De houdbaarheid van thuiszorg in een ouder wordende samenleving De gevolgen van de vergrijzing op het voortgaande proces van extramuralisering en de verhouding tussen zorgvraag en zorgaanbod voor de thuiszorg. Scriptie Master Sociologie – Verzorging en Beleid
Docentbegeleiders: Prof. Dr. A.P. Verhoeff, Dr. Rineke van Daalen Student: B. van Asten BSc, 0366684 Universiteit van Amsterdam Faculteit Maatschappij en Gedragswetenschappen Afdeling Sociologie Januari 2008
2
De houdbaarheid van thuiszorg in een ouder wordende samenleving Ben van Asten
3
Voorwoord Voor u ligt mijn afstudeeronderzoek voor de master Sociologie, Verzorging en Beleid. Dit verslag had niet tot stand kunnen komen zonder de continue steun van mijn vrouw Sylvia van Asten en de begeleiding van prof.dr. A.P. Verhoeff en dr. R. Van Daalen. Naast deze mensen wil ik graag ook medewerkers van de thuiszorgorganisatie Aveant bedanken die tijd hebben gevonden voor het afgeven van een interview, mevrouw Van Hout, mevrouw De Vries en mevrouw Seimonsma. Het was erg leuk en ook leerzaam om u allen te mogen interviewen. Daarnaast wil ik nog de coördinator van de afdeling Verpleegkunde op het ROC Midden Nederland bedanken voor de gelegenheid die zij mij gaf om binnen haar afdeling het onderzoek uit te voeren. Daarbij wil ik uiteraard ook alle leerlingen en docenten bedanken die hun tijd hebben verleend aan de uitvoering van het onderzoek, in het bijzonder Judith, Nelleke, Thirza en Sandy die mij uitgebreid hebben verteld over hun opleiding. Veel succes nog met jullie opleiding en met het werken in de zorg.
4
Inhoudsopgave Voorwoord
4
Inhoudsopgave
5
1. Inleiding
6
2. Achtergronden van de vergrijzing
7
3. Achtergronden van de extramuralisering
13
4. Enkele woorden over alochtone ouderen
16
5. Formulering van de onderzoeksvraag
21
6. Opzet van het onderzoek
24
7. Toename van de zorgvraag tot 2020
33
8. Aveant en haar beleid
41
9. Leerlingen aan het woord
58
10. De thuiszorg, een toekomstverwachting…
71
11. Beantwoording van de onderzoeksvraag en overige conclusies
83
12. De waarde van het onderzoek
85
Nawoord
86
Literatuurlijst
87
Appendix I
91
Appendix II
93
Appendix III
96
Appendix IV
98
Appendix V
101
Appendix VI
106
5
1. Inleiding Met de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) op 1 januari 2007 is het proces van extramuralisering, wat al sinds het einde van de jaren '60 een vast onderdeel is van het zorgbeleid in Nederland, verder voortgezet. In de WMO wordt het verlangen uitgesproken dat mensen met een beperking, zijnde mensen met een verstandelijke beperking, psychiatrische patiënten of kwetsbare ouderen, onderdeel blijven uitmaken van het maatschappelijk verkeer. Voor ouderen betekent dit praktisch dat zij zullen worden gestimuleerd om langer thuis te blijven wonen in plaats van te verhuizen naar een verzorgings- of verpleeghuis. Dat dit proces gevolgen heeft voor het zorgaanbod in Nederland en met name voor de thuiszorgsector is overduidelijk. Het onderzoek uit 2003 van het Landelijk Expertisecentrum Verpleging en Verzorging geeft in haar inleiding aan "De thuiszorg slaagt er elk jaar in om weer meer cliënten te helpen dan in het voorgaande jaar... Het aantal bewoners in verzorgingshuizen nam wederom af" (van der Windt et al., 2003: 11)1. Rond het jaar 2000 was éénderde van al het verplegend en verzorgend personeel werkzaam in de thuiszorg2. Het beleid omtrent de extramuralisering lijkt dus effectief te functioneren. De vraag is echter of dit proces effectief zal blijven wanneer een verdere groei van het aantal zorgbehoeftige ouderen, door een proces als bijvoorbeeld de vergrijzing te verwachten is. De vergrijzing is een ontwikkeling waar al veel over geschreven is en deze ontwikkeling wordt gezien als een uitdaging voor de verzorgingsstaat. Wanneer een grote groep ouderen niet meer hoeft te werken maar wel gebruik kan maken van allerlei sociale voorzieningen dan zou dit leiden tot een zeer grote druk op de nog werkende bevolking. In dit onderzoek wil ik graag nader ingaan op het effect van de vergrijzing op het proces rond extramuralisering en hierbij wil ik met mij name richten op de gevolgen van de vergrijzing op de mogelijkheden om ouderen zorg aan huis aan te kunnen blijven bieden. Allereerst wil ik dit doen door na te gaan wat de achtergronden zijn van het beleid rondom extramuralisering van de zorg en specifiek de extramuralisering van de zorg voor ouderen en door na te gaan wat de achtergronden zijn van de vergrijzing zelf. Met behulp van deze achtergronden zal ik een onderzoeksvraag formuleren waarbij de basis van de onderzoeksvraag ligt bij de vraag of de extramuralisering van de zorg voor ouderen ook een realistisch doel is vanuit het oogpunt van de opkomende vergrijzing. 1
W. v.d. Windt, H. Calsbeek, H. Talma, L. Hingstman: “Feiten over verpleegkundige en verzorgende beroepen in Nederland 2003” (2003). 2 W. v.d. Windt, H. Calsbeek, H. Talma, L. Hingstman: “Feiten over verpleegkundige en verzorgende beroepen in Nederland 2003” (2003).
6
2. Achtergronden van de vergrijzing. Wanneer gekeken wordt naar de achtergronden van de vergrijzing is het belangrijk om voor ogen te houden dat het proces van vergrijzing niet enkel een recente ontwikkeling betreft en tevens zich niet alleen voordoet in Nederland. In een onderzoek uit 2006 geeft het CPB aan dat het aantal 65+-ers al vanaf 1950, het startjaar van het onderzoek, stijgt ten opzichte van het aantal mensen tussen 19 en 65 jaar oud3. Dat het proces van de vergrijzing niet alleen voor Nederland, maar voor elke Europese verzorgingsstaat de grootste uitdaging zal zijn wordt aangegeven door Gizelis in 2005: “The real challenge for European welfare states comes from within as they will be forced to restructure and reshape the existing welfare institutions to meet the future demands of the population. The competing interests and demands of younger people and women vs. the older and retired population, along with the shrinking of economically active populations, poses the real threat for the future of European welfare states” (Gizelis 2005:158)4. In dit hoofdstuk ga ik na wat de demografische oorzaak is van de vergrijzing en waarom dit economisch gezien een uitdaging is voor de verzorgingsstaat. In het hoofdstuk omtrent de achtergronden van de extramuralisering van de zorg zal ik nagaan wat de mogelijke gevolgen zijn van de vergrijzing voor het verzorgen van mensen aan huis.
Demografische ontwikkelingen De demografische ontwikkelingen hebben in veel industriële landen twee belangrijke gevolgen5. In de eerste plaats worden mensen steeds ouder waardoor zij voor een langere periode afhankelijk zijn van financiële zorg vanuit de overheid aangezien de ouderen zelf doorgaans vanaf het 65e levensjaar, en in veel gevallen nog eerder, geen inkomsten meer hebben uit arbeid. Het tweede deel van het probleem is de daling van de geboortecijfers in bijna alle industriële landen (figuur 1). Hierdoor is de aanwas van nieuwe werknemers op de arbeidsmarkt relatief klein vergeleken met het aantal mensen wat door ouderdom uittreedt uit de arbeidsmarkt. De berekeningen van de Verenigde Naties van 1998 geven dan ook aan dat rond 2030 ongeveer 23,9% van de bevolking in industriële landen ouder is dan 64 jaar6. Voor ieder individu ouder dan 64 jaar zijn er dus ongeveer drie mensen jonger dan 65 jaar en de balans tussen werkende mensen en niet werkende mensen verschuift hiermee naar de kant van de mensen die niet werken. Dit houdt in dat het aantal mensen op de arbeidsmarkt zeker relatief maar mogelijk ook absoluut kleiner wordt en het aantal mensen 3
F. Bos (CPB): “De Nederlandse collectieve uitgaven in historisch perspectief” (2006). T. Gizelis: “Globalization, integration, and the European Welfare state” (2005). 5 H. Don (CPB): “Ageing in the Netherlands” (2000). 6 F.G. Castles: “Chapter 6: Population Ageing and the Public Purse” (2004). 4
7
dat afhankelijk is van financiële steun van de overheid relatief en mogelijk ook absoluut
Figuur 1: Daling van het geboortecijfer in verschillende landen. Bron: OECD: ”Society at a Glance. Social Indicators 2002” (2002)
toeneemt. Hierdoor moet een werkend individu meer betalen voor zijn oudere medeburger wat in eerste instantie tot gevolg heeft dat de belasting in de industriële landen zal moeten stijgen wanneer verder geen veranderingen worden doorgevoerd. De verwachting voor de leeftijdsverdeling in Nederland is aangegeven in figuur 2 en 7
3 . In Figuur 2 is zichtbaar dat het gedeelte van de bevolking dat ouder is dan 65 jaar wordt geraamd op meer dan 21% in 2030, dat is een stijging van ongeveer 8% vergeleken met het jaar 2000. Figuur 2 laat tevens
zien
Figuur 2: (Verwachte) leeftijdsverdeling van de Nederlandse bevolking.(%) Bron: Rapportage Ouderen 2001
dat
verwacht wordt dat het aantal kinderen van
0-14
ongeveer
jaar gelijk
blijft of een kleine afname
zal
vertonen. Hierdoor zal het aantal nieuwe mensen in de beroepsbevolking relatief afnemen vergeleken met de totale bevolking. Waar in 2000 meer dan 55% van de bevolking behoorde tot de groep van 15-54 jaar, wordt verwacht dat deze
Figuur 3: (Verwachte) leeftijdsverdeling van ouderen in Nederland. (mln) Bron: Rapportage Ouderen 2001
groep in 2020 nog iets groter zal zijn dan 50% maar in 2030 zal
deze
groep
naar
verwachting minder dan 50% van de bevolking omvatten. De leeftijdsgroep van mensen met een leeftijd van 55-64 jaar zal tussen 2000 en 2010 naar verwachting relatief groter worden maar daarna enigszins stabiel blijven. 7
M.M.Y. de Klerk (SCP) “Rapportage Ouderen 2001, veranderingen in de leefsituatie” (2001).
8
Dat dit ook absoluut gezien verwacht wordt laat figuur 3 zien. De groep die naar verwachting het meest toe zal nemen tussen 2000 en 2020 betreft de groep mensen met een leeftijd tussen 65 en 74 jaar. Tussen 2010 en 2030 wordt de grootste absolute groei verwacht in de groep van mensen met een leeftijd tussen 75 en 84 jaar. De verwachting is dat de groep mensen met een leeftijd ouder dan 85 jaar continu zal toenemen. De groep vertoont een stijging van minder dan 100.000 mensen in 1970 tot een verwachting van ongeveer 300.000 mensen in 2030. Tussen 1970 en 2000 is het aantal mensen ouder dan 85 jaar nagenoeg verdubbeld en deze verdubbeling wordt ook verwacht in de periode van 2000 tot 2030. In totaal wordt verwacht dat de groep mensen ouder dan 64 jaar tussen 2000 en
Figuur 4: Daling geboortecijfer vanaf 1900 Bron: “Ageing in the Netherlands” (2000)
2030 zal toenemen van ongeveer 2,1 miljoen mensen in 2000 tot 3,9 miljoen mensen in 2030, nagenoeg een verdubbeling van het aantal mensen. De
oorzaak
van
deze
demografische
ontwikkeling kan gevonden worden in de ontwikkeling van het geboortecijfer en de levensverwachting8 (respectievelijk figuur 4 en 5). Figuur 4 laat duidelijk een daling van het geboortecijfer zien in de periode tussen 1900 en 2000. Figuur 5 laat zien dat in dezelfde periode de levensverwachting van
Figuur 5: Stijging levensverwachting vanaf 1900 (jr.). Bron: “Ageing in the Netherlands” (2000)
mensen continu is toegenomen met uitzondering van de periodes 1914-1918 en 1940-1945. Door de stijging van de levensverwachting en de daling van het geboortecijfer verandert de verhouding tussen ouderen en jongeren in het voordeel van de ouderen. Dit zou echter een geleidelijke ontwikkeling zijn geweest wanneer de babyboomgeneratie niet was ontstaan. Aangezien tussen 1945 en 1965 het geboortecijfer veel hoger lag dan in de periode na 1965 is het tekort van mensen die de arbeidsmarkt aanvullen zeer versterkt bovenop het effect dat de levensverwachting bleef toenemen. Het effect van deze sterke stijging zal met name merkbaar worden wanneer deze babyboomgeneratie de arbeidsmarkt daadwerkelijk verlaat. De eerste leden van deze babyboomgeneratie zullen in 2010 de pensioensgerechtigde leeftijd bereiken en in 2020 zullen zij ouder worden dan 75 jaar. Dit komt duidelijk overeen met de verwachting zoals getoond in figuur 3. Waarbij in de periode van 2010 tot 2020 de leeftijdsgroep van 65-74 jaar het snelst stijgt en in de periode 8
H. Don (CPB) “Ageing in the Netherlands” (2000).
9
van 2020-2030 de leeftijdsgroep van 75-84 jaar het snelst stijgt. In een rapport uit 2000 van het CPB9 wordt de verwachting uitgesproken dat het afhankelijkheidsratio10 van ouderen in 2040 zal liggen op 43% en daarna zal afnemen en stabiliseren op 40%. Wanneer deze verwachtingen uit zullen komen zal dat zeker een effect hebben op arbeidsmarktverhoudingen en de uitgaven van het sociale zekerheidsstelsel. Of deze problemen echter onoverkomelijk zijn of drastische maatregelen vereisen is met bovenstaande gegevens niet beantwoord. In dit onderzoek zal ik nagaan wat het gevolg is van de vergrijzing voor met name de arbeidsmarktverhoudingen in de zorgsector. Toch is het van belang ook kort na te gaan wat de economische gevolgen kunnen zijn van de vergrijzing, aangezien stijging van kosten voor de overheid vaak kunnen leiden tot beleidsveranderingen op verscheidene terreinen dus ook in de zorg voor ouderen.
Verwachte economisch gevolgen van de vergrijzing Zoals eerder aangegeven is het van belang voor ogen te houden dat de vergrijzing niet enkel in Nederland optreedt. Figuur 6 laat zien dat de verwachte stijging van afhankelijkheidsratio van ouderen in Nederland vergeleken met andere landen zelfs nog enigszins beperkt is11. Het verwachte afhankelijkheidsratio van ouderen is of gelijk aan het Europese gemiddelde of kleiner. Tenzij
Figuur 6: Verwachte stijging van het afhankelijkheidsratio voor Europese landen. Bron: “Ageing and the sustainability of Dutch public finances” (2006)
heel Europa in de komende 25 jaar in een economische crisis zou belanden door de vergrijzing zou dit betekenen dat de gevolgen van de vergrijzing in Nederland te corrigeren of te hanteren zijn. Dit
wordt
bevestigd door Castles, die aangeeft dat de relatieve groei van ouderen in de komende decennia niet schrikbarend veel groter is dan de relatieve groei van ouderen in de voorgaande decennia. Daarbij wijst hij erop dat ondanks de groei van het aantal ouderen in de voorgaande decennia dit niet heeft geleid tot relatief grotere uitgaven voor het sociale zekerheidstelsel12. Hij geeft aan dat het probleem van de vergrijzing niet voor alle landen gelijk is maar dat het afhankelijk is van de generositeit van het pensioenfonds in een land: “Our conclusion, therefore, is that
9
H. Don (CPB) “Ageing in the Netherlands” (2000). Het afhankelijkheidsratio van ouderen is de verhouding tussen het aantal mensen boven de pensioensgerechtigde leeftijd en het aantal mensen binnen de beroepsactieve leeftijd. 11 C. van Ewijk, N. Draper, H. ter Rele, E. Westerhout (CPB) “Ageing and the sustainability of Dutch public finances” (2006). 12 F.G. Castles: “Chapter 6: Population Ageing and the Public Purse” (2004).
10
10
the countries confronting major fiscal difficulties as a consequence of high levels of pension expenditure are not so much those with aged and ageing populations, but rather those with extremely generous levels of pension provision”(Castles 2004: 138). Het pensioensstelsel in Nederland is al enkele decennia gebaseerd op drie lagen, waarbij slechts één laag gefinancierd wordt op basis van belasting en een Pay-As-You-Go-systeem. In dit systeem wordt er geen bedrag gespaard maar wordt de premie, in dit geval de AOW, direct uitgekeerd vanuit de jaarlijks verkregen belastingsgelden. De tweede laag betreft een door de overheid gestimuleerde pensioensregeling waar de werkgever en de werknemer beiden voor betalen maar niet de overheid. De werknemer spaart hierbij voor zijn eigen pensioen en niet voor het pensioen van zijn oudere medeburger. Het pensioen wordt ook niet uitbetaald door de overheid maar door zelfstandige pensioenfondsen of pensioenverzekeraars. De derde laag betreft een eventuele vrijwillige spaarregeling die ieder individu vrij kan afsluiten met marktorganisaties. pensioenstelsel
Met blijven
een de
dergelijk
kosten
voor
Figuur 7: Toe- en afname van verschillende kosten als % van BBP. Bron: “Ageing and the sustainability of Dutch public finances” (2006)
pensioenen beperkt voor de overheid en kunnen haar
burgers
pensioen.
genieten
Hierdoor
van
zullen
een
degelijk
mensen
die
gepensioneerd zijn niet alleen gefinancierd worden vanuit de overheid maar ook voor een groot deel vanuit de reserve die ze zelf hebben opgebouwd gedurende de periode dat ze hebben Figuur 8: Hoogte van uitkeringen op basis van leeftijd (x1000 euro). Bron: “Ageing and the sustainability of Dutch public finances” (2006)
deelgenomen aan de arbeidsmarkt. Het onderzoek van het CPB uit 200613 heeft echter een raming gemaakt hoe de uitgaven zullen veranderen voor pensioenen, zorg en enkele andere kostenposten in de periode van 2006-2040
wanneer
er
geen
beleidsmaatregelen worden genomen. Deze raming is weergegeven in figuur 7. De totale publieke pensioenskosten (AOW) zullen met 4% van het BBP stijgen in de betreffende periode. In deze figuur wordt tevens duidelijk dat de
13
C. van Ewijk, N. Draper, H. ter Rele, E. Westerhout (CPB): “Ageing and the sustainability of Dutch public finances” (2006).
11
stijging van de kosten door de vergrijzing niet alleen worden veroorzaakt door een stijging in de pensioenkosten maar ook door een stijging in de kosten voor gezondheidszorg. Figuur 8 maakt duidelijk dat het overgrote deel van alle kosten voor de gezondheidszorg worden gemaakt door mensen ouder dan 64 jaar en dat de kosten voor de gezondheidszorg na het 60e levensjaar exponentieel toenemen14. Een stijging van het aantal mensen ouder dan 64 jaar zal dus zonder beleidsmaatregelen leiden tot een nog grotere stijging van het de kosten voor de gezondheidszorg dan de stijging van de kosten voor de uitkering van het AOW-pensioen.
14
C. van Ewijk, N. Draper, H. ter Rele, E. Westerhout (CPB): “Ageing and the sustainability of Dutch public finances” (2006).
12
3. Achtergronden van de extramuralisering In het midden van de jaren '50 van de vorige eeuw waren ouderen sterk afhankelijk van hun omgeving. Slechts één op de vijf ouderen had een eigen huis en daarom woonden veel ouderen in bij familieleden. Met name in de agrarische sector werd nog doorgewerkt na het 65e levensjaar, waardoor 3,6% van het aantal ouderen nog werkzaam was15. Vanaf de jaren '50 werd de welvaartsstaat echter opgebouwd en werd de verzorgingsstaat uitgebreid met belangrijke voorzieningen zoals de AOW in 1957, de bijstandswet in 1963 en de WAO in 196716. Door woningnood onder ouderen groeide het aantal bejaarden- en verzorgingshuizen in deze periode sterk en dit werd nog versterkt door de invoering van de AOW. Om deze reden werd in 1963 de Wet op de Bejaardenoorden ingevoerd, waarin de regulering van de financiering, inspectie en vestiging van bejaardenoorden werd vastgesteld17. In dezelfde periode ontstond echter de eerste kritiek op grootschalige instellingen voor psychiatrische patiënten door het boek Totale instituties van E. Goffman18. Deze kritiek vond, samen met de stijgende financiële kosten, ook zijn terugslag in het plaatsen van ouderen in bejaardentehuizen. In 197019 verscheen vanuit de overheid de eerste nota voor het bejaardenbeleid waarin de eerste stimulansen naar voren kwamen om bejaarden zelfstandig te laten wonen. In 1975 werden deze stimulansen in de tweede nota bejaardenbeleid sterker uitgedrukt en werd de wens uitgesproken dat ook bejaarden zo lang mogelijk deel moeten uitmaken van de samenleving en daarom zo lang mogelijk zelfstandig moeten wonen. De groei van het aantal bejaardeninstellingen bleef echter toenemen en beleefde in de jaren '80 van
Figuur 9: Aantal bewoners van verzorging- en verpleeghuizen. Bron: CBS (2004)
de 20e eeuw zijn hoogtepunt met bijna 150.000 bewoners van bejaardenhuizen en 45.000 bewoners van verpleeghuizen20. Ook volgens de gegevens van het CBS is een relatieve afname van
het
aantal
verzorgingshuizen,
ouderen de
nieuwe
wat term
in voor
bejaardenhuizen, afgenomen vanaf midden jaren ‘80 (figuur 9)21. De redenen die hiervoor 15
VWS: “Ouderenbeleid in het perspectief van de vergrijzing” (2006). Gedeputeerde Staten Provincie Groningen: “Vergrijzing en Provinciaal beleid” (2005). 17 Bestuur gemeente Lochem: “Startnotitie Wet Maatschappelijke ondersteuning, in de startblokken” (2006). 18 E. Goffman: “totale instituties” (1975, oorspronkelijke editie 1961). 19 Bestuur gemeente Lochem: “Startnotitie Wet Maatschappelijke ondersteuning, in de startblokken” (2006). 20 VWS: “Ouderenbeleid in het perspectief van de vergrijzing” (2006). 21 C. Harmsen & H. Schapendonk-Maas (CBS): “Aantal bewoners van instellingen en tehuizen daalt niet verder” (2004). 16
13
gegeven worden zijn een strengere selectie voor verzorgingshuizen, een sterke uitbreiding van de thuiszorg en de opkomst van verscheidene vormen van ouderenwoningen. Het aantal bewoners van verzorgingshuizen en in 1995 was het aantal bewoners van verzorgingshuizen gedaald tot ongeveer 120.000. In 1995 wordt door het VWS nog de nota “Ouderenbeleid 1995-1998, Integraal programma” uitgegeven waarin wordt benadrukt dat het zelfstandig wonen van ouderen alleen slaagt wanneer wonen, zorg en welzijn goed op elkaar zijn afgestemd22. De woningbouw heeft zich sterk ingespannen voor het bouwen van woningen geschikt voor ouderen. De toekomstverkenning van het RIVM23 geeft aan “In het verleden is het aantal woningen bestemd voor ouderen behoorlijk toegenomen, in de laatste helft van de jaren negentig is die toename zelfs spectaculair te noemen” (Timmermans et al., 2004: 103)24. Tabel 1 geeft de toename van het gebruik van en het aantal seniorenwoningen aan. Het aantal senioren-woningen
is
tussen 1981 en 1994
Tabel 1: Groei van gebruik en bouw van ouderenwoningen. Bron: “Ouderen nu en in de toekomst: gezondheid, verpleging en verzorging 2000-2020” (2004)” (2006)
1981
meer dan verdubbeld. Percentage 65+ in seniorenwoning 9 De grote stijging tussen Aantal seniorenwoningen (x1000) 115
1985
1990
1994
1998
11
12
15
25
152
175
250
459
1994 en 1998 is niet bron:VTV strikt toe te schrijven RIVM ‘04 aan een grote toename van het aantal seniorenwoningen, maar is voor een groot deel veroorzaakt door een verandering van de omschrijving van woningen. De woningbouw heeft echter niet alleen gewerkt aan het bouwen van zogeheten seniorenwoningen maar heeft nieuwe type woningen ontwikkeld zoals de levensloopbestendige woningen en de woningen in woon-zorg complexen. Hierbij wordt dus sterk de nadruk gelegd op de aanwezigheid van zorgvoorzieningen en overige voorzieningen zoals winkelcentra en het openbaar vervoer in de nabijheid van de woning. Samen waren er 2003 meer dan 400.000 van dergelijke levensloop bestendige woningen of woningen in woon-zorg complexen. Een derde ontwikkeling binnen de woon-zorg sector is de aanpassing van woningen voor het beter functioneren van ouderen. Vanaf 1994 kunnen mensen met een lichamelijke beperking aanspraak maken op een aanpassing van de woning met behulp van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG). In 1994 werden 21.000 woonvoorzieningen toegekend met behulp van deze wet en tot het jaar 22
Bestuur gemeente Lochem: “Startnotitie Wet Maatschappelijke ondersteuning, in de startblokken” (2006). A. van den Berg Jeths, J.M. Timmermans, N. Hoeymans, I.B. Woittiez: “Ouderen nu en in de toekomst: gezondheid, verpleging en verzorging 2000-2020” (2004). 24 A. van den Berg Jeths, J.M. Timmermans, N. Hoeymans, I.B. Woittiez: “Ouderen nu en in de toekomst: gezondheid, verpleging en verzorging 2000-2020” (2004). 23
14
2000 steeg dat aantal naar 120.000 per jaar waarna het aantal woonvoorzieningen stabiliseerde25. Vanaf het midden van de jaren ’80 is het proces van extramuralisering echter aan verandering onderhevig vanaf de zijde van de overheid. “Ruim twintig jaar geleden werd alleen extramuralisering als voldoende beschouwd voor de maatschappelijke participatie en integratie van mensen met beperkingen. Nu wordt onder het kopje ‘vermaatschappelijking in de zorg’ een heel conglomeraat aan veranderingen in de zorg en in de samenleving bij elkaar gebracht” (Koops & Kwekkeboom, 2005: 9)26. Met het invoeren van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning anno 2007, die zich als doel stelt “het vergroten van maatschappelijke participatie, integratie en acceptatie van mensen met beperkingen” (Koops & Kwekkeboom, 2005: 11) wordt er niet alleen naar gestreefd om ouderen uit afgelegen verzorgingshuizen te houden en de eigen woning te blijven bewonen in de samenleving, maar ook wordt de ouderen aangeboden of van hen verwacht dat zij nog actief deel hebben aan de samenleving. Degene die verantwoordelijk is voor de coördinatie van dit proces is de gemeente, die de verschillende partijen, wonen, zorg en welzijn bij elkaar moet brengen en de verschillende instellingen inhuurt om de verschillende taken uit te voeren. Een extra wijziging voor thuiswonende ouderen is dat de huishoudelijke hulp die voorheen werd gefinancierd door de AWBZ nu valt onder de WMO. Verzorging en verpleging valt echter nog steeds onder de AWBZ. In de WMO wordt tevens net als in de AWBZ aangegeven dat er pas collectief bekostigde zorg aangeboden wordt op het moment dat de zorg niet meer verleend kan worden door de omgeving van de cliënt zoals familie, vrienden en omwonenden, de mantelzorgers. Dit is dan ook een streven van de WMO om niet enkel de ouderen (en psychiatrische patiënten en verstandelijk gehandicapten) meer te laten deelnemen aan de samenleving maar dat er daarnaast meer mensen deelnemen aan het leven van ouderen door middel van mantelzorg. Wanneer dus gekeken wordt naar de mogelijke gevolgen van de vergrijzing voor het proces van extramuralisatie van de zorg is het dus van belang om na te gaan of de verpleegkundige zorg aan huis voldoende zal zijn in de komende jaren en wat mantelzorgers kunnen bijdragen aan zorg aan huis.
25
A. van den Berg Jeths, J.M. Timmermans, N. Hoeymans, I.B. Woittiez: “Ouderen nu en in de toekomst: gezondheid, verpleging en verzorging 2000-2020” (2004). 26 H. Koops & M.H. Kwekkeboom (SCP): “Vermaatschappelijking in de zorg. Ervaringen en verwachtingen van aanbieders en gebruikers in vijf gemeenten” (2005).
15
4. Enkele woorden over allochtone ouderen27 De mogelijke ontwikkeling van de vergrijzing zoals in voorgaande hoofdstukken is beschreven is gebaseerd op de huidige situatie in Nederland. Echter vindt gelijktijdig een andere ontwikkeling plaats in Nederland en dat is de toename van allochtonen in Nederland. Wanneer gekeken wordt naar een mogelijke vergrijzing is het van belang om de leeftijdsontwikkeling binnen de verschillende groepen te bestuderen om zo na te gaan of de mogelijke vergrijzing ook in deze groepen voorkomt en wat voor extra uitdagingen dit mogelijk naar voren brengt voor zorginstellingen.
Demografische ontwikkeling Toen in de jaren ’60 en ’70 arbeidstekorten ontstonden op de arbeidsmarkt zijn vanuit de landen
rondom
de
Middellandse
Tabel 2: Periode van aankomst van verschillende groepen allochtonen. Bron: Gezondheid en Welzijn van allochtone ouderen (2004).
Zee
gastarbeiders verhuisd naar Nederland om hier te komen werken. In eerste instantie werd verwacht dat deze astarbeiders na verloop van tijd weer terug zouden keren naar het land van herkomst, maar veel van deze gastarbeiders zijn blijven
wonen
in
Nederland
en
hebben
achtergelaten gezinsleden in het land van herkomst ook over28 laten komen om in Nederland te gaan wonen. Daarnaast is in de periode rondom het onafhankelijk worden van
Tabel 3: Groei van oudere allochtonen van 2010-2030. Bron: Gezondheid en Welzijn van allochtone ouderen (2004).
Suriname in 1975 een groot aantal Surinamers geëmigreerd naar Nederland. In de periode kort na de Tweede Wereldoorlog heeft een zelfde ontwikkeling zich voorgedaan met Molukkers uit Nederlands Indië, later de Republiek Indonesië. In tabel 2 is in percentages aangegeven wanneer de verschillende allochtone ouderen die in 2003 woonachtig zijn in Nederland, zijn geëmigreerd 27
Gezien de aard van de beschikbare gegevens wordt in dit hoofdstuk over ouderen gesproken vanaf de leeftijd van 55 jaar. 28 R. Schellingerhout (SCP) “Gezondheid en Welzijn van allochtone ouderen” (2004).
16
naar Nederland. Hierbij zijn alleen de vijf grootste groepen allochtonen aangegeven. Het aantal allochtone ouderen in Nederland is in 2007 vergeleken met het aantal autochtone ouderen nog klein. Verwacht wordt echter door het SCP dat de verschillende groepen allochtone ouderen zowel in aantal zullen toenemen als wel de gemiddelde leeftijd van de verschillende groepen allochtone ouderen zal toenemen29. In tabel 3 wordt een overzicht gegeven van de door het SCP geraamde ontwikkeling van het aantal
Tabel 4: Groei van oudere allochtonen in Rotterdam. Bron: Gezondheid en Welzijn van allochtone ouderen (2004).
allochtone ouderen in Nederland van 2003 tot 2020. Belangrijk hierbij is om rekening te houden met het gegeven dat het in deze cijfers om landelijke gemiddelden gaat. De allochtone bevolking is echter niet gelijk verdeeld over Nederland. “Ruim 40% van de niet-westerse allochtonen van 45 jaar en ouder woont in de vier grote steden, de G4 (Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag)” (Schellingerhout, 2004: 19). Wanneer gekeken wordt naar
het aanbieden van zorg aan ouderen die regionaal/lokaal wordt aangeboden dan is het dus van belang rekening te houden met de geraamde ontwikkeling van allochtone ouderen in met name de grote steden. Door het SCP is deze ontwikkeling geraamd voor de stad Rotterdam en deze is weergegeven in tabel 4. Hierbij zijn enkel de gegevens van Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen gebruikt maar de aantallen van deze bevolkingsgroepen bij elkaar opgeteld betreft 78% van de totale niet-westerse allochtone bevolking in Nederland30. Het percentage allochtone ouderen in de totale ouderenpopulatie voor het jaar 2002 komt daarmee op 9,9%31 en in het jaar 2017 wordt dit geraamd op 22,2%32. Dit is meer dan een verdubbeling en het aantal
ouderen van
allochtone komaf is dan opgelopen tot bijna een
Tabel 5: Percentage ouderen per etniciteit. Bron: Gezondheid en Welzijn van allochtone ouderen (2004).
kwart van de gehele ouderenpopulatie. Zoals eerder aangegeven zal ook de gemiddelde
leeftijd
van
de
verschillende
groepen allochtone ouderen toenemen. Het gedeelte ouderen ouder dan 75 jaar, het gedeelte ouderen wat het meest gebruikt maakt van zorg,
29
R. Schellingerhout (SCP) “Gezondheid en Welzijn van allochtone ouderen” (2004). R. Schellingerhout (SCP) “Gezondheid en Welzijn van allochtone ouderen” (2004). 31 9,9% = (2,2+1,4+3,3+0,8) / 78 * 100% 32 22.2% = (4,0+2,9+8,0+2,4) / 78 * 100% 30
17
betrof voor de autochtone ouderenpopulatie in 2003 iets meer dan 25%. Het gedeelte ouderen ouder dan 75 jaar betrof voor de allochtone ouderenpopulatie in 2003 ongeveer 3%33. De geraamde ontwikkeling van het percentage 75-plussers onder de allochtone bevolking wordt aangegeven in tabel 5. In deze tabel wordt zichtbaar dat met name bij Turkse en Marokkaanse ouderen het percentage 75-plussers sterk zal toenemen tot meer dan een verdubbeling. Ook bij Antilliaanse ouderen zal er een groei tot 2020 zijn van anderhalf keer het percentage van 75plussers in 2003. Voor Surinaamse ouderen zal er nagenoeg geen groei zijn en voor de overige niet-westerse allochtonen zal er slechts een kleine toename zijn in het percentage 75plussers. Tabel 6: Vragen aan allochtonen over verzorging van ouderen. Bron: Gezondheid en Welzijn van allochtone ouderen (2004).
Zorgvraag van allochtone ouderen
De zorgvraag van allochtone ouderen kan op twee manieren bekeken worden. In eerste instantie kan worden gekeken naar de gezondheid van allochtone ouderen in vergelijking met autochtone ouderen. In de tweede plaats kan worden gekeken naar de zorgwens van allochtone ouderen. Door wie wensen zij verzorgd te
Tabel 7: Gebruik van verschillende vormen zorg door allochtone ouderen (niet gecorrigeerd voor gezondheidstoestand). Bron: Gezondheid en Welzijn van allochtone ouderen (2004).
worden wanneer er sprake is van een zorgbehoefte. Deze laatste vraag zal in dit gedeelte bestudeerd worden. Tabel 6 geeft de antwoorden van verschillende groepen allochtone ouderen op vragen van het SCP omtrent
de
zorgverwachting
van
de
ouderen34. In de tabel is zichtbaar dat met name Turken en Marokkanen verwachten dat hun kinderen voor hen zorgen. Eenderde van de Turken en meer dan de helft van de Marokkanen vindt het namelijk een schande wanneer dit niet gebeurt. Overigens vindt
33 34
R. Schellingerhout (SCP) “Gezondheid en Welzijn van allochtone ouderen” (2004). R. Schellingerhout (SCP) “Gezondheid en Welzijn van allochtone ouderen” (2004).
18
alleen bij Marokkaanse allochtone ouderen meer dan de helft dat professionele hulpverleners nooit zo goed voor hen kunnen zorgen als hun eigen kinderen. Bij alle andere groepen vindt dus meer dan de helft van de ouderen dat professionele hulpverleners minstens zo goed voor hen kunnen zorgen als de eigen kinderen. Vergeleken met autochtone ouderen wordt er door de allochtone ouderen een groter beroep gedaan op de eigen kinderen. Meer dan de helft van de allochtone ouderen heeft echter op het gebied van zorg echter net zoveel vertrouwen in professionele hulpverleners als in de eigen kinderen. Gezien bovenstaande gegevens is het niet onwaarschijnlijk dat allochtone ouderen meer zorg van familie en bekenden ontvangen dan de autochtone ouderen. Dit wordt ook aangegeven in tabel 7. Met name Marokkaanse en Turkse ouderen ontvangen veel informele hulp maar daarnaast zeer weinig thuiszorg vergeleken met de overige groepen ouderen. De autochtone ouderen krijgen samen met de Antilliaanse ouderen de minste informele hulp maar de autochtone ouderen krijgen wel opgeteld de meeste thuiszorg en particuliere hulp. Molukkers en Antillianen krijgen zowel weinig informele hulp als ook weinig thuiszorg. Surinamers krijgen een gemiddelde hoeveelheid informele hulp en veel thuiszorg vergeleken met andere groepen ouderen. Samengevat krijgen Turkse en Marokkaanse ouderen veel
Tabel 8: Gebruik van thuiszorg en/of informele zorg door allochtone ouderen. Bron: Gezondheid en Welzijn van allochtone ouderen (2004).
informele hulp maar weinig professionele hulp. Autochtone ouderen krijgen veel professionele hulp maar weinig informele hulp. Surinaamse ouderen zitten hier tussen in en Molukse en Antilliaanse ouderen krijgen noch veel informele hulp noch veel professionele hulp. In tabel 8 wordt zichtbaar hoeveel procent van de ouderen een vorm van zorg krijgt. Tevens is een onderverdeling gemaakt in hulp bij het ontbreken van een matige of ernstige beperking en hulp met een matige of ernstige beperking. In de onderste rij is zichtbaar dat de Turkse en Marokkaanse ouderen de meeste zorg krijgen van alle groepen ouderen gevolgd door de Surinaamse ouderen. Tevens krijgt meer dan een kwart van de Marokkaanse ouderen en bijna 20% van de Turkse ouderen ook zorg wanneer een matige of ernstige beperking ontbreekt. Waar bijna alleen door autochtone ouderen gebruik wordt gemaakt van thuiszorg bij het ontbreken van een matige of ernstige beperking ontvangen Turkse, Marokkaanse en in mindere mate ook Surinaamse ouderen mantelzorg. Tevens ontvangen alleen autochtone ouderen meer thuiszorg dan informele hulp.
19
Wanneer gevraagd wordt aan de ouderen van wie zij het liefst zorg ontvangen dan geven Turkse, Marokkaanse en Molukse ouderen aan dat zij het liefst door hun kinderen verzorgd worden en daarna door iemand van de thuiszorg. Surinaamse ouderen en Antilliaanse ouderen zien dit liever andersom. Alleen autochtone ouderen ontvangen na thuiszorg liever zorg van betaalde particuliere hulp dan van hun kinderen35. Wanneer echter gevraagd wordt of er nog extra behoefte is aan hulp en wie die hulp dan zou moeten geven dan geven alle ouderen, zowel allochtoon als autochtoon, aan dat deze verlangd wordt van de thuiszorg36. Hierbij moet echter nog vermeld worden dat een deel van de allochtone ouderen, een derde van de Turkse ouderen en iets minder dan 20% van de Marokkaanse ouderen niet bekend is met thuiszorg37. De zorgvraag van allochtone ouderen zal zich in de toekomst waarschijnlijk anders ontwikkelen dan bij de autochtone ouderen aangezien de allochtone ouderen in sterkere mate rekenen op hulp van familie, hoewel nog niet bekend is of de familie die hulp ook daadwerkelijk wil verstrekken. Toch zal ook bij allochtone ouderen een toename verwacht worden in de gemiddelde leeftijd en het absolute aantal ouderen. Tevens valt te verwachten dat wanneer de ouderen beter bekend raken met de verschillende zorgvoorzieningen van het sociale zekerheidsstelsel zij hier ook vaker gebruik van maken. Bij een tekort aan zorg verwachten namelijk alle ouderen hulp van de thuiszorg. Tevens valt op te merken dat bij de aanwezigheid van veel informele hulp, de vraag naar formele hulp beperkt blijft.
35
R. Schellingerhout (SCP) “Gezondheid en Welzijn van allochtone ouderen” (2004). R. Schellingerhout (SCP) “Gezondheid en Welzijn van allochtone ouderen” (2004). 37 R. Schellingerhout (SCP) “Gezondheid en Welzijn van allochtone ouderen” (2004). 36
20
5. Formulering van de onderzoeksvraag Wanneer gekeken wordt naar de mogelijke uitdagingen die kunnen ontstaan bij het aanbieden van zorg aan huis met een verdergaande extramuralisering in een periode van verdergaande vergrijzing kunnen vier probleemstellingen worden geformuleerd. In de eerste plaats zullen er meer ouderen komen die samen ook meer zorg aan huis nodig zullen hebben. De meeste zorg voor ouderen wordt gebruikt in de laatste levensjaren van een individu. Wanneer ouderen echter zelfstandig wonen dan hebben zij wel dezelfde zorg nodig aan huis die zij normaal gesproken zouden ontvangen in een verzorgingshuis. Hierbij kan gedacht worden aan het ontvangen van medicatie en ondersteuning bij de lichamelijke verzorging. Dit betreft geen zorg die enkel in de laatste paar jaar van het leven nodig is, maar wanneer de ouderen chronische aandoeningen hebben door een individu voor vele jaren genuttigd kan worden. Wanneer het aantal ouderen absoluut toeneemt dan zal deze zorgvraag ook absoluut toenemen. Dit vraagt dus om meer personeel in de zorgsector. Wanneer ouderen dicht bij elkaar wonen in een verzorgingshuis dan kan deze zorg door minder zorgverleners aangeboden worden dan wanneer de zorgvragers verspreid wonen over een bepaalde regio ieder in een eigen woning. Meinow geeft tevens aan in een onderzoek naar de vraag naar thuiszorg dat de behoefte van mensen met een verstandelijke beperking, zoals ouderen die een beroerte hebben gehad, 25% groter is dan mensen zonder een verstandelijke beperking. Uiteraard hebben niet alleen ouderen een verstandelijke beperking, maar naarmate iemand ouder wordt neemt de kans op het krijgen van een beroerte wel toe waardoor de kans op een verstandelijke beperking ook toeneemt en de zorgvraag daarmee ook groter wordt38. Een tweede probleem omtrent de thuiszorg veroorzaakt door de vergrijzing is de vergrijzing binnen het personeelsbestand van de thuiszorg zelf. Watson, Andrews en Manthorpe geven aan dat het personeelsbestand van verpleegkundigen in de thuiszorg sneller aan het vergrijzen is dan bij andere zorgsectoren39. Wanneer het personeelsbestand van de thuiszorg krimpt doordat de werknemers zelf met pensioen gaan dan wordt de vraag naar personeel voor in de thuiszorgsector alleen maar groter. Het derde probleem binnen de thuiszorg is dat ouderen die thuis wonen niet alleen professionele zorg nodig hebben maar ook informele zorg van mantelzorgers voor het verzorgen van het huis, het doen van boodschappen en voor het onderhouden van sociale
38
B. Meinow, I. Kåreholt & M. Lagergren: “According to need? Predicting the amount of municipal home help allocated to elderly recipients in an urban area of Sweden.” (2005). 39 R. Watson, J. Andrews, J. Manthorpe: “Older community nurses: perspectives and prospects” (2004).
21
contacten wanneer de ouderen zelf niet meer erg mobiel zijn. Andersson et al.40 hebben onderzocht wat de kosten zijn van deze informele zorg voor mensen in de stedelijke gebieden van Zweden. Ondanks dat zij geen percentages geven in verhouding tot professionele zorg benadrukken zij wel dat wanneer rekening gehouden wordt met het verlies aan inkomsten wat mantelzorgers hebben door hun zorg voor anderen de kosten voor informele zorg aanzienlijk hoger zijn dan wanneer deze kosten niet inbegrepen worden in de kosten voor informele zorg. “Studies of advanced home care that exclude the cost of informal care are likely to substantially underestimate the costs to society. Costs for informal care should be included in cost-effectiveness studies of advanced home care and home rehabilitation and should preferably be presented as a separate item in these studies” (Andersson et al 2004: 662).
Wanneer dus meer mensen afhankelijk zijn van mantelzorg door hun naasten dan kan dit een grote relatief onzichtbare kostenpost zijn voor de verzorgingsstaat. De vraag blijft of de kosten van de professionele thuiszorg en de informele zorg samen duurder zijn dan de professionele zorg aangeboden in verzorgingshuizen. Het vierde probleem binnen de thuiszorg gerelateerd aan het derde probleem betreft de beschikbaarheid van mantelzorgers. Door de toenemende individualisering nemen de sterke banden tussen mensen, zoals familiebanden af en nemen het aantal zwakke meer vrijblijvende banden toe41. Mantelzorgers zijn doorgaans familieleden en behoren tot de sterke banden van mensen. Wanneer deze banden beperkt zijn rest de vraag of individuen nog wel bereid zijn om te zorgen voor oudere beperkte familieleden of buren. Samengevat geeft dit de volgende vier problemen weer: 1) Een toename van het aantal mensen dat chronisch afhankelijk is van de thuiszorg en daarbij waarschijnlijk zelfs meer dan het gemiddeld aantal zorguren nodig heeft. 2) Een vergrijzing van het personeelsbestand van de thuiszorgorganisaties en daarmee een afname van het aantal mogelijk te werken uren. 3) De hoge kosten die met thuiszorg gepaard gaan, mede veroorzaakt door de onmogelijkheid van de mantelzorger om te werken in de uren dat hij/zij zorg geeft. 4) Het beperkte aantal mensen dat mantelzorg wil verlenen. In dit onderzoek zal ik mij richten op de eerste twee probleempunten. Het proces van extramuralisering zal niet langer effectief voortgezet kunnen worden wanneer de vraag naar thuiszorg te sterk toeneemt of het aanbod te sterk afneemt waardoor de vraag naar thuiszorg in
40 A. Andersson, J. Carstensen, L. Levin, B.G. Emtinger: “Costs of informal care for patients in advanced home care: A population-based study” (2004). 41 D. Pels: “Een zwak voor Nederland. Ideeën voor een nieuwe politiek” (2005).
22
beide gevallen onwerkbaar veel groter zal worden dan het aanbod van de thuiszorg. De onderzoeksvraag die hieruit naar voren komt is dan als volgt:
In hoeverre is het beleid van thuiszorgorganisaties in staat om de gevolgen van de vergrijzing voor de aanbodkant van de organisatie te corrigeren en voldoende thuiszorg aan te kunnen bieden, zowel nu als in de nabije toekomst?
Deze vraag laat zich vervolgens in drie delen beantwoorden. In de eerste plaats is het van belang om na te gaan of er in de nabije toekomst daadwerkelijk een stijging van de zorgvraag te verwachten valt door het proces van vergrijzing. In de tweede plaats moet gekeken worden naar het beleid van de thuiszorgorganisaties zelf om na te gaan op welke wijze zij bezig zijn met een mogelijke vergrijzing en toenemende zorgvraag en hoe zij omgaan met een mogelijke vergrijzing van het eigen personeelsbestand. Als laatste is het nuttig om te kijken naar een toekomstige generatie van zorgverleners en hun bereidheid om te werken binnen een thuiszorgorganisatie om een vergrijzing van het personeelsbestand en daarmee een leegloop binnen de thuiszorgorganisaties tegen te gaan. Deze drie thema’s, de groei van de zorgvraag bij
de
thuiszorg,
een
mogelijke
afname
van
het
aanbod
van
thuiszorg
en
personeelsvernieuwing binnen de thuiszorg, zal ik onderzoeken in dit verslag om zo na te gaan of thuiszorgorganisaties klaar zijn voor een vergrijsde samenleving. De mantelzorg vermeld onder probleempunten 3 en 4 zal ik in dit verslag niet beschrijven als een probleempunt maar het zal enkel bij de discussie worden besproken. De mantelzorg zal dan ook niet verder diepgaand bestudeerd worden in dit onderzoek. Tevens zal ik in dit onderzoek geen verder onderzoek doen naar de kosten van de thuiszorg binnen het algemene budget voor het sociale zekerheidstelsel. Ik zal wel rekening houden met de beschikbaarheid van geld in de bespreking van de resultaten wanneer dit betrekking heeft op zaken als meer personeel en meer apparatuur. Tevens valt uiteraard algemeen te stellen dat wanneer zaken veel geld gaan kosten hier vanuit de overheid beleidsmatige veranderingen te verwachten zijn. Uiteraard is het niet mogelijk op voorhand aan te geven wat deze veranderingen zullen zijn, maar de aanwezigheid van veranderingen in de toekomst kan wel meer of minder aannemelijk zijn en zo van invloed zijn op het beleid van thuiszorgorganisaties.
23
6. Opzet van het onderzoek Het onderzoek zal worden uitgevoerd als een enkelvoudige casestudy en zal uit drie verschillende stappen bestaan: 1. Een literatuuronderzoek naar de ontwikkeling van de zorgvraag in de toekomst in Nederland. 2. Een onderzoek naar het beleid van één thuiszorgorganisatie middels interviews. 3. Een onderzoek naar de beroepsinteresses van verpleegkundige leerlingen op één ROC middels enquêtes. Gezien de omvang van het onderzoek is gekozen voor de enkelvoudige casestudy. In het literatuuronderzoek zal ik een algemene ontwikkeling in Nederland beschrijven. Voor de overige twee delen heb ik gekozen voor een enkelvoudige aanpak waarbij één organisatie en één school worden bekeken. Aangezien de school en de organisatie gekozen wordt in een stedelijke omgeving kunnen zij als voorbeeld staan voor de stedelijke gebieden in Nederland. Aangezien in deze gebieden het grootste gedeelte van de Nederlandse bevolking woont verwacht ik wel met behulp van de enkelvoudige case enige uitspraken te kunnen doen die niet enkel voor de gekozen stad gelden maar voor meer stedelijke gebieden in Nederland. Tevens kan het beleid van de gekozen thuiszorgorganisatie dienst doen als voorbeeld voor andere thuiszorgorganisaties aangezien te verwachten valt dat veel voorkomende problemen niet alleen bij de gekozen thuiszorgorganisatie voorkomen en dat de geresulteerde oplossingen zo bruikbaar kunnen zijn voor overige organisaties. De drie verschillende stappen van het onderzoek zal ik nu ieder afzonderlijk bespreken.
Literatuuronderzoek naar de ontwikkeling van de zorgvraag in de toekomst.
Met behulp van de monitor Volksgezondheid Toekomst Verkenning van het RIVM zal ik de ontwikkeling van de zorgvraag gesteld door ouderen (65-plussers) tot het jaar 2020 onderzoeken. Hieruit zal ik vervolgens twee ziektebeelden kiezen die naar verwachting veel zullen voorkomen in het jaar 2020 en nagaan wat de gewenste zorg is bij deze twee ziektebeelden. De gekozen ziektebeelden zijn Beroertes en Reuma. Op deze wijze zal ik trachten een reële verwachting te schetsen van de ontwikkeling van zorgvraag van ouderen tot aan het jaar 2020.
Het onderzoek naar het beleid van één thuiszorgorganisatie.
24
Voor het onderzoek naar de thuiszorgorganisatie heb ik gekozen voor de grootste thuiszorgorganisatie van de stad Utrecht. Ik heb gekozen voor de stad Utrecht aangezien ik daar zelf woonachtig ben en zo geen problemen zal ondervinden met bereikbaarheid van de organisatie en het in contact treden met de organisatie. De stad Utrecht is de vierde grootste stad van Nederland met ongeveer 290.000 inwoners in 2007 en zal in dit onderzoek representatief
staan
voor
alle
stedelijke
gebieden
in
Nederland.
De
grootste
thuiszorgorganisatie in de stad Utrecht is de organisatie Aveant. Deze organisatie betreft een fusie tussen de twee organisaties Thuiszorgstad Utrecht en Cascade. Aveant houdt zich voor het grootste gedeelte bezig met het aanbieden van thuiszorg maar heeft ook enkele intramurale voorzieningen voor ouderenzorg. Daarnaast verzorgt Aveant de controle van kinderen van 0-4 jaar op consultatiebureaus. Behalve deze groep kinderen valt het grootste gedeelte van de cliënten van Aveant onder de categorie ouderen. Het onderzoek naar het beleid van Aveant is uitgevoerd middels drie diepteinterviews. Deze interviews zijn gehouden met een beleidsadviseur van de afdeling Vastgoed en ICT, de manager van de afdeling Personeel & Organisatie en de inmiddels oud-manager van de afdeling Innovatie & Ontwikkeling. De oud-manager van de afdeling Innovatie & Ontwikkeling was nog tot een week voor het interview manager van de betreffende afdeling. De interviews betroffen alledrie verkennende semi-gestructureerde interviews. Eerst is een lijst met thema’s opgesteld per afdeling en vervolgens zijn per thema een aantal vragen bedacht om zo een duidelijk beeld te krijgen van het beleid van Aveant per thema. De drie respondenten zijn dan ook drie verschillende interviews voorgelegd met soms overlappende thema’s. Als eerste is het interview gehouden met de medewerker van de afdeling Vastgoed en ICT, vervolgens met de manager van de afdeling Personeel & Organisatie en als laatste met de manager van de afdeling Innovatie & Ontwikkeling. Wanneer een gepland thema niet bekend was bij de eerste of tweede respondent dan werd dit thema doorgeschoven naar de derde respondent. Hieronder zullen per respondent de thema’s worden aangegeven van het interview. I. Interviewopzet beleidsadviseur afdeling Vastgoed en ICT42. Tijdens het interview met de beleidsadviseur van de afdeling Vastgoed en ICT zijn de volgende thema’s besproken. 1. Huidige situatie Aveant
42
Appendix I
25
2. Veranderingen beleid voor ouderen 3. Veranderingen Personeelsbeleid 4. Concurrentie met andere marktorganisaties In het eerste thema ga ik na op welke wijze Aveant op het moment van het interview omgaat met de verzorging van ouderen. Hierbij gaat het om de vraag welke beleidsmaatregelen op het moment van het interview al zijn genomen met betrekking tot de komende vergrijzing. Tevens ga ik na welk gedeelte van de geboden zorg door Aveant terecht komt bij ouderen. Als laatste worden nog de onderwerpen etnische diversiteit en personeelstekorten besproken. In het tweede thema ga ik na wat de verwachting is van Aveant omtrent de ontwikkeling van de zorgvraag bij ouderen tot 2020 en welk beleid daar al specifiek voor is opgezet of welk beleid op het moment van het interview ontwikkeld wordt. Hierin wordt onder andere de informatie gebruikt uit het gehouden literatuuronderzoek van stap 1 van dit onderzoek omtrent chronisch zieken en de stijging van de levensverwachting in goede gezondheid. In het derde thema tracht ik na te gaan of er beleidsmatige veranderingen worden genomen om personeel zo lang mogelijk binnen de organisatie te houden tot aan of na de pensioensgerechtigde leeftijd van 65 jaar. De respondent gaf echter aan geen zeggenschap te hebben over dit thema en het is daarom doorgeschoven naar de manager van Personeel & Organisatie. Ook het vierde thema is gebaseerd op een uitkomst uit het literatuuronderzoek, de opkomst van de particuliere zorgaanbieders. De marktwerking binnen de thuiszorg is ook opgenomen onder dit thema. II. Interview manager afdeling Personeel & Organisatie43. De volgende thema’s zijn aan bod gekomen in het interview met de manager van de afdeling Personeel & Organisatie. 1. Huidig personeelsbestand 2. Veranderingen binnen het personeelsbestand 3. Veranderingen personeelsbeleid 4. Invalkrachten 5. Nieuwe medewerkers
43
Appendix II
26
Het eerste thema betreft een beschrijving van het personeelsbestand van Aveant. Aangezien Aveant een fusie betreft, aangegaan per 1 januari 2006, zijn niet alle cijfers beschikbaar. Daarom valt onder dit thema ook het beeld van een gewenst. Het tweede thema heeft als kernpunt de veranderingen op de arbeidsmarkt van de zorg in de voorgaande jaren en de verwachte veranderingen in de komende jaren. Dit is nagegaan per zorgtaak (huishoudelijke hulp, verzorging en verpleging) en tevens is gevraagd in hoeverre gekeken moet worden naar etnische diversiteit van medewerkers. Het derde thema betreft de mogelijke ontwikkelingen in het personeelsbeleid. Met name de vraag of medewerkers gemotiveerd worden om door te werken tot of na het 65e levensjaar is van belang. Tevens is het onderwerp kwaliteit van zorg, gekoppeld aan scholing en functie-eisen van personeel, opgenomen onder dit thema. Het vierde en vijfde thema omvatten de eerdere drie thema’s voor respectievelijk invalskrachten en nieuwe medewerkers. Dus de aantallen worden besproken, de wens voor een grotere etnische diversiteit, kwaliteit van zorg, etc.. III. Interview manager afdeling Innovatie & Ontwikkeling44. Met de oud-manager van de afdeling Innovatie & Ontwikkeling zijn de volgende thema’s aan bod gekomen. 1. Huidige interesses van mensen voor het werken in de thuiszorg 2. Ontwikkelingen in de interesses van mensen voor het werken in de thuiszorg 3. Promoten van het werken in de thuiszorg 4. Toekomstverwachtingen Tevens zijn de volgende onderwerpen doorgeschoven van de beleidsadviseur Vastgoed en ICT en de manager van Personeel & Organisatie. 5. Etnische diversiteit 6. Tekorten 7. Concurrentie met particuliere zorgaanbieders De laatste twee onderwerpen kwamen naar voren tijdens de interviews met de beleidsadviseur Vastgoed en ICT en de manager van Personeel & Organisatie en zijn vanwege hun belang voor het onderzoek ook besproken met de manager van de afdeling Innovatie & Ontwikkeling. 8. Verhouding tussen domotica, ICT en personeel
44
Appendix III
27
9. Het contact met de gemeente en de WMO. De eerste vier thema’s van het interview hebben betrekking op de populariteit van de thuiszorg binnen de arbeidsmarkt. In het eerste thema tracht ik na te gaan wat de huidige populariteit is van het werken in de zorg en daarnaast specifiek het werken in de thuiszorg. Hierbij wordt onder andere gevraagd naar verschillen in leeftijdsgroepen en zorgtaken (huishoudelijke hulp, verzorging en verpleging). Het tweede thema betreft dezelfde vragen als in het eerste thema alleen wordt gekeken naar de ontwikkeling in de afgelopen jaren en de verwachting en de wens voor de toekomst. In het derde thema worden de verschillende wervingsmethoden besproken van Aveant en de effectiviteit van deze methoden. In het vierde thema wordt het belang van promotie besproken voor de toekomst en welke knelpunten verwacht worden binnen het werven van nieuwe personeelsleden. Het vijfde thema is doorgeschoven vanuit zowel de afdeling Vastgoed en ICT en de afdeling Personeel & Organisatie. Het thema etnische diversiteit omvat de wens voor meer culturele diversiteit in het personeelsbestand, de noodzaak van deze diversiteit bij een toekomstige groei van zorgvraag van allochtonen en de huidige regelingen voor allochtone zorgvragers. Het zesde thema bespreekt de omgang met personeelstekorten binnen Aveant. Aangezien veel vragen niet duidelijk waren geworden binnen het interview met de manager van de afdeling Personeel & Organisatie zijn de verschillende situaties bij het voordoen van personeelstekort ook besproken met de manager van de afdeling Innovatie & Ontwikkeling. Dit thema is van belang wanneer door het uit de pas lopen van de zorgvraag met het zorgaanbod meer tekorten kunnen ontstaan. In het zevende thema ga ik uitvoerig in op de verhouding van Aveant met andere particuliere aanbieders van zorg. Vanuit het literatuuronderzoek is naar voren gekomen dat in de toekomst een grotere rol zal worden toegedicht aan particuliere zorgorganisaties. De vraag is vervolgens hoe Aveant omgaat met deze concurrentie en de daarmee gepaard gaande invoering van de marktwerking binnen de thuiszorg. In het achtste thema worden nog enkele openstaande vragen besproken omtrent ICT die niet zijn gesteld aan de beleidsadviseur van de afdeling Vastgoed en ICT. Met name de verhouding tussen personeel en het gebruik van ICT is van belang. In het laatste thema ga ik nog in op de verhouding tussen Aveant en de gemeente Utrecht om meer inzicht te krijgen in het proces van aanbesteding van zorgpartners door de gemeente en de rol die de gemeente in gaat nemen in het gehele zorgproces vanuit het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning bezien van de positie van Aveant. 28
Het onderzoek naar de beroepsinteresses van verpleegkundige leerlingen op één ROC.
Om te bepalen in hoeverre de thuiszorgorganisaties in de toekomst kunnen rekenen op nieuwe personeelskrachten heb ik een onderzoek uitgevoerd naar de beroepsinteresses van verpleegkundige leerlingen op Mbo-niveau. Ik heb gekozen voor een ROC in de stad Utrecht aangezien dit goed aansluit bij de bestudeerde thuiszorgorganisatie en aangezien verwacht wordt dat deze school representatief is voor soortgelijke scholen in grotere en kleinere steden in Nederland. Er is gekozen voor leerlingen van een Mbo-opleiding aangezien verwacht wordt dat deze leerlingen voor langere tijd daadwerkelijk zorg zullen uitvoeren en niet direct wensen door te groeien naar meer leidinggevende functies of functies waar minder zorgtaken worden uitgevoerd. Binnen de Mbo-opleidingen voor verzorging en verpleging is een keuze gemaakt op basis van de beschikbaarheid van de leerlingen. De leerlingen van de opleiding verzorgende niveau 3 waren in de onderzoeksperiode op stage en waren daardoor niet beschikbaar als onderzoeksgroep. Tevens bestond een groot gedeelte van deze groep uit zogehete BBL-leerlingen. Dit zijn leerlingen die leren en werken tegelijkertijd en daardoor maar zeer beperkt op school aanwezig zijn. Om deze reden is gekozen voor de BOLleerlingen van de verpleegkundige niveau 4 opleiding. Deze BOL-leerlingen volgen het leerpad via enkel school en niet via leren en werken tegelijkertijd. De beroepen die deze leerlingen
gaan
volgen
zijn
de
niet-specialistische
beroepen
voor
verpleegkundigen/verzorgenden. De leerlingen van deze periode waren in de periode van het onderzoek ook daadwerkelijk aanwezig op school en niet op stage. De onderzochte leerjaren betreffen de leerlingen van het 3e en het 4e leerjaar. De leerlingen van het eerste leerjaar waren niet van belang voor het onderzoek aangezien deze leerlingen nog geen ervaring opgedaan hebben in de zorg aangezien de periode van het onderzoek aan het begin van het schooljaar viel. Doorgaans vindt de grootste afval van leerlingen binnen opleidingen in het eerste leerjaar plaats. De leerlingen van dit leerjaar kunnen dan ook niet representatief geacht worden. De afwezigheid van de leerlingen van het tweede jaar in de periode van het onderzoek door stage is de reden dat deze leerlingen niet zijn onderzocht. Verwacht wordt echter dat de leerlingen van het 3e en het 4e leerjaar van de opleiding verpleegkundige niveau 4 een representatief beeld geven van toekomstige medewerkers binnen de zorgsector. Het doel van dit deel van het onderzoek is het bepalen van de wens of de wil van de leerlingen om werkzaam te zijn binnen de thuiszorg. Dit is gedaan door middel van een enquête die de algemene interesse van de leerlingen voor de verschillende zorgsectoren in kaart brengt zonder te vermelden dat het onderzoek specifiek betrekking heeft op de thuiszorg. Op deze manier wordt voorkomen dat leerlingen voor de onderzoeker gewenste 29
antwoorden geven en kan na worden gegaan hoeveel leerlingen op voorhand willen werken binnen de thuiszorg. De enquête is dus op voorhand een algemene beroepsinteressetest voor de verschillende zorgsectoren. In een later deel van de enquête wordt wel specifiek gevraagd naar de interesse voor het werken in de thuiszorg. Dit om de interesse te onderzoeken van alle leerlingen, dus ook de leerlingen die niet op voorhand interesse tonen voor het werken in de thuiszorg45. Voor het opstellen van de enquêtevragen is eerst een verkennend interview gehouden met vier leerlingen, twee derdejaars leerlingen en twee vierdejaars. Eerst zal ik de opzet van het interview bespreken en vervolgens de hieruit voortgekomen opzet van de enquête. I. Opzet verkennend interview met leerlingen van de verpleegkundige niveau 4 opleiding46. De opzet van het interview met de leerlingen van het ROC is gebaseerd op een semigestructureerd interview. Bij alle vier de leerlingen is hetzelfde interview afgenomen. De besproken thema’s zijn: 1. Zorg algemeen 2. Keuze van zorgsector 3. Werken in de thuiszorg In het eerste thema wordt nagegaan waarom de leerling heeft gekozen voor het werken in de zorgsector en wat de verwachtingen zijn van het werken in de zorg. Daarnaast is ook gevraagd wat het algemene imago van de zorg is volgens de leerling en waardoor dit bepaald wordt. Een laatste onderwerp binnen dit thema is hoe lang per week de leerling wenst te werken in de zorg en tot welke leeftijd. In het tweede thema wordt nader ingegaan op de keuze van de specifieke zorgsector. Hoe wordt de leerling door de opleiding geholpen in het maken van een keuze voor een zorgsector en hoe komen binnen de opleiding de verschillende zorgsectoren aan bod. Ook wordt de vraag gesteld of er nog specifieke zorgsectoren gemist zijn binnen de opleiding om na te gaan of de thuiszorg op voorhand al gemist wordt door sommige leerlingen. Als laatste wordt gevraagd naar enkele persoonlijkheidskenmerken die van belang zijn voor het werken in de thuiszorg en die ook in andere zorgsectoren naar voren komen. In het derde thema wordt uitgebreid het beeld van de leerling op de thuiszorg besproken en de mogelijke interesse om in deze sector te gaan werken. Tevens wordt
45
De thuiszorg wordt niet als aparte zorgsector onderwezen binnen het ROC maar valt onder de categorie AGZ, algemene gezondheidszorg, waaronder ook het ziekenhuis valt. 46 Appendix IV
30
nagegaan of de leerling iets heeft meegekregen van promotieacties van thuiszorgorganisaties om na te gaan hoe effectief de promotieacties zijn die zijn genoemd in de interviews met de respondenten van de thuiszorgorganisatie Aveant. Als laatste punt wordt het onderwerp ICT besproken en hoe de leerling verwacht dat de cliënten maar ook hij/zij zelf en oudere collega’s hiermee om zouden kunnen gaan. De resultaten van deze interviews zullen niet verder worden besproken aangezien de enquête het resultaat is van de interviews. Wel zal ik bij het bespreken van de resultaten van de enquête gebruik maken van enkele citaten uit de interviews met de leerlingen. II. Opzet enquête met leerlingen van de verpleegkundige niveau 4 opleiding47. De opzet van de enquete volgt in grote lijnen de opzet van de interviews. In de eerste plaats wordt gevraagd of er familieleden in de zorg werken en welke dat zijn. Vervolgens worden een aantal stellingen geposeerd met daarin redenen om in de zorg te werken. De leerling kan dan aangeven in hoeverre hij/zij het meer of minder eens is met de stelling, variërend van zeer mee oneens tot zeer mee eens. Deze indeling in vijf categorieën heb ik toegepast omdat het zeer overzichtelijk is en de mening van de leerling over de betreffende stelling voldoende gedifferentieerd kan uitdrukken. Na de stellingen met redenen om in de zorg te werken krijgt de leerling nog de mogelijkheid om een eigen reden op te geven. Daarna volgen nog enkele stellingen die betrekking hebben op de keuze voor de zorgsector en de verwachting van de opleiding. Een volgend thema wat ook met stellingen wordt behandeld in de enquete is het imago van de zorg. Negatieve vraagstellingen zijn niet wenselijk in enquetes en kunnen sturend overkomen (Bryman 2001: 155)48. Vandaar dat de stellingen omtrent de populariteit via bijvoorbeeld de televisie positief zijn uitgedrukt. Het derde thema wat naar voren komt in de enquete, weer middels stellingen, is de keuze van de zorgsector. Net zoals bij de interviews met de leerlingen komen stellingen naar voren die aangeven hoe de leerling is geholpen door de opleiding in het maken van de keuze en of er buiten de opleiding om nog informatie is verkregen voor het maken van de keuze. Ook in dit gedeelte komen weer de vragen naar de persoonlijkheidskenmerken naar voren die gewenst zijn voor de thuiszorg en enkele andere zorgsectoren. Als afronding van dit gedeelte worden stellingen geponeerd waarin de leerling kan aangeven hoe graag hij/zij in een specifieke zorgsector wenst te werken en welke sectoren voldoende of onvoldoende 47 48
Appendix V A. Bryman: “Social research Methods” (2004).
31
behandeld zijn door de opleiding. Ook hierbij is bij beide blokken stellingen een open categorie toegevoegd om ruimte te geven voor het noemen van eventueel ongenoemde sectoren. In het vierde thema wordt de leerling specifiek gevraagd stellingen te beantwoorden over het eigen beeld van de thuiszorg en de interesse om in deze sector te werken. Vervolgens wordt een blok werkplekken genoemd waarbij de leerlingen kan aangeven of hij/zij liever wel of liever niet in de thuiszorg werkt dan in de genoemde werkplek. Daarna volgen enkele stellingen over het imago van de thuiszorg en of de leerling al in aanraking is gekomen met de thuiszorg. Als afsluiting van dit blok wordt de open vraag gesteld waarom de leerling wel of niet in de thuiszorg wil werken. Het vijfde thema betreft het onderwerp ICT. De leerling moet weer stellingen beantwoorden waaruit duidelijk wordt of de leerling verwacht dat ICT een oplossing kan zijn voor eventuele tekorten in de thuiszorg en of hij/zij verwacht dat cliënten en werknemers hier ook daadwerkelijk mee om kunnen gaan. Het laatste thema van de enquete bevat enkele open vragen over het aantal uur dat de leerling wenst te werken en tot welke leeftijd met daarop volgend enkele vragen of de leerling wenst om door te groeien naar meer leidinggevende functies, een Hbo-opleiding of een beroepsspecialisme. Als slot worden de persoonsgegevens gevraagd van leeftijd, leerjaar, geslacht en of de leerling afkomstig is uit een familie met een allochtone afkomst en zo ja welke afkomst49.
49
Deze laatste vraag is zo geformuleerd aangezien een tweede en derde generatie allochtoons kind zich niet meer allochtoon hoeft te noemen, zich zo ook niet hoeft te voelen, maar toch de allochtone cultuur heeft meegekregen, wat nuttig kan zijn om met de betreffende allochtone ouderen van de specifieke cultuur te kunnen werken.
32
7. Toename van de zorgvraag tot 2020 Om na te gaan of in de toekomst het aanbod van thuiszorg voldoende zal zijn is het van belang om de verwachte zorgvraag voor de toekomst in kaart te brengen. Dit is uitvoerig gedaan door het RIVM in de Volksgezondheid Toekomst Verkenning. Een van de themarapporten van deze VTV is het rapport “Ouderen nu en in de toekomst: Gezondheid, verpleging en verzorging 2000 – 202050. In dit rapport geeft het RIVM in samenwerking met het SCP een verwachting van de gezondheidstoestand van 65+-ers over de periode van het jaar 2000 tot 2020. Door trends van het verleden tot het jaar 2000 te extrapoleren over een periode van 20 jaar wordt getracht in kaart te brengen welke ziektebeelden en doodsoorzaken zullen toenemen en afnemen en naar welk type zorg in de komende 13 jaar meer of minder vraag zal zijn. In dit hoofdstuk zal een samenvatting worden gegeven van het themarapport “Ouderen nu en in de toekomst” en zal worden besproken wat de implicaties zijn van de conclusies van dit rapport op de vraag naar thuiszorg in de toekomst tot het jaar 2020. Vervolgens zullen twee ziektebeelden, beroerte en reuma, meer uitvoerig worden besproken en zal worden nagegaan wat voor invloed een stijging van het voorkomen van deze twee ziektebeelden zal hebben op de vraag naar thuiszorg.
Ouderen nu en in de toekomst
In het jaar 2000 betrof de levensverwachting van mannen 75,5 jaar en van vrouwen 80,6 jaar. De levensverwachting zal in de periode van 2000 tot 2020 voor mannen toenemen met 2,0 jaar en voor vrouwen met 0,4 jaar. De levensverwachting van iemand van 65 jaar bedroeg in 2000 voor mannen 15,3 jaar en voor vrouwen 19,2 jaar. Het aantal levensjaren wat individuen in gezondheid doorbrengen stijgt echter sneller dan de levensverwachting. Voor mannen was deze stijging van 1990 - 2000 2,6 jaar en voor vrouwen 3,8 jaar. Een groter gedeelte van de levensperiode na het 65e levensjaar wordt dus in gezondheid doorgebracht. De totale toename van het aantal 65+-ers in de periode van 2000 tot 2020 uitgesplitst voor mannen en vrouwen staat aangegeven in tabel 9. Tabel 9: Het aantal personen van 65 jaar en ouder in 2000 en in 2020 (gemiddeld over het jaar,afgerond op 100-tallen), naar leeftijd en geslacht; tussen haakjes de indexcijfers (Bron: CBS; CBS-bevolkingsprognose 2002). Leeftijdsklasse Mannen Vrouwen 2000 2020 2000 2020 65-74 jaar 551,000(100) 921,800(167) 647,600(100) 978,100(151) 75-84 jaar 276,700(100) 444,200(161) 461,200(100) 540,800(117) 1
A. van den Berg Jeths, J.M. Timmermans, N. Hoeymans, I.B. Woittiez: “Ouderen nu en in de toekomst: gezondheid, verpleging en verzorging 2000-2020” (2004).
33
85 jaar en ouder Totaal 65 jaar en ouder
58,700(100)
114,200(195)
168,300(100)
211,100(125)
886,400(100)
1,490,200(168)
1,277,100(100)
1,730,000(135)
Zoals reeds aangegeven zal ook het aantal ziektegevallen in de toekomst toenemen onder de groep mensen van 65 jaar en ouder. Dit komt zowel door de toename van het aantal ouderen als ook door stijgende trends in de ziektebeelden. De verwachtingen van het aantal ziektes en aandoeningen veroorzaakt door de toename van 65+-ers en de huidige trends van de ziektebeelden zijn aangegeven in tabel 10. Voor de ziekte kanker, de psychische aandoeningen en dementie is geen trend beschikbaar of aanwezig en wordt de stijging geheel verklaard door een toename in de groep van mensen van 65 jaar of ouder.
Tabel 10: Demografische projectie van het aantal patiënten van 65 jaar en ouder voor tien (clusters van)ziekten (Bron: SCP-AVO; SCP-OII; ERGO; CBS-bevolkingsprognose 2002). 2000
ziekte/aandoening
2020
Aantal patiënten Absoluut aantal Absoluut aantal Procentuele toename van per 1.000 personen patiënten van 65 patiënten van 65 het aantal patiënten van 65 jaar e.o. jaar e.o. jaar e.o. t.o.v. 2000
Kanker
42
91.000
137.000
50,5
Diabetes mellitus
98
211.000
386.000
82,9
Psychische aandoeningen
93
200.000
288.000
44,0
Ziekten van het zenuwstelsel
21
45.000
51.000
13,3
Beroerte
59
127.000
217.000
70,9
Hartziekten
140
301.000
497.000
65,1
Astma/COPD Ziekten van het bewegingsapparaat Ernstige gevolgen van een ongeval
125
268.000
515.000
92,2
423
911.000
1.331.000
46,1
29
62.000
107.000
72,6
94
203.000
281.000
38,4
Dementie
Het aantal 65%+-ers zal in de periode van 2000 tot 2020 stijgen met 49%. Wanneer dit aantal vergeleken wordt met de stijgingen van de aandoeningen in tabel 10 dan blijkt dat zes van de tien onderzochte aandoeningen sneller zullen toenemen dan dat het aantal ouderen toeneemt. Met name de ziektes astma/COPD, diabetes mellitus en beroerte zullen in de toekomst relatief vaak voorkomen vergeleken met de frequentie in het jaar 2000. Ziekten van het zenuwstelsel en dementie zullen in de toekomst relatief minder vaak voorkomen. Alle ziektes en
34
aandoeningen zullen echter in absolute zin toenemen in de periode van 2000 tot 2020 als gevolg van de stijging van het aantal mensen van 65 jaar en ouder. De verwachting van het aantal beperkingen wat hierdoor zal ontstaan is aangegeven in tabel 11. Prevalentie is hierbij gedefinieerd als het geschatte totale aantal gevallen zonder dat hierbij de beperking daadwerkelijk geregistreerd moet zijn.
Tabel 11: Raming van de prevalentie van beperkingen onder personen van 65 jaar en ouder, 2000-2020 (2000=100), met vermelding van het absolute aantal in 2000, inclusief de demografische ontwikkeling (Bron: SCP). Type beperking 2000 2005 2010 2015 2020 (absolute aantallen x 1.000) Zitten en staan 100 (289) 103 110 118 127 Verplaatsen 100 (360) 106 113 121 131 Huishoudelijke taken 100 (425) 108 114 122 133 Persoonlijke verzorging 100 (239) 109 117 129 143 Zintuiglijk 100 (610) 108 118 133 148 Omvang 65+ bevolking 100 (2.161) 106 116 134 149
Tabel 11 geeft aan dat mensen van 65 jaar en ouder relatief minder beperkingen zullen hebben rond het jaar 2020 dan dat deze bevolkingsgroep had rond het jaar 2000. Het absolute aantal beperkingen zal echter voor elk type beperking toenemen variërend tussen een toename van 27% en 48%. Wanneer tabel 10 en 11 met elkaar vergeleken worden dan valt op dat het aantal ziektes en aandoeningen relatief zal stijgen onder mensen van 65 jaar en ouder maar dat de beperkingen van deze leeftijdsgroep relatief zal afnemen. De oorzaak ligt in het feit dat bij tabel 11 de verandering in sociaal-economische positie is meegenomen in de verwachting. De conclusie van het RIVM is dan ook als volgt: “De aanzienlijke verbetering van de sociaaleconomische positie van ouderen doet het effect van de vergrijzing en van de stijgende prevalentie van aandoeningen meer dan teniet”. Het aantal ziektegevallen en aandoeningen
zal dus zowel relatief als absoluut toenemen tot het jaar 2020 maar de beperkingen die door de ziekten en aandoeningen in 2000 ondervonden werden blijven uit in 2020 door de verbeterde sociaal-economische positie van ouderen. Het uitblijven van de beperkingen betekent in dit geval dat zij niet gemeld worden bij een AWBZ-gefinancierde instelling. Dit wil niet zeggen dat de beperkingen niet meer aanwezig zijn maar dat ouderen niet bij een AWBZ-gefinancierde instelling om hulp vragen maar dat zij bij particuliere instellingen op de markt vragen om de gewenste hulp. Mensen met een hoger inkomen zijn namelijk eerder geneigd om hulp te zoeken via particuliere instellingen aangezien de kosten voor hulp via een
35
AWBZ-gefinancierde instelling inkomensafhankelijk zijn. Aangezien dit onderzoek zich echter richt op het beleid rond een AWBZ-gefinancierde thuiszorginstelling kan meegegaan worden in de conclusie van het RIVM dat de sociaal-economische positie van ouderen het effect van de vergrijzing en van de stijgende prevalentie van aandoeningen meer dan teniet zal doen. De potentiële zorgvraag die ontstaat door de stijging van het aantal ziektegevallen en aandoeningen in de periode van het jaar 2000 tot 2020 zijn weergegeven in tabel 12. Het gaat hierbij specifiek om de zorg die aangeboden wordt aan huis en waarbij nog niet in overweging is genomen of dat de zorg wordt afgenomen via een AWBZ-gefinancierde instelling of via een particuliere instelling. De vermelding plus houdt in dat alle gevallen zijn meegenomen waarbij iemand potentieel vraag kan hebben naar het vermelde type hulp, ook de potentiële zorgvragen die reeds waren ingedeeld bij een ander type hulp. Tabel 12: Potentiële vraag naar AWBZ-zorg aan huis door personen van 65 jaar en ouder, naar type gevraagde hulp, 2000 -2020 ( index; 2000=100 ) (Bron: SCP-VV&V’03).
Jaar 2000 2005 2010 2015 2020
Bevolkings- Huishoudelijke Verpleging Begeleiding Dagopvang Persoonlijke omvang hulp51 verzorging (plus) (plus) (plus) (plus) 100 100 100 100 100 100 106 107 107 111 112 109 116 116 114 125 130 117 134 134 125 146 165 129 149 152 141 173 183 144
Uit tabel 12 blijkt dat de potentiële vraag naar verpleging en naar begeleiding aan huis relatief sterk zal toenemen vergeleken met de toename van de groep personen van 65 jaar en ouder. De potentiële vraag naar persoonlijke verzorging en naar dagopvang aan huis zal relatief afnemen. De potentiële vraag naar huishoudelijke hulp blijft redelijk stabiel. Absoluut gezien zal de potentiële zorgvraag voor alle typen hulp sterk toenemen variërend van een toename van 41% tot 83%. De totale verwachte toename van de potentiële vraag voor zorg aan huis is 53% voor het jaar 2020. De toename van gebruik van AWBZ-gefinancierde hulp die ontstaat door de stijging van het aantal ziektegevallen en aandoeningen in de periode van het jaar 2000 tot 2020 zijn weergegeven in tabel 13. Het verschil in de potentië vraag en het gebruik is door het RIVM en CBS
bepaald
aan
de
hand
van
zes
determinanten:
leeftijd,
geslacht,
huishoudensamenstelling/burgerlijke staat, opleidingsniveau, huishoudinkomen en chronische aandoeningen.
51
Per 1 januari 2007 is deze vorm van zorg overgeheveld naar de WMO.
36
Tabel 13: Gebruik van AWBZ-gefinancierde hulp door personen van 65 jaar en ouder, naar type hulp, 2000 2020 (index 2000=100 ) (Bron: SCP-VV&V’03).
Jaar 2000 2005 2010 2015 2020
Verpleging Begeleiding Dagopvang Bevolkings- Huishoudelijke Persoonlijke omvang hulp verzorging (plus) (plus) (plus) (plus) 100 100 100 100 100 100 106 103 107 101 108 109 116 104 113 100 118 119 134 107 121 105 125 128 149 114 131 117 132 141
Het verwachte gebruik van zorg aan huis zal in de periode van 2000 tot 2020 stijgen met 18%. De verwachte stijging van de potentiële vraag naar zorg aan huis was 53%. Slechts een derde van de toename van de potentiële vraag zal dus naar verwachting terecht komen bij AWBZgefinancierde thuiszorginstellingen. Een groot gedeelte van deze stijging wordt veroorzaakt door persoonlijke verzorging, begeleiding en dagopvang.
Reuma en Beroertes
Wanneer gekeken wordt naar de tien meest belastende ziektes en aandoeningen voor mensen van 65 jaar en ouder in het jaar 2000 dan zijn de eerste drie ziektebeelden respectievelijk coronaire hartziekten, artrose en beroertes52. De meeste beperkingen komen echter niet voort uit coronaire hartziekten maar van bijvoorbeeld ziekten als epilepsie, astma/COPD, beroertes en aandoeningen van het bewegingsapparaat. De ziekte reuma, waar artrose een type van is, kan worden geschaard onder de noemer van aandoeningen van het bewegingsapparaat. In dit gedeelte zal verder worden ingegaan op de aandoeningen reuma en beroertes. De aandoeningen van het bewegingsapparaat zullen naar verwachtingen redelijk stabiel blijven groeien samen met de toename van het aantal mensen van 65 jaar en ouder. Aangezien artrose echter de op één na meest voorkomende aandoening is bij personen van 65 jaar en ouder en het kan leiden tot veel beperkingen is het van belang om na te gaan wat voor zorg specifiek gevraagd wordt door personen met reuma. Deze beschrijving kan dan een beeld geven wat een toenemend aantal ziektegevallen voor extra vraag kan creëren voor de gezondheidszorg. Hetzelfde zal gedaan worden met de aandoening beroerte. De aandoening beroerte zal naar verwachting in 2020 relatief vaker voorkomen bij personen van 65 jaar en ouder dan in 2000. Tevens is de aandoening beroerte een aandoening die kan leiden tot een grote verscheidenheid aan zorgvragen en vaak ook tot ernstige beperkingen. Om deze reden is er voor gekozen om ook bij de aandoening beroerte na te gaan wat de specifieke zorgvragen zijn. Er is niet gekozen voor de aandoening van coronaire hartziekten aangezien dit zelden leidt tot ernstige 2
A. van den Berg Jeths, J.M. Timmermans, N. Hoeymans, I.B. Woittiez: “Ouderen nu en in de toekomst: gezondheid, verpleging en verzorging 2000-2020” (2004).
37
beperkingen. Door na te gaan wat de zorgvragen zijn voor de twee aandoeningen zal het mogelijk zijn om te bepalen of thuiszorginstellingen op een adequate manier in kunnen spelen op de verwachte groei in voorkomen van deze aandoeningen.
Reuma
De aandoening reuma is een gewrichtsaandoening die doorgaans leidt tot het niet meer kunnen gebruiken van de gewrichten of het ervaren van veel pijn bij het gebruik van de gewrichten. Twee belangrijke typen zijn artrose, waarbij de structuur van het kraakbeen verandert en het kraakbeen zijn functie verliest en Reumatoïde Artritis, waarbij er ontstekingen ontstaan bij de gewrichten. De aandoening reuma is een chronische aandoening die verslechtert over de tijd en waar nog geen remedie voor gevonden is. reuma is dan ook een aandoening die tot veel beperkingen leidt in de huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen (HDL) en de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Artrose treedt vooral op bij het kniegewricht en het heupgewricht waardoor verplaatsing, zitten en opstaan problemen geeft. Ook het oplopen van trappen gaat gepaard met veel pijn of wordt onmogelijk. Behalve huishoudelijke hulp voor mensen met artrose is er een effectieve behandelmethode voor, namelijk het vervangen van de gewrichten door protheses zoals een heupprothese. Volgens het rapport “Recept voor Morgen” van de Nationale Denktank 2006 wordt bij het voorkomen van artrose veelal fysiotherapie aangeraden en bij ernstige vormen van artrose een prothese. Een belangrijk onderdeel van de zorg die nodig is bij mensen met artrose is volgens de denktank het geven van voorlichting aangaande het verloop van en
omgaan met de aandoening. De nazorg voor een
gewrichtsvervangende operatie bedraagt 17% van de totale kosten van de behandeling van artrose. Onder de nazorg vallen de terugkerende controles, de benodigde hulpmiddelen en ondersteunende thuiszorg. Een efficiënte manier van ondersteunende thuiszorg kan dus veel kosten besparen die gemaakt worden voor artrose. Bij
de
aandoening
Reumatoïde
Artritis
(RA)
is
het
ondergaan
van
gewrichtsvervangende operaties geen oplossing voor de aandoening. De aandoening RA is ook een progressieve aandoening die alle gewrichten van het lichaam kan beïnvloeden waaronder ook de handen. De aandoening RA kan ingedeeld worden in vier stadia waarbij in het eerste stadium nog geen belemmeringen worden ervaren en in het vierde stadium iemand volledig lichamelijk gehandicapt is en gebonden aan het bed of een rolstoel53. De beperkingen
53
R. Bal: “Health deviation and daily functioning in elderly rheumatoid arthritis patients” (1993).
38
veroorzaakt door RA treden op bij zowel HDL en ADL. De beperkingen treden in eerste instantie op bij HDL. Het schoonmaken van het huis wordt erg moeilijk, zoals bij artrose, maar ook het koken geeft problemen wanneer gebruiksvoorwerpen niet meer goed vastgepakt kunnen worden of te zwaar zijn. Zodra de aandoening verslechtert is ook hulp nodig bij ADL. Met name het aankleden geeft de meeste problemen, maar ook baden, eten en opstaan uit bed en weer naar bed gaan geven vaak problemen naarmate de aandoening verslechtert.
Beroerte
De aandoening beroerte, ook bekend onder de term CVA, betreft een beschadiging van een deel van de hersenen doordat de zuurstof tijdelijk stopt door een bloedstolsel in één van de bloedvaten. Aangezien ieder gedeelte van de hersenen kan worden aangetast kunnen de gevolgen van een beroerte ook op ieder terrein van de gezondheid invloed hebben. Enkele veel voorkomende verschijnselen bij beroertes zijn halfzijdige verlammingen en Afasie, een taalstoornis waardoor verbaal communiceren ernstig belemmerd kan worden. De beperkingen kunnen dus optreden op het motorieke vlak en op het cognitieve vlak. Veel personen die een beroerte hebben gehad blijven in het ziekenhuis tot zij worden doorgestuurd naar een verzorgingshuis of verpleeghuis. Door lange wachttijden kunnen zij soms onnodig lang een ziekenhuisbed bezet houden, het zogeheten “bed-blocking”. Lang niet alle personen die een beroerte hebben gehad zijn in staat om nog thuis te wonen. In een onderzoek naar het zorgtraject van 69 patiënten met een CVA bleek dat het voor 40% van de patiënten mogelijk was om thuis te wonen54. In de praktijk bleek slechts 12% van de patiënten ontslagen te worden naar huis. In hetzelfde onderzoek is nagegaan hoeveel van een groep van 82 patiënten die ontslagen zijn uit het ziekenhuis na een CVA nog thuis woonden. Het bleek dat drie jaar na het ontslag uit het ziekenhuis 60% van de patiënten nog thuis woonden. Voor een deel van de groep van 82 patiënten was nagegaan wat voor type zorg zij aan huis ontvingen. Ongeveer 61% van de patiënten maakte gebruik van professionele hulp na het ontslag uit het ziekenhuis en 18% maakte gebruik van thuiszorg. De duur van de zorg was voor mensen die alleen thuiszorg hadden gemiddeld 10 weken en voor mensen die thuiszorg hadden in combinatie met een andere vorm van zorg gemiddeld 90 weken. Het aantal contacten per week lag tussen de 2 en 3 contacten per week. Na drie jaar ondervond 79% van de patiënten bewegingsproblemen en een derde had spraakproblemen. Tevens ondervond 79% problemen met verstoorde emoties. Ongeveer 6% van de patiënten was na drie jaar ernstig beperkt in de 54
E. Hermans: “In het verkeerde bed, het zorgtraject van een cohort CVA-patiënten na ziekenhuisopname” (2000).
39
ADL, ongeveer 48% was matig beperkt en een derde was niet beperkt (Hermans, 2000: 106). Daarnaast ontbrak bij iets meer dan de helft van de patiënten kennis omtrent de aandoening Beroerte. De bovenstaande gegevens zijn een steekproef uit een groep CVA-patiënten van een enkel ziekenhuis. Het is de vraag in hoeverre deze gegevens gegeneraliseerd kunnen worden naar alle mensen met de aandoening beroerte. Toch geeft dit wel een beeld van de zorg die nodig is voor mensen met de aandoening beroerte. Zoals eerder aangegeven bleek dat meer dan de helft van de CVA-patiënten niet geschikt waren om nog thuis te kunnen wonen. Van de CVA-patiënten die wel thuis woonden kreeg minder dan een vijfde thuiszorg. Veel van de zorg werd opgevangen door familieleden en vrienden of buren. Het aantal CVA-patiënten wat dus gebruik maakt van thuiszorg is erg gering. Wat ook uit het onderzoek bleek was dat maar een derde deel van de CVA-patiënten die geschikt waren om thuis te wonen ook daadwerkelijk naar huis gingen. Wanneer hier meer aandacht aan wordt besteed, wat zeer waarschijnlijk is vanwege de hoge kosten voor het verblijf in een ziekenhuis, dan zal het aantal mensen wat gebruik maakt van thuiszorg sterker kunnen stijgen. Sterker nog zelfs dan zoals is aangegeven in de verwachting van het RIVM “Ouderen nu en in de toekomst”.
Samenvatting
Wanneer de ontwikkeling van de zorgvraag zoals geraamd door het RIVM wordt bekeken dan kan worden geconcludeerd dat het verwachte gebruik van zorg aan huis in de periode van 2000 tot 2020 zal stijgen met 18% voor AWBZ-gefinancierde instellingen. De totale verwachte stijging van de potentiële vraag naar zorg aan huis is door het RIVM geraamd op 53%. Slechts een derde van de toename van de potentiële vraag zal dus naar verwachting terecht komen bij AWBZ-gefinancierde thuiszorginstellingen. Een groot gedeelte van deze stijging wordt veroorzaakt door persoonlijke verzorging, begeleiding en dagopvang. Een toename van het aantal mensen met reuma zal ertoe leiden dat er in eerste instantie meer vraag is naar huishoudelijke hulp en in een later stadium ook naar verzorgende hulp. In het laatste stadium is hulp aan huis niet meer mogelijk. De gevolgen van een toename van mensen met een beroerte zijn zeer divers. Daarom is helaas niet aan te geven of een toename van deze groep zal leiden tot een toename in één specifieke zorgsector.
40
8. Aveant en haar beleid In dit hoofdstuk bespreek ik het beleid van Aveant omtrent de komende vergrijzing aan de hand van drie gehouden interviews met twee managers en een beleidsadviseur van Aveant. De beleidsadviseur van de afdeling Vastgoed en ICT (beleidsadviseur Aveant), de manager van de afdeling Personeel & Organisatie (manager P&O) en de manager van de afdeling Innovatie & (manager I&O). De interviews geven een beeld van het beleid wat de organisatie hanteert voor de verwachte groei van de zorgvraag. Uit de interviews zal blijken dat naast beleid rond de werving van personeel ook ICT een belangrijke rol zal spelen. Ik zal de interviews en het beleid bespreken aan de hand van de volgende thema’s. 1. De organisatie Aveant 2. Probleemschets 3. Personeel & de ontwikkeling van de arbeidsmarkt 4. Het Imago van de thuiszorg 5. Het promoten van de thuiszorg 6. De verhouding tussen domotica, ICT en personeel 7. Het contact met de gemeente 8. Concurrentie en marktwerking 9. Etnische diversiteit 1. De organisatie Aveant
De organisatie Aveant is voortgekomen uit een fusie in 2006 van de organisaties Thuiszorgstad Utrecht en Cascade. Aveant heeft ongeveer 5000 cliënten en biedt naast thuiszorg ook intramurale zorg aan. De beleidsadviseur Aveant: We doen dus thuiszorg en intramurale voorzieningen. Het totaal aantal klanten ligt rond de 5000 en daarvan is dus een deel intramurale bedden. Daar zit dagvoorziening bij, semi-murale voorzieningen en ik denk dat thuiszorg, pin me er niet op vast, dat zullen er rond de 4000 zijn.
Het aantal personeelsleden wat Aveant telt is ongeveer 2650 waarvan ongeveer 1400 mensen verzorgende of verplegende hulp aanbieden en ongeveer 350 mensen huishoudelijke hulp. De huishoudelijke hulp wordt verzorgd door de Joint Venture Aveant Thuishulp B.V.. Naast de Joint Venture van Aveant Thuishulp B.V. bestaat er ook een dochteronderneming van Aveant, Flexicare Stad Utrecht. Deze dochteronderneming fungeert voor Aveant als het vaste uitzendbureau voor invalkrachten. De huishoudelijke hulp die Aveant Thuishulp aanbiedt worden gefinancierd via de WMO, de diensten van Aveant zelf worden gefinancierd door het AWBZ. Wanneer gevraagd wordt naar een korte definitie van zorg zoals Aveant die aanbiedt geeft de beleidsadviseur Aveant dan ook aan:
41
Voor ons kort, is zorg dat wat de AWBZ financiert en daarnaast begeven wij ons vanwege de maatschappelijke doelstelling van de organisatie ook op zijpaden zoals welzijn of het aanbieden van diensten en middelen die mensen geheel of gedeeltelijk zelf moeten betalen.
Op het moment van het interview heeft Aveant nog wel open plekken in de personele bezetting maar zijn de wachtlijsten opgelost. De beleidsadviseur Aveant geeft hier de volgende reden voor: Tot een jaar of twee geleden hadden wij grote wachtlijsten. De introductie van de marktwerking maar met name de inspanning van de overheid, hoe die wachtlijsten goed in beeld te brengen, heeft tot een miraculeuze daling geleid. En we hebben zelf een forse inspanningen geleverd om die wachtlijsten te reduceren door bijvoorbeeld de productieafspraken op te hogen en door meer personeel in te kunnen zetten.
Wanneer de vraag gesteld wordt of Aveant al klaar is met het beleid voor de komende vergrijzing en een mogelijke groei van de zorgvraag van 45% dan wordt nog ontkennend geantwoord door de beleidsadviseur Aveant. Met het húidige personeelsaanbod zouden we geen 45% aankunnen. De groei van het huidige personeelsaanbod zou een probleem worden.
Wel geeft de beleidsadviseur Aveant aan dat het beleid omtrent de groei van de zorgvraag een chronisch punt van aandacht is voor de organisatie Aveant.
2. Probleemschets
In de vorige paragraaf werd aangegeven dat bij een sterke groei van de zorgvraag de groei van het personeelsaanbod een probleem zou geven. In deze paragraaf wordt besproken welke problemen Aveant nog meer ziet wanneer zij naar de toekomst kijkt en in welke richting gezocht en gewerkt wordt aan oplossingen. In het interview met de beleidsadviseur Aveant worden de volgende problemen door haar naar boven gebracht: De belangrijkste uitdaging is toch het aantal. De zorgvraag gaat daardoor toenemen terwijl het zorgaanbod afneemt… Niet in de laatste plaats omdat naast de vergrijzing ook een probleem krijgen met de groei van chronisch zieken. Zowel omdat mensen vaker een chronische ziekte zullen krijgen als dat mensen minder snel dood gaan aan bepaalde aandoeningen, waardoor dat een chronische ziekte wordt. Dus er zit een dubbel probleem...Door de ontgroening en de dubbele vergrijzing zal het arbeidsmarktpotentieel fors achteruit gaan de komende jaren. De AWBZ financiert nu een deel van de zorg. Als je dat zou doortrekken dan wordt het onbetaalbaar. Dus het kan niet anders en daar zijn natuurlijk al forse stappen gezet, dan dat
42
de AWBZ geheel of gedeeltelijk gaat verdwijnen. Dus de vraag is of je wat we nu als zorgvraag definiëren straks nog wel goed kunt herkennen.
Voor de manager P&O kan het probleem als volgt gedefinieerd worden: Want je kunt je inderdaad afvragen als je kijkt naar de verwachtingen ten aanzien van de hoeveelheid mensen die zorg gaan vragen in de toekomst en de verwachting naar de hoeveelheid mensen met wie je die zorg kunt gaan leveren. Ik denk dat welk plaatje je er ook op los laat en welke wervingstechniek en welk imago, het maakt niet uit. Je gaat het gewoon niet redden. Dus je zult op een gegeven moment naar andere vormen toemoeten.
Eén van de andere vormen waar de manager P&O over spreekt is het toepassen van ICT binnen de zorg. Het zoeken van een oplossing binnen ICT is volgens de beleidsadviseur Aveant de algemene gedachtegang binnen de zorgsector: Dus waar wij heel hard over aan het nadenken zijn is hoe je die zorgvraag zou moeten definiëren maar met name hoe je hem kunt bedienen met andere oplossingen dan alleen handen aan het bed. En dan praat je over ICT… De inzet van ICT en dan niet alleen met minder mensen meer zorg kunnen leveren maar ook bijvoorbeeld domotica-toepassingen die het makkelijker maken om thuis te wonen, dat heeft specifieke aandacht binnen Aveant.
Een andere vorm die de beleidsadviseur Aveant noemt is het kleinschalig wonen: Kleinschalig wonen zijn nieuwe woonvormen met name gericht op mensen met dementie, omdat de ervaring heeft geleerd dat mensen die dementerend raken meer baat hebben bij een omgeving die lijkt op wat ze gewend zijn dan grootschalige verpleeghuisafdelingen.
Wanneer aan de beleidsadviseur Aveant wordt gevraagd of de overheid ook een verantwoordelijkheid draagt in het oplossen van het probleem van de groeiende zorgvraag geeft zij aan: Ik denk het wel. Ik denk dat de overheid wel degelijk een rol heeft in het zorgdragen voor zoveel mogelijk stimulerende maatregelen om mensen in de zorg aan het werk te houden… Of je de overheid verantwoordelijk kunt maken voor de zorgkloof, het gat tussen vraag en aanbod, dat denk ik niet.
Een laatste punt wat de beleidsadviseur Aveant noemt betreft de verhouding tussen intra- en extramurale zorg: Het belangrijkste is denk ik dat je een verschuiving ziet, en die is bij ons heel specifiek verwoord in onze visie en missie, dat zowel vanwege de groei in de vraag, omdat het aantal ouderen toeneemt, als vanwege overheidsbeleid, de mensen langer thuis zullen gaan wonen. En dat maakt hele specifieke wijzigingen in ons beleid noodzakelijk. Want zorg is dus niet gericht op de groei van het aantal intramurale plaatsen, maar op de groei van het zorgaanbod waardoor mensen zo lang mogelijk thuis kunnen wonen. Dat gaat over
43
professionele kennis. Nu is het zo dat mensen met zorgvragen die gerelateerd zijn aan ziekteprocessen, mensen zijn die nu niet meer thuis wonen. Daar zit specifieke kennis bij verpleegkundigen in intramurale sector. Die kennis moet naar buiten gehaald worden. Dus bij de fusievorming is goed nagedacht hoe je de kennis van de intramurale sector en de kennis van de extramurale sector kunt vermengen. 3. Personeel & de ontwikkeling van de arbeidsmarkt
Zoals eerder genoemd ligt het totaal aantal medewerkers van Aveant rond de 2200 en het aantal medewerkers van Aveant Thuishulp rond de 400. Wanneer met de manager P&O gekeken wordt naar de leeftijdsverdeling55 dan geeft deze daarbij het volgende aan: Ja, het is geen fijne normaalverdeling. Ik zou hem misschien wat meer aan de linkerkant willen hebben ja. Want dit betekent ook een bepaald kostenplaatje voor deze organisatie. Mensen hebben veel vakanties. Hou ouder men wordt, vanuit de CAO heeft men meer vakantiedagen dus je krijgt planningsproblemen. Zorgtaken zijn natuurlijk fysiek ook inspannend. Dus hoe ouder je wordt, dat wordt op een gegeven moment toch lastiger om een aantal taken uit te voeren. Steunkousen aan te trekken en dat soort dingen.
Wanneer aan de manager I&O wordt gevraagd of het aantrekkelijk is of er meer oudere werknemers zijn in een organisatie dan geeft zij het volgende aan: Ja, het is aantrekkelijk en nee het is niet aantrekkelijk. Het is ja aantrekkelijk omdat het vaak gaat om mensen met heel veel ervaring. Nou dat is prettig. Veel kennis en veel kunde dat is prettig. En nee het is niet prettig omdat ze duur zijn vaak, ze zitten aan het eind van de salarisschalen, dus dat is een wat minder prettig aspect als je het vanuit de organisatie bekijkt. En wat soms lastig kan zijn is dat als je een grotere groep oudere medewerkers hebt, dat heeft invloed op je verandermogelijkheden in je organisatie. Dus het is goed voor de kennis en de ervaring en de kunde die mensen hebben. Aan de andere kant is het vaak duur en beïnvloedt het je verandermogelijkheden.
De manager P&O geeft aan dat medewerkers kunnen stoppen met werken wanneer zij 60 jaar oud zijn. De mogelijkheid om langer door te werken is wel aanwezig. Wanneer gevraagd wordt of het nodig is dat mensen blijven doorwerken tot het 65e levensjaar en hoe dit dan praktisch uitgevoerd gaat worden geeft zij het volgende aan: Ik denk wel dat dat noodzakelijk wordt ja, maar ik denk dat je mogelijkheden moet scheppen voor mensen die door kunnen werken en die door willen werken, maar niet dat je zegt: “Iedereen moet doorwerken” en ook niet dat je zegt: “iedereen moet stoppen”. Want de ene is met zestig jaar oud en de ander kan met zestig jaar nog iets... Wat wel het geval is dat je ziet dat een grote hoeveelheid mensen met zestig toch minder flexibel wordt. Minder nieuwe zaken op kan nemen. Minder met veranderingen, grote veranderingen om kan gaan dus je moet het niet bestraffen als mensen het niet doen, je moet het belonen als mensen het wel doen… Aan de andere kant moet je de mensen ook weer niet zoveel belonen dat je als 55
Appendix VI
44
organisatie weinig meer hebt aan die medewerkers, want we zijn ook wel eens de geneigd de medewerkers dan zoveel vrije dagen en vrije tijd te geven dat ze hun uren niet meer op kunnen maken gedurende het jaar. En dan vang je van die verlofstuwmeren op.
Wanneer gevraagd wordt of de medewerkers zich nu al voorbereiden op het doorwerken tot 65 jaar geeft zij het volgende aan: Ik denk dat een heleboel werknemers die tegen die leeftijd aanlopen echt hetzelfde gevoel hebben wat je altijd hebt vlak voor een vakantie: “Ik was er ook wel helemaal aan toe”. Je leeft er echt naar toe, je kijkt er naar uit. Medewerkers die nog tien jaar moeten of mogen, hoe je het uit wil drukken. Als je daar nu tegen zegt van nou ja het wordt nog twaalf jaar. Dat is dramatisch.
De tekorten in het personeelsbestand zijn al eerder genoemd in dit hoofdstuk. Wanneer wordt gevraagd waar deze tekorten zich met name voordoen dan geeft de manager P&O aan dat deze met name liggen bij de verpleegkundigen en de verzorgenden niveau 3. De tekorten worden in eerste instantie opgelost door de flexmedewerkers van de dochteronderneming Flexicare: Wat we hanteren is het 80/20 principe. 80% vast 20% flex, omdat we ook de pieken en dalen in de zorg die we verlenen op moeten kunnen vangen. Op het ene moment hebben we meer cliënten dan op het andere moment.
De gevolgen van tekorten zijn in eerste instantie van financiële aard maar dit wordt omgezet in een kwaliteitsprobleem. De manager P&O zegt het volgende over de tekorten: Ja, dat kost me heel veel geld. Dat betekent dat je iemand korter in kan huren, want een flexwerker kost anderhalf keer zoveel als een gewone medewerker, dus dat betekent dat je iemand voor minder uren in kunt huren dan dat je iemand kwijt bent aan ziekte of wat anders. Ze moeten het in minder tijd doen en ik denk dat de rest van de medewerkers het dan toch op moeten vangen de zaken waar niet aan toegekomen is.
De verwachting van de manager P&O is dat de tekorten in de toekomst wel verder zullen toenemen. De manager I&O geeft een totale uitleg over het beleid rondom tekorten: Nou we hebben vaste medewerkers, worden ze ziek dan hebben we Flexicare. Kan Flexicare niet leveren dan hebben we nog Randstad, Tempoteam, nou dat soort commerciële uitzendbureaus zeg maar. Kunnen zij ook niet leveren dan hebben we nog een groot team hier werken, die we in kunnen zetten bij calamiteiten.
Met behulp van deze maatregelen kan het grootste gedeelte van de tekorten worden opgelost. Het komt echter nog incidenteel voor dat er geen zorg geleverd kan worden. Het aannemen van meer personeel is uiteraard een oplossing voor het probleem van de tekorten. Maar
45
wanneer geen geschoold personeel gevonden kan worden kan dat een reden zijn om de scholingseisen naar beneden bij te stellen. Volgens de manager P&O gebeurt dit ook binnen de zorgsector, waarbij zij wel aangeeft dat deze ontwikkeling niet wenselijk is: Als je kijkt naar, en niet alleen naar deze sector, je ziet het ook in andere sectoren. De reden om snel meer mensen erbij te hebben terwijl je ze niet allemaal zo snel opgeleid krijgt etc. dat dat vaak een reden is om inderdaad iets te doen aan de opleidingseisen en een ander soort functie te creëren die iets minder kan, iets minder mag, maar wel sneller fysiek en visueel aanwezig is. Zo is bijvoorbeeld bij de politie de surveillant ontstaan. En zo zie je dus binnen de zorg naast de verpleegkundige en naast de verzorgende zie je de helpende en daaronder weer de gastvrouw ontstaan. Dus je ziet een devaluatie van het zorgvak. En hoe ik daar tegenover sta. Dat vind ik geen goede zaak. Dat vind ik echt geen goede zaak. Ik denk niet dat altijd alles door een gekwalificeerd verpleegkundige gedaan moet worden maar aan de andere kant je holt het vak wel uit steeds verder. Ik denk ook dat je op een andere manier met personeel om kunt gaan als je werkt met professionals of met medewerkers die daar tegen aanzitten. Ik kan me voorstellen dat met goed gekwalificeerd personeel dat werken bijvoorbeeld in zelfsturende teams, dat gemakkelijker verloopt dan met personeel dat niet tegen die kwalificaties aan zit. Het werk van gastvrouw is bijvoorbeeld ongeschoold werk… Het is een nieuwe vorm van, een nieuwe functie binnen de zorg, redelijk nieuw. Ik heb zo’n beeld voor me van moeder des huizes: Die doet de boodschapjes, die kookt ’s avonds, die maakt schoon, die doet hele lichte zorgtaken en voor de rest wat er aan extra zorgtaken is dat wordt ingevlogen maar die mater familias die zorgt dat het reilt en zeilt zeg maar.
Ook al geeft de manager P&O aan dat deze ontwikkeling niet wenselijk is geeft zij wel aan dat de genoemde functie van gastvrouw er voor zorgt dat er minder tekorten zijn die opgevuld moesten worden door specialisten en dat zij zorgt dat er efficiënter zorg geboden kan worden. Of de devaluering naar de toekomst toe nog verder doorgevoerd zal worden is nog niet bekend bij de manager P&O, wel geeft zij dus nogmaals aan dat het voor haar zeker niet wenselijk is. Tevens geeft zij aan dat het aantrekken van nieuwe medewerkers de laatste jaren moeilijker is geworden: Je vraagt of het aantrekken van nieuwe medewerkers makkelijk of moeilijker geworden is de afgelopen zeven jaar. Nou dat wordt steeds moeilijker. Als je het vergelijkt met een paar jaar geleden, dat is vrij kort een jaar of 4-5 geleden, dat het een hele andere situatie op de arbeidsmarkt was dan nu. Een aantal medewerkers waar wij naar kijken, dat zijn de medewerkers waar ook de beveiligingsbranche naar kijkt, waar ook de horeca naar kijkt. Het is een redelijk grote vijver, maar iedereen zit daar wel met z’n hengeltje in. Je merkt dat het gewoon lastiger is. Het is echt veranderd van een aanbodsmarkt in een vraagmarkt op dit moment. De economie is natuurlijk aangetrokken veel meer mensen hebben werk, vast betaald werk. Er zijn veel minder mensen werkeloos. De werkeloosheidscijfers zijn gigantisch gedaald. Er loopt niet zo heel veel meer rond.
46
Wanneer ook hier wordt gevraagd naar een verwachting voor de toekomst zal het er volgens haar niet beter op worden: Dat hangt volgens mij altijd samen met de economie. Aan de andere kant natuurlijk ook samen met de ontwikkeling van de totale populatie in Nederland. We hebben natuurlijk de babyboom, als dat weg valt dan denk ik dat de arbeidsmarktpopulatie er anders uitziet. Het zal niet makkelijker worden denk ik als die hele babyboompopulatie wegvalt. 4. Het imago van de thuiszorg
In de interviews met de manager P&O en de manager I&O is uitgebreid gesproken over het imago van Aveant en het imago van het werken in de zorg. In de eerste plaats geeft de manager P&O aan dat het imago van Aveant op het moment van het interview niet erg positief is: Ik denk dat het, gezien de publicaties de afgelopen jaren in de pers, op dit moment niet zo heel erg positief tegenover Aveant staat… Die gingen over uitspraken van de raad van bestuur over het personeel, over ziekteverzuim en de reacties daarop van het personeel. Dat is heel uitgebreid aan de orde geweest in het Utrechts Nieuwsblad. En dat is gewoon niet goed, negatieve berichtgeving. En daar komt natuurlijk het een en ander overheen en dat is niet goed voor je als werkgever.
Er zijn volgens de manager P&O dus genoeg mogelijkheden voor Aveant om haar imago te verbeteren. Het imago van de zorgsector, of de populariteit van het werken in de zorg, wordt volgens de manager I&O, en dit werd ook genoemd door zowel de beleidsadviseur Aveant als de manager P&O, niet in eerste instantie bepaald door berichtgevingen vanuit de media maar door de economische conjunctuur: Je merkt heel erg dat de zorg sterk conjunctuur gebonden is. Dus op het moment dat het heel goed gaat met de economie dan zijn sectoren als ICT en zo die zijn booming…Nou als je kijkt, simpelweg als je salarissen gaat vergelijken dan staat de zorg, die steekt daar heel erg bij af vaak. Als de welvaart afneemt dan zie je dat de zorg meer aantrekkelijk wordt, vanwege gegarandeerd inkomen, gegarandeerd toekomstperspectief, carrièreperspectief, gegarandeerd werk.
Wanneer het imago en de populariteit van de thuiszorg wordt vergeleken met die van andere zorgsectoren dan blijkt dit heel veel te maken te hebben met de karaktereigenschappen van de medewerkers in de zorg: De manager I&O: Een groot deel kiest ook voor de thuiszorg omdat je daar hartstikke zelfstandig en autonoom kunt werken. Je gaat alleen naar de cliënt toe, je levert je zorg. Je hebt niks te maken met afdelingen, zijdelings natuurlijk. Niet in het direct uitvoeren van je werk. Je ziet daarnaast bijvoorbeeld dat huishoudelijk werk, het schoonmaken bij mensen thuis, dat is bijvoorbeeld weer heel aantrekkelijk voor moeders met kinderen omdat dat in kan
47
passen in de schooltijden…Het heeft heel veel met de karaktereigenschappen te maken, want je staat er helemaal alleen voor, je moet de situatie daar oplossen in een vreemde omgeving. Het is altijd in een ziekenhuis, daar ben jij de baas. Daar heb jij de regels, heb jij het voor het zeggen, terwijl thuis, je komt ‘s morgens in vier of vijf verschillende huizen met vier of vijf verschillende regels, sferen nou noem maar op. Jij bent niet degene die daar de regels vaststelt, je zult je moeten schikken naar de regels van de mensen die daar wonen. Dus het heeft veel met karakter te maken.
Wanneer daarna nog wordt gevraagd voor welke zorg, de huishoudelijk, verzorgende of verpleegkundige hulp, het moeilijks mensen gevonden kunnen worden dan zegt de manager I&O: Huishoudelijke hulp dat lukt wel. Verpleegkundigen, dat lukt ook wel. Verzorging is moeilijk omdat het niet veel mensen zijn die kiezen voor de opleiding op verzorgend niveau en als ze kiezen voor verzorgend niveau en je kijkt naar de thuiszorg dan zie je toch vaak dat verzorgenden kiezen voor een verpleeghuis. En dat komt omdat ze, zeker als ze verzorgenden IG-niveau 3 doen, dat is een technische term, dan zie je dat ze in de thuiszorg vaak, dan leren ze heel veel verpleegtechnische handelingen, in de thuiszorg komen ze bijna niet voor of komen ze weinig voor en in de verpleeghuizen komen ze wel voor. Daarom zie je dat heel veel verzorgenden kiezen voor het verpleeghuis. En zeker bij mensen die net afgestudeerd zijn zie je dat ze verder willen, dat ze zich verder willen bekwamen in hun vak dus ook in die technische handelingen en het dan uitdagender vinden om in een verpleeghuis te werken want daar kunnen ze die vaardigheden ook ontwikkelen. En ik denk wat voor veel mensen op verzorgend niveau ook een drempel is, is dat je in de thuiszorg alleen werkt.
De mensen die wel graag in de zorg werken zijn volgens de manager P&O met name moeders en mensen met de behoefte om te helpen: Het is vaak juist voor vrouwen die zeg maar al na kinderen zitten en weer herintreden heel erg interessant om met dit soort organisaties te werken omdat er veel mogelijkheden zijn tot parttime werken en dat soort zaken. Het is een sector waar mensen werken die daar werken vanuit een bepaalde, ja missie en visie, intrinsieke motivatie. Die is er bij de mensen die hier werken, dus die is er ook bij de keuze voor die opleiding. De behoefte om te helpen, de behoefte om een bijdrage te leveren aan. Die behoefte die is er. Vanuit die insteek werkt men hier.
Wanneer ik met de manager I&O spreek over het toekomstige imago van de thuiszorg dan heeft zij hier een heel duidelijk beeld over de thema’s van extramuralisering, eigen redzaamheid en afhankelijkheid overkoepelend: Ik zou het heel belangrijk vinden als in de maatschappij mensen ervan doordrongen zijn dat het niet alleen gaat om eigen verantwoordelijkheid. Er zijn heel veel mensen in onze maatschappij en in onze samenleving en ik denk dat dat over 10 jaar of over 15 jaar nog steeds zo is, die onze zorg nodig hebben en die niet in staat zijn om voor zichzelf opkomen…Ik vind dat we ons dat als maatschappij aan moeten trekken. Ik vind dat we aan moeten trekken
48
dat we moeten zorgen voor de mensen die dat zelf niet meer kunnen in plaats van te zeggen: “Het is eigen verantwoordelijkheid, de mogelijkheden zijn er als je het niet weet te vinden is het jammer maar helaas”. Ik denk dat de beleidsmakers die nu het beleid maken in Den Haag, dat zijn mensen die kijken naar de zorg vanuit hun eigen referentiekader zoals dat op hun van toepassing is. Dan heb je het dus over karakteristieken als hoogopgeleid, goedverdienend, bekend met de materie, maar dat is niet een reële afspiegeling van de maatschappij en dat is helemaal geen reële afspiegeling van de maatschappij of de mens zoals die misschien wel is als hij hulpbehoevend is. Want je kunt je afvragen, je kunt nu wel zeggen: “Ik wil altijd mijn eigen regie voeren”. Dat wil ik ook, jij ook denk ik als je gezond bent en je mankeert niks en je bent recht van lijf en leden en je weet de weg overal wel te vinden. Natuurlijk gaat het dan over eigen regie, natuurlijk gaat het dan over dat je zelf het heft in handen wil hebben, maar is dat ook zo als je halfzijdig verlamt bent? Wil je dan ook nog altijd lopen ploeteren en martelen om zelf je maaltijdje klaar te maken? Dat is maar de vraag, dat is echt maar de vraag. Of als je reuma hebt die heel erg je mobiliteit beperkt, maak je dan nog dezelfde keuzes? Denk jij nog precies hetzelfde nu zoals je hier zit in mondigheid en in alertheid als wanneer je als patiënt in de spreekkamer van de specialist bent? Volgens mij niet. Zelfs ik ben nog anders, of niet zelfs ik hoor, ik ben verpleegkundige van m’n achtergrond. Ik heb jaren op intensive cares gewerkt, ik ken de route en de randen wat betreft de gezondheidszorg. Als ik als patiënt een ziekenhuis binnenstap ben ik niet dezelfde als degene die hier zit om een afdeling te leiden. Dan is er sprake van afhankelijkheid en dat heeft per direct invloed op je. En dat kun je goed vinden, of wel willen of niet willen, per direct heeft dat invloed op je. 5. Het promoten van het werken in de thuiszorg
Aveant maakt gebruik van verschillende methoden om studenten en personeelsleden te werven. De manager P&O had al aangegeven dat het werven van nieuwe mensen tegenwoordig moeilijker gaat en dat een reden daarvan is dat er minder mensen zijn die nog geen werk hebben. Een reden die de manager I&O geeft over het probleem omtrent het werven van personeel is dat dit tegenwoordig anders gaat dan in het verleden, met name bij jongeren:
Een paar jaar geleden zette je gewoon een advertentie in de krant en dat was het. Dat is niet meer zo. Je ziet nu dat jongeren op een hele andere manier bereikt willen worden en je moet ze ook op een hele andere manier bereiken. Bijvoorbeeld via SMSen of via Msnen of via internetsites. Nou en dat is voor ons als organisatie absoluut een uitdaging. Dat betekent dat we nieuwe methodieken moeten ontwikkelen en daar zijn we nog niet altijd helemaal op toegerust. We zijn nu wel met name met de internettechnologie bezig.
Overige methoden zijn de gebruikelijke wervingsmethoden:
De manager I&O: Open dagen, we staan soms met een stand op de markt. Er zijn themadagen voor de dag van de ouderen waarin we kraampjes hebben staan met wat we doen op het gebied van ouderenzorg. Er zijn open dagen op scholen waar we staan met kraampjes. Dag van de chronisch zieken, dag van de verzorging.
49
Maar Aveant werft ook mensen die nog niet aan het opleidingsniveau voldoen. De manager P&O zegt daar het volgende over: We hebben een flexibele volle dochter van Aveant, dat is een soort uitzendbureau. Die werft ook. En op het moment dat wij tijdelijke krachten nodig hebben kunnen we via hun krachten binnenhalen. Het is voor bepaalde functies heel lastig om daar nieuwe mensen voor te krijgen en dat zijn met name de zwaardere verpleegkundige functies. Zoals ik zeg de verpleegkundigen en die verzorgingshulp 3. Wat we dus proberen is mensen binnen te halen ofwel op dat niveau, ofwel mensen die het potentieel hebben dat niveau te behalen en hen op te leiden.
Enkele voorbeelden van het werven met behulp van het aanbieden van opleidingen worden gegeven door de manager I&O: Ja, we proberen dat natuurlijk te doen op de VMBO-scholen bijvoorbeeld, om mensen als ze klaar zijn met het VMBO en ze zouden bijvoorbeeld naar het ROC gaan niveau 3 opleiding dan zeggen we van wil je nu al geld verdienen, want vaak is dat bij jongeren een belangrijke drijfveer, van als je nu geld wilt verdienen en je wilt in de zorg dan kun je bij ons terecht. Je kunt en geld verdienen en je wordt opgeleid. Dus daar zijn we zeker mee bezig. En we zijn hier bezig met vorm en inhoud te geven aan de Aveant academie56, dus dat gebruiken we natuurlijk ook in onze advertentiecampagnes.
De manager P&O voegt daar nog aan toe dat niet alleen leerlingen die kiezen voor werken en leren geworven worden maar ook met behulp van stageplaatsen wordt getracht nieuwe medewerkers te vinden: Wij bieden wel plekken aan ja, maar je moet dat natuurlijk ook gewoon qua organisatie goed kunnen begeleiden. Wij hebben een organisatie waarin werkbegeleiders aanwezig zijn, praktijkopleiders aanwezig zijn, maar je kunt op een gegeven moment maar zoveel stagiaires en leerlingen aan.
Daarnaast benadrukt de manager P&O nogmaals het imago van jou als werkgever: Ja, je kunt op zich zorgen dat je imago als werkgever zo goed mogelijk is. Dat mensen het leuk vinden om bij Aveant te komen werken. En zorgen dat je ook overal bent en overal staat, dat iedereen je ook ziet. Je zichtbaarheid en je imago als werkgever zichtbaar maken.
Er is volgens manager P&O niet een specifiek doelgroepenbeleid voor allochtone medewerkers of meer mannen, etc.. Wel gaf zij al eerder aan dat de voorkeur voor nieuw personeel ligt bij jonge mensen. Deze voorkeur wordt ook gedeeld met de manager I&O:
56
De Aveant Academie is een plan van Aveant om een eigen leerinstelling op te richten waardoor Aveant met haar eigen cursussen medewerkers kan opleiden.
50
Ik denk dat het nu in deze tijd heel belangrijk is, want de omgeving verandert natuurlijk ongelofelijk, ook de omgeving rondom de zorg, de marktwerking en de WMO en noem de nieuwe ontwikkelingen maar op, zou ik heel graag meer jonge mensen hebben die niet meteen bezig gaan met het verdedigen van verworven posities maar die mee willen in de omslag die we wel moeten maken, namelijk ook naar commerciële diensten, ook naar marktwerking.
Aangezien er veel mensen parttime werken in de thuiszorg vroeg ik de manager P&O nog of het ook wenselijk was dat er meer mensen fúlltime zouden komen werken in de thuiszorg. De manager P&O gaf een ontkennend antwoord en legde dit verder uit: De vraag is of je dat moet willen, dat je medewerkers meer uren maken per week. Ik weet het niet. Het is juist een van de zaken die denk ik deze sector aantrekkelijk maken. De intrinsieke motivatie om dit werk te doen en het feit dat men het parttime kan doen dus naast het verzorgen van het eigen gezin. 6. De verhouding tussen domotica, ICT en personeel
Eén van de oplossingen van het vergrijzingsvraagstuk is volgens Aveant de invoering van ICT zodat op afstand efficiënt en professioneel zorg verricht kan worden zonder veel arbeidsuren te gebruiken. Een voorbeeld hiervan wordt gegeven door de beleidsadviseur Aveant: We draaien nu een project met de ‘healthbuddy’ samen met Agis. Dat is een ICT-toepassing waarmee we mensen op afstand begeleiden, mensen die COPD, diabetus of hartvatenproblematiek hebben.
Het invoeren van ICT binnen de zorg zal tot gevolg hebben dat er minder vaak iemand van Aveant langskomt bij de cliënt. Wanneer ik dan wijs op mogelijke problemen rondom vereenzaming dan geeft zij aan dat deze problemen wel op te lossen zijn maar dat met name rondom de signalering een probleem ontstaat: Als het gaat om hoe je ICT bij dat soort problemen kunt inzetten, daar wordt wel over nagedacht. Er is een heel groot project op dat gebied. Dat project heet ‘Buuf’ en daar zitten heel duidelijk naast de zorg ook welzijnsaspecten in gericht op vereenzamingsproblematiek enzovoorts. Dus een oplossing hebben we wel, maar of we de vraag ook gaan herkennen dat is veel belangrijker omdat je nu als zorgverlener van een hele hoop mechanismen gebruik maakt om iemand te ondersteunen. Dus je observatievermogen en het gebruik van je zintuigen is een belangrijk onderdeel van je hulpverlenersconcept. Hoe dat straks gaat uitpakken is voor een heleboel mensen spannend. Eindelijk begint er nu wat onderzoek op gang te komen op dat gebied maar dat is heel pril.
Ook de manager I&O geeft aan dat ICT niet zal leiden tot minder contact met de cliënt maar misschien zelfs juist meer contact maar dan ander contact:
51
Het zal nooit de huisbezoeken in zijn geheel vervangen. Dat zal het niet zijn, maar je biedt mogelijkheden bijvoorbeeld voor een klant, zeker als er sprake is van eenzaamheid, om op veel meer momenten van de dag contact te leggen met de buitenwereld. Nou in dit geval zijn wij dan de buitenwereld. Via spraakbeeld verhoudingen en verbindingen en het zou dus kunnen zijn dat je daardoor misschien minder, dat je niet iedere dag komt kijken, maar dat je iedere dag contact hebt, dat je nog één keer in de week gaat kijken. Dus de contacten zullen er zijn, er zullen misschien nog wel meer contactmomenten zijn dan normaal, alleen niet meer aan huis. Dat aan huis zal minder worden.
Een tweede punt waarop gelet moet worden bij de toepassing van ICT is de kennis van de medewerkers zelf. Ook hier kunnen problemen ontstaan. De manager P&O zegt daar het volgende over: Ik denk dat het zorg verlenen op afstand wel weer andere vaardigheden vereist dan de directe face-to-face zorgverlening. Net zoals iemand die bijvoorbeeld bij politie en brandweer in de meldkamer zit ook op afstand de situatie in moet schatten en als dit een ontwikkeling is die heel sterk gaat toenemen, verwacht ik inderdaad dat een gedeelte van het personeel, de laagst opgeleiden, gastvrouwen etc, dat die niet meer in dit plaatje passen. Maar goed dan gaan we weer van een A naar Z verhaal, van we gaan alles via het beeldscherm doen. Dat gaan we niet doen. Daar zitten ook weer verschillen tussen. Sommige mensen kunnen dat wel en sommige mensen kunnen dat gewoon niet.
Behalve dat misschien niet alle medewerkers mee kunnen komen in de ontwikkeling van ICT zal ook de opleiding van medewerkers zich moeten aanpassen aan de invoering van ICT binnen de thuiszorg. De manager I&O geeft aan dat de opleiding anders moet en dat het personeel wat werkt met ICT ook hoger opgeleid moet zijn: Het betekent dat men heel anders opgeleid moet worden. Als we nu veel meer naar spraakbeeldverbindingen gaan dan zie je dus niet meer dat hele huishouden in één oogopslag. Dat betekent dat dat vaardigheden vraagt van degene achter het beeldscherm om door te vragen, om gericht ook te vragen, want nu moet je ineens informatie uit iemand zien te krijgen wat je normaalgesproken in één oogopslag ziet. En dat betekent dat mensen daar op getraind moeten worden en dat betekent ook dat mensen in opleidingen dat geleerd moet worden. Ik kan me wel verwachten als we echt zorg op afstand gaan doen dat dat hoge eisen stelt aan degene die aan de andere kant van het scherm zit zeg maar. Dus die moeten wat hoger opgeleid zijn. En je moet ook hoog opgeleid zijn om het hele scala aan problemen te kunnen beoordelen. Kijk, als jij achter een beeldscherm zit en je maakt contact met een klant, of een klant maakt contact met jou, maar qua opleiding en kennisniveau dek je maar de helft van de situatie dan kun je maar de helft van de vragen adequaat inschatten.
Wel bestaat de mogelijkheid dat de zorg door de invoering van ICT interessanter kan worden voor mannen aangezien volgens de manager I&O vaak geldt dat hoe meer techniek erbij komt kijken hoe aantrekkelijker de sector wordt voor mannen.
52
7. Het contact met de gemeente
Sinds de invoering van de WMO is de gemeente deels verantwoordelijk voor het coördineren van de zorg. Ik vroeg de beleidsadviseur Aveant en de manager I&O hoe dat contact met de gemeente verloopt. Aveant is buiten de stad Utrecht ook gevestigd in enkele plaatsen rondom Utrecht en daar waren de aanbestedingsronden eerder dan in Utrecht. Over de besluiten van de gemeente Utrecht omtrent de invoering van de WMO was Aveant heel tevreden. De beleidsadviseur Aveant: Wij hebben natuurlijk meegedaan aan de aanbestedingsronde het afgelopen jaar. De gemeente Utrecht heeft gelukkig een ander pad gekozen. Dus daar is de strijd om het aantal te leveren uren wat minder hevig geweest zullen we maar zeggen. Maar wij hebben ook in andere gemeenten meegedaan aan de aanbestedingsronde dus wij hebben daar al ervaringen mee. De manager I&O: Ik vind dat de gemeente Utrecht heel verstandig is, absoluut. Ze hebben ook nog niet aanbesteed. Ze zijn nu pas begonnen met aanbesteden omdat ze zoiets hadden van, we willen eerst eens zien hoe dit in den landen nou gaat en welke valkuilen we nou tegenkomen. Dus ze gaan nu pas aanbesteden.
Hoe dat contact precies verloopt met de gemeente kan nog weinig over worden gezegd: De beleidsadviseur Aveant: Voor zover wij ongeveer een jaar geleden die aanbestedingsprocedures zijn gestart, dat was voor iedereen nieuw, zowel voor ons als voor de gemeente. Daar zijn een ontzettende hoop partijen die zich daarmee bemoeid hebben en dat heeft geresulteerd tot een eerste toewijzing van uren in het hele land en de relatie met de gemeente moet gewoon gebouwd gaan worden. De gemeente moet zich daar in ontwikkelen, wij moeten ons daarin ontwikkelen. Dus dat is heel pril.
Of er veel gaat veranderen door de nieuwe rol van de gemeente is ook nog niet bekend. De manager I&O: Je bent altijd afhankelijk van de indicaties die je krijgt. Nu wordt dat gedaan door het CIZ, het landelijk indicatie orgaan. Op het moment dat ze daar de criteria veranderen en inkrimpen en er dus minder indicaties komen heeft het dus per direct gevolgen voor ons. Nou datzelfde geldt voor de gemeentes. Maar ja, wat nu nog is, is dat het geld voor de WMO wordt geoormerkt, dus het moet ook echt uitgegeven worden aan de zorg. Nou ik hoop dat dat zo blijft, want dat betekent dat dat het niet aan andere dingen besteed kan worden en dat is goed en dat is belangrijk.
53
8. Concurrentie en marktwerking
Sinds de invoering van het Persoons Gebonden Budget (PGB) en de invoering van de WMO is de marktwerking toegenomen in de zorg en is er ook sprake van concurrentie tussen bedrijven. Aangezien deze processen nog relatief nieuw zijn voor de zorg kan er door Aveant nog niet veel over gezegd worden. Wel heb ik de stelling voorgelegd die naar voren kwam uit de analyse naar de groei van de zorgvraag tot 2020 waarbij geraamd werd dat een groot gedeelte van de vraag terecht zou komen bij particuliere zorgaanbieders. Zowel de beleidsadviseur Aveant als de manager I&O verwachtten echter niet dat de concurrentie erg groot zou zijn maar wel zagen zij de ontwikkeling: De beleidsadviseur Aveant: Je ziet twee bewegingen. Er zijn organisaties die ontstaan zijn toen de marktwerking werd geïntroduceerd die zich op een zelfde vlak begeven als Aveant dus een zorgorganisatie zijn. En je ziet particuliere aanbieders die zich richten op een specifieke doelgroep, namelijk de ouderen die voldoende middelen hebben om zichzelf te voorzien van ondersteuning op welk gebied dan ook. Wat ons dan onderscheidt van de laatste groep, is dat een organisatie als deze, en daar zijn er natuurlijk meer van in Nederland, expertise heeft op het gebied van verpleegkundige en verzorgende beroepen en in tegenstelling tot een gemiddelde particuliere instelling in staat is om grote groepen zorgvragers te bedienen. Om zich daar ook in te ontwikkelen en te innoveren. Om de professionele zorgverlening op peil te houden. De manager I&O: In het Gooi zijn nu natuurlijk ook al van die particuliere bureaus, waar mensen bijvoorbeeld voor hun moeder die een hersenbloeding heeft gehad zal ik maar zeggen verpleegkundigen inhuren tegen een hoger tarief. Maar dan moet je ook een heleboel andere dingen doen. Dus dan moet je ook strijken, of dan moet je ook ramen lappen als verpleegkundige. Voor een deel van de beroepsgroep zal dat aantrekkelijk zijn en voor een deel ook helemaal niet.
Op de vraag of er daadwerkelijk geconcurreerd zal worden met particuliere instellingen door Aveant wordt door beide respondenten beantwoord met een ja en nee antwoord: De beleidsadviseur Aveant: De vraag is of wij ook daadwerkelijk concurreren, want de mensen die particulier klanten zo breed mogelijk ondersteunen zullen nooit in staat zijn hun expertise op specifieke diagnosen, groepen te ontwikkelen. Dus daar blijft voor ons een rol. De huishoudelijke zorg daarnaast is overgeheveld naar een apart deel van Aveant en daarmee praten we met de gemeentes, dus dan verkoop je je diensten aan de gemeente in plaats van dat het AWBZ gefinancierd wordt. En dan zijn wij natuurlijk de concurrent van een particuliere zorginstelling. De manager I&O: Je ziet nu ook al dat echt rijke mensen, ja die huren gewoon een verpleegkundige in. Maar ik denk dat waar we mee moeten concurreren is denk ik dat we op zoek moeten naar wat maakt het nou aantrekkelijk om een particulier verpleegkundige in te huren in plaats van een verpleegkundige via het AWBZ. En waar het heel veel mee te maken heeft, dat is echt mijn overtuiging, is dat wij als thuiszorgorganisatie, of als thuiszorgpoot van een grote zorgorganisatie, ons nog steeds gedragen als monopolist. Dat betekent dat als
54
iemand zorg nodig heeft wij zeggen: “Ja, wij komen die zorg wel leveren maar we komen tussen 8 en 10 en we doen niet meer dan dit, want dat is de indicatie”. Terwijl we eigenlijk zouden moeten zeggen van: “U kunt bellen wanneer u mij nodig heeft”. Want dat zie je natuurlijk vaak en zeker bij de wat meer welgestelde mensen, dat ze hun eigen baas willen zijn, dat ze hun eigen regie willen voeren en dat ze niet afhankelijk willen zijn van een zuster die ofwel om 8 uur komt of om 10 uur, of misschien zelfs wel om half 11 als het een beetje uitgelopen is. Maar die gewoon zegt, joh, die ’s morgens om 8 uur belt en zegt: “Ik wil dat je zo meteen om 9 uur komt en by the way, kun je dan ook nog even dat en dat en dat doen”. En daar zullen we op in moeten spelen en voor een deel zullen we dat AWBZ-gefinancierd kunnen doen en voor een deel zullen we dat gewoon commercieel in rekening moeten brengen.
De manager I&O verwacht deze omslag naar een meer vraaggestuurde zorg binnen vijf jaar gemaakt zal worden. 9. Etnische diversiteit
De etnische diversiteit bij zorgvraag en zorgaanbod is een apart gedeelte binnen mijn onderzoek. Ook hierover zijn vragen gesteld bij Aveant in hoeverre er gestreefd wordt naar meer etnische diversiteit in de personele bezetting en welke culturele problemen ontstaan bij een toename van etnische diversiteit bij de zorgvragers. De manager P&O en de manager I&O geven beiden aan dat er niet een bewust streven is van Aveant om meer etnische diversiteit te verkrijgen binnen het personeelsbestand. De manager P&O geeft tevens aan dat het registreren van de etnische diversiteit van het personeelsbestand wettelijk niet langer is toegestaan:
In het verleden had je nog de WBEAA, (Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen). Iedere medewerker die in dienst kwam moest dan aangeven volgens een bepaald schema of hij zelf in ’t buitenland geboren was dan wel één van z’n ouders want dan werd zogezegd de allochtoniteit mee bepaald. Het vervolg daarop hebben we de wet SAMEN gehad. Deze stond ook voor een wetsvorm om meer allochtone medewerkers in dienst te nemen, maar dat is alle twee losgelaten. Dus dat soort dingen weten we ook niet meer en we mogen dat volgens de wet op de privacy ook niet registreren, tenzij medewerkers dat zelfstandig aangeven.
De manager P&O verwacht dat de wenselijkheid van meer allochtone medewerkers in de toekomst wel zal toenemen wanneer er meer allochtone cliënten komen. Zij geeft echter wel aan dat er voor haar gevoel al veel allochtone medewerkers zijn binnen Aveant en dat daar geen tekorten in zijn in ieder geval. De manager I&O geeft ook aan dat er naar verwachting meer allochtone medewerkers zullen komen binnen de zorgsector:
55
Je ziet nu al, ook op de ROC’s en op het VMBO, dat als je daar op die scholen rondloopt dat er al veel meer allochtone leerlingen zijn dan nou ik denk tien jaar geleden zeg maar. Dus ook die bevolkingsgroep emancipeert, die gaan ook allemaal naar school, die kiezen ook voor een beroep. Dus je komt ze nu ook veel meer tegen, dus ook in die beroepsopleidingen.
Het verkrijgen van meer allochtone medewerkers is voor Aveant dus geen beleidsonderwerp. De beleidsadviseur Aveant geeft aan dat het onderwerp van de etnische diversiteit binnen de zorgvrágers wel een beleidsonderwerp is: Dat is zeker een aspect wat onze aandacht heeft, omdat het deel van de zorgvragers wat een andere afkomst heeft, al dan niet eerste graad, groeit natuurlijk gestaag en er zijn bevolkingsgroepen die hele specifieke zorgvragen met zich mee brengen. Daarnaast nog logistieke vraagstukken. En kan een uiterlijke geloofsovertuiging of cultuur niet zo makkelijk in ons zorgverleningsproces passen als dat we dat gewend zijn. Zorg die verleend wordt door mannen en vrouwen, dat is lang niet bij iedere etnische doelgroep even acceptabel. Dat betekent dat het een plek heeft binnen onze beleidsvorming.
De manager I&O geeft aan dat momenteel het grootste probleem rond etnische diversiteit een ondervertegenwoordiging is
van allochtonen bij
de zorgvraag en daarmee een
maatschappelijk probleem is: Nou ja, ons grootste probleem hier en nu, is dat als je kijkt naar onze patiëntenpopulatie en je kijkt naar de bevolkingssamenstelling van Utrecht dan is dat geen afspiegeling daarvan. Dus zowel op zorgvraagniveau zijn de allochtonen onder vertegenwoordigd als ook op het zorgaanbodniveau zijn ze onder vertegenwoordigd. In die zin is het natuurlijk een maatschappelijk probleem. Want die allochtone mensen hebben natuurlijk wel zorg nodig. Alleen ze krijgen ze niet, ze vragen ze niet of ze krijgen ‘m niet bij een reguliere organisatie. Dus of ze krijgen het helemaal niet, of ze krijgen het door een zwaar beroep te doen op dochters, mantelzorgers, dus in die zin is het een maatschappelijk probleem.
De oplossing hiervoor zal voor een deel een ontwikkeling zijn binnen de diverse groepen allochtonen zelf. De manager I&O: Maar ik denk dat, je ziet ook onder de allochtone jongeren zeg maar, dat ze veel minder geneigd zijn om voor hun ouders te zorgen dan dat de generatie voor hun was. Dus ik denk dat je als vanzelf, zal ik maar zeggen, een verloop krijgt en dat je als vanzelf wel ziet dat allochtonen hun weg naar de gezondheidszorg weten te vinden. Kijk een eerste generatie zal ik maar zeggen weet dat nog bijna niet te vinden, maar steeds meer mensen die wij allochtonen noemen terwijl die hier geboren zijn, ik denk dat die uiteindelijk net zo’n beroep gaan doen op onze gezondheidszorg als de autochtonen.
Daarnaast heeft Aveant nog speciale zorgconsulenten in dienst. De manager I&O: Nou we hebben nu allochtone zorgconsulenten, en die hebben we eigenlijk nog steeds heel specifiek in dienst omdat er nog heel veel eerste generatie allochtonen hebben, mensen die de taal niet spreken en die nog heel erg vasthouden aan culturele
56
waarden en normen van het land van herkomst zoals het twintig jaar geleden was zal ik maar zeggen. En wij hebben allochtone zorgconsulenten, die verantwoordelijk zijn voor de vertaling van de westerse adviezen, door westerse gespecialiseerde verpleegkundigen in de cultuur waarin die mensen zich thuis voelen. Ze moeten Berber kunnen spreken, ze moeten Arabisch kunnen spreken, ze moeten Arabisch kunnen schrijven. En lopen we tegen moeilijke situaties thuis aan, bijvoorbeeld bij een Berber gezin, een witte medewerker hè, die kan dat niet goed plaatsen, die kan dan gewoon zo’n zorgconsulent inschakelen. Die gaat dan mee en die legt dat uit etc. Samenvatting
Vanuit de interviews met de medewerkers van Aveant kunnen enkele belangrijke conclusies getrokken worden. Een belangrijke conclusie is dat Aveant actief bezig is met het vergrijzingsvraagstuk en hier ook al enkele oplossingen voor heeft maar hier nog geen sluitend verhaal voor heeft. Een belangrijk probleem voor de thuiszorg en de gehele zorgsector is dat de zorgsector omgekeerd loopt met de economische conjunctuur. Wanneer het economisch goed gaat is het moeilijk om mensen te vinden voor de zorgsector. Wanneer het economisch slechter gaat wordt de zorg aantrekkelijk. Een ander probleem is dat de thuiszorg een sector is die voor een specifieke groep interessant is, werkende moeders, maar voor veel andere groepen niet. Daar komt nog bij dat voor het grootste gedeelte alleen vrouwen werken in de thuiszorgsector. Positieve punten die naar voren kwamen uit de interviews zijn de afwezigheid van wachtlijsten en de invoering van ICT. Ook al zijn er tekorten qua personeel, er zijn op het moment van het interview geen wachtlijsten bij Aveant. De invoering van ICT wordt als een grote hulp gezien door het management van Aveant voor het ondervangen van de zorgvraag in de toekomst. Een onderwerp wat niet als probleem wordt gezien maar het mogelijk wel is, is de toename van zorgvraag door allochtone ouderen. Aveant heeft hier speciale zorgconsulenten voor maar ondervindt verder weinig problemen met deze groep. Wel wordt aangegeven dat deze groep ondervertegenwoordigd is onder de cliënten. Het contact met de gemeente is nog heel pril maar wordt wel als positief ervaren. Al deze conclusies zullen verderop worden besproken in de discussie voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag.
57
9. Leerlingen aan het woord. Om na te gaan of de instroom van nieuwe medewerkers in de thuiszorg in de toekomst voldoende groot zal zijn heb ik onderzoek gedaan naar de interesses van studenten die in het jaar 2007 een opleiding volgen aan het MBO voor de opleiding verpleegkundige niveau 4. Op basis van een enquête heb ik eerst de beroepsinteresses van de studenten gepeild en verderop in de enquête de interesse voor het werken in de thuiszorg gepeild in vergelijking met de andere zorgsectoren. Afsluitend zijn nog enkele vragen gesteld over ICT in de thuiszorg en het toekomstperspectief van de student gericht op de hoeveelheid werk in de toekomst en een eventuele carrièreontwikkeling. De enquête is opgesteld aan de hand van interviews met vier respondenten, waarvan twee respondenten in het derde leerjaar van de studie waren en twee respondenten in het vierde leerjaar van de studie. In totaal hebben 77 studenten de enquête ingevuld, waarvan 41 studenten tot het derde leerjaar behoorden en 36 studenten tot het vierde leerjaar. De enquête is klassikaal afgenomen waardoor de respons 100% was. Van de respondenten was 87% vrouw en 9% was afkomstig uit een familie met een allochtone afkomst. In dit hoofdstuk bespreek ik enkel de uitkomst van de enquête, op enkele plaatsen geïllustreerd met een citaat uit de gehouden interviews. Zoals eerder aangegeven zullen de gehouden interviews niet apart worden besproken. De vragen waar ik met behulp van de enquête een antwoord op tracht te vinden zijn de volgende: 1. Waarom hebben de studenten gekozen voor een opleiding binnen de zorgsector? 2. Hoe komen de studenten tot een keuze voor een specifieke sector binnen de zorg? 3. Welke sectoren binnen de zorg hebben een voorkeur bij de studenten? 4. Hoe populair is het werken binnen de thuiszorg vergeleken met de andere sectoren? 5. Wat vinden de studenten van het imago van de zorg en specifiek van de thuiszorg? 6. Wat vinden de studenten van het toepassen van ICT binnen de thuiszorg? 7. Wat voor loopbaanperspectief hebben de studenten?
Keuze voor de zorg
Voorafgaand aan de vraag waarom studenten hebben gekozen voor de zorgsector heb ik de vraag gesteld of de studenten ook familieleden hebben die werken in de thuiszorg. Uit de interviews kwam naar voren dat de respondenten veel familieleden hadden die werkzaam waren binnen de zorg. De respondenten gaven echter aan dat hun keuze onafhankelijk van de
58
mening van familie was gemaakt. In Figuur 10 is zichtbaar dat ongeveer 75% van de studenten één of meer familieleden heeft
Figuur 10
die werkzaam zijn binnen de zorgsector. Van de studenten heeft veertig procent aangegeven dat hij/zij ouders/verzorgers of ooms/tantes heeft of een combinatie daarvan die werkzaam zijn binnen de zorg. In de overige 35% van combinaties komen
de
ouders/verzorgers
en
ooms/tantes ook naar voren als familie die werkt in de zorg. Het overgrootte gedeelte van de studenten heeft dus ouders/verzorgers of ooms/tantes als voorbeeld werken in de zorgsector. Wanneer de studenten moeten aangeven in hoeverre verschillende mogelijke redenen om in de zorg te werken op hen van toepassing zijn dan wordt aangegeven dat het voorbeeld
Aantal
van familie die in de zorg werkt geen belangrijke motivatie was. Reden om te werken in de zorgsector
50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
Figuur 11
verzorgen van mensen voldoening iets betekenen voor anderen mijn familie werkt er ook persoonlijke ervaring Ik wist niets anders werkgelegenheid interesse in het lichaam Zeer mee oneens
Mee oneens
Neutraal
Mee eens Zeer mee eens
Waardering stelling
De meest belangrijke redenen voor studenten om in de zorg te gaan werken zijn volgens figuur 11 de wens om iets te betekenen voor anderen, het krijgen van voldoening in het zorgen voor anderen en het plezier in het verzorgen van mensen. Ook de interesse voor het menselijk lichaam scoort hoog als reden om te werken in de zorgsector. De reden om te werken in de zorgsector die de studenten het minst van toepassing vinden is het gebrek aan andere opties. Maar ook de persoonlijke ervaringen met zorg uit het verleden en het voorbeeld
59
van familieleden die werken in de zorg zijn volgens de studenten geen belangrijke reden om te kiezen voor de zorg, hoewel ongeveer 75% van de studenten familieleden heeft die werkzaam zijn in de zorgsector. De studenten staan redelijk neutraal tot positief tegenover de motivatie vanuit de werkgelegenheid binnen de zorgsector. Voor veel leerlingen was het op de middelbare school al duidelijk dat een beroep binnen de zorgsector aansloot bij de persoonlijke interesses. Zowel het vakkenpakket als de beroepskeuze test op de middelbare school sloten aan bij een keuze voor de zorgsector (figuur 12 en 13). Aansluiting beroepskeuzetest op keuze voor zorg Figuur 12
Aansluiting vakkenpakket op keuze voor zorg
Figuur 13
Een klein gedeelte geeft aan dat de beroepskeuzetest en het vakkenpakket van de middelbare school niet goed aansloot op de keuze voor de zorgsector. Het overgrote deel geeft echter aan het eens of zeer eens te zijn met de stelling dat de beroepskeuzetest en het vakkenpakket aansloten bij een keuze voor de zorgsector. Wanneer gekeken wordt naar de gevolgen van het volgen van de opleiding voor de interesse om in de zorg te werken dan geeft het grootste gedeelte van de studenten aan dat het volgen van de opleiding de verwachting heeft bevestigd van de interesse om in de zorgsector te werken en dat het verlangen om in de zorgsector te werken zelfs gegroeid is door de opleiding (figuur 14 en 15). Figuur 14
60
Figuur 15
Keuze voor sector binnen de zorg
Wanneer de studenten gevraagd wordt wanneer zij voor zichzelf de keuze hebben gemaakt om te werken in een specifieke zorgsector dan geeft ongeveer 43% van de studenten aan de keuze te hebben gemaakt voor de opleiding, 33% heeft de keuze gemaakt tijdens de opleiding en een kwart van de studenten heeft de keuze nog niet gemaakt. Nagenoeg alle leerlingen staan neutraal tot zeer positief tegenover de stelling dat zij door de opleiding een goed beeld hebben gekregen van de zorgsectoren waar zij kunnen werken (figuur 16). Toch geeft ook een klein gedeelte aan het niet eens te zijn met de stelling dat zij voldoende informatie hebben Ik heb voldoende informatie gekregen om te weten wat het inhoudt om te werken in.....
Figuur 16
De ouderenzorg De GGZ De VGZ
s ee n
ns ee Ze e
rm ee
tra
al M ee
on
on ee
M ee
Ze e
rm ee
N eu
ee ns
De AGZ
ns
Aantal
60 50 40 30 20 10 0
Waardering stelling
Figuur 17
gekregen over bepaalde zorgsectoren (figuur 17). Dit betreft met name de groep derdejaars studenten aangezien deze groep in het tweede jaar moest kiezen voor een stage in de VGZ of de GGZ. Hierdoor hebben zij van één van deze richtingen veel informatie gekregen en van de andere richting betrekkelijk weinig. Dit is zichtbaar in het gegeven dat in figuur 17 de GGZ en de VGZ in de waardering van de stelling het laagst scoren. De factor die voor studenten het meest van invloed is op de zorgsector waar zij willen werken is de gelopen stage in een bepaalde sector (figuur 18). Ongeveer 75% van de studenten is het eens of zeer eens met de stelling dat hij/zij door de stage weet in welke zorgsector zij wel en niet willen werken. Meer neutraal maar toch positief staan de leerlingen tegenover de stelling dat de opleiding voldoende aandacht heeft besteed aan het maken van een keuze tussen de verschillende zorgsectoren en de stelling dat de student ook buiten de opleiding heeft gezocht naar informatie om een goede keuze voor een zorgsector te kunnen maken (figuur 19 en 20).
61
Figuur 18
Figuur 19
Figuur 20
Wanneer de derdejaars respondenten van de interviews wordt gevraagd hoe zij begeleid zijn in hun keuze voor de zorgsector in het tweede jaar dan geeft één van de respondenten aan: “Ze hadden er van mij meer tijd in mogen steken en er wel over mogen hebben om toch voor iedereen de keuze duidelijk te maken en dat is niet gebeurt. Dat vind ik toch een beetje jammer”. De studenten krijgen namelijk twee weken om te kiezen voor de zorgsector en voor
de respondenten was dat zelf geen probleem maar zij geven wel aan dat het voor sommige klasgenoten moeilijk was om in de dan toch wel korte tijd een keuze te maken. De definitieve voorkeuren van de studenten voor specifieke zorgsectoren zijn aangegeven in figuur 21. In deze figuur
Ik wil graag gaan werken in de...
studenten het eens of zeer eens is met de stelling dat zij graag willen gaan werken de
Algemene
gezondheidszorg.
Daarnaast wordt ook duidelijk dat de
aantal
wordt zichtbaar dat het grootste deel van
de
35 30 25 20 15 10 5 0
De ouderenzorg De GGZ De VGZ De AGZ Mee Neutraal Zeer mee oneens oneens
Mee eens
Waardering stelling
in
Zeer mee eens
Figuur 21
studenten het minst eens zijn met de stelling dat zij graag willen gaan werken in de ouderenzorg. De leerlingen staan redelijk neutraal tegenover het werken in de GGZ en de VGZ alhoewel meer studenten het toch zeer oneens zijn met de stelling dan dat er studenten zijn die het zeer eens zijn met de stelling. Geconcludeerd mag in ieder geval worden dat verreweg de meeste student een voorkeur hebben voor het werken in de Algemene Gezondheidszorg en een afkeur voor het werken in de ouderenzorg.
Interesse voor het werken in de thuiszorg vergeleken met andere zorgsectoren.
Wanneer aan de studenten wordt gevraagd of zij een duidelijk beeld hebben van wat het werken in de thuiszorg inhoudt dan varieert de mening van studenten voor het grootste deel tussen het oneens en eens zijn met de stelling (figuur 22). Waarna daarna gevraagd wordt of er aan de opleiding voldoende aandacht besteed is aan de thuiszorg om te weten wat het werken in die sector inhoudt dan geeft meer dan de helft van de studenten aan het oneens of
62
zeer oneens te zijn met de stelling (figuur 23). De kennis van het werken in de thuiszorg is dus beperkt en wordt volgens de studenten onvoldoende onderwezen om daadwerkelijk te weten wat het werken in de thuiszorg inhoudt. Op de stelling dat de studenten graag meer informatie wensen omtrent het werken in de thuiszorg dan geeft ongeveer 44% het hier mee eens of zeer mee eens te zijn. Ongeveer 34% staat hier neutraal tegenover en ongeveer 22% is het oneens of zeer oneens met de stelling dat zij meer behoefte hebben aan informatie over het werken in de thuiszorg. Figuur 22
Figuur 23
Wanneer de stelling wordt geponeerd dat de studenten na hun studie willen werken in de thuiszorg dan geeft meer dan tweederde van de leerlingen aan het niet eens of zeer oneens te zijn met de stelling (figuur 24). Slechts twee studenten geven aan het eens te zijn met de stelling, ongeveer 2,5%. Op de stelling dat het belangrijk is om te kunnen kiezen voor een stageplaats binnen de thuiszorg geeft iets meer dan 50% van de studenten aan dat zij het eens tot zeer eens is met de stelling. Ongeveer 21% van de studenten geeft aan het oneens of zeer oneens te zijn met de stelling (figuur 25). Figuur 24
Figuur 25
De reden waarom leerlingen niet wensen te kiezen voor het werk in de thuiszorg lijkt gekoppeld aan de afwezigheid van stageplaatsen binnen de thuiszorg. De respondenten van het interview geven aan dat er wel stageplaatsen worden aangeboden bij de thuiszorg maar dat deze pas worden aangeboden wanneer er geen plek is in een ziekenhuis of verzorgings- of verpleeghuis. Wanneer je de voorkeur geeft aan een stageplaats zul je dat volgens de
63
respondenten zelf moeten aangeven bij de opleiding. De redenen die de studenten bij het invullen van de enquête aangeven waarom zij niet willen werken in de thuiszorg zijn divers maar enkele komen vaker naar voren. Met name de redenen dat de student liever wil werken in het ziekenhuis of in de GGZ komen vaak voor, maar ook de reden dat de studenten niet weten wat het werken in de thuiszorg inhoudt omdat ze daar geen stage hebben gelopen. Een van de studenten vult onder andere in: “Niet: Omdat het mij niet trekt, waarschijnlijk omdat ik een soort verpleeghuis idee heb”. De opmerking dat de thuiszorg de student niet trekt
wordt heel vaak genoemd bij de studenten die niet in de thuiszorg willen werken. Het citaat van de student geeft dus aan dat dit te maken kan hebben met de kennis die de student heeft van de thuiszorg. Wanneer gekeken wordt, met behulp van een multivariate regressie-analyse, naar de relatie tussen de wens van de student om in de thuiszorg te werken en het contact wat de student heeft gehad met de thuiszorg buiten de opleiding om wordt de relatie zichtbaar57 zoals getoond in tabel 13. Tabel 13: Relatie tussen de wens om te werken in de thuiszorg en het contact wat de student heeft gehad met de thuiszorg buiten de opleiding om vergeleken met studenten die geen contact hebben gehad met de thuiszorg buiten de opleiding om(a)
Standardized Unstandardized Coefficients Model 1
B (Constant) werk/stage bij thuiszorg familie/kennisen werken bij thuiszorg familie/kennisen krijgen thuiszorg
Std. Error 2.077
.119
.423
.220
.090
-.077
Coefficients T
Beta
Sig.
17.525
.000
.241
1.926
.059
.325
.034
.277
.783
.287
-.033
-.268
.790
a Dependent Variable: Wil na opleiding werken in de thuiszorg
In tabel 13 wordt zichtbaar dat het hebben van een bijbaan of een stageplek binnen de thuiszorg een positief effect heeft op de wens om te werken binnen de thuiszorg na de gevolgde opleiding vergeleken met de mensen die geen bijbaan of stageplek hebben gehad binnen de thuiszorg. De effecten die familieleden of kennissen hebben die thuiszorg ontvangen of geven op de wens om zelf te gaan werken binnen de thuiszorgsector zijn niet significant. Ook het beeld van de thuiszorg is van invloed op de wens om na de opleiding te werken binnen de thuiszorg (tabel 14). Deze relatie is minder sterk dan de relatie tussen het hebben van een bijbaan of stageplek in de thuiszorg maar toch is de relatie significant. De relatie tussen de wens om te werken in de thuiszorg en het hechten van belang aan een 57
De vraag of de studenten buiten de opleiding om in aanraking gekomen zijn met de thuiszorg was een open vraag, maar de antwoorden vertoonden een beperkte diversiteit zodat deze antwoorden in vier categorieën kon worden opgedeeld.
64
stageplek binnen de thuiszorg is groot. Het is echter niet mogelijk om aan te geven dat het hechten van belang aan een stageplek binnen de thuiszorg van grote invloed is op de wens om in de thuiszorg te gaan werken na de opleiding aangezien omgekeerd de stelling ook statisch significant is. Tabel 14: Relatie tussen de wens om te werken in de thuiszorg en het het beeld wat de student heeft van de thuiszorg (a) Standardized Unstandardized Coefficients Model
B
1
(Constant) Duidelijk beeld van de thuiszorg
Std. Error 1.663
.242
.167
.076
Coefficients t
Beta
.246
Sig. 6.877
.000
2.185
.032
a Dependent Variable: Wil na opleiding werken in de thuiszorg
Het hebben van de wens op een baan in de thuiszorg en de wens voor een stageplek in de thuiszorg ligt vanzelfsprekend dicht bij elkaar. Het belang van een stageplaats wordt echter ook door de mensen die niet willen werken in de thuiszorg erkend. Wanneer tenslotte de populariteit van de thuiszorg wordt vergeleken met die van andere zorg-sectoren dan geeft dit resultaat
zoals Ik werk liever in de thuiszorg dan in een...
afgebeeld in figuur 26. Uit
35 30 25 20 15 10 5 0
werken
dan
thuiszorg. vergelijking
in
de
Alleen
in
met
het
verzorgingshuis geven de studenten aan dat zij liever in de thuiszorg werken.
Een ziekenhuis Een verpleeghuis Een verzorgingshuis Een psychiatrische instelling Een verstandelijk gehandicapten instelling
ee
liever in een ziekenhuis
Ze er m
dat de meeste studenten
Aantal
figuur 26 wordt duidelijk
on ee M ns ee on ee ns N eu tra al M ee Ze ee er ns m ee ee ns
het
Waardering stelling
Figuur 26
Zowel bij de instelling voor verstandelijke gehandicapten als bij de psychiatrische instelling zijn de studenten het iets meer oneens met de stelling dan eens met de stelling dat zij liever in de thuiszorg zouden werken dan in de genoemde instelling. Er zijn ongeveer evenveel studenten die aangeven dat zij het oneens of eens zijn met de stelling dat zij liever werken in de thuiszorg dan in een verpleeghuis, maar er zijn wel meer studenten die het hier zeer mee oneens zijn dan dat er studenten zijn die het hier zeer mee eens zijn. Dus het werken in de thuiszorg in vergelijking met andere zorginstellingen is alleen populairder dan het werken in
65
een verzorgingshuis, even populair als het werken in een verpleeghuis, iets minder populair dan het werken in een instelling voor verstandelijk gehandicapten of psychiatrische patiënten en een stuk minder populair dan het werken in het ziekenhuis. Wanneer aan een respondent van het interview wordt gevraagd waarom het werken in het ziekenhuis zo gewild is geeft zij aan: “Ik wil dat sfeertje meemaken. Ik wil ‘ns kijken hoe dat is. Het is zo’n andere zorg hoor ik van iedereen dan de verstandelijke gehandicapte zorg of dementerenden”.
Het imago van de zorgsector
Ook met de studenten van het ROC Midden Nederland is het imago van de zorgsector kort besproken. In de enquête zijn met name stellingen geposeerd dat het imago goed is en waardoor dit imago met name wordt bepaald. Ook is de vraag gesteld of het van belang is dat het imago van de zorg wordt verbeterd. Bij de stellingen dat de mensen in de omgeving van de studenten die zelf niet werkzaam zijn in de zorg wel een goed beeld hebben van het werken in de zorg dan geeft meer dan 75% aan het oneens of zeer oneens te zijn met deze stelling. Ook bij de stelling dat het imago van de zorg goed is, is ongeveer 43% het oneens of zeer oneens met de stelling. Slechts 12% is het eens met de stelling, maar niemand is het er echter zeer mee eens dat het imago van de zorg goed is.
Figuur 27
De factoren die het meest het imago van de zorg bepalen zijn volgens de studenten het nieuws en tv-series (figuur 27). Vooral het nieuws wordt gezien als de grootste factor en wordt door bijna 60% van de studenten aangewezen als meest bepalende factor voor het imago van de zorgsector, wel of niet in combinatie met een andere factor. De invloed van de krant wordt zelden op zichzelf genoemd maar wel vaak samen met het nieuws en tv-series. De studenten die een andere factor hebben opgegeven waardoor het imago van zorgsector wordt bepaald gaven nagenoeg allemaal mond-op-mond reclame als factor. Dit was bij iets meer dan 10% van de respondenten. Wanneer vervolgens gesteld wordt dat het beeld wat mensen krijgen via televisie positief is dan geeft iets meer dan 30% van de studenten aan het hier mee eens te zijn, ongeveer 47% geeft aan hier neutraal tegenover te staan en ongeveer 23% is het met de stelling oneens (20%) of zeer oneens (3%). Dit is dus een relatief
66
Figuur 28
neutrale houding tegenover de stelling dat het beeld wat mensen krijgen van de zorg via de televisie positief is. Bij de stelling dat mensen via televisieprogramma’s een goed beeld krijgen van wat het werken in de zorg inhoudt dan is iets meer dan 50% het oneens of zeer oneens met de stelling (figuur 28). Nagenoeg alle studenten vinden tenslotte dat het imago van de zorg verbeterd moet worden. Slechts 3% staat neutraal tegenover de stelling dat het imago van de zorg verbeterd moet worden en slechts 1 respondent, iets meer dan 1% van de respondenten, is het oneens met de stelling. Enkele van de stellingen omtrent het imago van de zorg zijn ook voorgelegd aan de studenten met specifiek de
Figuur 29
betrekking op het imago van de thuiszorg. In eerste instantie staan de studenten redelijk neutraal tegenover de stelling dat het imago van de thuiszorg goed is (figuur 29) of zijn ze het hier wat meer mee oneens dan eens. Wanneer de stelling wordt geponeerd dat het imago van de thuiszorg verbeterd moet worden is slechts 1 respondent (ongeveer 1%) het oneens met de stelling terwijl 50% het wel eens is met de stelling en ongeveer 11% het zelfs zeer eens is met de stelling. Het imago van de thuiszorg is dus niet
Figuur 30
echt slecht volgens de studenten maar het moet zeker verbeterd worden. De grootste bepalende factoren voor het imago van de thuiszorg zijn nu niet het journaal en de tvseries maar het journaal en de krant. De tv-series worden door ongeveer 7% van de studenten apart genoemd en door 14% van de studenten in combinatie met het nieuws en de krant. Ook voor de thuiszorg geven ongeveer 16% van de studenten aan dat de meest bepalende factor voor het imago van de thuiszorg mond-op-mond reclame is (figuur 30).
ICT binnen de thuiszorg Omgang met ICT
Vanuit de interviews kwam naar
van deze ontwikkelingen en hoe zij
Zeer mee
te gaan wat de studenten vonden
Ik kan zelf goed met ICT omgaan Neutraal
voor het werk in de thuiszorg. Om
Zeer mee
kan gaan spelen in de toekomst
Ouderen kunnen met goede uitleg om leren gaan met ICT
60 50 40 30 20 10 0
Aantal
voren dat ICT een belangrijke rol
Figuur 31
Waardering stelling
na
Oudere collega's kunnen met goede uitleg om leren gaan met ICT
67
verwachten dat mensen hiermee om konden gaan zijn in de enquête enkele stellingen met betrekking tot ICT opgenomen. De uitkomsten van deze stellingen zijn aangegeven in figuur 31. Nagenoeg 50% van de respondenten is het oneens of zeer oneens met de stelling dat ouderen goed kunnen leren omgaan met ICT. Slechts 5% is het eens met de stelling. De mening van de studenten over hun oudere collega’s is positiever dan de mening over de ouderen zelf. Ongeveer 45% is het eens of zeer eens met de stelling dat de oudere collega’s goed kunnen leren omgaan met ICT. Ongeveer een kwart is het oneens of zeer oneens met de stelling. De studenten denken overigens zelf goed overweg te kunnen gaan met ICT. Slechts 9% is het niet eens met de stelling dat hij/zij goed om kan gaan met ICT. Ongeveer 86% geeft aan het eens of zeer eens te zijn met de stelling. Wanneer gevraagd wordt of ICT daadwerkelijk de kwaliteit kan verbeteren van de thuiszorg dan zijn iets meer studenten het oneens met de stelling dan dat er studenten zijn die het eens zijn met de stelling (figuur 32). Wanneer gevraagd wordt of de studenten het eens zijn met de stelling dat door het toepassen van ICT meer mensen geholpen kunnen worden binnen de thuiszorg dan zijn 47% van de studenten het eens of zeer eens met de stelling en 14% van de studenten is het oneens of zeer oneens met de stelling. Van de
Invloed van ICT op kwaliteit en kwantiteit van thuiszorg
studenten is 47% het dan ook eens of
ee ns
Ongeveer 16% is het oneens met de
ICT toepassingen binnen de opleiding
Ze e
rm ee
on
stelling. Eén respondent gaf aan in de interviews dat het onderwijzen van
Door ICT verbetert de kwaliteit van de thuiszorg en s N eu t ra al M ee Ze ee er ns m ee ee ns
toepassingen van ICT.
Door ICT krijgen meer mensen thuiszorg
on e
voor de
40 35 30 25 20 15 10 5 0
M ee
aandacht nodig is binnen de opleiding
Aantal
zeer eens met de stelling dat er
Waardering stelling Figuur 32
mogelijk weinig nut heeft: “Ik vind wel dat het genoemd moet worden, maar elke instelling heeft weer zijn eigen systemen, dus ik denk dat je het weer vanuit de instelling zou moeten leren”.
Loopbaanperspectief
Om schatting te kunnen maken hoeveel arbeidsuren zorg de studenten in de toekomst kunnen opvullen is de studenten gevraagd hoeveel uren zij in de toekomst wensen te gaan werken (figuur 33). Tevens is gevraagd hoeveel uren zij nog wensen te werken wanneer de studenten kinderen krijgen (figuur 34). Als laatste is nog aan de studenten gevraagd wanneer zij wensen
68
te stoppen met werken, 18% van de studenten heeft de vraag echter niet beantwoord of wist het nog niet (figuur 35). Figuur 33
Figuur 34
Figuur 35
Uit de figuren wordt zichtbaar dat de studenten in eerste instantie gemiddeld ongeveer 33 uur per week willen gaan werken, maar wanneer zij kinderen krijgen zakt dit gemiddelde af naar 22 uur per week. Dus voordat de studenten kinderen krijgen willen de studenten nog nagenoeg fulltime werken58 maar wanneer de studenten kinderen krijgen willen de studenten als groep genomen nog voornamelijk parttime werken. De leeftijd waarop studenten nu willen stoppen met werken varieert tussen 45 en 65 jaar maar het gemiddelde ligt op 60 jaar. Wanneer de vraag wordt gesteld of de studenten lichamelijke klachten verwachten wanneer zij door moeten werken tot het 65e levensjaar dan geeft 14% van de studenten aan dit inderdaad te verwachten, 40% verwacht geen lichamelijke klachten en 46% kan het nog niet zeggen. Op de vragen betreffende een eventuele carrièreontwikkeling geeft 50% van de studenten aan in ieder geval te willen blijven werken in de zorg, 9% heeft al besloten later een andere sector te gaan werken en 41% van de studenten weet het nog niet. Verder weet 36% van de studenten ook al dat zij willen doorgroeien naar de Hbo-Verpleegkundige opleiding en 37% heeft al besloten dit niet te doen. De overige 27% weet nog niet of zij de vervolgopleiding van het Hbo willen volgen. Overigens weet 67% van de leerlingen wel al zeker dat ze willen doorgroeien binnen hun functie naar een meer leidinggevende of gespecialiseerde functie binnen de zorgsector. Ongeveer 8% van de studenten heeft aangegeven dit niet te willen doen en 25% van de studenten heeft hier nog geen beslissing over gemaakt.
58
Een fulltime dienstverband is bij veel functies binnen de zorg gesteld op een 36 urige werkweek.
69
Samenvatting
De belangrijkste conclusies die getrokken kunnen worden uit de enquêtes van de leerlingen van het ROC zijn de impopulariteit van de ouderenzorg, het grote gebrek aan kennis over de thuiszorg en interesse van leerlingen voor het werken in de thuiszorg die daar al in werken of daarin stage hebben gelopen. Het ziekenhuis is verreweg de meest populaire sector voor de leerlingen van de verpleegkundige niveau 4 opleiding, de minst populaire sector is de ouderenzorg. De thuiszorg is een sector die tussen deze twee sectoren in ligt maar toch willen de meeste leerlingen niet in de thuiszorg werken. Het imago van de thuiszorg is dus niet positief onder de studenten maar de interesse kan zeker toenemen wanneer studenten (meer) ervaring opdoen met het werken in de thuiszorg. Uit de enquêtes komt ook naar voren dat de meeste studenten minder willen gaan werken wanneer zij kinderen krijgen. Hierdoor zal de thuiszorgsector dan ook weer interessanter worden voor de studenten. Een laatste conclusie die getrokken kan worden uit de enquêtes is de verwachting van veel leerlingen dat zij zelf goed om kunnen gaan met ICT-toepassingen maar niet verwachten dat ouderen goed om zullen kunnen gaan met ICT-toepassingen. De verwachting dat door ICT meer mensen geholpen kunnen worden wordt door ongeveer de helft van de studenten gedeeld. Deze conclusies zullen verder worden besproken in de discussie voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag.
70
10. De thuiszorg, een toekomstverwachting… Aan de hand van de analyse naar de ontwikkeling van de zorgvraag, de gehouden interviews met de managers en beleidsadviseur van de thuiszorgorganisatie Aveant en de enquêtes afgenomen bij de studenten verpleegkundige niveua 4 van het ROC Midden Nederland kan een ruwe schets gemaakt worden van de toekomst die de thuiszorg de komende tien tot dertien jaar te wachten staat. Op voorhand kunnen enkele onderwerpen worden aangewezen die een rol zullen spelen in de ontwikkeling van de thuiszorg in de komende decennia. Met name de arbeidsmarktontwikkeling en dan specifiek de arbeidsmarktontwikkeling binnen de zorgsector zal een voortdurend punt van aandacht zijn voor verschillende zorgorganisaties en daarbij ook voor de thuiszorgorganisaties. De invoering van ICT binnen de thuiszorg in al zijn verscheidenheid is een tweede factor die een grote rol kan gaan spelen in de toekomst van de thuiszorg. Hierbij wordt verder gedacht dan het invoeren van aanpassingen aan de woning maar met name ICT toegepast voor het verlenen van zorg op afstand kan leiden tot een geheel nieuwe vorm van zorg. Een derde factor die van belang zal zijn voor de thuiszorg maar waar nu nog onvoldoende aandacht aan wordt besteed is het imago van de thuiszorg. In de discussie omtrent de toekomstverwachting van de thuiszorg zal het thema van het imago van de thuiszorg door mij uitvoerig besproken worden. Van een vierde factor die niet onderzocht is in dit rapport - de mantelzorg - zal ik wel kort bespreken welke ontwikkelingen deze factor mee kan gaan maken in de toekomst en hoe die mogelijk een oplossing kunnen zijn voor tekorten in de thuiszorg, namelijk de factor mantelzorg. Als laatste ontwikkeling zal ik de ontwikkeling van de etnische diversiteit bespreken binnen de zorgvraag en het zorgaanbod. Aan de hand van de uitkomsten van de bespreking van de vijf factoren zal ik trachten een antwoord te geven op de vraag of het beleid van thuiszorgorganisaties in staat is om de gevolgen van de vergrijzing voor de aanbodkant van de organisatie te corrigeren en voldoende thuiszorg aan te kunnen bieden, zowel nu als in de nabije toekomst. Wanneer deze vraag niet positief beantwoord kan worden resten enkel nog de vragen wat te doen met het voortgaande proces van extramuralisering van ouderen en hoe een ouder wordende samenleving eruit zal zien zonder afdoende zorg voor ouderen. Echter wanneer de vraag wel positief beantwoord kan worden dan kunnen de thuiszorgorganisaties tot voorbeeld zijn van toekomstgerichte innovatie en efficiënt arbeidsmarktbeleid.
71
Arbeidsmarktontwikkelingen en verhouding vraag en aanbod.
Aan de hand van de analyse uitgevoerd met behulp van de monitor Volksgezondheid Toekomst Verkenning van het RIVM kan geconcludeerd worden dat de zorgvraag tot 2020 fors zal toenemen. Met name de zorgvraag van chronische aandoeningen zoals de aandoeningen aan het bewegingsapparaat en het voorkomen van beroertes zal in de toekomst flink toenemen wat zal leiden tot een stijging in de vraag om huishoudelijke hulp maar met name verzorgende hulp. Wanneer mensen tot een dergelijk stadium verslechteren dat zij veel verpleegkundige hulp nodig hebben gecombineerd met verzorgende en huishoudelijke hulp zullen zij niet meer in staat zijn om thuis te wonen en vallen ze buiten het bereik van dit onderzoek. Voor de thuiszorg valt met name een grote groei in vraag te verwachten aan de verzorgende kant. Dit is tevens bevestigd door de medewerkers van Aveant die aangeven dat het aantal chronisch zieken naast de vergrijzing nog tot een extra toename van de zorgvraag zal leiden. De verwachte stijging van de potentiële zorgvraag was volgens de raming van het RIVM voor de thuiszorg gesteld op een groei van 53% in de periode van 2000 tot 2020. Een groot deel van deze vraag zou volgens het RIVM terecht komen bij particuliere zorgorganisaties. De medewerkers van Aveant betwijfelen echter of particuliere organisaties deze zorgvraag kunnen bedienen gezien het gebrek aan grootschaligheid. Van belang is hierbij het scheiden van de zorgvraag voor de huishoudelijke hulp en voor de verzorgende hulp. Met name bij de verzorgende hulp verwacht Aveant weinig grootschalige concurrentie met particuliere zorgaanbieders. Hierbij is tevens het argument gebruikt dat het verlenen van particuliere zorg met nadruk op verlening van een breed scala aan zorgtaken op vraag van de cliënt lang niet voor alle medewerkers binnen de thuiszorg een gewenste manier van het aanbieden van zorg is. De concurrentie met particuliere zorgaanbieders zal volgens Aveant voornamelijk plaatsvinden binnen huishoudelijke hulp die sinds 1 januari 2007 wordt gefinancierd door de WMO en door de gemeente wordt ingekocht. De grootste toename van de zorgvraag waar Aveant dus mee te maken zal krijgen zal de toename zijn van de vraag naar verzorgende hulp. Wanneer de gehele verwachte stijging van de zorgvraag naar verzorgende hulp terecht zal komen bij thuiszorgorganisaties zoals Aveant dan zal Aveant samen met deze organisaties een stijging van de zorgvraag moeten opvangen van 41%, iets wat volgens Aveant zonder veranderingen in de arbeidsmarkt en invoering van nieuwe technieken niet mogelijk zal zijn. Het aanbod van nieuwe medewerkers binnen de zorgsector is volgens alle drie de respondenten van Aveant afhankelijk van de economische conjunctuur. Hoe beter het gaat met de economie en hoe lager de werkeloosheid is hoe moeilijker het is voor de zorgsector 72
om nieuwe mensen te vinden. Het valt buiten de grenzen van dit onderzoek om iets te zeggen over de toekomstige economische ontwikkeling in Nederland maar de verwachting is dat er krapte zal ontstaan op de arbeidsmarkt, met name werknemers met een mbo of hbo-diploma zullen veel gezocht zijn. Aan het einde van het jaar 2006 publiceerde het NRC een artikel met de titel “Krapte op de arbeidsmarkt begint voelbaar te worden”59 waarmee ze de indruk wekt dat de ervaren krapte, meer dan één miljoen vacatures, slechts het begin is van de krapte op de arbeidsmarkt. Wanneer de stelling van Aveant klopt dat bij een lage werkeloosheid en goede economische conjunctuur mensen minder geneigd zijn te kiezen voor een baan in de zorgsector dan zal de door het Centrum voor Werk en Inkomen verwachte krapte op de arbeidsmarkt, waarop het NRC zich baseert, extra sterk verwacht worden voor de zorgsector. In de Regiomarge60 2006 is een voorspelling gemaakt tot 2010 voor de verwachte tekorten binnen de zorgsector. De verwachte tekorten voor de thuiszorg zijn getoond in figuur 36. Ook hierin wordt bevestigd dat voor de verzorgende opleiding (niveau 3) en ook voor de verpleegkundigen niveau 4 grote tekorten verwacht worden. De lijn van verzorgenden niveau 3 toont een redelijke constante stijging van ongeveer 4% over de periode van 2007-2010. Wanneer deze verwachte ontwikkeling door zou lopen tot het jaar 2020 dan zou dat leiden tot een tekort van bijna 19% in 202061 en dat geldt dan enkel voor de groep verzorgenden niveau 3. Een dergelijke speculatie
Figuur 36: Toename van tekorten in de thuiszorg voor verschillende functies (%). Bron: Regiomarge 2006 (2006)
heeft weinig betrouwbaarheid voor de verpleegkundigen niveau 4 aangezien het patroon veel minder constant is maar ook daar blijft een stijgende lijn zichtbaar over de hele periode van 2005 tot 2010. Of het personeelsbestand van de thuiszorg zelf zal vergrijzen is onzeker. Een groot gedeelte van de medewerkers in de thuiszorgsector en ook bij Aveant is 50 jaar of ouder62. Aangezien echter het aandeel van jonge medewerkers sowieso laag is en de instroom met name komt vanuit de groep mensen ouder dan 30 jaar met kinderen kan het zijn dat tekorten door het vergrijzen van het personeelsbestand uitblijven. Dit is ook aangegeven in de Regiomarge 2006 (figuur 37). De vervanging voor het personeel wat stopt met werken wegens het bereiken van de pensioensgerechtigde leeftijd kan dus wel vervangen worden door 59
NRC van 19 december 2006: Krapte op de arbeidsmarkt begint voelbaar te worden. W. van der Windt, H. Talma: “Regiomarge 2006, de arbeidsmarkt van verpleegkundigen, verzorgenden en sociaalagogen 2006-2010” (2006). 61 4% per 3 jaar komt overeen met 13,3% in 10 jaar. Geteld bovenop het verwachte tekort van 5,5% in 2010 zou dit leiden tot een tekort van ongeveer 19%. 62 Appendix VI 60
73
nieuwe medewerkers. Wanneer echter gekeken wordt naar de wens van de nieuwe medewerkers voor een specifieke werkplek, de resultaten van de enquête dan geeft slechts een beperkt aantal van de studenten aan te willen gaan werken in de thuiszorg. Daarbij moet wel vermeld worden dat de studenten na de opleiding in eerste instantie nagenoeg fulltime willen gaan werken en pas minder willen gaan werken zodra zij kinderen hebben gekregen. Zoals is aangegeven door de medewerkers van Aveant is het mogelijk dat de interesse voor het werken in de thuiszorg dan ook veranderd zal zijn aangezien Aveant met name
Figuur 37: Ontwikkeling leeftijdsverdeling personeel thuiszorg (%). Bron: Regiomarge 2006 (2006)
interessant is voor mensen die parttime willen werken. Veel studenten geven echter aan dat het werken in de thuiszorg ze niet aanspreekt met als mogelijke reden dat ze er niets van weten. Wanneer de thuiszorg zich aantrekkelijk wil maken voor jongere medewerkers dan is het in de eerste plaats van belang dat zij de inhoud van het werk inzichtelijk maakt voor de studenten. De mogelijkheden die het werken in de thuiszorg biedt lijkt in ieder geval aan te sluiten bij de behoefte van medewerkers die reeds de 35 jaar gepasseerd zijn en de verwachting gegeven door Regiomarge laat zien dat die stelling in de toekomst ook nog verwacht wordt. Dit heeft echter wel invloed op de veranderingsmogelijkheden van thuiszorgorganisaties, wat weer van belang is voor de discussie omtrent de toepassing van ICT binnen de zorg. Voordat ik doorga naar de discussie omtrent de invoering van ICT binnen de thuiszorg kan dus geconcludeerd worden dat de verhouding zorgvraag en zorgaanbod zonder verdere maatregelen scheef zal gaan lopen, met name voor de functies verzorgende niveau 3 en verpleegkundige niveau 4. De instroom van nieuwe medewerkers binnen de thuiszorg kan niet verwacht worden van pas afgestudeerden van het mbo, slechts 2,5% gaf aan te willen werken in de thuiszorg na de opleiding, maar moet verwacht worden van de instroom van medewerkers binnen de zorg die de overstap maken naar het moederschap en daarmee parttime wensen te gaan werken. Wanneer de thuiszorg meer jonge medewerkers wil werven dan zal zij zich al vroeg bekend moeten maken aan de studenten met behulp van aanbieden van bijbaantjes of stageplaatsen/BBL-opleidingen.
74
De invoering van ICT toepassingen binnen de thuiszorg.
Eén van de genoemde oplossingen voor de te verwachten tekorten in de thuiszorg is de invoering van ICT-toepassingen. De beleidsadviseur van Aveant gaf zelfs aan dat dit een algemene gedachtegang is. In de afgelopen decennia heeft met name de woningbouw hard gewerkt aan allerlei varianten van woningen om het mogelijk te maken dat mensen langer in een woning kunnen blijven dan dat zij moeten verhuizen naar een grootschalige instelling. Enkele voorbeelden van deze woningen zijn de eerder genoemde levensloopbestendige woningen en de woningen in woon-zorg complexen. De invoering van ICT en met name domotica voegt iets nieuws toe aan de woning. Namelijk een monitoringsysteem van de handelingen van de cliënt. Hierbij kan worden gedacht aan een melder die aangeeft wanneer de deur van een dementerende midden in de nacht opengaat. Behalve dit eenvoudige voorbeeld kan een compleet domotica monitoring systeem bestaan uit een netwerk met verscheidene camera’s, bewegingssensoren, een telefoonverbinding met de zorginstelling die automatisch gestart kan worden zonder dat een menselijke handeling verricht moet worden, etc.. Een proef met een dergelijk systeem wordt uitgevoerd door Vilans (de nieuwe naam van het Nederlands Instituur voor Zorg en Welzijn) in samenwerking met TNO63. Een voordeel van de in de proef gebruikte techniek is dat het systeem niet bediend hoeft te worden door de ouderen zelf maar dat het een systeem is wat automatisch actie onderneemt bij afwijkend gedrag. Daarnaast geeft het de cliënt de mogelijkheid om op elk moment van de dag contact op te nemen met de zorginstelling en dan ook het gezicht kan zien van degene met wie de cliënt contact heeft door de spraak-beeldverbinding. Een voordeel hiervan voor de cliënt is uiteraard dat deze gewoon nog in zijn eigen leefomgeving kan blijven wonen en voor de zorginstelling is het grote voordeel dat er geen mensen nodig zijn om deze cliënten in de gaten te houden. Zij dienen wel beschikbaar te zijn in geval de cliënt ongewoon gedrag vertoond. Daarmee komt ook meteen een nadeel voor de cliënt aan de orde dat het geen ongewoon gedrag meer kan vertonen. Enkel de ingeprogrammeerde gedragingen van de cliënt voorkomen dat een alarm wordt afgegeven. Wanneer een niet ingeprogrammeerde handeling wordt verricht kan dit leiden tot een alarm. Of dit echt een nadeel is, is twijfelachtig. De eerste reactie op een alarm binnen het systeem wat wordt getest door het TNO en Vilans is het opzetten van een spraakverbinding tussen de zorginstelling en de cliënt, er zal niet direct een dienstverlener komen. Wel kan de cliënt hierdoor een stuk in moeten leveren van de eigen 63
J. van der Leeuw: “Moderne techniek in de zorg, met intelligente sensoren waken over thuiswonende cliënten.” (2007).
75
privacy. Een medewerker van het project zegt hierover: “als het alternatief een verpleeghuisopname is, willen mensen ook wel wat inleveren”64 (Van der Leeuw, 2007: 3). Volgens de medewerkers van Aveant zal het tekort aan medewerkers de invoering van ICT binnen de thuiszorg tot een noodzakelijk gegeven maken. Ook de studenten verwachten dat door de invoering van ICT meer mensen geholpen kunnen worden. Ongeveer de helft was het eens met de betreffende stelling en een veel kleiner deel was het oneens met de stelling. Bovenstaand voorbeeld van TNO en Vilans geeft ook aan dat het mogelijk is om ICT toe te passen binnen de zorg zonder daarbij de cliënt te belasten met het leren omgaan met ICT toepassingen. De verwachting dat ouderen goed zou kunnen omgaan met ICT toepassingen werd in ieder geval niet gekoesterd door de studenten van het ROC Midden Nederland. De eisen die het invoeren van ICT toepassingen stelt aan de werknemers van de zorginstelling zullen naar verwachting wel groot zijn. De manager van de afdeling Personeel & Management van Aveant verwachtte niet dat iedereen hier goed mee overweg zou kunnen en ook de oud-manager van de afdeling Innovatie & Ontwikkeling gaf tevens aan dat het van belang was dat medewerkers die met de toepassingen omgaan dat zij een brede kennis hebben van de mogelijk zorgproblematieken van de cliënt aangezien deze dan via een beeldscherm bepaald moeten worden. Oftewel de medewerkers die de toepassingen moeten bedienen betreffen de hoger opgeleidde verzorgenden niveau 3 en de verpleegkundigen niveau 4, juist de medewerkers waar een tekort in verwacht wordt voor de toekomst. Het probleem van het verlies aan observatievermogen doordat de medewerker minder op bezoek komt bij de cliënt kan worden opgevangen door gebruik te maken van het camerasysteem in de woning van de klant. In de proef van TNO en Vilans staan de camera’s standaard uit en gaan zij pas aan bij het voorkomen van afwijkend gedrag. Wanneer optimaal gebruik gemaakt wenst worden van de camera’s in de woning om zo het observatievermogen te vergroten, ook buiten de momenten van afwijkend gedrag, moet de cliënt hierdoor weer in boeten voor privacy. Hoever de monitoring van cliënten doorgevoerd kan worden voor de eigen veiligheid zal dus een ethisch debat moeten worden tussen de zorginstellingen en de vertegenwoordigers van de ouderen. Uit een onderzoek uitgevoerd door Nivel in 2005 waarbij ook cliënten werden gemonitord met behulp van domotica bleek dat de meeste cliënten zeer tevreden waren met de geboden service. Volgens het onderzoek waren de voordelen voor de cliënt een toename van de veiligheid en zekerheid, meer toegankelijke hulpverlening en meer sociaal contact. De 64
J. van der Leeuw: “Moderne techniek in de zorg, met intelligente sensoren waken over thuiswonende cliënten.” (2007).
76
voordelen voor de werknemers die de zorgvraag van de cliënt per beeldtelefoon bedienden waren het oogcontact met de cliënt, een snelle adequate hulpverlening en een positieve invloed op de werkbeleving. Tenslotte waren de voordelen voor de thuiszorginstelling de verbreding van het zorgaanbod, een verbetering van de concurrentiepositie en grotere efficiëntie65. Dat de cliënten doorgaans zeer tevreden zijn met de geboden service door de invoering van domotica in hun huis geeft aan dat het inboeten van privacy voor de cliënt niet echt opweegt tegen de geboden veiligheid en de toename van hulpverlening en sociaal contact. Voor Aveant is op 6 maart 2006 het project Buuf gestart, waarbij ook mantelzorgers en familie, vrienden en kennissen en de woningcorporatie zijn aangesloten op het netwerk van de cliënt. Hierdoor wordt het voor de cliënt mogelijk meer sociale contacten te onderhouden. Samengevat zal het invoeren van ICT kunnen zorgen voor een veel efficiëntere verlening van zorg. De grootste nadelen die nog aanwezig zijn, zijn de eisen voor de medewerkers die de ICT-toepassingen moeten gaan bedienen, dit zijn juist de medewerkers waar in de toekomst gebrek aan zal zijn en de startkosten voor het aanleggen van de netwerken. Het nadeel van het verlies van privacy nemen de cliënten vooralsnog voor lief. Wanneer de ontwikkeling van ICT binnen de zorg verder doorgevoerd en ontwikkeld zal worden valt een debat omtrent de privacy van ouderen te verwachten. Wat echter wel benadrukt moet worden, wat ook is benadrukt door de medewerkers van Aveant, is dat de invoering van ICT het huisbezoek van de thuiszorgmedewerker zal vervangen. Het is dus één oplossing voor de tekorten maar de kans dat het op zichzelf afdoende is voor het oplossen van de tekorten binnen de thuiszorg, is erg klein.
Het imago van de (thuis)zorg
De belangrijkste oplossing voor de tekorten in de zorg is de aanpak van het imago van de zorg. Het gegeven dat de populariteit van de zorg omgekeerd evenredig is met de economische conjunctuur wekt de indruk dat de zorg een sector is waar de lonen lager zijn dan in andere sectoren. De lage lonen binnen de zorg maken het voor veel medewerkers onaantrekkelijk om een baan te hebben binnen de zorg. Wanneer de lonen niet zullen meegroeien met de lonen van concurrenede sectoren zoals beveiliging en de horeca dan zullen de tekorten in de zorg nog alleen maar groter worden. Daarnaast heeft de zorgsector de laatste tijd veel last van negatieve publiciteit. Met de invoering van de WMO is de concurrentie binnen de huishoudelijke hulp een feit geworden en vindt in Den Haag een debat plaats wat
65
J.T. Bos, D.M. de Jongh, A.L. Francke: “Monitor invoering videonetwerken in de thuiszorg” (2005).
77
gedaan moet worden aan de ontspoorde concurrentie, waarbij instellingen zich voor te lage prijzen hebben aangeboden aan de gemeente en daardoor veel mensen ontslag hebben gekregen omdat deze mensen niet langer betaald konden worden vanwege een daling van de inkomsten van de organisaties66. Kort na het debat omtrent concurrentie in de thuiszorg zag ik op het NOS-Journaal de melding dat bij 75% van de instellingen voor verstandelijk gehandicapten grote wantoestanden plaatsvinden waaronder het vastbinden van verstandelijk gehandicapten. Op de site van het Algemeen Dagblad in het deel voor de provincie Utrecht lees ik het artikel van oktober 2007 “Rapport: Veel mis bij Aveant”, waarin kort samengevat wordt aangegeven dat het een rommeltje is bij Aveant67. Een reactie van een lezer op het artikel luidt als volgt:
Weer een stuk negatieve publiciteit voor de zorg! Ik ben een van de vele medewerkers uit de (verpleeghuis)zorg die zich minimaal 32 u per week met hart & ziel inzet voor de zorg van "mijn" bewoners en ben al de negativiteit over mijn werk zat! Het positieve van het werk wat wij doen komt helaas niet in de kranten, niet interessant genoeg?? Jammer deze negativiteit, er valt zoveel goeds te melden!!
Het slechte imago van de zorg is een landelijk probleem wat, wanneer het aangepakt dient te worden, in ieder geval ook op een landelijk niveau aangepakt moet worden. De beleidsadviseur Aveant is hier heel duidelijk in: “Ik denk dat de overheid wel degelijk een rol heeft in het zorgdragen voor zoveel mogelijk stimulerende maatregelen om mensen in de zorg aan het werk te houden… Of je de overheid verantwoordelijk kunt maken voor de zorgkloof, het gat tussen vraag en aanbod, dat denk ik niet”. Met deze stelling geeft de beleidsadviseur
Aveant aan dat de overheid niet verantwoordelijk is voor de arbeidsstrategieën van de verschillende zorginstellingen. Wanneer een instelling met tekorten te kampen heeft zal zij hier zelf verantwoordelijkheid over moeten dragen en een oplossing voor het probleem trachten te vinden. Wanneer het echter gaat over een leegloop van personeel uit de zorgsector of een landelijk slecht imago van een sector waar veel mensen in nodig zijn dan is hierin zeker een rol weggelegd voor stimulerende maatregelen vanuit de overheid. De televisie geeft volgens de leerlingen van het ROC Midden Nederland niet een negatief beeld van de zorgsector. Voor het imago van de zorgsector zijn volgens deze studenten ook televisieseries van belang. Eén student heeft zelfs expliciet de namen van de t.v.-series vermeld. Wat echter
66 67
Een debat wat ik volgde op televisie in september 2007 kort na prinsjesdag. NRC van 24 oktober 2007: Rapport: veel mis bij Aveant, http://www.ad.nl/utrecht/stad/article1772044.ece.
78
opvalt bij deze opsomming was dat het allemaal ziekenhuisseries betreft, juist de sector waar de tekorten het minst groot zullen zijn68. De redenen die de leerlingen opgeven waarom zij willen gaan werken in de zorgsector zijn overwegend de intrinsieke motivaties zoals genoemd door de manager P&O, de behoefte om te helpen, om te zorgen, om iets te betekenen voor iemand anders. Wanneer deze mensen beloond worden met een slecht imago, een vorm van ondankbaarheid (dankbaarheid was de enige reden die extra was genoemd door een student bij de redenen om in de zorgsector te werken), in hoeverre is een leegloop van de zorgsector dan niet vanzelfsprekend? Wanneer de zorgsector enige aanspraak wil kunnen maken op de arbeidsmarkt dan is een goed imago en daarbij behorend gelijke salariëring vergeleken met de concurrentie (beveiliging en horeca zijn hiervoor genoemd door de manager P&O) een noodzakelijk gegeven. Voor de populariteit van de thuiszorg vergeleken met andere zorgsectoren is de thuiszorg voor een groot deel zelf afhankelijk. Het artikel in het AD spreekt over wanorde bij Aveant en dit is uiteraard geen goede reclame en uiteraard ook een zaak waar Aveant aan kan werken. Zoals de manager P&O ook aangeeft zijn er genoeg mogelijkheden voor Aveant om haar imago te verbeteren. Ook voor het werven van leerlingen zijn er genoeg mogelijkheden om de thuiszorg aantrekkelijk te maken. Geen enkele leerling gaf aan ooit iets van de thuiszorg vernomen te hebben buiten mond-op-mond reclame en familieleden die in de thuiszorg werken of thuiszorg ontvangen. Hier ligt dus nog een open gebied voor de thuiszorginstellingen. Het is voor de thuiszorg wel van belang dat zij een duidelijk onderscheid maken tussen zichzelf en de ouderenzorg aangezien de leerlingen aangeven de minste interesse te hebben voor het werken in de ouderenzorg. Wanneer de thuiszorg zichzelf kan vergelijken met het ziekenhuis en dit communiceert naar studenten toe dan kan zij hierdoor sterk aan populariteit winnen aangezien het ziekenhuis de meest populaire sector is van de zorg. Hier komt nog bij dat voor de onderwijsinstelling de thuiszorg al valt onder de zelfde sector als het ziekenhuis, namelijk onder de algemene gezondheidszorg (AGZ). De manager van de afdeling Innovatie & Ontwikkeling gaf aan dat jongeren tegenwoordig met andere middelen bereikbaar zijn dan vroeger. Toch gaf een groot deel van de studenten aan dat de populariteit van de thuiszorg voor een groot deel wordt bepaald door de krant. Dit komt niet helemaal overeen met het gegeven dat studenten niet in aanraking komen met de thuiszorg maar andere studenten wel een bijbaan kunnen vinden. Van de studenten die zijn geïnterviewd hadden twee een bijbaan in de thuiszorgsector en deze hadden de vacature 68
W. van der Windt, H. Talma: “Regiomarge 2006, de arbeidsmarkt van verpleegkundigen, verzorgenden en sociaalagogen 2006-2010.” (2006).
79
gevonden in de krant. De vier geïnterviewde studenten hadden echter nooit iets gezien van een stand op school of op een open dag of iets dergelijks. Hier zijn dus nog kansen weggelegd voor de thuiszorg om te verbeteren. Ook het bekendmaken van nieuwe ontwikkelingen, zoals de invoering van ICT in de thuiszorg met positieve resultaten kan leiden tot het aantrekkelijker worden van de thuiszorg als sector om in te werken. De manager I&O antwoordde ook bevestigend op de vraag dat de thuiszorg mogelijk voor mannen aantrekkelijker wordt wanneer meer techniek zijn intrede doet. Al met al kan worden geconcludeerd dat het imago van de zorg en specifiek de thuiszorg veel verbeterpunten heeft. Zolang de zorg wordt gezien als een slecht betaalde sector door mogelijke werknemers dan zal dit naar verwachting niet veel bijdragen aan een oplossing van de tekorten in de zorg. Een nieuw beeld op vergrijzing wordt geopperd door de Raad van Economische Adviseurs: “Vergrijzing is een zegen. Het is het gevolg van inspanningen uit het verleden die de welvaart en het welzijn ontegenzeggelijk hebben vergroot”(REA, 2006: 569). Op deze manier is de vergrijzing niet langer een kostenpost maar
een logisch gevolg van een groeiende welvaart en wordt het aanpakken van dit gevolg een logische verantwoordelijkheid voor de verzorgingsstaat. De verschillende instellingen en sectoren zijn vervolgens zelf verantwoordelijk voor een duidelijke communicatie naar de burger toe om bekendheid te geven aan de eigen instelling en sector.
De rol van mantelzorgers binnen een ouder wordende samenleving.
De rol van mantelzorgers is binnen dit onderzoek niet uitgebreid aan bod gekomen aangezien het onderzoek gericht is op het beleid van de zorginstellingen zelf en de rol van mantelzorgers hier op het eerste gezicht buiten valt. Om een uitspraak te kunnen doen of het beleid van thuiszorgorganisaties afdoende is om de groeiende zorgvraag veroorzaakt door de vergrijzing aan te kunnen is het wel van belang om te kijken wat voor steun verwacht kan worden van familieleden en kennissen van de cliënten, de zogehete mantelzorgers. Ook vanuit de WMO wordt een groei van mantelzorgers gestimuleerd. Praktisch gezien houdt dit in dat bij de indicatie van de zorgvraag van de cliënt door het CIZ (Centraal Indicatiestelling Zorg) nagegaan wordt in hoeverre de cliënt hulp krijgt van mantelzorgers. Is deze hulp ruim aanwezig dan zal de zorg die de cliënt geboden wordt vanuit de WMO beperkter zijn dan wanneer deze mantelzorg afwezig is.
69
Advies van de raad van economische adviseurs, 22 september 2006: Nota’s over de toestand van ’s Rijks Financiën.
80
Door het SCP is in 2007 een onderzoek uitgevoerd naar de toekomstverwachting van de mantelzorg tot het jaar 202070. Vanuit dit onderzoek komt naar voren dat het aanbod van mantelzorg in de toekomst zal toenemen en dat dit ook sterker zal toenemen dan het aantal mensen dat mantelzorg ontvangt. Een van de redenen hiervoor is dat er meer mantelzorgers per oudere zullen zijn. Tevens meldt het verslag dat de sociale connecties van ouderen tegenwoordig beter zijn dan in het verleden waardoor zij een grotere groep van potentiële mantelzorgers achter zich vormen. Of deze connecties ook zullen leiden tot daadwerkelijk meer mantelzorg kon niet gezegd worden door de onderzoekers. De verantwoordelijkheid te zorgen voor oudere familieleden wordt wel ervaren door familieleden, 78% van de respondenten van het onderzoek van het SCP gaf dit aan, maar tevens gaf 78% aan dat de verzorging van ouderen meer een taak is van de overheid dan van familieleden. De geraamde toename is, ondanks de stijging van het sociale netwerk van ouderen enigszins beperkt, de stijging van ontvangers van mantelzorg wordt geraamd op 3%. De raming van het uitgevoerde onderzoek is gemaakt op basis van de huidige personeelsbezettingen binnen de zorgorganisaties. Wanneer dit aanbod terugloopt dan kan door het ontstaan van wachtlijsten de vraag om mantelzorg toenemen. De mogelijkheid bestaat dan dat het toegenomen potentieel aan mantelzorg van ouderen meer gebruikt zal worden dan zoals geraamd in het onderzoek van het SCP. Hier zijn echter verder geen verwachtingen van bekend en daar kan dus ook niet vanuit gegaan worden. Wat wel bekend is, is dat de groei van mantelzorgers het grootst zal zijn in de groep van 65 tot 75 jaar. Uit deze korte schets wordt duidelijk dat de thuiszorgorganisaties slechts een kleine groei kunnen verwachten in de mantelzorg en dat deze mantelzorgers dus in beperkte mate de tekorten in de zorg kunnen opvangen. Deze nieuwe mantelzorgers zullen echter zelf ook van oudere leeftijd zijn waardoor zij vatbaar zullen zijn voor de grote druk die gepaard kan gaan met mantelzorg en daardoor zelf ook klachten kunnen ontwikkelen. Een al te groot vertrouwen in de rol van mantelzorg kan dus eerder leiden tot een verslechtering van de situatie van de groep 65-plussers als geheel dan tot een verbetering. Wanneer het zorgaanbod te zeer uit de pas loopt met de zorgvraag bestaat wel de mogelijkheid dat er een bijval komt vanuit de hoek van de mantelzorgers, maar die kan enkel worden gezien als extra hulp en niet als hulp die ingecalculeerd mag worden.
Ontwikkelingen van de etnische diversiteit binnen de zorgvraag en het zorgaanbod.
70
A. de Boer & J. Timmermans: “Blijvend in balans, een toekomstverkenning van de informele zorg” (2007).
81
De ontwikkeling van de etnische diversiteit is zowel bij de interviews met Aveant als bij de studenten van het ROC Midden Nederland niet duidelijk naar voren gekomen, slechts 9% van de leerlingen was bijvoorbeeld afkomstig uit een familie met een allochtone afkomst en geen van deze was afkomstig uit een Turks, Marokkaans, Surinaams of Antilliaans gezin. Dit leidt ertoe dat de ethnische diversiteit tegelijkertijd niet gezien wordt als probleem, maar dat het wel een probleem is. Zoals eerder aangegeven kan het totale percentage allochtone binnen de groep ouderen in de grote steden geschat worden op ongeveer 22% in 2017. Wanneer deze schatting niet is meegenomen in de raming voor de ontwikkeling van de zorgvraag van het RIVM dan zal de zorgvraag zelfs sterker toe kunnen nemen dan voorspeld door het RIVM. De zorgvraag van veel ouderen in Turkse en Marokkaanse gezinnen wordt op dit moment nog beantwoord door mantelzorg van voornamelijk familie en is daarmee niet inzichtelijk als zorgbehoefte. De zorgvraag van veel Surinaamse en Antilliaanse ouderen wordt wel deels beantwoord door thuiszorg en is daarmee ook geregistreerd. Wanneer echter de mantelzorg afneemt bij verschillende groepen allochtonen zoals verwacht wordt door De manager I&O van Aveant dan zal deze zorgvraag wel weer gesteld worden aan de thuiszorginstellingen of in ieder geval bij het indicatieorgaan van de gememeente. Of deze ontwikkeling daadwerkelijk plaats zal vinden en of dit zal leiden tot een extra toename van de zorgvraag is op dit moment echter nog speculatie, laat staan de vraag wat de verwachte grootte is van de eventuele extra toename. De diversiteit in de zorgvraag is door Aveant op het moment van onderzoek volgens de respondenten voldoende georganiseerd. Dit werd tevens bevestigd door één van de respondenten van de interviews op het ROC Midden Nederland aangezien één van hen daadwerkelijk een bijbaan had binnen de thuiszorg bij Aveant en ervaring had met het werken met allochtone zorgvragers en de wijze waarop Aveant dit heeft georganiseerd. Samengevat kan dus gezegd worden dat de etnische diversiteit binnen de zorgvraag en het zorgaanbod op dit moment voldoende georganiseerd is vanuit de thuiszorgorganisatie, zij het dat de gestelde zorgvraag lager is onder allochtone bevolkingsgroepen dan onder de autochtone bevolking, maar dit is eerder zoals de manager I&O aangaf een maatschappelijk probleem dan direct een probleem voor de thuiszorginstellingen.
82
11. Beantwoording van de onderzoeksvraag en overige conclusies De onderzoeksvraag die ik met behulp van dit onderzoek tracht te beantwoorden is de volgende: In hoeverre is het beleid van thuiszorgorganisaties in staat om de gevolgen van de vergrijzing voor de aanbodkant van de organisatie te corrigeren en voldoende thuiszorg aan te kunnen bieden, zowel nu als in de nabije toekomst?
Wanneer de thuiszorg Aveant als representatief wordt genomen voor de thuiszorgorganisaties in Nederland dan kan op grond van dit onderzoek gesteld worden dat thuiszorgorganisaties met de huidige situatie de toenemende zorgvraag niet afdoende zullen kunnen bedienen. Met name bij de functies voor verzorgende niveau 3 en verpleegkundige niveau 4 zullen naar verwachting grote tekorten ontstaan, wat naar alle waarschijnlijkheid weer zal leiden tot nieuwe wachtlijsten in de thuiszorgsector. De grootste factoren die deze conclusie bepalen zijn de groei van het aantal zorgvragers door de komende vergrijzing en de krapte op de arbeidsmarkt die zal ontstaan wanneer
de
zogeheten
babyboomgeneratie
de
arbeidsmarkt
verlaat.
Innovatieve
ontwikkelingen geleverd door de woningbouw hebben ervoor gezorgd dat er veel mogelijkheden zijn voor mensen om langer in het eigen huis of een aangepaste woning te blijven wonen zonder opname in een instelling. Daarbij kunnen de thuiszorginstellingen hulp verwachten vanuit de hoek van de ICT om de tekorten enigszins te kunnen dempen. Deze ontwikkeling van de invoering van ICT in de zorg zal echter niet sterk genoeg zijn om de tekorten veroorzaakt door krapte op de gehele arbeidsmarkt te onderdrukken. Een middel wat zou kunnen bijdragen aan een afname van het aantal tekorten of een reductie van de toename van tekorten is het verbeteren van het imago van de zorgsector en daarbinnen specifiek de thuiszorgsector. Wanneer de gevolgen van de vergrijzing gezien kunnen worden als zegen en als een logisch gevolg van de welvaart dan kan het verzorgen van de oudere generaties ook gezien worden als een logisch iets om te doen. Wantoestanden binnen de zorg zullen te allen tijde voorkomen moeten worden, even als een eenzijdige berichtgeving over de zorgsector, namelijk alleen negatieve berichtgeving. Wanneer echter de salarissen van de zorgsector achterblijven bij concurrerende sectoren dan zal het imago alsnog weinig invloed hebben op het onderdrukken van verwachte tekorten. De thuiszorginstellingen zelf hebben nog veel mogelijkheden om het eigen imago te verbeteren en zich bekend te maken onder de jongere bevolkingsgroepen, waarbij het verbinden van de thuiszorg aan het ziekenhuis qua sector een impuls kan geven aan de populariteit van de
83
thuiszorg, wat weer een extra steun kan zijn voor het beantwoorden van de groeiende zorgvraag. De jongeren die nu echter nog studeren zullen echter pas een echt aantrekkelijke groep worden voor de thuiszorg wanneer zij kinderen krijgen en parttime wensen te gaan werken. De steun van mantelzorgers kan in de toekomst iets toenemen en daardoor een klein deel van de tekorten voor rekening nemen maar hier kan niet op voorhand op gesteund worden, met name omdat de groep mantelzorgers zelf ook verouderd en daarmee kwetsbaarder wordt. Het is nog onduidelijk wat de invloed van de ontwikkelingen binnen allochtone groepen in de maatschappij zal zijn op de toename van de zorgvraag in de toekomst. De allochtone groepen van Turken en Marokkanen zijn nu nog ondervertegenwoordigd in zowel de zorgvragende kant als ook in de zorgaanbiedende kant, wel bieden deze groepen veel mantelzorg. Wanneer deze mantelzorg af zou nemen kan het zijn dat de algehele zorgvraag nog verder zal toenemen wanneer de zorgvraag van allochtone ouderen terecht komt bij professionele zorginstellingen.
84
12. De waarde van het onderzoek Behalve dat dit onderzoek een duidelijk overzicht geeft van de uitdagingen waar thuiszorginstellingen mee te kampen hebben en een toekomst verwachting geeft voor de ontwikkeling van de zorgvraag in Nederland, geeft dit onderzoek ook duidelijk aan dat het imago van de zorg en de thuiszorg een belangrijk onderwerp is voor het aanpakken van de komende tekorten in de (thuis)zorgsector. Aangezien dit onderzoek slechts bij één thuiszorginstelling is uitgevoerd kan het zijn dat het beeld van het imago van de thuiszorg enigszins onbetrouwbaar is. Het beeld wat opgekomen is van het imago van de zorg kan wel worden gezien als betrouwbaar aangezien de stellingen gedaan door de respondenten bij Aveant werden gedaan als voor de zorg algemene stellingen en deze werden ook bevestigd door de literatuur. Het onderzoek op het ROC Midden Nederland kan gezien worden als een aanzet om de interesses van leerlingen voor de verschillende zorgsectoren in kaart te brengen. Aangezien het hier echter om één specifiek opleidingsniveau ging van leerlingen van één school is het niet valide algemeen geldende conclusies te verbinden aan de voorkeuren voor de verschillende zorgsectoren die de studenten hebben opgegeven. Het generaliseren van de meningen van de studenten omtrent het imago van de zorg is meer valide aangezien dit ook hier weer meer algemeen geldende stellingen betroffen, mits de aanname juist is dat de mening omtrent het imago van de zorg niet verschilt per niveau van de zorgopleiding. Om deze redenen moet het onderzoek op het ROC Midden Nederland ook gezien worden als een eerste schets van interesses in plaats van een voor Nederland algemeen geldend interesseonderzoek.
85
Nawoord Tijdens het schrijven van dit verslag las ik in een krant een artikeltje over de ontwikkelingen in Japan op het gebied van robotica. Het schijnt dat daar de eerste huishoudrobot die kan stofzuigen een feit is. De ontwikkelingen op het gebied van ICT beloven veel en hopelijk zullen zij ook daadwerkelijk veel kunnen bijdragen aan de zorg. De vraag is of de maatschappij bereidt is om zorg te dragen voor de gevolgen van het eigen succes, een vergrijzende samenleving. Ik zelf hoop samen met de manager van de afdeling Innovatie en Ontwikkeling van Aveant dat in de toekomst te mensen gaan beseffen dat er mensen om hen heen zijn die hulp nodig hebben en daar dan ook wat aan willen doen, zonder een eventuele robot voor het karretje te spannen. De vergrijzing hoeft zeker geen probleem te zijn, zeker niet wanneer de samenleving omgaat komen voor mensen die afhankelijk en alleen zijn.
86
Literatuurlijst Advies Uitgebracht aan de Gedeputeerde Staten Provincie Groningen (2005). Vergrijzing en Provinciaal beleid. Groningen.
Advies uitgebracht door de afdeling Welzijn en Onderwijs aan de gemeenteraad van Lochem (2006). Startnotitie Wet Maatschappelijke ondersteuning, in de startblokken. Lochem.
Advies van de raad van economische adviseurs aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, (2006). Nota’s over de toestand van ’s Rijks Financiën. Den Haag: Sdu Uitgevers.
Andersson, A., Carstensen, J., Levin, L., Emtinger, B.G., (2004). Costs of informal care for patients in advanced home care: A population-based study. International Journal of Technology Assessment in Health Care, 19(4), p. 656-663.
Bakker, de D.H., Polder, J.J., Sluijs, E.M., Treurniet, H.F., Hoeymans, N., Hingstman, L., Poos, M.J.J.C., Gijsen, R., Griffioen, D.J., Velden, van der L.F.J., (2005). Op één lijn, toekomstverkenning eerstelijnszorg 2020. Utrecht: Nivel.
Bal, R., (1993). Health deviation and daily functioning in elderly rheumatoid arthritis patients. Maastricht: Rijksuniversiteit Limburg.
Berg Jeths, van den A., Timmermans, J.M., Hoeymans, N., Woittiez, I.B., (2004). Ouderen nu en in de toekomst: gezondheid, verpleging en verzorging 2000-2020. Den Haag: Sociaal en
Cultureel Planbureau en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.
Boer. de A., Timmermans, J., (2007). Blijvend in balans, een toekomstverkenning van de informele zorg. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Bos, F., (2006) De Nederlandse collectieve uitgaven in historisch perspectief. Den Haag: Cultureel Planbureau.
Bos, J.T., Jongh, de D.M., Francke, A.L., (2005). Monitor invoering videonetwerken in de thuiszorg. Utrecht: Nivel.
87
Bryman, A., (2001). Social Research Methods. Second edition. Oxford: Univerity Press.
Castles, F.G., (2004). Population Ageing and the Public Purse: Australia in Comparative Perspective. Australian Journal of Social Issues, 2000, 35(4), pp. 301-15
De nationale denktank 2006, (2006). Recept voor morgen, een frisse blik op betere zorg voor chronisch zieken.
Don, H., (2000). Ageing in the Netherlands. Den Haag: Cultureel Planbureau.
Essen, van G., Paardekoper, P.J., Talma, H.F., Windt, van der W., (2006). Arbeid in zorg en welzijn, stand van zaken en vooruitblik voor de sector Zorg en de sector Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening, Jeugdzorg en Kinderopvang. Enschede: PrintPartners
Ipskamp BV.
Ewijk, van C., Draper, N., Rele ter H., Westerhout, E., (2006). Ageing and the sustainability of Dutch public finances. Den Haag: Centraal Planbureau.
Gameren, van E., Jonker, J., Marx, T., (2006). Liever thuis dan uit, de indicatiestelling
in
de AWBZ voor zorg op afroep en verblijf. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Gizelis. T., (2005). Globalization, integration, and the European Welfare state. International Interactions, 31, p. 139-162.
Goffman, E. (1961). Asylums: Essays on the Social Situation of Mental Patients and Other Inmates. Garden City, N.Y.: Doubleday Harmsen, C., Schapendonk-Maas, H., (2004). Aantal bewoners van instellingen en tehuizen daalt niet verder. Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek. Hermans, E., (2000). In het verkeerde bed, het zorgtraject van een cohort CVA-patiënten na ziekenhuisopname. Maastricht: Datawayse. Universitaire Pers Maastricht.
88
Klerk, de M.M.Y., (2001). Rapportage Ouderen 2001, veranderingen in de leefsituatie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Klerk, de M.M.Y., (2004). Zorg en wonen voor kwetsbare ouderen, rapportage ouderen 2004. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Klerk, M., (2005). Ouderen in instellingen, landelijk overzicht van de leefsituatie van oudere tehuisbewoners. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Koops, H., Kwekkeboom, M.H., (2005). Vermaatschappelijking in de zorg. Ervaringen en verwachtingen van aanbieders en gebruikers in vijf gemeenten. Den Haag: Sociaal en
Cultureel Planbureau.
Kullberg, J., (2005). Ouderen van nu en van de toekomst, hun financiële spankrachten, zorgbehoefte en woonwensen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Landelijke vereniging voor Thuiszorg, (2004). Naar een toekomstbestendige thuiszorg, strategienota. Bunnik.
Leeuw, van der J., (2007). Moderne techniek in de zorg, met intelligente sensoren waken over thuiswonende cliënten. Utrecht: Vilans.
Meinow, B., Kåreholt, I., Lagergren, M., (2005). According to need? Predicting the amount of municipal home help allocated to elderly recipients in an urban area of Sweden. Health and Social Care in the Community, 13(4), p. 366-377.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2006). Ouderenbeleid in het perspectief van de vergrijzing. Nota aangeboden aan de voorzitter van de Tweede Kamer der State-
Generaal. Den Haag. Pels, D., (2005). Een zwak voor Nederland. Ideeën voor een nieuwe politiek. Amsterdam: Uitgeverij Anthos.
Raad
voor
de
volksgezondheid
en
zorg,
(2006).
Arbeidsmarkt
en
zorgvraag,
achtergrondstudies. Rijswijk: Quantes.
89
Schellingerhout, R., (2004). Gezondheid en Welzijn van allochtone ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Steultjens, M., (2003). Pijn en functionele beperkingen bij patiënten met artrose: het Vermijdingsmodel. Huisarts en Wetenschap, 46(13), p. 769-772.
Stevens, J.A.M., Mathijssen, S.W., Arnold, E.J.E., Pepels, C.G.M., (2002). Brancherapport Care ’98–’01, verpleging, verzorging en ouderen. Utrecht: Prismant.
Timmermans, J., Boer, de A., Iedema, J., (2005). De mantelval, over de dreigende overbelasting van de mantelzorger. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Voorhorst, W., (2005). Thuiszorg in de toekomst, duurzaamheid door innovatie. Vakblad voor opleiders in het gezondheidszorgonderwijs. Houten.
Watson, R., Andrews, J., Manthorpe, J., (2004). Older community nurses: perspectives and prospects. British Journal of Community Nursing, 9(7), p. 274-280.
Windt, v.d. W., Calsbeek, H., Talma, H., Hingstman, L., (2003). Feiten over verpleegkundige en verzorgende beroepen in Nederland 2003. Utrecht: Elsevier Gezondheidszorg.
Windt, van der W., Talma, H., (2006). Regiomarge 2006, de arbeidsmarkt van verpleegkundigen, verzorgenden en sociaalagogen 2006-2010. Utrecht: Prismant.
90
Appendix I
Universiteit van Amsterdam Afstudeeronderzoek Student: Ben van Asten Interviewopzet Beleidsadviseur Intro: 1. Wat is uw functie binnen Aveant?
Huidig situatie Aveant: 1. Welk gedeelte van de zorgvragen bij Aveant worden gesteld door mensen van 65 jaar en ouder?
2. Wat voor uitdagingen zijn recentelijk opgemerkt in verband met de groeiende groep ouderen?
3. Op welke wijze wordt met deze uitdagingen omgegaan? 4. In hoeverre is de diversiteit van de etniciteit van zorgvragers een uitdaging voor het aanbieden van zorg?
5. Zijn er wachtlijsten voor ouderen die zorg aan huis nodig hebben? Hoe lang zijn die ongeveer?
6. Is er speciaal beleid speciaal gericht op het verzorgen van ouderen aan huis in de zin van onderzoek naar effectievere hulp etc.? Ja: Wat voor beleid? Nee: Komt dat er?
Veranderingen beleid voor ouderen: 1. Zijn er in het verleden al beleidsmaatregelen genomen die specifiek betrekking hebben op een groeiende zorgvraag veroorzaakt door de groei van de groep ouderen?
2. In hoeverre verwacht u dat de zorgvraag zal toenemen de komende 10 à 15 jaar en op welke terreinen zal die zorgvraag volgens u het meest stijgen? 91
3. Wanneer de zorgvraag de komende 13 jaar met ongeveer 40% zou stijgen, bent u dan nog in staat om deze zorg ook te kunnen verlenen of zal dit tot wachtlijsten leiden?
4. Welke uitdagingen veroorzaakt door de vergrijzing verwacht u in de toekomst?
5. In hoeverre zal de diversiteit in de etniciteit van de zorgvragers bijdragen aan de uitdagingen in de toekomst?
Veranderingen personeelsbeleid: 1. Verwacht u dat in de toekomst beleidsmaatregelen worden opgesteld voor werknemers die in de komende 10 à 15 jaar ouder worden dan 65 jaar om langer door te blijven werken?
2. Verwacht u dat het voor Aveant noodzakelijk zal zijn om veel van de oudere werknemers door te laten werken tot hun 65e jaar om te kunnen voldoen aan de zorgvraag?
3. Wanneer er personeelstekort ontstaat, bestaat dan de mogelijkheid dat de vereisten voor verzorgenden en verplegenden zullen worden aangepast? Hoe staat u hier tegenover?
4. In hoeverre worden mensen van allochtone afkomst extra gestimuleerd om langer te blijven werken?
Concurrentie met marktorganisaties: 1. Volgens de toekomst verwachting voor ouderenzorg van het RIVM zal een groot deel van de stijgende zorgvraag van ouderen terecht komen bij particuliere organisaties. Bent u het eens met deze verwachting?
2. Wat vindt u ervan dat veel mensen om zorg vragen bij particuliere organisaties en niet bij een AWBZ-gefinancierde organisatie?
3. Vindt u dat Aveant moet concurreren met de particulieren organisaties om meer klanten te krijgen?
92
Appendix II
Universiteit van Amsterdam Afstudeeronderzoek Student: Ben van Asten Interviewopzet Beleidsadviseur Intro: 2. Kunt u iets vertellen over de organisatie Aveant?
3. Wat is uw functie binnen Aveant?
Huidig personeelsbestand: 1. Hoeveel mensen zijn ongeveer vast werkzaam bij Aveant?
2. Hoeveel mensen daarvan geven verzorgende of verplegende hulp? 3. Hoeveel mensen daarvan geven huishoudelijke hulp? 4. Wat is ongeveer de leeftijdsverdeling van het personeel dat hulp aan huis geeft? 5. Is deze verhouding gewenst (nee: wat wordt er aan gedaan?/ja: hoe blijft het stabiel?) 6. Welk gedeelte van uw medewerkers is van allochtone afkomst? Hoe tevreden bent u met die verhouding allochtoon - autochtoon?
7. Zijn er personeelstekorten? Ja: *Wat zijn hier belangrijke oorzaken van? *Hoe worden deze opgevangen? Nee: *Wat wordt er aan gedaan om tekorten te voorkomen in de toekomst?
Veranderingen binnen het personeelsbestand: 1. Wat is voor het personeel aan huis de verhouding tussen het vertrek van medewerkers en het aannemen van nieuwe medewerkers?
2. Is deze verhouding gewenst (nee: wat wordt er aan gedaan?/ja: Hoe blijft het stabiel?) 93
3. Is het aantrekken van nieuwe medewerkers makkelijker of moeilijker geworden de afgelopen 7 jaar? 4. Wat is uw verwachting over het aantrekken van nieuwe medewerkers in de toekomst?
5. Wat is de leeftijdsverdeling van nieuwe werknemers voor verzorging/verpleging of huishoudelijke hulp? 6. Is deze verhouding gewenst (nee: wat wordt er aan gedaan?/ja: Hoe blijft het stabiel?)
7. Wat is uw verwachting over de verandering van het gedeelte allochtone werknemers voor verzorging/verpleging of huishoudelijke hulp? Hoe zou u dat graag zien veranderen in de komende 10 à 15 jaar?
8. Is het aantal tekorten toegenomen de afgelopen 7 jaar of is het moeilijker om tekorten te voorkomen? 9. Wat is hiervoor uw verwachting naar de toekomst toe betreffende eventuele tekorten?
Veranderingen personeelsbeleid: 5. Verwacht u dat in de toekomst beleidsmaatregelen worden opgesteld voor werknemers die in de komende 10 à 15 jaar ouder worden dan 65 jaar om langer door te blijven werken?
6. Verwacht u dat het voor Aveant noodzakelijk zal zijn om veel van de oudere werknemers door te laten werken tot hun 65e jaar om te kunnen voldoen aan de zorgvraag?
7. Wanneer er personeelstekort ontstaat, bestaat dan de mogelijkheid dat de vereisten voor verzorgenden en verplegenden zullen worden aangepast? Hoe staat u hier tegenover?
8. In hoeverre worden mensen van allochtone afkomst extra gestimuleerd om langer te blijven werken?
94
Invalkrachten 1. Zijn er bij Aveant ook invalkrachten werkzaam voor de zorg aan huis?
2. Wat is de leeftijdsverdeling van de invalkrachten? 3. Wat voor scholing wordt verwacht van de invalkrachten? 4. Wordt deze scholing ook door Aveant zelf aangeboden? Ja: * Wat voor type scholing? * Wie komt hiervoor in aanmerking? Nee: Waarom niet? 5. Is het tegenwoordig moeilijker om aan invalkrachten te komen dan 7 jaar geleden? 6. Wat is hiervan de oorzaak volgens u? 7. Wat is uw verwachting voor de toekomst voor het aantrekken van nieuwe invalkrachten?
Nieuwe medewerkers: 1. Aan welke eisen moeten nieuwe medewerkers voor hulp aan huis voldoen qua scholing?
2. Zijn er leeftijdsvoorkeuren voor nieuwe medewerkers?
3. Zijn er overige voorkeuren voor nieuwe medewerkers.
95
Appendix III
Universiteit van Amsterdam Afstudeeronderzoek Student: Ben van Asten Interviewopzet afdeling I & O Intro: 4. Kunt u vertellen wie u bent en wat uw functie is binnen Aveant?
Huidig interesse in het werken in de thuiszorg: 1. Kunt u iets vertellen over het aanzien wat werknemers hebben die hulp aan huis verlenen in vergelijking met andere niet zorg gerelateerde beroepen?
2. Wat is het aanzien van het aanbieden van hulp bij mensen thuis vergeleken met andere beroepen in de zorgsector, zoals bijvoorbeeld het werken in een verzorgingshuis of werken met gehandicapten? 3. In hoeverre is het voor Aveant van belang dat mensen geïnteresseerd zijn of interesse krijgen voor het aanbieden van hulp aan huis?
4. Is er een verschil in interesse voor het aanbieden van hulp aan huis tussen verschillende leeftijdsgroepen? Ja (of nee): is het (ontbreken van) verschil wenselijk?
5. Voor welke sector van het aanbieden van hulp aan huis is er meer of juist minder interesse, zoals huishoudelijke hulp of verzorging of verpleging?
Ontwikkelingen in de interesses van mensen voor het werken in de thuiszorg: 1. Is de interesse van mensen voor het aanbieden van hulp aan huis veranderd in vergelijking met de interesse in het verleden, voor zover u het zich kunt herinneren? Zo ja: Wat is hiervan de oorzaak?
2. Heeft er (wel/ook) een verandering plaatsgevonden in interesse bij mensen die al werken in de zorgsector?
96
3. Wat is uw verwachting naar de toekomst toe betreffende de interesse onder de Nederlandse bevolking voor het aanbieden van hulp aan huis?
4. Is er een verschil in interesse voor het aanbieden van hulp aan huis tussen autochtone en allochtone individuen? Waarom is dit wel of niet wenselijk?
5. Wat is uw verwachting naar de toekomst toe betreffende de interesse onder mensen die al werken in de zorgsector voor het aanbieden van hulp aan huis?
Promoten van het werken in de thuiszorg: 1. Op welke wijze promoot u het werken bij Aveant en dan met name het aanbieden van hulp aan huis?
2. Wat zijn de doelgroepen van de acties en waarom deze groepen?
3. Zijn er specifieke acties gericht op allochtone groepen? Waarom wel of niet?
4. Welke sectoren zoals huishoudelijke hulp, verzorging en verpleging worden met name gepromoot en waarom?
5. Hoe effectief zijn de promootacties? 4b. Verschilt dit per doelgroep?
4c. Verschilt dit per sector? Toekomstverwachting: 1. Wat is uw verwachting van mogelijke knelpunten omtrent de populariteit van de thuiszorg in de komende 10 à 15 jaar?
2. Zijn deze knelpunten groot genoeg om hierin steun te moeten ontvangen van de kant van de overheid?
3. Samengevat, zal het over 10 à 15 jaar nog erg belangrijk zijn om het aanbieden van hulp aan huis te promoten?
97
Appendix IV
Universiteit van Amsterdam Afstudeeronderzoek Student: Ben van Asten Interviewopzet leerling ROC Zorg algemeen: 5. Kun je jezelf even voorstellen? (naam, lft, in welk jaar van de opleiding?)
6. Waarom heb je gekozen om in de zorgsector te werken?
7. Wat zijn je verwachtingen van het werken in de zorgsector?
8. Komen je stages overeen met wat je ervan verwacht had?
9. Wanneer je aan anderen voor het eerst vertelt dat je wilt werken in de zorgsector, hoe reageren anderen daarop? En wat vind je daarvan?
10. Komt het werken in de zorgsector overeen met je profiel van de middelbare school?
11. Ben je door je vader of moeder gestimuleerd om te werken in de zorgsector? Wat vond je daarvan?
12. Wat vind je van het imago van het werken in de zorgsector? -> Hoe zou het verbeterd kunnen worden? 13. Wat vind je van het beeld van de media op de zorgsector?
14. Wat zijn je verwachtingen naar de toekomst toe wat betreft de tijd die je werkt in een zorgsector? a. Hoeveel dagen in de week wil je gaan werken en voor hoe lang? b. Wil je minder gaan werken wanneer je eventueel kinderen krijgt? c. Wil je doorwerken tot 65 jaar? 98
d. Wil je je leven lang blijven werken in de zorgsector? Keuze van zorgsector: 1. Weet je al in welke zorgsector je wilt gaan werken? Zo ja: Hoe lang weet je dit al?
2. Op welke manier worden de verschillende sectoren uitgelegd binnen je opleiding?
3. Vind je dat er genoeg aandacht wordt besteed aan de keuze die je moet maken binnen welke zorgsector je wil gaan werken?
4. Word je nog op een andere manier gestimuleerd om binnen een bepaalde zorgsector te gaan werken behalve via je opleiding?
5. Wat voor beeld geven de stages van het werken in een bepaalde zorgsector. Zijn deze ervaringen bepalend voor je keuze?
6. Vind je dat alle zorgsectoren genoeg aandacht krijgen via je opleiding? Over welke zorgsector zou je graag meer willen weten?
7. Verwacht je dat er genoeg banen zullen zijn om te kunnen werken in de zorg, eventueel je leven lang?
8. Vind je het leuk om juist zelfstandig of juist in een team te werken?
9. Vind je het leuk om juist flexibel onregelmatig of juist regelmatig te werken? Werken in de thuiszorg: 1. Zou je het leuk vinden om te werken in de thuiszorg?
2. Wat houdt het werken in de thuiszorg volgens jou in?
3. Wat voor aandacht krijgt het werken in de thuiszorg binnen je opleiding?
4. Op wat voor manier heb je nu al te maken gekregen met het werken in de thuiszorg?
5. Kun je via je opleiding ook stages lopen binnen de thuiszorg? Nee: Mis je dat? Ja: zou je die stage graag willen doen?
99
6. Hoe populair is volgens jou het werken in de thuiszorg vergeleken met andere zorgsectoren?
7. Wat vind je van het beleid van de overheid dat steeds meer oudere mensen in hun eigen huis verzorgd moeten worden?
8. In de toekomst zal er binnen de thuiszorg veel met computertechniek gewerkt gaan worden. Wat vind je daarvan? a) Voor de ouderen zelf? b) Voor het uitvoeren van de zorg? c) Kan iedereen daarmee overweg gaan denk je? d) Kun je er zelf goed mee overweg? e) Vind je dat je hier bij je opleiding extra les in moet krijgen?
100
Appendix V
Universiteit van Amsterdam Enquête leerlingen verpleegkunde niveau 4 ROC Midden Nederland Afstudeeronderzoek Ben van Asten Inleiding: Voor je ligt de enquête voor mijn afstudeeronderzoek van de studie sociologie. Hartelijk dank dat je mee werkt door deze enquête in te vullen. In de enquête worden vragen gesteld waarom je in de zorgsector wilt werken, hoe je tot deze keuze bent gekomen en wat je er in de toekomst mee wilt gaan doen. Behalve op de 1e vraag, kun je bij elke vraag maar 1 antwoord geven. De meeste vragen zijn stellingen waar je het meer of minder mee (on)eens kunt zijn. De schaal loopt altijd van zeer mee oneens aan de linkerkant tot zeer mee eens aan de rechterkant. Bij sommige vragen krijg je nog de mogelijkheid om een extra optie aan te geven. Mocht je geen extra optie weten dan hoef je ook niets op te schrijven. Bij de open vragen staan vaak 1 of 2 regels aangegeven maar je mag uiteraard meer opschrijven. Als laatste worden enkele persoonlijke gegevens van je gevraagd. Al de gegevens van deze enquête blijven anoniem en zullen ook anoniem verwerkt worden. De enquête zelf duurt ongeveer 15 minuten. Nogmaals hartelijk bedankt voor het meewerken.
101
1. Heb je familieleden die werken in de zorgsector? (meer antwoorden mogelijk) Nee
ouders/verzorgers
broers/zussen
ooms/tantes
2. Vanaf welke leeftijd weet je dat je in de zorgsector wilt werken? 3. Ik heb gekozen om in de zorg te werken omdat: a) Ik het leuk vind om mensen te verzorgen. b) Ik voldoening krijg van het zorgen voor anderen. c) Ik graag wat wil betekenen voor anderen. d) Mijn familie ook in de zorg werkt. e) Mijn interesse is gewekt door persoonlijke ervaring met zorg in mijn verleden. f) Ik niet wist wat ik anders wilde doen. g) Er genoeg werk is in de zorg. h) Ik het menselijk lichaam interessant vind. i) Iets anders, namelijk:
4. Mijn beroepskeuzetest op de middelbare school gaf aan dat werken in de zorg goed bij mij past. 5. Bij mijn vakkenkeuze / keuze van stroming op de middelbare school hield ik rekening met de eisen voor het werken in de zorg. 6. Mijn verwachtingen van het werken in de zorg zijn bevestigd door deze opleiding. 7. Door mijn opleiding is mijn verlangen om in de zorg te werken gegroeid. 8. Ik heb gemerkt dat mensen die niet in de zorg werken een goed beeld hebben van wat het werken in de zorg inhoudt. 9. Via televisieprogramma’s krijgen mensen een goed beeld van wat het werken in de zorg inhoudt. 10. Het beeld van het werken in de zorg wat je via de televisie te zien krijgt is positief. 11. Het imago van de zorgsector is goed.
102
neven/nichten
..... jr.
Zeer mee mee neutraal mee zeer mee oneens oneens eens eens
…..……………………………………….. ……………………………………………
Zeer mee mee neutraal mee zeer mee oneens oneens eens eens 12. Het is belangrijk dat het imago van de zorgsector verbeterd wordt. 13. Het imago van de zorgsector wordt het meest bepaald door:
Het nieuws tv-series de krant iets anders* *
namelijk:……………………………………
14. Vanaf wanneer weet je in welke zorgsector je wilt gaan werken?
Voor opleiding Tijdens opleiding Nog niet Zeer mee mee neutraal mee zeer mee oneens oneens eens eens
15. Door mijn stages weet ik in welke sector ik wel en niet wil werken. 16. Door mijn opleiding heb ik een goed beeld gekregen van de sectoren waarin ik kan gaan werken. 17. Tijdens mijn opleiding wordt genoeg aandacht besteed aan het maken van een keuze tussen verschillende zorgsectoren. 18. Ik vind het belangrijk om na mijn opleiding te weten welke zorgsector het beste bij mij past. 19. Buiten mijn opleiding om heb ik actief gezocht naar informatie om een goede keuze voor een zorgsector te maken. 20. Ik werk graag in teamverband. 21. Ik werk graag zelfstandig. 22. Ik werk graag onregelmatig. 23. Ik werk liever regelmatig dan onregelmatig. 24. Ik vind het leuk om na mijn opleiding te gaan werken in: a) de ouderenzorg b) de geestelijke gezondheidszorg c) de verstandelijke gehandicaptenzorg d) de algmene gezondheidszorg e) iets anders, namelijk: 25. Van de volgende zorgsector heb ik voldoende informatie gekregen om te weten wat het werken in die sector inhoudt. a) de ouderenzorg b) de geestelijke gezondheidszorg
…..………………………………………… Zeer mee mee neutraal mee zeer mee oneens oneens eens eens
103
Zeer mee mee neutraal mee zeer mee oneens oneens eens eens c) de verstandelijke gehandicaptenzorg d) de algemene gezondheidszorg 26. Welke zorgsector(en) heb je gemist tijdens je opleiding? Deze enquête is bestemd om na te gaan in hoeverre je geïnteresseerd bent om te werken in de thuiszorg in vergelijking met de andere zorgsectoren. Hieronder volgen dus een aantal vragen/stellingen over je interesse voor het werken in de thuiszorg.
……………………………………………… ………………………………………………
Zeer mee mee neutraal mee zeer mee oneens oneens eens eens
27. Ik heb een duidelijk beeld van wat het werken in de thuiszorg inhoudt. 28. Ik wil graag meer informatie over wat het werken in de thuiszorg inhoudt. 29. Tijdens mijn opleiding heb ik voldoende informatie gekregen om te weten wat het werken in de thuiszorg inhoudt. 30. Ik wil na mijn opleiding gaan werken in de thuiszorg. 31. Ik werk liever in de thuiszorg dan in: a) een ziekenhuis b) een verpleeghuis c) een verzorgingshuis d) een psychiatrische instelling e) een instelling voor verstandelijk gehandicapten. 32. Ik vind het belangrijk dat ik kan kiezen voor een stageplaats in de thuiszorg. 33. Het imago van de thuiszorg is goed. 34. Het is belangrijk dat het imago van de thuiszorg verbeterd wordt. 35. Het imago van de thuiszorg wordt het meest bepaald door:
Het nieuws tv-series de krant iets anders* *
namelijk:……………………………………
36. Ik ben buiten mijn opleiding om al in aanraking gekomen met de thuiszorg op de volgende wijze:
……………………………………………… ………………………………………………
37. Ik wil wel/niet graag in de thuiszorg werken omdat:
……………………………………………… ………………………………………………
104
De thuiszorg wil graag ICT invoeren om zo mensen op afstand te kunnen helpen met zorg. Cliënten kunnen bijvoorbeeld via een webcam bellen met de instelling. Zo kan de medewerker zien wat de cliënt doet tijdens het bellen en zo telefonisch zorg verlenen. 38. Het invoeren van computertechnologie in de thuiszorg zal ervoor zorgen dat meer mensen zorg kunnen ontvangen.
Geslacht:……..m/v Kom je uit een familie met een allochtone afkomst?……..nee / ja(welke?......................)
Zeer mee mee neutraal mee zeer mee oneens oneens eens eens
39. Ik verwacht dat ouderen met goede uitleg goed om kunnen gaan met computertechnologie. 40. Ik verwacht zelf goed om te kunnen gaan met computertechnologie in de thuiszorg. 41. Ik vind het belangrijk dat tijdens mijn opleiding aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van computertechnologie binnen de (thuis)zorg. 42. Ik verwacht dat oudere collega’s met goede uitleg goed om kunnen gaan met computertechnologie in de thuiszorg. 43. Wanneer computertechnologie wordt ingezet als ondersteuning van de thuiszorg zal de kwaliteit van de thuiszorg verbeteren. 44. Hoeveel uur per week wil je na je opleiding gaan werken? 45. Hoeveel uur per week wil je werken wanneer je eventueel kinderen krijgt? 46. Tot welke leeftijd wil je doorwerken? 47. Verwacht je door te kunnen werken tot 65 jaar zonder ernstige lichamelijke klachten? 48. Wil je je leven lang blijven werken in de zorgsector? 49. Wil je na je opleiding nog doorgaan naar het HBO-V? 50. Wil je in de toekomst doorgroeien naar een meer coördinerende functie of een beroepsspecialisme?
……….......……………………………..Uur. ………………………………………….Uur. .…………………………………………... jr. ...………………………........ja/nee/weet niet ...………………………........ja/nee/weet niet ...………………………........ja/nee/weet niet ...………………………........ja/nee/weet niet
Leeftijd:…….jr. Leerjaar van de opleiding:……jr.
105
Appendix VI Leeftijdsverdeling verzorgend en verplegend personeel Aveant
Aantal Medewerkers
250 200 150 100 50 0 <20 20-24 25-29 30-34 35-39 40-44 45-49 50-54 55-59 >60 Leeftijdscategorie (jaar)
106
107