van de internationale vervlechting van de Nederlandse economie. Aan de stijging van het saldo van het externe vermogen in 2009 droegen alle componenten bij, behalve de financiële derivaten (tabel 1). De stijging weerspiegelde voor EUR 26 miljard het overschot dat Nederland in 2009 behaalde in het lopende verkeer. De netto-aankopen in de financiële rekening van de betalingsbalans kwamen hoger uit, doordat deze ook het saldo van de vermogensoverdrachten en de statistische verschillen bevatten.3 Het resterende deel van de saldotoename kwam voort uit herwaarderingen: vooral prijsmutaties hadden een sterkere positieve invloed op de buitenlandse vorderingen dan op de verplichtingen. Verderop in dit artikel wordt dieper ingegaan op de ontwikkelingen die zich in de lopende rekening en de onderdelen van het externe vermogen hebben voorgedaan. Extern vermogen per sector Het Nederlandse netto externe vermogen is vooral geconcentreerd bij de pensioenfondsen en verzekeraars en bij de overige financiële instellingen (waaronder beleggingsinstellingen en financiële holdings; grafiek 3). De netto vorderingen op het buitenland van beide sectoren tezamen stegen, voornamelijk door herwaarderingen, in 2009 met bijna EUR 150 miljard. De buitenlandse activa van pensioenfondsen daalden welDNB / Statistisch Bulletin december 2010
iswaar, maar dat kwam doordat ze een aanzienlijk deel van hun beleggingen in het buitenland overhevelden naar (binnenlandse) beleggingsfondsen.4 Ook DNB droeg bij aan de stijging van het Nederlandse externe vermogen, voornamelijk doordat een netto verplichting ten opzichte van andere landen binnen het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) uit hoofde van het betalingsverkeer omsloeg naar een netto vordering.5 De Nederlandse banksector heeft per saldo de grootste netto schuldpositie in het buitenland. In 2009 nam die met bijna een derde toe. Extern vermogen naar land van tegenpartij Nederland heeft de grootste financiële posities met tegenpartijen uit het Verenigd Koninkrijk (tabel 2).6 Ondanks de financiële crisis zijn deze de laatste vijf jaar met tientallen procenten toegenomen. De vorderingen op de Verenigde Staten waren eind 2009 van vergelijkbare omvang. Door slechts kleine stijgingen zijn de posities op Duitsland relatief wat achtergebleven. De Nederlandse vorderingen op de BRIC-landen (Brazilië, Rusland, India en China) zijn de laatste vijf jaar ongeveer verdubbeld, tot EUR 50 miljard. Omgekeerd hebben vooral Russische en Chinese partijen ook toenemende belangen in Nederland, maar de omvang daarvan is nog beperkt (beide EUR 4 miljard, exclusief effectenbezit). 15
Extern vermogen van Nederland in de lift
Tabel 2 Externe posities van Nederland naar land tegenpartij (top 5 en selectie van overige landen) Miljarden euro’s
Activa
Passiva (excl. effecten)
Positie eind-2009 Mutatie 2004-2009 verenigd Koninkrijk verenigde staten Duitsland Frankrijk België Canada singapore Australië Japan Rusland Brazilië China India Alle landen
419
23%
362
42%
411
23%
210
53%
231
3%
90
4%
201
50%
81
57%
129
25%
88
-19%
34
121%
7
222%
31
208%
12
138%
30
129%
7
137%
26
-34%
17
1%
17
99%
4
157%
16
42%
1
27%
11
201%
4
111%
6
141%
1
-49%
2.424
36%
1.301
30%
Lopende rekening Het saldo op de lopende rekening van de Nederlandse betalingsbalans bedroeg in 2009 EUR 26 miljard (5 procent van het BBP). Na een sterke daling in 2008 was het saldo in 2009 vrijwel stabiel, ondanks een verder inzakkende wereldhandel, waarvan de Nederlandse handelsbalans sterk afhankelijk is (grafiek 4). Op de stabilisatie in 2009 volgde in 2010 weer een duidelijke stijging van het lopende-rekeningoverschot: in het eerste halfjaar van 2010 kwam het overschot uit op EUR 17 miljard, tegenover EUR 12 miljard over dezelfde periode in 2009. Goederen en diensten De waarden van de in- en uitvoer van goederen en diensten en het saldo daarvan groeiden in 2007 en 2008 aanzienlijk (tabel 3). Na de val van Lehman Brothers in oktober 2008 kreeg de wereldhandel echter een ongekend harde klap. Over heel 2009 bedroeg de daling van de wereldhandel circa 11 procent. Het volume van de Nederlandse uitvoer van goederen kromp in 2009 met 9 procent, terwijl de invoer met 10 procent afnam. De waarden van de in- en uitvoer van goederen daalde in 2009 tot het niveau van 2006. Het prijsniveau van geïmporteerde goederen daalde in 2009 minder hard dan dat van uitgevoerde goederen (de ruilvoet verslechterde 16
Positie eind-2009 Mutatie 2004-2009
met 1 procent), waardoor het goederenoverschot afnam tot bijna EUR 37 miljard. Bij de handel in diensten lag het Nederlandse uitvoervolume in 2009 zo’n 4 procent lager dan een jaar eerder, de invoer 2 procent lager. Ongeveer viervijfde van de waarde van internationale handelsstromen in Nederland bestaat uit goederen. Hiervan bestaat ruwweg de helft uit wederuitvoer. Dit betreft ingevoerde goederen die na een korte bewerking ons land weer verlaten. De wederuitvoer is in de afgelopen vijftien jaar sterk toegenomen. De groei van de op eigen bodem geproduceerde uitvoer, waaraan door Nederland meer wordt verdiend en waarvan het effect op het goederensaldo groter is, bleef daarbij achter (grafiek 5). De scherpe neergang van de goederenuitvoer liep vanaf medio 2008 voor beide stromen vrijwel synchroon. Beide goederenstromen herstelden vanaf medio 2009, waarbij de volumes vanaf begin 2010 weer op een hoger niveau lagen dan een jaar eerder. Wel zette het herstel van de wederuitvoer in de eerste helft van 2010 sterker door. Het uitvoervolume van Nederlandse goederen naar Europese landen zakte in 2009 sterker in dan de uitvoer naar landen buiten de EU (10 procent tegenover 5 procent). Met name de export naar niet-eurolanden binnen de EU nam sterk af. Van de Nederlandse uitvoerwaarde in 2009 was bijna 60 procent bestemd voor het eurogebied, terwijl van de invoer ruim 40 procent uit de eurolanden afkomstig was. DNB / Statistisch Bulletin december 2010
Extern vermogen van Nederland in de lift
Grafiek 4 Saldo lopende rekening Nederland Miljarden euro’s 60
30
50
25
40
20
30
15
20
10
10
5
0
0
-10
-5
-20
-10
-30
-15 85
90
95
00
05
10 H1
saldo lopende rekening
Groei volume wereldhandel, % schaal rechts
Grafiek 5 Ontwikkeling Nederlandse goederenuitvoer Procentuele volumemutatie t.o.v. jaar eerder 25 20 15 10 5 0 -5 -10 -15 -20 I
II
III
06
Uitvoer goederen totaal
IV
I 07
II
III
IV
I 08
II
III
IV
I 09
II
III
IV
I
II
10
Wederuitvoer
Bron: CBs.
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
17
Extern vermogen van Nederland in de lift
Tabel 3 Onderdelen Nederlandse lopende rekening Miljarden euro’s
Lopende rekening
Goederen
Diensten
Inkomens
Inkomensoverdrachten
2006
2007
2008
2009
2010 H1
Ontvangen Uitgaand Saldo
496,5
537,3
538,2
449,1
250,0
446,1
498,9
512,8
422,9
233,4
50,4
38,4
25,4
26,2
16,5
Uitvoer Invoer saldo
310,3
339,8
364,4
304,6
175,8
272,4
297,9
322,3
268,0
156,3
37,9
41,8
42,0
36,6
19,5
Uitvoer Invoer saldo
67,5
70,4
71,9
66,9
34,1
60,0
61,5
63,0
61,2
29,6
7,5
8,9
8,9
5,7
4,5
Ontvangen Uitgaand saldo
104,6
115,7
90,0
62,7
34,4
91,3
116,1
103,8
71,5
35,3
13,3
-0,4
-13,8
-8,7
-0,8
Ontvangen Uitgaand saldo
14,1
11,4
11,9
14,9
5,7
22,3
23,3
23,6
22,3
12,3
-8,2
-11,8
-11,8
-7,4
-6,6
Tabel 4 Rendementen op Nederlandse externe activa en passiva (inkomens- en totaalrendementen) In procenten
Gemiddeld 1997-2007
2008
2009
Activa
Passiva
winst en rente totaal
7,0
6,1
5,4
6,7
dividend totaal
1,6
2,4
1,9
3,4
2,0
4,4
8,9
12,5
-33,6
-42,4
25,3
24,7
rente totaal
4,3
4,5
3,8
3,9
3,8
3,2
6,3
5,1
1,5
3,6
7,8
5,5
Overig financieel verkeer
rente totaal
3,7
3,8
3,6
3,8
1,5
2,1
2,6
3,6
3,7
3,5
1,1
4,0
Totale activa / passiva
inkomen totaal
4,3
4,0
3,6
3,9
2,7
2,9
12,2
13,8
5,3
4,1
11,6
9,7
Directe investeringen
Aandelen
schuldpapier
18
Activa
Passiva
Activa
Passiva
4,7
4,5
3,7
3,5
-2,9
-6,6
4,4
-3,7
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
Extern vermogen van Nederland in de lift
In de eerste drie kwartalen van 2010 zijn de uitvoervolumes naar Zuid Amerika (voornamelijk Argentinië, Brazilië) en Azië (Taiwan, Japan) het snelst gestegen. Inkomens en rendementen Nederland betaalde het buitenland in 2009 EUR 9 miljard meer dan het zelf aan inkomen uit het buitenland ontving. De ontvangen en betaalde kapitaalinkomens namen beide met ruim 30 procent af. De daling van de inkomensstromen werd veroorzaakt door lagere renteniveaus en lagere winsten op directe investeringen. Louter bezien naar inkomen (gerealiseerde winsten op directe investeringen, dividenden op aandelen en rentes) kwamen de rendementen in 2009 ongeveer 1 procent lager uit dan een jaar eerder (tabel 4). De inkomensrendementen die niet-ingezetenen in Nederland behaalden waren daarbij in 2009, net als in 2008, licht hoger dan die van Nederlanders in het buitenland. Dit droeg bij aan het negatieve saldo op de inkomensbalans, ondanks een positief netto extern vermogen. In de elf jaren vóór 2008 was het rendementsverschil voor Nederland gemiddeld juist positief geweest (tabel 4). Vooral dankzij koersherstel op de effectenbeurzen trad in 2009 in het totaalrendement (inkomens plus herGrafiek 6 Directe-investeringsstromen Miljarden euro’s 60 50 40
waarderingen) wel een sterk herstel op. De rendementen op het grensoverschrijdende aandelenbezit bedroegen ongeveer 25 procent. Het totale rendement op buitenlandse activa kwam mede daardoor uit op bijna 12 procent, dat op buitenlandse passiva op 10 procent. Gemiddeld over de periode 1997-2007 waren het juist de passiva geweest die beter rendeerden. Dit leidde tot een verslechtering van het netto externe vermogen over die periode, ondanks aanzienlijke overschotten op de lopende rekening.
Directe investeringen Wereldwijd zijn in 2009 alle componenten van de directe-investeringsstromen – kapitaaldeelnemingen, herinvesteringen van winsten en financiering binnen ondernemingsgroepen – gedaald door een terugval in de markt van fusies en overnames en lage winstniveaus. Private-equity fondsen, tussen 2005 en 2007 nog een belangrijke factor achter de fusie- en overnamegolf, waren net als in 2008 nauwelijks actief. Door de toegenomen risico-aversie van beleggers hadden zij grote moeite om nieuwe projecten te financieren. De directe investeringen wereldwijd daalden in 2009 met 37 procent, na in 2008 reeds met 16 procent te zijn gekrompen.7 Sinds het einde van 2009 neemt de mondiale directe-investeringsactiviteit langzaam maar zeker weer toe, onder meer dankzij een stijgende winstgevendheid. In Nederland vertonen de ontwikkelingen sinds 2007 een gemengd beeld (grafiek 6). De Nederlandse directe investeringen in het buitenland bedroegen in 2009 EUR 21 miljard (tabel 5).
30
Tabel 5 Componenten van Nederlandse directe investeringen
20
Netto investeringen in miljarden euro’s 10
In het buitenland
0
2009
-10
In Nederland
2010 2009 H1
2010 H1
-20 Gemiddeld 97-07
08
Nederlandse Buitenlandse investeringen investeringen in het in Nederland buitenland
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
09
10 H1
Kapitaaldeelnemingen Herinvestering van winsten Overige investeringen
33
21
19
-7
-5
-2
0
-5
1
6
-2
Totaal
21
17
23
-10
-8
19
Extern vermogen van Nederland in de lift
Nederlandse ondernemingen investeerden EUR 33 miljard in het aandelenkapitaal van buitenlandse dochters, maar er waren ook Nederlandse ondernemingen die juist kapitaal terugtrokken door meer dividend te laten uitbetalen dan er winst was gemaakt (per saldo gebeurde dit voor EUR 7 miljard) en door hun dochters leningen te laten aflossen (EUR 5 miljard). Mede door herwaarderingen nam de stand aan directe investeringen in het buitenland met EUR 25 miljard toe, tot EUR 660 miljard. Buitenlandse ondernemingen op hun beurt investeerden in 2009 EUR 23 miljard (voornamelijk aandelenkapitaal) in Nederlandse bedrijven. Overgenomen werden onder meer de energiebedrijven Nuon en Essent door het Zweedse Vattenfal respectievelijk RWE uit Duitsland. Maar ook buitenlandse bedrijven trokken per saldo geld terug uit winstreserves van Nederlandse dochters. De netto-instroom van kapitaal werd in 2009 overtroffen door sterke negatieve herwaarderingen, waardoor de stand aan directe investeringen in Nederland met EUR 11 miljard kromp tot EUR 452 miljard. In de eerste zes maanden van 2010 liep deze positie verder terug, doordat buitenlandse bedrijven voor EUR 10 miljard aan directe investeringen uit Nederland teruggetrokken. Deze uitstroom hing onder meer samen met de afwikkeling van leningtransacties
tussen Nederlandse bedrijven en hun buitenlandse aandeelhouders. Daarnaast maakte RFS Holdings BV, die de aandelen van ABN Amro Holding in bezit heeft, EUR 7,5 miljard over aan zijn aandeelhouder Banco Santander met de opbrengst uit de verkoop van aan Santander toegekende delen van ABN Amro.
Beleggingen in effecten De grensoverschrijdende effectenposities herstelden zich in 2009 dankzij positieve ontwikkelingen op de beurzen en hernieuwde interesse van beleggers. Dat gold vooral voor het Nederlandse bezit aan buitenlandse effecten. Nadat Nederlandse beleggers in 2008 per saldo voor EUR 9 miljard hadden afgestoten, kochten ze in 2009 voor EUR 60 miljard aan buitenlandse effecten aan (tabel 6). Bijna de helft hiervan bestond uit aandelen. Het Nederlandse bezit aan buitenlandse aandelen nam vooral toe door prijsmutaties van zo’n 20 procent (in lijn met de toename van de MSCI-world index van 23 procent). Een derde van de koersverliezen uit 2008 werd aldus ongedaan gemaakt. Ondanks een verslechterd beursklimaat zette de waardevermeerdering in de eerste helft van 2010 door, als gevolg van aanzienlijke appreciaties van de US dollar, het Britse pond en de
Tabel 6 Ontwikkeling Nederlandse effectenposities per instrument Miljarden euro’s
Periode
Nederlandse beleggingen in het buitenland Aandelen 2009 2010 H1 Obligaties 2009 2010 H1 Geldmarktpapier 2009 2010 H1 Buitenlandse beleggingen in Nederland Aandelen 2009 2010 H1 Obligaties 2009 2010 H1 Geldmarktpapier 2009 2010 H1
20
Beginstand
Transacties
Wisselkoersmutaties
Prijsmutaties
Overige Eindstand mutaties
294
24
1
58
13
389
389
-7
39
-12
2
411
519
39
-4
21
-1
574
574
5
19
-4
-2
592
10
-3
0
0
5
13
13
-5
1
0
3
11
239
13
6
44
1
303
303
1
0
-6
-3
295
579
28
3
12
-7
613
613
26
27
7
23
697
107
-8
0
-3
11
107
107
-11
5
-2
1
99
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
Extern vermogen van Nederland in de lift
Japanse yen ten opzichte van de euro. Van de buitenlandse aandelen in Nederlandse handen is zo’n driekwart afkomstig van buiten het eurogebied (waarvan de helft uit de Verenigde Staten). Ook buitenlands kapitaalmarktpapier was in 2009 in trek. Nederlandse banken, die in 2008 nog voor EUR 19 miljard van dit papier van de hand hadden gedaan, kochten in 2009 weer voor bijna een gelijk bedrag buitenlandse obligaties aan. Daarnaast werd de Nederlandse overheid in het eerste halfjaar van 2009 economisch eigenaar van de Amerikaanse Alt-A hypotheekportefeuille van ING van ruim EUR 20 miljard.8 Door stijgende obliga-
tiekoersen groeide de buitenlandse obligatieportefeuille met 4 procent in waarde. In de eerste helft van 2010 waren staatsobligaties in trek, vooral uit Duitsland en Frankrijk (zie box). Een scherpe daling van de rentetarieven op vooral het korte schuldpapier heeft er mogelijk toe geleid dat buitenlands geldmarktpapier, waaronder schuldpapier met een oorspronkelijke looptijd korter dan één jaar wordt verstaan, zowel in 2009 als in de eerste helft van 2010 per saldo werd verkocht. Wisselkoersontwikkelingen hadden een relatief beperkt effect op de waarde van het buitenlandse schuldpapier, omdat hiervan 66 procent afkomstig was uit het eurogebied.
Box - Beleggingen in buitenlandse staatsschuld Van het buitenlandse schuldpapier dat Nederlandse ingezetenen per eind juni 2010 bezaten, was 63 procent (EUR 380 miljard) door buitenlandse overheden uitgegeven. De Nederlandse pensioenfondsen en verzekeraars hadden hiervan ruim de helft in bezit. Twee jaar eerder was het aandeel van staatspapier binnen al het buitenlandse schuldpapier in Nederlandse handen nog 51 procent. Vooral de Nederlandse beleggingen in schuldpapier uitgegeven door de Franse en Duitse overheid zijn in die periode sterk toegenomen (grafiek). Ook het eigendom van schuld van de Amerikaanse overheid groeide snel, in twee jaar tijd met 86 procent. De totale waarde daarvan bleef met EUR 15 miljard echter relatief
beperkt. Tegenover toegenomen aankopen van Franse en Duitse staatsschuld stonden verkopen van Italiaans, Grieks en Spaans staatspapier. Deze verkopen vonden vooral plaats in de eerste helft van 2010. Ook de koersen van staatsobligaties droegen bij aan de divergerende ontwikkeling. Alleen al in de eerste helft van 2010 hadden deze een positieve invloed van EUR 6 miljard op de waarde van de Duitse en EUR 3 miljard op de Franse staatsschuld in Nederlandse handen. De waarde van Italiaans en Grieks staatspapier daalde in dezelfde periode met ruim EUR 1 miljard respectievelijk EUR 3 miljard als gevolg van koersmutaties.
Grafiek Nederlandse beleggingen in buitenlandse staatsschuld Eindstanden in miljarden euro’s 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 I
II
III
IV
08
Frankrijk
I
II
III
IV
09
Duitsland
Italië
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
VS
Spanje
I
II
10
Griekenland
Ierland
21
Extern vermogen van Nederland in de lift
De buitenlandse aankopen van Nederlandse effecten lagen met EUR 33 miljard in 2009 ongeveer EUR 20 miljard lager dan een jaar eerder. De daling hing vooral samen met een kleinere financieringsbehoefte van de overheid; door andere sectoren uitgegeven effecten werden per saldo wel door buitenlandse beleggers gekocht. Voor Nederlandse aandelen gold dat voor het eerst sinds 2006 weer meer door buitenlanders werd gekocht dan verkocht, voor EUR 13 miljard. Buitenlandse beleggers boekten in 2009 een koersrendement van 18 procent, terwijl de AEX-index met 36 procent steeg. Een oorzaak voor dit verschil is dat in de AEX-index ook aandelen zijn opgenomen van niet-ingezeten ondernemingen. Mutaties in de prijzen daarvan daarvan beïnvloeden wel de hoogte van de AEX-index, maar hebben geen gevolgen van buitenlandse bezit aan Nederlandse aandelen. Een voorbeeld is het aandeel van het Luxemburgse ArcelorMittal, waarvan de koers in 2009 met ongeveer 90 procent toenam. Daarnaast steeg het (Nederlandse) aandeel Royal Dutch Shell, dat in buitenlandse aandelenportefeuilles een groter gewicht heeft dan in de AEX, ‘slechts’ met 13 procent. Onder invloed van dalende beurskoersen, nam het buitenlandse aandelenbezit in de eerste helft van 2010 met EUR 8 miljard af. Nederlandse banken en niet-financiële instellingen waren vooral in de eerste helft van 2009 actief aan de emissiezijde van de kapitaalmarkt, onder invloed van een verbeterd beleggingsklimaat en een sterke financieringsbehoefte. Daarnaast zette de overheid een deel van het uitstaande schatkistpapier, dat het in 2008 in grote hoeveelheden had uitgegeven (onder meer ter finan-
ciering de Nederlandse onderdelen van Fortis), om in staatsobligaties. Deze ontwikkelingen leidden er mede toe dat niet-ingezetenen in 2009 hun bezit aan Nederlandse obligaties voor EUR 28 miljard uitbreidden, terwijl voor EUR 8 miljard aan geldmarktpapier werd verkocht of afgelost. Ook in de eerste helft van 2010 zette de Staat een deel van haar korte schuld om in lange schuld, waardoor het buitenlandse bezit van obligaties verder toenam, ten koste van het schuldpapier met een korte looptijd. Omdat ongeveer een vijfde deel van het totaal uitstaande Nederlandse schuldpapier in vreemde valuta is genoteerd, en het buitenland hiervan een relatief groot deel in bezit heeft, leidde de daling van de eurokoers in de eerste helft van 2010 tot een aanzienlijke stijging van de waarde van de schulden in euro’s.
Financiële derivaten Op de markt voor financiële derivaten trad in 2009 wereldwijd een herstel in activiteit op. De marktwaarde van de uitstaande derivatenposities nam in 2009 nog wel af, van over-the-counter derivaten bijvoorbeeld met 37 procent, maar deze herstelde zich in de eerste helft van 2010.9 De derivatencontracten tussen Nederlandse en buitenlandse partijen lieten een vergelijkbare ontwikkeling zien, met sterke dalingen van de posities in 2009 gevolgd door toenames in de eerste helft van 2010. De daling in 2009 deed zich voor bij alle soorten contracten en was het sterkst bij de Nederlandse vorderingen op het buitenland (tabel 7).10 Voor een
Tabel 7 Ontwikkeling (netto) derivatenposities per instrument Miljarden euro’s
2009
2010 H1
Begin- Transacties stand (min = ontvangst) Opties Futures Rentetermijncontracten (IRs, FRA en CCIRs) valutatermijnaffaires en overige termijncontracten Totaal financiële derivaten
22
Waardemutaties
Eind- Transacties stand (min = ontvangst)
Waardemutaties
Eindstand
1,8
-3,9
3,0
1,0
0,3
1,2
2,5
0
0,1
-0,1
0
1,4
-1,4
0
-5,7
-5,8
-3,4
-15,0
-1,2
15,2
-1,0
8,1
-10,0
-2,1
-4,1
21,4
-23,2
-5,9
4,2
-19,6
-2,6
-18,0
21,9
-8,2
-4,4
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
Extern vermogen van Nederland in de lift
Grafiek 7 Externe vorderingen en verplichtingen binnen het overig financieel verkeer Eindstanden in miljarden euro’s 1.000 900 800 700 600
iets af, waardoor ook de netto schuldpositie op rentetermijncontracten terugliep. Daartegenover stonden, door de stijging van onder andere de dollar, toegenomen verplichtingen op de termijnaffaires waarmee pensioenfondsen en beleggingsinstellingen het wisselkoers risico op hun buitenlandse beleggingen verminderen. Keerzijde van deze appreciatie van de dollar (depreciatie van de euro) was een stijging van de waarde van buitenlandse beleggingen na omrekening in euro’s.
500 400
Overig financieel verkeer
300 200 100 96
98
00
02
04
06
08
10 H1
Externe vorderingen
Externe verplichtingen
deel was dat het gevolg van de afwikkeling van contracten. Onder transacties vallen voornamelijk gerealiseerde winsten en verliezen; voor Nederland ging het in 2009 per saldo om EUR 20 miljard aan ontvangsten (weerspiegeld in een even grote afname van de netto vorderingen op het buitenland). Het grootste bedrag werd ontvangen op valutatermijnaffaires. Tot de waardemutaties worden alle winsten en verliezen gerekend die nog niet zijn gerealiseerd.11 In 2009 waren de waardemutaties bij vrijwel alle categorieën derivaten negatief, met uitzondering van opties. Die waardedaling was het meest uitgesproken voor rentetermijncontracten, die vooral interest rate swaps betreffen. Zo’n swap kan bijvoorbeeld inhouden dat een ingezetene van een nietingezetene gedurende een periode van zeg vijf jaar over EUR 100.000 de 1-jaarsrente ontvangt in ruil voor een betaling over datzelfde bedrag van de 10-jaarsrente. Een contract als deze kan gaande de rit onvoordelig voor de ingezetene uitpakken als de 1-jaarsrente tussentijds daalt of de 10-jaarsrente stijgt. De waarde van het contract neemt dan af (en wordt mogelijk negatief). Een dergelijke ontwikkeling deed zich in 2009 voor, toen de korte rente daalde en de lange rente steeg. Doordat Nederlandse ingezetenen gemiddeld een langere rente betaalden dan zij ontvingen, leidde het steiler worden van de yield curve tot hogere verwachte (toekomstige) netto betalingen door ingezetenen en daarmee tot een stijging van hun schuldposities. In de eerste helft van 2010 vlakte de yield curve weer DNB / Statistisch Bulletin december 2010
Binnen het overig financieel verkeer vormen de buitenlandse tegoeden en leningen van het bankwezen het belangrijkste onderdeel. Het betreft voor een deel de resultante van transacties die banken als intermediair afwikkelen voor andere sectoren. Daarnaast bevat deze categorie het internationale handelskrediet en (nietverhandelbare) leningen en tegoeden van niet-banken, voor zover buiten concernverband. Nadat de Nederlandse banken tussen 1990 en 2007 de wereldwijde activiteiten vrijwel jaarlijks sterk hadden uitgebreid, begonnen hun grensoverschrijdende posities (en daarmee de standen van het overig financieel verkeer) in 2008 sterk terug te lopen (grafiek 7). De kredietcrisis en de vertraging van de economische groei wereldwijd, het hiermee samenhangende afgenomen vertrouwen tussen banken onderling en het stilvallen van de internationale interbancaire kredietverlening lagen hieraan ten grondslag. De daling van de grensoverschrijdende posities zette in 2009 door, waarbij de buitenlandse vorderingen van banken met 15 procent zelfs iets sneller krompen dan in 2008. De verplichtingen binnen het overige financieel verkeer daalden ook doordat de verplichtingen van pensioenfondsen uit hoofde van repo’s (verplichtingen om onderpand op termijn terug te leveren) aanzienlijk zijn teruggelopen. Pensioenfondsen zijn, nadat een aanzienlijk deel van hun effectenportefeuilles is overgenomen door beleggingsfondsen, veel minder actief geworden in de markt voor repo’s en in- en uitleen van effecten. In de eerste helft van 2010 lijkt de dalende trend in de posities te zijn gekeerd. 1 In dit artikel worden de vorderingen en verplichtingen van bijzondere financiële instellingen (bfi’s) buiten beschouwing gelaten. In het artikel ‘EUR 90 miljard aan inkomsten doorgesluisd via Nederlandse BFI’s’ elders in dit Statistisch Bulletin worden de ontwikkelingen binnen deze sector beschreven. 2 Het artikel is gebaseerd op cijfers waarin buitenlandse deelnemingen van Nederlandse beursgenoteerde bedrijven tegen
23
Extern vermogen van Nederland in de lift
boekwaarde zijn gewaardeerd. Aandelen die buitenlandse beleggers in de Nederlandse moeders van die dochters aanhouden, zijn gewaardeerd tegen beurswaarde. Een stijging van beurskoersen leidt – ceteris paribus – tot een stijging van de externe verplichtingen. De boekwaarde van de buitenlandse deelnemingen verandert echter niet, terwijl hun (veelal niet beschikbare) marktwaarde in veel gevallen wél zal zijn toegenomen. Het netto externe vermogen wordt in dat geval dus ondergewaardeerd. Om hierin beter inzicht te krijgen doet DNB momenteel onderzoek naar het inzetten van schattingen voor de marktwaarde van niet-beursgenoteerde buitenlandse deelnemingen. 3 Theoretisch zijn de netto aankopen in de financiële rekening van de betalingsbalans exact gelijk aan de som van de saldi op de lopende rekening en de vermogensoverdrachtenrekening in dezelfde periode. In 2009 bedroeg deze som EUR 23 miljard. In de praktijk – waarin de posten vanuit verschillende bronnen worden waargenomen – treden echter verschillen op (ook wel statistische verschillen of errors and omissions genoemd). In 2009 werden in de financiële rekening netto aankopen van EUR 37 miljard waargenomen; de statistische verschillen bedroegen dus EUR 14 miljard. Zie ook het artikel ‘Structurele statistische verschillen: indicator voor kwaliteitsproblemen’ elders in dit Statistisch Bulletin. Hierin worden ook de (soms forse) herzieningen toegelicht die recent hebben plaatsgevonden van de cijfers over de betalingsbalans en het externe vermogen vanaf rapportagejaar 2007. 4 Zie ‘Toename beheer van pensioenvermogen via fondsen voor gemene rekening’, Statistisch Bulletin juni 2010. 5 De stand van deze vordering dan wel verplichting fluctueert dagelijks en hangt samen met de overboekingen die door monetair financiële instellingen worden gedaan naar, respectievelijk worden ontvangen van, dergelijke instellingen binnen het Eurosysteem. Zie het DNB Jaarverslag 2009. 6 De passiva in de tabel bestaan uit alle Nederlandse financiële verplichtingen exclusief het buitenlandse effectenbezit. Nederlandse effecten zijn zogenoemde toondereffecten. Het buitenlandse bezit hiervan wordt voor een deel bepaald door vast te stellen hoeveel effecten Nederlandse ondernemingen bij centrale effectenbewaarinstellingen in het buitenland hebben uitgegeven. Het door Nederlandse beleggers aangehouden deel wordt hiervan afgetrokken. Het residu is in bezit van buitenlandse beleggers, maar de nationaliteit van deze beleggers is niet vast te stellen. Voor een uitgebreide beschrijving van de methodiek, zie: ‘Hoe meet DNB dat het buitenland voor EUR 1400 miljard Nederlandse effecten bezit?’, Statistisch Bulletin juni 2009. 7 Zie ‘World Investment Report 2010: Investing in a Low-Carbon Economy’, UNCTAD, september 2010. 8 Hier tegenover is een door de overheid opgenomen lening geboekt in het overig financieel verkeer. Voor een overzicht van de statistische behandeling van onder meer de back-upfaciliteit voor ING, zie ‘De financiële steunmaatregelen in de statistiek van de overheidsfinanciën’, Statistisch Bulletin maart 2010. 9 Zie ‘OTC derivatives market activity in the second half of 2009’, Bank for International Settlements, mei 2010. 10 De waarneming van valutatermijnaffaires was in 2009 nog onvolledig; de cijfers in de tabel over dat jaar zijn daarom indicatief. Vanaf 1 januari 2010 is de waarneming van deze instrumenten verbeterd. De standen van futures zijn steeds nihil, omdat vrijwel alle futures onderhavig zijn aan daily marking-to-market, waarbij veranderingen in de waarde van het contract dagelijks worden verrekend door betaling of ontvangst van de variation margin (opgenomen onder transacties). 11 Bij opties bevatten de waardemutaties tevens de waarde van de optie als bij uitoefening tot levering van de onderliggende waarde wordt overgegaan (met een minteken, zodat de positie naar nul loopt). Onder transacties zijn de betaalde en ontvangen optiepremies opgenomen.
24
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
EUR 90 miljard aan inkomsten doorgesluisd via Nederlandse BFI’s Nederlandse BFI’s (zogeheten bijzondere financiële instellingen) worden op grote schaal gebruikt als intermediair voor internationale financiële transacties tussen onderdelen van buitenlandse concerns. Voor het eerst sinds jaren nam in 2009 de omvang van die transacties af, met 12 procent. De standen van buitenlandse activa en passiva bleven echter met gemiddeld EUR 2.300 miljard hoog, dankzij in het bijzonder de directe investeringen door BFI’s, die maar liefst driekwart vormen van het totaal aan directe investeringen vanuit Nederland. Via Nederland werd in 2009 ongeveer EUR 90 miljard aan inkomsten doorgesluisd; de per saldo grootste bedragen kwamen Nederland ditmaal binnen uit Luxemburg (EUR 10 miljard), de belangrijkste bestemming vormden offshore landen (ook EUR 10 miljard). De laatste jaren is bezien naar transacties vooral het belang van de Verenigde Staten toegenomen als land van herkomst en bestemming. Bedroeg het aandeel in 2005 nog 5%, in 2009 was dat reeds toegenomen tot bijna 30%.
samenhangt met de wereldwijde afname van grensoverschrijdende directe investeringsstromen, betekende een scherpe omslag vergeleken met de grote stijgingen in eerdere jaren (grafiek 1). Verminderde activiteiten van bancaire BFI’s,1 vermoedelijk onder invloed van de kredietcrisis, speelden hierbij eveneens een rol. Bezien naar standen (in het buitenland aangehouden activa en passiva) domineren bij BFI’s de directe investeringen. Van de totale externe activa van Nederland van ongeveer EUR 4.700 miljard wordt EUR 2.300 miljard aangehouden door BFI’s, waarvan weer ruim EUR 1.900 miljard uit directe investeringen bestaat. Dit bedrag omvat ongeveer EUR 1.400 miljard aan kapitaaldeelnemingen en EUR 500 miljard aan verstrekte leningen in het buitenland, voornamelijk binnen het concern. Veel BFI’s zijn dan ook tussenholding- of financieringsmaatschappijen. De uitgaande directe investeringen van BFI’s vormden in 2009 liefst driekwart van de totale directe investeringen van Nederland in het buitenland (grafiek 2).
Belang BFI’s aanhoudend groot Nederland kende eind 2009 zo’n 11.500 BFI’s, dochters van buitenlandse multinationals die hier niet of nauwelijks fysiek aanwezig zijn met kantoor of personeel (administratieve verplichtingen zijn meestal uitbesteed aan trustkantoren) en vrijwel uitsluitend gebruikt worden voor het doorsluizen van kapitaal. De nauwelijks zichtbare aanwezigheid van BFI’s in Nederland contrasteert sterk met hun grote statistische invloed op de bruto cijfers over de Nederlandse betalingsbalans en de externe positie van ons land (reden waarom dit Statistisch Bulletin, mede ten behoeve van economische analyse, tabellen inclusief en exclusief BFI’s bevat). Die invloed verschilt overigens sterk per BFI. Bepalend voor het totaalbeeld zijn zo’n 1200 à 1300 BFI’s. De financiële transacties waarvoor BFI’s als tussenschakel dienen bestaan meestal uit inkomende en uitgaande kapitaaldeelnemingen, al dan niet in combinatie met de verstrekking van concernleningen en de bijbehorende inkomstenstromen (dividend en rente). Van betekenis zijn ook internationale, door BFI’s in ons land geïncasseerde en vervolgens doorgesluisde opbrengsten van intellectueel eigendom, zoals royalty’s, auteursrechten en licentieopbrengsten. Het bedrag van dit soort transacties dat onze betalingsbalanscijfers zowel aan de inkomende als aan de uitgaande kant als het ware opblaast, beliep in 2009 ruim EUR 5.500 miljard. Dat was overigens 12 procent minder dan in 2008. Deze daling, die DNB / Statistisch Bulletin december 2010
Geografische verschuivingen BFI’s in Nederland fungeren als financiële draaischijf en vormen niet zelden slechts één van de schakels in
Grafiek 1 Bedrag dat via BFI’s Nederland is ingekomen en weer is uitgegaan Miljarden euro’s 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 05
06
07
08
09
25
EUR 90 miljard aan inkomsten doorgesluisd via Nederlandse BFI’s
een langere keten van BFI’s en niet-BFI’s in andere landen. Landen van (directe) herkomst of bestemming zijn dan bijvoorbeeld Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Zwitserland en offshore landen, vaak andere landen dan de landen waar de top gevestigd is van de multinationals waar BFI’s toe behoren (de zogeheten ‘ultimate controlling parent’).2
Grafiek 2 Aandeel BFI’s in Nederland uitgaande directe investeringen (activa)
Transacties De geografische uitsplitsing van de totale BFI-transacties naar landen van directe herkomst en bestemming heeft over de laatste vijf jaar een ingrijpende verschuiving laten zien naar de Verenigde Staten. Bedroegen de stromen vanuit en naar dit land in 2005 nog maar 5 procent van het totaal, in 2009 was dit aandeel gestegen tot 30% (grafiek 3). Vooral sinds 2007 is dit percentage sterk toegenomen dankzij de vestiging in ons land van een aantal zeer grote BFI’s met Amerikaanse achtergrond. Het betreft hier onderdelen van multinationals uit diverse bedrijfstakken zoals computer-, chemische en farmaceutische industrie en financiële dienstverlening. Het aandeel van Europa daalde van 74% naar 57%, waarbinnen zich overigens een sterke stijging van
2000
Miljarden euro’s 3000 2500
1500 1000 500 0 05
06
07
08
09
Directe Totale directe investeringen investeringen via BFI’s
Grafiek 3 Geografische uitsplitsing Nederland inkomende en uitgaande geldstromen van BFI’s In procenten van het totaal 35 30 25 20 15 10 5 0
verenigde staten
2005
26
zwitserland
verenigd Koninkrijk
Duitsland
Luxemburg
België
Overig EU
Offshore financial centres
Rest wereld
2009
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
EUR 90 miljard aan inkomsten doorgesluisd via Nederlandse BFI’s
Luxemburg voordeed van 3% naar 8% en een bijna halvering van Zwitserland naar 11%.
Door BFI’s ontvangen en betaalde inkomsten
Standen In tegenstelling tot het transactiebedrag was de stand van de uitgaande buitenlandse directe investeringen van de BFI’s eind 2009 nog iets gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar (ongeveer EUR 1.900 miljard, tabel 1a). Voor een groot deel werden deze investeringen, net als in eerdere jaren, gefinancierd door inkomende directe investeringen (bijna EUR 1.650 miljard, tabel 1b). Voor de financiering van gemiddeld zo’n EUR 250 miljard aan uitgaande directe investeringen werd in de jaren 2005-2007 echter ook een beroep gedaan op beleggers (door middel van emissies) en op banken. De totaalstand van de door BFI’s geëmitteerde effecten steeg over 2009 met ongeveer EUR 17 miljard tot EUR 432 miljard. Het aandeel van de Verenigde Staten in de standen van de directe investeringen via BFI’s bedroeg ultimo 2009 aan de activazijde 15% en aan de passivazijde 11%; het was daarmee dus aanzienlijk lager dan het aandeel van 30% in de brutotransacties. Het veel hogere aandeel in de stromen weerspiegelt dat op de VS georiënteerde BFI’s vaak op relatief grote schaal gebruikt worden voor transacties met banken en andere partijen buiten concernverband. Het Verenigd Koninkrijk gaf in 2009 juist een omgekeerd beeld te zien: een aandeel in de transacties van 13% en vooral een hoger aandeel in de standen van de inkomende directe investeringen van 20%.
De ontvangen en uitgaande inkomstenstromen van BFI’s bestaan vooral uit kapitaalopbrengsten en -kosten in de vorm van dividenden en renteopbrengsten van deelnemingen en concernleningen. Daarnaast zijn er opbrengsten en kosten van financieringen door middel van effecten en bankleningen. In 2009 kwamen de totale ontvangen inkomsten uit op ruim EUR 93 miljard. Dat was 11% minder dan het bedrag in 2008 en zelfs 20% minder dan dat in 2007, het jaar met de hoogste instroom van inkomsten ooit. De aan het buitenland toekomende inkomsten bedroegen in 2009 EUR 90 miljard. Per saldo werd dus ruim EUR 3 miljard meer ontvangen dan betaald, een aanzienlijk bedrag in vergelijking met de voorgaande vier jaren, toen dit bedrag schommelde tussen EUR 0,9 en EUR 1,7 miljard. De ontvangen inkomsten van BFI’s gingen in 2009 voor 87% naar buitenlandse concernmaatschappijen; de rest bestond uit rente op obligaties en op tegoeden bij banken. De betaalde inkomsten (dividend en rente) bestonden voor bijna driekwart uit vergoedingen aan concernmaatschappijen. Het resterende kwart ging naar partijen buiten concern in de vorm van onder meer rente op door de BFI’s geëmitteerde effecten en bankleningen (tabel 2). De ontvangen en betaalde inkomsten en het saldo daarvan vertoonden evenals de standen van de buitenlandse activa en passiva grote verschillen per land. De hoogste saldo’s, zowel positieve als negatieve, betrof-
Tabel 1a Stand van uitgaande directe investeringen door BFI’s (ultimocijfers)
Tabel 1b Stand van inkomende directe investeringen in BFI’s (ultimocijfers)
Miljarden euro’s
Miljarden euro’s
verenigd Koninkrijk verenigde staten van Amerika Luxemburg Duitsland Offshore financial centers België zwitserland Frankrijk Ierland Overige landen Totaal alle landen
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
2007
2008
2009
296
318
304
245
300
289
221
247
221
164
190
210
210
193
192
54
90
96
56
69
78
76
81
75
58
53
69
280
326
369
1.660
1.867
1.901
verenigd Koninkrijk Offshore financial centres verenigde staten van Amerika Luxemburg Duitsland zwitserland Frankrijk Ierland België Overige landen Totaal alle landen
2007
2008
2009
331
345
325
208
203
216
163
189
178
141
169
173
113
120
130
146
130
98
76
93
97
70
82
73
36
45
46
149
262
298
1.433
1.638
1.634
27
EUR 90 miljard aan inkomsten doorgesluisd via Nederlandse BFI’s
Tabel 2 Samenstelling ontvangen en betaalde inkomsten door BFI’s in 2009 Miljarden euro’s
Ontvangen
Opbrengsten deelnemingen Rente op effecten Rente op bankleningen Totaal
Betaald
saldo
81,3
66,5
14,8
1,0
14,7
-13,7
11,1
8,9
2,1
93,4
90,1
3,3
fen landen met veel BFI’s als tegenpartijen. De grootste netto uitgaande inkomstenstroom ging in 2009 naar Luxemburg (EUR 10,5 miljard en de grootste netto ontvangsten kwamen uit offshore centres (EUR 10,6 miljard) (tabel 3). Relatief veel door BFI’s uitgegeven effecten zijn genoteerd op de Luxemburgse beurs. Dit leidde tot een sterk negatief saldo op de inkomsten met betrekking tot effecten (EUR 6,5 miljard; tabel 4).
1 Dit zijn dochters van buitenlandse banken die optreden als bancair intermediair binnen concerns en/of via emissies financiering aantrekken. 2 Over enkele jaren komt daarover informatie beschikbaar, als nieuwe internationale voorschriften en aanbevelingen van de OESO en het IMF voor het opstellen van de betalingsbalans zullen zijn geïmplementeerd.
Tabel 3 Saldo van inkomsten naar landen(groepen) in 2009 Miljarden euro’s
Totaal alle landen Luxemburg verenigd Koninkrijk verenigde staten van Amerika België Duitsland zwitserland Ierland Latijns Amerika Afrika Frankrijk Azië Offshore financial centers
3,3 -10,5 -9,6 -7,0 -3,4 -2,2 1,0 2,3 2,7 3,4 3,7 8,9 10,6
Tabel 4 Inkomsten in 2009 betaald aan/ontvangen uit offshore centres en Luxemburg Miljarden euro’s
Ontvangen
Betaald
saldo
Offshore centres
Luxemburg
Offshore centres
Luxemburg
Offshore centres
Opbrengsten deelnemingen Rente op effecten Rente op bankleningen
13,2
10,7
2,8
14,2
10,4
-3,5
0
0
0,1
6,5
-0,1
-6,5
0,4
0,1
0,1
0,6
0,3
-0,5
Totaal
13,6
10,8
3,0
21,3
10,6
-10,5
28
Luxemburg
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
Structurele statistische verschillen: indicator voor kwaliteitsproblemen De betalingsbalanscijfers over de jaren 2007-2009 zijn onlangs door DNB fors bijgesteld. Dat is gebeurd naar aanleiding van een onderzoek/verbetertraject dat in september 2010 succesvol is afgerond. Dit artikel verschaft inzicht in de achtergrond van de bijstellingen. Ze waren wenselijk geworden door aanhoudende, zogeheten statistische verschillen tussen posten en tegenposten in de betalingsbalans (die in theorie aan elkaar gelijk horen te zijn). De statistische verschillen zijn opgeteld over de jaren 20072009 met meer dan EUR 100 miljard teruggebracht. Wat zijn statistische verschillen? De betalingsbalans is een statistiek van de in geld uitgedrukte transacties van een land met het buitenland gedurende een periode. In de betalingsbalans, die uit diverse deelrekeningen bestaat (goederenbalans, directe investeringen etc), worden transacties opgenomen op basis van ‘dubbel boekhouden’. Volgens dit beginsel gaat de voor een transactie geboekte post (bijvoorbeeld een ontvangst) altijd gepaard met een tegenpost (bijvoorbeeld een uitgave). Dit betekent dat elke transactie in de betalingsbalans op zijn minst tweemaal zichtbaar wordt. Nederland heeft al gedurende decennia een structureel overschot op de lopende rekening, dankzij een overschot op de goederen- en dienstenbalans. Tegenover deze permanente instroom van financiële middelen zou in theorie eenzelfde uitstroom van middelen zichtbaar moeten zijn in de financiële rekening die de Nederlandse externe vermogenspositie doet toenemen. Helaas gaan theorie en praktijk ook bij het opstellen van de betalingsbalans niet altijd hand in hand. Zo worden bij elkaar behorende transacties niet altijd in dezelfde periode waargenomen waardoor sprake is van zogeheten overloop met aangrenzende perioden. Overlopende posten vertroebelen de uitkomsten, maar dit fenomeen kan door het tijdelijke karakter ervan als minder verstorend worden gekwalificeerd. Ernstiger is dat transacties soms eenzijdig worden waargenomen of zelfs aan beide kanten van de betalingsbalans (ontvangsten/uitgaven) worden gemist. Daarnaast kunnen zelfs áls een transactie wordt gemeten, vergissingen worden gemaakt, bijvoorbeeld wanneer er een verkeerd bedrag aan wordt gekoppeld. Overlopende posten, vergissingen, weglatingen en dergelijke verstoren aldus het theoretische evenwicht van posten en tegenposten in de betalingsbalans. Het effect van al deze verstoringen komt tot uitdrukking op de regel ‘statistische verschillen’ (in het Engels ‘errors and omisDNB / Statistisch Bulletin december 2010
sions’), die in de betalingsbalans als sluitpost fungeert, maar idealiter op nul uitkomt. Betekenis statistische verschillen De sluitpost op de regel ‘statistische verschillen’ is het resultaat van een groot aantal zeer omvangrijke achterliggende transacties (de bruto ontvangsten en uitgaven bedroegen in 2009 meer dan EUR 9.000 miljard). In de Nederlandse betalingsbalans heeft de regel statistische verschillen vaak een negatief teken. Dat wil zeggen dat een extra uitstroom van geld moet worden verondersteld om de betalingsbalans sluitend te maken. Van negatieve statistische verschillen is sprake als het overschot op de lopende rekening onvoldoende wordt weerspiegeld in de financiële rekening. Omgekeerd kunnen ook statistische verschillen ontstaan met een positief teken. Hiervan is sprake wanneer het Nederlandse overschot in de lopende rekening wordt overtroffen door een hoger uitgavensaldo in de financiële rekening. Omvangrijke en herhaaldelijk terugkerende statistische verschillen kunnen indicatief zijn voor statistische problemen die de analyse en interpretatie van de betalingsbalans op onderdelen kunnen verstoren. De vraag naar de herkomst van statistische verschillen kan echter niet eenvoudig worden beantwoord. De waarnemingsproblemen kunnen ontstaan in alle deelrekeningen, zodat op voorhand niet kan worden bepaald of
Grafiek 1 Cumulatieve statistische verschillen in enkele EU-landen Miljarden euro’s 80 60 40 20 0 -20 -40 -60 -80 07
08
09
Duitsland
Frankrijk
Italië
Finland
zweden
Noorwegen
Nederland
29
Structurele statistische verschillen: indicator voor kwaliteitsproblemen
de oorzaak van de statistische verschillen moet worden gezocht in het lopende verkeer, in het financiële verkeer, of in beide. Statistische verschillen zijn in betalingsbalansstatistieken overigens niet ongewoon. Elk land,1 heeft normaliter te kampen met dergelijke onvolkomenheden, die om die reden stelselmatig moeten worden geanalyseerd (voor het eurogebied geldt dat ook voor de ECB2). Illustratief zijn, gecumuleerd over 2007-2009, de statistische verschillen in een aantal EU-landen (grafiek 1).3 Trends in de sluitpost van de betalingsbalans (bijvoorbeeld regelmatig terugkerende negatieve statistische verschillen) kunnen wijzen op een mogelijk structurele onder- of overschatting in de diverse deelrekeningen. Statistische verschillen in de Nederlandse betalingsbalans Gemeten naar de omvang van de statistische verschillen leverde de Nederlandse betalingsbalans over de jaren 2003 tot en met 2006 nog plausibele uitkomsten op. Sinds april 2003 is bij DNB het huidige systeem voor betalingsbalansrapportage in gebruik. Ten behoeve van de lopende rekening (goederen en diensten) wordt informatie gebruikt die door het CBS wordt verzameld. DNB richt zich vooral op de financiële rekening en verzamelt de dáárvoor benodigde statistische informatie zelf. De direct aan DNB rapporterende groep instellingen en ondernemingen wordt bepaald op basis van steekproeven. De uitkomsten van deze deelwaarnemingen worden aangevuld/opgehoogd om uiteindelijk te komen tot dekkende cijfers voor de totale Nederlandse economie. In het verslagjaar 2007 begonnen de statistische verschillen qua omvang fors op te lopen en hielden de ontvangsten en uitgaven elkaar niet langer in evenwicht. De problemen kregen ook een structureel karakter, want de sluitpost van de Nederlandse betalingsbalans vertoonde ook opgeteld over de erop volgende jaren een negatief teken. Een vergelijking met CBS-cijfers uit de Nationale rekeningen duidde erop dat het kwaliteitsprobleem moest worden gezocht in de financiële rekening, waarbinnen zich meetproblemen leken voor te doen. De oorzaak ervan werd in eerste instantie gezocht bij de groep ‘overige financiële instellingen’. Onder deze restgroep binnen de sector financiële instellingen, die doorgaans verantwoordelijk is voor omvangrijke financiële transacties, vallen onder meer Nederlandse holdings die het financiële beheer voeren over een groep dochterondernemingen, leasemaatschappijen en beleggingsinstellingen. Omdat de dekking van de door DNB gehouden steekproef naar alle waarschijnlijkheid 30
tekort schoot, werd in eerste instantie deze subsector gekozen om extra transacties (uitgaven) toe te voegen aan de financiële rekening. De extra uitgaven werden geboekt binnen de deelrekening ‘overig financieel verkeer’(activa) en bedroegen in totaal EUR 85 miljard. Naar rato van de omvang van de statistische verschillen in beide jaren is hiervan EUR 30 miljard extra geboekt in het verslagjaar 2007 en EUR 55 miljard in het verslagjaar 2008. Aldus werd de omvang van de statistische verschillen – in afwachting van verder onderzoek naar ook andere oorzaken – door middel van deze zogenoemde ‘inpassingscorrecties’ vast gedeeltelijk gereduceerd. Onderzoek naar achterliggende oorzaken Nadat eind 2008 het structurele karakter van de metingsproblemen manifest werd, ondernam DNB uitvoeriger onderzoek om de oorzaken boven tafel te krijgen en oplossingen te formuleren. Hierbij werden tientallen mogelijke aanknopingspunten nagetrokken. Daaruit is weliswaar een aantal verbeteringen voortgevloeid, maar deze droegen getalsmatig nog onvoldoende bij aan een oplossing. DNB maakte ondertussen ook gebruik van de expertise van het CBS bij het op hoofdlijnen doorlichten van het complete productieproces rond de betalingsbalans en de daarbij gehanteerde methoden. Uitkomst van deze analyse was dat de betalingsbalans op een systematische, logische en verantwoorde wijze wordt samengesteld en dat ook de nodige (plausibiliteits)controles worden uitgevoerd. Er kon met andere woorden geen direct aanwijsbare oorzaak voor de statistische verschillen worden aangewezen. Wel werd door het CBS een aantal aandachts- en verbeterpunten benoemd, die zich vooral richtten op het analyseren van betalingsbalansuitkomsten in een bredere context. Geadviseerd werd bijvoorbeeld om – analoog aan de werkwijze die het CBS hanteert bij het opstellen van de Nationale rekeningen – de door DNB verzamelde buitenlandcijfers van de verschillende economische sectoren nog eens te beoordelen op consistentie met de door het CBS gemeten transacties binnen Nederland. Dit advies is vervolgens meegenomen in een verbetertraject dat betrekking had op de verslagjaren 2007 tot en met 2009 en in september 2010 is afgerond. Verbetertraject 2007-2009 Doel van het verbetertraject was het verhogen van de interne consistentie van de betalingsbalans en het daarmee reduceren van de statistische verschillen. DNB heeft conform het advies van het CBS de betalingsbalanscijfers vergeleken met de uitkomsten van de secDNB / Statistisch Bulletin december 2010
Structurele statistische verschillen: indicator voor kwaliteitsproblemen
torstatistieken die het CBS sinds verslagjaar 2005 op kwartaalbasis samenstelt als onderdeel van de Nationale rekeningen. Nationale rekeningen zijn geïntegreerde statistieken waarin het CBS een sluitend beeld opstelt van de stand van zaken van de Nederlandse economie per economische sector, waaronder de sector buitenland. Afgezien van definitie- en/of bronverschillen vormen de door het CBS opgestelde gegevens van de sector buitenland in beginsel het spiegelbeeld van de door DNB opgestelde betalingsbalans. De vergelijking met CBS-cijfers indiceert dat de waarneming voor de betalingsbalans (DNB werkt sinds 2003 met steekproeven) bij niet-financiële ondernemingen en overige financiële instellingen hoogstwaarschijnlijk onvolledig is (door onvoldoende dekking van de te enquêteren doelgroepen). Mede op basis van de CBS-uitkomsten heeft DNB daarom een aantal uitgaven in de sfeer van de directe investeringen toegevoegd. Parallel aan de confrontatie met geïntegreerde CBSuitkomsten (binnen- plus buitenland) is nogmaals uitvoerig onderzoek verricht naar de wijze waarop het buitenlandse bezit van Nederlands schuldpapier in de betalingsbalans wordt bepaald. Zo worden data over het buitenlandse bezit van Nederlands schuldpapier ten behoeve van de betalingsbalans verzameld door middel van rapportages van eindbeleggers en bewaarbedrijven. Uit een vergelijking van het buitenlandse bezit met de totale uitstaande schuld volgens andere bronnen (waaronder de emissiestatistiek) is naar voren gekomen dat het buitenlandse bezit van Nederlands schuldpapier in de betalingsbalans wordt overgewaardeerd. Dat komt onder andere doordat Nederlandse bewaarbedrijven niet altijd het onderscheid (kunnen) maken tussen effecten die aan niet-ingezetenen worden verkocht en effecten die slechts tijdelijk worden uitgeleend. Op basis van deze bevinding zijn de aankopen van Nederlands schuldpapier (instroom van kapitaal) substantieel verlaagd. De veronderstelde extra uitgaven in de sluitpost statistische verschillen gingen daardoor navenant omlaag. Sinds de beëindiging van het verbetertraject in september 2010, waarin overigens ook nog een aantal andere zij het minder omvangrijke herzieningen is doorgevoerd, zijn de niveaus van de gepubliceerde statistische verschillen aanzienlijk gereduceerd (tabel 1). De kwaliteitsverbeteringen zijn vooral van belang voor de cijfers over de directe investeringen en het effectenverkeer. Daarentegen konden de eerdere, tijdelijke bijstellingen van de cijfers in het overig financieel verkeer over de jaren 2007 en 2008 worden teruggedraaid. Ook de cijfers over financiële derivaten zijn herzien, in DNB / Statistisch Bulletin december 2010
verband met tekortkomingen in de rapportages. Ten slotte zijn tijdens het verbetertraject ook onderdelen van de lopende rekening gereviseerd in verband met een omissie in de compilatie (goederen en inkomensoverdrachten), nagekomen informatie over buitenlands inkomen van ondernemingen en het beschikbaar komen van verbeterde bronnen voor arbeidsinkomen. Vooruitblik Het opstellen van een sluitende betalingsbalans blijkt in de praktijk verre van eenvoudig. In Nederland en ook in andere landen worden samenstellers van deze statistiek geconfronteerd met – soms hardnekkige – statistische verschillen, waarvoor soms pas na geruime tijd een adequate oplossing wordt gevonden. Het scheppen van een betrouwbaar en helder beeld van het wereldwijde financiële verkeer blijft onverminderd van belang, maar is door de voortschrijdende globalisering gedurende de afgelopen decennia steeds complexer geworden. Van de enorme, steeds hogere bedragen die in het financiële verkeer omgaan, hoeft maar een fractie te worden gemist om in de betalingsbalans al met aanzienlijke statistische verschillen te worden geconfronteerd. Vandaar ook het belang van hoge, steeds zwaarder wordende eisen aan kwaliteit die internationale instellingen zoals IMF, ECB en Eurostat stellen aan nationale statistiekproducenten. In Nederland zijn dat het CBS en DNB, die op hun beurt afhankelijk zijn van de vele instellingen en ondernemingen die hen van cijfers moeten voorzien. Een permanent aandachtspunt bij het samenstellen van statistieken blijft de wens om de maatschappelijke lastendruk beperkt te houden, zonder dat de kwaliteit van de statistiek in het gedrang komt. DNB en CBS proberen daar invulling aan te geven door waar mogelijk de handen ineen te slaan en zo nauw mogelijk samen te werken. De in dit artikel besproken samenwerking bij het reduceren van statistische verschillen is daarvan een voorbeeld. Deze samenwerking zal in de toekomst worden versterkt wanneer DNB betalingsbalansuitkomsten op kwartaalbasis nog meer systematisch gaat vergelijken met sectorale cijfers uit de Nationale rekeningen van het CBS. Ten slotte is ook internationale samenwerking tussen statistiekmakers noodzakelijk om de uitdagingen die aan nationale statistiekmakers worden gesteld nog beter het hoofd te kunnen bieden. Een mooi voorbeeld daarvan is het Europese netwerk, waarbinnen nationale centrale banken sinds vorig jaar statistische informatie uitwisselen over grote grensoverschrijdende directe investeringen. Ook dat draagt bij aan het voorkómen en oplossen van statistische verschillen. 31
Structurele statistische verschillen: indicator voor kwaliteitsproblemen
Tabel 1 Betalingsbalans (verbetertraject 2007-2009) Miljoenen euro’s
Deelrekening
statistisch Bulletin maart 2010
statistisch Bulletin september 2010
Bijstellingen
2007
2008
2009
2007
2008
2009
2007
2008
2009
41.661
38.756
34.249
41.835
42.049
36.587
174
3.293
2.338
8.869
8.902
5.640
8.869
8.902
5.693
0
0
53
6.030
-10.311
-3.052
-444
-13.826
-8.731
-6.474
-3.515
-5.679
-7.247
-8.819
-6.176
-11.832
-11.751
-7.389
-4.585
-2.932
-1.213
Saldo lopende rekening
49.310
28.523
30.664
38.425
25.370
26.157
-10.885
-3.153
-4.507
saldo vermogensoverdrachtenrekening
-1.198
-2.559
-2.179
-1.541
-3.625
-3.019
-343
-1.066
-840
63.534
-18.898
6.600
46.596
-46.058
2.613
-16.938
-27.160
-3.987
-66.455
84.306
-5.119
-81.398
72.807
-26.820
-14.943
-11.499
-21.701
Lopende rekening saldo goederenverkeer saldo dienstenverkeer saldo inkomens saldo inkomensoverdrachten
Financiële rekening saldo directe investeringen saldo effectenverkeer saldo financiële derivaten saldo overig financieel verkeer
2.403
-7.688
9.962
2.402
-17.780
19.617
-1
-10.092
9.655
-33.746
-53.105
-30.858
6.267
-15.737
-32.339
40.013
37.368
-1.481
-34.263
4.617
-19.415
-26.131
-6.767
-36.931
8.132
-11.384
-17.516
1.020
-560
-163
1.020
-560
-63
0
0
100
Saldo financiële rekening inclusief officiële reserves
-33.240
4.058
-19.579
-25.109
-7.327
-36.995
8.131
-11.385
-17.416
Statistische verschillen (sluitpost)
-14.873
-30.021
-8.906
-11.775
-14.416
13.854
3.098
15.605
22.760
Saldo financiële rekening zonder officiële reserves Totaal toeneming (-) officiële reserves
1 Zie bijvoorbeeld Finland’s Balance of Payments Annual Review 2008 and 2009/1 (http://www.bof.fi/en/julkaisut/tilastojulkaisut/) 2 Zie ECB’s Euro area balance of payments and international investment position statistics - 2009 quality report (http://www.ecb.int/pub/pdf/other/ euroareabalanceofpaymentsandiipstatistics201003en.pdf) 3 Peildatum data Eurostat: 7 december 2010 (d.w.z. cijfers voor Nederland ná verbetertraject 2007-2009).
32
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
Monetair-financiële statistieken Nederland
2*
4*
5*
6*
7*
8*
9*
10*
11*
12*
13*
14*
16*
17*
18*
19*
20*
21*
22*
24*
25*
26*
27*
28*
29*
30*
31*
32*
33*
34*
36*
37*
38*
39*
40*
41*
42*
44*
45*
46*
47*
48*
49*
50*
51*
52*
54*
55*
56*
58*
60*
61*
62*
63*
64*
66*
67*
68*
69*
70*
71*
72*
73*
74*
75*
76*
77*
78*
80*
81*
82*
83*
84*
86*
87*
88*
89*
90*
91*
92*
93*
94*
96*
97*
98*
99*
100*
101*
102*
104*
105*
106*
107*
108*
109*
110*
111*
112*
114*
115*
116*
118*
119*
120*
121*
122*
123*
124*
125*
126*
127*
128*
130*
131*
132*
133*
134*
135*
136*
137*
138*
140*
141*
142*
143*
144*
145*
146*
147*
148*
149*
150*
151*
152*
154*
155*
156*
157*
158*
160*
161*
162*
163*
164*
165*
166*
167*
168*
169*
Bijlage: toelichting op de statistieken
Algemeen Onder eurogebied wordt verstaan het gebied bestaande uit de zestien EU-lidstaten die overeenkomstig het EU-Verdrag zijn overgegaan op de euroals gemeenschappelijke munt. Het eurosysteem is de benaming voor de e uropese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken (NCB’s) van de landen die in de derde fase van de EMU op de e urozijn overgegaan. Zodra alle zevenentwintig EU-lidstaten aan de muntunie deelnemen, zal de naam e urosysteem synoniem zijn met het europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB). Met ingang van 1 januari 2001 is Griekenland tot het e urogebied toegetreden, per 1 januari 2007 gevolgd door Slovenië, per 1 januari 2008 door Cyprus en Malta en per 1 januari 2009 door Slowakije. De betreffende statistieken zijn per die data aangepast. De tijdreeksen zullen daarom op deze tijdstippen reeksbreuken vertonen. De toetreding van tien nieuwe lidstaten tot de EU per 1 mei 2004 leidt vanaf het tweede kwartaalvan 2004 tot reeksbreuken. Bij de publicatie van statistische informatie in druk of op elektronische wijze volgt de Bank de internationale publicatie standaards inzake kwaliteit en tijdigheid (zie Inhoud p. 5 en het artikel ‘Kwaliteit en tijdigheid van macro-economische statistieken’, in Statistisch Bulletin van september 1999). Waardering van buitenlandse geldsoorten De meeste buitenlandse geldsoorten worden in de tabellen in het algemeen gewaardeerd tegen dagkoersen. In de bankbalansen vindt de waardering van buitenlandse geldsoorten plaats tegen de dagkoers. In de betalingsbalansregistratie worden buitenlandse geldsoorten gewaardeerd tegen maandgemiddelden van dagkoersen. De historische reeksen die in e uro’s luiden zijn berekend door de oorspronkelijk in guldens luidende bedragen over de volle reekslengte te delen door de vaste met ingang van 1 januari 1999 geldende officiële omrekeningsfactor 2,20371. Op deze wijze wordt voorkomen dat in de Nederlandse tijdreeksen breuken optreden als gevolg van de vervanging van de gulden door de e uro. Om weer tot de oorspronkelijke guldensbedragen te komen moeten de eurobedragen met bovenstaande factor worden vermenigvuldigd. Een waarschuwing past voor het gebruik van deze historische cijfers bij internationale vergelijking of in de berekening van totalen voor een aantal landen of voor het hele e urogebied. Omdat elk van de landen fictieve euroreeksen eveneens berekend heeft door in de nationale munt uitgedrukte reeksen te delen door de eigen vaste omrekeningsfactor, weerspiegelen de e uroreeksen niet de veranderingen die tot 1999 in de onderlinge wisselkoersen van de nationale munten zijn opgetreden. In euro’s uitgedrukte historische reeksen van verschillende landen zijn dus niet zonder meer vergelijkbaar of optelbaar. Afhankelijk van het doel van de desbetreffende economische analyse kan het gewenst zijn uit te gaan van de reeksen luidende in oorspronkelijke valuta en deze te bewerken met behulp van de historische wisselkoersverhoudingen. Financiële markten Rentes Tabel 1.1 Rentetarieven van de europese Centrale Bank Vanaf 1 januari 1999 is het ESCB verantwoordelijk voor het monetaire beleid in het e urogebied. Besluiten over het monetaire beleid worden genomen door de Raad van Bestuur van de ECB. Dit betekent onder meer dat de eigen tarieven van de Nederlandsche Bank per die datum niet meer van kracht zijn.
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
Op 8 oktober 2008 heeft de ECB aangekondigd dat, vanaf de transactie die op 15 oktober zal worden verrekend, de wekelijkse basisherfinancieringstransacties zullen worden uitgevoerd door middel van een vaste-rentetenderprocedure met volledige toewijzing tegen het rentetarief op de basisherfinancierings transacties. Deze wijziging overrulede de eerdere beslissing (gemaakt op dezelfde dag) om de minimale inschrijvingsrente van de basisherfinancieringstransactie als variabele rentetender met 50 basispunten te verlagen. De ECB verkleint vanaf 9 oktober voorts de bandbreedte van de permanente faciliteiten van 200 basispunten tot 100 basispunten rond het rentetarief op de basis herfinancieringstransactie.. Deze twee maatregelen zullen worden gehandhaafd voor zo lang als nodig is. De ECB zal de liquiditeits verhoudingen naar evenwicht blijven sturen op een wijze die in overeenstemming is met de doelstelling de korte rente dicht bij het rentetarief op de basisherfinancieringstransactie te houden. Op 18 december 2008 heeft de Raad van Bestuur van de ECB het volgende besloten: • De basisherfinancieringstransacties zullen na de aanhoudings periode die eindigt op 20 januari 2009 uitgevoerd blijven worden door middel van een vaste-rentetenderprocedure met volledige toewijzing. Deze maatregel zal worden gehandhaafd voor zo lang als nodig is. • Per 21 januari 2009 wordt de bandbreedte van de rentetarieven op de permanente faciliteiten, die op 9 oktober 2008 was verkleind tot 100 basispunten rond het geldende rentetarief op de basis herfinancieringstransactie, weer teruggebracht tot 200 basispunten. Per 21 januari wordt derhalve het rentetarief van de marginale beleningsfaciliteit verhoogd van 50 naar 100 basispunten boven het rentetarief op de basisherfinancieringstransactie en wordt het rentetarief van de depositofaciliteit verlaagd van 50 naar 100 basispunten onder het rentetarief op de basisherfinancierings transactie Op 5 maart 2009 heeft de Raad van Bestuur van de ECB het volgende besloten: • De vaste-rentetenderprocedure met volledige toewijzing voor alle basis-herfinancieringstransacties, herfinancieringstransacties met een speciale termijn en aanvullende en reguliere langerlopende herfinancieringstransacties zo lang als nodig is. Depositorente De depositofaciliteit biedt k redietinstellingen de mogelijkheid om bij de NCB’s kortlopende deposito’s aan te houden. Normaliter is de toegang tot deze faciliteit niet onderhevig aan limieten of andere beperkingen. De rente op de depositofaciliteit stelt in de regel een ondergrensaan de zeer korte marktrente. Basis-herfinancieringstransacties Deze transacties bestaan uit reguliere liquiditeitsverschaffende transacties met wederinkoop, met een wekelijkse frequentie en een looptijd van twee weken. Deze transacties werden door de NCB’s tot en met 15 juni 2000 en vanaf 15 oktober 2008 uitgevoerd op basis van vaste tenders. Vanaf 28 juni 2000 tot 15 oktober 2008 worden de transacties uitgevoerd op basisvan variabele tenders. In deze tabel worden de inschrijvingen alleen op wijzigingsdatum van de basis-herfinancieringsrente weergegeven. Een volledig overzicht van de wekelijkse inschrijvingen is te vinden op onze internetsite www. statistics.dnb.nl. Marginale beleningsrente kredietinstellingen kunnen gebruik maken van de marginale beleningsfaciliteit ter verkrijging van daggeld van de NCB’s tegen onderpand van beleenbare activa. Normaliter is de toegang tot de faciliteit niet gebonden aan krediet- of andere limieten behoudens de vereiste dat voldoende onderliggende activa beschikbaar moeten zijn. De marginale beleningsrente stelt in de regel een bovengrens aan de zeer korte marktrente.
171*
Tabel 1.2.1 Marktrentevoeten Geldmarkttarieven 1 Daggeld Het tarief voor daggeld in het e urogebied betreft de zogenaamde Eonia (euroOverNight Index Average). De Eonia wordt berekend als een gewogen gemiddelde van de effectieve daggeldrentevoeten van alle interbancaire transacties zonder onderpand, waarvan het initiatief ligt bij een bank uit een EFB-panel van banken. Dit panel, dat wordt samengesteld op grond van een gedragscode opgesteld door de europese Federatie van Banken, bestaat uit banken met de grootste transactievolumes in de e urogeldmarkt. Dit betreffen banken uit landen van het e urogebied alsook uit banken van buiten het eurogebied, maar met belangrijke transacties in het e urogebied. 2.1 Euribor Het Euribortarief (euroInterbank Offered Rate) is het gemiddelde van de rentetarieven (met uitzondering van de hoogste en laagste waardes) waartegen eersteklas banken uit het EFB-panel (zie toelichting bij 1 Daggeld) bereid zijn interbancair e uro’s uit te lenen. 2.3 Eurovalutamarkt De weergegeven eurovalutamarkt tarieven zijn gebaseerd op de bid-rates van 11:45u Centrale e uropese tijd en zijn ontleend aan de Bank voor Internationale Betalingen. Kapitaalmarktrentevoeten 3 Staatsobligaties Nederland De gegevensover de obligatierendementen zijn ontleend aan Datastream. 4 Staatsobligaties buitenland/internationaal De gegevensover de obligatierendementen zijn ontleend aan de Bank voor Internationale Betalingen. Tabel 1.2.2 Rentes van in Nederland gevestigde MFI’s op deposito’s en leningen, met bijbehorende volumes Algemeen De vereisten voor de rentestatistiek zijn vastgelegd in ECB-verordening ECB/2001/18, die op 20 december 2001 door de Raad van Bestuur van de ECB is vastgesteld. De rentestatistiek omvat leningen en deposito’s die door in Nederland ingezeten banken zijn vastgelegd in overeenkomsten luidende in e uro’s met huishoudensen bedrijven gevestigd binnen het gehele e urogebied. Rentepercentages Het rentetype voor alle leningen en deposito’s is de zgn. ‘annualised agreed rate’. Dit is het op jaarbasisgebrachte rentepercentage dat is overeengekomen tussen de rapporterende instelling en de cliënt (huishouden of bedrijf) voor een deposito of een lening. Dit rentepercentage is gebaseerd op alle rentebetalingen, exclusief overige kosten. De rentepercentages op nieuwe contracten worden berekend door het gemiddelde te nemen (gewogen naar de omvang van nieuwe contracten) van de rentes van rapporterende banken. Het volume aan nieuwe contracten voor de posten 1,3,4,7 en 11 betreft het totale uitstaande bedrag. De (eveneens gewogen) gemiddelde rente is berekend op basisvan deze totale uitstaande bedragen. Volumes Volumes zijn berekend door ophoging van het totaal aan gerapporteerde volumes met behulp van een ophogingsfactor die is bepaald op basisvan het balanstotaal van de rapporterende instellingen.
nieuwe contracten gelijk worden gesteld aan het totaal aan uitstaande contracten. 1-13 Nieuwe contracten Volumes aan nieuwe contracten omvatten de maandelijkse omzet aan afgesloten contracten. Het betreft hier nieuw afgesloten overeenkomsten tussen rapporterende instellingen en hun cliënten. Onder nieuw afgesloten overeenkomsten worden alle nieuwe contracten gevat, maar ook alle nieuw met de cliënt overeengekomen contractvoorwaarden – zoals de rente – voor bestaande deposito’s en leningen. Het gaat hierbij om hernieuwde contracten waarvan expliciet of impliciet een rentetarief wordt overeengekomen tussen bank en cliënt. Prolongaties van bestaande contracten die reeds in de betreffende contracten zijn vastgelegd en daarmee automatisch worden gerealiseerd, dienen niet als nieuwe transacties te worden beschouwd. Bij deze prolongaties hoeven niet opnieuw contract voorwaarden, inclusief het rentepercentage, overeen te worden gekomen. 14-19 Uitstaande bedragen De tarieven die betrekking hebben op uitstaande bedragen betreffen gewogen gemiddelde percentages per maandultimo. Bij de berekening van gewogen gemiddelde rentes op uitstaande bedragen zijn slechte leningen en leningen ten behoeve van schuld herstructurering buiten beschouwing gelaten. De hierop betrekking hebbende bedragen zijn echter wel in de totaalvolumes opgenomen. De looptijduitsplitsing bij uitstaande bedragen is gebaseerd op de oorspronkelijke looptijd van het contract. 1,4 Girale deposito’s De gemiddelde rentepercentages voor girale deposito’s hebben betrekking op alle girale tegoeden, ongeacht of deze rentedragend zijn. 7,11 Rekening courant krediet Rekening-courantkredietwordt gedefinieerd als debetstand (roodstand) op betaalrekeningen. Het gaat om het totale bedrag aan roodstand, ongeacht een eventuele overschreden kredietlimiet. Aanvullende kosten in de vorm van boetes enz. worden echter niet meegenomen bij de berekening van het rentepercentage. 8,9 Leningen inclusief kostenopslag De tarieven bij de posten voor alle woninghypotheken en al het consumptief k rediet, inclusief kostenopslag, zijn berekend op basis van het principe van het ‘annual percentage rate of charge’, ofwel ‘jaarlijks kosten percentage’, zoals is vastgelegd in EU-verordening 87/102/eec en daaropvolgende wijzigingsbladen van deze verordening. Als kosten kunnen onder andere beschouwd worden: administratiekosten, documentkosten, onderzoekskosten, kosten van garantiestelling en verzekering, voor zover rechtstreeks verbonden aan de zekerheid tot terugbetaling van de hoofdsom en kosten van het geleende bedrag. 18.1 Uitstaand consumptief k redieten overige leningen aan huishoudensmet looptijd van 1 jaar of minder Onder deze posten zijn tevens de rekening courantkredieten (roodstand) opgenomen. 19.1 Uitstaande leningen aan niet-financiële vennootschappen met looptijd van 1 jaar of minder Onder deze posten zijn tevens de rekening courantkredieten (roodstand) opgenomen. Een ontbrekend cijfer geeft aan dat dit onbekend of vertrouwelijk is.
Volumes voor uitstaande bedragen zijn niet gebaseerd op g egevens die worden vergaard in het kader van de rentestatistiek. Hiervoor worden gegevensgebruikt die worden gerapporteerd als onderdeel van de maandelijkse sociaal-economische rapportage van de banken. Dit geldt ook voor bovengenoemde posten waar de
172*
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
Wisselkoersen
Emissiemarkt
Tabel 2.1 Wisselkoersen en goudprijs
Tabel 4.1 Emissies van effecten met uitzondering van aandelen door Nederlandse ingezetenen
Wisselkoersen De wisselkoersen zijn de referentiekoersen zoals die dagelijks door de ECB om 14.15 uur worden vastgesteld. De eurokoers van de Taiwanese dollar is de -eveneens door de ECB vastgesteldeindicatieve koers. De eurokoers van de Braziliaanse real is vanaf 2 januari 2008 een referentiekoers, daarvoor een indicatieve koers. De eurokoers van de Indiase roepie is vanaf 2 januari 2009 een referentiekoers, daarvoor een indicatieve koers. De eurokoersen van de Nederlands-Antilliaanse en de Arubaanse gulden zijn afgeleid uit de vaste verhouding van deze valuta’s tot de Amerikaanse dollar. De eurokoers van de Surinaamse dollar wordt dagelijks vastgesteld door de Centrale Bank van Suriname, terwijl de e urokoers van de SDR is afgeleid uit de dagelijks door het IMF vastgestelde koers luidende in Amerikaanse dollars. Het valutapakket waaraan de bijzondere trekkingsrechten (SDR) gelijkgesteld zijn, werd laatstelijk per 1 januari 2006 als volgt vastgesteld: de Amerikaanse dollar (met een gewicht van 44%), de euro(gewicht 34%), de yen (gewicht 11%) en het pond sterling (gewicht 11%). Goudprijs De goudprijsis gebaseerd op de ochtendfixing in Londen van 10.30 uur (Londense tijd) omgerekend in e urotegen de dollarkoers van de betreffende dag. Onherroepelijke bilaterale conversiekoersen voor de euro De onherroepelijke bilaterale conversiekoersen voor de e urozijn op 31 december 1998 vastgesteld door de ministers van financiën van de 11 oorspronkelijke landen binnen het e urogebied. Op 1 januari 2001 is Griekenland als twaalfde lidstaat toegetreden tot het e urogebied. Voor de Griekse drachme geldt de onherroepelijke bilaterale conversiekoers dan ook vanaf 1 januari 2001. Op 1 januari 2007 is Slovenië als dertiende lidstaat toegetreden tot het e urogebied. Voor de Sloveense tolar geldt de onherroepelijke bilaterale conversiekoers dan ook vanaf deze datum. Op 1 januari 2008 zijn Cyprus en Malta als veertiende en vijftiende lidstaat toegetreden tot het eurogebied. Voor het Cypriotische pond en de Maltezer lira geldt de onherroepelijke bilaterale conversiekoers dan ook vanaf deze datum. Op 1 januari 2009 is Slowakije als zestiende lidstaat toegetreden tot het e urogebied. Voor de Slowaakse koruna geldt de onherroepelijke bilaterale conversiekoers dan ook vanaf deze datum. Aandelenbeursindices Tabel 3.1 Aandelenbeursindices Weergegeven worden nationale, buitenlandse en internationale (grensoverschrijdende) aandelenindices. De hier weergegeven indices van euronext Amsterdam kenden in 1983 een beginwaarde van 45,38. Aangezien deze indices strikt genomen geen echte indices zijn, maar feitelijk een mandje van aandelen vertegenwoordigen, zijn deze waarden namelijk geconverteerd naar e uro’s. De nationale beursgraadmeters zijn ontleend aan g egevens gepubliceerd door euronext Amsterdam. De gegevensover de buitenlandse en internationale aandelenbeursindices zijn ontleend aan data van de Bank voor Internationale Betalingen en Datastream
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
De tabellen 4.1, 4.1.1, 4.1.2, 4.1.3 en 4.3 zijn zoveel mogelijk opgesteld overeenkomstig het europees Systeem van Rekeningen van 1995 (ESR 95). Dit is een internationaal boekhoudkundig raamwerk voor een systematische en uitvoerige – statistische – beschrijving van een volledige economie. Ingezetenschap Als ingezetenen worden beschouwd eenheden die een economisch belangencentrum hebben in het economisch gebied van Nederland, dat wil zeggen dat zij gedurende een periode van minimaal een jaar economische activiteiten in dit gebied verrichten. Registratie emissie De emissie wordt geregistreerd op het moment dat de emittent de betaling ontvangt (de stortingsdatum bepaalt derhalve het moment waarop de emissie plaatsvindt). Kortlopende effecten Onder kortlopende effecten vallen verhandelbare schuldinstrumenten met in principe een oorspronkelijke looptijd van één jaar of minder. Het betreft onder meer certificates of deposit, commercial paper en Dutch Treasury Certificates (DTC). Ook wanneer de oorspronkelijke looptijd van DTC langer dan één jaar is – wat incidenteel voorkomt – worden deze tot de kortlopende effecten gerekend. Sinds 2007 geeft de Nederlandse overheid ook zogeheten euroCommercial Paper (ECP) uit in vreemde valuta. Langlopende effecten met uitzondering van aandelen Onder de langlopende effecten met uitzondering van aandelen worden de langlopende schuldtitels, met name obligaties, verstaan. Met langlopend wordt in principe bedoeld een oorspronkelijke looptijd van langer dan één jaar. Uitsplitsing naar valuta De emissies zijn uitgesplitst naar euro’s en overige valuta’s. euro’s omvatten vóór 1 januari 1999 emissies in de nationale valuta’s van de landen die vanaf die datum tot de emu zijn toegetreden en in de ecu. Vanaf 1 januari 1999 omvatten zij tevens emissies in euro’s. Waarderingsgrondslagen Gepresenteerd worden (bruto-)emissies, aflossingen, netto-emissies en uitstaande bedragen (standen). Waardering geschiedt overwegend tegen nominale waarde. Alleen de waardering van de ‘zero-coupon’ effecten is afwijkend: de bruto-emissies zijn gewaardeerd tegen opbrengstwaarde, de uitstaande bedragen tegen opbrengstwaarde plus opgelopen rente. Emissies en aflossingen van effecten in niet-eurovaluta’s worden omgerekend naar euro’s op basisvan de relevante middenkoers op de dag van betaling. Uitstaande bedragen van effecten in niet-euro valuta’s worden omgerekend tegen de middenkoers op de laatste werkdag van de desbetreffende periode. De mutaties in de standen kunnen afwijken van de netto-emissies vanwege waarderingsverschillen, koersontwikkelingen, herrubriceringen en andere aanpassingen. Bronnen De cijfers zijn ontleend aan balansopgaven van de MFI’s (uitstaande bedragen voor de sectorMFI’s), openbare publicaties van het Ministerie van Financiën (voor de sectoroverheid), en de betalingsbalans (voor de sectoren BFI, OFI en NFV). Vanaf begin 2009 worden voor bruto- en netto emissies van MFI, en voor standen, bruto- en netto emissies van de sectoren OFI en NFV gegevensontleend aan de effectendatabase van de ECB.
173*
Tabel 4.1.1 Bruto-emissies van effecten met uitzondering van aandelen door Nederlandse ingezetenen Voor informatie over het ingezetenschap, het moment van registratie van de emissie, de definities van kort- en langlopende effecten, de uitsplitsing naar valuta, de waarderingsgrondslagen en de bronnen wordt verwezen naar de toelichting bij tabel 4.1. Sectorindeling De sectorclassificatie is in overeenstemming met het ESR 95. Dit impliceert bijvoorbeeld dat holdings van verzekerings instellingen, die binnen verzekeringsconcerns vaak de emissies plaatsen, vallen onder de s ectorOverige Financiële Instellingen. Dit verklaart de geringe bedragen die voor de s ectorVerzekerings instellingen en pensioenfondsen zijn geregistreerd. Aansluiting bij het ESR 95 betekent ook dat onder de s ectorcentrale overheid niet alleen het Rijk valt. In deze s ectorzijn naast de emissies van staatsobligaties met name ook emissies van de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO) begrepen. Tabel 4.1.2 Netto-emissies van effecten met uitzondering van aandelen door Nederlandse ingezetenen Onder netto-emissies worden verstaan de emissies verminderd met de aflossingen. Voor informatie over het ingezetenschap, het moment van registratie van de emissie, de definities van kort- en langlopende effecten, de uitsplitsing naar valuta, de waarderingsgrondslagen en de bronnen wordt verwezen naar de toelichting bij tabel 4.1. Voor informatie over de s ectorindeling wordt verwezen naar de toelichting bij tabel 4.1.1. Tabel 4.1.3 Uitstaande bedragen van effecten met uitzondering van aandelen uitgegeven door Nederlandse ingezetenen Voor informatie over het ingezetenschap, het moment van registratie van de emissie, de definities van kort- en langlopende effecten, de uitsplitsing naar valuta, de waarderingsgrondslagen en de bronnen wordt verwezen naar de toelichting bij tabel 4.1. Voor informatie over de s ectorindeling wordt verwezen naar de toelichting bij tabel 4.1.1. Tabel 4.2 Emissies en koerswaarden van op de e uronext Amsterdam Stock Market genoteerde aandelen Voor informatie over het ingezetenschap, het moment van registratie van de emissie wordt verwezen naar de toelichting bij tabel 4.1. Voor informatie over de s ectorindeling wordt verwezen naar de toelichting bij tabel 4.1.1. Beursgenoteerde aandelen Deze tabel bevat alleen g egevensover aan de e uronext Amsterdam Stock Market genoteerde aandelen die zijn uitgegeven door ingezetenen. Conform het ESR 95 worden aandelen/participaties in beleggingsinstellingen niet tot de categorie beursgenoteerde aandelen gerekend (ook niet als de beleggingsinstelling wel aan de beurs is genoteerd). Waarderingsgrondslagen Gepresenteerd wordt (bruto-)emissies en koerswaarden. De emissies zijn geregistreerd tegen opbrengstwaarden. De koerswaarden hebben betrekking op marktwaarden (marktkapitalisaties). De cijfers zijn ontleend aan g egevensvan het CBS en aan eigen berekeningen. Tabel 4.3 Individuele emissies In de tabel zijn uitsluitend obligatie- en aandelenemissies door ingezetenen met een omvang van EUR 20 miljoen of meer, exclusief herplaatsingen, opgenomen. Onder obligaties zijn mede begrepen notes en – in hoofdzaak – e urobonds. Deze laatste zijn al dan niet officieel genoteerde schuldtitels met een oorspronkelijke looptijd langer dan één jaar die, in tegenstelling tot gewone
174*
obligaties, voornamelijk in grote coupures luiden en waarbij het usance is de provisie vrijwel geheel door te geven aan de geldgever. Bij de berekening van het emissierendement is van volledige doorgifte uitgegaan. Zie ook het artikel ‘Emissiestatistiek: vernieuwd en uitgebreid’, in het Statistisch Bulletin van december 1999. Looptijd De weergegeven looptijd heeft betrekking op de looptijd bij uitgifte. Aandelenemissies beleggingsinstellingen Aandelenemissies van beleggingsinstellingen betreffen alleen emissies waarbij een formele inschrijvingsperiode geldt en een introductiebericht/prospectus is uitgegeven. Verdere plaatsingen (als gevolg van inschrijvingen/inleg na genoemde periode) zijn hier niet onder begrepen. Financiële instellingen Banken Binnenlands bankbedrijf (monetair) Tabel 5.1 Balans van de Nederlandsche Bank (monetaire opstelling) Sectorindeling MFI’s Tot de s ectorMonetair-financiële instellingen (MFI) worden gerekend de centrale banken, kredietinstellingen, geldmarktfondsen en enige overige instellingen, alle voor zover gevestigd in het eurogebied. Een volledig register met alle in de EMU gevestigde MFI’s wordt periodiek gepubliceerd door de ECB (www.ECB.int). Overheid De sectorOverheid omvat de centrale en lagere overheid alsmede de wettelijke-sociale-verzekeringsinstellingen. Overige overheid De sectorOverige overheid omvat de lagere overheid en de wettelijke-sociale-verzekeringsinstellingen. Overige ingezetenen De sectorOverige ingezetenen omvat overige financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen, niet-financiële vennootschappen en huishoudens. Kolomindeling 1 Leningen aan MFI’s De leningen aan MFI’s omvatten onder meer: • Verstrekkingen van liquiditeiten aan banken u.h.v. monetair beleid (zoals basisherfinanciering en langlopende herfinanciering) • Saldo van de betaalstromen binnen het Target betalingssysteem van Nederlandse banken met andere banken in het eurogebied. Hiervoor is een aparte waarvan-post opgenomen onder de naam “Waarvan vorderingen binnen het ESCB”. Deze waarvan-post is opgenomen vanaf januari 1999. • Andere leningen en deposito’s van DNB verstrekt aan c.q. geplaatst bij MFI’s (niet u.h.v. monetair beleid) 13 Externe activa De externe activa betreffen de officiële reserves (goud en deviezen alsmede tot juni 1998 het met het EMI geswapte goud), alsmede bancaire vorderingen van De Nederlandsche Bank op ingezetenen van buiten het eurogebied. 17 Chartale geldomloop De chartale geldomloop betreft de euromunten uitgegeven door De Nederlandse Munt nv alsmede de in omloop gebrachte euro
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
bankbiljetten (tot en met 31 december 2002 tevens de nog in omloop zijnde guldensmunten en de nog uitstaande guldens bankbiljetten, die vanaf 1 januari 2003 onder Overige passiva zijn verantwoord). Het bedrag van de e urobankbiljetten wordt op basis van de door het eurosysteem gekozen accountancyregels met betrekking tot de uitgifte van eurobankbiljetten als volgt vastgesteld. Op maandbasiswordt een aandeel van 8% van de totale waarde van de in omloop zijnde e urobankbiljetten aan de ECB toegewezen. De tegenpost van deze aanpassing wordt aangeduid als een ‘intra-eurosysteem-verplichting uit hoofde van bankbiljettenuitgifte’. De overige 92% van de waarde van de eurobankbiljetten in omloop wordt eveneens op maandbasisaan de nationale centrale banken toegewezen, waarbij iedere nationale centrale bank op haar balans een deel van de uitgegeven e uro bankbiljetten, overeenkomend met het door haar gestorte aandeel in het kapitaal van de ECB, opvoert. 18 Deposito’s van MFI’s De deposito’s van MFI’s omvatten tevens saldi uit hoofde van TARGET-rekeningen. Voor deze saldi op de Target-rekening is een waarvan-post opgenomen onder de naam “Waarvan verplichtingen binnen het ESCB”. Deze waarvan-post is opgenomen vanaf januari 1999. 25 Kapitaal en reserves De post Kapitaal en reserves omvat tevens de herwaarderingsrekening. Tabel 5.2 Balans van de in Nederland gevestigde MFI’s (exclusief DNB) De gegevensin deze tabel zijn gebaseerd op de rapportages van de monetair-financiële instellingen (MFI’s) in Nederland exclusief DNB.
Sectorindeling Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen De sectorVerzekeringsinstellingen en pensioenfondsen omvat alle particuliere en publieke institutionele eenheden met als hoofdfunctie financiële intermediatie door middel van het spreiden van risico’s. Overige financiële instellingen De sectorOverige financiële instellingen omvat alle particuliere en publieke instellingen anders dan Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen met als hoofdfunctie financiële intermediatie door het aangaan van verplichtingen alsmede eenheden met als hoofdfunctie financiële dienstverlening. Niet-financiële particuliere vennootschappen De sectorNiet-financiële particuliere vennootschappen omvat alle particuliere bedrijven met als hoofdfunctie productie van goederen en niet-financiële diensten met winstoogmerk. Niet-financiële publieke vennootschappen De sectorNiet-financiële publieke vennootschappen omvat alle bedrijven met als hoofdfunctie productie van goederen en niet-financiële diensten met winstoogmerk waarover overheids instellingen zeggenschap hebben. uishoudens H De sectorhuishoudensomvat natuurlijke personen alsmede verenigingen en stichtingen zonder zakelijk doel. Looptijdindeling De gehanteerde looptijdindeling van tot en met 1 jaar, vanaf 1 jaar tot en met 5 jaar en meer dan 5 jaar heeft betrekking op de oorspronkelijke looptijd.
ectorindeling S Zie tabel 5.1.
Tabel 5.2.2 Bij MFI’s aangehouden deposito’s van de private sector, uitgesplitst naar s ectoren instrument
Kolomindeling
Deze tabel geeft een uitsplitsing van de in tabel 5.2 weergegeven passiva, met tegenpartijen in het eurogebied, nader uitgesplitst naar tegenpartijen in Nederland en in het overig eurogebied.
6 Effecten met uitzondering van aandelen uitgegeven door de overheid Deze post omvat obligaties van de centrale en lagere overheid alsmede kortlopend overheidspapier zoals schatkistpapier (in Nederland Dutch Treasury Certificates, DTC’s) respectievelijk commercial paper. 11 Aandelen en deelnemingen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied Shortposities in aandelen worden als negatieve waarden opgenomen in deze post. 15 Overige activa In deze post zijn de kasvoorraden van MFI’s inbegrepen. 20 Giraal geld Deze post omvat tevens direct opvraagbare vreemde valutategoeden alsmede daggeld. Voorts zijn inbegrepen tegoeden op de door MFI’s uitgegeven elektronische portemonnees. 22 Deposito’s met opzegtermijn In deze post zijn inbegrepen tegoeden, zoals sommige spaar rekeningen, die met onmiddellijke ingang kunnen worden opgezegd. 27 Schuldbewijzen In deze post is zowel de uitgifte van het kortlopende als langlopende schuldpapier opgenomen. Tabel 5.2.1 Leningen van MFI’s aan de private sector, naar sectoren, oorspronkelijke looptijd en instrument Deze tabel geeft een uitsplitsing van de in tabel 5.2 weergegeven activa, met tegenpartijen in het e urogebied, nader uitgesplitst naar tegenpartijen in Nederland en in het overig e urogebied.
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
Sectorindeling Zie tabel 5.2.1 Girale deposito’s Girale deposito’s omvat alle tegoeden die onmiddellijk of per het eind van de dag in chartaal geld kunnen worden omgezet of waarover zonder noemenswaardige kosten per pinpas, e.d. beschikt kan worden. Deposito’s met vaste looptijd Deposito’s met vaste looptijd omvat alle deposito’s die met een vaste termijn zijn uitgezet. Hierbij zijn inbegrepen deposito’s waarvan de rentetarieven en/of andere voorwaarden door nationale bepalingen zijn vastgelegd en die voor specifieke doelen worden aangehouden. Deposito’s met opzegtermijn Deposito’s met opzegtermijn omvat alle deposito’s die zonder vaste termijn zijn uitgezet en die alleen zonder noemenswaardige kosten met vooraankondiging kunnen worden opgenomen. Deze post omvat ook internetrekeningen De bedragen die zijn vermeld omvatten deposito’s van ingezetenen van het eurogebied, aangehouden bij banken in Nederland. Voor de deposito’s met vaste looptijd en met opzegtermijn wordt in tabel 5.2.3 het aandeel van alleen in Nederland ingezeten huishoudensweergegeven. Repo’s Repo’s omvat alle deposito’s die samenhangen met de tijdelijke verkoop van activa.
175*
Tabel 5.2.3 Spaargeld huishoudensNederland Algemeen De spaargeldtabel omvat deposito’s met een spaargeldbehandeling die door h uishoudensin Nederland worden aangehouden bij in Nederland ingezeten banken. De bedragen in tabel 5.2.3 omvatten, in tegenstelling tot de depositobedragen in tabel 5.2.2., geen deposito’s die door huishoudensuit andere landen van het eurogebied bij Nederlandse banken worden aangehouden. Girale deposito’s zijn niet in de tabel opgenomen. Onder huishoudensvallen natuurlijke personen alsmede verenigingen en stichtingen zonder zakelijk doel. Chartaal uitbetaalde rente is niet in de tabel opgenomen. Ook rente die niet op deposito’s is bijschreven, is niet in de tabel opgenomen. Deposito’s met vaste looptijd en met opzegtermijn Zie toelichting tabel 5.2.2 Beginstand De beginstand van een maand kan afwijken van de eindstand van de voorafgaande maand in verband met statistische verschillen, die veroorzaakt kunnen worden door populatiewijzingen, overnames, correcties, wijziging van de ophoogfactor of afrondingen. Tabel 5.2.4 Uitsplitsing naar valuta van bepaalde activa en passiva van in Nederland gevestigde MFI’s (exclusief DNB) Deze tabel geeft een uitsplitsing van de in tabel 5.2.2 weergegeven activa en passiva . ectorindeling S In deze tabel wordt bij de indeling naar s ectoronderscheid gemaakt tussen ingezetenen binnen en buiten het e urogebied. Conform ECB-terminologie wordt binnen het e urogebied gesproken van MFI’s en niet-MFI’s (zie ook de toelichting bij tabel 5.1). Voor het onderscheid tussen bancaire en niet-bancaire partijen buiten het eurogebied wordt gesproken over banken versus niet-banken. Tabel 5.3 Gecombineerde balans De Nederlandsche Bank en in Nederland gevestigde MFI’s In deze tabel zijn over het algemeen de posten van tabel 5.1 en 5.2 bij elkaar geteld. Enige (deel)posten zijn gesaldeerd, hetgeen per post wordt toegelicht. ectorindeling S Zie tabel 5.1 Kolomindeling 12 Chartale geldomloop De chartale geldomloop betreft de e uromunten uitgegeven door De Koninklijke Nederlandse Munt nv alsmede de in omloop gebrachte eurobankbiljetten onder aftrek van de chartale kassen van de MFI’s, voor zover luidende in e urovaluta’s (onderdeel van kolom 15 van tabel 5.2). Zie voor de bepaling van de waarde van de e uro bankbiljetten de toelichting bij tabel 5.1, kolom 16. 19 Aandelen/participaties in geldmarktfondsen In deze post worden de door Nederlandse geldmarktfondsen uitgegeven aandelen/participaties gesaldeerd met de door Nederlandse MFI’s aangehouden aandelen/participaties in geldmarktfondsen. 20 Schuldbewijzen In deze post worden de door Nederlandse MFI’s uitgegeven schuldbewijzengesaldeerd met door Nederlandse MFI’s aangehouden schuldbewijzenvan MFI’s (respectievelijk kolom 12 van tabel 5.2 en kolom 5 van tabel 5.1 en tabel 5.2).
176*
21 Kapitaal en reserves In deze post wordt Kapitaal en reserves gesaldeerd met door MFI’s aangehouden aandelen die door MFI’s zijn uitgegeven (tabel 5.1 en tabel 5.2, kolom 9). 24 Overschot inter-MFI passiva In deze post worden de actiefposten op andere in het eurogebied gevestigde MFI’s (kolommen 1 en 9 van tabellen 5.1 en 5.2) gesaldeerd met de verplichtingen aan andere in het eurogebied gevestigde MFI’s (tabel 5.1, kolom 17 en tabel 5.2, kolom 18). Tabel 5.4 Bijdrage van Nederland aan monetaire aggregaten in het e urogebied De Nederlandse bijdrage aan de monetaire aggregaten in het eurogebied betreft de monetaire passiva (exclusief chartaal geld) van in Nederland gevestigde MFI’s (inclusief DNB) in handen van ingezetenen van Nederland en overig eurogebied. De bijdrage van Nederland aan de monetaire aggregaten in het eurogebied is berekend op dezelfde wijze als de monetaire aggregaten van het eurogebied. Dit betekent dat een aanpak van volledige consolidatie is gevolgd. De stromen zijn berekend door de mutaties in opeenvolgende standen te schonen voor reeksbreuken en herwaarderingen. De gegevenszijn berekend door samentelling van de relevante posten uit de tabellen 5.1 en 5.2. 5 Aandelen/participaties in geldmarktfondsen Zie de toelichting bij tabel 5.2, kolom 26. 6 Schuldbewijzenmet looptijd tot 2 jaar De post Schuldbewijzenmet looptijd tot 2 jaar is een onderdeel van post 22 van tabel 5.1 en 27 van tabel 5.2 onder aftrek van door Nederlandse MFI’s aangehouden schuldbewijzendie door MFI’s in Nederland en in het overige eurogebied zijn uitgegeven. Verder is gecorrigeerd voor kortlopende schuldbewijzendie buiten het eurogebied worden aangehouden. 15 kredietverlening aan Overige ingezetenen van het eurogebied Deze post betreft de Leningen, Effecten met uitzondering aandelen en Aandelen en deelnemingen zoals opgenomen in tabel 5.1 en 5.2, posten 3, 7 en 10. 17 Netto externe activa In deze post zijn de externe activa (tabel 5.3, post 8) gesaldeerd met de externe passiva (tabel5.3, post 22). 18 Overige posten In deze posten zijn de leningen aan andere MFI’s in het eurogebied (tabel 5.1, post 1 en tabel 5.2, post 1), de vaste activa (tabel 5.3, post 9), de overige activa (tabel 5.3, post 10) gesaldeerd met de verplichtingen aan andere MFI’s in het eurogebied (tabel 5.1, post 17 en tabel 5.2, post 18) en de overige passiva (tabel 5.3, post 23). Tabel 5.5 Ontwikkeling acceptatiecriteria en vraag bancaire kredietverlening bij in Nederland gevestigde MFI’s Algemeen In deze tabel wordt weergegeven wat de mening van de 6 deelnemende in Nederland gevestigde banken is over hun kredietverlening aan ingezetenen van het eurogebied op de verschillende meetmomenten. Peildatum is de 1e kalenderdag van het kwartaal. Per waarneming wordt in twee kolommen de mening van de banken weergegeven over de op de peildatum afgeronde periode van drie maanden (‘afgelopen kwartaal’, oneven kolommen) en de inschatting van deze banken van het kredietbeleid en de vraagontwikkeling voor het zojuist gestarte kwartaal(‘volgend kwartaal’, even kolommen). Leningen De gebruikte definitie van leningen is die welke is opgenomen in Verordening (EG) nr. 2423/2001 van de ECB van 22 november 2001
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
met betrekking tot de geconsolideerde balans van de s ector monetaire financiële instellingen (ECB/2001/13). Netto percentage De cijfers in de tabel zijn netto percentages van banken. Dit percentage geeft de verhouding aan tussen de door de banken gegeven antwoorden over k redietverruiming of –verkrapping en over vraagtoename of –afname. Ter illustratie: als 20% van de banken een toename van de vraag aangeeft en 30% een afname, dan is het netto percentage -10%. Banken die een neutrale positie innemen, dat wil zeggen geen noemenswaardige verandering aangeven, spelen bij de bepaling van het netto percentage geen verdere rol. Er wordt in deze tabel bij de bepaling van het netto percentage geen onderscheid gemaakt naar de mate waarin een bepaalde ontwikkeling zich voordoet bij elke afzonderlijke bank. Dit houdt in dat, wat betreft het k redietbeleid, alle instellingen die bijvoorbeeld hun beleid aanscherpen samen worden genomen, ongeacht de mate van aanscherping bij elke individuele bank. Dit geldt ook voor de vraagontwikkeling: alle instellingen die bijvoorbeeld een vraagafname signaleren worden gesommeerd, ongeacht de mate van afname. Acceptatiecriteria Acceptatiecriteria zijn de interne richtlijnen of maatstaven die het kredietverleningsbeleid van een bank weerspiegelen. Zij vormen de op schrift gestelde en ongeschreven criteria, of andere handelings wijzendie verband houden met dit beleid, die vastleggen welk type leningen de bank wenselijk en onwenselijk acht, waar de geografische prioriteiten liggen, welk onderpand aanvaardbaar en welk onaanvaardbaar wordt geacht, etc. Voor de acceptatiecriteria – in het bovenste deel van de tabel – heeft het netto percentage betrekking op het verschil tussen het deel van de banken dat aangeeft een strenger k redietbeleid te voeren en het deel dat aangeeft het beleid te versoepelen. Vraag Bij de vraagontwikkeling – in het onderste deel van de tabel – geeft het netto percentage het verschil aan tussen het percentage banken dat een toenemende vraag signaleert en het deel dat een afnemende vraag waarneemt. Ondernemingen Hiermee worden niet-financiële ondernemingen bedoeld, d.w.z. alle private en publieke institutionele entiteiten, ongeacht hun omvang en juridische vorm, die financiële intermediatie niet als hoofdactiviteit hebben, maar goederen produceren of niet-financiële diensten leveren. De informatie met betrekking tot k redietverlening aan bedrijven kent twee opdelingen: 1. naar bedrijfsomvang: grote ondernemingen versus kleine en middelgrote ondernemingen, waarbij voor grote ondernemingen als richtlijn geldt dat de netto jaaromzet groter dan EUR 50 miljoen is; 2. naar looptijd van de lening: langlopende versus kortlopende leningen, waarbij deze laatste categorie een oorspronkelijke looptijd heeft van één jaar of minder. e urogebied De uitkomsten voor het e urogebied zijn de geaggregeerde nationale uitkomsten, gewogen met het aandeel per land in het totale uitstaande bedrag aan verstrekte leningen aan ingezetenen van het eurogebied. Geconsolideerd bankbedrijf (toezicht) Tabel 5.6 Balansen van geregistreerde kredietinstellingen (bedrijfseconomische opstelling) De cijfers in deze tabel hebben betrekking op kwartaalstaten van instellingen ingeschreven in het register van de Wet op het financieel toezicht (Wft).
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
Onder de aanvullende gegevensworden in tegenstelling tot de andere cijfers in deze tabel geen cijfers met betrekking tot de EU branches opgenomen. Voor de berekening van de solvabiliteitsratio kan niet worden uitgegaan van het toetsingsvermogen zoals vermeld bij de aanvullende gegevens. Vanaf 2008 is een nieuw rapportagekader van kracht: FINREP. Het nieuw rapportagekader ten behoeve van het toezicht en vastgesteld door de Commission of e uropean Banking Supervisors (CEBS) is een harmonisering van toezichtgegevensop e uropees niveau. FINREP wordt gebruikt voor het opmaken van de balans en de resultatenrekening van het Nederlands geconsolideerd bankwezen. Een nadere toelichting is te vinden in een begeleidend artikel in het Statistisch Bulletin van september 2008. Tabel 5.7 Baten en lasten van geregistreerde kredietinstellingen De cijfers in deze tabel hebben betrekking op kwartaalstaten van instellingen ingeschreven in het register van de Wet op het financieel toezicht (Wft). De kwartaalcijfers betreffen een cumulatie van het lopende en de voorgaande kwartalen in het boekjaar. Vanaf 2008 is een nieuw rapportagekader van kracht: FINREP. Het nieuw rapportagekader ten behoeve van het toezicht en vastgesteld door de Commission of e uropean Banking Supervisors (CEBS) is een harmonisering van toezichtgegevensop e uropees niveau. FINREP wordt gebruikt voor het opmaken van de balans en de resultatenrekening van het Nederlands geconsolideerd bankwezen. Een nadere toelichting is te vinden in een begeleidend artikel in het Statistisch Bulletin van september 2008. Tabel 5.8 Buitenlandse schuldverhoudingen van MFI’s De gegevensin deze tabel zijn gebaseerd op de rapportages van de MFI’s in Nederland exclusief DNB. De in deze tabel gepresenteerde cijfers kunnen niet zonder meer worden vergeleken met die in tabel 5.9. Deze laatste zijn namelijk op geconsolideerde basis opgesteld. Daarentegen betreffen de in tabel 5.8 gepresenteerde cijfers slechts de vorderingen en verplichtingen van in Nederland gevestigde MFI’s. Tabel 5.9 Geconsolideerde activa van binnenlandse krediet instellingen: vorderingen op directe en uiteindelijke debiteur De cijfers in deze tabel hebben betrekking op buitenlandse activa van instellingen ingeschreven in het register van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Het gaat hierbij alleen om banken met een Nederlandse moederonderneming. Buitenlandse activa Onder buitenlandse activa zijn begrepen alle grensoverschrijdende uitzettingen in alle valuta van de Nederlandse banken in derde landen, alsmede de vorderingen van de buitenlandse vestigingen van Nederlandse banken in lokale en niet-lokale valuta op ingezetenen ter plaatse. Niet in de cijfers opgenomen is het zogenaamde netto financieel belang in de buitenlandse vestigingen van de Nederlandse banken (het netto financieel belang omvat de kapitaaldotatie aan het kantoor c.q. de intrinsieke waarde van de deelneming alsmede het saldo van vorderingen op en schulden aan de vestiging). De in de tabel gepresenteerde cijfers zijn op geconsolideerde basis opgesteld. Dat betekent dat intercompany claims wegvallen. De cijfers kunnen daarom niet zonder meer worden vergeleken met die in tabel 5.8, onder meer omdat de laatste niet op geconsolideerde basiszijn berekend. Sinds eind december 2004 is de landenrisicostatistiek op een nieuwe leest geschoeid. Veel meer dan voorheen ligt de nadruk op die landen waar de debiteur is gevestigd die garant staat voor de terugbetaling van een krediet. Voorheen registreerde DNB voornamelijk het land van de directe tegenpartij van de Nederlandse banken. In de nieuwe opzet blijft dat zo; echter een tweede set van gegevensis hier aan toegevoegd.
177*
De systematiek van de toedeling van landenrisico’s verloopt als volgt. Vorderingen worden in eerste instantie toegewezen aan het land waar de directe tegenpartij is gevestigd (land van directe debiteur). Ten behoeve van het uiteindelijke landenrisico dienen onder meer vorderingen op juridisch onzelfstandige kantoren van buitenlandse banken te worden herleid. Het land van de uiteindelijke debiteur is namelijk dat land waar de garant van een financiële claim zetelt of dat land waar het hoofdkantoor van een juridisch onzelfstandig (bij)kantoor is gevestigd. Zo zal een lening aan een Japans bankkantoor in Singapore uiteindelijk door de moederbank in Japan gegarandeerd worden (ultimate risk is dus Japan). Echter, juridisch zelfstandige d ochters met een eigen rechtsvorm worden geacht niet te zijn gegarandeerd (hier vindt dus geen af te leiden ultimate risk plaats, omdat dit al samenvalt met het land van direct risico). Er vindt dus risicoverschuiving tussen landen plaats. Zo is er sprake van uitgaand risico, en dalen de exposures op dat land, als een Nederlandse bank op haar vorderingen bescherming heeft ontvangen van een derde partij die in een ander land is gevestigd. Daarentegen stijgen de landenrisico-exposures op het land van de uiteindelijke debiteur in geval van inkomend risico (omdat deze debiteur bescherming heeft verleend op een eerder verstrekt krediet). Voor een toelichting, zie het artikel ‘Landenrisicostatistiek op basis van uiteindelijk risico’, in het Statistisch Bulletin juni 2005. Tabel 5.10 Onderhandse derivatencontracten bij Nederlandse banken In deze statistiek worden g egevensverzameld omtrent uitstaande bedragen en bruto marktwaarde van derivatencontracten van Nederlandse banken met tegenpartijen in binnen- en buitenland. De bruto marktwaarde meet de vervangingskosten van alle uitstaande contracten als deze vereffend zouden worden op de rapportagedatum. De term bruto geeft aan dat contracten met positieve en (absolute waarde van) negatieve vervangingswaarden met dezelfde tegenpartij niet worden gesaldeerd. Ook binnen een risicocategorie (zoals valuta- of rentederivaten) vinden geen salderingen plaats. Bruto marktwaarden vormen een alternatieve maatstaf voor de marktomvang van derivaten en zijn in de enquête omschreven als de som van de positieve marktwaarde van alle openstaande otc-contracten en de som van de negatieve marktwaarde van die contracten met tegenpartijen. De cijfers hebben uitsluitend betrekking op onderhands afgesloten contracten. De rapporterende banken beslaan een overgrote meerderheid van de onderhandse derivatenactiviteiten van Nederlandse banken. Deze rapportage is op geconsolideerde basis opgesteld: alle mondiale activiteiten van een bank (met een Nederlands hoofdkantoor) die vanuit het binnenland, maar ook die welke vanuit buitenlandse d ochters en bijkantoren worden verricht, zijn daarin verwerkt. Om dubbeltellingen te voorkomen worden intraconcerntransacties niet meegeteld. Aandelencontracten In het onderste paneel zijn de aandelencontracten naar regio gespecificeerd. Het betreft hier derivaten op een individueel aandeel dan wel op een aandelenindex in de betrokken regio. Betalingsverkeer Tabel 5.11 Transacties en omzetten in het topgiraal betalingsverkeer naar type betaling In het topgirale betalingsverkeer worden girale transacties afgewikkeld via het rtgs (real time gross settlement)-betalingssysteem van DNB. Dit hoogwaardig betalingssysteem, bij DNB top-systeem genoemd, verwerkt in het algemeen betalingen met gemiddeld een hoge waarde per transactie. Het top-systeem is vanaf het najaar van 1997 operationeel en vormt de Nederlandse component van het gemeenschappelijke target-systeem van het europese Stelsel van Centrale Banken. Het 8007-verkeer is onderdeel van het top-systeem en is in het bijzonder bestemd voor de afwikkeling van interbancaire cliënttransacties, waarbij een niet-ingezetene is betrokken .
178*
Target-verkeer betreft transacties met een rekeninghouder in het rtgs-systeem van een andere centrale bank in het ESCB. Tft-verkeer betreft verkeer dat betrekking heeft op effectentransacties, waarbij de betaling plaatsvindt in het top-systeem van DNB (Tft staat voor Trade for Trade, hetgeen verwijst naar het feit dat dergelijke transacties op individuele basis bruto worden afgewikkeld). Per 1 oktober 2001 is de zogenoemde bulkverevening, waarbij de door Equens geleverde netto bedragen van de retailbetalingen éénmaal per dag in top werden afgewikkeld, vervangen door ‘kavelsettlement’. Zie ook ‘Kavelverevening in top’ in het Kwartaal bericht van de Nederlandsche Bank, december 2001. Tabel 5.12 Retailbetalingsverkeer Algemeen Deze tabel is een weergave van het binnenlandse- en grens overschrijdend betalingsverkeer van Nederlanders. De gegevensin deze tabel zijn gebaseerd op de rapportages van acht monetair-financiële instellingen die gezamenlijk circa 98% van de transacties in het retailbetalingsverkeer verwerken. Deze gegevenszijn tot 100% opgehoogd. Binnenlands betalingsverkeer De cijfers met betrekking tot het binnenlands betalingsverkeer beperken zich tot betaaltransacties waar een transactie in de reële sfeer aan ten grondslag ligt, waardoor transacties zoals kosten voor betalingsverkeer, provisie en renteboekingen zijn uitgesloten. In de cijfers zijn uitsluitend de transacties in euro’s opgenomen die tussen rekeninghouders (ongeacht ingezetenschap) van banken in Nederland hebben plaatsgevonden. Transacties in vreemde valuta tussen ingezetenen worden zoveel als mogelijk gerapporteerd als grensoverschrijdend betalingsverkeer. Voor meer informatie zie het artikel Een nieuwe statistiek voor meer inzicht in het retailbetalingsverkeer, Statistisch Bulletin juni 2007. 1. Betalingen op afstand Girale betalingen die consumenten en bedrijven vanuit huis of kantoor (of ingeval van internetbankieren eventueel ook vanuit een andere locatie) initiëren. 1.1 Overschrijvingen Alle overboekingen via overschrijvingsformulieren (schriftelijk), de telefoon, internet of andere datacommunicatielijnen. 1.2 Periodieke overboekingen Overboekingen waarbij de rekeninghouder zijn bank heeft gemachtigd om periodiek bedragen over te boeken naar betaalrekeningen van derden of naar eigen rekeningen. 1.3 Spoedbetalingen Betalingen waarbij de bank van de opdrachtgever de opdracht direct (real time) uitvoert. De opdracht kan schriftelijk, via telefoon of elektronisch bankieren geschieden. 1.4 Acceptgiro’s Acceptgiro’s kenmerken zich door de voorgedrukte boekings gegevensop het formulier, dat door de crediteur fysiek aan de debiteur wordt toegezonden. De betaling door de debiteur geschiedt door fysieke levering (schriftelijk) van het ondertekende formulier of via elektronisch bankieren. 1.5 Incassi Overboekingen die de crediteur initieert na hiertoevooraf door de debiteur te zijn gemachtigd. De overboeking kan eenmalig en periodiek zijn. 1.6 Digitale Nota’s (Notaboxbetalingen) Betalingen in het kader van electronic bill presentment and payment (ebpp). Deze betalingen vertonen overeenkomsten met de acceptgiro
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
(1.4), met dien verstande, dat het gehele proces van aanbieding en betaling elektronisch plaatsvindt.
betalingen bij een virtueel verkooppunt ten gunste van een crediteur in het buitenland.
1.7 Betalingen via nieuwe media Betalingen met behulp van een specifieke (inter)bancaire applicatie ter afwikkeling van een transactie via met name internet (zoals iDeal) of mobiele telefoon.
6 Contante geldtransacties
2. Toonbankbetalingen 2.1 Pinnen Betalingen met behulp van een in Nederland uitgegeven debitcard (betaalpas) bij een betaalterminal (betaalautomaat) in Nederland. 2.2 Chippen Betalingen met door een financiële instelling uitgegeven elektronisch geld, vooraf geladen in een elektronische portemonnee (Chipknip) op een pas. 2.3 Creditcard Betalingen op het fysieke of virtuele verkooppunt in Nederland met een in Nederland uitgegeven creditcard, die achteraf gezamenlijk (in batch) worden afgerekend. 3. Contante geldtransacties 3.1 Geldautomaattransacties Geldopnames met een debitcard (betaalpas) of een creditcard bij een geldautomaat in Nederland. 3.2 Balie-opnames Geldopnames in euro’s aan de kasbalie van (of op andere wijze via) de eigen bank. 3.3 Afstortingen De contante storting van e uro’s aan de kas van (of anders via) de eigen bank. De levering kan zowel aan de kasbalie, per nachtkluis, sealbagautomaat, multifunctionele geldautomaat (stortings automaat) of via een waardetransporteur geschieden. Grensoverschrijdend betalingsverkeer Betalingen in vreemde valuta worden geheel tot het buitenlandse betalingsverkeer gerekend. Banken rapporteren transacties in e uro’s als buitenlands betalingsverkeer als slechts één van beide partijen rekeninghouder is in Nederland. Alleen transacties van bedragen tot maximaal EUR 1 miljoen zijn in de cijfers meegenomen, waardoor een groot deel van de hoogwaardige handelstransacties buiten deze statistiek valt. 4 Betalingen op afstand 4.1 Overschrijvingen Overschrijvingen in euro’s en vreemde valuta ten gunste van een rekening bij een bank buiten Nederland. Deze overschrijvingen kunnen plaatsvinden op papier of via elektronische media. 4.2 Cheques Particuliere cheques, luidende in e uroof vreemde valuta, ten laste van een betaalrekening in Nederland. 4.3 Overige Hieronder vallen de overboekingen bij een documentair accreditief, overboekingen via geldtransactiekantoren (money order) en de aankoop van traveller’s cheques. 5 Toonbankbetalingen 5.1 Pinnen Transacties in euro’s of vreemde valuta met een in Nederland uitgegeven betaalpas op een betaalterminal in het buitenland. 5.2 Creditcard Betalingen op een fysiek verkooppunt in het buitenland met een in Nederland uitgegeven creditcard. Ook vallen hieronder de
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
6.1 Geldautomaattransacties Geldopnames in euro’s of vreemde valuta met een in Nederland uitgegeven debitcard of creditcard bij een geldautomaat in het buitenland. Infrastructuur binnenlands betalingsverkeer In tegenstelling tot de transacties en omzetten van het binnenlands betalingsverkeer (post 1 t/m 3) zijn de cijfers met betrekking tot de infrastructuur niet opgehoogd. 7.1 Bankkantoren Het aantal kantoren (panden) van banken waar tenminste geld kan worden opgenomen en/of gestort en betaalopdrachten kunnen worden afgegeven of aangemaakt. 7.2 Geldautomaten Het aantal door individuele banken geëxploiteerde geldautomaten. 7.3 Overige geldpunten Punten waar contant geld kan worden verkregen, maar waar geen geldautomaten zijn. 7.4 Afstortingsautomaten Automaten waar contante geldstortingen kunnen worden gedaan (zie post 3.3). 7.5 Oplaadpunten Chipknip Het aantal door individuele banken geëxploiteerde actieve oplaadpunten. 7.6 Betaalautomaten Het aantal betaalterminals van zakelijke klanten dat operationeel is om op het verkooppunt op elektronische wijze betalingen te kunnen ontvangen. 7.7 Betaalrekeningen Het aantal betaalrekeningen en rekeningen courant met of zonder kredietlimiet, met een debet- of creditsaldo. Gerapporteerd wordt het aantal contracten per kwartaalultimo. 7.8 Bankpassen Het aantal in Nederland uitgegeven debitcards (betaalpassen) die uitsluitend in Nederland gebruikt kunnen worden bij geld-, betaal-, en (eventueel) chipknipoplaadautomaten. 7.9 europassen Het aantal in Nederland uitgegeven debitcards die zowel in Nederland als in het buitenland gebruikt kunnen worden bij geld-, betaal-, en (eventueel) chipknipoplaadautomaten. 7.10 Chipknippen Het aantal door banken uitgegeven elektronische portemonnees op betaalpassen. 7.11 Creditcards Het aantal in Nederland uitgegeven creditcards (inclusief ‘delayed debit cards’ ofwel ‘charge cards’). Beleggingsinstellingen Beleggingsinstellingen trekken gelden aan van het publiek ter collectieve belegging. In deze context wordt onder publiek verstaan alle sectoren behalve de monetair-financiële instellingen. Onder beleggingsinstellingen worden verstaan beleggings maatschappijen (rechtspersonen) en beleggingsfondsen (geen rechts personen). In het dagelijks taalgebruik worden beide vaak aangeduid met ‘beleggingsfonds’. In onderstaande zullen
179*
beleggingsinstelling en beleggingsfonds dan ook door elkaar worden gebruikt ter aanduiding van hetzelfde begrip.
vergoeding in het algemeen een beloning die gekoppeld is aan de performance.
Macro-economische statistiek beleggingsinstellingen De macro-economische statistiek beleggingsinstellingen bestaat uit de statistiek Nederlandse beleggingsinstellingen en de statistiek Nederlandse beleggingen in buitenlandse beleggingsinstellingen.
In de categorie overige fondsen zijn onder meer begrepen: fondsen die beleggen in derivaten (zoals de meeste garantie- en/of clickfondsen en indexfondsen), onderhandse leningen en ‘groene’ projecten.
Geldmarktfondsen vallen binnen de macro-economische statistiek onder de monetair-financiële instellingen en zijn dus niet opgenomen in deze statistiek, maar worden verwerkt in de g egevens van monetair-financiële instellingen.
Tabel 6.1.2 Activa en passiva van beleggingsinstellingen naar sector
Nederlandse beleggingsinstellingen De statistiek Nederlandse beleggingsinstellingen (tabel 6.1 t/m 6.5) geeft financieel-economische kerngegevensweer van alle in Nederland gevestigde beleggingsinstellingen, zowel de onder toezicht staande alsook de niet onder toezicht staande instellingen. De gegevensworden verkregen aan de hand van een geïntegreerde rapportage waarin beleggingsinstellingen worden uitgevraagd voor de betalingsbalans, de monetaire statistiek en de kwartaalsector rekeningen. De rapporteurs zijn zo geselecteerd dat ze minimaal 95% afdekken van het balanstotaal van alle instellingen samen. Door middel van een ophoogfactor worden cijfers tot 100% gebracht. Tabel 6.1 Balans van beleggingsinstellingen Deze tabel geeft een gedetailleerd overzicht van de activa en passiva. Regelindeling Bij de presentatie van de balansgegevensvan de beleggings instellingen komt de indeling naar instrumenten grotendeels overeen met de classificatie in het e uropees Systeem van Rekeningen (ESR) 1995, dat op e uropees niveau geharmoniseerde richtlijnen bevat voor de samenstelling van de Nationale Rekeningen. Zo omvatten de in de tabellen voorkomende participatiebewijzen(‘participaties in beleggingsinstellingen’ aan de actiefkant van de balans) óók p articipatiebewijzenin geldmarktfondsen. Waarderingsgrondslagen De waardering van activa en passiva vindt plaats tegen marktwaarde. Voor leningen en rentedragende waardepapieren betekent dit inclusief opgelopen rente. Tabel 6.1.1 Verkorte balansen van beleggingsinstellingen naar fondstype Overzicht van de balansen per type beleggingsinstelling. Uitsplitsing naar posten is minder gedetailleerd dan in tabel 6.1. Indeling naar fondstype Beleggingsinstellingen worden verder uitgesplitst naar zes subgroepen op basisvan zwaartepunt van het beleggingsbeleid: aandelenfondsen, obligatiefondsen, vastgoedfondsen, gemengde fondsen, hedgefondsen en overige fondsen. Gemengde fondsen hebben in hun beleggingsbeleid meer dan één zwaartepunt op het gebied van beleggingsinstrumenten (hun beleggingen kunnen bijvoorbeeld voor een groot deel bestaan uit zowel aandelen als obligaties). Hedgefondsen streven een positief absoluut rendement na, dat wil zeggen een rendement dat een relatief lage correlatie heeft met marktbewegingen. Hiertoe gebruiken ze een grote verscheidenheid aan beleggingsstrategieën (hefboom (leverage), derivaten, “long” én “short” posities in effecten), omdat ze weinig restricties kennen met betrekking tot hun beleggingsbeleid. Managers van deze fondsen ontvangen bovenop de gebruikelijke m anagement
180*
Deze tabel geeft een uitsplitsing van een aantal activa- en passivaposten van de in tabel 6.1 weergegeven data voor beleggings instellingen naar sectorvan de tegenpartij. Binnen Nederland betreft dit een uitsplitsing naar economische sectoren en voor het buitenland naar de regio’s eurogebied en Overig. Indeling economische sectoren Overheid De sectoroverheid omvat de centrale overheid, de lagere overheid en de wettelijke sociale verzekeringsinstellingen. De lagere overheid omvat de provincies, de gemeenten en waterschappen en de lichamen die bepaalde gemeenschappelijke belangen van gemeenten en/of provincies behartigen. Monetair-financiële instellingen Onder monetair-financiële instellingen vallen hier DNB, de kredietinstellingen en de geldmarktfondsen. Overige financiële instellingen Onder overige financiële instellingen zijn hier onder meer begrepen verzekeringsinstellingen, pensioenfondsen, beleggingsinstellingen, overige financiële intermediairs (zoals zelfstandige financierings- en leasemaatschappijen, gemeentelijke kredietbanken en participatie maatschappijen), financiële hulpbedrijven (zoals de effecten- en optiebeurs, bedrijven op het gebied van krediet- en hypotheek bemiddeling, assurantietussenpersonen en pensioenadviesbureaus) en houdstermaatschappijen van monetair-financiële instellingen en verzekeringsinstellingen. Niet-financiële vennootschappen De sectorniet-financiële vennootschappen omvat alle bedrijven en instellingen met als hoofdfunctie het produceren van goederen en verhandelbare niet-financiële diensten. uishoudensen izw’s H De huishoudensomvatten alle natuurlijke personen met inbegrip van hun eventuele bedrijf (zelfstandigen). Tot de izw’s (instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens) behoren stichtingen en verenigingen waarvan de middelen voor het merendeel afkomstig zijn uit vrijwillige bijdragen van huishoudensof uit inkomen uit vermogen (zoals religieuze instellingen, liefdadigheidsinstellingen, vakbonden en sportverenigingen). Tabel 6.2 Netto inleg en balanstotaal van beleggingsinstellingen naar fondstype Onder netto inleg wordt verstaan de bruto ingelegde gelden minus de onttrekkingen. Een positief teken in de tabel geeft aan dat er netto is ingelegd in beleggingsfondsen, een negatief teken dat er netto geld is onttrokken uit beleggingsfondsen. Voor uitleg over de indeling naar fondstype zie uitleg bij tabel 6.1.1. De aandelenfondsen zijn in deze tabel verder onderverdeeld naar geografisch beleggingsgebied. Onderscheiden kunnen worden de regio’s Nederland, europa, Noord-Amerika, Verre Oosten, Wereldwijd en Overig. De vastgoedfondsen zijn verder uitgesplitst naar directe en indirecte vastgoedfondsen. Directe vastgoedfondsen beleggen rechtstreeks in vastgoed (“in stenen”) en hebben dus onroerend goed op hun balans. Indirecte vastgoedfondsen beleggen in directe
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
vastgoedfondsen en hebben dus op hun balans p articipatiebewijzen van directe vastgoedfondsen. Tabel 6.3 Netto inleg en belegd vermogen in beleggings instellingen naar sector Netto inleg en belegd vermogen naar houdende s ector. Voor uitleg van het begrip netto inleg zie uitleg bij tabel 6.2. Tabel 6.4 Rendement van beleggingsinstellingen naar fondstype Het in een kwartaalbehaalde rendement wordt hier berekend door de som van de waardeverandering van de beleggingen en de beleggingsopbrengsten (dividenden, rente, huur) in een kwartaalte delen door de gemiddelde waarde van de beleggingen in dat kwartaal. De gemiddelde waarde van de beleggingen in een kwartaal wordt benaderd door de som van de eindstand van het kwartaalen de eindstand van het voorafgaande kwartaalte delen door twee. Voor uitleg over de indeling naar fondstype zie uitleg bij tabellen 6.1.1. en 6.2. Tabel 6.5 Winst-en verliesrekening van beleggingsinstellingen Overzicht van de opbouw van het bedrijfsresultaat van beleggings instellingen. Nederlandse beleggingen in buitenlandse beleggingsinstellingen De informatie voor genoemde statistiek komt voor h uishoudensuit de rapportage van Nederlandse bewaarbedrijven, en voor de andere sectoren (pensioenfondsen, verzekeraars en overige sectoren) uit hun eigen rapportages. De overige sectoren bevatten onder andere de beleggingsinstellingen en de monetair-financiële instellingen. Tabel 6.6.1 Nederlandse netto inleg in buitenlandse beleggingsfondsen Deze tabel geeft een gedetailleerd beeld van de netto inleg van Nederlanders in beleggingsfondsen die in het buitenland zijn gevestigd. Voor uitleg van het begrip netto inleg zie tabel 6.2.
tot voor kort niet onder toezicht stonden (herverzekeraars). Met ingang van 2009 worden ook de data van de zorgverzekeraars aan de statistische DRA-rapportage ontleend. De door deze instellingen gerapporteerde cijfers vormen eveneens ongeveer 90% van het landelijk totaal. Voor het ontbrekende deel worden de data door DNB opgehoogd tot landelijke totalen. Door de aanpassingen is per ultimo 2008 een reeksbreuk ontstaan. Zorgverzekeraars werden sinds 2006 integraal waargenomen door middel van een toezichtrapportage. Over de periode 2002 t/m 2005 gold dat alleen het basisdeel van de toenmalige particuliere ziektekosten verzekeringen was opgenomen. De collectieve ziektekosten verzekeringen (de zogenoemde ziekenfondsen) vielen destijds buiten de waarneming van deze statistiek. Door deze aanpassingen is per ultimo 2005 een reeksbreuk ontstaan. De data over de periode 2002 t/m 2005 zijn ontleend aan een gezamenlijke enquête van het CBS en DNB onder een beperkt aantal onder toezicht staande verzekeringsinstellingen. De gerapporteerde balansgegevenszijn opgehoogd tot landelijke totalen. De hiermee samenhangende berekeningen zijn over deze periode door het CBS verricht. Regelindeling verzekeringsinstellingen Bij de presentatie van de balansgegevensvoor verzekerings instellingen is de indeling naar instrumenten (regel 1 t/m 16) grotendeels overeenkomstig de classificatie in het europees Systeem van Rekeningen (ESR) 1995, dat op europees niveau geharmoniseerde richtlijnen bevat voor de samenstelling van de Nationale Rekeningen. 4 en 14 Financiële derivaten Onder financiële derivaten worden hier de vorderingen en verplichtingen verstaan die gebaseerd zijn op of afgeleid zijn van een andere onderliggende waarde. Die onderliggende waarden zijn gewoonlijk aandelen, rentedragende schuldpapieren of goederen, maar kunnen ook rentes of indexcijfers zijn. Tot de categorie financiële derivaten behoren alleen de vorderingen of verplichtingen die een marktwaarde hebben uit hoofde van verhandelbaarheid of compenseerbaarheid op de markt. Voorbeelden van financiële derivaten zijn opties, futures en swaps. Noch de onderliggende waarden waarop financiële derivaten zijn gebaseerd, noch de margestortingen die met financiële derivaten kunnen samenhangen behoren tot deze rubriek. Ook krediet derivaten zijn niet opgenomen in deze rubriek.
Het tweede deel van de tabel geeft een uitsplitsing van de inleg naar de belangrijkste beleggende s ectoren. Deze is verder (beperkt) geografisch uitgesplitst.
7 Herverzekerde technische voorzieningen Onder deze post valt het deel van de verzekeringstechnische voorzieningen (zie omschrijving bij post 12) waarvoor herverzekeringscontracten zijn afgesloten. Voor de zorgverzekeraars geldt dat de HKC (hoge kostencompensatie) als herverzekering wordt geboekt.
Tabel 6.6.2 Nederlands belegd vermogen in buitenlandse beleggingsfondsen
10 Aandelenkapitaal en reserves Deze post bestaat uit het nominaal gestorte aandelenkapitaal, de agioreserves en de overige reserves.
In het bovenste deel van de tabel wordt de inleg uitgesplitst naar land van oorsprong van de beleggingsfondsen.
Deze tabel geeft een gedetailleerd beeld van de omvang van het belegd vermogen van Nederlanders in beleggingsfondsen die in het buitenland zijn gevestigd. Het streven is om minimaal 90% van het buitenlandse bezit geografisch te verbijzonderen. De structuur van deze tabel is identiek aan die van tabel 6.6.1. Verzekeraars Macro-economische statistiek verzekeraars Tabel 7.1 Balans van verzekeringsinstellingen Met ingang van 2006 worden de data ontleend aan de statistische DRA-rapportage die door een beperkt aantal levens-, schade-, heren naturaverzekeringsinstellingen periodiek bij DNB ingediend wordt. De door deze instellingen gerapporteerde cijfers vormen ongeveer 90% van het landelijke totaal. Voor het ontbrekende deel worden de data door DNB opgehoogd tot landelijke totalen. In deze DRA-rapportage zijn ook e nkele entiteiten opgenomen die
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
12 Technische voorzieningen Dit betreft de actuariële voorzieningen voor verzekeringsproducten en pensioenregelingen ten behoeve van de polishouders c.q. deelnemers. Zij bestaan uit de verzekeringstechnische verplichtingen uit hoofde van toekomstige uitkeringen bij levensen pensioenverzekeringen, alsmede uit hoofde van toekomstige betalingen op reeds ingediende claims of nog te verwachten claims. Waarderingsgrondslagen De waardering van activa en passiva vindt plaats tegen marktwaarde. Voor leningen en rentedragende waardepapieren betekent dit inclusief opgelopen rente. Tabel 7.1.1 Verkorte balansen van verzekeringsinstellingen naar type Deze tabel geeft een uitsplitsing van de activa- en passivaposten van de in tabel 7.1 weergegeven data voor verzekeringsinstellingen naar type. Dit betreft een uitsplitsing naar leven-, schade-, her- en
181*
zorgverzekeringsinstellingen. De naturaverzekeringsinstellingen zijn ondergebracht bij de levensverzekeraars. Tabel 7.1.2 Activa en passiva van verzekeringsinstellingen naar sector Deze tabel geeft een uitsplitsing van een aantal activa- en passivaposten van de in tabel 7.1 weergegeven data voor verzekeringsinstellingen naar s ectorvan de tegenpartij. Binnen Nederland betreft dit een uitsplitsing naar economische sectoren en voor het buitenland naar geografie (eurogebied en overig). Sectorindeling Overheid De sectoroverheid omvat de centrale overheid, de lagere overheid en de wettelijke sociale verzekeringsinstellingen. De lagere overheid omvat de provincies, de gemeenten en waterschappen en de lichamen die bepaalde gemeenschappelijke belangen van gemeenten en/of provincies behartigen. NB: onder de post herverzekerde technische voorzieningen wordt de HKC (hoge kostencompensatie) van de zorgverzekeraars geboekt. MFI’s Onder MFI’s vallen hier DNB, de k redietinstellingen en de geldmarktfondsen. Overige financiële instellingen Onder overige financiële instellingen zijn hier onder meer begrepen verzekeringsinstellingen, pensioenfondsen, beleggingsinstellingen, overige financiële intermediairs (zoals zelfstandige financierings- en leasemaatschappijen, gemeentelijke k redietbanken en p articipatie maatschappijen), financiële hulpbedrijven (zoals de effecten- en optiebeurs, bedrijven op het gebied van k rediet- en hypotheek bemiddeling, assurantietussenpersonen en pensioenadviesbureaus) en houdstermaatschappijen van MFI’s en verzekeringsinstellingen. Niet-financiële vennootschappen De sectorniet-financiële vennootschappen omvat alle bedrijven en instellingen met als hoofdfunctie het produceren van goederen en verhandelbare niet-financiële diensten. uishoudens H De huishoudensomvatten alle natuurlijke personen met in begrip van hun eventuele bedrijf (zelfstandigen). Tot de izw’s (instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens) behoren stichtingen en verenigingen waarvan de middelen voor het merendeel afkomstig zijn uit vrijwillige bijdragen van h uishoudensof uit inkomen uit vermogen (zoals religieuze instellingen, liefdadigheidsinstellingen, vakbonden en sportverenigingen). Tabel 7.1.3 Kasstroomoverzicht van verzekeringsinstellingen Het kasstroomoverzicht vormt een consistent geheel met de balansgegevensvan de verzekeringsinstellingen en is gebaseerd op dezelfde rapportages. De tabel geeft een sluitend overzicht van alle inkomende en uitgaande geldstromen, ongeacht of zij betrekking hebben op de normale bedrijfsvoering dan wel aan- en verkopen van activa en passiva. Een totaaloverzicht is beschikbaar vanaf 2006. Toezichtgegevensverzekeraars Populatie (tabellen 7.2 – 7.5) In de financiële gegevenszijn alle activiteiten opgenomen van de verzekeringsmaatschappijen die onder het toezicht staan van DNB. Dat betekent dat ook de buitenlandse activiteiten van Nederlandse verzekeraars zijn opgenomen. De cijfers in de tabellen betreffen echter niet de gehele Nederlandse verzekeringsmarkt. De gegevens van buitenlandse verzekeraars die verzekeringen in Nederland hebben afgesloten, direct of via een bijkantoor, zijn niet opgenomen. Ook de kleinere onderlinge waarborgmaatschappijen, die vrijgesteld zijn van het toezicht, zijn niet opgenomen.
182*
Vanaf boekjaar 2007 zijn de gegevensgebaseerd op de nieuwe rapportageformulieren. De verzekeraars kunnen kiezen of zij rapporteren op basisvan Burgerlijk Wetboek Titel 2 Boek 9 (BW29) of op basisvan International Financial Reporting Standards (IFRS). Uitgangspunt voor de tabellen is de vennootschappelijke balans en winst- en verliesrekening. In het tweede kwartaalvan 2009 is een nieuwe kwartaalrapportage ingevoerd. De tabellen 7.2, 7.3 en 7.4 zijn voor zover mogelijk aangevuld met cijfers vanaf het tweede kwartaal2009. Tabel 7.2 Balans en actuele waarde beleggingen van onder toezicht staande verzekeraars In de balans zijn de beleggingen tegen de actuele waarde opgenomen. Het verschil tussen de actuele waarde en balanswaarde is tot en met boekjaar 2006 op het eigen vermogen geboekt. Vanaf boekjaar 2007 is de balanswaarde van de beleggingen gelijk aan de actuele waarde. Bij de schadeverzekeraars is de technische voorziening voor niet-verdiende premies tot en met boekjaar 2006 opgenomen in de post ‘Overige voorzieningen’; vanaf boekjaar 2007 is deze post opgenomen onder de post ‘Technische voorziening voor schaden’. Voor de verzekeraars die op basisvan BW29 rapporteren is een brutering toegepast: het herverzekeringsdeel van de technische voorziening is aan de activazijde opgenomen onder de post ‘Overige activa’. Aan de passivazijde is de bruto technische voorziening opgenomen. Van de verzekeraars die op basisvan IFRS rapporteren is de post ‘Activa uit herverzekering’ opgenomen onder de post ‘Overige activa’. De technische voorziening van deze laatste groep is al op bruto basis. De technische voorziening is tot en met boekjaar 2006 netto op de passivazijde van de balans opgenomen. De post ‘Andere leningen’ wordt in de kwartaalrapportage niet expliciet opgevraagd en wordt geboekt onder de ‘Overige beleggingen’. Tabel 7.3 Baten- en lastenrekening van onder toezicht staande verzekeraars In de baten- en lastenrekening is geen rekening gehouden met verschillen tussen actuele waarde en balanswaarde van beleggingen. Vanaf het boekjaar 2004 geldt dat enkele verzekeraars de grondslagen hebben gewijzigd, vooruitlopend op de IFRS standaard. Voor de gerealiseerde beleggingsopbrengsten is overgegaan van de methode van het indirecte rendement op een methode van directe verwerking in de resultatenrekening. De beheerskosten en rentelasten worden in de kwartaalrapportage niet apart gerubriceerd maar vormen een onderdeel van de beleggingsopbrengsten. De kolommen 1 tot en met 21 zijn ook op kwartaalbasisbeschikbaar. Tabel 7.4 Solvabiliteit van onder toezicht staande verzekeraars Bij schadeverzekeraars kan de vereiste marge op twee manieren berekend worden; op basisvan premieberekening of op basisvan schadeberekening. Voor elke maatschappij wordt de berekenings wijze gekozen die leidt tot de hoogste vereiste marge. Het totaal van de vereiste marge is daardoor groter dan het totaal van de vereiste marge op basisvan één van beide berekeningsmethoden. De aanwezige solvabiliteit van een verzekeraar is niet per definitie gelijk aan het eigen vermogen zoals uit de jaarrekening blijkt. Er is een verschil tussen accounting regels en prudentiële regels. De volgende drie factoren bepalen het verschil: prudentiële correcties/filters, vermogenscomponenten met toestemming van DNB en vermogenscomponenten met beperking. De keuze van accountingregels, BW29 of IFRS, mag geen invloed hebben op de hoogte van de solvabiliteitseisen die DNB stelt. Om dit te bereiken
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
heeft DNB enkele prudentiële filters ontwikkeld die de effecten van de keuze voor IFRS neutraliseert. Op kwartaalbasiszijn alleen de aanwezige en de vereiste solvabiliteit beschikbaar. Tabel 7.5 Uitkeringen en premies van onder toezicht staande verzekeraars De posten in de tabel zijn niet voor elke categorie verzekeraar gelijk. Levensverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars hebben een ander soort verzekeringsbedrijf dan de schadeverzekeraars en staan daarom op aparte bladzijden. Pensioenfondsen Macro-economische statistiek pensioenfondsen Tabel 8.1 Balans van pensioenfondsen De data over de periode 2002 t/m 2005 zijn ontleend aan een gezamenlijke enquête van het CBS en DNB onder een beperkt aantal onder toezicht staande verzekeringsinstellingen. De gerapporteerde balansgegevenszijn opgehoogd tot landelijke totalen. De hiermee samenhangende berekeningen zijn over deze periode door het CBS verricht. Met ingang van 2006 worden de data ontleend aan de statistische DRA-rapportage, die door een beperkt aantal pensioenfondsen periodiek bij DNB ingediend wordt. De door deze instellingen gerapporteerde cijfers vormen ongeveer 90% van het landelijke totaal. Voor het ontbrekende deel worden de data door DNB opgehoogd tot landelijke totalen. Regelindeling pensioenfondsen Bij de presentatie van de balansgegevensvoor pensioenfondsen is de indeling naar instrumenten (regel 1 t/m 15) grotendeels overeenkomstig de classificatie in het e uropees Systeem van Rekeningen (ESR) 1995, dat op europees niveau geharmoniseerde richtlijnen bevat voor de samenstelling van de Nationale Rekeningen. De regelindeling is grotendeels gelijk aan de regelindeling in tabel 7.1 (zie hierboven). Er zijn twee aanpassingen: ‘het eigen vermogen’ (regel 10) wordt ‘Algemene reserves’ genoemd. De passivaposten “Levensverzekeringstechnische reserves” en ’Effecten m.u.v. aandelen” zijn hier niet van toepassing. In- en uitleen van effecten Pensioenfondsen doen aan in- en uitleen van effecten (securities lending), hetgeen leidt tot mutaties van kort opgenomen leningen op de passivazijde van de balans en van effecten m.u.v. aandelen op de activazijde. Dit verschijnsel is in de cijferreeksen teruggelegd tot begin 2007. Hierdoor is op de genoemde posten een reeksbreuk met een omvang van ruim 30 miljard e uro’s ontstaan. Waarderingsgrondslagen De waardering van activa en passiva vindt plaats tegen marktwaarde. Voor leningen en rentedragende waardepapieren betekent dit inclusief opgelopen rente. Tabel 8.1.1 Verkorte balansen van pensioenfondsen naar type Deze tabel geeft een uitsplitsing van de activa en passiva van de in tabel 8.1 weergegeven data voor pensioenfondsen naar type. Dit betreft een uitsplitsing naar bedrijfstak-, ondernemings- en overige pensioenfondsen. De beroepspensioenfondsen zijn ondergebracht bij de overige pensioenfondsen.
Tabel 8.1.2 Activa en passiva van pensioenfondsen naar sector Deze tabel geeft een uitsplitsing van een aantal activa en passiva van de in tabel 8.1 weergegeven data voor pensioenfondsen naar sectorvan de tegenpartij. Binnen Nederland betreft dit een uitsplitsing naar economische sectoren en voor het buitenland naar geografie (eurogebied en overig). ectorindeling S De sectorindeling is identiek aan de indeling bij tabel 7.1.2. Tabel 8.1.3 Kasstroomoverzicht van pensioenfondsen Het kasstroomoverzicht vormt een consistent geheel met de balansgegevensvan de pensioenfondsen en is gebaseerd op dezelfde rapportages. De tabel geeft een sluitend overzicht van alle inkomende en uitgaande geldstromen, ongeacht of zij betrekking hebben op de normale bedrijfsvoering dan wel aan- en verkopen van activa en passiva. Een totaaloverzicht is beschikbaar vanaf 2006. Toezichtgegevenspensioenfondsen Populatie De tabellen 8.2 tot en met 8.16 tonen gegevensvan pensioenfondsen die bij DNB uit hoofde van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling onder toezicht staan. Alle gegevensin deze tabellen zijn ontleend aan toezichtrapportages van pensioen fondsen. Tabellen 8.2 – 8.7 De gegevensin de tabellen 8.2 tot en met 8.7 zijn afkomstig uit de Jaarstaten. Alle onder toezichtstaande, statenplichtige pensioen fondsen zijn wettelijk verplicht deze jaarstaten in te dienen. Tabellen 8.8 - 8.9 De gegevensin de tabellen 8.8 en 8.9 zijn afkomstig uit de kwartaalstaat Beleggingen. Uitsluitend pensioenfondsen die beleggingen voor eigen rekening en risico voeren, zijn wettelijk verplicht deze verslagstaat vier keer per jaar in te dienen. Daarom bevatten deze twee tabellen geen gegevensover pensioen fondsen die hun verplichtingen geheel hebben herverzekerd en/of van fondsen die uitsluitend beleggingen voor rekening en risico van deelnemers hebben. Tabel 8.10 De gegevensin deze tabel zijn ontleend aan de verslagstaat waarin pensioenfondsen eenmaal per jaar de hoogte van de verstrekte toeslagen verantwoorden. Dit zijn dezelfde fondsen die ook jaarstaten (zie tabellen 8.2 – 8.7) indienen. Tabellen 8.11 – 8.16 Tot en met 2006 bevatten de tabellen 8.11 tot en met 8.16 informatie over alle onder toezichtstaande instellingen. Vanaf 2006 tonen de tabellen niet langer de gegevensvan pensioenfondsen die in een vergevorderd stadium van liquidatie zijn. Het effect van deze trendbreuk komt tot uitdrukking in de dubbele waarneming voor 2006. Tabel 8.2 Organisatie & Pension fund governance Deze tabel geeft informatie over de organisatie van pensioen fondsen. Het betreft enerzijds informatie over de uitbesteding van taken en anderzijds over de inrichting van de organisatie: de deelnemersraad, het verantwoordingsorgaan en het interne toezicht. Pensioenfondsen met een dekkingstekort of een reservetekort dienen een door DNB goedgekeurd herstelplan te ontwikkelen. Bij “Onder bezwaar herstelplan” staat aangegeven hoeveel fondsen in een herstelsituatie verkeren. Een deelnemersraad is verplicht voor bedrijfstakpensioenfondsen. Ondernemingspensioenfondsen kunnen onder bepaalde voorwaarden afzien van een deelnemersraad. Voor beroeps pensioenfondsen is een deelnemersraad niet verplicht.
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
183*
Het verantwoordingsorgaan en intern toezicht is voor alle pensioenfondsen verplicht. Tabel 8.3 Balans op actuele waarde Deze tabel toont de gezamenlijke balans van alle onder toezicht staande pensioenfondsen. Alle posten worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Er wordt zowel aan de activa- als aan de passivazijde onderscheid gemaakt naar risicodragende partij. Die risicodragende partij kan het pensioenfonds, de deelnemer of een (her-)verzekeraar zijn. Bij de rapportage van de beleggingen geldt het zogenoemde ‘look through’-principe. Dat houdt in dat beleggingen in beleggings fondsen worden toegerekend aan de onderliggende financiële instrumenten. Ook derivatenposities worden toegerekend aan onderliggende instrumenten. De tabel kent een trendbreuk tussen 2006 en 2007 omdat met ingang van 2007 de jaarstaten zijn aangepast aan het Financieel Toetsingskader. Vóór 2007 werd geen onderscheid gemaakt naar risicodrager. Daarom is in de jaren tot en met 2006 de gehele beleggingsportefeuille onder de post ‘risico pensioenfonds’ opgevoerd en zijn de technische voorzieningen alleen als totaalpost weergegeven. Verder werd in de jaren vóór 2007 geen onderscheid gemaakt tussen gespecificeerde reserve en overig eigen vermogen. Achtergestelde leningen waren destijds opgenomen onder overige passiva. Tabel 8.4 Baten- en lastenrekening Deze tabel geeft de rekening van baten en lasten. Analoog aan tabel 8.3 wordt met ingang van 2007 ook in deze tabel onderscheid gemaakt naar risicodragende partij: pensioenfonds, deelnemer of verzekeraar. De totale overdrachtssom overgenomen pensioen verplichtingen betreft tot en met 2006 het saldo van overgenomen en overgedragen verplichtingen. Vanaf 2007 zijn deze posten apart opgenomen. Tabel 8.5 Beleggingen risico deelnemer Deze tabel geeft de omvang en rendementen van de beleggings portefeuille die pensioenfondsen aanhouden maar waarvan het beleggingsrisico bij de deelnemer ligt. Over het algemeen zijn dit beleggingen die behoren bij zogenoemde premieovereenkomsten. Dit is een type pensioenregeling waarbij de hoogte van de premie vastgelegd is, maar de hoogte van de uitkering afhankelijk is van de waarde van de beleggingen op de datum van pensionering. Tabel 8.5 kent een jaarlijkse verschijningsfrequentie. Tabel 8.6 Aantal deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden Deze tabel toont het aantal personen dat bij pensioenfondsen pensioenaanspraken opbouwt of heeft opgebouwd. De tabel geeft drie categorieën weer: deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Deelnemers zijn personen die bij pensioen fondsen pensioenrechten opbouwen. Over het algemeen betalen zij en hun werkgever een pensioenpremie. Een deel van de deelnemers is vrijgesteld van premiebetaling vanwege arbeidsongeschiktheid. Deze zijn apart genoemd, maar zijn ook opgenomen in de deelnemersaantallen. Datzelfde geldt voor deelnemers met een deeltijdpensioen. Gewezen deelnemers bouwen geen pensioen aanspraken meer op en ontvangen ook nog geen pensioenuitkering. Hiertoe behoren onder meer personen van wie de dienstbetrekking met de bij het pensioenfonds aangesloten werkgever is beëindigd, maar die nog geen pensioenuitkering ontvangen. Ook deelnemers van wie de premiebetaling geheel is opgeschort wegens verlof worden tot de gewezen deelnemers gerekend. Pensioengerechtigden zijn alle personen die van het pensioenfonds een pensioenuitkering ontvangen. Pensioenuitkeringen worden in vier categorieën onderscheiden: ouderdomspensioen, arbeidsongeschiktheidspensi oen, partnerpensioenof wezenpensioen.
184*
Een persoon kan meerdere pensioenaanspraken hebben opgebouwd. In die gevallen zal één persoon meerdere keren worden meegeteld in deze tabel. Zo kan het voorkomen dat één persoon bij het ene pensioenfonds als deelnemer geregistreerd staat en bij het andere als gewezen deelnemer. Ook kunnen personen pensioenuitkeringen ontvangen van meerdere pensioenfondsen. In die gevallen staan deze personen dus meerdere keren als pensioengerechtigde geregistreerd. Verder kan het ook voorkomen dat deelnemers bij één pensioenfonds meerdere aanspraken opbouwen of hebben opgebouwd. Gedacht kan worden aan excedent-regelingen, waarbij een veelal beperkte groep werknemers bovenop de basis-pensioenaanspraken ook nog extra pensioen aanspraken opbouwen. Tabel 8.7 Demografie van pensioenfondsen Deze tabel geeft een uitsplitsing van het deelnemersbestand van pensioenfondsen naar leeftijdsklasse. De tabel onderscheidt drie categorieën: deelnemers, gewezen deelnemers en pensioen gerechtigden. Personen die bij meerdere pensioenfondsen geregistreerd staan, zullen evenzovaak meegeteld worden. Tabel 8.8 Geraamde dekkingsgraad van pensioenfondsen De belangrijkste financiële graadmeter voor pensioenfondsen is de dekkingsgraad: de verhouding tussen verplichtingen en bezittingen. Zoals eerder aangegeven bevat deze tabel uitsluitend gegevensvan pensioenfondsen die beleggingen voor eigen rekening en risico hebben (zie onder ‘populatie’). Beschikbare middelen voor risico fonds De beschikbare middelen voor risico van het pensioenfonds worden bepaald door achtergestelde leningen, andere voorzieningen en overige verplichtingen in mindering te brengen op de totale activa. Onder bepaalde voorwaarden mogen de achtergestelde leningen geheel of gedeeltelijk bij de eerder berekende totale beschikbare middelen worden opgeteld. De mate waarin dergelijke leningen kunnen bijdragen aan de solvabiliteit is echter begrensd in het Besluit financieel toetsingkader pensioen fondsen (artikel 8). Geraamde technische voorzieningen voor risico fonds Voor wat betreft de technische voorzieningen voor risico van het fonds wordt volstaan met een raming (fondsen die de voorziening exact berekenen vermelden het exacte bedrag). Bij de raming dient onder meer rekening gehouden te worden met eventuele reglementaire opbouw, de toe- of afname door collectieve waardeoverdrachten, de aanpassing van de technische grondslagen, toekenning van toeslagen, verrichte uitkeringen, benodigde interest en wijzigingen van de rentetermijnstructuur. Categorieën Bij een dekkingsgraad van 100 procent is de waarde van de beschikbare middelen gelijk aan die van de nominale verplichtingen. Omdat pensioenfondsen ook kosten maken bij de uitvoering van een pensioenregeling, geldt een dekkingsgraad van ongeveer 105 procent als het minimum (het minimaal vereist eigen vermogen). Aangezien pensioenfondsen risico’s lopen met de middelen die zij beheren, dienen zij buffers aan te houden. De omvang van de benodigde buffer is afhankelijk van het risicoprofiel van een pensioenfonds. Een pensioenfonds dient met behulp van de solvabiliteitstoets te bepalen wat de exacte omvang van de benodigde buffers is: het zogenoemde vereist eigen vermogen. Voor een gemiddeld fonds dient de omvang van de buffer ongeveer 30 procent van de totale verplichtingen te bedragen. Tabel 8.9 Belegd pensioenvermogen voor risico pensioenfondsen In tabel 8.9 wordt een specificatie van de beleggingen exclusief en inclusief derivaten, weergegeven. De tabel omvat alleen gegevens van pensioenfondsen met beleggingen voor eigen rekening en
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
risico. Het deel van het pensioenvermogen dat belegd is voor risico van deelnemers of het deel dat herverzekerd is, blijft in deze tabel buiten beschouwing. Bij het samenstellen van deze tabel is de ‘look through’-regel gehanteerd. Het leidende principe van deze regel luidt: splits beleggingsrisico’s uit voor zover het mogelijk is en voor zover het een betekenisvolle verscherping van het beeld geeft. Hantering van dit principe vormt een deel van de verklaring van de verschillen tussen deze tabel en tabel 8.1. Vastgoedbeleggingen Directe beleggingen in vastgoed omvatten directe belangen in vastgoed evenals belangen via deelnemingen of andere p articipatie vormen, die niet als beleggingsinstelling aangemerkt worden. Indirecte beleggingen in vastgoed omvatten alle belangen in vastgoed die via beleggingsinstellingen worden aangehouden. Aandelen Bij beleggingen in aandelen geldt een onderscheid tussen beursgenoteerde aandelen op ontwikkelde aandelenmarkten (‘mature markets’), beursgenoteerde aandelen op opkomende markten (‘emerging markets’) en niet-beursgenoteerde aandelen (‘private equity’). Beleggingsfondsen zijn, zover mogelijk, uitgesplitst naar de verschillende categorieën. Vastrentende waarden Er wordt onderscheid gemaakt naar s taatsobligaties (niet index-linked), index-linked bonds, hypothecaire leningen, credits, beleggingsfondsen en kortlopende vorderingen op banken. De post staatsobligaties bevat al het schuldpapier dat door overheden is uitgegeven mits dat niet gekoppeld is aan een inflatie-index. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar oorspronkelijke looptijd. Ook schuldpapier met een korte looptijd dat door overheden is uitgegeven (bijvoorbeeld Dutch Treasury Certificates) wordt tot deze beleggingscategorie gerekend. De categorie index-linked bonds bevat obligaties waarbij de coupon en/of de hoofdsom is gekoppeld aan een inflatie-index. De post hypothecaire leningen omvat niet alleen daadwerkelijk verstrekte hypotheken, maar ook beleggingen in zogenoemde mortgage backed securities. Dat zijn obligaties die uitgegeven zijn door zogenoemde Special Purpose Vehicles, waarvan de activa nagenoeg uitsluitend uit hypothecaire leningen bestaat. Credits omvatten alle door pensioenfondsen verstrekte leningen, alsmede beleggingen in diverse obligaties (m.u.v. staatsobligaties, index-linked obligaties en mortgage backed securities). Hieronder vallen ook niet eerder genoemde structured notes. De post beleggingsfondsen bevat uitsluitend beleggingen die niet nader uit te splitsen zijn in één van de andere categorieën onder vastrentende waarden. Het ‘look through’-principe kan op deze beleggingen niet toegepast worden. De post Kortlopende vorderingen op banken bevat onder meer het saldo op de rekening courant. Bij de specificatie van vastrentende waarden naar risicoklasse is aansluiting gezocht bij algemeen aanvaarde indelingen. Beleggingen waarvan de rating niet bekend is en waarbij ook geen afdoende inschatting kon worden gemaakt, zijn ondergebracht in de categorie ‘geen rating’. Overige beleggingen De overige beleggingen worden uitgesplitst in hedge funds, commodities, beleggingsfondsen, liquide middelen beschikbaar voor beleggingen en overig. De post commodities bevat voornamelijk beleggingen in grondstoffen en andere niet-financiële activa. De gegevensopgenomen onder beleggingsfondsen kunnen niet verder uitgesplitst worden in één van de eerder genoemde categorieën. Liquide middelen beschikbaar voor beleggingen zijn zogenoemde tussenrekeningen en kennen een hoog transitorisch karakter. De categorie ‘overig’ bevat uiteenlopende bestanddelen. Een omvangrijk deel bestaat uit verplichtingen van pensioen fondsen die voortvloeien uit het uitlenen van effecten (ontvangen onderpanden). Deze verplichtingen worden in veel gevallen als negatieve beleggingen op deze post opgenomen.
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
Tabel 8.10 Hoogte toeslagen voor deelnemers en inactieven In tabel 8.10 worden gegevensgetoond over de hoogte van de toeslagen voor deelnemers en inactieven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar pensioenregelingen waarbij vooraf geen toezeggingen, voorwaardelijke toezeggingen, onvoorwaardelijke toezeggingen of combinaties van voorwaardelijke en onvoorwaardelijke toezeggingen reglementair zijn vastgelegd. Deze vier categorieën worden voor bedrijfstakpensioenfondsen, ondernemingspensioenfondsen en voor de gehele sector afzonderlijk getoond. Voor de beroepspensioenfondsen wordt uitsluitend het totaal weergegeven. De hoogte van de toeslag voor deelnemers en inactieven wordt uitgedrukt in een percentage. Dit percentage is een naar deelnemers respectievelijk inactieven gewogen gemiddelde. Onder de categorie ‘deelnemers’ behoren personen waarvoor het pensioenfonds premie ontvangt en personen die vanwege arbeidsongeschiktheid zijn vrijgesteld van premiebetaling, alsmede deeltijdgepensioneerden. Onder de inactieve deelnemers vallen de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Gewezen deelnemers zijn personen die aanspraken hebben opgebouwd, geen premie meer afdragen, maar ook nog geen pensioenuitkering ontvangen. Ook personen van wie de premiebetaling geheel is opgeschort wegens verlof worden tot de gewezen deelnemers gerekend. Pensioengerechtigden zijn personen die een pensioenuitkering van het pensioenfonds ontvangen. Voorwaardelijkheid Toeslagverlening is voorwaardelijk indien het al dan niet verlenen van toeslag afhankelijk is van de financiële positie van het pensioenfonds, of de hoogte van de te verlenen indexatie afhankelijk is van een door het fondsbestuur of de werkgever te beïnvloeden factor. Onvoorwaardelijke toeslagverlening is onafhankelijk van de financiële positie en van besluiten van het fondsbestuur of de werkgever. Pensioenregelingen Tabel 8.11 Typen pensioenovereenkomsten In tabel 8.11 worden primocijfers over aantallen pensioenfondsen, reglementen, deelnemers en omvang van technische voorzieningen, premies en uitkeringen van verschillende pensioenregelingen getoond. Deze gegevensworden eenmaal per jaar uitgevraagd. De volgende typen pensioenovereenkomsten worden onderscheiden: • u itkeringsovereenkomst: een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde pensioenuitkering; • premieovereenkomst: een pensioenovereenkomst inzake een vastgestelde premie die uiterlijk op de pensioendatum wordt omgezet in een pensioenuitkering. De hoogte van deze pensioen uitkering is afhankelijk van de rendementen die in de opbouwfase zijn behaald. • kapitaalovereenkomst: een pensioenovereenkomst inzake een vastgesteld kapitaal dat uiterlijk op de pensioendatum wordt omgezet in een pensioenuitkering. De hoogte van dit kapitaal staat dus al wel vast, maar wat voor pensioenuitkering hiermee aangekocht kan worden nog niet; • spaarsysteem: is onder de Pensioenwet niet langer een pensioen. Ze zal na een overgangsjaar verdwijnen uit de statistieken; • combinatie van overeenkomsten: dit zijn regelingen waarbij kenmerken van bovengenoemde overeenkomsten worden gecombineerd. • Overig: onder deze kolom vallen pensioenregelingen die niet exclusief aan een reeds genoemde regeling toegewezen kunnen worden. Deze uitsplitsing vloeit voort uit de terminologie zoals die sinds 2007 in de Pensioenwet wordt gehanteerd. Het eerste type
185*
pensioenovereenkomst, de uitkeringsovereenkomst, wordt in de tabel verder uitgesplitst in eindloonregelingen, middelloon regelingen, combinaties van eind- en middelloonregelingen, vaste bedragen en andere uitkeringsovereenkomsten. Deze tabel bevat uitsluitend g egevensover regelingen waarin tenminste een ouderdomspensioenwordt opgebouwd. Daarnaast bevat deze tabel geen g egevensvan pensioenfondsen die in een vergevorderd stadium van liquidatie zijn. Tabel 8.12 Soorten pensioen In de tabel worden de volgende soorten pensioenonderscheiden: • (Tijdelijk) ouderdomspensioen: een geldelijke, vastgestelde uitkering voor de werknemer of de gewezen werknemer bij wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom. • Partnerpensioen: een geldelijke, vastgestelde uitkering voor de echtgenoot, de geregistreerde partner of de partner, de gewezen echtgenoot, de gewezen geregistreerde partner of gewezen partner wegens het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer. • Wezenpensioen: een geldelijke, vastgestelde uitkering voor een kind tot wie de overleden werknemer of gewezen werknemer als ouder in familierechtelijke betrekking stond of voor diens stiefof pleegkind, wegens het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer. • Arbeidsongeschiktheidspensioen: een geldelijke, vastgestelde uitkering wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer of gewezen werknemer, waarop recht bestaat na afloop van de periode bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Ziektewet of, indien de werknemer of gewezen werknemer Ziektewetuitkering ontvangt, na afloop van de periode bedoeld in artikel 29, vijfde en negende lid, van de Ziektewet. • Ongehuwdenpensioen: wordt vanaf 2007 niet langer onderscheiden van partnerpensioenen zal na het overgangsjaar 2006 verdwijnen uit de statistieken. • Tijdelijk ouderdomspensioen: het tijdelijk ouderdomspensioen gaat vooraf aan het levenslang ouderdomspensioen. Het eindigt wanneer het ouderdomspensioeningaat. De uitkering van het tijdelijk ouderdomspensioeneindigt bij 65. • Tijdelijk nabestaandenpensioen: Een tijdelijk nabestaandenpensioenis een uitkering bij overlijden van de partner tot een leeftijd van 65 jaar, of anders, indien het pensioenreglement hier iets over zegt. • Overbruggingspensioen: Het overbruggingspensioenis een tijdelijke aanvulling op het levenslange ouderdomspensioenvoor de periode dat de gepensioneerde nog geen AOW-uitkering ontvangt. Het onderscheidt zich van het tijdelijk ouderdomspensioendoordat de periode van uitkering die van het ouderdomspensioenoverlapt. De uitkering van het overbruggingspensioeneindigt bij 65. De uitkering van het ouderdomspensioenin combinatie met een overbruggingspensioenbegint voor 65. • Kapitaal: wordt vanaf 2007 niet langer onderscheiden en zal na het overgangsjaar 2006 verdwijnen uit de statistieken. • Anders: niet in bovenstaande soorten in te delen of niet bekend. In het tijdelijk nabestaandenpensioenis onder meer het ANW‑hiaatpensioenopgenomen. Hierin zijn niet begrepen de ANW‑hiaatverzekeringen die door een aangesloten werkgever eventueel los van het pensioenfonds direct zijn ondergebracht bij een verzekeraar.
186*
Tabel 8.13 Opbouwpercentage bij de toezegging van het ouderdomspensioenvoor uitkeringsovereenkomsten Omdat het opbouwpercentage alleen relevant is voor uitkerings overeenkomsten zijn alleen deze regelingen in de tabel opgenomen. De procentkolommen geven aan welk percentage de aantallen of bedragen in de naastgelegen linkerkolom van het totaal uitmaken. Tabel 8.14 Soort franchise Het totale inkomen uit collectieve bron na pensionering bestaat uit de AOW-uitkering en het aanvullende ouderdomspensioen. Voor de berekening van het ouderdomspensioengaan veel regelingen uit van een pensioengrondslag berekend als het salaris verminderd met een franchise. De franchise behelst in beginsel dat deel van het salaris waarvoor in het inkomen wordt voorzien door de AOW-uitkering. Vanaf 2007 is de categorie Koppeling aan AOW-samenwonende onderverdeeld in Koppeling aan enkelvoudige AOW-samenwonende en Koppeling aan gezamenlijke AOW-samenwonenden. De categorie Anders bevat vanaf 2007 ook de pensioenfondsen waarvoor geen informatie beschikbaar is. Tabel 8.15 Basisvoor toeslagverlening voor deelnemers (middelloon) Toeslagverlening dient om waardeverlies van het pensioente compenseren. Bij middelloonregelingen kan waardeverlies al tijdens de opbouwfase van het pensioenoptreden. (Bij een eindloon systeem worden de opgebouwde aanspraken van de actieve deelnemers automatisch ‘geïndexeerd’ door middel van loon stijgingen. ) Bij de onderverdeling van de tabel is de onderverdeling van de indexatiematrix gevolgd. Het hoogste niveau van indeling, weergegeven met een lettercode, geeft het soort toezegging aan. Het tweede niveau van indeling, weergegeven met een cijfercode, geeft aan op welke wijze toeslagen gefinancierd worden. De hoogte van de toeslagverlening kan gekoppeld zijn aan een ex ante maatstaf. De gebruikte maatstaf is in het vervolg van 8.15 weergegeven. Voorbeelden van maatstaven zijn de algemene prijsontwikkeling en de algemene loonontwikkeling. Ook combinaties van verschillende maatstaven zijn mogelijk, zoals bijvoorbeeld het maximum van prijs- en loonontwikkeling. Tabel 8.16 Basisvoor toeslagverlening van ingegaan ouderdomspensioen De reële waarde van een pensioenuitkering kan als gevolg van inflatie afnemen. Toeslagverlening compenseert hiervoor. De tabel volgt dezelfde indeling als tabel 8.15. Overige financiële instellingen Special Purpose Vehicles Tabel 9.1 Balansgegevensvan Special Purpose Vehicles Populatie Tot de SPV’s worden gerekend a) Nederlandse entiteiten die Nederlandse of buitenlandse activa, of het risico daarop, van andere ingezetene partijen (de zogenoemde originators) overgenomen hebben. b) Nederlandse entiteiten die Nederlandse activa, of het risico daarop, van niet-ingezetene originators overgenomen hebben. In deze balans van SPV’s worden dubbeltellingen met balansen van de originators zoveel mogelijk vermeden. Indien bijvoorbeeld een bank de gesecuritiseerde leningen (zoals hypotheken) toch ook nog op zijn balans houdt, worden deze gesecuritiseerde leningen niet als zodanig op de balans van de SPV gepresenteerd. Zij worden dan
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
opgenomen onder de post ‘Deposito’s en niet-gesecuritiseerde leningen’.
uishoudensen niet zoals in sommige andere tabellen van h huishoudensin het eurogebied.
Bronnen De gegevensin deze tabel tot en met 2009K3 zijn verzameld uit openbare bronnen. Het betreft hier prospectussen, beursgegevens, door Special Purpose Vehicles (SPV’s) zelf gepubliceerde informatie op internet en/of jaarverslagen van SPV’s. De gepubliceerde gegevenszijn in sommige gevallen deels gebaseerd op ramingen.
Deposito’s Zie toelichting bij tabel 5.2.2 en tabel 5.2.3.
Vanaf 2009K4 zijn de g egevensover SPV’s die gelieerd zijn aan banken gebaseerd op rapportages over deze SPV’s. Dit leidt bij een aantal posten tot een breuk in de cijfers. Vanaf 2010K2 hangt deze breuk bij de posten ‘Hypotheken’ en ‘Deposito’s en nietgesecuritiseerde leningen’ ook sterk samen met de introductie van een herzien rapportageraamwerk voor monetair-financiële instellingen (MFI’s), die overwegend uit banken bestaan. Door toepassing van jaarrekeningrichtlijnen in deze monetaire rapportages met betrekking tot het al dan niet op de balans houden van gesecuritiseerde leningen, zijn met ingang van juni 2010 meer hypotheken van de balans van de MFI’s verwijderd dan daarvóór. Daarom is op de balans van SPV’s vanaf 2010K2 sprake van een sterke toename van de post ‘Hypotheken’ en overeenkomstig een sterke daling bij de post ‘Deposito’s en niet-gesecuritiseerde leningen’ (zie hierboven). Financiële stabiliteit Tabel 10.1 Financiële stabiliteitsindicatoren De cijfers in deze tabel zijn samengesteld in het kader van de door het IMF opgezette Coordinated Compilation Exercise on Financial Soundness Indicators (CCE-FSIs), waaraan 62 landen deelnemen. Voor een uitgebreide methodologische beschrijving van de reeksen wordt verwezen naar de website van het IMF (www.imf.org), waarvoor alle deelnemende landen uitgebreide metadata van de FSI’s worden gepubliceerd (volg de link http://www.imf.org/ external/np/sta/fsi/eng/cce/index.htm). Een toelichting op de CCE-FSI’s wordt verschaft in het artikel ‘Publicatie van financiële stabiliteitsindicatoren’ in het Statistisch Bulletin van december 2006. De FSI’s voor banken zijn – met e nkele uitzonderingen – berekend voor banken met hoofdkantoor in Nederland (geconsolideerd met binnen- en buitenlandse d ochterondernemingen). Bron voor deze cijfers is Toezichtinformatie. De brongegevensvoor I5 ‘sectorale verdeling van leningen’ en I38 ‘ratio van woningleningen en totaal leningen’ komen uit de monetaire statistiek, die betrekking heeft op het binnenlandse bancaire bedrijf van alle banken die in Nederland ingezeten zijn. De cijfers sporen met tabel 5.2. De bron voor I20 ‘spreiding tussen credit en debet rente’ is de ECB-rentestatistiek van monetair-financiële instellingen. Ook deze statistiek heeft betrekking op het binnenlandse bancaire bedrijf van banken ingezeten in Nederland. De FSI’s sporen met de g egevensin tabel 1.2.2 De FSI’s voor overige financiële instellingen, niet-financiële ondernemingen (met uitzondering van I32 ‘aanvragen voor surseance van betaling’) en h uishoudenszijn afgeleid uit de Nationale rekeningen, bron CBS. De bron voor I32 ‘aanvragen voor surseance van betaling’ is Graydon Nederland BV. De bron voor I37 ‘woningprijzen’ is Kadaster. Huishoudens Tabel 11.1 Vermogenscomponenten van Nederlandse huishoudens Bezittingen en schulden van h uishoudenskomen in verschillende tabellen van het Statistisch Bulletin aan bod. Voor de overzichtelijkheid is een en ander in tabel 11.1 bijeengebracht. Het betreft hier vermogenscomponenten van Nederlandse
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
Effecten De waarneming over het bezit van buitenlandse effecten is begonnen in april 2003; data over het bezit van Nederlandse effecten is beschikbaar vanaf januari 2006. Het betreft hier alleen het bezit van Nederlandse particulieren. Dit betekent dat niet de gehele sectorNederlandse huishoudenswordt waargenomen. Verenigingen en stichtingen zonder zakelijk doel blijven buiten beschouwing (zie ook de toelichting op de sectorindeling bij tabel 5.2.1). Verder geldt dat beleggingen via beleggings koopsommen (unit linked producten) buiten beeld blijven. Dit is ook van toepassing op effecten die door particulieren rechtstreeks in het buitenland worden bewaard. Verder valt een groot deel van de niet-beursgenoteerde aandelen in bezit van directeurengrootaandeelhouder buiten de waarneming. Zie verder het artikel De beleggingsportefeuille van de Nederlandse particulier in het Statistisch Bulletin, juni 2006, pagina 21-26. Aandelen De data over buitenlandse aandelen bevatten vóór 2006 tevens buitenlandse beleggingsfondsen. Beleggingsfondsen Voor de Nederlandse beleggingsfondsen wordt verwezen naar de toelichting bij tabel 6.1. Kapitaalmarktpapier De post kapitaalmarktpapier betreft schuldpapier met een looptijd vanaf 1 jaar. Geldmarktpapier Geldmarktpapier betreft schuldpapier met een looptijd tot en met 1 jaar. Betalingsbalansen en extern vermogen Tabel 12.1 Betalingsbalans De opstelling van de betalingsbalans sluit zoveel mogelijk aan bij de internationale richtlijnen van de vijfde editie van het IMF Balance of Payments Manual, 1993. Voor een meer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het artikel ‘De Nederlandse betalingsbalans: aanpassing van wijze van samenstelling en presentatie’, in het Statistisch Bulletin van juni 2000 en naar de toelichting bij de tabellen 12.2 tot en met 12.14. Tenzij anders aangegeven worden de gegevensontleend aan het rapportagestelsel van DNB voor de betalingsbalans. Sinds 1 april 2003 is dit rapportagestelsel gebaseerd op directe rapportages door ingezetenen. De indirecte rapportages door middel van het kasrapportagestelsel over de aard van het betalingsverkeer dat via het Nederlandse bankwezen met het buitenland werd afgewikkeld, zijn sindsdien vervallen. De verantwoordelijkheid voor de meting van het grensoverschrijdende goederen- en dienstenverkeer berust bij het CBS. Het CBS stelt vanouds ook de Statistiek van de Buitenlandse Handel op en is daarmee grotendeels verantwoordelijk voor de meting van het lopende verkeer met het buitenland. DNB richt zich met haar dataverzameling primair op de grens overschrijdende financiële transacties en posities van ingezetenen, tezamen met de daarmee verband houdende financiële inkomens, zoals rentes en dividenden. Voor een uitgebreide beschrijving van het rapportagestelsel wordt verwezen naar ‘Balance of payments in the Netherlands: The road to a modern survey system’, Statistical Bulletin May 2003, Special issue. 2 Vermogensoverdrachtenrekening Tot de vermogensoverdrachten behoren onder meer schenkingen van investeringsgoederen, schuldkwijtschelding en financiële activa
187*
die migranten bij hun verhuizing meenemen, alsmede overige transacties zoals legaten en de handel in stamrechten. Tabel 12.2 Goederenrekening Het goederenverkeer omvat de ‘klassieke’ goederenhandel – uitvoer (fob) en invoer (fob) – tussen ingezetenen en niet-ingezetenen die gepaard gaat met eigendomsoverdracht. Tot deze categorie behoren tevens de transacties in niet-monetair goud. Een aanzienlijk deel van de Nederlandse export betreft wederuitvoer. Dit zijn goederen die in Nederland zijn ingevoerd en het land in (vrijwel) onbewerkte staat weer verlaten, waarbij de goederen in eigendom zijn overgedragen aan een Nederlandse ingezetene. Indien er geen eigendomsoverdracht plaatvindt aan een Nederlandse ingezetene, is sprake van quasi-doorvoer; deze transacties zijn niet opgenomen in de goederenrekening. Het goederenverkeer omvat voorts de (bruto) waarde van de goederenstroom die onderhevig is aan veredeling, waarbij goederen tijdelijk de g rensworden overgestuurd om tegen vergoeding (het veredelingsloon) een bewerking te ondergaan zonder dat sprake is van eigendomsoverdracht. De activiteiten van distributiecentra zijn eveneens opgenomen in de goederenrekening. Ten slotte zijn reparatie aan goederen en de levering van goederen in (lucht)havens aan transportondernemingen (bunkering) opgenomen in het goederenverkeer. De handelsstatistiek van het CBS is de bron voor de goederencijfers in de betalingsbalans. Aanvullende gegevens Teneinde te voldoen aan de internationale richtlijnen voor de registratie van de goederenhandel zijn aanpassingen op de cijfers van de handelsstatistiek noodzakelijk. Deze aanpassingen hebben betrekking op de volledigheid waarmee transacties worden geregistreerd (verschil in dekking), op de classificatie en op het tijdstip van registratie. Het belangrijkste deel van de classificatieverschillen is de correctie van de invoer naar fob-waarde (handelsstatistiek: cif-waarde). Het verschil wordt als invoer van vervoers- en verzekeringsdiensten opgenomen in de diensten rekening. Daarnaast worden de cijfers van de handelsstatistiek door het CBS tijdens de inpassing in het stelsel van Nationale Rekeningen gecorrigeerd. Deze correcties worden door DNB overgenomen bij de samenstelling van de betalingsbalans. Tabel 12.3 Dienstenrekening Sinds 1 april 2003 is het CBS verantwoordelijk voor de meting van het grensoverschrijdende dienstenverkeer. Tot aan het moment dat de cijfers voor het dienstenverkeer voor het meest recente kwartaal beschikbaar komen voor opname in het Statistisch Bulletin, maakt DNB ramingen voor de dienstenrekening. 1.1 en 2.1 Vervoersdiensten De vervoersdiensten zijn ingedeeld conform de richtlijnen van het IMF Balance of Payments Manual. Vervoersdiensten omvatten alle diensten die ingezetenen van een economie verrichten voor ingezetenen van een andere economie en die gepaard gaan met het vervoer van personen, het vervoer van goederen (vracht), huur (charter) van voertuigen met bemanning en bijbehorende ondersteunende diensten. Zeevaart en luchtvaart zijn uitgesplitst naar: passagiersvervoer, vrachtvervoer en vervoersondersteunende diensten. Het overig vervoer omvat alle andere vervoersdiensten: spoorvervoer, wegvervoer, binnenvaart, ruimtevaart, vervoer via pijpleidingen en transport van elektriciteit, alsmede overige vervoersondersteunende diensten. 1.2 en 2.2 Reisverkeer Na de introductie van de chartale e urois de waarneming van de chartale reisuitgaven door ingezetenen van het e urogebied niet meer mogelijk. Om die reden worden g egevensover het reisverkeer sinds 1 januari 2002 op een andere wijze verzameld. Daartoe stelt het CBS, verantwoordelijk voor de compilatie van de statistiek van het reisverkeer, gegevenssamen op basisvan enquêtes onder ingezetenen naar de gemaakte reisuitgaven in het buitenland en het gebruik van logiesaccomodaties in Nederland. Deze gewijzigde waarneming betekent dat er begin 2002 sprake is van een breuk in de cijfers van het reisverkeer.
188*
1.8 en 2.8 Royalty’s en licenties Deze post bevat de vergoedingen voor het gebruik van stamrechten. 1.9 en 2.9 Overige zakelijke dienstverlening De overige zakelijke diensten omvatten aan de handel gerelateerde diensten, operationele leasingdiensten en diverse zakelijke, professionele en technische diensten. Aan de handel gerelateerde diensten omvatten de transitohandel en de commissies voor goederen- en dienstentransacties. Operationele lease omvat de verhuur van materieel, zoals vervoersmiddelen zonder bemanning, machineparken en dergelijke waarbij zowel het juridische als het economische eigendom in handen blijft van de ‘verhuurder’. Diverse zakelijke, professionele en technische diensten omvatten onder meer juridisch advies, accountancy- en managementadvies, public relations, reclamewezen en markt- en opinieonderzoek. Tabel 12.4 Inkomensrekening Tot de inkomenstransacties behoren inkomen uit arbeid en kapitaal, met daarbinnen een nader onderscheid tussen inkomen uit directe investeringen, effecten en overige financiële activa en passiva. Dit onderscheid sluit aan bij de classificatie van de financiële rekening (zie tabellen 12.6 tot en met 12.8) en het extern vermogen van Nederland (tabel 12.10). 2.1.2 en 5.1.2 Ingehouden winsten Deze post betreft de ingehouden winsten van dochter ondernemingen in direct investeringsverband. Ingehouden winst wordt berekend als het verschil tussen de winst (cq het verlies) en het gedeclareerde dividend. De tegenpost van deze transacties in de inkomensrekening is de herinvestering van winsten op de regel directe investeringen in de financiële rekening (regels 1.2 en 14.2 in tabel 12.6). De informatie over de winsten (cq verliezen) is pas achteraf - op jaarbasis-beschikbaar. Om die reden worden deze cijfers voor (de kwartalen van) het lopende jaar geraamd op basis van het verleden en (in beperkte mate) op basisvan actuele informatie van derden. Deze ramingen hebben derhalve een voorlopig karakter. 2.1.3 en 5.1.3 Rente op leningen Bij de boeking van de rente-inkomens op leningen wordt het concept van directional principle toegepast (zie de toelichting bij tabel 12.6). Alle rente-inkomens zijn sinds april 2003 op accrual basis (aangegroeide rente). Volgens dit principe wordt het rente-inkomen toegerekend aan de periode dat vorderingen worden aangehouden of verplichtingen uitstaan. Aangegroeide rente dient geheel los te worden beschouwd van de feitelijke rentebetalingen. 2.2.2 en 5.2.2 Rente op effecten De rentes op obligaties en geldmarktpapier zijn sinds april 2003 eveneens op accrual basis. Tabel 12.5 Inkomensoverdrachten Tot de inkomensoverdrachten behoren onder meer schenkingen in geld of natura die in de consumptieve sfeer worden aangewend, premies en uitkeringen van wettelijke sociale-verzekerings instellingen en door de overheid geheven belastingen. Inkomensoverdrachten worden vanaf april 2003 niet volledig door DNB waargenomen en omvatten tevens ramingen op basisvan informatie vanuit de door het CBS opgestelde Nationale Rekeningen. Tabel 12.6 Directe investeringen Tot de directe investeringen worden de transacties gerekend die samenhangen met de verwerving of verhoging van aandelenkapitaal door ondernemingen in buitenlandse ondernemingen (door oprichting, fusie, overname of kapitaalstorting) met als doel zeggenschap te verkrijgen in het bestuur van die onderneming. Verder worden tot de directe investeringen gerekend alle overige financiële transacties tussen gelieerde ondernemingen (leningen, ingehouden winsten, mutaties in onderlinge rekeningen-courant),
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
alsmede de aan- en verkopen van onroerend goed. De rubricering naar land betreft het land van vestiging van de rechtstreekse buitenlandse moeder- of d ochteronderneming. Conform de vijfde editie van het IMF Balance of Payments Manual wordt het directional principle toegepast bij de meting van de Nederlandse directe investeringen in het buitenland en de buitenlandse directe investeringen in Nederland. Volgens dit principe worden financiële stromen (en daaraan gerelateerde inkomensstromen) van de d ochternaar de moeder gesaldeerd met de transacties van de moeder naar de d ochter. Ten aanzien van de samenstelling van de landen (groepen) wordt in het algemeen de definitie gevolgd die e urostat hanteert. De samenstelling van de meest gebruikte landen(groepen) is als volgt: • Frankrijk: inclusief Frans-Guyana, Guadeloupe, Martinique, Mayotte, Monaco, Reunion en Saint-Pierre en Miquelon. • Overige EU-landen: Estland, Hongarije, Letland, Litouwen en Tsjechië (inclusief voormalig Tsjechoslowakije). • Overig e uropa: Albanië, Andorra, Bosnië-Herzegovina, Faeröer, Gibraltar, Guernsey, Jersey, Kroatië, Liechtenstein, Macedonië, Man, Moldavië, Montenegro, Oekraïne, San Marino, Servië (inclusief voormalig Servië en Montenegro), Turkije, Vaticaanstad, Wit-Rusland en IJsland. • Noorwegen: inclusief Spitsbergen en Jan Mayen. • Verenigde Staten: inclusief Puerto Rico. Tabel 12.7.1 Effectenverkeer Tot het verhandelbaar effectenverkeer behoren transacties in aandelen, obligaties (verhandelbaar schuldpapier met een oorspronkelijke looptijd langer dan een jaar) en geldmarktinstrumenten (verhandelbaar schuldpapier met een oorspronkelijke looptijd van maximaal een jaar) voor zover niet gerubriceerd onder de directe investeringen of de officiële reserves. Het onderscheid tussen Nederlandse en buitenlandse effecten is gebaseerd op het land van ingezetenschap van de emittent van de stukken. De netto transacties in buitenlandse effecten worden onderverdeeld naar sectorvan de Nederlandse houder. De netto transacties in Nederlandse effecten worden onderverdeeld naar sectorvan de emittent. Tabel 12.7.2 Buitenlandse effecten, niet-EMU, naar sectorvan de houder. Tabel 12.7.2. toont netto transacties door Nederlandse beleggers in buitenlandse effecten, welke zijn uitgegeven door ingezetenen van de landen buiten het eurogebied. Deze door niet-ingezetenen van het eurogebied uitgegeven stukken, worden onderverdeeld naar sectorvan de houder. Tabel 12.8 Financiële derivaten en overig financieel verkeer Financiële derivaten zijn instrumenten waarvan de waarde afgeleid is van de prijsvan een effect, index of goed. Voorbeelden van financiële derivaten zijn opties, futures, termijncontracten, renteswaps en forward rate agreements. Bij opties en futures wordt in de rapportage een onderscheid gemaakt tussen transacties in activa en in passiva. Voor de overige typen derivaten wordt, conform de richtlijnen van het IMF, een ontvangst gezien als de inning van een vordering, terwijl een betaling beschouwd wordt als het voldoen aan een verplichting. Voor het bepalen van transacties van banken binnen het overig financieel verkeer wordt gebruik gemaakt van standencijfers uit de monetaire statistiek. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om leningen en deposito’s die banken verstrekken aan c.q. opnemen bij
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
buitenlandse tegenpartijen. Deze transacties in het bankenverkeer worden berekend op basisvan de verandering tussen elkaar opvolgende standen, die is ontdaan van het effect van wisselkoersschommelingen en overige mutaties in de betreffende maand. 2.2 en 9.2 Kort handelskrediet De mutaties in het korte handelskrediet(looptijd korter dan één jaar) worden modelmatig geraamd op basisvan de door het CBS geregistreerde goederentransacties. Tabel 12.9 Geografische uitsplitsing van de Nederlandse betalingsbalans De cijfers uit tabel 12.1 zijn uitgesplitst naar een aantal regio’s. De landengroep europese Unie is gebaseerd op de situatie per 01-01-2007 (EU-27). Tabel 12.10 Extern vermogen van Nederland De externe vermogenspositie geeft een overzicht van de ultimostanden van vorderingen en verplichtingen van Nederlandse ingezetenen ten opzichte van niet-ingezetenen. De standencijfers zijn nauw gerelateerd aan de overeenkomstige onderdelen van de financiële rekening van de betalingsbalans (tabellen 12.1 en 12.6 t/m 12.8). Zoals vermeld bij de toelichting op tabel 12.1, is sinds 1 april 2003 een direct rapportagesysteem voor de betalingsbalans van kracht. De verbeterde waarneming binnen dit systeem heeft in het extern vermogen in een aantal gevallen geleid tot reeksbreuken. Deze breuken zijn nader toegelicht in de artikelen ‘Het grens overschrijdende effectenbezit in 2003’ in het Statistisch Bulletin van september 2004 (effecten) en ‘Het externe vermogen van Nederland in 2003’ in het Statistisch Bulletin van december 2004 (directe investeringen, financiële derivaten en overig financieel verkeer). Qua samenstelling sluit het externe vermogen aan bij de internationale richtlijnen met betrekking tot de ‘international investment position’ in de vijfde editie van het IMF Balance of Payments Manual (1993). De standen zijn vrijwel geheel afkomstig van informatie uit het directe rapportagesysteem voor de betalingsbalans en geven zo veel mogelijk marktwaarden weer. Het externe vermogen van het laatst gepubliceerde jaar in het Statistisch Bulletin van maart, juni en september is deels gebaseerd op ramingen. Het externe vermogen dat in december wordt gepubliceerd, bevat de gerapporteerde cijfers over het voorliggende jaar. 4.1 en 10.1 Handelskrediet Deze post omvat zowel kort als lang handelskrediet. De standen van het korte handelskredietwordt modelmatig geraamd op basis van de door het CBS geregistreerde goederenstromen. 4.4 en 10.4 Overige activa/passiva De overige activa en passiva omvatten onder andere vorderingen en verplichtingen uit hoofde van de deelnemingen van de overheid in internationale organisaties. Tabel 12.11 Reconciliatie van betalingsbalans en extern vermogen De reconciliatietabel geeft een sluitend overzicht van betalingsbalanstransacties (financiële stromen) en de ontwikkeling in het externe vermogen. De kolom ’financiële stromen’ bevat de netto transacties in de betalingsbalans, zoals weergegeven in tabel 12.1 (op totaalniveau gecorrigeerd voor het saldo op de vermogensoverdrachtenrekening en de statistische verschillen). In de standenkolommen zijn de posities aan het eind van het jaar vermeld, die tevens uitgebreid worden getoond in tabel 12.10. De waarderingseffecten in deze tabel zijn uitgesplitst in drie onderdelen: wisselkoersmutaties, prijsmutaties en overige mutaties. • Wisselkoersmutaties betreffen waardemutaties van buitenlandse activa en passiva welke niet in euro’s zijn gewaardeerd, voor
189*
zover deze het gevolg zijn van veranderingen in de wisselkoers van de tegenvaluta ten opzichte van de e uro. • Onder prijsmutaties worden waardeveranderingen verstaan die koersfluctuaties weerspiegelen van het financiële instrument zelf. prijsmutaties spelen vooral een rol bij effecten en derivaten. • Tot de overige mutaties worden alle waardeveranderingen gerekend, die niet worden verklaard uit wisselkoers- of prijsmutaties. Hieronder vallen bijvoorbeeld afschrijvingen zoals de afboeking van goodwill op directe investeringen. Ook gevolgen van populatiewijzigingen binnen het steekproefstelsel of waarderingsverschillen in verband met de overgang op nieuwe boekhoudrichtlijnen kunnen in deze kolom tot uiting komen. Een analyse van de gegevensin deze tabel vindt plaats in het jaarlijkse artikel over het Nederlandse externe vermogen in het decembernummer van het Statistisch Bulletin. Tabel 12.12 Bruto externe schuld van Nederland De bruto externe schuld van Nederland is een overzicht van de uitstaande verplichtingen van Nederlandse ingezetenen ten opzichte van het buitenland. Deze standencijfers, die deel uitmaken van de passivazijde van het externe vermogen (zie tabel 12.10 met toelichting), worden met ingang van het tweede kwartaalvan 2003 opgesteld volgens de internationale richtlijnen van het IMF. Deze richtlijnen zijn tot stand gekomen in het kader van de Special Data Dissemination Standard (SDDS). De bruto externe schuld is gebaseerd op informatie uit het directe rapportage stelsel voor de betalingsbalans en uit aanvullende (externe) bronnen en is in beginsel gewaardeerd tegen marktwaarde. Een belangrijk verschil tussen de bruto externe schuld van Nederland en de passivazijde van het externe vermogen is dat aandelenkapitaal, hetzij in de vorm van deelnemingen, hetzij in de vorm van verhandelbare aandelen, niet tot de bruto externe schuld wordt gerekend. Daarnaast bevat de bruto externe schuld een indeling naar s ectoren (overheid, monetaire autoriteiten, banken en overige sectoren) en wordt onderscheid gemaakt tussen verplichtingen op korte- en op lange termijn. Voor een nadere toelichting over de bruto externe schuld en de SDDS wordt verwezen naar het artikel ‘Nieuwe statistiek over buitenlandse schuld’ in het Statistisch Bulletin van maart 2004. Tabel 12.13 Betalingsbalans inclusief BFI’s Als dochtervan een buitenlandse moeder fungeren in Nederland gevestigde Bijzondere Financiële Instellingen (BFI’s) als financiële draaischijf voor buitenlandse onderdelen van het concern waarvan ze deel uitmaken. Mede om te kunnen voldoen aan e uropese statistische verplichtingen, dienen BFI’s financiële transacties en posities alsmede het dienstenverkeer met het buitenland te rapporteren aan DNB. Het saldo lopend verkeer van BFI’s is per definitie gelijk aan hun netto uitgaven in Nederland voor diverse diensten plus de betaling van belasting, naar (voorlopige) schatting in totaal één tot twee miljard e uroper jaar. Overschotten boven dit bedrag worden bij het opstellen van de lopende rekening van BFI’s geneutraliseerd met een uitgave, omdat het daarbij gaat om ingehouden winsten die uiteindelijk niet Nederland toekomen, maar de buitenlandse moeders van de BFI’s. Eenzelfde neutralisering vindt plaats bij negatieve afwijkingen. Voor een toelichting bij andere verschillen tussen deze tabel en tabel 12.1 wordt verwezen naar het Statistisch Bulletin van december 2005, pagina’s 11-12. Vóór de overgang op het directe rapportagestelsel in 2003 was een aantal onderverdelingen voor BFI’s niet beschikbaar.
190*
Tabel 12.14 Extern vermogen van Nederland inclusief BFI’s Als d ochtervan een buitenlandse moeder fungeren in Nederland gevestigde BFI’s als financiële draaischijf voor buitenlandse onderdelen van het concern waarvan ze deel uitmaken. De met die rol samenhangende buitenlandse vorderingen en verplichtingen zijn opgenomen in deze tabel. Deze zijn aan elkaar gelijk gesteld, omdat BFI’s weliswaar binnenlandse belangen kunnen hebben, maar – per definitie – hooguit tijdelijk en dan op zeer beperkte schaal. Het externe vermogen van Nederland in deze tabel is daarom per saldo gelijk aan dat in tabel 12.10. Voor een nadere vergelijking van deze tabel en tabel 12.10 wordt verwezen naar het Statistisch Bulletin van december 2005, pagina´s 11-12. Vóór de overgang op het directe rapportagestelsel in 2003 was een aantal onderverdelingen voor BFI’s niet beschikbaar. Het externe vermogen van het laatst gepubliceerde jaar in het Statistisch Bulletin van maart, juni en september is deels gebaseerd op ramingen. Het externe vermogen dat in december wordt gepubliceerd, bevat de gerapporteerde cijfers over het voorliggende jaar. Tabel 12.15 Internationale reserves Algemeen De gegevenshebben betrekking op de monetaire autoriteiten en -in principe- centrale overheidsinstellingen (exclusief wettelijke-sociale zekerheidsinstellingen) voor zover statistisch significant. Voor Nederland zijn de centrale overheidsinstellingen niet statistisch significant. In principe zijn in deze tabel alleen middelen in en aanspraken op vreemde valuta opgenomen. Instrumenten in vreemde valuta of geïndexeerd naar een wisselkoers ten opzichte van de euro, maar afgerekend in euro’s of andere middelen, zijn opgenomen als memorandum posten. Voor de bepaling van middelen en aanspraken wordt in het algemeen de transactiedatum gebruikt en niet de verrekenings datum. Sectie I: Officiële reserves en overige middelen in vreemde valuta De post officiële reserves omvat uitsluitend liquide vorderingen in vreemde valuta van DNB op niet-ingezetenen van het eurogebied. Sectie II en III: Vaststaande en mogelijke korte-termijn aanspraken op middelen in vreemde valuta De posten in deze secties hebben betrekking op ontvangsten en betalingen binnen één jaar na de referentiedatum die invloed hebben op het totaal aan beschikbare internationale reserves. SectieIV: Memorandum posten Deze posten omvatten verdere uitsplitsingen van posten uit de secties I-II en andere waarderingsprincipes voor posten in secties I-III. 1.1.1 Effecten Deze post betreft in principe zowel aandelen als schuldpapieren. In de praktijk worden de Nederlandse officiële reserves hoofdzakelijk in schuldpapier van hoge kwaliteit belegd. Onder schuldpapieren vallen onder andere (overheids)obligaties, maar ook diverse geldmarktinstrumenten. 1.1.2.1 Andere nationale centrale banken, BIB en IMF Deze post betreft deposito’s van DNB bij buitenlandse NCB’s en de BIB gedenomineerd in vreemde valuta’s. Vorderingen op het IMF die onder deze post vallen omvatten de middelen die uit hoofde van een leenovereenkomst met het IMF en onder staatsgarantie op rekening zijn gezet van IMF’s Poverty Reduction and Growth Facility Trust.
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
1.1.2.2 en 1.1.2.3 Banken met hoofdkantoor in/buiten het eurogebied Tot de officiële reserves van het e urosysteem worden alleen vorderingen op niet-ingezetenen van het e urogebied gerekend.
8.2, 8.3, 9.2, 9.3 Financiële instellingen Onder financiële instellingen wordt verstaan: Banken en overige financiële instellingen
1.1 Totaal deviezenvoorraad Deze post omvat onder meer de in buitenlandse valuta’s belegde deviezenreserves van DNB. 1.2 Reservepositie bij het IMF Deze post omvat de Reserve Tranche positie plus leningen aan het IMF onder General Resource Account, hieronder vallen ook eventueel bilaterale leenovereenkomsten tussen DNB en het IMF.
9.1.3 Onbenutte, onvoorwaardelijke kredietlijnen verstrekt aan het IMF Onder deze post worden eventuele ESAF kredieten (Enhanced Structural Adjustment Facility) of de opvolger hiervan, PRGF kredieten (Poverty Reduction and Growth Facility) niet opgenomen. Dit geldt ook voor GAB/NAB faciliteiten, waarbij op individuele basisaan het IMF kredietin euro’s wordt verstrekt. Deze worden beschouwd als onderdeel van de totale reservemiddelen van de IMF-lidstaat.
1.3 Bijzondere trekkingsrechten Bijzondere trekkingsrechten zijn internationale activa gecreëerd door het IMF als supplement op de reservepositie van IMF-lidstaten. In augustus en september 2009 hebben IMF-lidstaten nieuwe bijzondere trekkingsrechten toegewezen gekregen.
14 Geleende en uitgeleende effecten Het betreft hier zowel de daadwerkelijk (uit)geleende effecten, als de contracten met een terugkoopovereenkomst: (reverse) repurchase agreements (repo). Alle bestaande repo’s zijn opgenomen, ook repo’s met een vervaldatum meer dan 1 jaar na de referentiedatum.
1.4 Goud (inclusief goud leningen en goudswaps) Uitgeleend en geswapt goud wordt gerekend tot de goudvoorraad. De waardering van deze post geschiedt tegen marktwaarde per maandultimo.
De gegevensbetreffen de markt(bied)waarde van het onderpand (de effecten) inclusief eventuele aangegroeide rente. Goudswaps worden behandeld als repo’s.
2 Totaal overige middelen in vreemde valuta Dit onderdeel betreft voornamelijk niet-eurovorderingen op ingezetenen van het eurogebied. De post buitenlandse rekeningen omvat zowel rekeningen courant als depositorekeningen. 3 Leningen, effecten en buitenlandse rekeningen Het betreft hier het saldo van ontvangsten en betalingen, inclusief eventuele renteontvangsten en -betalingen, voor zover deze binnen de aangegeven tijdshorizon vallen. Indien er sprake van is, worden vreemde valutarekeningen die door niet-ingezetenen van het e urogebied bij DNB worden aangehouden onder deze post opgenomen. 4 Posities in termijncontracten en futures in vreemde valuta vis-à-vis de euro Deze post betreft de samengevoegde short en long posities, inclusief het deel van valutaswaps dat betrekking heeft op toekomstige betalingen, de zogenoemde ‘forward leg’. In het geval er sprake is van termijncontracten of future posities met margeverplichtingen en een resterende looptijd langer dan 1 jaar, worden deze opgenomen in sectie IV. Eventuele opties in vreemde valuta zijn opgenomen in sectie III. 5.5 en 5.6 Overige te betalen en te ontvangen posten Deze posten kunnen betrekking hebben op goederen en diensten die op k redietzijn aangeschaft, rentebetalingen na afloop van een bepaalde periode, afbetalingen van leningen en toekomstige loon- en salarisbetalingen. 6.1 Borgstelling op schuld, resterende looptijd één jaar of korter Als voor deze post een bedrag wordt aangegeven, betreft dit een mogelijke toekomstige betaling die voortvloeit uit de borgstelling en niet de waarde van het onderpand. Onder deze post vallen eventuele k redietgaranties in vreemde valuta, afgegeven door de autoriteiten of overheidsgelieerde instellingen om commerciële risico’s in e uro’s af te dekken. 6.2 Overige mogelijke verplichtingen Onder deze post vallen onder andere eventuele vreemde valuta leenovereenkomsten die zijn afgesloten door nationale autoriteiten met binnenlandse organisaties en instellingen. 8 en 9 Onbenut, onvoorwaardelijk kredietverstrekt door/aan Uitsluitend onbenutte vreemde valuta k redieten vallen onder deze posten. Eventuele reeds aangesproken vreemde valuta k redieten zijn – voor wat betreft de toename/afname van de reserves - opgenomen in sectie I en voor wat betreft de hieruit voortvloeiende vaststaande terugbetalingen in sectie II.
dnb / Statistisch Bulletin december 2010
15 Financiële derivaten Deze post betreft derivatenposities op ingezetenen en nietingezetenen, ongeacht of ze al in secties I-III zijn vermeld. Kernstatistiek Tabel 13.1 Economische kerngegevensvoor Nederland De indeling van deze tabel is conform de National Summary Page (NSP) van Nederland van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). De meest actuele informatie is steeds te vinden op de NSP (www. statistics.dnb.nl). Reële sector De cijfers van de reële sectorzijn afkomstig van het CBS. De cijfers van de productie in de nijverheid en de werkloze beroepsbevolking zijn gecorrigeerd voor seizoeninvloeden. De statistische verschillen in macro-economische totalen (prijsniveau 2000) zijn een gevolg van de berekeningswijze van de reeksen in een constant prijsniveau. Daardoor is het totaal niet gelijk aan de som van de componenten. Gedetailleerde informatie over de onderwerpen van de reële sector is te vinden op de website van het CBS (www.statline.nl). Sectoroverheid Overheidstransacties De cijfers zijn afkomstig van het CBS. De cijfers geven de geconsolideerde overheidstransacties weer. Consolidatie houdt hier in dat overheidsverplichtingen tegenover andere overheidssectoren, zoals kredietverleningen tussen overheden onderling of het aanhouden van overheidsobligaties door de wettelijke socialeverzekeringsinstellingen, zijn geëlimineerd. Verdere informatie over dit onderwerp is te vinden op de website van het CBS (www. statline.nl). Transacties van de centrale overheid De cijfers zijn afkomstig van het Ministerie van Financiën. Gedetailleerde informatie over dit onderwerp is te vinden op de website van het Ministerie van Financiën (www.minfin.nl). Bruto staatsschuld De cijfers zijn afkomstig van het agentschap van het Ministerie van Financiën. Gedetailleerde informatie over dit onderwerp is te vinden op de website van het agentschap (www.dutchstate.nl).
191*
Overzicht verschenen artikelen 2005-2010 December 2010 • De markt voor woninghypotheken: tekenen van stabilisatie? • Extern vermogen van Nederland in de lift • EUR 90 miljard aan inkomsten doorgesluisd via Nederlandse BFI’s • Structurele statistische verschillen: indicator voor kwaliteitsproblemen September 2010 • De solvabiliteitsratio van het Nederlandse bankwezen • Achterblijvende groei ‘Overige financiële intermediairs’ binnen de financiële sector • Enkele vermogenscomponenten van Nederlandse huishoudens • Collectieve pensioenen bij verzekeraars: ruim 900.000 deelnemers Juni 2010 • Fondsvermogen Nederlandse beleggingsinstellingen in 2009 fors toegenomen • Toename beheer van pensioenvermogen via fondsen voor gemene rekening • Levensverzekeraars reduceren renterisico met derivaten • Sterke groei effectenportefeuille van Nederlandse banken • Overmakingen door allochtone huishoudens naar buitenlandse familieleden gedaald Maart 2010 • Herstel emissies op financiële markten in 2009 • De financiële steunmaatregelen in de statistiek van de overheidsfinanciën • Indexatie pensioenen blijft achter bij loon- en prijsstijging • Veranderingen in de internationale positie van Nederlandse banken December 2009 • Krimp in Nederlandse vorderingen op en schulden aan het buitenland • ‘Verpakken’ van leningen via securitisaties stil gevallen, gedekte obligaties populairder • Markt voor onderhandse derivaten in korte tijd sterk gekrompen • Pensioenvoorziening in internationaal perspectief
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
September 2009 • Recente ontwikkelingen in de kredietvoorwaarden van banken • Stagnatie bij bancaire BFI’s, groei van activiteiten bij overige BFI’s • Stabilisatie premies levensverzekeringen op EUR 26 miljard Juni 2009 • De invloed van securitisaties op de statistieken van kredietverlening • Internationale vorderingen Nederlandse banken onder druk • Hoe meet DNB dat het buitenland voor bijna EUR 1400 miljard Nederlandse effecten bezit? • Toegenomen gevoeligheid pensionfondsen voor beleggingen in buitenland Maart 2009 • Financiering via kapitaalmarkt moeilijker en duurder geworden • Nederlandse banken minder actief in het buitenland • Indexatie pensioenen blijft achter bij inflatie en loonstijging • Verdubbeling balanstotaal beleggingsfondsen in nieuwe, uitgebreidere statistiek December 2008 • Europeanisering van bancaire diensten in Nederland • Winstgevend schadebedrijf in 2007 • Het externe vermogen van Nederland in 2007 • Kan de bruikbaarheid van statistieken over directe investeringen beter? September 2008 • Huishoudens verkopen bijna een tiende van hun beleggingsportefeuille • De pensioensector moderniseert • Nederland nog steeds aantrekkelijk voor Bfi´s • De balans en resultatenrekening van het Nederlandse bankwezen: nieuwe rapportages Juni 2008 • ‘Herverpakken’ van hypotheken door banken scherp teruggevallen • Pinnen rukt op ten koste van contant betalen • Verzekeringsrisico’s voor ruim EUR 5 miljard herverzekerd
193*
Maart 2008 • Afnemend belang rente- en provisiebaten voor het Nederlandse bankwezen? • 2007 een minder goed jaar voor Nederlandse beleggingsfondsen • Inhaalindexatie van pensioenrechten in 2008 • De Nederlandse betalingsbalans onder de loep van het IMF December 2007 • Doorwerking van de ECB-rente op bancaire tarieven varieert • Het externe vermogen van Nederland in 2006 • Internationale concurrentiepositie van Nederlandse beleggingsfondsen verbeterd? • Omzetten op de valutamarkt in Nederland in drie jaar gehalveerd September 2007 • Hoge bijdrage Nederland aan geldhoeveelheid eurogebied • Het toenemende belang van actuele informatie over de financiële positie van pensioenfondsen • Handel in kredietrisico’s tussen banken steeds belangrijker Juni 2007 • Een nieuwe statistiek voor meer inzicht in het retailbetalingsverkeer • Behalen pensioenfondsen de rendementen die ze nastreven? • Grensoverschrijdend effectenbezit voor het eerst boven EUR 1.000 miljard • Internationale kredietverlening door Nederlandse banken Maart 2007 • 2006 een positief jaar voor beleggingsinstellingen • Pensioenpremie stabiel, indexering pensioenen hervat • Nieuwe, geharmoniseerde concurrentie-indicatoren voor de landen van het eurogebied December 2006 • Pensioenfondsen en levensverzekeraars op zoek naar de juiste balans • Het externe vermogen van Nederland in 2005 • Levensverzekeraars stille kracht in tweede pijler pensioenstelsel • Publicatie van financiële stabiliteitsindicatoren
194*
September 2006 • Grote toeneming grensoverschrijdend effectenbezit in 2005 • Het partnerpensioen is niet langer vanzelfsprekend • Doorwerking officiële tarieven op krediet- en spaarrentes niet gelijk Juni 2006 • Internationale kredietverlening Nederlandse banken sterk gegroeid • De beleggingsportefeuille van de Nederlandse particulier • Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen: vernieuwde statistieken • Positief resultaat ziektekostenverzekeraars eerste kwartaal Maart 2006 • Ontwikkelingen in de internationale reserves • Fondsbeleggen: aantrekkelijk geweest of niet? • Effecten van de Wet VPL op de pensioenregelingen December 2005 • Het externe vermogen van Nederland in 2004 • Onderhandse derivatenactiviteiten van Nederlandse banken • Lancering van ESCB-statistieken op de website September 2005 • Statistische informatiebehoefte in het kader van financiële stabiliteit • Pensioenfondsen: de blik op de toekomst Juni 2005 • Consultaties van het CMFB bij de berekening van het EMU-saldo • Landenrisicostatistiek op basis van uiteindelijk risico • Special Purpose Vehicles: Einde aan de groei? • Grensoverschrijdend effectenbezit in tien jaar tijd verdubbeld Maart 2005 • Beleggingsinstellingen minder in trek • Omzet geldtransfers gestegen • Huishoudens op zoek naar meer rendement • Pensioenpremie en indexatie in 2005
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
Overzicht verschenen Themanummers Statistisch Bulletin Het externe vermogen van Nederland, februari 2002 Balance of payments in the Netherlands, The road to a modern survey system, May 2003 Monetair-financiële statistieken 1982-2002, oktober 2003
DNB / Statistisch Bulletin december 2010
195*