Faculteit Mens en Welzijn Mix!t forum voor studie en vorming rond samen/leven
Ouder worden in een veranderende samenleving.
Vormingspakket v oor P rofessionelen: Didactische H andleiding Joris Van Poucke Eva Vens 2014
Dankwoord
Dit vormingspakket is een project van MIX!T – Forum voor studie en vorming rond samen/leven in nauwe samenwerking met én mede door financiering van de provincie Oost-‐Vlaanderen en haar partners in diversiteit. Dit pakket is tot stand gekomen dankzij de medewerking van volgende personen: Tine Vanthuyne Charlotte De Kock Yasmina Beljoudi Alle geïnterviewden en de organisaties en personen die ons in contact hebben gebracht met deze. Aan alle voormelde en aan diegenen die we vergeten zijn: hartelijk dank!
iii
Voorwoord
Mensen worden vandaag ouder in een context waar het samenleven steeds meer divers wordt. Dit betekent dan ook dat zorg verlenen, zorg vragen en krijgen door deze veranderde context beïnvloed wordt. Niet alle ouderen vinden even gemakkelijk aansluiting met het bestaande aanbod. In professionele contexten van hulp-‐ en dienstverlening is het contact met zorgbehoevende ouderen (en hun mantelzorgers) met een diverse culturele achtergrond relatief ‘nieuw’. Alhoewel alle diensten werken aan de afstemming op en bereikbaarheid van brede groepen ouderen merkt men dat het vaak moeilijk is om deze ouderen naar behoren te bereiken. Het bestaande aanbod is bovendien niet altijd voldoende voorbereid inzake het omgaan met een grotere diversiteit. Soms ‘botst’ het dan ook, ontstaan er misverstanden of is er frustratie. De ‘Werkgroep allochtone en kwetsbare ouderen’ van de Provincie Oost-‐ Vlaanderen wil hier verandering in brengen en zette een project op dat inspeelt op het thema van de groeiende diversiteit gecombineerd met de problematiek van het ouder worden: ‘Ouder worden in een veranderende samenleving’. Deze vorming en de DVD met de gelijknamige titel (Vens en De Kock 2014), vormen een onderdeel van dit project. De uitgave ‘Ouder worden in een veranderende samenleving’ (De Kock, Vens et al. 2014) is een aanvullend en beschouwend werk over ouder worden in een context van diversiteit. Om een zicht te krijgen op wat dit nu eigenlijk betekent voor mensen –“ouder worden in een veranderende samenleving” -‐ gingen we met heel wat mensen in dialoog. We spraken met ouderen uit een heel diverse groep van nationaliteiten en culturen, met mantelzorgers en met professionals binnen de zorgsector. Zij brachten heel wat materiaal aan dat de grondstof vormde voor deze vorming en bijhorende DVD. Hun getuigenissen werden ‘geclusterd’ tot een aantal kernthema’s. Aan de hand van deze gefilmde levensverhalen en ervaringen van professionelen wil de vorming aanzetten om in gesprek te gaan over deze thema’s en eigen ervaringen van de deelnemers. Ook het beeld over ouder worden, hulp krijgen en hulp bieden en bijhorende verwachtingen worden hierdoor onder woorden gebracht en verfijnd.
iv
Naast de vorming werd ook een boek over het thema gepubliceerd waarin vragen gesteld worden die betrekking hebben op de wijze waarop we ouder worden, de elementen die hierin belangrijk zijn en de rol die de samenleving hierin opneemt en zou kunnen/moeten opnemen. We willen het onderwerp in de eerste plaats ‘thematiseren’ en niet ‘problematiseren’. In de vorming leggen we dan ook de nadruk op ‘gelijkenissen’ tussen mensen. Ouder worden is iets universeels: over verschillende culturen heen zien we dezelfde vragen, angsten en zorgen, maar ook dezelfde vreugde, tevredenheid en blijdschap telkenmale terugkomen. Dat wil niet zeggen dat verschillen geen plaats krijgen; integendeel net door de verschillen te belichten kunnen we pas zien dat het fenomeen “ouder worden” in hoofdzaak gelijk verloopt bij alle mensen. Het verloop van de vorming voor professionelen is als volgt: in een eerste deel – dat voor alle vormingspakketten grotendeels gelijk is – ontwikkelen we ons begrippenkader en wordt de achtergrond van diversiteit in Vlaanderen kort geschetst: Wat is de geschiedenis van het migratiefenomeen? Wat betekent ouder worden? Wat betekent diversiteit? Hoe kunnen we omgaan met diversiteit en andere culturen? Aan de hand van videofragmenten uit de bijhorende DVD en de verdiepende teksten uit het boek wordt het groepsgesprek begeleid. In een tweede deel gaan we dieper in op concrete tips & tricks, tools en methodieken om in een bepaalde (professionele) context om te gaan met diversiteit. Het tweede deel is dan ook hetgeen op maat van de doelgroep is gemaakt. Volgende thema’s worden extra belicht: Communicatie; Professionele Evenwichtsoefening; Omgaan met mantelzorg; Toeleiding naar zorg. De voorliggende tekst biedt het conceptuele kader en didactische handleiding met de meest uitgebreide bron van informatie om een vorming te begeleiden. Alleen is het daardoor beperkt in het praktisch gebruik. Daarvoor raden we u de PowerPointpresentatie aan die een selectie van de essentiële informatie uit de handleiding samenbrengt. Zowel de tekst als de presentatie bevatten verwijzingen en illustraties die zowel uit het boek als de DVD komen. Het vormingspakket bestaat dus uit de volgende onderdelen: I. de publicatie Ouder worden in een veranderende samenleving; II. de DVD Ouder worden in een veranderende samenleving; III. de didactische handleiding van het vormingspakket; IV. de PowerPointpresentatie
v
Dit pakket is op die manier ‘klaar voor gebruik’. Uiteraard kunt u altijd een beroep doen op de medewerkers van Mix!t om een vorming te komen geven of bij vragen, opmerkingen of verdere info. Veel succes!
vi
Inhoudstafel
Dankwoord ......................................................................................................................... iii Voorwoord ......................................................................................................................... iv Inhoudstafel ...................................................................................................................... vii Lijst met tabellen ............................................................................................................... ix Lijst met figuren ................................................................................................................. ix Inleiding .............................................................................................................................. 11 Deel 1: Achtergrond en begrippenkader ............................................................................ 15 1
Diversiteit .................................................................................................. 15
1.1
Beknopte geschiedenis van de migratie in België ................................. 15 1.1.1 Migratie voor 1990 .............................................................................................. 16 1.1.2 Migratie na 1990 .................................................................................................. 18
1.2
Diversiteit ................................................................................................. 23
1.2.1 Wat is diversiteit? ................................................................................................ 23 1.2.2 (Super)diversiteit en identiteit ........................................................................... 26 1.2.3 Overculturaliseren versus interculturaliseren. .................................................. 28 1.2.3.1 Cultuur en identiteit ................................................................................. 28 1.2.3.2 Overculturaliseren .................................................................................... 31 1.2.3.3 Interculturaliseren ................................................................................... 32
2
Ouderen en Diversiteit ............................................................................. 35
2.1
Ouder worden ......................................................................................... 35
2.2
Cijfers ....................................................................................................... 39
2.3
Wat is het probleem? Vicieuze cirkel van wederzijdse onbekendheid .......................................................................................... 41
2.3.1 Geen vraag, geen aanbod ................................................................................... 42 2.3.1.1 De mythe van de integrale zorg door familieleden ................................ 42 2.3.1.2 Onoverbrugbare cultuurgebonden afkeer voor professionele zorg. .......................................................................................................... 43 2.3.1.3 Migranten keren terug/Het terugkeer dilemma .................................... 44
vii
2.3.2 Enkele kenmerken van ouderen met een migratieachtergrond ...................... 45 • De impact van het ouder worden laat zich op een relatief jongere leeftijd voelen. ......................................................................................... 46 • Een groter risico op armoede .................................................................. 46 • De kennis van de landstaal is vaak beperkt ............................................ 46 • Het aanbod en de werking van diensten zijn nauwelijks bekend ......... 46 • Tussen de afbrokkelende mantelzorg en een onaangepast aanbod. ..................................................................................................... 46
viii
Lijst met tabellen
Tabel 1: Superdiversiteit. Instroom 2009 naar land van herkomst. Bron: Rijksregister -‐ ADSEI 19 Tabel 2: Overzicht van aspecten van ouder worden en elf frames en counterframes die deze al dan niet als problematisch kunnen definiëren (uit Van Gorp 2013: 19). 38 Tabel 3: Aantal en aandeel ouderen, Vlaams gewest. Naar Lodewijckx (2014: 79); Bron: Rijksregister 2011, Bewerking Studiedienst van de Vlaamse Regering. * Projectie uitgevoerd door Federaal Planbureau en ADSEI (2008); ** Eigen schatting [Lodewijckx] op basis van gegevens uit het Rijksregister van 2011 en projectie Federaal Planbureau. 39 Tabel 4: Evolutie senioren met migratieachtergrond van 2005 tot 2012 in Gent (Coddens 2014: 10) 40
Lijst met figuren
Figuur 1: Dimensies van Identiteit naar Verstraete (Verstraete 2005) Figuur 2: Interculturele competenties zijn niet van elkaar te isoleren (Talloen 2008: 70)
30 34
ix
Inleiding
: Beeldfragment Maman Berthen1
1
De Kongolese Berthe is 75. Ze woont in Brussel. Elke woensdag neemt ze deel aan activiteiten met en voor oudere Afrikaanse vrouwen in het Lokaal Dienstencentrum Kuregem. Berthe beseft heel goed dat ouder worden in België en ouder worden in Kongo niet hetzelfde is. Maar het idee aan een verblijf in een rusthuis, boezemt haar angst in. Bron: http://www.pigmentzorg.be/video/maman-‐berthe-‐is-‐bang-‐voor-‐het-‐rusthuis
Waarom? Het fragment illustreert op uitstekende wijze een aantal thema’s die ouderen met een migratieachtergrond2 belangrijk vinden. Het geeft ons inzicht in hoe zij de Vlaamse ouderenzorg percipiëren. Doel? Het introduceren van enkele belangrijke thema’s van de vorming (universaliteit, cultuur, zeden en gewoonten, angst voor het ouder worden en voor het onbekende in het algemeen, enz.) Maman Berthe is 75 (misschien nu al wat ouder) en komt uit Kongo. Wat betreft ouderenzorg is er heel wat verschil tussen Vlaanderen en Kongo. Wat vindt Maman Berthe hiervan? Bespreking: Kun je de belangrijkste elementen opschrijven die Maman Berthe aanhaalt? -‐ Belgen wéten dat wanneer ze ouder worden, ze uiteindelijk in een rusthuis zullen terechtkomen. In Kongo zijn er geen rusthuizen, dus Kongolezen kunnen daar onmogelijk aan denken. Is het zo dat bejaarden in Vlaanderen automatisch naar een rusthuis gaan? -‐ Niet enkel het materiële feit dat er geen rusthuizen zijn in Congo is een reden om niet te denken aan de mogelijkheid om naar een rusthuis te gaan. Er is ook een morele reden: je doet dat niet. De vriendin waarvan Maman Berthe spreekt is bang voor “wat de andere mensen zullen denken of zeggen”. Het hoort niet. Zij is immers thuis en kan voor haar man zorgen. -‐ Maman Berthe is bang. Ze is bang voor haar morele integriteit in het algemeen. In dit fragment geeft ze een verbijzondering: in het rusthuis lopen de mensen halfnaakt rond en dat kan/mag ze niet verdragen. Alhoewel dit absurd lijkt, is het toch begrijpelijk dat haar bezorgdheid en angst voor het onbekende zich preciseert in een – al dan niet imaginair – feit. -‐ De morele integriteit situeert zich voornamelijk rond het lichaam (typisch voor religie?): er bestaan in heel wat religies strikte regels wat betreft eetgedrag, hygiëne en omgaan met het lichaam in het algemeen. Deze regels hebben dikwijls een historische achtergrond: bepaalde levensomstandigheden in het verleden vereisten bepaalde regels omwille van de fysieke gezondheid (bv. de besnijdenis bij jongens; het eten van rein voedsel). Na verloop van tijd hebben sommige regels de rechtstreekse band met gezondheid verloren en zijn ze louter morele regels geworden. Hier specifiek gaat het over de scheiding der 2
In navolging van de suggesties van het Minderheden Forum gebruiken we in deze tekst – waar het kan -‐ alternatieven voor het begrippenpaar allochtoon-‐autochtoon (Forum 2012).
12
-‐
-‐
seksen: mannen wassen mannen, vrouwen wassen vrouwen. Het argument dat Maman Berthe hier geeft is dat het een kwestie van respect is. In het algemeen kunnen we stellen dat wanneer er een morele gedragsregel wordt overtreden, er vrijwel altijd een gevoel van schaamte en schuld zal optreden. Typisch is dat het zeer moeilijk is om daar rationeel en duidelijk over te communiceren, ook naar zichzelf toe! Argumentatie zal vaak niet verder gaan dan: “Dat hoort niet, bij ons doet men dat niet, het is een kwestie van respect, …” De mensen die in een rusthuis zitten, wachten op de dood. Maman Berthe lijkt aan te geven dat ze dit niet wil omdat ze niet alleen wil sterven. Is dat een goede reden? Wat denken jullie daar zelf over? Is het niet zo dat “elke mens alleen sterft”? Misschien bedoelt Maman Berthe dat ze haar familieleden en vrienden om zich heen wilt wanneer ze komt te gaan. Kan dat niet in een rusthuis? Misschien wil ze sterven in de vertrouwde omgeving van haar woonst? Maar is het dan niet zo dat na jaren leven in een rusthuis, dat ook een beetje een thuis wordt? Algemeen: deze angst is universeel. Over alle culturen heen, kun je merken dat mensen angst hebben voor aftakeling en voor de dood en dat een “stervenshuis” – zoals een rusthuis dikwijls wordt geïnterpreteerd – een lugubere gedachte is; mensen willen zolang mogelijk deelnemen aan het gewone, alledaagse leven zonder teveel stil te staan bij de dood. Het enige dat men zich kan voorstellen bij een rusthuis is het “wachten op de dood”. Toch wat paradoxaal op het einde: na het formuleren van haar angsten en haar morele weigering om naar een rusthuis te gaan, kan Maman Berthe een situatie indenken waarin ze toch zou beslissen (of begrijpen dat iemand anders dat beslist?) om naar een rusthuis te gaan. Ze formuleert twee voorwaarden: o Indien ze zorgbehoevend is; en o Indien er niemand zou zijn om voor haar te zorgen. Opvallend hierbij is dat ze in de eerste plaats denkt aan haar kinderen als diegenen die voor haar zouden zorgen. Het past in haar traditie: het hoort zo dat kinderen voor hun ouders zorgen. Echter, ze beseft dat dit (in de huidige tijd, in het land waar ze nu woont) niet vanzelfsprekend is: de kinderen kunnen het te druk hebben omdat ze moeten gaan werken en voor hun eigen kinderen zorgen. “Om hen een plezier te doen, zou ik dan naar een rusthuis gaan”. We kunnen deze zin interpreteren als: “Om hen niet tot last te zijn, ga ik naar een rusthuis. Mijn kinderen hebben het al druk genoeg.” Opvallend: ook dit is eigenlijk wijdverspreid. In Vlaanderen heerste lange tijd hetzelfde gevoel. Wat verschilt, of beter, waar Maman Berthe blijkbaar geen weet van heeft is dat de stap naar het rusthuis niet noodzakelijk voortvloeit uit haar twee premissen: Zelfs als ze zorgbehoevend wordt en zelfs als er niemand – voortdurend – voor 13
haar kan zorgen, hoeft ze niet direct naar een rusthuis. Er zijn tal van mogelijkheden op het vlak van thuiszorg en aangepaste mantelzorg. Dat zijn trouwens ook de voorzieningen waar Vlamingen het liefst zo lang mogelijk gebruik van willen maken om zo lang mogelijk thuis te kunnen blijven. Nog een laatste opmerking: de enige reden die Maman Berthe zich blijkbaar kan indenken waarom haar kinderen niet voor haar zouden zorgen is er een van materiële aard: omdat ze niet kunnen omwille van externe omstandigheden. Het komt niet bij haar op, het is onbespreekbaar dat de kinderen het niet zouden willen.
14
Deel 1: Achtergrond en begrippenkader
1
1.1
Diversiteit
Beknopte geschiedenis van de migratie in België “In flarden vertelt hij me over zijn gevaarlijke oversteek naar Europa. Zijn moeizame zoektocht naar een job in België. Het verlies van kinderen. De harde confrontatie met racisme. Het gemis van het vaderland en de familie die is achtergebleven. Zijn migratie naar België betekende een keerpunt in zijn leven. Hoewel hij er het grootste deel van zijn leven doorbracht, zal hij zich hier nooit thuis voelen. De constante ontvreemding en onthechting in België lopen als een rode draad door zijn verhaal. Hij is er nooit in geslaagd een echte band op te bouwen met zijn tweede thuisland. Zijn werkgevers en bij uitbreiding de hele maatschappij hebben nooit van hem verwacht dat hij de taal zou leren. Er hem werd steeds op het hart gedrukt dat hij hard moest werken en liefst niet teveel opvallen. En zoals velen van de eerste generatie gastarbeiders deed hij wat hem werd opgedragen. Het kenmerkt die eerste generatie. Ik herken deze mentaliteit bij zovelen van de eerste en tweede generatie die geruisloos door het leven gaan" (Lleshi en Kobo 2013) 3 .
3
Naar aanleiding van 50 jaar Turkse en Marokkaanse migratie organiseerde politiek filosoof en Brusselaar Bleri Lleshi samen met Knack.be de reeks Migratie, toen en nu. In deze reeks komen jongeren met een migratieachtergrond tussen 15 en 30 jaar aan het woord. Ze vertellen over het migratieverhaal van hun ouders of grootouders, maar ook wat dat verhaal vandaag voor hen betekent. In dit fragment is Youssef Kobo (25 jr.) aan het woord; hij vertelt het verhaal van zijn grootvader.
15
1.1.1
Migratie voor 1990
Er zijn belangrijke verschillen tussen de migratiepatronen in de periode vóór 1990 en na 1990. De wereld van voor 1990 zag er relatief eenvoudig uit. Men had de twee grote machtsblokken rond twee superstaten, de Sovjet Unie en de VS en hun beider invloedssfeer, en een “derde wereld”4. Vóór 1990 zien we de volgende kenmerken van het migratiepatroon (Blommaert 2011: 2): -‐ Migratie vanuit de voormalige kolonies naar vooral de grote steden van de voormalige kolonisatoren. -‐ Er bestond een systeem van politiek asiel waarbij op een heel selectieve manier mensen vanuit het ene naar het andere machtsblok migreerden. -‐ Elitemigratie: hoogopgeleide gastarbeiders die elders gaan werken. Deze vorm van arbeidsmigratie wordt zelden als ‘migratie’ bestempeld en valt niet onder de ‘multiculturele samenleving’. -‐ Arbeidsmigratie: laaggeschoolde industriële arbeidskrachten trekken vanuit het Zuiden van Europa en het Noorden van Afrika naar voornamelijk West-‐ Europese landen.
4
De oorspronkelijke betekenis van “Derde Wereld” is gerelateerd aan de oppositie tussen het Westen en het communistisch blok. Met “derde wereld” duidde men op die landen die noch tot het ene noch tot het andere kamp behoorden. Geleidelijk aan begon de term de groep van “ontwikkelingslanden” aan te duiden.
16
In de tweede helft van de twintigste eeuw had België5, voornamelijk voor het werk in de Limburgse mijnen, goedkope arbeidskrachten nodig6. Vlak na WO II gebruikte men krijgsgevangenen uit Oost-‐Europa, maar deze bron was maar tijdelijk en bovendien nauwelijks voldoende. Men keek uit naar arbeidskrachten uit andere landen. Het eerste akkoord was met Italië (50 000 arbeidskrachten). Uiteindelijk zouden er 77 000 Italianen naar onze contreien trekken tussen 1946 en 1949. De crisis van 1948 en de mijnramp van Marcinelle in 1956 – waarbij veel Italianen om het leven kwamen – bracht de immigratie vanuit Italië een halt toe. Vervolgens sloot de Belgische regering akkoorden met Spanje (1956), Griekenland en Portugal (1957). Vanaf de jaren ’60 (economische hoogconjunctuur) verschoof de rekrutering opnieuw en ditmaal naar Noord-‐Afrika en Turkije: tussen 1961 en 1966 werden 130 000 nieuwe arbeidskrachten aangevoerd. Die werden niet alleen maar ingezet in de mijnbouw, maar ook in de havens en in verschillende steden van België. Vele gastarbeiders waren nooit van plan om hier te blijven (een beetje zoals de moderne expats): men wou enkele jaren veel geld verdienen en dan terugkeren. Men beschouwde (én beschouwt) zichzelf als tijdelijken. Er was daarom ook geen nood aan inburgering, noch bij de gastarbeiders, noch bij de Belgische overheid. Het cynische aan dit verhaal is dat de tweede migratiegolf uit Turkije en Noord-‐ Afrika gebeurd net op het moment dat de crisis van de jaren 1970 uitbreekt. Mensen ontvluchten hun eigen land omwille van de economische omstandigheden – of beter, ze worden verleid om naar België te komen – en komen onvoorzien terecht in dezelfde problematische situatie! Omwille van de crisis werd in 1974 in verschillende Europese landen, waaronder België, een immigratiestop ingevoerd. Deze stop is relatief want gezinsvorming en gezinshereniging zorgt nog altijd voor het groeien van deze groep. In die tijd begonnen veel “gastarbeiders” ook te twijfelen of ze nog ooit terug zouden keren, net omdat hun gezinsleven uitgebouwd werd. 5
Opvallend voor België is de relatief kleine migratiestroom vanuit de ex-‐kolonies, zeker in vergelijking met, bijvoorbeeld, Nederland (Blommaert 2011). 6 Hier moet worden opgemerkt dat het migratiefenomeen van alle tijden is. België is van bij het ontstaan een land met veel migratie geweest. Tussen 1847 en 1856 vertrokken er meer Belgen naar andere oorden dan dat er mensen naar hier kwamen. Pas vanaf 1901 werd België een eerder “immigratieland” (Morelli 1999; De Bock 2014). De neiging van de Belgen om naar het buitenland te vertrekken is daar mee niet verminderd. Integendeel, sinds de jaren 1970 kan men een stijging merken van het aantal Belgen dat zich in het buitenland vestigt. Algemeen kan men zeggen dat sinds de Tweede Wereldoorlog België met een “negatief migratiesaldo” zit: meer Belgen verlaten het land dan ze terugkeren (Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding 2009: 4).
17
“Gezinnen werden overgebracht, kinderen groeiden hier op of werden hier zelfs geboren. De droom om rijk terug te keren, werd hoe langer hoe meer een illusie en de opgroeiende kinderen maakten snel duidelijk dat zij hun toekomst hier zagen. Uiteindelijk stond de eerste generatie voor een keuze: óf alleen terugkeren naar het moederland, óf bij de kinderen blijven in het land van immigratie. Voor de meesten werd dit het laatste.” (Talloen 2007: 17)
Vanaf de jaren 1980 werd er langzaamaan een integratiebeleid op poten gezet wat resulteerde in de Vreemdelingenwet, juridische erkenning, rechtszekerheid, … Ondertussen evolueerde ook het minderhedenbeleid. In de jaren ‘90 groeide het besef dat migratie een blijvend verschijnsel is waardoor de nood aan een effectief onthaalbeleid zich opdrong. Het inburgeringsdecreet werd van kracht in 2003 en voorzag in een primair inburgeringstraject waarbij de nieuwkomer Nederlandse taallessen en lessen maatschappelijke oriëntatie zou krijgen. De kennis van het Nederlands werd hierbij aanzien als één van de belangrijkste doelstellingen en een noodzakelijke voorwaarde om te kunnen deelnemen aan de samenleving. Via de lessen maatschappelijke oriëntatie in eigen taal, leren nieuwkomers de waarden en normen, rechten en plichten van de samenleving kennen.
1.1.2
Migratie na 1990
Vanaf de jaren 1980 merken we geleidelijk dat de migratie andere vormen begint aan te nemen. De arbeidsmigratie van de jaren 1960 en 1970 loopt op zijn einde en het profiel van de immigrant verandert substantieel. In plaats van gastarbeiders spreekt men nu van asielzoekers en vluchtelingen. De val van de Berlijnse muur in 1989 betekent een keerpunt. Vanaf de jaren 1989-‐1990 valt de wereldorde uiteen en eindigt de Koude Oorlog. In plaats van de oppositie tussen het Westen en het communisme krijgt men een complexe situatie, met heel veel verschillende belangen en machtsrelaties. “Het gevolg is dat vanaf 1990 het basispatroon van migratie verandert van ‘mensen uit een klein aantal landen van herkomst naar een klein aantal gastlanden’ naar ‘mensen uit een zeer groot aantal landen van herkomst naar een zeer groot aantal gastlanden’” (Blommaert 2011).
De mobiliteit is dus ontzettend toegenomen: Mensen komen nu ook uit Oost-‐Europa, het Midden of Verre Oosten, Latijns-‐Amerika en Afrika. Grote groepen mensen
18
kunnen zich nu vrij bewegen. In Europa merkt men voornamelijk dat er een belangrijke migratie bestaat tussen de landen die vroeger tot de invloedssfeer van de Sovjet-‐Unie behoorden en het Westen, Noorden en Zuiden van Europa. Tabel 1 toont de diversiteit van de landen van herkomst van de instroom in België mooi aan. Tabel 1: Superdiversiteit. Instroom 2009 naar land van herkomst. Bron: Rijksregister -‐ ADSEI
19
Onbepaald en staatlozen Frankrijk Nederland Italië Spanje Duitsland Portugal 0,2 2,7 1,2
1,2
3
7,7
Groot-‐BriHanië
0,8
Andere landen UE15 10,5
Polen Roemenië
1,5
7,4 5,8
Andere landen UE27
3,5 3
1,3 0,8
Bulgarije
2,3
2,8 2,5
1,1 7,8
2,4 2,2
4,7 3 2,8 2,8
5,2
Andere landen Europa Rusland Marokko
1,6 8,2
Turkije
Algerije Andere Noord-‐Afrika Congo (D.R.C.) Kameroen Andere Sub-‐Sahara India China Armenië Andere Azië Noord-‐Amerika LaXjns-‐Amerika Oceanië
20
Het gevolg is dat de heterogeniteit onder de nieuwkomers is toegenomen, zowel wel wat land van herkomst betreft als de oorzaken waardoor mensen beslissen om te migreren. De mensen die uiteindelijk in België terechtkomen zitten vaak in een precaire situatie: men weet dikwijls niet of men al dan niet een verblijfsvergunning kan krijgen. Dat komt omdat sinds de migratiestop van de jaren 1970 er enkel “elitemigratie” en bepaalde asielaanvragen worden goedgekeurd door de overheid. De overheid wordt dus almaar selectiever in het toelaten van mensen. Het gevolg is dat er groeiend deel van de bevolking geen aanspraak kan maken op de rechten van en plichten van het democratische burgerschap (de “sans-‐papiers”).
21
1.2 Diversiteit
Te vinden op http://evelienvanroemburg.wordpress.com/2011/05/07/halal-‐koosjer-‐2-‐0/
1.2.1
Wat is diversiteit?
Diversiteit is een containerbegrip waar een heleboel begrippen onder vallen. Onder diversiteit begrijpen we de vaststelling dat langs verschillende dimensies en over verschillende fenomenen en begrippen heen zoals gender, normaliteit/handicap, religie, cultuur, taal, leefgewoonten de variëteit uiterst groot is geworden (Pinxten 2014: 31-‐33)1. We kunnen dit misschien het best begrijpen met een metafoor. Als we in de voorgaande definitie de ‘verschillende dimensies’ vervangen door een groot aantal 1
Pinxten (Pinxten 2014: 31-‐32) voegt er nog aan toe: “Waar in een recent verleden (tot circa twee generaties geleden) uniformiteit op al deze dimensies als norm werd gehanteerd, trad bijgevolg in de weergave van de realiteit een selectiefilter op: ofwel kon men een nogal hardnekkige blindheid vaststellen waarbij de verschillen niet werden erkend (bv. de ‘melting pot’ visie ging ervan uit dat uiteindelijk iedereen voldoende hetzelfde zou worden in de eenheidsbrij), ofwel werd het anders zijn als gebrek of achterstand gebrandmerkt (bv. Een ‘handicap’ of ‘disability’ in plaats van een verschil, ‘achterlijkheid’ in plaats van andere religie, enz.). Met een al of niet uitgesproken suprematiediscours werd de norm van de historisch dominante groep tot de enige norm verheven, waarbij minderheden hun verschillen dan meteen als afwijking kregen geserveerd.”
23
ballen van verschillende kleuren en de ‘samenleving’ door het ballenbad, dan kunnen grote diversiteit zien als een fel gekleurd ballenbad waarbij de ballen goed gemixt zijn. Belangrijk: de ballen blijven hun kleur behouden! Pakweg twintig jaar geleden bestond het ballenbad overwegend uit één kleur. Als er al een andere kleurtje te vinden was, dan was het amper zichtbaar in de grote massa van het dominante kleur. Diversiteit is onvermijdelijk en van alle tijden. Niemand kan het ongedaan maken of tegenhouden. Het is een normale evolutie in de geschiedenis van de mensheid die voortdurend aan verandering onderhevig is. Een toenemende diversiteit is dus geen “probleem” waar er een oplossing voor zou moeten bestaan. Dat er wrijvingen en spanningen optreden, valt te verwachten. Deze problemen zijn in vele gevallen lokaal en zijn een gevolg van processen die verandering teweegbrengen. Zelfs als het idee al zou bestaan dat een toegenomen diversiteit een probleem zou zijn, dan nog is er geen zaligmakende oplossing te bedenken (tenzij ethisch onverantwoorde en praktisch onuitvoerbare à la “alle vreemdelingen buiten”). Wat rest is dan de vraag hoe we met de gegeven diversiteit kunnen omgaan zodanig dat: (i) Anderen zich er goed bij kunnen voelen; en (ii) wijzelf er ons goed bij kunnen voelen. Dit impliceert een bepaald attitude: Hoe sta je tegenover je eigen gedachten en gevoelens en hoe gebruik je dit inzicht om de ander te benaderen? Conflict – intern of extern – zal op veel momenten onvermijdbaar zijn maar op zich hoeft dat geen probleem te zijn. Conflict kan net de katalysator zijn om een onderliggend probleem aan te pakken en om zo met hernieuwde moed opnieuw aan de slag te gaan!2 Recent spreekt men zelfs van ‘superdiversiteit’, een begrip dat het idee van de multiculturele samenleving moet vervangen. Superdiversiteit geeft aan dat het dualisme tussen ‘wij’ en ‘zij’ allang niet meer van toepassing is. Diversiteit vinden we niet alleen meer in de verschillen tussen mensen die uit verschillende culturen komen, maar evengoed binnen ‘onze traditionele’ maatschappij. De globalisering en de spectaculaire groei van de informatietechnologie heeft ervoor gezorgd dat onze samenleving niet alleen divers is op traditionele gebieden zoals gender, seksuele geaardheid, geslacht, godsdienst en culturele achtergrond, maar ook in het eigen levensparcours die een persoon aflegt. Superdiversiteit wijst erop dat binnen de traditionele gebieden helemaal geen uniformiteit bestaat. Wel integendeel, de 2
De term superdiversiteit werd voor de eerste keer gebruikt door Steven Vertovec in 2006 om de nieuwe migratiepatronen in Groot-‐Brittannië te karakteriseren en hun impact op de samenleving te analyseren (Vertovec 2006; 2007). Het concept werd in Vlaanderen door Jan Blommaert (Blommaert 2011) geïntroduceerd. Zie ook Gelfdof (2013)
24
diversiteiten onder “vrouwen” is potentieel veel groter dan het begrip “vrouw” kan aanduiden. Hetzelfde geldt voor de groep nieuwkomers: de verschillen binnen die groep overstijgen het verschil dat de term “nieuwkomer” wil aangeven. Superdiversiteit komt overeen met de huidige migratiepatronen. Een typisch voorbeeld is dat: “[E]tnische buurten steeds meer ‘gelaagd’ worden, soms zelfs letterlijk: een Turkse winkel op het gelijkvloers, een Russisch echtpaar in de flat op de eerste verdieping, en een Poolse bouwvakker, een Afrikaanse predikant en een nieuwkomer uit Mongolië, werkend in een Chinees restaurant, in kleine studio’s op de tweede verdieping” (Blommaert 2011: 27).
De integratiesector, zorgsector, arbeidsmarkt, de ambtenarij, … allemaal krijgen ze te maken met het fenomeen van superdiversiteit. Superdiversiteit heeft nog een ander belangrijk aspect ten gevolge van de groeiende communicatietechnologieën. Sociale netwerksites, mobiele technologie zorgen ervoor dat we permanent bereikbaar zijn, maar ook dat we voortdurend ter verantwoording kunnen geroepen worden: “Waar ben je nu?”; “Wat doe je daar?”; etc. Individuen bewegen zich voortdurend in en uit sociale groepen en netwerken (in tegenstelling tot vroeger, waar er weinig mobiliteit tussen sociale groepen was). De communicatietechnologie zorgt er bovendien voor dat er probleemloos kan gecommuniceerd worden over grote afstand. Op die manier kan men de eigen cultuur en taal in grote mate behouden; het sociale leven kan in grote mate op een virtuele manier gebeuren. Kortom, onze huidige samenleving wordt gekenmerkt door complexiteit, netwerking, heterogeniteit, een verlies aan stabiliteit en versnippering. Voor verdere informatie en verdieping met betrekking tot superdiversiteit zie o.a. Blommaert (2011), Geldof (2013), Pinxten (2014) en Maly et al (2014).
25
1.2.2
(Super)diversiteit en identiteit
: Beeldfragment Groepsgesprek Vrouwengroep Ronse – deelwerking van
Samenlevingsopbouw Ronse (DVD Inleiding).
26
Waarom? De vrouwen in dit filmfragment zitten samen in een praatgroep. Mensen hebben nood aan ontmoetingen en het delen van ervaringen. Dit biedt ook mogelijkheden om samen te leren als groep en om netwerken op te bouwen of te onderhouden. Ook in deze vorming staat het delen van ervaringen als groep centraal. Doel: Inzicht in de verhouding tussen groep en individu. De vrouwen behoren duidelijk tot een bepaalde groep, i.e., de groep van vrouwen met een migratieachtergrond in Ronse. Toch leert dit fragment iets over de verhouding tussen een individu en een groep. Bespreking: “Ze vroegen me zelfs of ik haar had onder mijn hoofddoek.” De eerste vrouw vertelt dat ze op de school van haar kinderen uitleg gaf over de Islam. Ze was verbaasd over de vragen die kinderen stellen, over de onbekendheid met elementen die voor haar zo eigen zijn. “Ze vragen niet waarom ik een hoofddoek draag of iets anders doe. Ze zijn dat stadium voorbij.” De tweede vrouw stelt dat mensen over die vragen en verschillen heen kunnen stappen. Hoe ouder men wordt -‐ hoe meer men elkaar nodig heeft -‐ hoe meer men elkaar aanvaardt.
De eerste vrouw heeft het over een confrontatie tussen twee culturele groepen die weinig van elkaars cultuur begrijpen: niet islamitische kinderen begrijpen niet wat het dragen van een hoofddoek betekent. Bij uitbreiding kunnen we hoogstwaarschijnlijk stellen dat heel veel niet-‐islamitische mensen de Islam ook niet zo goed kennen. De reactie van de vrouw in kwestie is ook duidelijk: ongeloof voor het onbegrip. Om het anders te formuleren: ze heeft onbegrip voor het onbegrip. Het contrast met de tweede vrouw die aan het woord komt is groot. Ook zij begint met een anekdote dat het onderscheid tussen groepen wil aangeven: haar buren spreken van “vous autres”. Dat is echter niet de kern van hetgeen ze wil zeggen. Ze wijst uiteindelijk op het feit dat individuen elkaar kunnen vinden omwille van zaken die universeler zijn dan het behoren tot één of andere cultuur. Daarmee komen we tot de essentie: Hoe determinerend een cultuur ook mag zijn, een individu is rijker dat hetgeen de cultuur kan bepalen. De mevrouw geeft een aantal voorbeelden: “Wat maakt het uit dat ik een moslima ben? Wat maakt het uit dat mijn buren 30 jaar ouder zijn?” Wat van belang is in hun relatie is dat (i) ze buren zijn en ze willen goede buren zijn; en (ii) ze elkaar in hun beider behoefte aan een familiaal gevoel. Net een verschil – hier het verschil in leeftijd – kan de basis vormen om een relatie aan te gaan. Merk ook op dat de voorwaarden heel singulier zijn; elk mens heeft een unieke geschiedenis, leeft in unieke omstandigheden. De relaties die mensen aangaan hebben meer te maken met
27
de unieke persoon die men is dan met algemene regels of tot welke cultuur men behoort. Het simpele feit dat twee gezinnen buren zijn die het goed met elkaar kunnen vinden, is eigenlijk een onvoorspelbaar en uniek gegeven. Het kan evengoed anders zijn. Het fragment laat ook zien dat in een superdiverse samenleving mensen er een wisselende identiteit op na houden. Er wordt dikwijls gezegd dat de maatschappij de laatste decennia veel individualistischer geworden is. Tot op zekere hoogte klopt dat in die zin dat de traditionele monolithische groepen langzaamaan verdwijnen en dat mensen individueel beslissen om bij groep te horen. Echter, dat mensen op zich veel individualistischer zouden worden klopt niet. We zien immers dat er, in plaats van de grote traditionele groepen, veel meer groepen en netwerken bestaan dan vroeger. Het internet en andere communicatiemiddelen spelen hier natuurlijk een grote rol in. Het is niet dat mensen niet meer sociaal zijn; de patronen zijn simpelweg verandert. Mensen kunnen op verschillende ogenblikken en op verschillende plaatsen deel uit maken van andere groepen. Het identiteitsbesef verandert daarmee ook: afhankelijk van het netwerk waar men zich op een bepaald moment bevindt, gaat men zich een andere identiteit aanmeten. Het maakt deel uit van hetgeen we daarnet een uniek persoon noemden. Het komt ook overeen met de kenmerken van superdiversiteit: een versnippering van ons leven en een toenemende complexiteit van het sociale leven (Blommaert 2011: 28-‐29).
1.2.3
Overculturaliseren versus interculturaliseren. “Mensen uit eenzelfde cultureel midden zijn verschillender dan men suggereert, en mensen uit verschillende culturen hebben veel meer gemeenschappelijk dan wordt voorgehouden. Alleen de cultuurelementen die op een opvallende manier als tegengesteld worden gezien – wat de anderen niet hebben – worden als cultuur aangevoeld en geëtaleerd. Het gemeenschappelijke, het universeel menselijke en de gedeelde maatschappelijke condities, worden al te vaak vergeten.” (Talloen 2007: 46)
1.2.3.1
Cultuur en identiteit
: Beeldfragment Dokter Winfried Huba (wijkgezondheidscentrum De Sleep – DVD
thema 2: diversiteit en identiteit)
28
Waarom? Winfried Huba vertelt over hoe een toevallig bij hem gekomen analyse van de verhouding tussen identiteit en cultuur hem doet nadenken over zichzelf en zijn praktijk. Of over hoe theoretische inzichten kunnen helpen om het één en ander te kaderen. Doel: Kunnen we, net zoals Winfried, aan de slag met bepaalde concepten? Inzicht krijgen in hoe theorie en praktijk elkaar kunnen versterken. Bespreking: Wilfried begint met zich de vraag te stellen wat precies het effect van de cultuur kan zijn individu (bv. Iemand die moslim is, zal zus en zo zijn), maar geeft direct aan dat wat onder de noemer van cultuur moet doorgaan, dikwijls helemaal niets met cultuur te maken heeft. Vervolgens schetst hij verschillende “dimensies van identiteit” (zie figuur 1) (Verstraete 2005): a) Persoonlijkheidsdimensie: Omvat kenmerken die specifiek en karakteristiek zijn voor elk afzonderlijk mens. We kunnen hier denken aan intelligentie, karakter of temperament, driften, lichaamsbouw, uiterlijk, zintuiglijke kenmerken, enzovoort.
29
b) Socialiteit: deze dimensie omvat alle kenmerken die specifiek en karakteristiek zijn voor de groepen die erkend worden op een bepaalde tijd en plaats. We kunnen hier denken aan een groepsvorm gezin/familie of grootfamilie, maar ook aan leeftijdsgroepen die vaak door rituelen gevormd worden en waartoe elk individu behoort, ook beroepsgroepen, clans, enzovoort. c) Culturaliteit: deze dimensie omvat alle processen die betekenissen produceren voor een individu, groep of communauteit. Alles wat aangeleerd wordt van de ene generatie op de andere en de manieren van leren, vult deze dimensie op (Pinxten en Verstraete 1998).
3 DIMENSIES van IDENTITEIT PERSONALITEIT
SOCIALITEIT CULTURALITEIT
Of iemand de ene of de andere dimensie van zijn identiteit naar voor schuift, hangt onder meer af van de
CONTEXT.
Figuur 1: Dimensies van Identiteit naar Verstraete (Verstraete 2005)
Zoals Winfried aangeeft, wordt er dikwijls verwezen naar de dimensie van culturaliteit, terwijl het veel meer gaat over de invloed van de concrete groepen om ons heen (de socialiteitsdimensie). Door dat iemand deel kan uitmaken van verschillende groepen (familie, voetbal, beroep) bestaat iemands identiteit uit een amalgaam van verschillende sociale rollen. Hetzelfde geldt voor de culturaliteitsdimensie: in onze superdiverse samenleven worden mensen, en al zeker migranten, geconfronteerd met verschillende culturen en dat heeft hun effecten op hun identiteit. 30
1.2.3.2
Overculturaliseren
In dit vormingspakket leggen we de klemtoon op ouderen met een migratieachtergrond. Het is echter belangrijk om aan te geven dat in een superdiverse samenleving er andere etnisch-‐culturele minderheidsgroepen zijn die buiten het reguliere zorgsysteem vallen. Op basis van sociale klasse, gender, seksuele oriëntatie, opleiding, beroep, religie, … kortom op basis van een heleboel factoren kunnen mensen de toegang tot de zorg moeilijk vinden. Veel van die factoren kunnen ook gelijktijdig aanwezig zijn. Het klassieke voorbeeld is de voorrechtspositie van een goed opgeleide blanke hetero jongeman. Echter, die combinatie van identiteitskenmerken slaat slechts op een zeer kleine groep! Maak maar eens andere combinaties en zie tot welke groep die persoon dan kan behoren. Hetgeen wij benoemen als oudere met een migratieachtergrond of etnisch-‐culturele minderheid is slechts een klein deel of maakt zelfs helemaal geen deel uit van iemands persoonlijkheid simpelweg omdat hij/zij zichzelf niet zo percipieert! Zoals in het voorgaande reeds werd aangehaald, kan het behoren tot een bepaalde culture groep (of groepen) het individu niet volledig bepalen. Toch is het zo dat mensen dikwijls in stereotypes en vooroordelen denken en ervan uitgaan dat dé Belg, dé Congolees, dé vrouw, dé man, etc. enkele typische eigenschappen bezitten die de persoon in kwestie in grote mate bepalen. Dit mag zo zijn voor triviale zaken (bijvoorbeeld, een Belg komt uit België), maar om inzicht te krijgen in het unieke van een mens is het uiteraard in ruime mate onvoldoende. De individuele diversiteit is vele malen groter dan de diversiteit die het deel uitmaken van een groep kan aangeven. Het gevaar zit nochtans dikwijls in wat men “overculturaliseren” noemt. Wanneer men het migrantendebat aanhoort, wordt dikwijls “het botsen tussen culturen” aangehaald als een belangrijk spanningsveld. Een aantal opmerkingen zijn hier aan de orde. Ten eerste, wat ‘cultuur’ precies betekent in deze context is onduidelijk (Talloen 2007: 44). Bovendien vergeet men vaak dat iemand met een migratiegeschiedenis een uiterst atypisch exponent van een cultuur is net omdat hij een migratiegeschiedenis heeft. Iemand kan dus onmogelijk herleid worden tot een bepaalde cultuur, te meer omdat cultuur zelf een zeer dynamisch gegeven is dat voortdurend in ontwikkeling is en wordt vormgegeven door concrete mensen. Individuele noden worden bij het overculturaliseren dikwijls toegeschreven aan de cultuur van de persoon en dus over het hoofd gezien. “Zo blijft het bijvoorbeeld belangrijk dat zorgverleners, als het allochtone patiënten of cliënten betreft, zich in hun handelen niet uitsluitend laten leiden
31
door veronderstelde cultuurverschillen en daarmee gepaard gaande andere waarden en normen. Zij kunnen daarmee de bal gemakkelijk misslaan en ernstige fouten maken. Kennis van andere culturen kan belangrijk zijn, maar minstens zo belangrijk is het om de juiste vragen te stellen om inzicht te verkrijgen in de leefwereld van de cliënt.” (Talloen 2007: 82-‐83)
Maar, zo kan men zich nu afvragen, als we niet mogen focussen op groepen maar wel op individuen, waarom zitten we hier dan eigenlijk een vorming te volgen over mensen die behoren tot zowel de groep van ouderen en de groep van personen met een migratieachtergrond?? We leggen hier inderdaad de klemtoon op het individuele en dat komt omdat dit vormingspakket gericht is op zorgverleners of zorgverleners in spe, die individuele interacties aangaan met de patiënt of cliënt. Groepen zijn belangrijk om op een meso-‐ of macroniveau analyses te kunnen maken en een doelgroepenbeleid te kunnen voeren. Echter, de praktijk is een kwestie van interactie en omgaan met mensen op een manier die de autonomie en eigenheid van de persoon in kwestie op de voorgrond plaatst.
1.2.3.3
Interculturaliseren
Tegenover ‘overculturaliseren’ staat ‘interculturaliseren’ en daarvoor heb je interculturele competenties nodig. En het goede aan interculturele competenties is … iedereen heeft ze al in het bezit! Interculturele competenties situeert zich niet op een meso-‐ of macroniveau maar op het individuele niveau. David Talloen (2007: 48) onderscheidt drie elkaar aanvullende competenties: (i) vaardigheden, (ii) attitudes en (iii) kennis (zie figuur 1). Vaardigheden Enkele vaardigheden die belangrijk zijn: gesprekstechnieken (eenvoudig Nederlands gebruiken), kunnen luisteren, de ideeën van een persoon kunnen achterhalen, etc. Kennis Veruit het belangrijkste aspect aan kennis is de mogelijkheid om reflexief te kunnen zijn. Dat betekent dat men de eigen ideeën en opvattingen (bijvoorbeeld, het dikwijls hanteren van een stereotype) kan kritisch ondervragen en evalueren om bijgevolg een alternatief te kunnen hanteren. Kennis slaat ook op de buitenwereld: wat weet je over een bepaalde cultuur (bijvoorbeeld, de ramadan, halal voedsel, etc.). Het kan
32
zeer nuttig zijn om bepaalde dingen te weten, maar het is niet het allerbelangrijkste en de meeste dingen leer je onderweg. “Om deze bevinding meer kracht bij te zetten verwijs ik graag naar volgende uitspraak van Harry Mertens die lange tijd medewerker was van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn en al jaren begaan is met de situatie van allochtone ouderen over gans Europa: “80 % van wat wij moeten weten m.b.t. allochtone senioren, weten wij al, en als wij 25 % van die kennis ook daadwerkelijk gaan gebruiken in de zorg voor allochtone ouderen, dan zal hun situatie met 100 % verbeteren.”(Talloen 2008: 77)
Het is dus niet de bedoeling dat men in bibliotheken gaat zitten studeren. Bovendien leidt kennis er soms toe dat men gaat focussen op de verschillen en dat men voor zichzelf stereotypes creëert, terwijl bij het ouder worden net de gemeenschappelijkheid van belang is. Een goede interculturele interactie op zich leidt dikwijls naar een bepaalde praktische kennis omdat er wordt gecommuniceerd en zaken worden uitgewisseld. Attitudes Attitudes of houdingen zijn veruit de belangrijkst aspecten van interculturele competenties. En als hulpverlener heb je de juiste competenties in principe al in je bezit. Het betreft attitudes zoals menselijkheid, empathie, respect, nieuwsgierigheid, een open geest en gevoeligheid.
33
Figuur 2: Interculturele competenties zijn niet van elkaar te isoleren (Talloen 2008: 70)
34
2
Ouderen en Diversiteit
“Toch vonden de eerste gastarbeiders die naar het Gentse kwamen bijvoorbeeld dat ze aanvankelijk zeer vriendelijk werden onthaald door de autochtone bevolking. De negatieve beeldvorming is pas later ontstaan en is gedeeltelijk te verklaren door het samenvallen van het maatschappelijk zichtbaar worden van de islam, de economische crisis in België en de internationale politieke gebeurtenissen zoals de Iraanse revolutie en de Palestijnse kwestie. Deze internationale context speelt zelfs momenteel nog een grotere rol rond de negatieve beeldvorming tegenover de islam: zie 11 september en de situatie in Irak.”(Talloen 2007: 25)
2.1 Ouder worden
Afbeelding 1: te vinden op
35
http://www.tomcartoon.be/wp-‐content/uploads/catablog/originals /tomcartoon_computer-‐monitor-‐21%20inch.jpg
: Beeldfragment: Yasemin, Intercultureel bemiddelaar wijkgezondheidscentrum
(DVD thema 1)
Waarom? Yasemin vertelt dat 56 eigenlijk niet oud is, maar dat de doorsnee allochtoon zich tussen de 40 en de 60 jaar al oud voelt. Doel: Zicht krijgen op het onderscheid oud zijn en oud voelen. Bovendien, wat zouden de redenen kunnen zijn dat een allochtone oudere zich vroeger ouder voelt? Bespreking: “65 is nog jong, vind ik. Al moet je weten dat de doorsnee allochtoon zich al tussen de 40 en 50 jaar oud voelt. Ouder dan een autochtoon. Dat is wel een feit. Dat zien we ook bij onze patiënten die zeggen dan van: “Oh, die is al 59. Dat is al oud.” Dat heeft ook te maken met de culturele of de sociale leefmethode. Dus alle prikkels van de kinderen, van de problemen van de kinderen worden opgenomen en overdacht. Dat is anders. Dat maakt hen ook moe. Mentaal.”
36
Ouder worden is een complex gegeven. Naast de raadselen op biologisch vlak – Waarom worden we ouder? Welke biologische mechanismen zijn hiervoor verantwoordelijk? – heeft ouder worden psychologische, sociale, economische en welzijnsaspecten. Bovendien is er een heel belangrijk subjectief component aan het ouder worden: afhankelijk van tijd, cultuur en plaats krijgt de oudere en het ouder worden een andere invulling9. Een studie van de Koning Boudewijnstichting (2012: 5-‐8) laat zien dat Belgen volgende thema’s connecteren met ouder worden: vrijetijdsactiviteiten, gezondheid, pensioenplannen, beschikbaar inkomen, reizen, plaats van wonen, tijd voor familie, nalatenschap, overgang van beroepsleven naar pensioen en de rol van grootouders10. Een andere studie (Van Gorp 2013) focust op de manier van kijken naar ouder worden en, belangrijker, waarom we het ouder worden zo dikwijls als een probleem zien. Men stelt dat, eigenlijk, ouder worden gewoon gebeurt, dat wil zeggen dat er in principe geen oordeel over dat feit moet gegeven worden. Toch, en dat is typisch menselijk, doen we dat voortdurend, zonder dat we er ons van bewust zijn. Bij een fenomeen zoals ouder worden doen we dat over het algemeen op een negatieve manier: we zien ouder worden en ouderen als een probleem. De studie analyseert de manier waarop we kijken naar het ouder worden in termen van frames. Een frame is een “invalshoek van waaruit een kwestie belicht wordt”, “een manier om betekenis te geven aan allerlei onderwerpen in de samenleving” (Van Gorp 2013: 13). Het feit dat ouder worden dikwijls als een probleem gezien wordt, wijt Van Gorp dan ook aan het gebruiken van bepaalde frames wanneer ouder worden betekenis trachten te geven. Echter, zo stelt Van Gorp, elke frame heeft ook een counterframe, namelijk het tegengestelde van het eerste frame, zodanig dat de werkelijkheid op een helemaal tegenovergestelde manier kan bekeken worden. Bijvoorbeeld, een frame kan ouderdom zien als een ongeneeslijke ziekte, maar een counterframe kan ouderdom evengoed zien als een noodzakelijk natuurlijk proces11 (Zie tabel). 9
Zie hiervoor, bijvoorbeeld, de tekst van Eva Vens in Ouder worden in een veranderende samenleving (Vens
2014). Zie ook verder in deze handleiding Enkele kenmerken van ouderen met een migratieachtergrond. De resultaten van de bevraging tonen ook aan dat sommige thema’s taboe zijn, dat wil zeggen dat Belgen over het algemeen het onderwerp vermijden in hun gesprekken onderling over de latere levensjaren. De taboethema’s zijn ziekte, de dood, armoede, psychische en fysieke afhankelijkheid. 11 Veel films (bv, Death becomes her (1992) en Zardoz (1974)) en boeken (bv. The Immortal van Jorge Luis Borge of Gullivers’s travels van Jonathan Swift) beschrijven de last van het onsterfelijk zijn: wanneer het natuurlijk proces van het ouder worden en de uiteindelijke dood op magische wijze zou stoppen, dan, zo 10
37
Frames
die
Aspecten van problematiseren ouder worden Generieke master-‐ frames Rol en positie van ouderen Economische in de gevolgen samenleving Relatie tussen ouderen en Conflict jongere generaties Ouderdom als persoons-‐ Human interest kenmerk
ouder
worden
Subframes 1A Afnemend nut
Counterframes die ouder worden de-‐problematiseren 1B Zilveren goud
2 Het onschuldige 3 De held / de reddende engel slachtoffer
4A Generatieconflict
4B Solidariteit
5A Ouderdom als 5B Ouderdom als natuurlijk ongeneeslijke ziekte proces 6 Angst voor verlies 7 Eeuwige jeugd autonomie en 8 Persoonlijke ontplooiing aftakeling
Tabel 2: Overzicht van aspecten van ouder worden en elf frames en counterframes die deze al dan niet als problematisch kunnen definiëren (uit Van Gorp 2013: 19).
Een interessante vraag die Van Gorp opwerpt is of counterframes al dan niet de werkelijkheid verbloemen. Wat denken jullie? Wat er ook van zij, het negatieve oordeel dat we gauw vellen over ouderen en ouder worden, strookt niet met een ander gegeven. Op basis van de beeldvorming van ouderen zouden we inderdaad verwachten dat een oudere één al hoopje ellende is. Niet is minder waar. Uit onderzoek blijkt dat van alle leeftijdscategorieën, onze oudere medemens de meest gelukkige is van allemaal (Gana, Bailly et al. 2013)! Mensen van tussen de 66 en 75 jaar ervaren het meest gevoelens van geluk. Na 75 daalt het subjectief geluksgevoelen weer, maar het blijft merkelijk hoger dan jongeren tussen de 18-‐25 jaar. De verhouding tussen de negatieve beeldvorming en het geluksgevoelen bij ouderen zelf wordt the paradox of well-‐being of paradox of aging genoemd (Gana, Bailly et al. 2013)12. beschrijft men, wordt het leven ondraaglijk voor de mens. Dat laatste mondt uiteindelijk uit in complete waanzin of, paradoxaal genoeg, een onweerstaanbaar verlangen naar de dood. 12 Één en ander zou te maken hebben met wat men de tijdshorizon noemt: niet zozeer leeftijd is bepalend hoe gelukkig men is, maar eerder hoeveel tijd men nog heeft. De prioriteiten van wie weet dat hij of zij nog
38
2.2 Cijfers Over hoeveel ouderen gaat het eigenlijk? Edith Lodewijckx geeft antwoord op de vraag (Vlaanderen): “In 2011 zijn er circa 1.099.000 personen van 65 jaar en ouder, waarvan er 54.000 van vreemde herkomst zijn […]. Bijna 5% van alle 65-‐plussers is van vreemde herkomst. In de nabije toekomst wordt er een verdere stijging van het aantal ouderen én van het aantal ouderen van vreemde herkomst verwacht. Tegen 2020 zal ongeveer 6% van de 65-‐plussers een vreemde herkomst hebben.” (Lodewijckx 2014: 78)
2004
2011
2020
Aantal 65+
838.000
1.099.000
(1.359.000)*
Aantal 65+ met migratieachtergrond
34.000
54.000
(77.000)**
Aandeel 65+ met migratieachtergrond
4,1%
4,7%
(5,7%)
Aantal Italianen, 60-‐79
4.500
6.300
(10.100)
Aantal Italianen, 80+
600
1.000
(1.400)
Aantal Marokkanen, 60-‐79
3.800
7.600
(8.500)
Aantal Marokkanen, 80+
100
500
(1.000)
Aantal Turken, 60-‐79
4.600
5.800
(9.500)
Aantal Turken, 80+
100
400
(1.200)
Tabel 3: Aantal en aandeel ouderen, Vlaams gewest. Naar Lodewijckx (2014: 79); Bron: Rijksregister 2011, Bewerking Studiedienst van de Vlaamse Regering. * Projectie uitgevoerd door Federaal Planbureau en ADSEI (2008); ** Eigen schatting [Lodewijckx] op basis van gegevens uit het Rijksregister van 2011 en projectie Federaal Planbureau.
Hoe zit dat in Gent? Op basis van wat in mei 2011 is vrijgekomen, komen we tot volgend beeld: maar een beperkte tijd tot zijn of haar beschikking heeft zijn substantieel anders dan wie het gevoel heeft nog over alle tijd van de wereld te beschikken om zijn of haar dromen te realiseren. Als de tijd beperkt is, dan investeert men meer in verdiepende relaties en de dingen die echt belangrijk zijn zodanig dat de bevrediging groter is. Hetzelfde fenomeen ziet men daarom bijvoorbeeld ook bij ongeneeslijk zieken (Carstensen 2006).
39
“In 2010 (reële cijfers op 31/12/2010) waren er 41.501 Gentenaars ouder dan 65 jaar. Deze groep maakt ongeveer 17% van de Gentse bevolking uit. Volgens de prognoses van de Vlaamse regering zou deze groep senioren toenemen tot 19% van de Gentenaars tegen 2030. In Oost-‐Vlaanderen en Vlaanderen voorspelt men een toename tegen 2020 van de 65-‐ plussers (in vergelijking met 2010) van 18%. Tegen 2030 zelfs 39%. In Gent geven de prognoses een ander beeld: een stijging van de 65-‐plussers van 4,5% tegen 2020 en van 18% tegen 2030 (in vergelijking met 2010). Kijken we naar de 80-‐plussers dan zien we dat momenteel het aandeel 80-‐plussers binnen de groep 65-‐plussers (verzilvering) in Gent iets groter is dan in de hele provincie en in Vlaanderen, namelijk 30% in Gent ten opzichte van 28% in de provincie en in Vlaanderen. Op het totaal aantal Gentenaars zijn er zo’n 5% 80-‐plussers. Tegen 2030 neemt deze groep in Gent toe met 14%. Van een doorgedreven vergrijzing (% 65-‐plussers op de totale bevolking), zoals men in Vlaanderen en bepaalde steden en gemeenten verwacht, is in Gent dus vooralsnog geen sprake. De blijvende (verwachte) instroom van jongeren en jonge mensen van vreemde herkomst zouden hiervoor een verklaring zijn. Dit zijn typische factoren voor een grootstad en hiermee zitten we op dezelfde lijn als Antwerpen. De oudste ouderen (85+) zien we nu echter wel al relatief sterker toenemen. Hun aandeel neemt met 18% tegen 2020 toe en tegen 2030 met 21%” (Coddens 2014: 5-‐6).
Opvallend is dat meer dan de helft van de 65-‐plussers met een migratieachtergrond uit West-‐Europa komt. De meerderheid is afkomstig van Nederland (37%) en de rest uit de ons omringende buurlanden (16%). Een 14% komt uit Zuid-‐Europa; 10% uit Marokko en 7% uit Turkije (Lodewijckx 2014: 80). De plaatsen waar men zich vestigt in België houdt verband met de afkomst. In Gent zien we bijvoorbeeld een grote aanwezigheid van in Turkije geboren senioren. In Oost-‐Vlaanderen wonen 1584 ouderen met een migratieachtergrond waarbij de grootste vergrijzing valt te verwachten bij diegenen met een Turkse achtergrond (Lodewijckx 2014). In vergelijking met 2005 zijn er in 2012 meer dan dubbel zoveel senioren met een migratieachtergrond (van 695 65plussers in 2005 naar 1597 in 2012). Het aantal 80-‐ plussers is voor deze groep op vijf jaar tijd zelfs vervijfvoudigd (van 31 in 2005 naar 165 in 2012) (Coddens 2014: 10). Gent 2005 2012
Totaal # inwoners 232 957 247 941
65+
50+
MA
MA50+
MA65+
%MA
%50+MA
%65+MA
41 420 43 414
76 592 84 417
32 104 47 772
3019 6707
695 1597
14% 19%
4% 8%
2% 4%
Tabel 4: Evolutie senioren met migratieachtergrond van 2005 tot 2012 in Gent (Coddens 2014: 10) (MA = Migratieachtergrond)
40
Op basis van de verwachte toename met 40% van de senioren met een migratieachtergrond, betekent dat dat er in 2020 3602 senioren met een migratieachtergrond zouden zijn, 1000 meer dan in 2011 (2573) in Gent (Coddens 2014; Lodewijckx 2014). Bijna alle ouderen uit Turkije en Marokko zijn in het land van herkomst geboren (Lodewijckx 2014).
2.3 Wat is het probleem? Vicieuze cirkel van wederzijdse onbekendheid : Beeldfragment: Marie-‐Andree en Stefan, toegankelijkheidsambtenaren Stad
Gent (DVD thema 1)
Waarom? Marie-‐Andree en Stefan vermoeden dat over enkele jaren er geen onderscheid meer zal zijn wat betreft de familiale omstandigheden tussen autochtonen en allochtonen. Is dat zo?
41
Bespreking:
2.3.1
Geen vraag, geen aanbod
David Talloen spreekt in zijn boek Zorg voor allochtone ouderen (2007) van een zelfversterkende “vicieuze cirkel van wederzijdse onbekendheid” (p. 42) tussen de zorgverstrekkers en de zorgbehoevenden. Hij bedoelt daarmee dat (i) ouderen met een migratieachtergrond een risicogroep vormen wanneer hun specifieke noden niet erkend worden en (ii) veel zorginstellingen vinden het niet nodig om een aangepast zorgaanbod te ontwikkelen. Het boek van Talloen dateert van 2007, dus in tussentijd is er heel wat veranderd, maar toch willen we wijzen op een aantal mythes die deze vicieuze cirkel in stand houden. Verder, en in navolging van Talloen (2007) bespreken we enkele kenmerken van senioren met een migratieachtergrond. Voor we enkele kenmerken van ouderen met een migratieachtergrond bespreken, willen we enkele mythes13 de wereld uit helpen, te beginnen bij de belangrijkste, nl. de mythe van de integrale thuiszorg door familieleden.
2.3.1.1
De mythe van de integrale zorg door familieleden
: Beeldfragment: Koen, Sociaal werker OCMW dienstencentrum (DVD thema 12 -‐
Taboe)
13 13
Deze mythes worden ook gegeven in Talloen, Verstraete en Chech (2012) en (Talloen 2007).
42
In sommige culturen maakt men weinig gebruik van professionele hulp. De zorg voor ouderen wordt er gedragen door kinderen en de grootfamilie. Het is voor hen echter niet altijd vanzelfsprekend om alle zorgtaken ten aanzien van de (groot)ouders op te nemen. Zeker wanneer langdurige zorg nodig is, wordt dit model van informele zorg moeilijk toepasbaar. De jongere generaties moeten de zorg aan hun ouderen dus herdefiniëren want hun sociaal economische context is veranderd. De meesten verlenen nog wel veel mantelzorg, maar zijn minder beschikbaar om alle zorgtaken op te nemen. De integrale zorg door familieleden wordt zo steeds vaker een mythe. Het probleem is dat deze mythe ook in stand wordt gehouden door de familie zelf, aangezien dit onderwerp zich in een taboesfeer situeert: kinderen schamen zich ervoor dat ze niet voor hun ouders kunnen zorgen en de ouderen schamen zich dat ze niet door hun kinderen worden geholpen (Talloen 2007: 40). Daarmee komen we bij de volgende mythe.
2.3.1.2
Onoverbrugbare cultuurgebonden afkeer voor professionele zorg.
: Beeldfragment: Hava mantelzorger (DVD thema 12 – Taboe)
43
Er is inderdaad dikwijls een cultuurgebonden afkeer voor professionele zorg te bemerken bij Vlamingen met een migratieachtergrond. Echter deze is zeker niet onoverbrugbaar en niet uniek voor die bevolkingscategorie. De traditionele visie op zorg heeft te maken met de organisatie van de maatschappij. Zoals Marie-‐Andree en Stefan aangeven, zal binnen een aantal jaren de ouderen met een migratieachtergrond net zo denken over de professionele zorg als de Vlaamse ouderen. De transitie ligt gewoon enkele jaren later. Daarnaast is het ook zo dat de traditionele thuiszorg dikwijls ondersteund wordt door het geloof. Families met een islamitische geloofsovertuiging vinden in de Koran een expliciet voorschrift voor het zorgen voor ouderen. Historisch gezien waren het enkel de allerarmsten en verstotelingen die voor hun zorgbehoefte beroep moesten doen op buitenstaanders (Talloen 2007: 41). Tegenwoordig kleeft dit negatieve etiket nog altijd op externe zorg. Zoals we bij de bespreking van het fragment van Maman Berthe zagen, neemt dit voorschrift de vorm aan van een verder niet te ondervragen morele regel. En net zo, betekent het overtreden van die regel een afbreuk van de morele integriteit dat zich uit onder de vorm van gevoelens van schaamte ten opzichte van zichzelf en de gemeenschap.
2.3.1.3
Migranten keren terug/Het terugkeer dilemma
De gastarbeiders van de jaren 1960 en 1970 hadden nooit de bedoeling zich hier permanent te vestigen. Wel integendeel, zij wilden veel geld in korte tijd verdienen om als welgestelde burgers naar het thuisland te kunnen terugkeren. De realiteit is echter anders. Op een bepaald moment besefte men dat terugkeren geen of alleszins moeilijke optie begon te worden14. Voor de eerste generatie, spreekt men in dit verband van het ‘terugkeerdilemma’ van deze ouderen. “Enerzijds hebben ze gevoelens van heimwee en koesteren ze de hoop of de verwachting ooit naar hun land van herkomst terug te keren. Anderzijds kunnen ze om emotionele, familiale en praktische redenen België moeilijk verlaten” (Talloen 2007: 40). Oudere immigranten hebben bovendien ook een relatief statisch beeld van hun thuisland. Ze kennen hun dorp zoals het destijds was, toen zij het verlaten hebben. Zij willen niet alleen terugkeren ‘naar ginder’, maar ook ‘naar toen’. Tegelijkertijd weten 14
Het is ook op dit moment dat men zich expliciet de vraag naar de eigen identiteit zal beginnen stellen. Zijn we nog Turken of Marokkanen? Zijn we Belgen geworden? In de jaren 1980 ziet men dan ook dat veel Gentenaars met Turkse wortels beginnen uitkijken naar een eigen huis, dat de eerste moskee wordt gesticht, etc.
44
zij dat hun kinderen en kleinkinderen zo’n terugkeer veelal niet zien zitten. Terugkeren zou voor de eerste generatie ook de familie achterlaten betekenen (Talloen 2007: 40).
2.3.2 Enkele kenmerken van ouderen met een migratieachtergrond Ouder worden is universeel, maar zoals in het vorig deel aangegeven is de manier waarop men ouder wordt, het subjectief welbevinden en de perceptie van ouder worden dikwijls zeer verschillend15. : Beeldfragment: Koen, Sociaal werker OCMW dienstencentrum (DVD thema 1)
15
Deze kenmerken worden ook gegeven in Talloen, Verstraete en Chech (2012) en (Talloen 2007).
45
• De impact van het ouder worden laat zich op een relatief jongere leeftijd voelen.
• Een groter risico op armoede
• De kennis van de landstaal is vaak beperkt
• Het aanbod en de werking van diensten zijn nauwelijks bekend
• Tussen de afbrokkelende mantelzorg en een onaangepast aanbod.
46
References (2012). Vroeger nadenken over later: Postitionering en verwachtingen van de algemene Belgische bevolking over de planning van de latere levensjaren (onderzoeksrapport). Brussel: Koning Boudewijnstichting/Ipsos Public Affairs. Blommaert, J. (2011). "Superdiversiteit." Samenleving en Politiek 9: 24-‐35. Carstensen, L. L. (2006). "The Influence of a Sense of Time on Human Development." Science 312(5782): 1913-‐1915. Coddens, R. (2014). Gent, op weg naar een leeftijdsvriendelijke stad. Beleidsnota -‐ Ouderenbeleid 2014-‐2019. D. O. O. Gent and S. S. Gent. Gent. Cuyvers, G. and J. Kavs (2001). De huidige en toekomstige behoeften van allochtone ouderen aan welzijns-‐ en gezondheidsvoorzieningen. Geel: Katholieke Hogeschool Kempen, Departement Sociaal Werk. De Bock, J. (2014). "De lange 19de eeuw: 1800-‐1914." Blijven plakken. Meer dan 50 jaar migratie in Gent Retrieved 09/05/2014, 2014, from http://www.blijvenplakkeningent.be/nl/historisch/periodes/de-‐lange-‐19de-‐ eeuw-‐1800-‐1914. De Kock, C., E. Vens, et al., Eds. (2014). Ouder worden in een veranderende samenleving. Kruispunten Sociale Wetenschappen. Antwerpen: Garant. Forum, M. (2012). Definities, Terminologie, Cijfers. Alternatieven voor de term allochtoon/autochtoon. Position paper bij het standpunt 'terminologie en monitoring'/. http://cas1.elis.ugent.be/avrug///forum_2013pdf/minderhedenforum.pdf: Minderheden Forum. Stem van de minderheden.: 5. Gana, K., N. Bailly, et al. (2013). "Does Life Satisfaction Change in Old Age: Results From an 8-‐Year Longitudinal Study." The Journals of Gerontology Series B: Psychological Sciences and Social Sciences 68(4): 540-‐552. Geldof, D. (2013). Superdiversiteit. Hoe migratie onze samenleving verandert. Leuven (BE): Acco. Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, i. s. m. d. G. d. é. d. D. a. G.-‐U. (2009). De Migratie van Belgen. Internationale dag van de migrant 2009. http://www.diversiteit.be/diversiteit/files/File//Migratie/Migratie_van_Belgen.p df. Lleshi, B. and Y. Kobo (2013). Migratie toen en nu: een vergeten stuk Belgische geschiedenis. De vergeten generatie. Knack. Brussel: NV Roularta Media. Lodewijckx, E. (2014). "Ouderen van vreemde herkomst in Vlaanderen anno 2011: een korte demografische schets". In Ouder worden in een veranderende samenleving, edited by C. De Kock, E. Vens, Y. Beljoudi and C. Van Kerckhove. Antwerpen: Garant: 77-‐92. Maly, I., J. Blommaert, et al. (2014). Superdiversiteit en democratie. Berchem (BE): EPO. Morelli, A. (1999). Belgische Emigranten. Oorlogsvluchtelingen, economische emigranten en politieke vluchtelingen uit onze streken van de 16de eeuw tot vandaag. Berchem: EPO. Pinxten, R. (2014). "Ouder worden in een context van diversiteit". In Ouder worden in een veranderende samenleving, edited by C. De Kock, E. Vens, Y. Beljoudi and C. Van Kerckhove. Antwerpen: Garant: 31-‐51.
47
Pinxten, R. and G. Verstraete (1998). Cultuur en macht. Over identiteit en conflict in een multiculturele wereld. Antwerpen: Uitgeverij Houtekiet. Talloen, D. (2007). Zorg voor allochtone ouderen. Mechelen: Wolter Kluwer Belgium NV. Talloen, D. (2008). "Allochtone ouderen en de uitdaging voor de dienst-‐ en zorgverlening." Welzijnsgids 67: 64-‐78. Talloen, D., J. Verstraete, et al. (2012). Oudere allochtonen, senioren van bij ons: lessen uit de praktijk. Brussel: Koning Boudewijnstichting. Van Gorp, B. (2013). Van 'over en oud' tot 'het zilveren goud'. Beeldvorming en communicatie over het ouder worden. Brussel: Koning Boudewijnstichting. Vens, E. (2014). "De ouderdom, een herlezing van Simone de Beauvoirs boek". In Ouder worden in een veranderende samenleving, edited by C. De Kock, E. Vens, Y. Beljoudi and C. Van Kerckhove. Antwerpen: Garant: 53-‐68. Vens, E. and C. De Kock (2014). DVD "Ouder worden in een veranderende samenleving". Gent: Mix!t. Verstraete, G. (2005). "Diversiteit en Sociaal Cultureel Werk". In Spoor Zoeken, edited by G. Verschelden, Y. Larock, G. Gehreet al. Gent: Academia Press: 391-‐415. Vertovec, S. (2006). The Emergence of Super-‐Diversity in Britain. Working Paper 25. Oxford: Centre on Migration, Policy and Society (COMPAS). Vertovec, S. (2007). "Super-‐diversity and its implications." Ethnic and Racial Studies 30(6): 1024-‐1054.
48