Dankrede Paul Mijksenaar Win je dan als ontwerper eindelijk de prachtige Piet Zwartprijs voor een life-time achievement, word je meteen aan het werk gezet. Niet om terug te blikken -dat deden anderen- maar om vooruit te kijken naar wat de toekomst voor ons in petto heeft. Niet kijken in een glazen bol maar in een zwart vierkant zoals Madeleine van Lennep snedig suggereerde. Maar eerst even over Piet Zwart. Bij een oproep van het NRC een paar jaar geleden aan lezers om de 25 meest toonaangevende Nederlandse ontwerpers te kiezen, werd zijn naam niet eens genoemd terwijl Piet Zwart in het vak hemelhoog geprezen wordt. Dat heeft alles te maken met het dienstverlenend karakter van zijn werk: heel veel advertenties voor de Nederlandse Kabel Fabriek in Delft, ontwerpen voor Bruynzeelkeukens en het befaamde boekje over de ptt uitgelegd voor schoolkinderen. Bij het kiezen van een advertentie van zijn beroemde Bruynzeelkeukens, viel mijn oog op het beroemde Droste blikje. Dat heeft de art-director er vast toen Piet even niet keek, tussengefrommeld. Maar nu was er opeens een link tussen Piet en mij want op de achterkant van mijn Spruijt's Merkenkalender, verstopte ik het beroemde Droste-cacao effect in zijn beroemde logo met het zwarte vierkant. ’Toekomst is een droom, in gang gezet door mijn verleden’ schreef Remco Campert onlangs in De Volkskrant. Over de hachelijkheid van het vooruit kijken is veel geschreven. De bekendste uitspraak is van Marshall MacLuhan in 1967. ‘We look at the present through a rear-view mirror. We march backwards into the future’. En het bevestigt de uitspraak die aan Henry Ford wordt toegeschreven: ‘If I had asked people what they wanted, they would have said faster horses’. De eerste auto van Puccini, een 5cv Dion Bouton Phaeton uit 1902 kon trouwens alleen vooruit rijden want achteruitrijden: waar was dat goed voor? Verder hebben we de professionele toekomstvoorspellers, de ‘forecasters’ of ‘trendwatchers’ maar ik heb nooit scores van de resultaten van hun voorspellingen gezien. Als bijvoorbeeld Volkswagen -pardon: Ford- hun auto’s in pasteltinten gaat uitvoeren op basis van een voorspelling dat een paar jaar oud is, is de kans natuurlijk groot dat anderen dit oppikken en is er eerder sprake van een self-fulfilling diktaat dan van visie. In 2001 kwam ik met grafisch ontwerpster Mieke Gerritzen op de terugweg van een congres in Minneapolis toevallig terecht in de allereerste Apple Store die gevestigd was in de Mall of America, toen het grootste winkelcentrum ter wereld en handig naast het vliegveld gelegen. Daar zagen we de introductie van de eerste iPod. Ik was met stomheid geslagen. Door de schoonheid maar vooral door de briljante eenvoud van de bediening door middel van een simpel draaiwiel en klein schermpje. Ik zei tegen Mieke: ‘dit is zo prachtig, dit moeten we kopen. Ik heb geen idee wat het is maar ik geloof dat het iets met muziek te maken heeft’. Zo gezegd zo gedaan en landden we op Schiphol met vermoedelijke de allereerste iPod’s in Nederland. Het zou overigens nog even duren voor ik er werkelijk mee aan de slag kon.
Ik heb mijn exemplaar geschonken aan de studieverzameling van de TU Delft bij mijn afscheid in 2007 en nu in beheer bij Timo de Rijk en -dankzij mijn collectie gebruiksaanwijzingen- met de originele gedrukte gebruiksaanwijzing er bij. Achteraf was ik reuze trots dat ik de schoonheid en het vermoedelijk nut er van direct had herkend. Maar dat is natuurlijk van een hele andere orde dan dit wonderding bedenken en ontwerpen en die eer komt Steve Jobs toe, mijn grote held op het gebied van toekomstgericht kunnen denken vóór dat de toekomstige gebruiker er zelf weet van heeft en zonder marketingafdeling die alleen maar om een sneller paard komt zeuren. Dus laat ik samen met met u achteruitkijkend een eindje de toekomst in lopen. Als ontwerper heb ik altijd ideeën gehad -en soms ook wel eens uitgevoerd- voor zaken die volgens mij in de toekomst onmisbaar zouden zijn. Ik kan ze indelen in twee groepen. De eerste groep omvat producten en diensten die ik elders in de wereld tijdens mijn reizen had gezien en maar niet begreep waarom die nog niet in Nederland waren ingevoerd of pas na tientallen jaren. Daartoe behoren onder andere de nummering van autowegen en afritten die pas als laatste en zelfs ná België- in Nederland verschenen: Wegnummering kwam er in Nederland pas in 1976: 165 jaar later dan Frankrijk, 50 jaar later dan de Verenigde Staten en 2 jaar later dan België … Maar er is nog steeds een aantal prettige voorzieningen die nog steeds niet zijn ingevoerd. Dit bracht me op het idee om de NRC te benaderen met het idee van de Mijks Repair Shop waarin maandelijks een ergernis werd beschreven met meteen de oplossing erbij. Ik noem er van de 20 die verschenen een paar: - verpakkingen die ook ook voor ouderen zonder gereedschap makkelijk te openen zijn; - een voorstel voor begrijpelijke pictogrammen bij wasvoorschrift-etiketten in kleding. - een pictogram om een einde te maken aan de lange wachtrijen bij damestoiletten, mits de heren willen meewerken; - en tenslotte een systeem om weinig gebruikte dingen thuis makkelijk terug te vinden zoals kampeerspullen of een reserve-onderdeel voor een kapot apparaat (uitleg). Het enige idee dat daadwerkelijk is opgepikt, is een emaille schildje ‘geen muziek’ dat te vinden is op de gevels van café Welling en restaurant ‘Rosa en Rosita’ beide in Amsterdam en gesponsord door Het Parool. In deze etablissementen bestaat de kans dat u tijdens het eten een gesprek met uw tafelgenoten kan voeren. Helaas wordt dit grotendeels te niet gedaan door een allerberoerste accoustiek als gevolg van de hedendaagse voorliefde van architecten voor kale, lege ruimtes. Een lezeres van 80 uit Texel schreef me een enthousiaste brief dat ze mijn voorstel voor de verbetering van wasvoorschriften had uitgeknipt en alvast boven de wasmachine had gehangen. Ik moest haar terugschrijven dat het vooralsnog maar een idee was … Allemaal praktische en makkelijk uitvoerbare oplossingen maar tot mijn verbazing allemaal nog toekomstmuziek ... Ook in mijn dagelijkse werk als ontwerper en als docent aan de TU-Delft waren er vele ideeën die ik zelf als visionair bestempelde maar toch nooit van de grond kwamen, of pas veel later door anderen gerealiseerd zouden worden.
Ik vond op mijn faculteit Industrieel Ontwerpen veel enthousiaste en slimme studenten die deze ideeën graag samen wilden uitwerken, bijvoorbeeld in de vorm van afstudeerprojecten. Ik noem enkele van de mijns inziens meest geslaagde: - Een Undergroundkaartje dat de schematische ondergrondse wereld combineert met de bovengrondse topografie zodat je niet langer een blinde mol voelt die eenmaal bovengekomen, geen idee heeft waar hij zich bevindt; - Een indoop navigatie-systeem voor luchthaven Schiphol. Janneke Fokker studeerde hier op af. Omdat toen nog niet duidelijk was met welk systeem dit het beste uitgevoerd kon worden, wifi nog in de kinderschoenen stond en Steve Jobs de iPhone nog niet had uitgevonden, stierf het een zachte dood in ons archief. - Voor de Subway (ondergrondse) van New York waar voor wij als bureau in na 9-11 aan de wayfinding voor het nieuwe station Fulton Street werkte, bedacht ik een systeem van gietijzeren trottoirtegels die gedesoriënteerde reizigers bij de uitgang op weg hielpen naar de juiste Avenue of de west- of oostzijde van straten. - Enigszins vergelijkbaar, bedacht ik tijdens een workshop een wayfindingssysteem voor Venetië. Het was deels gebaseerd op onze toeristische bewegwijzering die we ooit samen met verkeerskundige Chrit Sliepen voor Amsterdam ontwierpen en deels op het fietsknooppuntensysteem van de Belgische ingenieur Hugo Bollen. Door gebruik te maken van de duizenden bruggen, voorkwam ik zo dat deze prachtige stad ontsierd zou worden door verwijsborden op de gevels. Net als de vele plannen om deze prachtige stad te redden van overstromingen zou ook dit plan nooit uitgevoerd worden. Ook voor opdrachtgevers werden vele toekomstvisies ontwikkeld die verder gingen dan het plaatsen van borden of tekenen van nieuwe pictogrammen. Ook hier bleven vele prachtige ideeën onuitgevoerd. Zo werd door ons een systeem bedacht waarin bezoekers vanzelf naar hun bestemming geleid worden. Zelfs in de lift hoefde geen keuze gemaakt te worden. Nooit uitgevoerd omdat het hele bouwproject afgeblazen werd maar ik ben er van overtuigd dat het een mooie toekomst heeft. Ik bewaar alle, niet-uitgevoerde plannen in een map onder de naam ‘ijskast’ om ze af en toe eens tegen het licht te houden of de tijd inmiddels rijp is. Als rode draad zou je kunnen zeggen dat ze hun tijd ver of althans een beetje vooruit waren. Een toekomst die maar geen werkelijkheid wil worden… Als lid van de Werkgroep Bewegwijzering Metro Amsterdam die onder leiding stond van Pieter Brattinga en waarvan ook Anthon Beeke en Gerard Unger deel van uitmaakten, stelde ik al in 1974 voor om de afzonderlijke Metrolijnen te nummeren. Daar wilde de opdrachtgevers niks van weten, dat zou overbodig zijn. Ruim 25 jaar later werden de metrolijnen alsnog genummerd. De toekomst moet bevochten worden. Zo bepleitte ik jarenlang tevergeefs voor een plek bij treinstations waarin passagiers konden worden afgezet of opgehaald, ook wel ‘kiss and ride’ genoemd. Op elke luchthaven en station ter wereld zag je ze, behalve in Nederland.
Pas heel onlangs werd zo’n plek ingevoerd en mochten wij als troost het bijhorend pictogram ontwerpen dat nu ook voor Schiphol gebruikt wordt. Wel vervingen we de tekst ‘kiss and ride’ door ‘wegbrengen en ophalen’ omdat ik er weinig voor voelde elke keer de taxichauffeur te moeten zoenen. Tot de toekomstplannen die liggen te wachten op een geïnteresseerde klant, behoren onder meer een voorstel voor een universeel bewegwijzeringssysteem voor de tientallen Nederlandse ziekenhuizen die nu elk een geheel verschillend systeem hanteren en vaak bestaan uit visuele raadsels. Onderdeel zou een set van pictogrammen kunnen zijn die gebaseerd zijn op willekeurige, makkelijk te onthouden plaatjes al wees oud-collega aan de TU-Delft, psycholoog Theo Boersema me er op dat het gebruik van twee bomen vooral stadsmensen al voor problemen stelt. In de loop der jaren kwam ik er achter dat ontwerpers te vaak misbruikt worden om aan alle kanten rammelende producten van een mooi jasje te voorzien zonder iets van de problemen op te lossen. Maar het meest schrijnend waren toch wel de vele onmogelijke gebouwen waarin wij de bezoekers wegwijs moesten zien te maken. Ik ontdekte gaandeweg dat het probleem structureel ingebakken was in het architectonisch ontwerp. De door mij als voorbeeld geldende Engelse ontwerper, Jock Kinneir die de mooie bebording voor de Engelse autowegen ontwierp zei het ooit zo: ‘Good signage cannot cure sick buildings’. In een mooie op mijn verzoek geschreven scriptie door studenten Rosanne van den Enk en Anneke Boers, toonden zij aan dat er niet zozeer sprake was van onwil maar van twee verschillende denkwerelden. Zo was het voor de architect Quist van de Rotterdamse Schouwburg (de Kist van Quist) volstrekt logisch om de toiletten op een tussenverdieping te plaatsen, tussen de begane grond waar de foyer gevestigd was en de eerste verdieping waar zich de theaterzaal bevondt. Zo hoefden de bezoekers steeds nooit meer dan een halve trap op of af te gaan. Het effect was echter dat noch de bezoekers van de foyer noch de bezoekers van de theaterzaal, de toiletten konden vinden want ze waren in de verwachting dat die zich op dezelfde etage bevonden. Door het plaatsen van verwijsborden kon dit probleem enigszins verholpen worden maar alleen een oplossing met op beide etages een toilet zou natuurlijk de enige juiste zijn. Zo verzamelde ik in de loop der tijd tientallen vergelijkbare voorbeelden van de discrepantie tussen de denkwereld van architecten en het verwachtingspatroon van de gebruikers waar wij als ontwerpers eigenlijk machteloos waren. Ik realiseerde met dat, wilden we -zoals dat tegenwoordig heet ‘echt een verschil maken’- ons moesten verdiepen in de organisatie van gebouwen, zoals voor zichzelfsprekende bezoekersstromen en herkenbare verschijningsvormen van bijvoorbeeld in- en uitgangen en trappen en liften en niet te vergeten een logische plek voor de toiletten, een bestemming waar overigens wereldwijd het meest naar gevraagd wordt. Uitgangspunten die onder architecten minder vanzelfsprekend zijn als u en ik zouden denken. Ons denken over de toekomstige ’bezoekersstromen’ bewees zich zelf bij de renovatie van het museum Ons Lieve Heer op Solder in Amsterdam, door te pleiten voor een ondergronds plein die de verbinding vormt tussen een nieuw ontvangstgebouw en het museum die gescheiden zijn door een steeg.
Ik introduceerde daarom het begrip ‘Het bewegwijzeringsloze gebouw’. Ik meende dat met deze benadering architecten ons en masse zouden benaderen zoals vliegen op stroop afkomen. Dit viel zwaar tegen! Ben van Berkel van UN-Studio was de enige die dit idee herkende en daar zouden we dan ook jarenlang tot op de dag van vandaag plezierig mee gaan samenwerken. Ik vroeg TU-studente Karin Kammeraat of zij bereid was het onderwerp ‘het bewegwijzeringsloze gebouw’ tot een afstudeerproject maken en daar is ze grandioos in geslaagd en tot op heden voor ons een belangrijke inspiratiebron. Onze kennis over de bezoekersstromen binnen een gebouw -ook wel ‘flow’ genoemd- is langzamerhand dusdanig uitgegroeid en verdiept dat ik me wel eens heb laten ontvallen dat ik toe ben aan het ontwerpen van het ideale treinstation of luchthaven, althans vanuit passagiers-standpunt. Let wel: niet de architectuur, daar mis ik alle bevoegdheden en talenten voor. Maar wel de ruimtelijke organisatie die de bezoekersstroom optimaal kan leiden in een herkenbaar gebouw. Onder naam ‘natural wayfinding’ (ook wel ‘intuitive wayfinding’ genoemd) heb ik samen met collega’s voor onze opdrachtgever van het eerste uur, Schiphol een notitie geschreven die ik zelf als een doorbraak beschouw en de lijn naar de toekomst kan uitzetten; zowel voor het verbeteren van bestaande gebouwen maar vooral ook hoe gebouwen er in die toekomst uit zouden moeten zien. Ik geef vandaag de primeur van van twee schetsvoorbeelden die ik onlangs maakte, gebaseerd op onze ideeën over de gebouwen van de toekomst louter op basis van ‘flow’. Eerder maakte ik al een boeiende -door het toenmalige Ministerie van WVC georganiseerde- studiereis langs Europese treinstations en luchthavens in het gezelschap van overwegend architecten. Tijdens een workshop onderweg ontwikkelde ik een aantal principes waaraan een toekomstig treinstation zou moeten voldoen . Jaren later maakte ik op verzoek van een bouwconsortium die het idee hadden eerst met ons te komen praten over loopstromen, alvorens met een architect in zee te gaan (dat alleen was al een doorbraak) over een opzet voor het nieuwe Huis van Bewaring in Zaanstad die de vervanging moet worden van de Bijlmer Bajes. Ik schetste in één dag een basis-structuur waarin vooral de korte loopafstanden, veiligheid en efficiëntie een belangrijke rol spelen. Niet alleen voor verdachten en het personeel maar ook voor bezoekers, advocaten en rechters. Ik liet me daarbij overigens inspireren op de vaste indeling van casino-hotels in Las Vegas die zo kort mogelijke loopstromen voor het personeel als uitgangspunt hebben. Men toonde zich geïnteresseerd maar tot onze verbazing liet het consortium nooit meer iets van zich horen. Naast verbijstering was ik toch vooral ingenomen toen ik veel later de definitieve bouwplannen onder ogen kreeg [42] die overduidelijk gebaseerd waren op mijn schetsen. De opdracht werd naar ik meen uiteindelijk door een ander consortium gewonnen en daarmee was voor mij de kous af. De toekomst werkt achter je rug om. Als vingeroefening voor mijn ambitie om op basis van ‘natural wayfinding’ zelf een vliegveld te ontwerpen op basis van optimale functionaliteit voor de reizigersstromen, maakte ik een aantal schetsen. Net als bij het schema voor het ideale treinstation, is voor ons de belangrijkste functie het bieden van overzicht en inzicht aan de passagiers van het proces, van begin tot eind.
Een uitgangspunt dat vaker door architecten met de mond beleden wordt maar nooit wordt waargemaakt, [44] de vaak indrukwekkende overkappingen ten spijt. Mijn map ‘ijskast’ bevat nog veel meer ideeën waarvan ik ben overtuigd dat hun tijd nog moet komen, of het budget om het uit te voeren. De komst van de ‘apps’ voor smart phones en tablets, is een mooi voorbeeld dat we op de toekomst van gisteren weer een stukje kunnen inlopen. Ik noem als voorbeeld mijn ‘Beeldencyclopedie voor ouders van technische kleuter’ dat samen met studenten van de TU-Delft werd uitgewerkt [uitleg]. Hier is naar mijn mening dringend behoefte aan vanwege een stuitend gebrek aan belangstelling voor techniek. Een andere toekomstmuziek klinkt door in de ontwikkeling van een ‘visueel esperanto’, een wereldwijde beeldtaal, al heb ik al eens geopperd dat het waarschijnlijk effectiever is om iedereen Engels te leren ... Voor de Harvard Medical School verkende ik ooit de mogelijkheden. Voor het COA hebben we recent een gedeeltelijke beeldtaal ontwikkeld om asielzoekers op weg te helpen bij hun aankomst in Nederland. Een door ons ontworpen bord voor het toilet in Artis toont onze worsteling het op visuele wijze iedereen politiek correct naar de zin te maken. De grootste belemmering voor ontwerpers is dat behalve dat de tijd er vaak nog niet rijp voor is, meestal de techniek bepaalt welke ideeën successen worden. Pas ná de allesomvattende introductie van WiFi die draadloze communicatie in elke ruimte wereldwijd geschikt maakte voor indoor-navigatie en mobiel internet, werden de laptop computer, de smartphone en de tablet succesvol. Ontwerpers doen soms hun best naar de toekomst te raden, maar hebben nauwelijks invloed op die toekomst. Steve Jobs was zelf geen ingenieur of ontwerper maar had de gave om in te zien wanneer -vaak al bestaandetechnieken toepasbaar werden voor producten die hij waarschijnlijk al jarenlang in zijn hoofd had. Die overigens ook dikwijls mislukten of pas jaren later een doorstart kregen. Tot zover de ideeën van nu die wellicht in de toekomst ooit een kans krijgen. Bijna onmogelijk is het om te voorspellen hoe de wereld er over 5 jaar uit staan, laat staan over 10 of 50 jaar. Hoe vaak is bijvoorbeeld ons het papierloze kantoor niet voorspeld? Toch moet en zal ik vanmiddag een blik op de toekomst bieden. Dat alles nog sneller, dunner, kleiner, draadloos en ‘smarter’ wordt, zien we nu al in onze achteruitkijkspiegel. We zien dingen verdwijnen omdat ze overbodig worden zoals de DVD en de CD-Rom omdat alles in de cloud wordt bewaard of live gestreamd. Ook de compactcamera zal verdwijnen omdat we dezelfde of mooiere foto’s maken met onze smartphones die we toch al op zak hebben. Ikea introduceerde onlangs de eerste serie meubels die niet langer in elkaar geschroefd hoeven te worden maar zonder gereedschap in elkaar ‘geklikt’ en nemen we afscheid van de bekende inbussleutels waar ons huis vol van liggen. Blijven over de uitdagingen die we in de toekomst menen te onderscheiden, zij het soms vaag. Uitdagingen die roepen om een oplossing. Het is dus meer een kwestie van luisteren dan van kijken. Vele problemen zullen zich overigens zelf oplossen of plaats maken voor nieuwe problemen.
Jarenlang hielden collega’s van de TU-Delft zich bezig met de vraag wat de meest ideale, ergonomisch perfecte vorm van een telefoonhoorn moest zijn. Talloze studies, modellen en tests werden uitgevoerd. Geruisloos werden ze ingehaald door de mobiele telefoon. Niemand bevroedde toen dat we nu zonder mopperen een glad rechthoekig doosje tegen het oor zouden duwen zonder te bevroeden waar zich de microfoon en luidspreker bevinden, zo minuscuul zijn ze uitgevoerd. Opmerkelijk is dat het pictogram voor ‘telefoneren’ blijft steken bij de vertrouwde telefoonhoorn. Dat daarom mobieltjes uit je hand glijden en op de grond kapot vallen, neemt iedereen voor lief met als gevolg dat een heel leger van jonge ontwerpers hoesjes gingen bedenken waarbij een handgebreidde versie razend populair bleek te zijn. Ik denk kortom dat het voor ontwerpers helemaal niet interessant is om in de toekomst te kunnen kijken. De ontwerper van vandaag is juist gebaat met onvoorspelbaarheid die hem ruimte biedt tot experimenteren, door ’trial and error’, door vallen en opstaan en door veel mislukkingen met héél soms successen die soms kort, soms wat langer meegaan. Dat is de basis van ons werk dat ons plezier brengt, de moed er in doet houden en ons ons dagelijks brood verschaft. Wel geloof ik dat ontwerpers gebaat zijn bij theoretische modellen als basis voor hun werk. Met name in mijn tijd bij de TU-Delft ontdekte ik dat er een kloof gaapte tussen wetenschap en ontwerppraktijk. Dat schrijf ik toe aan het feit dat wetenschappers niet in de eerste plaats geïnteresseerd zijn in het toepasbaar maken van hun bevindingen en ontwerpers zelden wetenschappelijke boeken lezen. Zo heb ik een aantal modellen ontwikkeld afgeleid van bestaande wetenschappelijke uitkomsten onder de naam ‘Tools for designers’. Een groot onderzoeker vond ik in de cartograaf Jacques Bertin die in 1967 een grandioos werk publiceerde ’Semiologie Graphique’. Hij maakte een indeling van alle beschikbare grafische uitdrukkingsmiddelen, vond er 7 en beschreef hun communicatieve eigenschappen. Ik zag hierin een methode om de informatie-chaos zoals ik die bijvoorbeeld aantrof bij een parkeerautomaat van de Bibliotheque Francaise in Parijs systematisch op te lossen. Allereerst destilleerde ik uit het gedachtegoed van Bertin een model voor ontwerpers waarin de beschikbare grafische middelen ingedeeld zijn in hiërarchische, onderscheidende en ondersteunende elementen die naar mijn inzicht de drie belangrijkste aspecten vormen van grafische vormgeving met een toepassingsmodel om in één oogopslag te kunnen zien of bijvoorbeeld de typografie voor een boekontwerp ook werkt zonder eerst het hele boek uit te werken. De eerder genoemde psycholoog Theo Boersema maakte me attent op het wetenschappelijke model waarin stress verklaart wordt; het ‘inverted-U model’ volgens de Yerksen Dodson Law uit, let wel: 1908! Hieruit ontwikkelde ik een aangepast model waarin ik wilde aantonen hoe stress in wayfinding kan ontstaan aan het eind van een opeenstapeling van deels architectonische problemen. Niet wetenschappelijk getoetst maar uiterst bruikbaar in onze dialoog met opdrachtgevers en vooral met architecten, althans dat is mijn hoop! Het zijn modellen van nu maar zullen hopelijk hun waarde in de toekomst bewijzen.
Veel van dergelijke modellen en uitgangspunten heb ik beschreven in mijn intreerede ‘Visual Function’ en recent in ‘Bestemming bereikt; waarom wij verdwalen en wat daar aan te doen is’ een uitgave die nog niet in de handel verkrijgbaar is. Mijn advies voor de toekomst is aan ontwerpers: vergaar allereerst kennis over alle tools die tot je beschikking staan. Kennis geeft vrijheid. Vrijheid die je nodig hebt om de toekomst aan te kunnen. Of je die nu wilt inzetten om de samenleving een spiegel voor te houden of -heel trendy- ‘data te visualiseren’ of zoals, waar ik voor gekozen heb: het oplossen van dagelijkse ergernissen en om het leven voor gebruikers wat aangenamer te maken. En dan tot slot nog iets over mijn overtuiging dat ontwerpers deel uitmaken voor een oneindige estafetteloop. Elke ontwerper neemt iets over van vorige generaties, verbetert er hopelijk iets aan en geeft dit op zijn beurt weer door aan een volgende generatie die het vrij staat er mee om te gaan zoals hij of zij goeddunkt. Niemand kan of mag het eigendomsrecht claimen voor basisbestanddelen om te voorkomen dat ontwikkelingen stoppen. Ik wil dat demonstreren aan de hand van de pijl. Pijlen die afgeleid zijn van de pijl-en-boog of een speer maar nu bedoeld om een richting aan te duiden, zijn al heel oud. Benno Wissing de bedenker van het baanbrekende Schiphol bewegwijzeringssysteem in 1967 en van wie ik van Schiphol in 1999 het stokje mocht overnemen, bedacht een afwijkende, enigszins barokke pijl, je bent tenslotte ontwerper of niet. Dit ging Nel Verschuuren van interieurontwerpbureau Kho Liang Ie te ver en trok de pijl strak in de vorm zoals we hem nu kennen en in overeenstemming met de inmiddels gestandaardiseerde pijl die om een of andere reden de ‘Fleche Belge’ werd genoemd. Wij op onze beurt, behielden de pijl van Nel maar gingen er veel systematischer mee om. Geen pijl voor iedere bestemming maar één per richting en we dreven de kuddes pijlen aan de rand van het bord en ver verwijderd van de bestemmingen waar ze bijhoorden, terug naar waar ze ons inziens hoorden: [73] namelijk direct naast de bestemmingen. Anderen kopieerden deze pijl zoals [74] IKEA die dat ruiterlijk toegaven en werd de Schipholpijl onbedoeld een beetje ons handelsmerk en dat hebben we maar zo gelaten hoewel we tegenwoordig ook tal van andere pijlen gebruiken, al was het maar voor de afwisseling. De pijl staat bij ons voor ‘flow’ en daar ligt onze -zij het nog onscherpe- zichtbare toekomst. Net als Piet Zwart ‘heb ik gewoon spontaan de dingen gemaakt’. Net als de schrijver Taecke Botke ‘behoor ik niet tot de intellectuelen die zo graag hun persoonlijke ervaringen verdunnen tot algemene theorieën’ (Uit ‘Het Revier’, 1966). Ik claim niet het smog-probleem in Beijing op te kunnen lossen. Ik ben al heel blij met begrijpelijke wassymbolen in onze kleding en restaurants met mijn bordje ‘Geen muziek’ op de gevel waar je onder het eten met elkaar een gesprek kan voeren. Kleine dingen dus, zeker geen Grote Wereld Problemen. Ik zou best zulke adembenemende illustraties willen maken als Christopher Nieman in de New York Times maar ik kom er domweg niet op.
Ik slaag er zelfs niet in om iedereen zonder uitzondering de weg te laten vinden op Schiphol, op het Centraalstation of in Artis. Maar wel denk ik dat ik sommigen het bereiken van hun bestemming heb kunnen vergemakkelijken. Ondertussen ben ik heel goed geworden in het uitleggen waarom we steeds blijven verdwalen en ben ik optimistisch over de kans steeds betere oplossingen te vinden. Met mijn kennis van nu moeten in de toekomst jonge ontwerpers toch een heel eind kunnen komen. Dit is ook een dankwoord! Ik gebruik in dit verhaal vaak ‘ik’ omdat de Piet Zwartprijs nu eenmaal persoonsgeboden is, maar natuurlijk was mijn werk niet mogelijk zonder vele collega’s, vrienden en familie en niet te vergeten mijn opdrachtgevers. Daar wil ik er enkele van uitlichten. Allereerst luchthaven Schiphol voor wie we ruim 25 jaar aaneengesloten mogen werken en voor ons een ironisch waarde heeft. Van Schiphol wil ik noemen Hans Beukelman oud-hoofd afdeling vormgeving die me bij de luchthaven introduceerde maar hier vanmiddag helaas niet aanwezig kan zijn en Hans Bouchier waarmee ik al jarenlang optrek in onze strijd om het leven van bijna 50 miljoen reizigers plezieriger te maken en hoop dat nog lang samen te mogen blijven doen. En als tweede wil ik noemen onze gastheer van vandaag, Haig Balian, directeur van Artis. De enige opdrachtgever die me niet alleen tot tranen toe beroerde bij zijn jeugdherinneringen aan Artis maar vooral waardeer vanwege zijn bevlogenheid om Artis behalve voor dieren ook een place-to-be voor bezoekers te maken. Verder bedank ik mijn collega’s; destijds bij de Technische Universiteit Delft, bij Total Design en tenslotte bij mijn eigen bureau dat ik 1986 startte en nu onder leiding van Herbert Seevinck en Rijk Boerma een ware metamorfose in professionaliteit en globale spreiding doormaakt. Van de familie is dat in de eerste plaats mijn echtgenote Ellen die onze inmiddels befaamde archief en bibliotheek bestiert die ondanks internet fier overeind blijven en natuurlijk mijn beide zoons Daniël en Meijer die ieder hun eigen creatieve weg wisten te vinden. Tot slot bedank ik alle vakgenoten die mij voor deze prijs genomineerd hebben en de juryleden die mij gekozen hebben en mij deze prachtige verassing bezorgden! Of ik ooit mijn bestemming bereik weet niemand maar een mijlpaal is zeker bereikt... Ik dank u allen zeer! Paul Mijksenaar Artis, 27 oktober 2015