1
DE EEUW VAN
LICHT
EEN UITGAVE VAN HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
2
VOORWOORD
De afsluiting van de twintigste eeuw verschaft aan bahá’i ís een uniek uitzichtpunt. Tijdens de afgelopen honderd jaar onderging onze wereld een aantal veranderingen van een omvang en invloed, die veel verder reikten dan alles wat in de voorafgaande geschiedenis van de wereld plaats gegrepen heeft; veranderingen waarvan de huidige generatie grotendeels als zodanig zich nauwelijks bewust is. In deze zelfde tijdspanne heeft men de Zaak van Bahá’u’lláh te voorschijn zien treden vanuit de anonimiteit, waarbij zij mondiaal de eenmakende kracht getoond heeft, waarmee haar goddelijke oorsprong haar toegerust heeft. Tegen het einde van deze eeuw is de samenloop van deze twee historische stromingen steeds duidelijker aan het licht getreden.
De Eeuw van Licht, uitgebracht onder onze verantwoordelijkheid, blikt terug op deze twee processen en hun onderlinge samenhang tegen de achtergrond van de Bahá’í Leringen. Wij bevelen dit werk aan voor een serieuze bestudering door de vrienden, in het vaste vertrouwen dat het geopende perspectief zal blijken bij te dragen zowel tot geestelijke groei als tot het delen met anderen in de uitwerking van Bahá’u’lláh’s Openbaring.
HET UNIVERSELE HUIS VAN GERECHTIGHEID
Naw-Rúz, 158 B.E. (2001)
Voorlopige, nog niet geautoriseerde vertaling uit het engels door Frans Oomen. Voetnoten die van een sterretje zijn voorzien, duiden erop dat de erin aangehaalde teksten uit de Heilige Geschriften geen geautoriseerde vertalingen zijn.
3
DE EEUW VAN LICHT
De twintigste eeuw, de meest onstuimige in de historie van het menselijk ras, heeft zijn einde bereikt. Verbijsterd door het toenemend zedelijk verval en de maatschappelijke chaos die zijn verloop kenmerkten, is de grote meerderheid van de wereldbevolking er naarstig op uit de herinneringen aan het leed dat deze decenniën met zich meebracht, ver achter zich te laten. Het maakt niet uit hoe broos de vertrouwensbasis voor de toekomst er uitziet, het maakt niet uit wat voor grote bedreigingen zich aan de horizon aftekenen, het lijkt erop dat de mensheid zich vertwijfeld vastklampt aan het geloof, dat zij niettemin, door een toevallige samenloop van omstandigheden, in staat zal zijn de voorwaarden voor een menselijk bestaan te laten samenvallen met de gangbare menselijke verlangens. In het licht van de leringen van Bahá’u’lláh zijn zulke verwachtingen niet louter denkbeeldig, maar wat er volledig aan ontbreekt is besef van de aard en betekenis van het grote keerpunt, dat onze wereld heeft doorgemaakt in deze beslissende honderd jaren. Pas wanneer de mensheid van de uiteindelijke gevolgen doordrongen raakt van hetgeen er gebeurd is tijdens deze periode van de geschiedenis, zal ze in staat zijn op de uitdagingen in te spelen die voor ons liggen. De waarde verbonden aan de bijdrage die wij als bahá’ís aan dit proces kunnen leveren, vergt dat wijzelf de betekenis vatten van de historische transformatie, die in de twintigste eeuw in gang is gezet. Wat ons dit inzicht kan verschaffen is het licht dat door de rijzende Zon van Bahá’u’lláh’s Openbaring al zoveel duister verdreven heeft, en de uitstraling ervan die aan het doorwerken is in de aangelegenheden van de mensheid. Over deze geboden kans handelen de hier volgende bladzijden.
4
I
Laat ons meteen vanaf het begin de enorme omvang in ogenschouw nemen van de verwording, die het menselijk ras over zichzelf afgeroepen heeft gedurende het tijdvak waarnaar we nader onderzoek willen doen. Alleen al het verlies aan mensenlevens laat zich niet in getallen uitdrukken. Het uiteenvallen van basis instellingen van maatschappelijke orde, de aantasting, ja het opgeven van basisnormen van fatsoen, de schending van het leven van de geest door te bezwijken voor ideologieën, even verderfelijk als zielloos, de uitvinding en aanwending van afschuwelijk wapentuig bestemd voor massa vernietiging, het bankroet van hele naties en de afgang van mensen in groten getale naar uitzichtloze armoede, de onverantwoorde vernieling van het planetaire leefmilieu – dit is slechts een summiere opsomming van verschrikkingen, die zelfs hun weerga niet vinden in de donkerste perioden uit het verleden. Ze alleen maar met name te noemen is al genoeg om de Goddelijke waarschuwingen in herinnering te roepen, zoals meer dan een eeuw tevoren Bahá'u'lláh ze verwoordde: ”O gij achteloze mensen! Ondanks het feit dat de wonderen van Mijn goedheid zich uitstrekten over al het geschapene, zowel over wat zichtbaar is als over het onzichtbare, en ook al hebben de uitingen van Mijn goedheid en gulle gaven zich over ieder atoom van het universum verspreid, niettemin is de gesel waarmee Ik de goddelozen kan kastijden vreselijk, en de hevigheid van Mijn toorn formidabel.”1*) In geval een aanhanger van de Zaak in de verleiding zou komen zulke waarschuwingen mis te verstaan als slechts figuurlijk bedoeld, Shogi Effendi beschreef in 1941 enkele van de historische gevolgen: Een hevige storm van ongekende heftigheid, onvoorspelbaar in waartoe hij leidt, rampzalig in zijn onmiddellijke effecten, onvoorstelbaar groots in zijn uiteindelijke uitwerking, woedt momenteel over de aardbodem. Zijn aanzwellend geweld wordt genadeloos heviger in bereik en stuwkracht. De zuiverende werking ervan neemt tegelijk met de dag toe, al wordt dit vaak niet opgemerkt. De mensheid wordt, geklemd in de greep van zijn verwoestende kracht, stukgebeukt als gevolg van zijn onstuitbare razernij. Zij kan zijn oorsprong niet doorgronden en al evenmin zijn betekenis inschatten noch zijn uitwerking voorzien. Totaal uit het veld geslagen, radeloos en hulpeloos, aanschouwt zij, hoe deze enorme orkaan van God tot in de verst verwijderde uithoeken van de aarde doordringt, haar fundamenten ondergraaft, haar evenwicht beneemt, haar bevolking uiteen drijft, hun behuizing uiteenrijt, haar steden verwoest, haar koningen verbant, haar vestingen met de grond gelijk maakt, haar instellingen te niet doet, haar licht verduistert en de zielen van haar bewoners tot wanhoop drijft.2*)
<<>> ___________________
1*) Shogi Effendi, Advent of Divine Justice (Wilmette: Bahá’í Publishing Trust, 1990), p.81 2*) Shogi Effendi, The Promised Day is Come (Wilmette : B.P.T., 1996 ), p.1.
Gelet op de aspecten van rijkdom en invloed kan men stellen, dat “de wereld” van 1900 in hoofdzaak bestond uit Europa en – al erkende men het niet graag – de Verenigde Staten van Amerika. Overal op de planeet was Westers imperialisme erop uit de bevolking elders op de wereld in haar greep te krijgen met wat zij beschouwde als haar “beschavende taak.” Een historicus typeerde het aldus : Het eerste decennium van de eeuw bood de indruk in wezen een voortzetting te zijn van de ‘lange negentiende eeuw’3), een tijdperk waarin de grenzeloze zelfgenoegzaamheid misschien wel het beste in beeld gebracht werd bij de viering in 1897 van het diamanten jubileum van Koningin Victoria, in een parade die uren lang door de straten van Londen defileerde met een keizerlijke praal en een vertoon van militaire macht, die alles in voorbije beschavingen verre overtrof. Bij de aanvang van de eeuw waren er slechts weinigen die, ongeacht de mate van hun sociale of morele besef, de catastrofes die er aan zaten te komen onderkenden ; en weinigen ook, als ze er al waren, die de omvang ervan konden hebben voorzien. De militaire leiders in de meeste Europese
5 landen verwachtten wel, dat het op een of andere oorlog zou uitdraaien ; maar dit vooruitzicht zag men met een zeker flegma onder ogen vanuit de tweevoudige hechte overtuiging, dat een dergelijke oorlog van korte duur zou zijn en dat zij van hun kant de overwinnaar zouden zijn. Met een weerklank die bijna miraculeus leek, was de internationale vredesbeweging druk bezig zich van de medewerking te verzekeren van staatslieden, industriëlen, geleerden, de media en invloedrijke persoonlijkheden als de tsaar van Rusland. Al was de buitensporige bewapeningswedloop onheilspellend, het op grote schaal aangaan van zorgvuldig geplande en vaak elkaar overlappende verdragen leek veilig te stellen, dat een algemene uitbarsting kon worden voorkomen en regionale geschillen beslecht konden worden zoals dat veelal het geval geweest was in het grootste part van de voorafgaande eeuw. Deze illusie werd nog versterkt door het feit dat de gekroonde hoofden van Europa – vaak verbonden in onderlinge verwantschap en een schijnbaar beslissende politieke macht uitoefenend – heel informeel met elkaar omgingen, een vertrouwelijke briefwisseling onderhielden, met elkaars zusters of dochters huwden, en jaarlijks langdurig vakantie hielden op elkaars kastelen, jachten en jagersverblijven. Zelfs de pijnlijke ongelijkheid in de verdeling van rijkdom werd krachtig – al was het bepaald niet systematisch – in Westerse kringen door middel van wetgeving gestuurd met de opzet de meest uit de hand gelopen georganiseerde vrijbuiterij van voorafgaande decennia aan banden te leggen en om de meest dringende vereisten voor het alsmaar groeiende urbaniseringsproces te ondervangen. Het merendeel van de menselijke familie dat buiten de Westerse wereld leefde, deelde maar pover in de zegeningen en het optimisme van hun Europese en Amerikaanse broeders. China was, in weerwil van zijn oude beschaving en zijn zelfbewustheid als het “Middelste Keizerrijk”, de rampzalige prooi geworden van plundering door Westerse naties en zijn buurland Japan, dat druk bezig was zich tot een moderne staat op te werken. De massale bevolking van India – waarvan de economie en zijn politieke lot geheel onder de heerschappij van een enkele imperialistische grootmacht was gekomen, hetgeen de normale inspanning om zelf vooruit te komen verlamd had – ontkwam weliswaar aan sommige wantoestanden die andere landen teisterden, maar moest machteloos toezien, hoe zijn absoluut noodzakelijke bestaansbehoeften wegvloeiden naar elders. De ophanden zijnde ellende voor Latijns Amerika wierp reeds akelig duidelijke schaduwen vooruit in de lijdensweg die Mexico doormaakte ; grote delen ervan waren ingelijfd door zijn noordelijke buurland, en op zijn natuurlijke hulpbronnen werd al een begerige blik gericht door hebzuchtige buitenlandse ondernemingen. Gezien vanuit Westers standpunt beschouwde men als een bijzonder hinderlijk obstakel – omdat het zich afspeelde in de nabijheid van schitterende metropolen als Berlijn en Wenen – de barbaarse onderdrukking, waaraan de honderd miljoen zogenaamd bevrijde slaven in Rusland aan een miserabel en uitzichtloos leven overgeleverd waren. Het meest tragisch van al was het lot van de bewoners van het Afrikaanse continent, onderling verdeeld als zij waren door kunstmatige grenzen die het resultaat waren van cynisch gesjacher van Europese machthebbers. Schattingen hebben uitgewezen, dat gedurende het eerste decennium van de twintigste eeuw meer dan een miljoen mensen in Kongo omkwamen – ___________________________ 3) Eric Hobsbawm, Age of Extremes : The Short Twentieth Century, 1914-1991 (Londen : Abacus 1995), p.584.
verhongerd, uitgeput, letterlijk doodgewerkt vanweg het winstbejag van hun verre meesters; een voorspel van het lot dat ver over de honderd miljoen van hun medemensen, verspreid over Europa en Azië, zou meesleuren voordat de eeuw ten einde liep.4) Deze massa’s van het menselijk ras, uitgebuit en voor minderwaardig versleten, - maar tegelijk het grootste deel uitmakend van de wereldbevolking – beschouwde men niet zozeer als menselijke wezens, maar feitelijk als objecten in het onvolprezen civilisatieproces van de nieuw aangebroken eeuw. Al is het waar dat dit een minderheid ten goede kwam, de gekoloniseerde volkeren waren er in hoofdzaak om geïndoctrineerd te worden – te worden gebruikt ten eigen bate, geschoold, uitgebuit, gekerstend, ontwikkeld, ingezet –zoals de draaiboeken van de Westerse mogendheden het dicteerden. Het mag zijn dat deze draaiboeken in hun opzet hard dan wel redelijk geweest zijn, verstandig of egoïstisch, christelijk of op uitbuiting berekend, hoe dan ook, hun achterliggende denkbeelden stoelden op een materialisme dat zowel het middel als het doel bepaalde. In aanzienlijke mate verhulde een soort religieuze en politieke braafheid zowel de middelen als de doeleinden voor de bevolking in de Westerse landen, die zich zodoende moreel trots op de borst kon kloppen vanwege de zegeningen waarmee hun naties verondersteld werden volken van minder allooi te overladen, en zichzelf intussen te vermeien in de materiële baten van deze goedgeefsheid. Het belichten van de dwalingen in een grootschalig ontwikkelingsproces is niet hetzelfde als het loochenen van hetgeen erin echt gepresteerd is. Toen de twintigste eeuw zijn intrede deed, konden de volkeren van het Westen een gerechtvaardigde trots koesteren over de technologische, wetenschappelijke en filosofische vorderingen die het resultaat waren van de inspanningen van hun
6 eigen achterban. Tientallen jaren van onderzoek had hun de beschikking gegeven over materiële voorzieningen, waar de rest van de mensheid nog geen idee van had. Verspreid over Europa en Amerika waren grote bedrijven verrezen gespecialiseerd in metaalbewerking, de vervaardiging van allerlei chemische producten, textiel, de bouw en productie van werktuigen en machines op allerlei gebied. Een voortgaand proces van ontdekkingen, ontwerpen en verbeteringen maakte kolossale krachten waar men geen voorstelling van had hanteerbaar – met, helaas, ook ecologische gevolgen waarvan men op dat moment ook nauwelijks besef had – met name door gebruikmaking van goedkope brandstof en elektriciteit. Het “tijdperk van de spoorweg” had zich wijdvertakt ontwikkeld en stoomschepen bevoeren de wereldzeeën. Met de verbreiding van telegraaf en telefoonverbindingen liep de Westerse maatschappij vooruit op het tijdstip, waarop zij de beperkende effecten die geografische afstanden aan de mensheid vanaf het begin van haar geschiedenis opgelegd hadden, zou opgeheven hebben. Veranderingen die zich op het diepere niveau van wetenschappelijk denken voltrokken reikten in hun effect nog veel verder. De negentiende eeuw had steeds in het teken gestaan van Newton's visie op de wereld als een onmetelijk uurwerksysteem ; maar tegen het einde van de eeuw waren intellectueel reeds de benodigde stappen gezet die die visie zouden ondermijnen. Nieuwe ideeën wonnen terrein die zouden leiden tot de formules van de quantum mechanica ; en het duurde niet lang of het radicale effect van de relativiteitstheorie zou de zienswijzen aan het wankelen brengen aangaande de waarneembare wereld zoals die sinds eeuwen algemeen gangbaar waren. Zulke doorbraken werden nog gestimuleerd – en hun invloed zeer versterkt – door het feit dat de wetenschap zich al had omgevormd van activiteit van afzonderlijke denkers tot een systematisch geordende aandacht van een breed gedragen en invloedrijke internationale klasse, die gebruik kon maken van allerlei faciliteiten van universiteiten, laboratoria en symposia voor de uitwisseling van experimentele ontdekkingen. De kracht van de Westerse landen bleef ook niet beperkt tot wetenschappelijke en technologische vooruitgang. Met het begin van de twintigste eeuw begon de Westerse beschaving de vruchten te plukken van de ontwikkeling van de natuurwetenschappen, die razend snel aan de capaciteiten van haar diverse volkeren de vrije loop verschafte, en waarvan de invloed weldra een revolutionair schokeffect over de gehele wereld zou ontketenen. _____________________ 4) Leopold II, koning van België, behandelde de kolonie gedurende ongeveer dertig jaar als een privaat kroondomein (18771908). De wreedheden onder zijn wanbeleid begaan, wekten internationaal protest ; en in 1908 werd hij gedwongen het grondgebied over te dragen aan het beheer van de Belgische regering.
Het betrof een ontwikkeling die het constitutionele regeringsbeleid de wind in de zeilen blies, die grote waarde toekende aan de wetgeving en aan respect voor de rechten van alle burgers, en die aller aandacht gevestigd hield op de nadering van een tijdperk van sociale rechtvaardigheid. Als de kreten van vrijheid en gelijkheid, die de vaderlandse retoriek in Westerse landen van de daken verkondigde, allesbehalve correspondeerde met in feite bestaande toestanden, konden de bewoners van het Westen toch terecht de vorderingen bejubelen van deze idealen in zoverre die verwezenlijkt waren in de negentiende eeuw. Vanuit spiritueel oogpunt verkeerde het tijdperk in de greep van een vreemde tegenstrijdige tweeslachtigheid. In vrijwel iedere tendens werd de intellectuele horizon verduisterd door een wolkenpak van bijgeloof, tot stand gekomen door het blindelings navolgen van voorafgaande eeuwen. Voor de grote meerderheid der mensen varieerden de gevolgen hiervan van een verregaande onwetendheid aangaande de menselijke ontwikkelingsmogelijkheden alsook van het materiële universum, tot aan een naïef vasthouden aan theologische doctrines, die weinig of niets te maken hadden met de eigen ervaring. Daar waar een andere wind begon te waaien die de mistigheid verdreef, moesten onder de intelligentia in de Westerse landen de overgeërfde geloofsvisies maar al te vaak plaats maken voor een agressief secularisme, met alle vernietigende effecten vandien ; een secularisme dat tegelijk de geestelijke natuur van de mens en het gezag zelf van morele waarden in twijfel trok. Het zag ernaar uit dat de secularisatie van de hoger ontwikkelde lagen in de maatschappij hand in hand ging met een onder de doorsnee bevolking breed verbreid religieus verzet tegen de beschaving en de verlichting. In het diepst van hun ziel – want religieuze bewogenheid baant zich een weg tot diep in de menselijke psyche en eist voor zichzelf een unieke soort van autoriteit op – hadden religieuze vooroordelen uit alle windstreken en in opeenvolgende generaties een smeulend vuur van bittere vijandigheid gaande gehouden, dat de verschrikkingen van de komende decennia in lichterlaaie zouden zetten. 5)
7
________________________ 5) De ontwikkelingen die deze veranderingen teweegbrachten, worden vrij uitvoerig besproken door A.N.Wilson e.a. , God’s Funeral (Londen : John Murray 1999 ). In 1872 verscheen boek, uitgegeven door Winwood Reade onder de titel The Martyrdom of Man (Londen : Pemberton Publishing, 1968 ), dat als een soort van seculiere “Bijbel” gehanteerd werd in de begintijd van de twintigste eeuw ; daarin werd het vertrouwen uitgesproken, dat “de mensheid uiteindelijk de krachten van de Natuur onder haar controle zal krijgen. De mensen zullen zelf de architecten worden van stelsels, de scheppers van werelden. De mens zal dan volmaakt zijn ; hij zal dan een schepper zijn ; daarom zal hij zijn wat het ongeletterde volk als een god vereert.” Geciteerd door Anne Glyn-Jones, Holding up a Mirror ; How Civilizations Decline (Londen : Century, 1996 ), pp. 371-372.
II
Tegen deze achtergrond van misplaatst zelfvertrouwen en diepe vertwijfeling, van grote wetenschappelijke prestaties en spirituele onbestemdheid, trad bij de aanvang van de twintigste eeuw de stralende persoonlijkheid van 'Abdu'l-Bahá voor het voetlicht. De weg die Hij afgelegd had naar dit hoogtepunt in de geschiedenis der mensheid, had Hem door meer dan vijftig jaar van ballingschap, internering en ontbering gevoerd, waarbij er nauwelijks een maand voorbijging tijdens welke Hij met rust gelaten werd. Hij had deze rondreis ondernomen vastbesloten om aan onverschillige even goed als aan ontvankelijke zielen de stichting op aarde te verkondigen van dat beloofde rijk van universele vrede en gerechtigheid, waarnaar eeuwen lang mensen hoopvol hadden uitgezien. Het fundament ervan, zo verklaarde Hij, zou de eenmaking zijn in deze “eeuw van licht” van alle mensen op aarde : Op deze dag …….. zijn de middelen tot communicatie verveelvoudigd, en zijn de vijf continenten van deze wereld als tot één geheel versmolten ……. Evenzo zijn alle leden van de grote menselijke familie, hetzij volkeren of regeringen, steden of dorpen, veel meer op elkaar betrokken geraakt …….. Daardoor kan thans de eenheid van de gehele mensheid een voldongen feit worden. Dit is waarlijk een van de wonderen bij uitstek in deze glorieuze eeuw.6*)
8 Gedurende de lange jaren van gevangenschap en verbanning die volgden op Bahá'u'lláh’s weigering zich naar de politieke koers van de Ottomaanse machthebbers te voegen, was 'Abdu'l-Bahá de leiding in handen gegeven van de Geloofszaken en de verantwoordelijkheid om als Zijn Vaders woordvoerder op te treden. Een belangrijk aspect van dit werk betrof de contacten met de plaatselijke en regeringsautoriteiten, die Hem raadpleegden in zake de problemen waarvoor ze zich gesteld zagen. Een soortgelijke problematiek speelde zich af in het vaderland van de Meester. Reeds in 1875 wendde 'Abdu'l-Bahá zich op aanwijzing van Bahá'u'lláh tot de regeringsleiders en het volk van Perzië in een verhandeling, The Secret of Divine Civilization geheten ; daarin werden de geestelijke beginselen uitgewerkt, die de vorming van hun samenleving ten doel had in het tijdperk van de volwassenheid van het mensdom. De openingspassage riep het volk van Iran op de les ter harte te nemen die de geschiedenis geleerd had als zijnde de sleutel tot maatschappelijke vooruitgang : Beschouwt dit heel aandachtig : al deze zozeer verschillende verschijnselen, deze denkbeelden, deze kennis, deze technische procédés en filosofische stelsels, deze wetenschappen, kunsten, bedrijfstakken en uitvindingen – alle zijn het voortvloeisels van de menselijke geest. Ieder volk dat zich verder heeft gewaagd in deze oeverloze zee, is erin geslaagd de overige te overtreffen. Het geluk en de trots van een natie bestaat hierin, dat ze zou stralen als de zon aan de hoge hemel van kennis. “Zullen zij die kennis bezitten en zij die dat niet hebben op dezelfde wijze behandeld worden ?” 7*) _______________________
6*) Selections from the Writings of 'Abdu'l-Bahá (Wilmette : B.P.T., 1997 ), p. 35 (section 15,6 ). 7*) 'Abdu'l-Bahá , The Secret of Divine Civilization (Wilmette : B.P.T., 1990 ), p.2.
The Secret of Divine Civilization stelde het richtsnoer in het vooruitzicht, dat uit de pen van 'Abdu'l-Bahá in de volgende decennia zou vloeien. Na de grote terugval die op de hemelgang van Bahá'u'lláh volgde, werden de Perzische gelovigen weer op streek geholpen en bemoedigd door een vloed van Tafelen van de Meester, welke niet alleen de zo benodigde geestelijke steun verschafte maar ook leiderschap in het vinden van hun weg door de verwarring, die de gevestigde orde in hun land ondermijnde. Deze boodschappen die tot in de kleinste dorpen in het gehele land doordrongen, gaven een antwoord op de smeekbeden en vragen van talloze individuele gelovigen, en brachten leiding, bemoediging en zekerheid. Zo lezen we bij voorbeeld in een Tafel gericht aan de gelovigen in het dorp Kishih, waarin bijna honderdzestig van hen met name genoemd worden. Over het tijdperk dat nu aanbrak zegt de Meester : “dit is de eeuw van licht”; en Hij legt uit dat de betekenis van deze beeldspraak bestaat in de aanvaarding van het beginsel van eenheid en de gevolgen ervan : Het is mijn bedoeling dat de geliefden van de Heer elk kwaadwillend mens als een goedwillend beschouwen ……. Dat betekent, zij moeten met een tegenstander omgaan als gold het een vriend ; en een dwingeland als betrof het een welwillende metgezel. Ze moeten niet letten op de fouten en misstappen van hun tegenstanders, noch op hun vijandige houding, hun oneerlijkheid of onderdrukking.8*) Opvallend is hoe de kleine groep vervolgde gelovigen, een leven leidend in deze uithoek van een land, waar men nog geen notie had van de ontwikkelingen die elders in het maatschappelijke en intellectuele leven plaats vonden, in deze Tafel aangespoord worden hun aandacht boven het niveau van de plaatselijke belangensfeer uit te tillen, en oog te hebben voor de realisering van eenheid op een mondiale schaal : Het zou beter zijn als ze de mensen in het licht van de oproep van de Gezegende Schoonheid zouden beschouwen ; dat namelijk het gehele menselijke ras bestaat uit dienaren van de Heer van macht en glorie, daar Hij de gehele schepping onder bereik van Zijn liefdevolle goedheid heeft geplaatst, en Hij ons opgelegd heeft liefde en genegenheid, wijsheid en mededogen, vertrouwen en enigheid tegenover allen zonder enig onderscheid te betrachten.9*) Hier nodigt de oproep van de Meester niet alleen uit tot een nieuw niveau van onderlinge verstandhouding, maar Hij sluit daarbij de noodzaak in van medeleven en actie. In de nadruk en het
9 vertrouwen die in Zijn taalgebruik doorklinken, kan men de kracht voelen die zou leiden tot de grootse daden van de Perzische gelovigen in de volgende decennia – zowel in de wereldwijde verkondiging van de Zaak als in het aanboren van vaardigheden die de beschaving op een hoger peil brengen : O gij geliefden van de Heer ! Maakt u met de grootst mogelijke vreugde en blijdschap dienstbaar voor de mensenwereld, en schenkt uw hart aan het menselijk ras. Laat uw reserves varen en bevrijdt uzelf van beperkingen, want …… zo’n bevrijding brengt goddelijke zegeningen en gaven teweeg. Gunt uzelf daarom geen ogenblik rust ; zoekt geen minuut uitstel noch een moment van ontspanning. Richt u op zoals de golven van een machtige zee, en maakt een zeegang zoals de gigant van de oceaan van eeuwigheid. Daarom moet men, zolang er nog een spoor van leven in iemands aderen is, zich hier alle moeite voor getroosten en trachten een grondslag te leggen die zich door de tijden heen niet laat ondermijnen, en een gebouw optrekken dat de eeuwen kan trotseren – een gebouw dat voor altijd en eeuwig blijft bestaan, zodat de heerschappij van hart en ziel gevestigd en gegarandeerd kan worden in beide werelden.10* ___________________________________ 8*) Tablets of 'Abdu'l-Bahá , vol. 4 (Teheran : N.P.T., 1965 ), pp.132-134 9*) ibid. 10*) ibid.
10 Toekomstige maatschappijhistorici zullen met een veel objectiever en universeler perspectief dan nu mogelijk is, en met het voordeel van vrije toegang tot alle authentieke documentatie, tot in detail de transformatie bestuderen, die de Meester in deze eerste jaren tot stand gebracht heeft. Van dag tot dag, van de ene maand in de andere slaagde 'Abdu'l-Bahá erin vanuit een afgelegen ballingsoord, waar Hij eindeloos lastig gevallen werd door een horde van vijanden uit Zijn naaste omgeving, niet alleen de groei van de Perzische Bahá’í gemeenschap te stimuleren, maar tevens hun bewustwording en hun onderlinge verkeer in goede banen te leiden. Het resultaat was de groei van een beschavingsniveau dat, zij het plaatselijk bepaald, zijns gelijke niet kende onder de mensheid. Onze eeuw heeft – met al zijn omwentelingen en zijn grootspraak een nieuwe orde te scheppen – geen analoog voorbeeld van een stelselmatige toepassing van het vermogen van een enkele geest voor de opbouw van een markante en succesvolle gemeenschap, die de wereld zelf als haar ultieme werkterrein beschouwde. Ofschoon ze met tussenpozen diverse wreedheden te verduren hadden op aanstoken van de Moslim geestelijkheid en haar aanhang, - zonder enige bescherming van de kant van elkaar opvolgende lakse monarchen van de Qájár dynastie – zag de Perzische Bahá’í gemeenschap kans zich een nieuwe leeftrant eigen te maken. In alle delen van het land nam het aantal gelovigen toe ; personen op belangrijke posten sloten zich aan zoals ook verscheidene invloedrijke leden van de geestelijkheid ; en er werd een begin gemaakt met een zeker organische opbouw in de vorm van elementaire consultatieve raden. De betekenis van deze laatste ontwikkeling op zich kan niet hoog genoeg aangeslagen worden. In een land en bij een volk dat sinds eeuwen gewend was aan een patriarchale bestuursvorm, die alle autoriteit voor besluitvorming uitsluitend in handen legde van een absolutistische vorst of de Shí’íh moejtahids, had een groep die een doorsnee vormde van die samenleving, gebroken met het verleden ; zij nam de verantwoordelijkheid voor besluitvorming in zake de groepsaangelegenheden in eigen handen met gebruikmaking van consultatief overleg. In de samenleving en beschavingscultuur die de Meester aan het vormen was, kwamen spirituele krachten zelf tot uitdrukking in de praktische zaken van alledag. De nadruk in de leringen op het belang van opvoeding leverde de aanzet op voor de oprichting van Bahá’í scholen – met inbegrip van de Tarbíyat school voor meisjes die nationale faam verwierf – in de hoofdstad en evenzo in provinciale centra.11) Door toedoen van Amerikaanse en Europese vrienden volgden klinieken en andere medische voorzieningen. Een netwerk van koeriers dat zich over het hele land uitstrekte, verschafte aan de hard werkende Bahá’í gemeenschap de basis voor postbezorging, iets wat de rest van het land heel duidelijk nog miste. De veranderingen die op gang kwamen golden de directe omstandigheden van het dagelijks leven. Gehoor gevend bij voorbeeld aan de wetten van de Kitáb-iAqdas, staakten de Perzische bahá’ís het bezoeken van de onhygiënische publieke badhuizen, een grote boosdoener in de verspreiding van infecties en ziekten, en schakelden over op douches die met helder water werkten. Heel deze vooruitgang op sociaal, organisatorisch en praktisch terrein, dankte zijn impulsen aan de morele transformatie zoals die zich voltrok onder de gelovigen ; een transformatie die menigmaal tot de kandidatuur van bahá’ís voor delicate posten leidde, gesteund zelfs door openlijke vijanden van het Geloof. Dat zulke ingrijpende veranderingen op zo korte termijn een deel van de Perzische bevolking in een aparte positie konden plaatsen, was een blijk van de krachten die zich deden gelden door het Verbond van Bahá'u'lláh met Zijn volgelingen en door 'Abdu'l-Bahá’s aanvaarding van het leiderschap, waarmee dit Verbond Hem op unieke wijze bekleed had. Gedurende deze periode verkeerde het Perzische politieke leven in bijna constante beroering. Terwijl Násiri’d-Dín Sháh’s directe opvolger, Muzaffari’d-Dín Sháh, er in 1906 toe was overgehaald akkoord te gaan met de instelling van een grondwet, ontbond diens opvolger, Mohammed-‘Alí Sháh, onbekookt de eerste twee parlementen – in het ene geval door met kanonvuur het gebouw te bestoken waar de wetgevende macht in vergadering bijeen was. __________________________ 11 ) De Tarbíyat school voor meisjes werd in 1934 gesloten op last van Réza Sháh, om reden van het feit dat de school Bahá’í Heilige Dagen als religieuze vrije dagen geïnterpreteerd had. Daarna volgde de sluiting van alle andere Bahá’í scholen in Iran.
De zo geheten “Constitutionele Beweging” die hem afzette en die de laatste monarch van de Qájár dynastie, Ahmad Sháh, dwong een derde parlement bijeen te roepen, werd zelf verscheurd door rivaliserende partijen en schaamteloos gemanipuleerd door de Shí’ih geestelijkheid. Pogingen van baháí’s om een constructieve bijdrage te leveren in dit moderniseringsproces werden bij herhaling gedwarsboomd door de Sháh gezinde zowel als door de democratische partijen, die zich beide lieten leiden door de heersende religieuze vooroordelen en die in de Bahá’í gemeenschap louter een goed van pas komende zondebok zagen. Hier geldt nogmaals dat alleen een politiek meer stabiele fase dan de onze in staat zal zijn de aanpak op zijn waarde te schatten, waarmee de Meester – door een voorbeeld te stellen voor toekomstige uitdagingen waarmee de Bahá’í gemeenschap onvermijdelijk
11 geconfronteerd zal worden – de belaagde gemeenschap leiding gegeven heeft om naar best vermogen de politieke hervorming aan te moedigen, en voorts de bereidheid te tonen om opzij te treden toen deze pogingen cynisch afgewezen werden. Niet alleen met Zijn Tafelen heeft 'Abdu'l-Bahá Zijn stempel gedrukt op de zich snel ontwikkelende Bahá’í gemeenschap in de bakermat-fase van het Geloof. Anders dan Westerlingen onderscheidden Perzische gelovigen zich niet in kleding en gedragspatroon van andere volken in het Midden-Oosten ; zodoende wekten rondreizende bahá’ís in die tijd geen verdenking op zich van de Ottomaanse autoriteiten. Als gevolg daarvan voorzag een gestadige stroom van Perzische pelgrims 'Abdu'l-Bahá van nog andere sterke hulpmiddelen om de vrienden te inspireren, hun activiteit te begeleiden en hen tot een steeds dieper besef te brengen van de bedoelingen van Bahá'u'lláh. Onder hen die de reis naar ‘Akká maakten en naar huis terugkeerden met het vaste voornemen hun leven eventueel in de waagschaal te stellen voor de realisering van de visie van de Meester, kwamen legendarische namen voor uit de Perzische Bahá’í historie. De onsterfelijke Varqá en zijn zoon Rúhu’lláh behoorden daartoe alsook figuren als Hájí Mírzá Haydar ‘Alí, Mírzá Abu’l Fadl, Mírzá Mohammed-Taqí Afnán en vier vooraanstaande Handen van de Zaak, Ibn-i-Abhar, Hájí Alí Akbar, Adíbu-l-Ulamá en Ibn-i-Asdaq. De geest die in onze tijd Perzische pioniers overal ter wereld bezielt en die zo’n creatieve rol speelt in de vorming van Bahá’í gemeenschapsleven, is in rechte lijn terug te voeren op familie na familie tot in die heldhaftige dagen. Terugblikkend is het duidelijk dat het verschijnsel dat wij vandaag kennen als het tweevoudige proces van expansie en consolidatie, zelf zijn oorsprong vond in deze wonderbare jaren. Geïnspireerd door de Meesters woorden en de verhalen waarmee men terugkeerde uit het Heilige Land, traden er Perzische gelovigen aan die voor onderricht naar het Verre Oosten wilden trekken. Tijdens de laatste jaren van Bahá'u'lláh’s levenstaak werden er gemeenschappen gevestigd in India en Birma, en werd het Geloof tot in China verbreid ; en deze activiteit werd nu opnieuw opgepakt. Een toonbeeld van de vernieuwde uitstraling die van de Zaak uitging, was de oprichting van het eerste Huis van Aanbidding in de wereld 12) in de Russische provincie Toerkestan, waar zich trouwens ook een actieve Bahá’í gemeenschap had ontwikkeld ; een project dat vanaf het begin door de Meester geïnspireerd en begeleid was met Zijn suggesties. Het was deze uitgebreide reeks van activiteiten, ten uitvoer gelegd door een steeds meer zelfverzekerde groep van gelovigen, die plaats vond vanaf de Middellandse Zee tot aan de Chinese Zee ; die de ondersteunende basis legde, op grond waarvan 'Abdu'l-Bahá in staat was de veelbelovende kansen te benutten, die al vanaf het begin van de nieuwe eeuw begonnen waren te ontluiken in het Westen. Niet het minst belangrijke onderdeel van deze basis was het gegeven, dat het de bahá’ís in aanraking bracht met mensen die de grote verscheidenheid van het Oosten in rassenopzicht en in godsdienstige en nationale achtergrond vertegenwoordigden. Deze activiteiten verschaften 'Abdu'lBahá de voorbeelden, waarop Hij herhaaldelijk zou wijzen in Zijn toespraken tot Westerse toehoorders, namelijk hoe Bahá'u'lláh’s komst wereldwijd integrerende krachten had losgemaakt. De grootste victorie van deze beginjaren was het succes dat de Meester dank zij enorme inspanning boekte met de bouw op de Berg Karmel – op de plek die Bahá'u'lláh daarvoor aangewezen had – van een mausoleum voor de stoffelijke resten van de Báb ; deze waren onder riskante en moeilijke omstandigheden naar het Heilige Land overgebracht. _________________________ 12) The Bahá’í World, vol. XIV (Haifa : Bahá’í World Centre, 1975), pp. 479-481 voor de geschiedenis ervan.
Shogi Effendi heeft verklaard dat, waar in het verleden het bloed van martelaren het zaad was geweest van een persoonlijk geloof, het thans het zaad voor de administratieve instellingen van de Zaak had voortgebracht13). Een dergelijke visie verschaft een bijzondere betekenis aan de wijze waarop het Administratieve Centrum van de wereldorde van Bahá'u'lláh vorm zou krijgen onder de schaduw van de Schrijn van de Profeet-Martelaar van het Geloof. Shogi Effendi plaatst de prestatie van de Meester in een wereldwijd en historisch perspectief : Want juist zoals in het rijk van de geest de werkelijkheid van de Báb door de Grondlegger van de Bahá’í Openbaring eer bewezen is als zijnde “het Punt waaromheen de werkelijkheid van de Profeten en Boodschappers cirkelt”, zo vormt op deze zichtbare wereld Zijn heilig overschot het hart en het centrum van hetgeen beschouwd kan worden als negen concentrische cirkels14*), waarmee het parallel loopt ; en verder de centrale positie, daaraan verleend door de Stichter van ons Geloof, benadrukt van Degene “Die God aangewezen heeft de kennis over te dragen van al hetgeen was en zijn zal, het Eerste Punt waaruit alle geschapen dingen zijn voortgekomen.”15*)
12 De grote betekenis in de ogen van 'Abdu'l-Bahá zelf van de missie die Hij als zodanig had volbracht, is ontroerend geschilderd door Shogi Effendi : Toen alles was volbracht en de stoffelijke overblijfselen van de Martelaar-Profeet van Shíráz ten langen leste veilig aan het hart van Gods heilige berg waren toevertrouwd om er eeuwige rust te vinden, zette 'Abdu'l-Bahá zijn tulband af, deed zijn schoenen uit en wierp zijn overkleed af ; Hij boog zich heel diep over de nog open sarcofaag, waarbij zijn zilveren haar om zijn hoofd golfde, en liet met een verheerlijkt en stralend gelaat zijn voorhoofd op de rand van de houten kist rusten ; toen weende Hij zo hartverscheurend, dat alle aanwezigen met Hem weenden. Die nacht kon Hij, overweldigd door alle emoties, niet slapen.16) Rond 1908 had de zo geheten “Jong Turkse Revolutie” niet alleen de meeste politieke gevangenen van het Ottomaanse rijk in vrijheid gesteld, maar eveneens 'Abdu'l-Bahá. Plotseling was de onderdrukking, die Hem zoveel beperkingen opgelegd had in het ballingsoord van ‘Akká en naaste omgeving, daarmee opgeheven ; nu verkeerde de Meester in een positie om aan een onderneming te beginnen, die Shogi Effendi later zou beschrijven als een van de drie voornaamste verdiensten van Zijn taakvervulling ; Zijn openbare verkondiging van de Zaak van God in de grote bevolkingscentra van de Westerse wereld. <> ____________________________
13) Shogi Effendi , The World Orderof Bahá'u'lláh (Wilmette : B.P.T., 1991 ), p. 156. 14*) “De buitenste cirkel van dit reusachtige stelsel, de zichtbare tegenhanger van het centrum dat toegekend is aan de Heraut van ons Geloof, stelt zuiver en alleen de gehele planeet voor. In het hart van deze planeet ligt het ‘Heiligste Land’, door 'Abdu'lBahá bestempeld als ‘het Nest van de Profeten’, dat beschouwd moet worden als het centrum van de wereld en het ‘Punt van Aanbidding’ voor de volkeren. In dit Heiligste Land verheft zich de Berg van God van onheuglijke heiligheid, de Wijngaard van de Heer, de Wijkplaats van Elias, wiens terugkeer door de Báb in persoon wordt verzinnebeeld. Rustend aan de borst van deze heilige berg zijn de veelomvattende bouwwerken, die voor altijd zijn toegeheiligd aan en opgericht voor de heilige graftombe van de Báb. Temidden van deze bouwwerken, aangemerkt als de internationale dotaties van het Geloof, bevindt zich de lusthof waar de tuinen en terrassen zijn, die deze heilige plaatsen tegelijk verfraaien en er een bijzondere bekoring aan geven. Beschut door deze prachtige en gazongekleurde omgeving staat daar in al zijn delicate schoonheid het mausoleum van de Báb, het bolster bestemd om het oorspronkelijke bouwsel – dat door 'Abdu'l-Bahá was opgericht als graftombe voor de MartelaarHeraut van ons Geloof – te bewaren en te verfraaien. Binnen dit bolster is die Kostbare Parel, het heilige der heiligen, weggeborgen ; deze ruimtes die de tombe zelf vormen en gebouwd werden door 'Abdu'l-Bahá . In het hart van dit heilige der heiligen is het tabernakel, de grafkelder waarin de doodkist rust. In deze omsloten ruimte rust de albasten sarcofaag, waarin dit onschatbare juweel geplaatst is, de stoffelijke resten van de Báb.” Shogi Effendi, Citadel of Faith, (Wilmette :B.P.T., 1995), pp. 95-96. 15*) ibidem, p. 95 16) Shogi Effendi, God Schrijdt Voorbij, (1983, Stichting Bahá’í Literatuur – Den Haag ), pag.291.
13 Door het aangrijpend karakter der gebeurtenissen die plaats vonden in Noord Amerika en Europa is er soms een tendens waarneembaar in de verslaggeving over de historische reizen van de Meester, het belangrijke openingsjaar dat Hij in Egypte doorbracht over het hoofd te zien. 'Abdu'lBahá arriveerde daar in september 1910 met de bedoeling van daaruit rechtstreeks naar Europa te vertrekken ; maar ziekte dwong Hem een tijd lang in Ramleh te blijven, een voorstad van Alexandrië, tot augustus toe van het volgende jaar. In feite pakte het zo uit, dat de volgende maanden een periode werden van grote productiviteit, waarvan het totale effect op het lot van de Zaak, met name op het Afrikaanse continent, nog vele jaren zijn invloed zou doen gelden. Stellig was tot op zekere hoogte de weg geplaveid door de warme bewondering voor de Meester van de zijde van Shaykh Mohammed ‘Abduh, die Hem meermalen in Beiroet ontmoet had en later Moefti van Egypte en een leidende figuur aan de Al-Azhar universiteit werd. Een aspect van het verblijf in Egypte dar speciale aandacht verdient, was de kans die zich voordeed voor een eerste openbare bekendmaking met de boodschap van het Geloof. De relatief kosmopolitische en liberale sfeer – destijds typerend voor steden als Cairo en Alexandrië – opende een weg voor vrije en verkennende discussies tussen de Meester en vooraanstaande figuren onder de intelligentia van de Sunni Islamitische wereld. Onder hen waren geestelijken, parlementariërs, bestuurders en aristocraten. Voorts hadden uitgevers en journalisten van invloedrijke Arabische kranten, waarvan berichtgeving over de Zaak nog al gekleurd was als gevolg van bevooroordeelde rapporten afkomstig uit Perzië en Constantinopel, nu de gelegenheid zich een eigen oordeel te vormen over de feitelijke situatie. Publicaties die onverbloemd vijandige bijdragen geleverd hadden, veranderden van toon. De uitgevers van een van deze bladen plaatsten een openingsartikel over de aankomst van de Meester met verwijzing naar “Zijne Eminentie Mírzá ‘Abbás Effendi, het geleerde hoog opgeleide Hoofd van de Bahá’ís in ‘Akká en het centrum van autoriteit voor de Bahá’ís over heel de wereld.”; waarna zij vervolgens hun waardering uitten over Zijn bezoek aan Alexandrië.17) Dit en andere artikelen betoonden bijzonder respect voor 'Abdu'l-Bahá’s kennis van de Islam en voor de beginselen van eenheid en religieuze tolerantie die tot de kern van Zijn leringen behoorden. Ondanks de kwakkelende gezondheid van de Meester, die de aanleiding tot Zijn tussentijds verblijf in Egypte geweest was, bleek dit een ware zegen. Westerse diplomaten en hoge ambtenaren waren in staat uit de eerste hand het buitengewone succes van 'Abdu'l-Bahá’s contacten met leidende figuren in ogenschouw te nemen, in een gebied van het Nabije Oosten dat grote belangstelling genoot in Europese kringen. Bijgevolg was de faam van de Meester tegen de tijd dat Hij zich inscheepte voor het vervolg van Zijn reis naar Marseilles, op 11 augustus 1911, Hem vooruitgegaan. _________________________ 17) H.M. Balyuzi, 'Abdu'l-Bahá : The Centre of the Covenant of Bahá'u'lláh, 2nd ed. (Oxford : George Ronald,1992 ), p. 136.
<<>>
III
14
Een Tafel gericht door 'Abdu'l-Bahá in 1905 aan een Amerikaanse gelovige bevat een uitspraak die even verhelderend als ontroerend is. Met verwijzing naar Zijn eigen situatie sinds de hemelgang van Bahá'u'lláh maakte 'Abdu'l-Bahá gewag van een brief die Hij uit Amerika ontvangen had in “een tijd dat een oceaan van kwellingen en beproevingen op Hem af kwam ……”: In zulke omstandigheden verkeerden wij toen ons een brief bereikte van de Amerikaanse vrienden. Zij waren met elkaar overeengekomen, zo schreven ze, in alle opzichten verenigd te blijven, en …… hadden plechtig beloofd bereid te zijn tot het brengen van offers op het pad van Gods liefde om aldus het eeuwig leven te verwerven. Precies op het moment waarop 'Abdu'l-Bahá deze brief aan het lezen was, met de ondertekeningen eronder, ervoer Hij zo’n overstelpende vreugde dat geen pen dat beschrijven kan ……”18*) Een inschatting van de omstandigheden waaronder de uitbreiding van de Zaak in het Westen plaats greep, is van vitaal belang voor de bahá’ís van vandaag, en wel om vele redenen. Het helpt ons afstand te nemen van de cultuur van de ordinaire en opdringerige wijze van onderlinge verstandhouding, die in onze maatschappij zo gewoon geworden is, dat men het nauwelijks nog opmerkt. Het vestigt onze aandacht op de beminnelijke manier waarop de Meester verkoos Zijn Westers gehoor inzage te bieden in de denkbeelden over de menselijke natuur en de menselijke samenleving zoals deze door Bahá'u'lláh ontsluierd was ; denkbeelden die revolutionair waren in hun gevolgen en danig afwijkend van de praktijken van Zijn toehoorders. Het toont de fijngevoeligheid waarmee Hij zich bediende van bepaalde beeldspraak of gebruik maakte van historische voorbeelden, de vaak toegepaste omweg van benadering van een bepaald onderwerp die Hij verkoos, de vertrouwensrelatie die Hij naar goeddunken kon scheppen, en het ogenschijnlijk eindeloze geduld waarmee Hij op vragen kon ingaan waaronder veronderstellingen schuil gingen omtrent de werkelijkheid die al lang geleden elke betekenis verloren hadden die ze ooit bezeten mochten hebben. Nog een andere kijk op zaken, die een onpartijdig onderzoek van de historische situatie, waaraan de Meester in het Westen speciaal aandacht schonk, makkelijker voor onze generatie mogelijk maakt, is een besef van de spirituele edelmoedigheid van hen die aan Hem gehoor gaven. Deze zielen haakten in op Zijn oproep ondanks – niet om reden van – de liberale en economisch progressieve wereld die hun vertrouwd was ; een wereld die zij zonder twijfel koesterden en hoogschatten en waarin zij onontkoombaar hun dagelijks leven moesten leiden. Hun reactie kwam voort uit een steeds dieper besef – ook al was het soms slechts wazig – van de hopeloze behoefte van het menselijk ras aan spirituele verlichting. Trouw te blijven aan hun overtuiging hieromtrent vereiste van deze prille gelovigen – en hun zelfopoffering heeft voor een groot deel de basis gelegd voor de tegenwoordige Bahá’í gemeenschappen zowel in het Westen als in vele andere landen – dat zij niet alleen weerstand boden aan familie en sociale druk, mar ook aan het handig goedpraten van de wereldvisie waarmee ze waren opgegroeid en waaraan hun hele omgeving hen voortdurend blootstelde. Er steekt heldenmoed in de standvastigheid van deze eerste Westerse bahá’ís, _______________________ 18*) 'Abdu'l-Bahá , The Promulgation of Universal Peace, op. cit. , p. 305.
die op zijn eigen wijze even aangrijpend is als die van hun Perzische medegelovigen, die in deze zelfde jaren geconfronteerd werden met vervolging en dood vanwege het Geloof waarmee zij zich geëngageerd hadden. In de voorste rijen van de Westerlingen die aan de oproep van de Meester gevolg gegeven hadden, waren de groepjes onverschrokken gelovigen die Shogi Effendi met ere “van God bevlogen pelgrims” genoemd heeft, en die het voorrecht genoten 'Abdu'l-Bahá te bezoeken in het verbanningsoord van ‘Akká , persoonlijk getuige te zijn van de uitstraling van Zijn persoon, en van het uit Zijn eigen mond woorden te vernemen die de kracht bezaten een mensenleven te transformeren. De uitwerking ervan op deze gelovigen is verwoord door May Maxwell : Van die eerste ontmoeting ….. kan ik mij vreugde noch pijn of ook maar iets herinneren dat zich in woorden laat uitdrukken. Ik was opeens naar een te grote hoogte gevoerd, mijn ziel was in aanraking gekomen met de Goddelijke Geest, en deze zuivere, heilige en machtige kracht had me overweldigd ….”19)
15 Hun terugkeer naar huis werd, aldus Shogi Effendi, het sein voor het losbreken van een stelselmatige en geleide activiteit, die …… haar vertakkingen over West Europa en de Noord Amerikaanse staten uitbreidde …..20)) Wat hun inspanning en die van hun medegelovigen nog verder opvoerde, en wat het groeiend aantal van nieuwe aanhangers van de Zaak verder deed toenemen, was een stroom van Tafelen die de Meester uitbracht naar ontvangers aan beide zijden van de Atlantische Oceaan ; boodschappen die de verbeelding aanspraken ten aanzien van de denkbeelden, principes en idealen van Gods nieuwe Openbaring. Het overweldigend effect van deze creatieve stuwkracht kan men navoelen in de woorden, waarmee de eerste Amerikaanse gelovige, Thornton Chase, probeerde te beschrijven wat hij meemaakte : Zijn (de Meesters) correspondentie, die zich als witgevederde duiven vanuit het Centrum van Zijn aanwezigheid tot aan de uiteinden van de aarde verspreidt, is van zodanige omvang (dagelijks bij honderdtallen), dat het onmogelijk voor Hem is tijd te vinden om er eerst Zijn gedachten over te laten gaan of om ze als een geleerde studieus voor te bereiden. Ze stromen als stralen uit een hoog opspattende fontein ……..21) Gevoelens als deze werpen hun eigen licht op de vastberadenheid waarmee de Meester aan de slag ging om een onderneming op touw te zetten van zodanige allure, dat het menigeen in Zijn naaste omgeving bang te moede werd. Zonder acht te slaan op de ongerustheid die men uitte vanwege Zijn gevorderde leeftijd, Zijn labiele gezondheid en de fysieke belemmeringen als gevolg van tientallen jaren gevangenisleven, begon Hij aan een reeks van reizen die zo’n drie jaar zouden duren en die Hem uiteindelijk brachten tot aan de kust van de Stille Oceaan van het Noord Amerikaanse continent. De spanning en de gevaren van verre buitenlandse reizen in de eerste jaren van de eeuw waren nog de minste knelpunten bij de realisering van de doelen die Hij zichzelf gesteld had. Met de woorden van Shogi Effendi : Hij die, om Zijn eigen woorden te gebruiken, als een jongeman de gevangenis was ingegaan en er als een oude man uit was gekomen, nog nooit in Zijn leven in het openbaar het woord had gevoerd, geen school had bezocht, nog nimmer zich in Westerse kringen had bewogen en geen weet had van Westerse talen en gewoonten – Hij was niet alleen opgestaan om vanaf spreekgestoeltes en podia in de voornaamste hoofdsteden van Europa en de belangrijkste steden op het Noord Amerikaanse continent de diverse waarheden van Zijn Vaders Geloof te verkondigen, maar ook om de goddelijke oorsprong van de Hem voorafgaande Profeten aan te tonen en de aard van de band die Hem met het Geloof verbond, duidelijk te maken.22) ___________________________ <> 19) Shogi Effendi, God Schrijdt Voorbij, op. cit., pag. 271. 20) ibid. pag. 272. 21) The Bahá ‘í Centenary, 1844-1944, verzameld door de NGR van de Bahá’Ïs van de Verenigde Staten en Canada (Wilmette : B.P.Committee, 1944), pp.140-141. 22) Shogi Effendi, God Schrijdt Voorbij, pag. 295.
Geen prachtiger platform had men kunnen verlangen voor de openingsakte van dit grootse drama dan Londen, de hoofdstad van het meest uitgestrekte en kosmopolitische rijk dat de wereld ooit gekend heeft. In de ogen van de kleine groep gelovigen die de voorbereidende regelingen getroffen had, en die er verlangend naar uitzag Hem persoonlijk te mogen ontmoeten, werd de rondreis een triomftocht die hun stoutste verwachtingen verre overtrof. Hogere ambtenaren, geleerden, schrijvers, uitgevers, industriëlen, leiders van hervormingsbewegingen, leden van de Britse aristocratie, en invloedrijke geestelijken van velerlei gezindten waren erop gesteld Hem te ontmoeten, nodigden Hem uit tot hun bijeenkomsten, faculteiten, woningen of kansels, en overlaadden Hem met lof vanwege de wereldbeschouwing die Hij aan hun voorlegde. Op zondag 10 september 1911 richtte de Meester voor de eerste maal het woord tot een heel gemêleerd gehoor vanaf de kansel van de City Temple. Zijn woorden brachten voor Zijn toehoorders het beeld voor ogen van een nieuw tijdperk in de evolutie van de beschaving: Dit is een nieuwe cyclus van menselijk kunnen. Alle gezichtseinders van de wereld stralen van licht, en de wereld zal waarlijk tot een hof en een paradijs worden …… Ge zijt ontgroeid aan versleten vormen van bijgeloof die de mensen onwetend gehouden hebben en die de grondslag voor echte menselijkheid in de weg stond. De gave van God voor deze verlichte eeuw is het inzicht dat de mensheid één is, en dat eenheid een fundamentele voorwaarde voor alle religies is. Aan oorlog tussen naties gaat een einde komen, en volgens de wil van God zal de Allergrootste Vrede haar bestand krijgen ; de aanblik van de wereld wordt als nieuw en alle mensen zullen als broeders met elkaar omgaan.23*)
16
Na een aansluitend verblijf van twee maanden in Parijs, en de terugkeer naar Alexandrië als winterverblijf en tot verder herstel van Zijn gezondheid, ging 'Abdu'l-Bahá 25 maart 1912 onder zeil naar New York City, waar Hij 11 april van dat jaar arriveerde. Zelfs voor iemand van gemiddelde constitutie was een programma - volgestouwd met honderden afspraken, conferenties en privé gesprekken, verdeeld over meer dan veertig steden in Noord Amerika en nog aangevuld met negentien steden in Europa, waarvan enige meer dan eens aangedaan werden – een gegeven dat zijns gelijke niet vindt in de moderne geschiedenis. In beide continenten, maar vooral in Noord Amerika, viel 'Abdu'l-Bahá een zeer dankbaar welkom ten deel van een exclusief gehoor dat ijverde voor belangen als vrede, vrouwenrechten, rassengelijkheid, maatschappelijke hervormingen en morele ontwikkeling. Bijna dagelijks werden Zijn lezingen en interviews uitgebreid verslagen in landelijke dagbladen. Hijzelf zou later neerschrijven, dat Hij “alle deuren open had gevonden ….. en dat de volmaakte macht van het Koninkrijk van God elk obstakel en elke tegenwerking uit de weg ruimde.”24*) De onbevangenheid waarmee men Hem tegemoet trad, maakte het 'Abdu'l-Bahá mogelijk zonder omhaal de sociale principes van de nieuwe Openbaring toe te lichten. Shogi Effendi heeft de opgesomde waarheden aldus samengevat : Het onafhankelijk onderzoek naar waarheid, onbelemmerd door bijgeloof of traditie ; de eenheid van de gehele mensheid, het principe waar alles om draait en het fundamentele leerstuk van het Geloof ; het grondbeginsel van de eenheid van alle religies ; de verwerping van iedere vorm van vooroordeel of het nu religie, ras, klasse dan wel nationaliteit betreft ; de harmonie die er zijn moet tussen religie en wetenschap ; de gelijkwaardigheid van man en vrouw, de twee vleugels waarop de vogel der mensheid omhoog kan wieken ; het invoeren van verplicht onderwijs ; het aanwenden van een universele hulptaal ; de uitbanning van de uitersten van armoede en rijkdom ; de instelling van een wereldgerechtshof voor het bijleggen van geschillen tussen naties ; de verheffing van arbeid, verricht in de geest van dienstbaarheid, tot de rang van gebed ; de eerbiediging van gerechtigheid als het heersende grondbeginsel in de menselijke samenleving, en van religie als een bolwerk voor de bescherming van alle volkeren en naties ; __________________________ 23*) 'Abdu'l-Bahá in London : Addresses and Notes of Conversations (London : B.P.T., 1982), pp.19-20 24*) 'Abdu'l-Bahá , Tablets of the Divine Plan (Wilmette: B.P.T., 1993), p. 94
en de vestiging van een duurzame en universele vrede als het hoogste doel van de gehele mensheid – deze treden naar voren als de essentiële elementen van die Goddelijke regeringsvorm die Hij verkondigde aan de leiders van de publieke opinie, alsmede aan de massa in het algemeen, tijdens Zijn onderrichtsreizen.25) De kern van de boodschap van de Meester was de aankondiging, dat de sinds lang beloofde Dag voor de eenmaking van de mensheid en de stichting op aarde van het Koninkrijk van God was aangebroken. Dat Koninkrijk zoals 'Abdu'l-Bahá het in Zijn brieven en toespraken verduidelijkte, ontleende niets aan andere gangbare visies op de wereld zoals deze bekend zijn uit de leerstukken van de traditionele religie. Nee, het is meer zo dat de Meester de komst aankondigde van een tijdperk voor de mensheid en van het verschijnen van een mondiale beschaving, waarin de ontwikkeling van het hele arsenaal van menselijk kunnen de gerijpte vrucht zou worden van de wisselwerking tussen enerzijds universele geestelijke waarden en anderzijds een materiële vooruitgang waarvan men zelfs dan nog niet gedroomd had. De middelen om dit doel te verwezenlijken, zo zei Hij, waren reeds voorhanden. Wat ervoor nodig was, was de wil tot handelen en het vertrouwen om door te zetten : Wij allen weten dat internationale vrede goed is, dat het de grondslag voor leven is; maar wilsvermogen en daadkracht zijn een absolute voorwaarde. In zoverre als deze eeuw de eeuw van licht is, kunnen we bouwen op het vermogen om vrede te bewerkstelligen. Het staat vast dat deze ideeën gemeengoed onder de mensen zullen worden, en wel in die mate dat ze zullen resulteren in daden.26*) Al werden de beginselen van de nieuwe Openbaring uiterst hoffelijk en weloverwogen onder woorden gebracht, toch werden ze uiteengezet zonder enig water in de wijn te doen, hetzij in privé gesprekken hetzij in openbare betogen. Steevast ging de Meester even welsprekend als tactvol te werk. In de Verenigde Staten bij voorbeeld zou niets het Bahá’í Geloof in de eenheid van religie duidelijker aan de orde hebben kunnen stellen dan met de openheid, waarmee 'Abdu'l-Bahá de
17 Profeet Mohammed aanhaalde op bijeenkomsten van Christelijke signatuur ; en evenzo met Zijn krachtige verdediging van de goddelijke herkomst van zowel de Islam als van het Christendom voor de toehoorders in de Tempel Emanu-El in San Francisco. Zijn vermogen om vrouwen van iedere leeftijd moed in te spreken, dat zij namelijk even spiritueel en intellectueel begaafd waren als mannen ; Zijn niet uitdagende maar heldere demonstratie van de betekenis van Bahá'u'lláh’s leringen aangaande de eenheid der rassen, door zowel zwarte als blanke gasten aan Zijn eigen tafel en de tafels van Zijn voorname gastvrouwen te verwelkomen ; en de nadruk die Hij legde op het doorslaggevend belang van eenheid in alle aspecten van een Bahá’í benaderingswijze – zulke uitingen van de wijze waarop de spirituele en praktische levensaspecten op elkaar moeten inwerken, openden voor de gelovigen de vensters wijd voor een nieuwe wereld van mogelijkheden. De geest van onvoorwaardelijke liefde waarin deze aansporingen werden geformuleerd, resulteerde erin dat degenen tot wie de Meester zich richtte, hun gevoelens van vrees en onzekerheid vanzelf kwijtraakten. Groter nog dan de moeite die de Meester zich gaf voor de openbare uiteenzetting van de Zaak, was de tijd en energie die Hij besteedde aan het verdiepen van het begrip van de gelovigen aangaande de spirituele waarheden van Bahá'u'lláh’s Openbaring. In de ene stad na de andere, van de vroege morgen tot de late avond wijdde Hij de uren, die niet in beslag genomen werden door het openbare beroep op Zijn zending, aan het beantwoorden van de vragen van de vrienden, het ingaan op hun moeilijkheden, en het bezielen met een geest van vertrouwen in de bijdragen die ieder van hen kon leveren ter bevordering van de Zaak waaraan zij zich hadden overgegeven. Zijn bezoek aan Chicago stelde 'Abdu'l-Bahá in de gelegenheid eigenhandig de hoeksteen te leggen voor het eerste Bahá’í Huis van Aanbidding in het Westen ; _____________________________ 25) Shogi Effendi, God Schrijdt voorbij , op. cit. , pag. 296-297. 26*) 'Abdu'l-Bahá, The Promulgation of Universal Peace (Wilmette: B.P.T., 1995), p.121, provisional re-translation.
een project waarvan het Huis van Aanbidding in ‘Ishqábád – dat reeds in aanbouw was – de inspiratiebron was geweest – en dat eveneens vanaf het allereerste begin door 'Abdu'l-Bahá aangemoedigd was. De Mashriqu’l-Adhkár is een van de meest levensvatbare instellingen op de wereld en heeft vele bijbehorende afdelingen. Al is het vooreerst een Huis van Aanbidding, er hoort ook een ziekenhuis bij, een apotheek, een hospitium voor reizigers, een school voor weeskinderen, en een universiteit voor voortgezette opleidingen ……. Ik hoop dat een Mashriqu’l-Adhkár nu in Amerika wordt gebouwd, en dat op den duur een ziekenhuis, een school, een universiteit, een apotheek en een hospitium zullen volgen, conform de meest doelmatige en doordachte methoden.27*) Zoals bij het proces dat zich gelijktijdig in Perzië voltrok, geldt ook hier dat alleen toekomstige historici in staat zullen zijn een creativiteit van deze allure op 'Abdu'l-Bahá’s rondreizen in het Westen naar waarde te schatten. Memoires en brieven hebben de wijze van doen beschreven waarop zelfs korte ontmoetingen met de Meester talloze Westerse bahá’ís staande hebben weten te houden in de jaren van inspanning en offers die volgden, en waarin zij al hun krachten inzetten voor de verbreiding en stabilisering van het Geloof. Zonder een dergelijke tussenkomst van het Centrum van het Verbond in eigen persoon, is het onmogelijk zich kleine groepen Westerse gelovigen voor te stellen – totaal verstoken als zij waren van de spirituele erfenis die hun Perzische medegelovigen meegekregen hadden vanwege de grote betrokkenheid van ouders en grootouders in de heroïsche belevenissen uit de Bábí en prille Bahá’í historie – die zich in zo korte tijd eigen wisten te maken wat de Zaak van hen vereiste, en die het ontzettend zware werk dat ermee gemoeid was daadwerkelijk voor hun rekening namen. Zijn toehoorders werden opgeroepen de door liefde gedreven en overtuigde bewerkers te worden van een groots beschavingsproces met als centrale doelstelling de erkenning van de eenheid van het menselijk ras. Hij stelde hun in het vooruitzicht dat, wanneer zij metterdaad gehoor gaven aan deze opdracht, zij totaal onvermoede krachten in zichzelf zowel als bij anderen zouden ontdekken, waarmee God het menselijk ras op deze Dag had begiftigd : Ge moet de ziel zelf van de wereld worden, de vitale geest in het lichaam van de kinderen der mensen. In deze wonderbare Eeuw, in deze periode waarin de Aloude Schoonheid, de Allergrootste Naam, beladen met ontelbare gaven, aan de horizon van de wereld verschenen is, heeft het Woord van God het innerlijk van de mensheid met een dergelijk geweldig vermogen bezield, dat Hij alle werkzaamheid van ’s mensen menselijke hoedanigheden
18 stilgelegd heeft, en met Zijn alles trotserende macht de volkeren in een wijde zee van eenheid verenigd heeft.28*) Niets wellicht maakt zo overtuigend de reactie duidelijk waarmee de gelovigen aan deze oproep gevolg gaven, als het feit dat de eenheid die ze samen wisten te vormen absoluut geen afbreuk deed aan de eigen persoonlijke manier waarop zij de waarheden van het Geloof overdroegen. De relatie tussen individu en gemeenschap is altijd een van de meest boeiende vraagstukken geweest in de ontwikkeling van de samenleving. Men hoeft slechts, al is het maar terloops, de verslagen te lezen van de eerste bahá’ís in het Westen, om idee te krijgen van de grote mate van de eigen persoonlijke inzet die voor velen van hen karakteristiek was, vooral van de meest actieve en creatieve onder hen. Het gebeurde herhaaldelijk dat zij het Geloof eerst pas hadden gevonden na een intensief onderzoek van uiteenlopende spirituele en sociale bewegingen die destijds gaande waren; en dit ruime besef van de zorg en interesses van hun tijdgenoten hielp hen zonder twijfel zulke geschikte onderrichters van het Geloof te worden. Even duidelijk is het echter ook, dat hun ruimhartige benadering in begrip en woordkeus hen of hun medegelovigen er niet in afremde mee te werken aan de totstandkoming van een collectieve eenheid die de voornaamste aantrekkingskracht van de Zaak vormde. ________________________________ 27*) Selections from the Writings of 'Abdu'l-Bahá , op. cit., p. 106 (section 64,1). 28*) ibid., p. 23, (section 7,2).
Zoals de rapporten en historische verslagen van die tijd laten zien, lag het geheim van dit evenwicht tussen individu en gemeenschap in de spirituele band die alle gelovigen bijeen bracht rond de woorden en het voorbeeld van de Meester. In een veelbetekenende zin was 'Abdu'l-Bahá voor hun allen de Bahá’í Zaak. Een objectieve terugblik op 'Abdu'l-Bahá’s missie in het Westen kan er niet omheen het nuchtere feit onder ogen te zien, dat slechts een klein aantal van degenen die het Geloof omhelsd hadden – en een nog veel geringer aantal van degenen die op openbare bijeenkomsten zich hadden verdrongen om Zijn woorden te beluisteren – meer van deze kostbare gelegenheden hadden opgestoken dan een betrekkelijk vage voorstelling van wat Zijn boodschap inhield. Al hield Hij rekening met deze aarzelende houding onder Zijn toehoorders, toch aarzelde 'Abdu'l-Bahá niet in Zijn contacten met Westerse gelovigen zo te werk te gaan dat Hij hun innerlijk ver uittilde boven puur sociaal liberalisme en tolerantie. Een enkel voorbeeld dat model kan staan voor een hele reeks van zulke ingrepen, was Zijn beminnelijke maar tevens aangrijpende handelwijze toen Hij het huwelijk van Louis Gregory en Louise Mathews aanmoedigde – de ene een zwarte, de andere een blanke. Deze aanpak gaf de Amerikaanse Bahá’í gemeenschap een maatstaf voor de feitelijke praktijk van rassenintegratie, al waren haar leden schuw en traag met in te spelen op de wezenlijke consequenties van deze aanzet. Ook zonder dat zij de doelstellingen van de Meester grondig doorzagen, begonnen degenen die Zijn boodschap aanvaard hadden, vaak met grote persoonlijke offers, praktisch gevolg te geven aan de principes die Hij verkondigde. Inzet voor de zaak van internationale vrede ; doorbreking van de grote tegenstellingen tussen armoede en rijkdom, die de eenheid van de samenleving bedreigden ; het opruimen van nationale, rasbepaalde en andere vooroordelen ; de bevordering van gelijkstelling in de vorming van jongens en meisjes ; de noodzaak om de ketenen van oude dogma’s, die onderzoek naar de werkelijkheid in de weg stonden, te verbreken – al deze beginselen tot bevordering van de vooruitgang der beschaving hadden grote indruk gemaakt. Wat slechts weinigen – zo ze er al waren – van het gehoor van de Meester doorzagen – misschien hadden kunnen doorzien – was de revolutionaire verandering juist in de ordening van de samenleving, en de bereidvaardige onderschikking van de menselijke natuur aan de Goddelijke Wet die uiteindelijk alleen de noodzakelijke veranderingen in levenshouding en gedragspatroon kan bewerkstelligen. <<>> De sleutel tot deze visie van de zo nabije transformatie van het persoonlijke en sociale leven der mensheid was 'Abdu'l-Bahá’s bekendmaking, kort na Zijn aankomst in Noord Amerika, van Bahá'u'lláh’s Verbond en van de centrale plaats waartoe Hijzelf geroepen was een rol te spelen. In de eigen woorden van de Meester : De meest bijzondere karakteristiek van de Openbaring van Bahá'u'lláh , een specifieke aanwijzing die geen der Profeten uit het verleden ooit gegeven heeft : Dat is de bevestiging en aanstelling van het Centrum van het Verbond. Met deze aanstelling heeft Hij de religie van God veilig gesteld en in bescherming genomen tegen geschillen en schisma’s, waardoor Hij
19 het absoluut onmogelijk maakte een nieuwe sekte of aparte geloofsgroepering op te richten.29*) Met New York City als Zijn doel te kiezen bestempelde 'Abdu'l-Bahá deze stad als “De Stad van het Verbond”. Voor de Westerse gelovigen maakte Hij daar de gezagsoverdracht bekend zoals deze door de Stichter van het Geloof voorzien was voor de beslissende uitleg van Zijn Openbaring. Een hoog gewaardeerde gelovige, Lua Getsinger, was door de Meester aangewezen om de groep bahá’ís voor te bereiden die zich verzameld hadden in het huis waar Hij tijdelijk verbleef, op deze historische aankondiging ; vervolgens ging Hijzelf naar beneden en sprak in algemene termen over sommige van de gevolgen die met het Verbond verband hielden. ________________________________ 29*) 'Abdu'l-Bahá, The Promulgation of Universal Peace, op. cit., pp. 455-456.
Juliet Thompson die met een van de Perzische vertalers boven was geweest op het tijdstip dat deze zending aan haar vriendin werd meegedeeld, heeft ons een verslag nagelaten over de bijzonderheden. Zij haalt 'Abdu'l-Bahá’s woorden als volgt aan : ……..Ik ben het Verbond, aangesteld door Bahá'u'lláh. Niemand kan Zijn Woord tegenspreken. Dit is het Testament van Bahá'u'lláh. U zult het aantreffen in het Heilig Boek van de Aqdas. Trekt er op uit en verkondigt, “Dit is het Verbond van God in uw midden.” 30*) Ofschoon door Bahá'u'lláh aangewezen als het Instrument dat, in de woorden van Shogi Effendi , “de invloed van het Geloof moest bestendigen, zijn onschendbaarheid moest verzekeren, het voor scheuring vrijwaren en zijn verbreiding over de gehele wereld stimuleren” 31), was het Verbond bijna direct na Bahá'u'lláh’s hemelgang geschonden door leden van Zijn eigen familie. Deze personen begonnen, toen zij gewaar werden dat het gezag , waarmee de Meester op basis van de Kitáb-i-‘Ahd , de Tafel van de Tak en ermee samenhangende documenten bekleed was, hun persoonlijk hoop om de Zaak ten eigen gunste om te buigen de bodem insloeg , aan een hardnekkige campagne met als doel Zijn positie te ondermijnen, eerst in het Heilige Land en vervolgens in Perzië waar de grote meerderheid van de Bahá’í gemeenschap geconcentreerd was. Toen deze aanpak op niets uitliep, probeerden zij daarna op de vrees van het Ottomaans bestuur en de hebzucht van zijn vertegenwoordigers in Palestina te appelleren. Deze hoop viel ook in duigen toen de “Jong Turkse Revolutie” het regiem in Constantinopel omverwierp, dat ongeveer eenendertig van zijn vooraanstaande leiders ophing, met inbegrip van enigen die zich hadden ingelaten met de plannen van de Verbondsbrekers. In het Westen hadden, in de eerste jaren van het geestelijk leiderschap van de Meester, door Hem aangewezen afgevaardigden reeds met succes de intriges van Ibrahim Khayru’lláh het hoofd geboden – ironisch genoeg de persoon die veel Amerikaanse gelovigen tot de Zaak gebracht had - , die het leiderschap nastreefde met inschakeling van de Verbondsbrekers in de Heilige Familie. Ervaringen als deze hadden zonder twijfel de Westerse gelovigen rijp gemaakt voor de formele afkondiging van Zijn status en voor de vastbeslotenheid waarmee Hij van de gelovigen eiste iedere vorm van betrokkenheid met zulke zaaiers van verdeeldheid uit de weg te gaan. Pas geleidelijk aan echter slaagden de nieuwe gemeenschappen erin onderlinge meningsverschillen goed op te lossen en de steeds weer opduikende verleiding tot partijvorming te weerstaan, die met de uitwerking van deze grote herscheppende wet van de nieuwe Beschikking gepaard zou gaan. Terwijl Hij op openbare bijeenkomsten zowel als in privé gedachtewisselingen de visie uiteenzette omtrent een wereld van eenheid en vrede, die de Openbaring van God voor onze tijd in het leven zal roepen, waarschuwde de Meester heel nadrukkelijk voor de gevaren die zich aan de onmiddellijke horizon aftekenden – zowel voor het Geloof als voor de wereld. Voor beiden voorzag 'Abdu'l-Bahá , met de woorden van Shogi Effendi, een “winter van ongekende strengheid”. Voor de Zaak van God zou die winter hartverscheurende blijken van verraad van het Verbond met zich meebrengen. In Noord Amerika bleef de wisselvalligheid van een klein aantal personen, teleurgesteld als zij raakten in hun ambitie voor persoonlijk leiderschap, een voortdurende bron van problemen voor de gemeenschap, die het geloof van sommigen aantastte en voor anderen aanleiding werd om hun deelneming aan het Geloof eenvoudigweg prijs te geven. Ook in Perzië werd het geloof van de vrienden bij herhaling zwaar op de proef gesteld door de intriges van ambitieuze figuren die plotseling kansen dachten te bespeuren om zelf een voorname rol te gaan spelen in de successen die het werk van de Meester in het Westen behaalde. In beide gevallen zouden de gevolgen van zulke ontrouw uiteindelijk de toewijding van de trouwe gelovigen nog verdiepen. Wat de mensheid in het algemeen betrof, waarschuwde 'Abdu'l-Bahá in onheilspellende termen voor de catastrofe die Hij aan zag komen. Terwijl Hij de noodzaak benadrukte van pogingen tot
20 verzoening, die tot op zekere hoogte het leed van de wereldbevolking zou kunnen verlichten, liet Hij Zijn toehoorders niet in het ongewisse over de omvang van het gevaar. _______________________________ 30*) Juliet Thompson, The Diary of Juliet Thompson (Los Angeles: Kalimát Press, 1983 ), p. 313. 31) Shogi Effendi, God Schrijdt Voorbij, op. cit., pag. 258.
In een van de toonaangevende dagbladen in Montreal waarin bijzonder bondig over de rondreis verslag werd gedaan, werd bericht : “Heel Europa zit vol met bewapening. Deze op oorlog afgestemde voorbereidingen zullen onontkoombaar uitlopen op een grote oorlog. De bewapeningswedloop zelf leidt tot oorlog. Dit enorme arsenaal moet wel alles in vuur en vlam zetten. Deze uitspraak heeft niets van doen met een of andere profetie over zo’n zienswijze”, zei 'Abdu'l-Bahá ; dit is uitsluitend op de rede gebaseerd..” 32) Op 5 december 1912 zeilde de Persoon die over heel Noord Amerika was toegejuicht als “de Apostel van Vrede” van New York naar Liverpool. Na een betrekkelijk kort oponthoud in Londen en enige andere Britse centra bezocht Hij verscheidene metropolen op het continent, met opnieuw een bezoek van enkele weken aan Parijs, waar Hippolyte Dreyfus Hem met zijn diensten terzijde stond wiens beheersing van het Perzisch en Arabisch schrift aan de wensen van de Meester voldeed. Als erkende culturele hoofdstad van het vasteland van Europa was Parijs bij uitstek het gezochte centrum voor bezoekers uit vele delen van de wereld waaronder de Oriënt. Terwijl de voordrachten die Hij gaf tijdens Zijn twee uitgebreide bezoeken aan de stad vaak in verband stonden met de grote sociale kwesties die elders aan de orde gesteld waren, leek het er op dat deze zich bijzonder onderscheidden door een diep doorleefde spiritualiteit, die de harten van degenen die Hem mochten ontmoeten diep getroffen moet hebben. : Verheft uw hart boven het hedendaagse uit en schouwt met de ogen van geloof in de toekomst. Nu wordt het zaad gezaaid en valt de korrel op de aarde, maar ziet, de dag zal komen dat uit dit zaad een prachtige boom opgroeit, met takken beladen met vruchten. Jubelt en verheugt u dat deze dag is aangebroken ; tracht de geweldige betekenis ervan te onderkennen, want die dag is waarlijk wonderschoon !33*) Op de ochtend van 13 juni 1913 ging 'Abdu'l-Bahá in Marseilles aan boord van het stoomschip de S.S. Himalaya, en vier dagen later legde Hij aan in Port Said in Egypte. Wat Shogi Effendi “Zijn historische rondreizen” heeft genoemd, kwam ten einde met Zijn terugkeer in Haifa op 5 december 1913. <<>> Bijna op de dag af twee jaar na de uitspraak van 'Abdu'l-Bahá tegenover de uitgever van de Montreal Daily Star, stortte plotseling de wereld in die haar heil gezocht had in een bedwelmend gevoel van misplaatst zelfvertrouwen, en die ogenschijnlijk op solide funderingen rustte. Algemeen is het ontstaan van de catastrofe toegeschreven aan de moordaanslag in Serajewo op de troonopvolger van het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk ; en het valt niet te ontkennen dat de reeks van blunders, onbekookte dreigementen en een dwaas beroep op “eer”, die rechtstreeks tot de eerste wereldoorlog leidden, op een uitslaande brand uitliep door deze betrekkelijk minder belangrijke gebeurtenis. In werkelijkheid echter hadden – en daar had de Meester eerder al op gewezen – voorafgaande incidenten en onvrede gedurende het eerste decennium van de eeuw de Europese leiders attent moeten maken op de broosheid van de bestaande orde. In de jaren 1904-1905 waren het Japanse en Russische rijk ten oorlog getrokken met een vernietigingsdrang die leidde tot de uitroeiing van praktisch de gehele vloot van de laatste en het prijsgeven van grondgebied dat het van vitaal belang voor het eigen rijk beschouwde ; een vernedering die nog lang plaatselijk en internationaal gevolgen zou hebben. Tweemaal tijdens deze eerste jaren van de eeuw was een oorlog tussen Frankrijk en Duitsland over imperialistische plannen in Noord Afrika ternauwernood voorkomen, en dat alleen door met eigenbelang verstrengelde tussenkomst van andere grootmachten. ______________________________
32*) 'Abdu'l-Bahá in Canada (Forest: NGR van Canada, 1962), p. 51. 33) 'Abdu'l-Bahá, Toespraken in Parijs (Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag , 1984), pag.75/76 (04.11.12).
21 In 1911 lokten Italiaanse ambities een gevaarlijke bedreiging uit voor de internationale vrede met de bezetting van wat thans Libië is, maar wat destijds deel uitmaakte van het Ottomaanse rijk. Internationale instabiliteit was verder toegenomen – waarvoor de Meester ook gewaarschuwd had – toen Duitsland, dat zich nauw ingekapseld was gaan voelen door een steeds groter web van hem vijandig gezinde verdragen, begon aan een program van massale vlootuitbreiding , die gericht was op het overtroeven van de tot dan toe onbetwiste Britse overmacht. Spanningen onder de volken die gedwongen deel uitmaakten van de rijken van de Romanov, de Habsburgse en de Ottomaanse dynastieën verhevigden deze conflicten nog. Terwijl ze alleen maar uitzagen naar een kentering van het lot, dat de greep op de wankele regimes die hen in bedwang hielden zou ontkrachten, keken de Polen, Tsjechen, Slowaken, Balten, Roemenen, Koerden, Arabieren, Armeniërs, Grieken, Macedoniërs, Slaven en Albaniërs gespannen uit naar de dag van hun vrijmaking. Doordat ze intussen onverdroten dit net vol scheuren in de bestaande samenhang voor hun eigen doeleinden benutten, waren er een hoop complotten, verzetsgroepen en afscheidingsbewegingen in de weer. Opgedreven door ideologieën die uiteenliepen van een bijna ordeloos anarchisme enerzijds, tot een extreem racistisch en nationalistisch fanatisme anderzijds, deelden deze ondergrondse krachten één naïeve overtuiging : als het zou lukken het speciale onderdeel van het bestaande regime waarin ze hun tanden gezet hadden, op een of andere manier ten val te brengen, zou de hogere stand van degenen die op hun hand waren – of de vermeende nobelheid van de mensheid in het algemeen – vanzelf een nieuw tijdperk van vrijheid en gerechtigheid garanderen. Los van alle anderen koerste onder al deze zogenaamde exponenten van met geweld afgedwongen veranderingen één wijdvertakte beweging systematisch en met genadeloos scherpe doelstelling recht aan op een wereldrevolutie. De Communistische Partij die zowel haar intellectuele stuwkracht als een onwrikbaar vertrouwen in haar uiteindelijke triomf ontleende aan de theorieën van de negentiende-eeuwse ideoloog Karl Marx, was erin geslaagd groepen overtuigde aanhangers te mobiliseren, verspreid over heel Europa en diverse andere landen. Vast ervan overtuigd dat het genie van haar meester de in wezen materiële aard van de krachten, die de menselijke bewustwording zowel als de maatschappelijke ordening tot stand hadden gebracht, onomstotelijk had aangetoond, verwierp de communistische beweging de betekenis van godsdienst zowel als van “bourgeois” morele standaarden. Volgens haar visie was het geloof in een God een neurotische zwakheid die het menselijk ras zichzelf permitteerde, een zwakheid die alleen aan de opeenvolgende heersende klassen de ruimte had geboden op bijgeloof in te spelen als een instrument om de massa onder de knoet te houden. Voor de wereldleiders, verblind op weg naar de universele grote brand, die trots en waanzin hadden voorbereid, betekenden de grote stappen die wetenschap en technologie vooruit zetten, in hoofdzaak een middel om militair overwicht te krijgen op hun tegenpartij. De Europese tegenstanders van de betrokken naties waren evenwel niet de door armoede geplaagde en voornamelijk onontwikkelde koloniale bevolkingsgroepen die zij goed onder de duim hadden kunnen houden. Het misplaatste vertrouwen dat een militaire uitrusting hun zodoende inboezemde, leidde onverbiddelijk tot een wedloop om legers en vloten uit te rusten met de meest geavanceerde wapenuitrusting, en dat zo grootschalig mogelijk. Machinegeweren, lange-afstand kanonnen , “slagschepen”, duik-boten, landmijnen, gifgassen en de mogelijkheid om bombardementsvliegtuigen uit te rusten verschenen als tekenen van wat een verslaggever heeft getypeerd als de “technologie van de dood”.34 ) Al dit vernietigingstuig zou – 'Abdu'l-Bahá heeft daar tevoren op gewezen – in de loop van het ophanden zijnde conflict ingezet en geperfectioneerd worden. De wetenschap en technologie oefenden ook nog andere, meer subtiele, druk uit op de heersende orde. Grootschalige industriële productie, aangewakkerd door de wapenwedloop, had het proces van verstedelijking versneld. Tegen het einde van de voorafgaande eeuw begon dit proces reeds de overgeërfde normen en onderlinge banden op de helling te zetten ; het bracht een stijgend aantal mensen op nieuwe ideeën voor het bewerkstelligen van maatschappelijke veranderingen, en wekte een massale honger op naar materiële genoegens die tot dan toe voorbehouden waren aan de elite in de ___________________________ samenleving. 34) Eric Hobsbawm, Age of Extremes: The Short 20th Century, 1914-1991, op.cit., p. 23.
Zelfs onder betrekkelijk despotische regimes begonnen de mensen te beseffen, hoezeer het burgerlijk bewind om met succes zijn doelstellingen te bereiken aangewezen was op zijn vermogen om brede steun te vinden bij het gewone volk. Deze maatschappelijke ontwikkelingen zouden onvoorziene en ver reikende gevolgen krijgen. Wanneer de oorlog zich eindeloos zou gaan voortslepen en een lichtvaardig bevonden geloof in zijn dwaasheid twijfels zou doen rijzen, zouden miljoenen mannen in onder de dienstplicht opgeroepen legers aan beide kanten gaan inzien, hoe zinloos hun ellende op zich was en hoe nutteloos voor hen zelf en het welzijn van hun families. Naast deze ontwikkelingen
22 van technologische en economische verandering zag het ernaar uit, dat de vooruitgang van kennis het innemen van schaapachtige standpunten aangaande de menselijke natuur het vrijwel niet opgemerkte waas in de hand werkte, dat Bahá'u'lláh bestempeld heeft als “de laag stof die alle verworven kennis van haar glans beroofd heeft”.35*) Deze niet onderbouwde opvattingen werden spoedig gemeengoed voor een steeds breder publiek. Sensatiezucht in de populaire pers, heftige discussies onder geleerden en studenten enerzijds en theologen of hogere geestelijken anderzijds verzwakten voortdurend het gezag van algemeen gangbare religieuze doctrines alsook van heersende morele normen. Deze wereldverwarrende innerlijke krachten van de nieuwe eeuw droegen het hunne ertoe bij de situatie waarvoor de Westerse wereld zich in 1914 geplaatst zag, uiterst onbestendig te maken. Toen de grote brand uitbrak, werd de nachtmerrie nog onbeschrijfelijk veel erger dan het ergste wat men zich had kunnen voorstellen. Het heeft geen zin hier de grenzeloos geanalyseerde wereldbrand van de Eerste Wereldoorlog nog eens de revue te laten passeren. Zelfs de statistieken zijn van dien aard, dat de menselijke geest ze eigenlijk niet kan vatten. Men schat dat zo’n zestig miljoen mensen uiteindelijk de afschuwelijkste hel ingejaagd zijn die de historie ooit gekend heeft ; van wie er acht miljoen in de loop van de oorlog het leven hebben gelaten en tien miljoen of nog meer voor de rest van hun leven invalide geworden zijn door verminkingen, vervuilde longen, en vreselijke misvormingen.36) Historici hebben geopperd dat de totale kosten tot in de buurt van dertig biljoen dollar zijn opgelopen, waarmee tevens een substantieel deel van de totale kapitaalkracht van Europa verloren ging. Zelfs zulke kolossale verliezen geven nog geen flauw idee van de algehele omvang van de ineenstorting. Een van de overwegingen die President Woodrow Wilson er lang van weerhield de oorlogsverklaring aan het Congres ter goedkeuring voor te leggen – een daad die toentertijd praktisch onvermijdelijk geworden was – was dat hij zich zeer bewust was van de morele schade die hier het gevolg van zou worden. Wat deze bijzondere man – een staatsman wiens visie de lof oogstte van zowel 'Abdu'l-Bahá als van Shogi Effendi – onder andere speciaal typeerde was de wijze waarop hij de verwildering van de menselijke natuur scherp doorzag , het ergste erfstuk van de tragedie die destijds Europa in haar greep hield, een restverschijnsel dat menselijk vermogen niet zou kunnen keren.37) Een bezinning op de proporties van het lijden dat de mensheid in die vier oorlogsjaren te verduren kreeg – en ook op de eruit voortvloeiende weerslag in het langdurige pijnlijke beschavingsproces van de menselijke natuur – verleent een droevig gewicht aan de woorden die de Meester twee of drie jaar eerder tot Zijn toehoorders gericht had in Europese steden als Londen, Parijs, Wenen, Boedapest en Stuttgart en ook in Noord Amerika. ______________________________ 35) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh (Stichting Baháí’Literatuur, 1979 ), CXXV, pag. 157. 36) Edward R. Kantowics, The Rage of Nations (Cambridge: William B. Eerdmans Publishing Company, 1999 ), p.138. Kantowics voegt eraan toe dat het totale verlies aan mensenlevens in Europa 48 miljoen bedroeg, waarbij meegerekend 15 miljoen “afgeschrevenen” doordat hun aangetaste gezondheid hen kwetsbaar maakte voor de naoorlogse griepepidemie, en vanwege de terugval die veroorzaakt werd door de scherpe daling van het geboortecijfer in vervolg op deze rampen. Hobsbawm maakt de schatting dat Frankrijk bijna twintig procent van zijn dienstplichtigen verloor, Groot Brittanië een kwart van zijn afgestudeerden van Oxford en Cambridge die tijdens de oorlog in het leger dienden, terwijl de Duitse verliezen 1,8 miljoen haalden of dertien procent van hun dienstplichtigen. (Zie Eric Hobsbawm, Age of Extremes: The Short 20th Century, 1914-1991, op. cit. p. 26). 37) President Wilson is onderwerp van vele biografieën geweest over de jaren sinds zijn dood. Drie betrekkelijk recente biografieën zijn Louis Auchincloss, Woodrow Wilson (New York: Viking Penguin, 2000) ; A. Clements Kendrick, Woodrow Wilson: World Statesman (Lawrence : University Press of Kansas, 1987) ; Thomas J. Knock, To End All Wars: Woodrow Wilson and the Quest for a New World Order (Oxford: Oxford University Press, 1992).
Op een avond dat Hij een voordracht hield in het huis van de Heer en Mevrouw Sutherland Maxwell in Montreal, had Hij gezegd : Momenteel doolt de wereld der mensheid in het duister doordat zij het contact met de wereld van God kwijtgeraakt is. Daarom zien wij de tekenen van God niet in het hart van de mensen. De kracht van de Heilige Geest komt niet over. Wanneer een verheven spirituele verlichting zichtbaar wordt in de wereld der mensen, wanneer goddelijke aanwijzingen en leiding zich presenteren, dan resulteert dat in meer licht ; een nieuwe geest wordt innerlijke werkelijkheid, nieuwe kracht daalt neer en nieuw leven wordt gegeven. Het laat zich vergelijken met de geboorte vanuit het dierlijk koninkrijk overgaand in het koninkrijk van de mens ……. Ik wil erom bidden en gij moet dat ook doen, dat een dergelijke hemelse gave werkelijkheid moge worden ; dat strijd en vijandschap mogen uitgebannen worden, dat
23 oorlog en bloedvergieten mogen verdwijnen ; dat de harten der mensen ideaal met elkaar mogen omgaan en dat allen zich laven mogen aan dezelfde bron.38*) Het op wraak beluste vredesverdrag zoals het door de Geallieerde strijdkrachten van hun verslagen vijanden werd afgedwongen, slaagde er slechts in – zoals 'Abdu'l-Bahá en Shogi Effendi beiden hebben verklaard – het zaad te planten voor een ander nog veel vreselijker conflict. De rampzalige herstelbetalingen die van de verliezers geëist werden – en het onrecht dat hun werd aangedaan met de hele schuld voor de oorlog op zich te nemen, waarvoor alle partijen in een of andere mate verantwoordelijk waren geweest – was een van de factoren die ontgoochelde volkeren in Europa zouden brengen tot het aangrijpen van totalitaire, verlichting brengende beloften langs wegen die zij anders zeker niet overwogen zouden hebben. Ironisch genoeg , hoe harteloos de herstelbetalingen die men van de verslagen partij geëist had ook waren, de zogenaamde overwinnaars kwamen tot de ontstellende bevinding dat hun overwinning – en de eis tot onvoorwaardelijke overgave die ertoe geleid had – hun evenzeer akelig duur was komen te staan. Verbijsterende oorlogsschulden maakten voorgoed een einde aan het economisch overwicht dat deze Europese naties tevoren in de wacht gesleept hadden met een drie eeuwen lang gevoerd beleid van imperialistische uitbuiting van de rest van de planeet. De dood van miljoenen jonge mannen die men dringend nodig gehad zou hebben om de problemen van de komende decennia het hoofd te kunnen bieden, was een verlies dat zich nooit meer liet herstellen. Europa zelf inderdaad – dat zich nog pas vier jaar tevoren trots had voorgedaan als het duidelijke toppunt van beschaving en wereldwijde invloed – verloor in één klap zijn superioriteit, en begon in de volgende decennia aan de onverbiddelijke terugval naar de status van een ondergeschikte ten aanzien van het nieuw verrijzende machtscentrum in Noord Amerika. Aanvankelijk zag het ernaar uit dat de visie op de toekomst, zoals Woodrow Wilson die geduid had, nu gerealiseerd ging worden. Gedeeltelijk bleek dit het geval toen onderdrukte volken her en der in Europa de vrijheid verwierven hun lot in eigen handen te nemen, met als gevolg dat er uit de restanten van de vroegere keizerrijken een aantal nieuwe nationale staten verrezen. Verder verleenden de “Veertien Punten” van de President aan zijn openlijke verklaringen in al hun bondigheid zo’n groot moreel gezag in de ogen van miljoenen Europeanen, dat zelfs de meest dwarse van zijn collega’s onder de geallieerde machten zijn wensen niet helemaal konden negeren. Maanden van geharrewar over koloniën, landsgrenzen en clausules in de tekst van het vredesverdrag ten spijt, bevatte uiteindelijk het verdrag van Versailles tevens een afgezwakte passage over de Volkenbond i.o., een instelling waarvan men de hoop koesterde, dat zij toekomstige geschillen tussen naties zou kunnen beslechten en internationale kwesties tot overeenstemming brengen. De commentaar van Shogi Effendi over de betekenis van dit historisch initiatief verdient nadere overweging van elke bahá’í die de gebeurtenissen van deze roerige eeuw probeert te doorgronden. ___________________________
38*) 'Abdu'l-Bahá, The Promulgation of Universal Peace, op. cit., p. 305.
Hij beschrijft twee nauw samenhangende ontwikkelingen, die aansluiten bij het aanbreken van wereldvrede, en benadrukt het feit dat ze “voorbeschikt zijn om mettertijd hun hoogtepunt te bereiken in een afzonderlijke glorieuze bekroning.” 39*) De eerste ontwikkeling beschrijft de Behoeder als verbonden met de missie van de Bahá’í gemeenschap op het Noord Amerikaanse continent ; de tweede met de bestemming van de Verenigde Staten als natie. Doelend op dit laatste gegeven, dat dateerde uit de tijd van het uitbreken van de eerste wereldoorlog, schrijft Shogi Effendi : Zijn eerste aanzet kreeg het door de formulering van de Veertien Punten van President Wilson, waarin voor het eerst deze republiek haar verbondenheid uitsprak met het welzijn van de Oude Wereld. Zijn eerste terugval liep het op door de afstand die deze republiek nam van de pas gestichte Volkenbond, aan de schepping waarvan deze president hard had gewerkt ……. Maar de weg erheen mag dan lang en moeizaam zijn, het moet toch leiden – via een reeks van successen en tegenslagen – tot de politieke eenmaking van het Oosterse en Westerse halfrond, tot de instelling van een wereldregering en de totstandkoming van de Kleine Vrede, zoals door Bahá'u'lláh voorzegd en door de Profeet Jesaja aangekondigd. Het moet tenslotte zijn bekroning vinden in het ontvouwen van de banier van de Allergrootste Vrede in het Gouden Tijdperk van de Beschikking van Bahá'u'lláh.40*)
24 Tragisch was daarom het lot van het ontwerp waarvoor de Amerikaanse president zich zoveel inspanning getroost had. Spoedig werd duidelijk dat de Bond een doodgeboren kind was geweest. Al zaten er elementen in besloten als wetgeving, een rechterlijke macht, een uitvoerend en een ondersteunend ambtenarenapparaat - wat hem ontzegd was, was het gezag , van zo vitale betekenis voor de verrichting van de werkzaamheden waarvoor hij bestemd leek te zijn geweest. Ingekapseld als de Bond was in de negentiende-eeuwse opvatting van onbeperkte nationale soevereiniteit, kon hij alleen maar besluiten nemen met de unanieme goedkeuring van de lidstaten ; dat was een voorwaarde die doeltreffend handelen praktisch onmogelijk maakte.41) De voosheid van het systeem werd ook aangetoond door de weigering tot toelating van enige van de meest belangrijke staten : Duitsland was afgewezen als een verslagen natie die verantwoordelijk was geweest voor de oorlog ; Rusland was aanvankelijk de toetreding geweigerd vanwege zijn Bolsjewistisch regiem ; en de Verenigde Staten zelf weigerden toetreding - als gevolg van een enghartige politieke partijgeest in het Congres – alsook de ondertekening van het verdrag. Ironisch genoeg bleken zelfs de halfslachtige pogingen, die men ondernomen had om etnische minderheden die in de nieuw gestichte landstaten woonden te beschermen, uiteindelijk weinig meer te zijn dan een stok achter de deur om bij de hand te hebben bij de eerstvolgende voortzetting van conflicten van broedermoord in Europa. Samenvattend, precies op het moment in de geschiedenis der mensheid dat een uitbarsting van geweld zonder weerga de overgeërfde bastions van een beschaafde levenswijze had ondergraven, had het politieke leiderschap in de Westerse wereld het ene alternatieve stelsel van internationale orde ontkracht, dat zijn ontstaan te danken had aan de belevenis van deze catastrofe en dat alleen in staat geweest zou zijn het veel grotere leed dat nog in het verschiet lag , te verzachten. In de profetische woorden van 'Abdu'l-Bahá : “Vrede, Vrede …….. is wat de monden van machthebbers en volken zonder ophouden verkondigen, terwijl intussen het vuur van niet gedoofde haat nog steeds in hun harten smeult.” “De kwalen waaraan de wereld nu lijdt”, voegde Hij er in 1920 aan toe, “zullen zich vermenigvuldigen ; het duister dat haar omgeeft, zal nog toenemen ….. De verslagen grootmachten zullen hun weerstand voortzetten. Zij zullen iedere gelegenheid aangrijpen die het vuur van oorlog weer kan oprakelen.” 42*) <<>> _______________________
39*) Shogi Effendi, Citadel of Faith , op. cit., p. 32 40*) ibid. , pp. 32-33. 41) Artikel X van de overeenkomst van de Volkenbond i.o. – zoals het tenslotte aangenomen werd – vereiste niet een gezamenlijke militaire interventie in geval van agressief gedrag, maar bepaalde alleen maar dat “……de Vergadering advies zal uitbrengen over de middelen waarmee deze verplichting nagekomen zal worden.” 42*) Shogi Effendi, The World Order of Bahá'u'lláh , op. cit., pp. 29-30.
Toen de vlammenzee van de oorlog de wereld verzwolg , richtte 'Abdu'l-Bahá Zijn aandacht op de ene grote opgave die Hem in Zijn taakvervulling nog restte, namelijk om garant te staan voor de verkondiging van de boodschap tot in de uithoeken der Aarde, in zoverre die om het even in de Islamitische en in de Westerse samenleving daarin achter waren gebleven of tegengewerkt. Het hulpmiddel dat Hij tot dit doel ontwierp was het Goddelijk Plan, uitgewerkt in veertien lange Tafelen ; vier daarvan waren gericht aan de Bahá’í gemeenschap van Noord Amerika, en tien aanvullende andere aan vijf specifieke parten van die gemeenschap. In één adem met Bahá'u'lláh’s Tafel van de Carmel en de Wil en het Testament van de Meester, werden de Tafelen van het Goddelijk Plan door Shogi Effendi omschreven als drie van de “Handvesten” van de Zaak. Uitgewerkt tijdens de donkerste dagen van de oorlog, in 1916 en 1917, riep het Goddelijk Plan de kleine groep van Amerikaanse en Canadese gelovigen op het voortouw te nemen voor de verspreiding en vestiging van de Zaak van God over heel de planeet. De uitwerking van deze oproep was ontzagwekkend. De Meester heeft het zo verwoord : De hoop die 'Abdu'l-Bahá omtrent u koestert is dat hetzelfde succes dat uw inspanning in Amerika heeft opgeleverd, al uw moeite in andere delen van de wereld zal evenaren; dat door uw toedoen de faam van de Zaak van God zich zal spreiden over heel het Oosten en Westen; en dat de komst van het Koninkrijk van de Heer der Heerscharen in alle vijf continenten van de aardbol verkondigd zal worden. Vanaf het moment dat deze Goddelijke Boodschap door de Amerikaanse gelovigen wordt uitgedragen vanuit het Amerikaanse gebied en verkondigd wordt over de continenten van Europa, Azië, Afrika en Australië en op de eilanden van de Stille Zuidzee – vanaf dat moment kan deze gemeenschap zichzelf verzekerd weten van een plaats op de troon van eeuwigdurende heerschappij. Dan zullen alle volkeren van de wereld verklaren dat deze gemeenschap geestelijk verlicht en door God geleid wordt. Dan zullen over geheel de aarde de lofprijzingen weerklinken van haar luister en grootheid……..43*)
25
Shogi Effendi herinnert er ons aan dat deze historische missie, door hem beschreven als “het geboorterecht van de Noord Amerikaanse Bahá’í Gemeenschap”,44 * ) haar oorsprong vindt in de uitspraken van de Twee Manifestaties van God over het tijdperk van volwassen-heid van het mensdom. Het trad voor het eerst aan het licht in de woorden van de Báb, die de “volkeren van het Westen” opriep “Komt te voorschijn uit uw steden” om “God de hand te reiken voor de Dag waarop de Heer van vertroosting onder u zal neerdalen in de schaduw van de wolken ……”, en om te worden “als ware broeders in de ene en ondeelbare religie van God, zonder enig onderscheid, … zodat ge uzelf herkent in hen en zij in u”.45*) In Zijn oproep tot de “Heersers van Amerika en Presidenten van de Republieken aldaar” heeft Bahá'u'lláh Zelf een verordening uitgebracht die geen parallel kent in al Zijn overige toespraken tot wereldleiders: “Richt de terneergeslagenen op met rechtvaardige hand en verplettert de invloedrijke onderdrukker met de roede van de geboden van uw Heer, de Beschikker, de Alwijze.”46 ) Het was ook Bahá'u'lláh die een van de diepste waarheden onder woorden bracht over het proces waarin de beschaving zich ontwikkeld heeft: “In het Oosten is het licht van Zijn Openbaring doorgebroken; in het Westen zijn de tekenen van Zijn heerschappij verschenen. Overweegt dit in uw hart, O mensen ……”47 *) Al zou het Goddelijk Plan, zoals de Behoeder later zou zeggen. “tijdelijk worden opgeschort”, totdat de noodzakelijke ordening voor de realisering ervan ter beschikking zou zijn – 'Abdu'l-Bahá had een groep gelovigen uitgezocht, gemachtigd en met de leiding belast in het aanpakken van de onderneming. Zijn eigen leven spoedde zich nu naar de voltooiing ervan, maar de drie jaren die hem nog restten na afloop van de wereldoorlog, leken, achteraf gezien, een voorproef te bieden van de overwinningen die de Zaak zelf in de volgende jaren van de eeuw zou beleven. ___________________________
43*) Shogi Effendi, Citadel of Faith, op. cit., pp. 28-29. 44*) ibid., p. 7. 45*) Selections from the Writings of the Báb (Haifa: Bahá’í World Centre, 1978), p. 56. 46) Bahá'u'lláh, De Kitáb-i-Aqdas: Het Heiligste Boek (Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1997), paragraaf 88. 47*) Tablets of Bahá'u'lláh revealed after the Kitáb-i-Aqdas (Wilmette: B.P.T., 1988), p. 13.
De gewijzigde omstandigheden in het Heilige Land gaven de Meester de vrije hand Zijn werk ongehinderd voort te zetten, en ze schiepen de voorwaarden waaronder de geniaalheid van Zijn brein effect kon krijgen op bestuursambtenaren, op allerlei waardigheidsbekleders die Hem opzochten, en op de verschillende groeperingen die deel uitmaakten van de bevolking van het Heilige Land. Het bewind van het Mandaatgebied zelf trachtte uitdrukking te geven aan zijn waardering voor het eenmakende effect van Zijn eigen voorbeeld en het filantropisch werk dat Hij verzette, door Hem tot de adelstand te verheffen.48 ) Van nog meer betekenis was het, dat de hernomen stroom van pelgrims en van Tafelen naar Bahá’í gemeenschappen zowel van het Oosten als van het Westen een verdere uitbreiding in de hand werkten van het onderrichtswerk en van een verdiept begrip bij de vrienden voor alles wat uit de boodschap van het Geloof voortvloeide. Niets wellicht illustreerde zo indrukwekkend de spirituele zege die de Meester in het Wereldcentrum van het Geloof had behaald dan de gebeurtenissen in Haifa onmiddellijk na Zijn hemelgang in de vroege uren van 28 november 1921. De volgende dag volgde een grote menigte van duizenden mensen, afkomstig uit de bont geschakeerde rassen en sekten van de hele omgeving, de rouwstoet op de hellingen van de Berg Carmel, bevangen van een oprecht verdriet zoals de stad nooit eerder had meegemaakt. Voorop in de stoet liepen vertegenwoordigers mee van de Britse regering, leden van het corps diplomatique, en de leiders van alle religieuze gemeenschappen in de streek, waarvan verscheidene deelnamen aan de plechtigheid bij de Schrijn van de Báb. Een dergelijke spontane en gezamenlijke uiting van rouw bracht een plotseling algemeen besef teweeg van het verlies van een Figuur, wiens voorbeeld als een brandpunt van eenheid had gewerkt in een verstoord en verdeeld land. Op zich diende dit voor allen die ogen hadden om te zien als een aangrijpend bewijs voor de waarheid van de eenheid der mensheid, welke de Meester onvermoeibaar had verkondigd. _____________________________
48) Het citaat verwijst naar de betekenis van het “advies” van de Meester aan de Britse militaire autoriteiten, die trachtten het dagelijks leven van de bevolking , dat volgde op de omverwerping van het Turkse regiem in het gebied, weer in goede banen te leiden; daarover werd speciaal vermeld dat “heel Zijn invloed uitsluitend positieve effecten ten gevolge had.” Zie Moojan Momen, ed., The Bábí and Bahá’í Religions, 1844-1944: Some Contemporary Western Accounts (Oxford: George Ronald, 1981), p. 344.
26
IV Met het heengaan van 'Abdu'l-Bahá liep het Apostolisch Tijdperk van de Zaak ten einde. De Goddelijke bemiddeling, die zevenenzeventig jaar tevoren begonnen was op de avond dat de Báb Zijn zending aan Mulla Husayn bekend maakte – en op hetzelfde tijdstip als de geboorte van 'Abdu'lBahá – had zijn werk volbracht. Het was, met de woorden van Shogi Effendi ,”een periode geweest van een grootsheid die geen overwinningen in deze fase noch in de toekomst, hoe schitterend ook, kunnen evenaren”…….49*) Duizend of duizenden jaren strekken zich nu voor ons uit, waarin het potentieel vermogen dat door deze scheppende kracht in het menselijk bewustzijn geplant is, zich geleidelijk zal gaan ontvouwen. Nadere beschouwing van een tijdsgewricht van dat formaat in de geschiedenis van de beschaving brengt de Figuur scherp in beeld, wiens natuur en rol uniek zijn geweest in dit proces van zesduizend jaar. Bahá'u'lláh heeft 'Abdu'l-Bahá “het Mysterie van God” genoemd. Shogi Effendi heeft Hem beschreven als “het Centrum en de Spil” van Bahá'u'lláh’s Verbond, het “volmaakte Boegbeeld” van de leringen van Gods Openbaring voor het tijdperk van de volwassenwording van de mensheid, en “de Drijvende Kracht van de Eenheid van de mensheid”. Geen enkele verschijning, ook maar enigszins vergelijkbaar met de Zijne, was vergezeld gegaan van om het even welke van de Goddelijke Openbaringen ook, die het leven geschonken hadden aan de overige grote religieuze stelsels in de opgetekende geschiedenis; allen waren ze wezenlijke stadia geweest in de aanloop van de mensheid naar haar volwassenheid. 'Abdu'l-Bahá was Bahá'u'lláh’s opperste schepping, Degene die al het overige mogelijk maakte. Het besef van deze waarheid bracht een begaafde Amerikaanse bahá’í ertoe om te schrijven: Nu moet een boodschap van God overgebracht worden, en er waren geen mensen om deze boodschap op te vangen. Om die reden schonk God 'Abdu'l-Bahá aan de wereld. 'Abdu'lBahá ontving de boodschap van Bahá'u'lláh ten behoeve van het menselijk ras. Hij hoorde de stem van God; Hij werd door de geest bezield; de betekenis van deze boodschap drong volledig tot Hem door, en Hij nam het op zich eraan te werken dat het menselijk ras aan de stem van God gevolg zou geven. …. Voor mij is dat het Verbond – dat er op deze aarde iemand was die een tot nog toe niet geschapen volk kon vertegenwoordigen. Er waren alleen maar stammen, families, gezindten, klassen etc., maar er was niemand als 'Abdu'l-Bahá, en 'Abdu'l-Bahá als mens nam de boodschap van Bahá'u'lláh tot zich en beloofde God, dat Hij de
27 mensen tot eenheid van de mensheid zou leiden, en een mensheid zou scheppen die de uitvoerder van Gods geboden kon zijn.50) Hij begon aan Zijn missie als gedetineerde van een brute en onbekwame regering; onophoudelijk maakten trouweloze broers, die het op Zijn dood gemunt hadden, Hem het leven moeilijk; maar alleen en eigenhandig maakte de Meester van de Perzische Bahá’í gemeenschap een schitterend toonbeeld van de maatschappelijke ontwikkeling zoals de Zaak die tot stand kon brengen; Hij betoonde zich de ziel van de verbreiding van het Geloof over het Oosten, Hij stichtte gemeenschappen van geestdriftige gelovigen her en der in het Westen, Hij ontwierp een Plan voor de wereldomvattende uitbreiding van de Zaak, Hij verwierf het respect en de bewondering van oprechte leiders zo ver als Zijn invloed kon reiken; en Hij verschafte overal ter wereld aan de volgelingen van Bahá'u'lláh een sterke basis van gezaghebbende leiding volgens de bedoeling van de wetten en leringen van het Geloof. _____________________________ 49*) The Bahá’í World, vol. XV (Haifa: Bahá’í World Centre, 1976), p. 132. 50) Horace Holley, Religion for Mankind (Londen: George Ronald, 1956), pp. 243-244.
Op de hellingen van de Berg Carmel bouwde Hij onder enorme inspanning en moeilijk-heden de Schrijn die de stoffelijke resten van de ter dood gebrachte Báb bevatte ; het zenuwcentrum van de processen waarin het leven op onze planeet langzaam maar zeker zijn geëigende ordening gaat krijgen. Tussen dit alles door wist Hij veilig te stellen bij iedere gelegenheid die zich nog voordeed in een leven dat gevuld was met alle mogelijke zorgen en kwesties – een leven dat zonder onderbreking blootgesteld bleef aan de kritische aandacht van zowel tegenstanders als medestanders – dat het nageslacht die grote schat in hun leven zou meevoeren, waarvan dichters, wijsgeren en mystici de eeuwen door gedroomd hebben, een vertoon van door licht overgoten menselijke volmaaktheid. En het was tenslotte 'Abdu'l-Bahá die definitief vastlegde dat de Goddelijke Orde, zoals deze door Bahá'u'lláh was ontworpen voor de eniging van het menselijk ras en de vestiging van gerechtigheid in de onderlinge verhoudingen in het leven der mensheid, zou kunnen beschikken over de middelen die benodigd zijn om het doel van de Stichter in werkelijkheid om te zetten. Want wil er eenheid onder menselijke wezens kunnen bestaan – zelfs op het meest primitieve niveau – dan zijn daar twee wezenlijke voorwaarden aan verbonden Op de eerste plaats moeten de betrokkenen een zekere overeenkomst van visie hebben aangaande de natuur van de werkelijkheid, omdat deze de aard van hun onderlinge verstandhouding motiveert en een waardebepaling inhoudt van de tastbare wereld. Ten tweede moeten zij het met elkaar eens zijn over enige door hen erkende en voor hen gezaghebbende middelen of media, die tot besluitvorming zullen leiden met betrekking tot hun wederzijdse saamhorigheid, en die hun gemeenschappelijke doeleinden bepalen. Eenheid is niet, tenminste niet zondermeer, een situatie die voortvloeit uit een gevoel van wederzijdse welwillendheid en een gemeenschappelijke doelstelling, hoe diepgaand en oprecht zulke gevoelens ook mogen zijn; evenmin als een organisme het product is van een toevallige en vormeloze verbinding van verschillende elementen. Eenheid is een gegeven van de scheppingsdrang; het bestaan daarvan is waarneembaar in de effecten die door gemeenschappelijke actie tot stand komen; en het ontbreken van eenheid verraadt zich door het falen van de aangewende activiteit. Al wordt de scheppingsdrang menigmaal belemmerd door onwetendheid en ontsporingen, toch is deze kracht de primaire aanzet tot vooruitgang van de beschaving ; zo bracht hij wettelijke regelingen tot stand, en evenzo maatschappelijke en politieke instellingen, kunstwerken, een eindeloze reeks van technologische prestaties, morele doorbraken, materiële welvaart, en lange periodes van nationale vrede waarvan de naglans in de herinnering van latere generaties voortleeft als “gouden eeuwen”. Via de Openbaring van God in relatie tot de volwassenwording van de mensheid zijn de latente krachten van deze scheppingsdrang nu eindelijk voluit te voorschijn gebracht; en de middelen die nodig zijn voor de verwerkelijking van Gods bedoeling staan ons nu ter beschikking. In Zijn Wil en Testament, welke Shogi Effendi gekarakteriseerd heeft als het “Handvest” van de Administratieve Orde, heeft 'Abdu'l-Bahá tot in detail de natuur en de rol uitgewerkt van de twee instellingen, die Zijn aangewezen Opvolgers zijn, en die met hun aanvullende taken de eenheid garanderen van de Bahá’í Zaak en de voltooiing van Zijn missie in samenhang met de Beschikking, het Behoederschap en het Universele Huis van Gerechtigheid. Hij legde daarbij grote nadruk speciaal op de autoriteit die aldus overgedragen werd: Al hetgeen zij besluiten, komt van God. Al wie zich niet aan hem onderwerpt, onderwerpt zich evenmin aan hen, ja weigert God gehoorzaamheid; al wie tegen hem in opstand komt en tegen hen, heeft zich tegen God gekeerd; al wie zich tegen hem verzet, verzet zich tegen God; al wie tegen hen betoogt, heeft tegen God stelling genomen ….. 51*)
28
Shogi Effendi heeft de betekenis van deze heel opvallende tekst toegelicht: Het Bestuursstelsel, zo moet men wel weten, dat op grond van dit historisch document is ingesteld, is krachtens zijn oorsprong en aard een unicum in de annalen van de religieuze stelsels der wereld. ____________________________ 51*) Will and Testament of 'Abdu'l-Bahá (Wilmette: B.P.T., 1991), p. 11.
Men kan vol vertrouwen stellen, dat geen Profeet voor Bahá'u'lláh ….. met gezag en in geschrifte iets, wat dan ook, heeft vastgelegd dat te vergelijken valt met het Bestuursstelsel dat de gezaghebbende uitlegger van Bahá'u'lláh’s leringen heeft ingesteld. Dit stelsel ….. moet het Geloof voor schisma vrijwaren, en zal dat ook doen op een wijze die in geen enkele voorgaande religie ooit is voorgekomen.52) In de tijd die voorafging aan de voorlezing en publicatie van de Wil en het Testament, had de grote meerderheid der gelovigen in de veronderstelling geleefd, dat het volgende stadium in de evolutie van de Zaak de verkiezing zou zijn van het Universele Huis van Gerechtigheid, de instelling die door Bahá'u'lláh persoonlijk in de Kitáb-i-Aqdas was gegrondvest als het opperste bestuurslichaam van de Bahá’í wereld. Om deze gang van zaken in haar geheel beter te kunnen begrijpen moet men zich als hedendaagse bahá’í het belangrijke feit realiseren, dat het begrip Hoederschap tot dan toe in de gemeenschap volslagen onbekend was. Er heerste algemeen vreugde over het nieuws van de unieke onderscheiding, die de Meester aan Shogi Effendi verleend had, en ook over de doorgetrokken lijn met de Stichter van het Geloof die deze functie inhield. Tot dan toe echter had men geen idee gehad van Bahá'u'lláh’s bedoeling, dat er een dergelijke instelling zou komen noch van de uitleggende taak die zij zou moeten vervullen – een functie waarvan het vitale belang sindsdien steeds duidelijker aan de dag getreden is, en die als men er nu op terugblikt doorzichtig maakt dat ze impliciet in sommige van Zijn geschriften besloten lag. Wat de verbeelding van ieder die er toen bij was – hetzij toegewijd gelovig hetzij niet gunstig gezind – volkomen te boven ging, was de transformatie in het leven van de Zaak die de Wil van de Meester op gang bracht. “Als ge zoudt weten wat er na Mij plaats grijpen zal”, had 'Abdu'l-Bahá verzekerd, “zoudt ge stellig bidden dat Mijn einde spoediger komen zou”! 53 *) ____________________________________ 52) Shogi Effendi , God Schrijdt Voorbij, op. cit., pag. 344. 53*) Shogi Effendi , Bahá’í Administration (Wilmette: B.P.T., 1998), p. 15
29
V Een juiste beoordeling van de plaats van het Behoederschap in de Bahá’í geschiedenis vereist eerst een objectieve beschouwing van de omstandigheden waaronder Shogi Effendi’s missie ten uitvoer gebracht moest worden. Bijzonder belangrijk daarbij is het feit dat de eerste helft van deze taak zich afspeelde tussen twee grote oorlogen, een periode die getekend werd door groeiende onzekerheid en verontrusting aangaande alle aspecten van de dingen die voor mensen belangrijk zijn. Van de ene kant waren er opvallende vorderingen gemaakt in het slechten van hinderpalen tussen diverse naties en standen; anderzijds vormden politieke onmacht en een daaruit voortvloeiende apathie op het economische vlak een ernstige belemmering voor alle inspanning om positief in te spelen op de openingen die hierbij geboden werden. Alom overheerste een vaag besef van de dringende behoefte aan een herziene visie op de aard van de samenleving en de rol die haar instellingen daarin zouden moeten spelen – een herziene visie inderdaad op de zin van het menselijk leven zelf. Na beëindiging van de eerste wereldoorlog zag de mensheid zich geplaatst voor kansen tot nader onderzoek van diverse belangrijke mogelijkheden, waarvan men nooit tevoren zelfs gedroomd had. Over heel Europa en in het Midden-Oosten waren de absolutis-tische bestuursvormen, die het grootste struikelblok voor eenheid waren geweest, van de kaart geveegd. Wijd verbreid ook waren er vraagtekens geplaatst met betrekking tot verstarde religieuze dogma’s, die morele ondersteuning hadden verleend aan de krachten welke tot conflicten en vervreemding hadden geleid. Voorheen onderdrukte volkeren hadden nu de vrijheid plannen te beramen voor de toekomst van hun eigen groepering, en eigen verantwoordelijkheid te dragen voor hun onderlinge betrekkingen op basis van de nieuwe nationale eenheden, voortgekomen uit de vredesbepalingen van Versailles. Dezelfde vindingrijkheid die geleid had tot de vervaardiging van ingenieuze vernietigingswapens, wierp zich nu op de aantrekkelijke en ook veelbelovende onderneming om economisch allure te verwerven. Van de donkerste dagen van de oorlog waren aangrijpende verhalen boven komen drijven, zoals van de opwelling die Britse en Duitse soldaten op het idee gebracht had het bloedig geweld in de loopgraven te onderbreken om met elkaar samen de geboorte van Christus te gedenken; een glimp van besef dat even oplichtte, hoe het menselijk ras in wezen één is, zoals de Meester onvermoeibaar op Zijn reizen over hetzelfde continent verkondigd had. 54 ) Maar het allerbelangrijkste was, dat een heel bijzondere verbeeldingskracht de eenmaking van de mensheid een enorme stap verder had gebracht. De wereldleiders hadden, al was het met tegenzin, een internationaal raadgevend stelsel in het leven geroepen, dat – zij het heel broos vanwege de gevestigde eigenbelangen – het ideaal van internationale vreedzame ordening voor het eerst in de steigers had gezet. Het na-oorlogse reveil vond over heel de wereld weerklank. Aangevoerd door Sun Yat-Sen had het Chinese volk reeds het in verval geraakte keizerlijke regiem afgeschud, dat het welzijn van het land ernstig in gevaar had gebracht, en beraamde het plannen om de grootheid van het rijk in ere te herstellen. Her en der in Latijns Amerika waren evenzo, ondanks vreselijke en herhaalde tegenslagen, volksbewegingen druk in de weer zeggen-schap te verwerven over de toekomst van hun eigen land en de vrije beschikking over de ontzaglijke natuurlijke hulpbronnen op hun continent. In India was Mohandas Gandhi, een van de meest opmerkelijke figuren van de eeuw, begonnen aan een onderneming die niet alleen het lot van zijn land radicaal zou veranderen, maar tevens aan de wereld volstrekt duidelijk zou maken wat geestkracht kan bewerken. Afrika wachtte nog steeds het uur van zijn lotsbestemming, evenals dat het geval was met de bevolking van andere koloniale gebieden; maar voor iedereen die zijn ogen kon gebruiken was er een veranderingsproces in beweging gekomen dat zich niet meer liet tegenhouden, omdat het de uitdrukking was van een universele hunkering onder de mensheid. Al was deze vooruitgang bemoedigend, toch kon het de historische tragedie die zich aan het voltrekken was, niet verhullen. Tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw was de aankondiging van de Dag van God, die Bahá'u'lláh gericht had aan de leiders van Zijn tijd in handen van wie het lot van de
30 mensheid besloten lag, afgewezen dan wel genegeerd door de ontvangers ervan zowel in het Oosten als in het Westen. Wanneer men een geloofsafwijzing op dat niveau en op zo’n schaal overpeinst, stelt deze de weerklank die de missie van 'Abdu'l-Bahá vervolgens in het Westen ondervond in een bedenkelijk perspectief. Al kan men zich verheugen over de waardering die de Meester van alle kanten te beurt viel, dit neemt niet weg dat de directe resultaten van Zijn inspanning wederom een enorme morele afgang inhielden van een aanzienlijk deel van de mensen en hun leiders. De boodschap die in het Oosten aan onderdrukking was prijsgegeven, werd voornamelijk door de Westerse wereld genegeerd, die gewoon haar weg weer had vervolgd naar de ondergang – een weg die daar al lange tijd op aanstuurde door een arrogante zelfvoldaanheid, welke tenslotte leidde tot het opgeven van het ideaal dat belichaamd was in de Volkerenbond. Het kon niet anders of de eerste paar decennia onmiddellijk nadat Shogi Effendi de verantwoordelijkheid op zich genomen had om de Zaak van God te bepleiten, werden een periode van toenemende ontmoediging in heel de Westerse wereld, die het meeste weg had van een massale terugval in het proces van eenwording en verlichting, dat zo vol vertrouwen door de Meester aan de orde gesteld was. Het leek wel of het politieke, maat-schappelijke en economische leven in een soort valkuil terecht gekomen was. Men begon ernstig te twijfelen aan de capaciteiten van de liberale democratische traditie om het op te kunnen nemen tegen de problemen die de tijd met zich meebracht; en zowaar, in een aantal Europese landen werden regeringen die bij zulke beginselen zworen, vervangen door autoritaire regimes. Weldra leidde de economische ineenstorting van 1929 tot een wereld-wijde terugval in materieel welzijn, met alle verdere morele en psychologische onzekerheid vandien. Een evaluatie van deze omstandigheden kan ons helpen beter begrip te krijgen voor de kolossale uitdaging, waarmee Shogi Effendi aan het begin van zijn taakvervulling zich geconfronteerd zag. Wat betrof de objectieve toestand waarin de mensheid verkeerde, zoals hij er oog in oog mee kwam te staan, was er niets wat hem van vertrouwen kon vervullen, dat de visie op een nieuwe wereld, hem nagelaten door de Stichters van de Bahá’í Zaak, aanzien lijk terrein zou kunnen winnen in de jaren die hem gegund zouden worden. Ook leek het instrumentarium dat hem ter beschikking stond niet het vermogen, noch de veerkracht en de perfectie te bezitten die zijn taak vereiste. In 1923 toen Shogi Effendi tenslotte in staat was de volledige leiding van de Zaak op zich te nemen, bestond de hechte kern van Bahá'u'lláh’s volgelingen uit de gemeenschap van gelovigen in Iran; en van hun aantal kon men destijds niet eens een betrouwbare schatting geven. De Iraanse gemeenschap, merendeels verstoken van de middelen die voor de bevordering van de Zaak benodigd waren, en met slechts heel beperkte materiële hulpbronnen tot haar beschikking, werd voortdurend de voet dwars gezet met allerlei beproevingen. In Noord Amerika hadden kleine gemeenschappen van gelovigen, reeds belast met de ontstellend grote verantwoorde-lijkheden voor het Goddelijk Plan, de handen vol aan de simpele noodzaak in het eigen levensonderhoud en dat van hun gezinnen te voorzien, daar de economische crisis steeds harder toesloeg. In Europa, Oceanië en het verre Oosten bleven zelfs de kleinere groepen Baháí’s trouw in het Geloof; dit was ook het geval met geïsoleerde groepen, families en personen her en der verspreid over de wereld. Boeken, zelfs in het Engels, waren er nauwelijks, en het werk om de Geschriften in andere toonaangevende talen te vertalen en om fondsen te werven voor de publicatie ervan vormde een vrijwel ondragelijke last. Het was wel zo dat de visie waarvoor de Meester hun de ogen geopend had, hun leven helder doorlichtte; maar toch moeten de middelen die de Bahá’ís ten dienste stonden hun jammerlijk ontoereikend toegeschenen hebben in vergelijking met de gebruikelijke levensomstandigheden om hen heen. De reusachtige donkere fundering van de toekomstige Moeder Tempel van het Westen, zoals deze uitstak boven het voorste gedeelte van het meer ten noorden van Chicago, leek de spot te drijven met het schitterende ontwerp, dat de bouwkundige wereld nog maar enkele jaren tevoren verbijsterd had doen staan. In Bagdad was het “Meest Heilige Huis”, dat door Bahá'u'lláh bestemd was als het centrale punt van Bahá’í bedevaarten, door tegenstanders van het Geloof met de grond gelijkgemaakt. In het Heilige Land zelf was het Huis van Bahá'u'lláh tot een bouwval verworden als gevolg van de verwaarlozing, waaraan het ten prooi gevallen was door de Verbondsbrekers die het bezet hielden; en de Schrijn waarin de kostbare overblijfselen van de Báb en van 'Abdu'l-Bahá beiden rustten, was in het stadium blijven steken van een eenvoudig stenen bouwsel. Dit bescheiden bouwsel had de Meester nog als voorlopige voorziening opgericht. Een rijtje aftastende consultaties met vooraanstaande Bahá’ís maakte het de Behoeder duidelijk, dat zelfs een formele discussie met oordeelkundige gelovigen over de instelling van een internationaal secretariaat niet alleen geen zin had, maar wellicht zelfs averechts zou uitpakken. Daarom beperkte Shogi Effendi zich ertoe de grootse onderneming die hem toevertrouwd was eenvoudig te blijven stimuleren. Hoe totaal alleen hij zich voelde is haast onmogelijk te vatten voor de huidige Bahá’í generatie; in zoverre men het kan invoelen, doet het besef ervan onmiddellijk heel pijnlijk aan.
31 Aanvankelijk ging de Behoeder van de veronderstelling uit, dat de leden van de uitgebreide familie van de Meester, die vanwege hun voorname verwantschap alom bij Bahá’ís in hoog aanzien stonden, de gelegenheid graag wilden benutten hem bij te staan in de realisering van de doelstelling zoals deze in de Wil van de Meester op zo’n pregnante en aangrijpende wijze onder woorden gebracht was. Zodoende nodigde hij zijn broers, neven en een van zijn zusters uit, die een opvoeding genoten hadden die hen bijzonder geschikt maakte voor dit doel, hem op bestuurlijk niveau bij te staan overeenkomstig de hoge eisen die het Behoederschap met zich meebracht. Helaas bleken de een na de ander ontevreden met de ondergeschikte positie die hun aldus werd toebedeeld, en laks in de tenuitvoer-legging van de werkzaamheden. Veel ernstiger nog was het, dat Shogi Effendi zich geconfronteerd zag met een situatie, waarin het gezag waarmee hij bekleed was – nog wel gesteld in niet mis te verstane bewoordingen in de Wil en het Testament – door zijn verwanten opgevat werd als betrekkelijk onbetekenend van aard. Deze personen gaven er de voorkeur aan het leiderschap van het Geloof te beschouwen als in wezen een familie aangelegenheid, waarin aan de zienswijzen van de ouderen onder hen die dachten zich dit voorrecht aan te kunnen meten, grote betekenis toegekend moest worden. Zij begonnen met een vertoon van stuurse weerspannigheid, waarna de situatie steeds onverteerbaarder werd tot op een punt, dat de kinderen en kleinkinderen van 'Abdu'l-Bahá zich permitteerden het oneens te zijn met de benoemde opvolger en aan zijn instructies geen verder gevolg te geven. Rúhíyyih Khánum die dit proces van een verslechterende verstandhouding in de latere stadia van nabij meemaakte, en die er zelf erg onder leed het effect aan te moeten zien op zowel het werk als op de Behoeder persoonlijk, schreef later : ………. men moet denken aan de oude geschiedenis van Kain en Abel, het verhaal van jaloezie onder de familie, dat in het weefsel van de historie als een donkere draad loopt door al haar episodes, en waarvan men de sporen aantreft in al wat er in gebeurde …….. De zwakheid van het menselijk hart, dat zich zo vaak hecht aan iets wat feitelijk geen waarde heeft, de zwakheid van de menselijke geest die zo geneigd kan zijn tot eigenwaan en zelfverzekerdheid in persoonlijke opvattingen, doet mensen verstrikt raken in een warboel van emoties die hun oordeelsvermogen verblindt en hen op de verkeerde weg zet ……. Boven alles houdt dit in, dat aan het Centrum van het Verbond zelf zodoende schade toegebracht wordt. Het ganse leven van Shogi Effendi werd overschaduwd door de kwaadaardige persoonlijke agressie die tegen hem ondernomen werd.55) Deze sombere achtergrond plaatst de inbreng van het Grootste Heilige Blad, een zuster van 'Abdu'l-Bahá en de laatst overgeblevene van het Heroïsche Tijdperk van het Geloof, in een des te briljanter licht. Bahíyyih Khanum heeft na de dood van de Meester een vitale rol gespeeld in de bescherming van de belangen van de Zaak, en zij werd Shogi Effendi’s enige doeltreffende steun. Haar trouwe toewijding ontlokte aan zijn pen de wellicht meest ontroerende passages die hij ooit zou schrijven. De woorden die hij aan haar wijdde na haar dood in 1932 werden gepubliceerd in een schrijven aan de Bahá’ís “in het Westen”, waarvan een gedeelte als volgt luidde: Alleen toekomstige generaties en schrijvers die het beter kunnen formuleren dan ik kunnen en zullen een waardig eerbetoon brengen aan de wervelende grootsheid van haar geestelijk leven, aan de unieke inbreng die zij bood tijdens de stormachtige perioden in de Bahá’í historie, __________________________________ 55) Rúhíyyih Rabbání, The Priceless Pearl (London: Bahá’Ï Publishing Trust, 1969), pp. 121, 123.
, aan de onverdeelde lof die over haar uitgestort is door zowel Bahá'u'lláh als door 'Abdu'l-Bahá, het Centrum van Zijn Verbond – al is dit niet opgetekend en merendeels onopgemerkt voorbijgegaan aan haar talrijke warme bewonderaars in het Oosten en het Westen -, aan het aandeel dat zij heeft gehad in het verloop van verscheidene van de belangrijkste gebeurtenissen uit de annalen van het Geloof; aan het leed dat zij te verduren kreeg, de offers die zij gebracht heeft, de uitzonderlijke begaafdheid van onuitputtelijk medeleven dat zij zo markant uitstraalde -– deze en nog veel meer blijken van haar indrukwekkende inbreng zijn zo onlosmakelijk verweven met de structuur van de Zaak zelf, dat een toekomstig geschiedschrijver van het Geloof van Bahá'u'lláh nooit daaraan voorbij kan gaan noch ze als onbeduidend kan afdoen ……. Waar moet ik beginnen als ik de zegeningen die zij mij met al haar lieve zorg gebracht heeft zou willen opsommen, en dat in de meest kritische en spannende momenten van mijn leven ? Voor mij die zo dringend
32 aangewezen ben op de levenwekkende genade van God, was zij het levende symbool van vele eigenschappen die ik zo had leren bewonderen in 'Abdu'l-Bahá.56 *) Lange tijd was de Behoeder de mening toegedaan, dat hij ter bescherming van de Zaak er het beste aan deed de steeds slechter wordende relaties binnen de Heilige Familie te verzwijgen. Pas toen tenslotte de tegenwerking uitliep op regelrechte daden van openlijk verzet, hetgeen binnen de familie leidde tot een beschamende samenspanning en zelfs tot huwelijken met leden van de feitelijke groep Verbondsbrekers, tegen wier verraderlijke opstelling de Wil en het Testament van de Meester in krachtige bewoordingen had gewaar-schuwd, en ook nog met een plaatselijk gevestigde familie die de Zaak zeer slecht gezind was, zag Shogi Effendi zich genoodzaakt tegenover de Bahá’í wereld open kaart te spelen aangaande de aard van het wangedrag waarmee hij moest afrekenen.57 ) Deze treurige geschiedenis is van belang om een goede kijk te krijgen op de Zaak tijdens de twintigste eeuw; niet slechts vanwege hetgeen de Behoeder de “puinhoop” noemde die het aanrichtte binnen de Heilige Familie, maar ook omdat het licht werpt op de moeilijke opgaven, waarmee de Bahá’í gemeenschap in de komende jaren in stijgende mate te maken zal krijgen; opgaven die beiden, de Meester en de Behoeder, in klare bewoordingen voorzegd hebben. Nog afgezien van de laagheid die voor velen van Shogi Effendi’s verwanten tekenend was, toonden zij weinig of geen besef van de geestelijke aard van de taak die hem in de Wil en het Testament op de schouders was gelegd. Dat de Openbaring van God met betrekking tot de volwassenwording van de mensheid met een gezagsdrager gepaard moest gaan als geëigend centrum van haar zending, van wezenlijk belang voor de herstructurering van de maatschappelijke ordening, hield een spirituele uitdaging in die zij blijkbaar niet in staat waren te doorzien, of die zij misschien nooit hebben willen begrijpen. Dat zij de Behoeder in de steek lieten, bevat een les die, door de eeuwen heen van de Bahá’í Beschikking, onvergetelijk zal blijven voor het nageslacht. Het lot van deze groep mensen – hoog bevoorrecht maar onwaardig als zij zich betoonden – onderstreept voor allen die van hun lotgevallen kennis nemen de grote betekenis die het Verbond van Bahá'u'lláh karakteriseert voor de eenwording van de mensheid, en tegelijk de strikte eisen die gesteld worden voor al degenen die er hun heil in zoeken. <<>> Wanneer Bahá’ís hun aandacht nader richten op de belevenissen van Shogi Effendi’s werkzaamheid als Behoeder, moeten zij als met zijn ogen zich een voorstelling trachten te maken van de aard van de hem opgedragen missie. Onze gids daarbij is de grote hoeveelheid geschriften die hij ons nagelaten heeft. 'Abdu'l-Bahá had in talloze Tafelen en voordrachten het centrale beginsel van Bahá'u'lláh’s boodschap verkondigd: “In deze wonderbare Openbaring, in deze glorierijke eeuw, is de instelling van het Geloof van God en het typerende kenmerk van Zijn Wet de bewustwording van de Eenheid der Mensheid. 58 *) ______________________________ 56*) Shogi Effendi, Bahá’í Administration, op. cit., pp. 187-188, 194. 57) Het openlijk wangedrag van Shogi Effendi’s broers, zusters en neven liet hem tenslotte geen andere keus dan de Bahá’í wereld ervan in kennis te stellen, dat deze personen Verbondsbrekers waren. 58*) Shogi Effendi, The World Order of Bahá'u'lláh, op.cit., p.36.
'Abdu'l-Bahá had met even zoveel nadruk verzekerd, zoals al eerder vermeld, dat de zeer ingrijpende veranderingen die op ieder gebied van menselijke ambities aan de gang waren, thans de eenmaking van de mensheid tot een haalbaar doelwit hadden gemaakt. Het was deze visie die tijdens de zesendertig jaar van zijn Behoederschap aan Shogi Effendi het organisatietalent verschafte dat hij voor zijn taak nodig had. De daaruit voortvloeiende gevolgen waren het thema van enkele van zijn meest belangrijke boodschappen. In een schrijven van 1931 aan de vrienden in het Westen, opende hij voor hen een briljant perspectief: Het beginsel van de Eenheid der Mensheid – de spil waar alle leringen van Bahá'u'lláh omheen cirkelen – is niet zo maar een opwelling van simpele emoties of een uitingsvorm van wazig vrome hoop. De aansporing ertoe kan men niet simpelweg afdoen als een nieuwe bewustwording van de geest van broederschap en goede wil onder de mensen, en het is al evenmin puur gericht op het cultiveren van een harmonieuze samenwerking tussen afzonderlijke volken en naties onderling. De werking ervan reikt veel dieper, veel verder dan al hetgeen waarvan de Profeten van weleer de bevordering behartigden. De boodschap die dit beginsel behelst, slaat niet alleen op het afzonderlijke individu, maar heeft allereerst betrekking op de aard van al die wezenlijke onderlinge verbanden die alle staten en naties tot leden van de ene menselijke familie moeten smeden ……. Het gaat om een organische verandering in de structuur van de hedendaagse maatschappij, een veranderde
33 levenshouding zoals de wereld nog nooit meegemaakt heeft …… Dit beginsel vraagt niet minder dan de reorganisatie en de demilitarisering van de hele menselijke wereld – een wereld van organische eenheid in alle wezenlijke opzichten van het leven, van haar politieke apparaat, haar spirituele aspiraties, haar handel en financieel beleid, haar schrijfwijze en taalgebruik, en daarbij tegelijk onbegrensd in de verscheidenheid van de nationale kenmerken van haar federale eenheden.59 *) Een denkbeeld dat zich heel markant aftekende in de geschriften van de Behoeder was de organische beeldspraak waarin Bahá'u'lláh, en vervolgens 'Abdu'l-Bahá, het proces van duizenden jaren vervat heeft, dat de mensheid naar dit hoogtepunt in haar collectieve historie geleid heeft. Dat beeld was de parallel die men kan trekken tussen enerzijds de stadia waarin de menselijke samenleving zich geleidelijk georganiseerd en gecompleteerd heeft, en anderzijds het proces waarin elk menselijk wezen zich geleidelijk ontwikkelt vanaf de begrenzingen van de kinderfase naar de capaciteiten die eigen zijn aan volwassenheid. Dit komt heel duidelijk naar voren in verscheidene geschriften van Shogi Effendi die handelen over de transformatie die zich in onze tijd voltrekt: De langdurige periodes van de kleuter- en kinderfase, waar het menselijk ras doorheen moest, zijn op de achtergrond geraakt. De mensheid beleeft thans het tumult dat gepaard pleegt te gaan met de meest heftige fase van zijn evolutie, de fase van de adolescentie, wanneer de onstuimigheid van de jeugd en zijn felheid hun hoogtepunt bereiken, die dan weer op den duur plaats maken voor de kalmte, de bedachtzaamheid en de volgroeidheid die kenmerkend zijn voor een volwassen mens.60 *) Verder beraad op deze weidse visie bracht Shogi Effendi ertoe de Bahá’í wereld een samenhangende omschrijving te bieden van de toekomst, die sedertdien drie generaties van gelovigen in staat gesteld heeft voor regeringen, de media en het grote publiek overal ter wereld het perspectief te verwoorden waarin het Bahá’í Geloof zijn uitwerking tracht te realiseren: De eenheid van het menselijk ras zoals Bahá'u'lláh deze voor ogen stond, impliceert de inrichting van een wereld gemenebest, waarin alle naties, geloofs-overtuigingen en klassen nauw en voorgoed verenigd zijn; _____________________________ 59*) ibid., pp. 42-43. 60*) ibid., p. 202.
waarin het zelfbestuur van zijn lidstaten, de individuele vrijheid, en het initiatief van de afzonderlijke personen waaruit zij bestaan, definitief en totaal gewaarborgd zijn. Dit gemenebest moet, voor zover we er ons een voorstelling van kunnen maken, bestaan uit een wereldomspannend wetgevend lichaam; de leden daarvan moeten, als degenen waarin de gehele mensheid haar vertrouwen stelt, in laatste instantie toezicht houden op het totaal van alle hulpbronnen van alle aangesloten naties, en die decreten uitvaardigen die vereist zijn om het leven in goede banen te leiden, om te voorzien in de behoeften die er zijn, en om de relaties tussen alle rassen en volken goed op elkaar af te stemmen. Voorts moet een uitvoerend orgaan, ondersteund door een internationale krijgsmacht, de besluiten die genomen worden ten uitvoer brengen en op de naleving toezien van de door het wetgevend lichaam aangenomen decreten; en zij moet de organische eenheid van het gehele gemenebest bewaken. Een wereldgerechtshof moet arbitreren en zijn bindend en definitief oordeel uitspreken in alle maar mogelijke geschillen die rijzen kunnen tussen de verschillende elementen die dit universele systeem met elkaar vormen …….. De economische hulpbronnen van de wereld moeten in kaart gebracht worden, de vindplaats van haar grondstoffen moet worden aangeboord en volledig ten nutte gemaakt; haar markten moeten op elkaar afgestemd en ontwikkeld worden, en de verdeling van haar producten gelijkelijk geregeld.61*) Toen hij een definitieve uitleg omtrent het Bestuursstelsel aan het papier toevertrouwde in “De Beschikking van Bahá'u'lláh”, maakte Shogi Effendi een speciale verwijzing naar de rol die deze instelling – die hij zelf vertegenwoordigde – zou spelen, met “ten dienste van de Zaak een lange, een doorlopende blik te richten op een hele reeks van generaties …….” Dit unieke geschenk sprak bijzonder duidelijk voor zichzelf in zijn beschrijving van de tweevoudige aard van het historisch proces dat hij zich zag ontrollen in de twintigste eeuw. Het panorama van internationale kwesties, zo zei hij, zou in stijgende mate een nieuwe vorm krijgen onder invloed van de twee krachten van “integratie” en “desintegratie”, krachten die beiden uiteindelijk het menselijk vermogen te boven
34 gingen. In het licht van hetgeen we thans kunnen waarnemen is zijn vooruitziende blik op de werking van dit tweevoudige proces adembenemend: de schepping van “een techniek van wereldwijde intercommunicatie …. die wonderbaarlijk snel en met een perfecte regeling functioneert”;62*) de sloop van de nationale staat als voornaamste trendsetter van de bestemming van mensen op deze wereld; de vernietigende effecten die de aankomende morele instorting overal ter wereld zou veroorzaken m.b.t. de maatschappelijke samenhang; de wijd verspreide algemene ontgoocheling als gevolg van politieke corruptie; en – onvoorstelbaar voor zijn tijdgenoten – de verschijning van over de hele wereld verspreide instellingen ter behartiging van het menselijk welzijn, op elkaar afgestemde economische activiteit, de omschrijving van internationaal geldende maatstaven, en de aanmoediging tot solidariteitszin tussen de diverse rassen en culturen. Deze en nog andere ontwikkelingen, zo lichtte de Behoeder toe, zou de omstandigheden, waaronder de Bahá’í Zaak haar missie in de komende decennia zou volvoeren, drastisch veranderen. Een van de opvallende ontwikkelingen hierbij, waarop Shogi Effendi de aandacht vestigde in de Geschriften, waarvan hij de aangewezen uitlegger was, had betrekking op de toekomstige rol van de Verenigde Staten als natie, en, in mindere mate, hun bondgenoten op het Westelijk halfrond. Zijn toekomstvisie hierover is des te opmerkelijker, wanneer men bedenkt dat hij zijn visie neerschreef in een tijd dat de Verenigde Staten een uitgesproken eigen koers volgden zowel in hun buitenlandse politiek als in de opvattingen van het merendeel van hun burgers. Shogi Effendi voorzag evenwel dat het land “een actief en beslissend aandeel ….. zou nemen in de organisatie en vreedzame regeling van de aan-gelegenheden der mensheid.” Hij herinnerde de Bahá’ís aan 'Abdu'l-Bahá’s verwachting, dat de Verenigde Staten vanwege de unieke aard van hun maatschappelijke structuur en hun politieke ontwikkeling – wel te onderscheiden van iedere “eigen voortreffelijkheid of speciale verdiensten” van hun burgers – kwaliteiten hadden ontwikkeld die hun in staat stelden “de eerste natie te zijn die de basis legde voor internationale overeenstemming.” ________________________________ 61*) ibid. pp.203-204
62*) Shogi Effendi, The World Order of Bahá'u'lláh , op. cit. p.203.
Hij voorzag in feite dat de regeringen en volkeren van het hele halfrond steeds verder op deze richting aanstuurden.63*) De rol die de gemeenschap van de Bahá’ís zou gaan spelen om de voltrekking van dit proces te bewerkstelligen, was al eerder voorspeld in de aansporing die de Báb had gericht tot Zijn volgelingen in de allervroegste fase van de Zaak O Mijn geliefde vrienden ! Gij zijt op deze Dag de dragers van de naam van God ….. Gij zijt de eenvoudige mensen, van wie God elders in Zijn Boek melding maakt: “Het is Onze wens speciaal hen te verkiezen die tot de weinig beduidenden in het land gerekend worden, en hen tot geestelijke leiders te maken onder de mensen en tot Onze erfgenamen.” Gij zijt tot deze positie geroepen; maar alleen dan zult gij deze bereiken, als ge alle wereldse verlangens onder uw voeten vertrapt, en ervoor ijvert die “vereerde dienaren van Hem” te worden “die eerst spreken nadat Hij gesproken heeft, en die Zijn bevelen opvolgen”……. Bekommert u niet om uw zwakheden en tekortkomingen; richt uw aandacht op de onoverwinnelijke macht van de Heer, uw God, de Almachtige ….. Rijst op in Zijn naam, stelt uw vertrouwen heel en al in Hem, en weet u verzekerd van de uiteindelijke overwinning.64) In 1933 reeds greep Shogi Effendi de gelegenheid aan zich hierover uit te spreken tegenover de vrienden in Noord Amerika: Laat ons God bidden dat wij in deze tijd van een overal op de wereld toeslaand pessimisme, waarin de duistere krachten van de menselijke natuur – van haat, opstandigheid, wetteloosheid en reactionair gedrag – de stabiliteit van de samenleving bedreigen, waarin de meest waardevolle vruchten van de beschaving aan harde en niet eerder beleefde krachtmetingen worden blootgesteld, er ons allen bewust van worden, diepgaander dan ooit tevoren, dat wij - al zijn we niet meer dan een kleine minderheid temidden van de kolkende massa’s op de wereld – ons in deze tijd de aangewezen instrumenten betonen van Gods genade; dat onze missie van dringende en vitale betekenis is voor het lot van de mensheid, en dat wij, gesterkt door dit besef, aantreden om Gods heilig plan met de mensheid te verwezenlijken.65*) <<>>
35 Zich volledig bewust van de conditie waartoe de maatschappij was vervallen, zich bewust ook van de trouweloosheid van familieleden op wier bijstand hij zich had moeten kunnen verlaten, en tevens van de relatief zwakke staat van de hulpmiddelen waarover hij binnen de Bahá’í gemeenschap zelf beschikken kon, toog Shogi Effendi aan het werk om de middelen te vergaren die hij nodig had om de hem opgedragen missie te realiseren. Op een of andere manier beseften de meeste Bahá’ís zonder twijfel dat de Raden die zij op aanwijzing hadden gevormd, een betekenis hadden die veel meer inhield dan alleen het gewone beleid over praktische zaken waarvoor zij de zorg hadden. 'Abdu'l-Bahá die deze gang van zaken had geleid, had zich daar aldus over uitgelaten: ….. stralende lampen en heerlijke hoven, van waaruit de geuren van heiligheid opstijgen over heel het omringende land, en het schijnsel van kennis is uitgestort over alle geschapen dingen. Van hen uit stroomt de geest van leven naar alle kanten. Zij zijn waarlijk de machtige bronnen voor de vooruitgang van de mensheid, ten allen tijde en onder alle omstandigheden.66*) ___________________________________________ 63*) Shogi Effendi , The Advent of Divine Justice, op.cit., pp. 90, 19, 85. 64) Nabíl-i-A’zam, The Dawn-Breakers : Nabíl’s Narrative of the Early Days of the Bahá’í Revelation (Wilmette: B.P.T., 1999) , pp. 92-94. 65*) Shogi Effendi, Bahá’í Adminisatration, op.cit., p. 52. 66*) Selections from the Writings of 'Abdu'l-Bahá, op.cit. pp. 85-86, (section 38, 5).
Op Shogi Effendi rustte nu de taak de gemeenschap te leren beseffen, wat de plaats en de rol van deze nationale en plaatselijke geestelijke raden in het raamwerk van het Bestuursstelsel inhield, zoals dit door Bahá'u'lláh ingesteld was en verder uitgewerkt in de voorzieningen getroffen in de Wil en het Testament van de Meester. Een moeilijkheid in dit opzicht was de ondoordachte veronderstelling, dat de Zaak in wezen een “geestelijke” gemeenschap was, waarbij het organisatorisch aspect – zij het er beslist niet mee in strijd – toch geen wezenlijk element van het Goddelijke plan zou zijn. Terwijl hij benadrukte dat de Kitáb-i-Aqdas en de Wil en het Testament “elkaar niet slechts aanvullen, maar ….. elkaar tevens wederzijds bevestigen, en dat zij onlosmakelijke delen zijn van één totale eenheid.67*)”, beval de Behoeder de gelovigen aan zich grondig te verdiepen in de centrale waarheid van de Zaak die zij omhelsd hadden.: Niemand zal ontkennen dat de Geest door Bahá'u'lláh over de wereld uitgestort – de Geest die zich in verschillende mate van intensiteit manifesteert door de welbewuste werkzaamheid van Zijn verklaarde volgelingen, en indirect door bepaalde sociaal afgestemde organisaties – dat die Geest nimmer tot de mensheid kan doordringen noch er blijvende invloed op kan uitoefenen, tenzij en totdat Hij gestalte krijgt in een zichtbare Orde die Zijn naam moet dragen, zich geheel en al met Zijn beginselen moet identificeren en overeenkomstig Zijn wetten moet functioneren.68*) Verder drukte hij de aanhangers van het Geloof op het hart goed onderscheid te maken tussen de Zaak van Bahá'u'lláh, waarin de Geopenbaarde Tekst tot in detail uitgewerkte voorzieningen bevat voor een ordening van gezaghebbend en verplichtend karakter, en anderzijds al die voorbereidende Openbaringen waarin de Geschriften geen gewag maken van zaken als de bestuursorde en de interpretatie van de bedoelingen van de Stichter. Zoals Bahá'u'lláh het onder woorden bracht: “Voorwaar, de Profetische cyclus is geëindigd. De Eeuwige Waarheid is nu gekomen. Hij heeft het Vaandel van Macht geheven …..”69) Anders dan de Beschikkingen in het verleden heeft de Openbaring van God voor deze tijd, zo stelde Shogi Effendi, “een levend organisme” uitgebracht; de wetten en instellingen daarvan vormen “de wezenlijke elementen van een Goddelijk Economisch Stelsel”, “een leefwijze voor de samenleving van de toekomst”, en “de enige instelling voor de eenmaking van de wereld en de aankondiging van het rijk van rechtvaardigheid en gerechtigheid op aarde.”70*) De vrienden moeten zich goed realiseren, zo benadrukte de Behoeder daarom verder, dat de Geestelijke Raden, die zij vol ijver over de wereld aan het stichten waren, de voorlopers waren van de plaatselijke en nationale “Huizen van Gerechtigheid” zoals Bahá'u'lláh deze beoogde. Als zodanig waren zij integrale onderdelen van een Bestuursstelsel dat te zijner tijd “aanspraak zal maken en zijn geëigendheid aantonen te kunnen worden beschouwd niet alleen als het uitgangspunt maar evenzeer als de belichaming van de Nieuwe Wereld Orde, met als bestemming in de volheid der tijden de gehele mensheid te omvatten.”71*)
36 Voor enkele prille gemeenschappen in het Westen bleek een dergelijk afwijken van de traditionele opvattingen omtrent de aard en de rol van religie een te grote uitdaging; en zo zagen sommige Bahá’í gemeenschappen met lede ogen medewerkers wegebben op zoek naar een geestelijke opzet die beter spoorde met hun eigen voorkeur. Voor de overgrote meerderheid van de gelovigen evenwel wierpen bijzondere publicaties van de hand van de Behoeder, zoals Het Doel van een Nieuwe Wereld Orde en De Beschikking van Bahá'u'lláh, een helder licht juist op het onderwerp dat hun het meeste zorgen baarde, namelijk het verband tussen geestelijke waarheid en maatschappelijke ontwikkeling; en dit sterkte hen in hun vastberadenheid hun aandeel te nemen in het leggen van de basis voor de toekomst van de mensheid. _______________________________ 67*) Shogi Effendi, The World Order of Bahá'u'lláh , op.cit., p. 4. 68*) ibid., p. 19. 69) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, op.cit., pag. 41 (sectie XXV). 70*) Shogi Effendi, The World Order of Bahá'u'lláh, op.cit., p. 19. 71*) ibid., p. 144.
De Behoeder trof ook alle benodigde maatregelen voor het organiseren van dit grootse werk. Het “Heroïsch Tijdperk” van Bahá'u'lláh’s Beschikking , zo verklaarde hij, was beëindigd met de overgang van 'Abdu'l-Bahá. De Bahá’í gemeenschap maakte nu een begin met het “IJzeren Tijdperk”, het “Vormend Tijdperk”, waarin het Bestuursstelsel over de hele planeet zou worden gevestigd, zijn instellingen opgericht en de erin besloten krachten voor de opbouw van de samenleving in de openheid gebracht. Heel in de verte lag in het verschiet wat Shogi Effendi het “Gouden Tijdperk” van de Beschikking noemde, dat uiteindelijk zal leiden tot het aanbreken van het Bahá’í Wereld Gemenebest, hetgeen de vestiging op aarde zal inhouden van het Koninkrijk van God en de schepping van een wereldbeschaving.72) De stimulans die het menselijk bewustzijn in de aanvang had gekregen door de openbaring van het Scheppende Woord zelf, waarvan de totaal nieuwe uitwerking door de Meester was verkondigd, was nu door degene die zij aangewezen hadden als de uitlegger ervan vertaald in de terminologie van politieke en economische transformatie, waarin de publieke onderlinge meningsvorming van de eeuw zich afspeelde. Het gaf het proces een onweerstaanbare kracht, het bracht steeds nieuwe dimensies van de Bahá’í benadering op het spoor, en het deed dienst als drijfveer voor de eenmaking van de mensheid welke het hoofdthema was – dat alles was besloten in het Verbond dat Bahá'u'lláh was aangegaan tussen Hemzelf en al degenen die zich op Hem verlaten. Ze werden weliswaar in het begin nog niet “Geestelijke Raden” genoemd, maar de bijeenkomsten tot het houden waarvan 'Abdu'l-Bahá plaatselijke Bahá’í gemeenschappen had aangemoedigd, hadden voor de behartiging van hun aangelegenheden de verantwoordelijkheid op zich genomen. Achteraf terugblikkend kan het niemand met enig gevoel voor historie ontgaan, dat de eerste Geestelijke Raad van het Geloof, namelijk die in Teheran, werd gesticht in 1897, het geboortejaar van Shogi Effendi zelf. Begeleid door de Meester hadden periodieke bijeenkomsten die gehouden werden op instigatie van de vier Handen van de Zaak in Perzië, zich geleidelijk ontpopt tot deze instelling die tegelijk functioneerde als de “Centrale Geestelijke Raad” van Perzië én als het bestuur van de plaatselijke gemeenschap in de hoofdstad. Rond de tijd van 'Abdu'l-Bahá’s overgang waren er meer dan dertig PGR’s gesticht in Perzië. In 1922 achtte Shogi Effendi de tijd rijp voor de formele instelling van een NGR (Nationale Geestelijke Raad) voor Perzië; de realisering daarvan liep echter vertraging op tot 1934 vanwege de eisen verbonden aan een betrouwbare getalsbepaling van de gemeenschap als basis voor de verkiezing van haar gedelegeerden. Buiten Perzië kozen de gelovigen in ‘Ishqábád, in Russisch Toerkestan, hun eerste PGR, een bestuurscentrum dat een belangrijke rol vervulde in het project voor de bouw van de eerste Mashriqu’l-Adhkár in ‘Ishqábád. In Noord Amerika vormden een uiteenlopende reeks van consultatieve organen – “Raadsbesturen”, “Bestuursraden”, “Raden voor Consultatie” en “Werkcomité’s” analoge instellingen, die zich geleidelijk ontwikkelden tot gekozen besturen die de voorlopers werden van de Geestelijke Raden. Omstreeks het tijdstip van de overgang van de Meester waren ongeveer veertig van zulke raden in Noord Amerika in functie. Deze ontwikkelingen bereidden de weg voor het uiteindelijk aantreden van de eerste NGR van de Bahá’ís van de Verenigde Staten & Canada, voortgekomen uit de “Tempel Eenheids Raad”, een orgaan dat in 1909 was ingesteld om de bouw van het toekomstige Huis van Aanbidding in goede banen te leiden. Deze eerste NGR werd gevormd in 1923, ofschoon de bestuurlijke vereisten, zoals deze door de Behoeder waren geconditioneerd, pas in 1925 werden afgerond. Voorafgaand aan deze laatste datering waren er reeds Nationale Raden gevormd op de Britse Eilanden, in Duitsland en Oostenrijk, in Egypte en Soedan, en in India en Birma.73) Terwijl de formatie van Nationale en Plaatselijke Geestelijke Raden zich voltrok, benadrukte de Behoeder steeds meer, van hoeveel belang het was rechtspersoonlijkheid onder het burgerlijk
37 recht te verwerven. Met zo’n “naamloze vennootschap” zo gericht mogelijk aan te gaan zouden de Bahá’ís bestuurlijke instellingen het recht krijgen eigendom te bezitten, contracten aan te gaan en op den duur wettelijk gewaarborgde rechten te verwerven, die van vitale betekenis zijn voor de belangen van de Zaak. ____________________________________
72) Shogi Effendi, God Schrijdt Voorbij, op.cit., pag. 28. 73) The Bahá’í World, vol. X (Wilmette: B.P.Committee, 1949), pp. 142-149, biedt een gedetailleerd overzicht van de uitbreiding van de Zaak tot aan de afsluiting van het eerste Zeven Jaren Plan.
Het belang dat Shogi Effendi hechtte aan deze nieuwe stap in de bestuurlijke ontplooiing wordt duidelijk waarneembaar in de fotokopieën van zulke civielrechtelijke middelen, die een typisch element begonnen te vormen van het fotografische verslag over de uitbreiding van het Geloof in diverse vervolgdelen van The Bahá’í World. In feite stelde Shogi Effendi, nadat het woonverblijf in Bahjí weer in bezit genomen, volledig gerestaureerd en ingericht was in zijn oorspronkelijke staat, daar een verzameling van deze waardevolle documentatie ter bezichtiging ten toon als een bemoediging en ter lering voor de groeiende stroom van pelgrims naar het Wereld Centrum. Het proces van rechtspersoonlijke vestigingen begon met het aannemen van een Verklaring van “Trust and By-Laws” in 1927 voor de NGR van de Verenigde Staten & Canada, die twee jaar later burgerlijke erkenning vond. Op 17 februari 1932 ontving de eerste plaatselijke Bahá'í Raad, die van Chicago, de stukken voor rechtspersoonlijkheid; deze werden, tezamen met de stukken voor die van New York City, op 31 maart van datzelfde jaar, een richtsnoer voor zulke middelen over de hele wereld. Tegen 1949 wist de Nationale Geestelijke Raad (NGR) van de Bahá’ís van Canada – inmiddels tot stand gekomen toen de twee Noord Amerikaanse Bahá’í gemeenschappen het jaar daarvoor op eigen benen waren komen te staan – de formele erkenning van hun status onder de burgerlijke wetgeving te verwerven door een speciale Akte van het Parlement, een overwinning die Shogi Effendi toejuichte als “een daad zonder weerga in de annalen van het Geloof in enig land, noch in het Westen noch in het Oosten.”74*) Deze urgente bestuurlijke behoeften weerhielden Shogi Effendi niet van andere taken die van vitaal belang waren voor de vormgeving aan een geestelijk leven van een mondiale gemeenschap. Het belangrijkste hierbij was een moeizaam karwei, dat alleen hij kon verzetten, namelijk om het voortdurend groeiend aantal gelovigen dat niet van Perzische afkomst was, een directe en betrouwbare toegang te bezorgen tot de Geschriften van het Geloof. De Verborgen Woorden, Het Boek van Zekerheid, de kostbare schat die met zoveel liefde en wijsheid onder de titel Bloemlezing van de Geschriften van Bahá'u'lláh bijeengebracht werd, Gebeden en Meditaties van Bahá'u'lláh en Het Epistel aan de Zoon van de Wolf, verschaften het geestelijk voedsel dat het werk aan de Zaak dringend vereiste; zoals ook het geval was met Shogi Effendi’s vertaling en uitgave van Nabíl’s “Verslag” onder de titel The Dawn-Breakers. Bahá’í pelgrims vonden nog een ander soort spirituele verrijking in de Heilige Plaatsen en historische plekken waarop de Behoeder beslag wist te leggen – vaak ten koste van lang slepende onderhandelingen – die hij met veel toewijding weer op orde bracht. Shogi Effendi haakte op eenzelfde wijze vaardig in op onverwachte kansen die hij kreeg ten behoeve van het neerzetten van zijn historisch perspectief. In 1925 wees een Sunni Moslim gerechtshof in Egypte de burgerlijke erkenning af van huwelijken die gesloten werden tussen Moslim vrouwen en Bahá’í mannen, waarin er op gewezen werd dat het Bahá’í Geloof een nieuwe religie is, “volledig onafhankelijk”, en dat derhalve “geen enkele Bahá’í beschouwd kan worden als een Moslim” (en dus gekwalificeerd om te huwen met iemand die ook Moslim is).75) De Behoeder greep de ver strekkende consequenties van deze aperte afwijzing aan: hij maakte ruim gebruik van de gerechtelijke uitspraak door de aanspraak van de Zaak in internationaal verband nadrukkelijk te onderstrepen, dat het hier om een onafhankelijk Geloof handelt, los van en wel te onderscheiden van zijn Islamitische wortels. <<>> Terwijl de Bahá’í gemeenschap hard werkte aan de opbouw van het bestuurlijke raam dat haar in staat zou stellen een doeltreffende rol te spelen in de levensaanpak van de mensheid, zette het proces van desintegratie, dat Shogi Effendi had gesignaleerd, in versneld tempo door met de ondermijning van het stelsel van de maatschappelijke orde. _________________________________
74) Shogi Effendi, Messages to Canada, 2nd ed. (Thornhill: Bahá’í Canada Publications, 1999), p. 114 75) Shogi Effendi, God Schrijdt Voorbij, op.cit., pag. 386-387.
38
De eraan ten grondslag liggende oorsprong begint evenwel, al willen vele sociaal en politiek geëngageerde theoretici hier niets van weten, na verloop van verscheidene decennia duidelijker onderkend te worden op internationale conferenties die gewijd worden aan vrede en ontwikkeling. In onze eigen tijd is het in zulke kringen niet langer ongebruikelijk geconfronteerd te worden met onverholen toespelingen op de wezenlijke rol die men aan “geestelijke” en “morele” krachten moet toekennen voor het bereiken van oplossingen voor nijpende maatschappelijke problemen. Voor een Bahá’í die dit leest roept zo’n laattijdig blijk van erkenning herinnering op aan de waarschuwende woorden, waarmee Bahá'u'lláh al meer dan een eeuw geleden zich tot de leiders van de menselijke belangen richtte: “In ieder land sterft de levenskracht van ’s mensen geloof in God uit …. De voortwoekerende goddeloosheid vreet in het essentiële van de menselijke samenleving …..”76) De Behoeder stelde met evenveel woorden dat de verantwoordelijkheid voor deze allergrootste tragedie primair op de schouders van de religieuze leiders van de wereld neerkomt. Bahá'u'lláh’s strengste veroordeling is voorbehouden aan diegenen die, onder voorwendsel te spreken namens God, goedgelovige massa’s hebben opgezadeld met een mengelmoes van dogma’s en vooroordelen, die op zich het grootste obstakel hebben opgeleverd waartegen de vooruitgang van de beschaving noodgedwongen heeft moeten optornen. Terwijl Hij volmondig de menslievende dienstbaarheid van talloze individuele geestelijken ten aanzien van de mensheid erkent, vestigt Hij tegelijk de aandacht op de gevolgen van de wijze waarop eigengereide religieuze hoogwaardigheidsbekleders eeuwen lang in de weg hebben gestaan tussen de mensheid en al diegenen die hun stem leenden aan de vooruitgang, de Boodschappers Zelf van God niet uitgezonderd. “Welke ‘verdrukking’ is smartelijker”, zo verzucht Hij, “dan dat een ziel die zoekt naar de waarheid en tot de kennis van God wenst te komen, niet weet waarheen zich te wenden en bij wie dit te zoeken.”77) In een periode van grote wetenschappelijke vooruitgang en alom verbreide, voor iedereen toegankelijke scholing, gaven de bijkomende effecten van een eruit voortvloeiende teleurstelling alle aanleiding ertoe religieus geloof voor zinloos te houden. Persoonlijk niet bij machte de spirituele crisis het hoofd te bieden negeerden de meeste geloofsbedienaren van diverse denominaties, die van Bahá'u'lláh’s boodschap hoorden, de morele invloed die ervan uitging ofwel verzetten ze zich ertegen.78) De erkenning van dit facet in de historie doet niets af aan de schade die aangericht werd door degenen die munt probeerden te slaan uit de aldus ontstane geestelijke leemte. Het sterke verlangen naar geloof is onuitroeibaar, het is onderdeel van dat wat een mens tot mens maakt. Wordt dat belemmerd of misleid, dan voelt de rationele ziel zich gedreven uit te zien naar een andere leidraad – hoe ontoereikend of onwaardig ook – die ze kan uitproberen en op basis waarvan ze het eventueel opnieuw aandurft de risico’s te nemen, die nu eenmaal een onvermijdelijk aspect van het leven zijn. Vanuit dit perspectief maande Shogi Effendi de leden van het Geloof in ongewoon krachtige bewoordingen, dat zij moesten proberen oog te krijgen voor de spirituele ellende waarin een groot deel van de mensheid in de tussenliggende jaren van twee wereldoorlogen verzeild geraakt was: God Zelf is zowaar in het hart van de mensen van Zijn troon beroofd, en een tot afgoderij gezonken wereld zoekt heftig en met veel bombarie zijn heil en verering bij de valse goden, die door hun eigen waandenkbeelden in pure verdwazing zijn geschapen en door hun verdoolde handen zo goddeloos omhoog zijn geheven ….. Hun hogepriesters zijn de politici en de wereldwijzen, de wijze mannen van de eeuw; hun offergave het vlees en bloed van de massa's (van hun van God vervreemde) slachtoffers; hun magisch ritueel versleten spreuken en bedrieglijke respectloze formules; hun wierook de walm van leed die opstijgt uit de verscheurde harten van de beroofden, de misvormden en de ontheemden.79 *) ____________________________________
76) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, op.cit. pag. 121 (sectie XCIX) 77) Bahá'u'lláh, Het Boek van Zekerheid (Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1976), pag. 24. 78) “In Europa accepteerden de meeste mensen in het begin van de twintigste eeuw het gezag van de moraliteit…. Zelfstandig denkende Europeanen waren [toen] ook in staat te geloven in verdere morele ontwikkeling, en een teruggang te constateren in kwaadwilligheid en barbarisme. Tegen het einde van de eeuw valt het moeilijk vertrouwen te hebben in de morele wetgeving zowel als in morele vooruitgang”: Jonathan Glover, Humanity: A Moral History of the Twentieth Century (Londen: Jonathan Cape, 1999), p. 1. Glover’s studie concentreert zich speciaal op de opkomst en invloed van ideologieën in de twintigste eeuw. 79*) Shogi Effendi, The Promised Day is Come, op.cit., pp. 185-186.
Als plaatselijk heersende infecties maakten agressieve ideologieën gebruik van de situatie, ontstaan door de verwording van echte religieuze bezieling. Ofschoon ze wel sterk op elkaar leken in hun geloofsontaarding, waren er toch grote verschillen in de drie geloofsstelsels die tijdens de
39 twintigste eeuw in de menselijke verhoudingen een overheer-sende rol speelden, en wel in hun bijkomende en meer opvallende kenmerken waarop de Behoeder de aandacht vestigde. Met “de schimmige, onware en verbasterde beginselen” die een rampzalige uitwerking zouden hebben op “ieder mens of volk dat in hen gelooft” aan de kaak te stellen, waarschuwde Shogi Effendi speciaal voor “het drietal afgoden van Nationalisme, Racisme en Communisme”.80*) Aan het regime van het Fascisme, ontstaan bij gelegenheid van de zo geheten “Mars naar Rome” in 1922, hoeven weinig woorden besteed te worden. Reeds lang voordat het regime en zijn leider aan de vergetelheid was prijsgegeven tijdens de laatste fase van de tweede wereldoorlog, was het Fascisme tot een lachertje verworden onder de meerderheid van zelfs diegenen die het oorspronkelijk hadden gesteund. Zijn betekenis dankt het eerder aan alle navolgers die er de nasleep van vormden, en die in de volgende decennia over de hele wereld van zich zouden doen horen in de vorm van een reeks verderfelijke politieke verschuivingen. Gevoed door een maniakaal nationalisme verheerlijkte deze ontsporing van de menselijke geest de staat, bespeurde overal denkbeeldige bedreigingen voor het nationaal kader waarin het diverse ongelukkige volkeren had gegijzeld, en preekte het aan al wie ernaar luisteren wilde de boodschap, dat oorlog een “veredelende” invloed heeft op de menselijke ziel. De haast komische opera van een parade van uniformen, kaplaarzen, banieren en trompetten waarmee dit doorgaans gepaard ging, vermocht voor een tijdgenoot waarnemer niet het dodelijke effect te verhullen dat het in onze eigen eeuw heeft nagelaten, waarbij het politieke woordenboek verrijkt werd met zulke smartbeladen termen als desaparecidos (“de zoekgeraakten”). Eén in opvatting met het Fascisme in zake de verafgoding van de nationale staat, vertolkte haar zuster ideologie, het Nazisme, een veel oudere en veel gevaarlijkere dwaling. In zijn morbide inborst woedde een bezetenheid van hetgeen zijn voorstanders “raszuiverheid” noemden. De vastberadenheid waarmee het zijn moorddadige doeleinden nastreefde, werd op geen enkele manier getemperd door de aantoonbaar valse beginselen waarop het zich baseerde. Het Nazisysteem was onovertroffen in de pure beestachtigheid van de opvatting die meestal vereenzelvigd wordt met zijn naam, het program van genocide, dat systematisch doorgevoerd werd op bevolkingsgroepen die men als waardeloos of bedreigend beschouwde voor de toekomst van de mensheid; een program dat een doelbewuste aanslag inhield het gehele Joodse volk letterlijk te liquideren. De besluitvorming van het Nazisme was er uiteindelijk op gericht, dat een – volgens zijn eigen oordeel – superieur ras de hele planeet zou gaan beheersen; een standpunt dat in beginsel verantwoordelijk werd voor de vervulling van 'Abdu'l-Bahá’s profetische waarschuwing twintig jaar eerder, dat nog een oorlog, nog veel verschrikkelijker dan de voorafgaande, de wereld zou teisteren. Evenals het Fascisme heeft ook het Nazidom heel wat misstanden nagelaten tot in onze tijd. In het onderhavige geval krijgt dit vorm in een taalgebruik en symbolen, waarin randfiguren in onze hedendaagse samenleving, gedesillusioneerd door de economische en maatschappelijke decadentie om hen heen en ten einde raad door het uitblijven van oplossingen, hun machteloze woede uitvieren op minderheden aan wie ze de schuld toeschrijven van hun frustraties. De afgod die voor de Meester aanleiding was geweest hem ondubbelzinnig te ontmaskeren, en die Shogi Effendi met naam en toenaam had gehekeld, had zijn ware aard getoond met in de laatste fase van de eerste wereldoorlog de eerste democratische regering die Rusland ooit gekend had op onmenselijke wijze in de grond te boren. Lange jaren slaagde het Sovjet systeem erin, ontworpen door Vladimir Lenin, zichzelf voor velen voor te doen als een weldoener voor de mensheid en een voorvechter van sociale gerechtigheid. In het licht van de historische gebeurtenissen was een dergelijke aanmatiging grotesk De thans beschikbare documentatie levert het onweerlegbaar bewijs voor misdaden van zo’n proportie en dwaasheden zo gruwelijk, dat ze zich nergens mee laten vergelijken in de opgetekende historie over zesduizend jaar. ______________________________________
80*) Shogi Effendi, The Promised Day is Come, op.cit., pp. 185-186.
Erger dan men zich ooit zou kunnen voorstellen, laat staan zo’n handelwijze na te streven, heeft de door Lenin geïnspireerde samenzwering tegen de menselijke natuur ook getracht systematisch het geloof in God te elimineren. Wat voor kijk op de toestand politieke theoretici er in de loop van tijd ook op nahouden, niemand kan het verbazen dat zoveel opzettelijk geweld, losgelaten op de wortels van menselijke beweegredenen, onverbiddelijk geleid heeft tot de economische en politieke ineenstorting van al die groeperingen die ongelukkig genoeg waren onder het Sovjet bewind te ressorteren. Het geestelijk effect hiervan was op de lange duur, tragisch genoeg, het legitieme verlangen naar vrijheid en gerechtigheid voor elders op de wereld onder de knoet levende volken misbruikt te zien worden voor hun eigen immorele bedoelingen.
40 Vanuit Bahá’í standpunt heeft de verering door mensen van afgoden van eigen maaksel een bepaalde betekenis, niet zozeer vanwege de historische gebeurtenissen die met deze krachten gepaard gingen, hoe erg die ook waren, maar meer vanwege de les die men eruit kan trekken. Als men terugblikt op de schemerwereld waarin zulke duivelse krachten de toekomst van de mensheid dreigend op het spel zetten, dringt de vraag zich op waarin de zwakheid van de menselijke natuur gelegen was, die haar kwetsbaar maakte voor een dergelijke overmeestering. Dat men in iemand als Benito Mussolini de figuur heeft kunnen zien van een “Man van Lotsbeschikking”; dat men zich gedwongen zag de rassen-theorieën van Adolf Hitler voor iets anders aan te zien dan het vanzelfsprekend voortbrengsel van een zieke geest; dat men zich serieus bezig gehouden heeft met de her-interpretatie van menselijke omgang met de dogma’s die de Sovjet Unie van Jozef Stalin aangeleverd hadden – een dergelijk welbewust loslaten van het gezond verstand bij een aanzienlijk deel van het intellectueel leiderschap van de samenleving vraagt om een verklaring voor het nageslacht. Wordt zo’n evaluatie objectief en onpartijdig ondernomen, dan moet vroeg of laat de aandacht vallen op een waarheid die als een rode draad loopt door de Geschriften van alle religies der mensheid. Met de woorden van Bahá'u'lláh: Op de wezenlijkheid van de mens … richtte Hij de glans van al Zijn namen en hoedanigheden en maakte hem tot een spiegel van Zijn eigen wezen … Deze krachten …. liggen evenwel in hem verborgen gelijk de vlam in de kaars verborgen is en de lichtstralen potentieel in de lamp aanwezig zijn …. Noch de kaars noch de lamp kan door eigen krachtsinspanning gaan branden, noch zal het de spiegel ooit mogelijk zijn zichzelf van het stof te bevrijden. 81) De besmetting van de mensheid met de ideologieën die ze zelf had uitgedacht, leidde tot een schrikwekkende verhaasting van het proces van desintegratie dat de kwaliteit van het maatschappelijk leven verder aantastte en de laagste driften in de menselijke natuur wakker maakte. De woeste wreedheid die aan de eerste wereldoorlog haar ontstaan te wijten had, werd nu een overal herkenbaar facet van het maatschappelijk leven, verspreid over een groot deel van de planeet. “Aldus hebben Wij de bedrijvers van ongerechtigheid verzameld”, zo waarschuwde Bahá'u'lláh meer dan een eeuw geleden, “Wij zien hen naar hun afgod snellen …. Zij spoeden zich naar het Vuur der hel, en zien het aan voor licht.”82) ______________________________
81) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, op.cit., pag. 44 (sectie XXVII ). 82) Ibidem.
VI Nu de bestuursstructuur van de Zaak behoorlijk vorm begon te krijgen, richtte Shogi Effendi zijn aandacht op de taak die hij noodgedwongen zo lang voor zich uit geschoven had, namelijk de volvoering van het Goddelijk Plan van de Meester. In Perzië was de ontwikkeling hiervan al goed op gang gekomen. Nadat eerst Bahá'u'lláh en na Hem 'Abdu'l-Bahá hen geleid had, moedigde een keurkorps van speciaal daartoe aangewezen leraren – muballighín – her en der in het land de
41 werkzaamheden aan op plaatselijk niveau; en de aanwezigheid van een sterk gemeenschapsleven droeg verder bij aan de betrekkelijk snelle integratie van nieuwe geloofsleden. Huqúqu’lláh fondsen, nog aangevuld met de praktijk van plaatsvervanging die reeds een ingeburgerd fenomeen van het Perzische Bahá’í bewustzijn geworden was, voorzagen in de materiële ondersteuning van deze onderrichts-activiteiten. In het Westen had de beantwoording aan de oproepen van de Meester van zulke voortreffelijke mensen als Lua Getsinger, May Maxwell en Martha Root de stoot gegeven tot de inspiratie voor de verbreidingstaak van het Geloof Met alleen al hun namen te noemen wordt licht geworpen op een facet van de groei van de Zaak in het Westen, waarop de Meester bijzonder de aandacht vestigde: In Amerika hebben de vrouwen in dit opzicht de mannen voorbijgestreefd en op dit terrein de leiding in handen genomen. Zij steken meer energie in het richting wijzen aan de volkeren in de wereld en hun inspanning daarvoor is groter. Zij worden extra bijgestaan met goddelijke gaven en zegeningen.83*) In het Oosten hadden de maatschappelijke omstandigheden van die tijd er praktisch toe geleid dat het initiatief voor de promotie van de Zaak grotendeels mannenwerk was. Zo’n enigszins dwingende beperking speelde nauwelijks in Noord Amerika en Europa, waar aan beide zijden van de Atlantische Oceaan een uitgelezen groep onvergetelijke vrouwen de voornaamste uitvoerders werden van de Bahá’í boodschap. Denk bij voorbeeld aan Sarah Farmer die met haar Green Acre school de nog prille Bahá’í gemeenschap ruimte verschafte waar invloedrijke denkers kennis konden maken met het Geloof; denk aan Lady Sara Blomfield die vanuit haar maatschappelijke positie extra bijdroeg tot de bezieling waarmee zij opkwam voor de inhoudelijkheid van het Geloof; denk aan Marion Jack die door Shogi Effendi vereeuwigd werd als een model voor Bahá’í pioniers; denk aan Laura DreyfusBarney die de onschatbare bundeling van tafelgesprekken van de Meester verzorgde met de uitgave van Beantwoorde Vragen; denk aan Agnes Parsons die samen met Louis Gregory de stichter werd van de “Race Amity” (Raciaal Vriendschapsverdrag), een initiatief dat door 'Abdu'l-Bahá geëntameerd was; denk aan Corinne True, Keith Ransom-Kehler, Helen Goodall, Juliet Thompson, Grace Ober, Ethel Rosenberg, Clara Dunn, Alma Knobloch en een uitgelezen gezelschap anderen van wie de meeste als pionier nieuwe gebieden voor het Geloof opengelegd hebben. Aan de lijst mag nog toegevoegd worden de naam van Koningin Marie van Roemenië die in de herinnering blijft voortleven als het eerste gekroonde hoofd dat de Openbaring van God voor deze dag erkend heeft. De moed die deze eenzame vrouw getoond heeft met openlijk hiervoor uit te komen via brieven die zij onverschrokken aan uitgevers van sommige dagbladen in Europa zowel als in Amerika zond, hebben stellig de naam van de Zaak bij miljoenen lezers geïntroduceerd. _________________________________________ 83*) Women: Extracts from the Writings of Bahá'u'lláh, 'Abdu'l-Bahá, Shogi Effendi and the Universal House of Justice, verzameld door het Research Department of the Universal House of Justice (Thornhill: Bahá’í Canada Publications, 1986), p. 50.
In weerwil van de indrukwekkende reactie die het begin van deze activiteiten teweeg bracht, maakte het ontbreken van daartoe aan te wenden middelen het moeilijk profijt te trekken uit de gunstige onwikkelingen die aanvankelijk de Bahá’í gemeenschappen in Westerse landen te beurt vielen. De groei van het Bestuursstelsel bracht ingrijpend verandering in deze situatie. Vanaf het moment dat Plaatselijke Geestelijke Raden goed begonnen te functioneren, werden bepaalde doelen gesteld, bronnen kwamen beschikbaar voor ondersteuning van individueel onderrichtswerk, en degenen die hun geloofsverklaring aflegden werden als vanzelf betrokken in de diverse activiteiten van een voortdurend zich verder verbreidend Bahá’í gemeenschapsleven. Nu werd het mogelijk de vertaling van literatuur systematisch aan te pakken en uit te geven, nieuws van algemeen belang werd regelmatig onderling verspreid, en de banden die de gelovigen in contact hielden met het Wereldcentrum van het Geloof werden gestadig steviger. De twee voornaamste instrumenten met behulp waarvan Shogi Effendi begon te werken aan een intensievere toeleg op onderricht in het Oosten zowel als in het Westen, waren dezelfde waarvan de Meester zich bediend had. Een gestage stroom van brieven aan gemeenschappen en aan individuele personen opende voor de ontvangers het zicht op nieuwe dimensies in de geloofsvisie waaraan zij zich overgegeven hadden. De meest belangrijke van deze schriftelijke contacten werd nu vooral de correspondentie met NGR’s en PGR’s. Het effect daarvan werd nog verhoogd door de stroom van naar huis terugkerende pelgrims met hun verhalen en het inzicht dat zij hadden opgedaan in hun direct contact met het Centrum van de Zaak. Door deze betrekkingen raakte iedere individuele gelovige er dieper van doordrongen zichzelf te zien als een kanaal voor de krachten die uit het Verbond voortvloeiden. De onschatbare compilatie die op een gegeven moment verscheen onder
42 de titel Messages to America, 1932-1946, verschaft een terugblik op de verschillende stappen die Shogi Effendi ondernam om de Noord Amerikaanse gelovigen zich dieper bewust te maken van hetgeen het Goddelijk Plan van de Meester inhield voor “de spirituele verovering van de planeet”: Door de grootsheid en waardigheid van hun geloof, door de vastberadenheid en helderheid van hun visie, door de integriteit van hun karakter, hun krachtige zelfdiscipline, de zuiverheid van hun zeden, en het opmerkelijk voorbeeld van hun gemeenschapsleven, kunnen en moeten zij in een wereld die in ontbinding verkeert door zijn ongeneselijke corruptie, die verlamd is door zijn rondwarende angsten, verscheurd door zijn slopende haatgevoelens, en wegkwijnend onder het gewicht van zijn ontstellende ellende – in zo’n wereld kunnen en moeten zij daad-werkelijk de waarheid van hun bewering aantonen, dat men hen moet beschouwen als de enige bron van die genade waaruit de algehele verlossing, de wezenlijke sanering en het hoogste geluk van de gehele mensheid voortvloeien kan.84*) De Behoeder hield de Noord Amerikaanse Bahá’í gemeenschap een visioen voor ogen van hun spirituele bestemming. De leden waren, zo zei hij, “de geestelijke afstammelingen van de helden van Gods Zaak”, hun groeiende instellingen waren “de zichtbare symbolen van de onbetwijfelbare soevereiniteit van het Geloof”, de leraren en pioniers met hun zending waren “toortsdragers van een nog niet eerder bestaande beschaving”, zij werden tezamen geconfronteerd met de uitdaging “een dominant aandeel” te nemen in het leggen van de fundering van de Wereldorde “die de Báb ingeluid heeft, die de geest van Bahá'u'lláh als visioen voor ogen stond, en waarvan 'Abdu'l-Bahá, zijn Architect, de contouren in beeld gebracht heeft …..”85*) De woordkeuze van de boodschappen is magnifiek en betoverend. Tegen de achtergrond van de erkenning, hoezeer het duister deze wijd verbreide goddeloosheid, gewelddadigheid en voortsluipende zedeloosheid in de hand werkt, beschreef Shogi Effendi de rol die Bahá’ís overal moeten vervullen als instrumenten van de transformerende energie van de nieuwe Openbaring: Aan hun is de taak toegewezen de toorts van Goddelijke leiding ver en ongetemperd omhoog te heffen naarmate het nachtelijk duister zich over heel het menselijk ras uitspreidt en het tenslotte geheel en al omhult. ___________________________________________ 84*) Shogi Effendi, Messages to America (Wilmette: B.P.Comittee, 1947), p.28 85*) ibid., pp. 9, 10, 14, 22.
Op hen rust de taak, temidden van alle beroering, bedreiging en doodsangst, te getuigen van het visioen en de nadering te verkondigen van die herschapen samenleving, van dat door Christus beloofde Koninkrijk, van die Wereldorde waarvan de levenwekkende kracht de geest is van niemand anders dan Bahá'u'lláh Zelf, aan wie de heerschappij toekomt over de gehele planeet, wiens wachtwoord eenheid luidt, wiens levenscheppende kracht de energie van gerechtigheid is, wiens doel gericht is op het koninkrijk van rechtvaardigheid en waarheid, en wiens hoogste glorie gelegen is in het totale, onverstoorde en eeuwig durende geluk van geheel de mensheid.86*) In 1936 was de Behoeder van oordeel dat de bestuurlijke structuur van de Zaak in Noord Amerika voldoende opgebouwd en gestabiliseerd was, dat hij een begin kon maken met de realisering van het eigenlijke Goddelijke Plan. Terwijl de wereld verder afgleed naar een nieuwe wereldwijde vuurzee, en de haalbare doelstelling van de inspanning van de Perzische gelovigen ernstig werd gedwarsboomd, moest onder druk van de omstandigheden de aandacht zich richten op de groei en stabilisatie van de Bahá’í gemeen-schap op het Westelijk halfrond ter voorbereiding op de veel grotere plannen die in het vooruitzicht lagen. Met een beroep op de aangewezen “uitvoerders” – de gelovigen in Noord Amerika – zette de Behoeder een Zeven Jaren Plan uit bestemd voor de periode van 1937 tot 1944. De doelstellingen waren minstens één PGR in iedere staat van de Verenigde Staten en in elke provincie van Canada op te richten, en veertien republieken in Latijns Amerika voor de Zaak toegankelijk te maken. Hier kwam nog bij de taak om het exterieur van de “Moeder Tempel van het Westen” zo fraai mogelijk te voltooien, een taak die een enorme inspanning vergde van een gemeenschap die nog maar klein in aantal was en die veel moeite had het hoofd financieel boven water te houden. Rúhíyyih Khánum heeft op een opvallende parallel gewezen tussen twee ontwik-kelingsfasen tijdens deze periode van de geschiedenis. Enerzijds lanceerden machtige naties invasielegers met als opdracht de natuurlijke bestaansmiddelen van naburige staten te overmeesteren – of eenvoudig gezegd hun veroveringslust te botvieren. In dezelfde periode mobiliseerde Shogi Effendi een armetierig kleine groep pioniers waarover hij kon beschikken, en stuurde hen op de onderrichtsdoelen af van het Plan dat hij in kaart gebracht had. Binnen luttele jaren zouden de
43 enorme strijdkrachten onherstelbare neder-lagen lijden en hun namen en veroveringen uit de geschiedenis weggevaagd zijn. Maar het povere groepje gelovigen dat er op uitgetrokken was met inzet van hun eigen leven de missie te vervullen die hun door de Behoeder toegedeeld was, zou al zijn doelstellingen gehaald hebben of zelfs overtroffen, doelstellingen die weldra de basis werden van bloeiende gemeenschappen.87) Om al deze bedrijvigheid op haar juiste waarde te schatten zal het Bahá’ís helpen, als zij niet alleen de rol onderkennen die het maken van plannen in het leven van de Zaak speelt, maar evenzeer de aparte aard van deze aanpak als een Bahá’í wijze van doen. Het weloverwogen vaststellen van doelstellingen die bereikt moeten worden en van een besluit-vorming over hoe dat het beste verwezenlijkt kan worden, betekent beslist niet dat de Bahá’í gemeenschap het voor haar rekening neemt een toekomst voor zichzelf “uit te stippelen”, iets wat doorgaans samenvalt met het maken van plannen. Waar Bahá’í instellingen op gericht zijn is veeleer de activiteit voor de Zaak gelijk op te laten gaan met het van Godswege geleide proces dat zich voortdurend in de wereld voor hun ogen ontvouwt, een proces dat uiteindelijk zijn doel zal verwezenlijken ongeacht de historische omstandigheden of gebeurtenissen waarin het zich moet voltrekken. De uitdaging voor de Bestuursorde bestaat er in veilig te stellen dat, voorzover de Voorzienigheid het veroorlooft de Bahá’í inspanning in harmonie verloopt met dit Grotere Plan van God; want met op die wijze haar activiteit af te stemmen brengt het potentiële vermogen dat door Bahá'u'lláh aan de Zaak gegeven is, zijn vruchten voort. Dat de voorzieningen, zoals deze getroffen zijn in de Kitáb-i-Aqdas en de Wil en het Testament van 'Abdu'l-Bahá, het succes verzekeren van de inspanning van de Bahá’ís, wordt op indrukwekkende wijze aangetoond in de onafgebroken reeks van grote successen die de verwezenlijking inhouden van de door Shogi Effendi opgestelde plannen. __________________________________ 86*) Shogi Effendi, Messages to America (Wilmette: Bahá’í Publishing Committee, 1947), p. 28. 87) Rúhíyyih Rabbání, The Priceless Pearl, op.cit. p. 382.
In augustus 1944 kon Shogi Effendi zich gelukkig prijzen met de volvoering van het eerste Zeven Jaren Plan. De Behoeder markeerde dit moment met een geschenk aan de Bahá’ís van de gehele wereld, dat model staat voor een van de grootste prestaties van zijn leven. De publicatie in 1944 van God Schrijdt Voorbij, zijn uitvoerige en bespiegelende historische beschrijving van de eerste honderd jaren van de Zaak, bood aan de gelovigen het zicht op het geestelijke proces waardoor de doelstelling van Bahá'u'lláh werkelijkheid wordt. Historie is een machtig instrument. Op zijn best verschaft ze een perspectief op het verleden en werpt licht op de toekomst. Ze biedt in de menselijke geest een onderkomen aan haar helden, heiligen en martelaren, en doet met hun voorbeeld in ieder die erdoor getroffen wordt capaciteiten ontwaken die men eerder niet voor mogelijk gehouden had. Ze helpt wijs te worden uit de wereld – en uit de menselijke ervaring. Ze inspireert, troost en verschaft licht. Ze verrijkt het leven. In het grote geheel van literatuur en overlevering dat ze de mensheid nagelaten heeft, kan men de hand van de historie herkennen in haar omschrijving van de loop van de ontwikkeling van de beschaving – in de overleveringen die inspiratie gewekt hebben bij ieder volk sinds het begin van de geschreven verslaggeving; zoals ook het geval is met de heldendichten van de Ramayana, met de heldendaden die in de Odyssee en de Aeneïden verheerlijkt worden, met de Scandinavische sagen, de Shahnameh, en frequent in de Bijbel en de Koran. God Schrijdt Voorbij verheft dit grootse geesteskind naar een niveau waar vurig naar gestreefd is maar dat nooit in het verleden bereikt werd. Diegenen die zich ontvankelijk opstellen voor zijn visie, worden daarin een benaderingstrant gewaar tot begrip voor Gods Plan, een weg waarvan de bestemming uitmondt in het enorme uitspansel, dat in de weergaloze vertalingen van de Geopenbaarde Teksten door de Behoeder opgetrokken is. De verschijning ervan bij gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Zaak – juist toen de Bahá’í wereld het succes vierde van de eerste gemeenschappelijke onderneming die ze tot dan toe ooit had kunnen volbrengen – bracht voor de gelovigen overal ter wereld de volle omvang van de majesteit en de betekenis van honderd jaar voortdurend geploeter in beeld. <<>> Vrij vroeg aan het begin van de tweede wereldoorlog plaatste de Behoeder dit conflict in een perspectief voor Bahá’ís dat sterk afweek van de algemeen heersende opvatting. Men moet de oorlog eigenlijk beschouwen, zo stelde hij, “als de onmiddellijke voortzetting” van de grote brand die aangestoken was in 1914. Op den duur zou men deze gaan zien als de “wezenlijke voorwaarde voor de eenmaking van de wereld”. De deelneming aan de oorlog door de Verenigde Staten - waarvan de president de aanzet gegeven had tot het concept van een stelsel van internationale orde, maar die zelf
44 dit visionaire initiatief verworpen hadden – zou deze natie ertoe brengen, zo voorspelde Shogi Effendi, “haar door-slaggevende aandeel te nemen, ondanks allerlei tegenwerking, in de verantwoordelijkheid om voorgoed een breed opgezette, wereldwijde, onneembare basis te leggen voor dat met argusogen bekeken maar toch onvergankelijke Stelsel.”88*) Deze uitspraken zijn profetisch gebleken. Bij het einde van de vijandelijkheden werd het stilaan duidelijk, dat er overal ter wereld een wezenlijke verschuiving aan de gang was in het menselijk bewustzijn, en dat de overgeërfde uitgangspunten, instellingen en prioriteiten, steeds verder ondermijnd door krachten die gedurende de eerste helft van de eeuw in beweging waren geraakt, thans aan het verbrokkelen waren. Al kon de verandering nog niet omschreven worden als een regelrecht rijzende overtuiging aangaande eenheid van de mensheid, elke objectieve waarnemer kon er niet omheen, dat hinderpalen die een realisering daarvan in de weg stonden en die alle aanvallen erop eerder in de eeuw hadden weten te weerstaan, tenslotte toch begonnen te bezwijken. Onwillekeurig dwalen iemands gedachten naar de profetische tekst in de Koran: “En de bergen waarvan je denkt dat ze vast staan, zie je voorbijgaan als wolken.”(27, 88) Het effect was dat het progressief denkende geesten tot een gevoel van vertrouwen inspireerde in de mogelijkheid een nieuw soort van maatschappij in te richten, die niet alleen wereldvrede op lange termijn zou ______________________________ 88*) Shogi Effendi, Messages to America, op.cit. p. 53.
waarborgen maar tevens het leven van al haar bewoners verrijken. Dit nieuwe begin van hoop was allereerst het gevolg – zoals Shogi Effendi had voorzien – van de “hevige vuurproef” die tenslotte resulteerde in de “inplanting van dat besef van verantwoordelijkheid”, dat wereldleiders in de voorafgaande jaren uit de weg hadden trachten te gaan.89*) Tot deze nieuwe bewustwording hadden nog verder bijgedragen de gevolgen van de vrees die gewekt was door de uitvinding en het gebruik van atoomwapens; een reactie die bij Bahá’ís de herinnering oproept aan de vooruitziende uitspraken van de Meester in Noord Amerika, dat namelijk uiteindelijk vrede tot stand zou komen vanwege de druk bij de naties om deze te aanvaarden. De Montreal Daily Star had Hem als volgt geciteerd: “Zij [vrede] zal in de twintigste eeuw universeel worden. Alle naties zullen zich ertoe genoodzaakt zien.”90) De jaren onmiddellijk volgend op 1945 waren getuige van de aanloop om een nieuwe maatschappelijke orde in de steigers te zetten die de schoonste hoop in vroegere decennia verre overtrof. Het allerbelangrijkste was de bereidheid van nationale regeringen aan een nieuw systeem van internationale orde mee te werken, en daaraan de autoriteit te verbinden die nodig is voor handhaving van de vrede die zo tragisch ontzegd was aan de Volkenbond. Op een samentreffen in San Francisco in april 1945 – in de staat waar 'Abdu'l-Bahá de profetische woorden gebezigd had, “Moge de vlag van internationale vrede voor het eerst gehesen worden in deze staat” – namen gedelegeerden van vijftig naties het Handvest van de Organisatie van de Verenigde Naties aan, de naam die ervoor gesuggereerd was door President Franklin D. Roosevelt.91*) De ratificatie door het vereiste aantal lidstaten volgde in oktober, en de eerste Algemene Vergadering van het nieuwe orgaan kwam op 10 januari 1946 in Londen bijeen. In oktober 1949 werd de hoeksteen voor de permanente zetel van de Verenigde Naties in de stad New York gelegd, door 'Abdu'l-Bahá zevenendertig jaar eerder begroet als de “Stad van het Verbond”. Tijdens Zijn bezoek aldaar had Hij voorzegd: “Het staat vast dat ….. de banier van internationale overeenstemming hier ontvouwd zal worden om zich verder overal onder alle naties van de wereld uit te spreiden.”92*) Het is tekenend dat het ook op initiatief was van een politiek leider afkomstig van een van de naties van het Westelijk Halfrond, die door Bahá'u'lláh benaderd was, dat Zijn oproep voor gezamenlijk gewaarborgde veiligheid – voor het eerst tot uitdrukking gebracht in de nominale sancties, bij stemming goedgekeurd door de Verenigde Naties, tegen de Fascistische agressie in Ethiopië – eindelijk praktisch effect sorteerde. In november 1956 bewerkstelligde Lester Bowles Pearson, destijds Minister van Buitenlandse Zaken en later Premier van Canada, de oprichting door de Verenigde Naties van haar eerste internationale vredesmacht, een prestatie die de schepper ervan de Nobelprijs voor de Vrede opleverde.93) De volle betekenis van het gezag dat in een dergelijk mandaat vervat was, zou gestadig te voorschijn treden als een bijzondere karakteristiek in de internationale verhoudingen tijdens de tweede helft van de eeuw. Begonnen met toezicht uit te oefenen op het nakomen van gemaakte afspraken tussen elkaar vijandig gezinde staten, nam het beginsel van gezamenlijke actie tot bescherming van de vrede geleidelijk de vorm aan van militaire interventie zoals bij de Golfoorlog, waarin het opvolgen van resoluties van de Veiligheidsraad van agressief optredende partijen en staten afgedwongen werd. Parallel met de inrichting van het nieuwe stelsel van de Verenigde Naties en van de stappen om hun sancties kracht bij te zetten, vond er nog een andere grote doorbraak plaats. Juist voordat de vijandelijkheden van de Tweede Wereldoorlog waren beëindigd, werd de hele wereld opgeschrikt
45 door de publicatie van filmopnamen van de bevrijding van Nazi concentratiekampen, welke voor iedereen de afschuwelijke gevolgen van racisme zichtbaar maakten. __________________________________ 89*) Shogi Effendi, The World Order of Bahá'u'lláh, op. cit. , p. 46. 90) 'Abdu'l-Bahá in Canada, op. cit., p. 51. 91*) 'Abdu'l-Bahá, The Promulgation of Universal Peace, op. cit. p. 377. 92*) 'Abdu'l-Bahá, Foundation of World Unity (Wilmette: Bahá’í Publishing Trust, 1979), p. 21. 93) Lester Bowles Pearson (1897-1972) werd de 1957 Nobelprijs voor de Vrede toegekend vanwege zijn opstelling in de internationale politiek in de periode na de Tweede Wereldoorlog, met name voor zijn plan dat leidde tot de oprichting van de eerste noodlegermacht in het Suez Kanaal conflict in 1956, als antwoord op de crisis ontstaan door de inval van Egypte, met inzet van Britse en Franse troepen die samen met legereenheden van Israël opereerden, nadat het Suez Kanaal door Egypte bezet was. De eerste formele stemming over internationale sancties tegen agressie, in 1936 gehouden door de Volkenbond, toen het fascistisch Italië Ethiopië binnengevallen was, werd door Shogi Effendi verwelkomd als “een gebeurtenis ongeëvenaard in de historie der mensheid”. (Zie Shogi Effendi, The World Order of Bahá'u'lláh, op. cit. p. 191.)
Wat toereikend slechts kan worden beschreven als een diepe beschaamdheid over de extremen van het kwaad waartoe de mensheid kennelijk in staat was gebleken dat te begaan, bracht een hevige schok teweeg in het geweten der mensheid. Een groep betrokken en vooruitziende mannen en vrouwen maakte gebruik van dit plotseling opengeworpen venster en wist onder de bevlogen leiding van figuren als Eleanor Roosevelt te bereiken, dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens door de Verenigde Naties officieel werd aangenomen. De morele verplichting die dit inhield werd verder uitgewerkt in de oprichting door de Verenigde Naties van een speciale Commissie voor de Mensenrechten. In later tijd zou de Bahá’í gemeenschap zelf uit de eerste hand goede reden hebben het belang van deze instelling te waarderen als een schild dat minderheden in bescherming nam tegen wantoestanden uit het verleden. Wat een bijzonder licht wierp op de betekenis van deze beide stappen was het besluit van de naties, die in de pas gevoerde oorlog de overwinning hadden behaald, de leidende figuren van het Nazi regime gerechtelijk te vervolgen. Voor de eerste maal in de historie werden de leiders van een soevereine staat – mannen die de grondwettigheid van de politieke posten die zij bekleed hadden probeerden te betwisten – voor een openbaar gerechtshof voorgeleid, werden hun misdaden meedogenloos onder de loep genomen en gedocumenteerd en werden zij naar behoren veroordeeld; en diegenen die niet via zelfmoord aan hun straf wisten te ontkomen, werden vervolgens opgehangen dan wel veroordeeld tot langdurige gevangenisstraffen. Van een serieus protest was geen sprake geweest tegen deze procedure, die een fundamentele koerswijziging inhield van de geldende normen van internationale wetgeving. Ofschoon de integriteit van de rechtsorde ernstig verstoord werd doordat er rechters, benoemd door de Sovjet dictatuur, aan deelnamen die zich zelf schuldig gemaakt had aan misdaden welke die van het aangeklaagde regime evenaarden of nog overtroffen, vormde het hele gebeuren een historisch precedent. Het toonde duidelijk aan, en dat voor de eerste maal, dat de fetisj van “nationale soevereiniteit” herkenbare en aantastbare grenzen heeft. Tevens werd in deze jaren een begin gemaakt met de vervulling van een lang vooruit geschoven ideaal, dat werkelijkheid werd in de ontbinding van de grote wereldrijken die niet alleen kans hadden gezien na 1918 te overleven, maar het zelfs voor elkaar hadden gekregen hun rijk nog verder uit te breiden met de verwerving van “mandaatgebieden”, “protectoraten” en koloniën die men de verslagen tegenstanders afhandig had gemaakt. Deze zwaar verouderde staatsvormen van politieke onderdrukking werden nu overspoeld door een opkomend getij van bewegingen voor nationale bevrijding die veel krachtiger waren dan hun verzwakte vermogen kon weerstaan. In een verbazingwekkend tempo lieten zij stuk voor stuk hun recht op aanspraak varen dan wel werden zij gedwongen door koloniale opstandelingen voor hetzelfde lot te buigen dat hun Ottomaanse en Habsburgse voorgangers in een vroeger stadium van de eeuw had overrompeld. Plotseling vonden de volkeren van de wereld een plek waar zij in waardigheid zichzelf konden zijn, een plaats van waaruit zij die zaken aan de orde konden stellen waaraan zij het grootste belang hechtten, en het ijle begin van een rol voor het in handen nemen van hun eigen toekomst en van die van de mensheid in het algemeen. Er was een hoek omgeslagen die zes of nog meer millennia geschiedenis achter zich liet. Nog daargelaten de hele voortgaande achterstand in scholing, de economische onrechtvaardigheden, en de tegenstand als gevolg van politiek en diplomatiek gemarchandeer – afgezien van al deze praktische maar historisch gezien tijdgebonden beperkingen – was een nieuwe autoriteit aan het werk in het behartigen van de belangen der mensen, op wie allen redelijkerwijs mochten hopen een beroep te kunnen doen. Vertegenwoordigers van voorheen onderdrukte volkeren, uit welke nog maar een vijftig jaar geleden wonderlijk uitgedoste krijgers de achterban gevormd hadden van de optocht in Londen bij gelegenheid van het gouden jubileum van Koningin Victoria, begonnen zich nu te bewegen als afgevaardigden voor de Veiligheidsraad en als bekleders van belangrijke posten in de Verenigde Naties en de non-gouvernementele organisaties van alle mogelijke aard. De grote betekenis van de verandering wordt wellicht het beste verbeeld door het feit dat de huidige Secretaris
46 van de Verenigde Naties van Ghanese nationaliteit is, en zijn twee onmiddellijke voorgangers respectievelijk uit Egypte en Peru afkomstig waren.94) _________________________________ 94) De drie vermelde Secretarissen-Generaal van de Verenigde Naties waren in chronologische volgorde Javier Pérez de Cuellar (1982-1991), Peru; Boutros Boutros-Ghali (1992-1996),Egypte; Kofi Annan (1997-thans), Ghana.
Deze verandering was ook niet eenvoudigweg een kwestie van formele en bestuur-lijke aard. Naarmate de tijd verstreek zou een groeiend aantal uitstekende mensen uit alle lagen van de bevolking afrekenen met de heersende beperkingen vanwege ras, cultuur of godsdienst. In ieder werelddeel werden namen als Anne Frank, Martin Luther King Jr., Paolo Freire, Ravi Shankar, Gabriel García Marques, Kiri Te Kanawa, Andrei Sakharov, Mother Theresa en Zhang Yimou een bron van inspiratie en bemoediging voor tallozen van hun medeburgers.95) Op ieder levensvlak zou heldenmoed, professionele klasse of moreel aan-zien in stijgende mate in staat blijken de aandacht op zich te vestigen en verwelkomd te worden door de grote meerderheid der mensen. De weidse stortvloed van genegenheid en vreugde waarmee de vrijlating uit gevangenschap van Nelson Mandela begroet werd, en zijn later volgende verkiezing tot president van zijn land, zou een besef onder volkeren van allerlei raciale herkomst weerspiegelen dat deze historische gebeurtenissen even zovele overwinningen betekenden van de grote mensenfamilie in haar geheel. Het werd tevens duidelijk dat de voor-oorlogse opvattingen aangaande de praktijk en de verdeling van rijkdom aan een revisie zouden moeten worden onderworpen. Afgezien van de beginselen van sociale rechtvaardigheid, welke ongetwijfeld menigeen van degenen die zich aan deze taak wijdden motiveerden, hadden de economische verschuivingen die een product waren van de in de voorafgaande dertig jaren plaatsgegrepen gebeurtenissen, duidelijk aangetoond dat de bestaande regelingen achterhaald en incompetent waren. Pogingen om dat soort problemen op nationaal niveau aan de orde te stellen had men in verscheidene landen ondernomen in reactie op de grote depressie van de dertiger jaren. Nu was een op elkaar aansluitend samenstel van instituties, dat leidde tot het inzicht dat nationaal bepaalde economieën elementen construeren van een wereldgehalte, geleidelijk uitgedacht en geïnstalleerd. Het Internationaal Monetaire Fonds, de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel, de Wereldbank, en verschillende ondersteunende bureaus begonnen eindelijk aan de moeizame worsteling met de consequenties van een zich samenvoegende wereld, en met kwesties die verband hielden met de verdeling van de rijkdom die gepaard ging met deze ontwikkeling. Geleerden uit ontwikkelingslanden haastten zich erop te wijzen, dat zulk soort initiatieven allereerst op de behoeften van de Westerse wereld inspeelden. Desondanks kenmerkte het ontstaan van deze instituten een wezenlijke koerswijziging , die de deuren steeds verder zou openen voor de mogelijkheid tot deelneming van een lange reeks van staten en instellingen. Een maatschappij hervormend initiatief van een nooit eerder geopperde soort opende nog een andere dimensie van de globale integratie die zich aan het voltrekken was. Een begin werd gemaakt met het “Marshall Plan”, een voorstel van de regering van de Verenigde Staten, met als doel Europese naties die zwaar onder de oorlog hadden geleden weer op streek te helpen; de naties die daartoe bij machte waren bogen zich serieus over programma’s die de sociale en economische ontwikkeling van opkomende naties nieuw leven in zouden blazen. Brede publiciteit deed een besef van solidariteit ontwaken met de rest van de wereld bij de volken in landen die in de gunstige omstandigheden verkeerden te beschikken over een redelijk niveau van opleidingen, gezondheidszorg en technologische toepassingen. Later kwam deze ambitieuze aanpak onder vuur te liggen vanwege de uiteen lopende motieven die eraan kleefden. Ook valt niet te betwisten dat de lange-termijn resultaten van ontwikkelingsprojecten ontstellend tegenvielen, doordat men er niet in slaagde de gapende kloof tussen rijk en arm te dichten. Toch kan geen enkele omstandigheid een zeker besef verhullen van de maatschappij in haar geheel omtrent haar doelstellingen die wellicht het meest aansprekend uitdrukking vonden in de respons die het uitlokte bij een heel leger van idealistische jongeren uit allerlei landen. _____________________________________________
95) Anne Frank (1929-1945) – een joods meisje, slachtoffer van de Nazi volkerenmoord, opgepakt en gevangen genomen in Nederland in het schuiladres van haar familie in augustus 1944, en gedeporteerd naar het concentratiekamp in Belsen, waar zij een jaar later bezweek. Haar dagboek werd in 1952 gepubliceerd onder de titel Het Dagboek van een Jong Meisje en vervolgens als drama bewerkt voor toneel en film. Martin Luther King Jr. (1929-1968) – een Amerikaanse geestelijke en Nobelprijswinnaar, een van de voornaamste leiders van de beweging voor Amerikaanse burgerrechten, die op 4 april 1968 in Memphis Tennessee vermoord werd. Hij wordt in Amerika jaarlijks herdacht op een nationale feestdag op de derde maandag van januari. Paulo Freire (1921-1997) – een vernieuwende docent in Brazilië, wiens pionierswerk in de vorming van volwassenen hem internationale faam bezorgde ; die evenwel twee detentieperioden heeft uitgezeten in zijn eigen geboorteland. Vervolg van deze voetnoot, zie pagina 51.
Hoe tegenstrijdig het ook klinkt, met name voor het Verre Oosten, had oorlog zelfs een zekere bevrijdende invloed op het menselijk bewustzijn. Reeds in 1904 beschouwde men in delen van de Oriënt het Russisch-Japanse conflict als een bemoedigend blijk, dat niet-Westerse volkeren de
47 ogenschijnlijk onoverwinnelijke overmacht van het Westen wisten te weerstaan. De uitwerking daarvan pakte nog forser uit door de gebeurtenissen van de eerste wereldoorlog, en verbreidde zich nog veel verder door het succes van de Japanse strijdkrachten in hun zo lang volgehouden weerstand tegen de enorme Westerse inspanning die gericht was op hun nederlaag in de jaren 1941-1945. De tweede helft van de eeuw zag deze nieuwe technologische ervaringen moderne economieën op de been brengen in een half dozijn naties van het gebied, waarvan geheel nieuwe producten en industriële energie – speciaal op het terrein van transport en informatie technologie – in staat waren de concurrentie op te nemen met het beste dat de rest van de wereld te bieden had. <<>> Rond 1946 had het einde van de vijandelijkheden de weg voor Shogi Effendi vrijgemaakt voor de start van een tweede Zevenjaren Plan, dat voordeel kon trekken uit een nieuwe ontvankelijkheid voor de boodschap van het Geloof als gevolg van de bewustzijns-verschuiving die toen al merkbaar was. Wederom werd op de Noord Amerikaanse Bahá’í gemeenschap een beroep gedaan om een veeleisende verantwoordelijkheid op zich te nemen, die hoofdzakelijk op de resultaten van het eerder uitgevoerde Plan voortbouwde en deze verder tot ontwikkeling moest brengen. Het grote verschil was echter, dat nu verscheidene andere Bahá’í gemeenschappen in een positie verkeerden om er ook deel aan te nemen. Reeds in 1938 hadden de bahá’ís van India, Pakistan en Birma zelf een plan binnen hun bereik opgesteld. Tegen de tijd dat de internationale vijandelijkheden ten einde liepen, begonnen de Nationale Geestelijke Raden van Perzië, de Britse Eilanden, Australië en Nieuw Zeeland, Duitsland en Oostenrijk, Egypte en Soedan, en Irak – verlost van de beperkingen hun door de oorlog opgelegd – aan projecten van uiteenlopende duur te werken ten einde de basis van de Bestuursorde verder te verbreden, pioniers op doelen te zetten in het eigen land zowel als overzee, en de ter beschikking staande Bahá’í literatuur te vermeerderen. Tegen 1953 waren al deze ondernemingen geheel afgerond. Drie nieuwe NGR’s waren opgericht en hadden tevens aanvullende plannen voor onderricht voor hun rekening genomen, een hele serie nieuwe PGR’s waren in Europa gevormd, initiatieven van vijf verschillende nationale gemeenschappen, die ressorteerden onder het beleid van de NGR van de Britse Eilanden, hadden geleid tot vestiging van pioniers in Oost en West Afrika;96) en ten laatste was het grote project dat door de Meester op gang was gebracht met de eerstesteenlegging van de Moeder Tempel van het Westen, tot een goed einde gebracht ________________________________
vervolg 95) Kiri Te Kanawa (1944- ) – geboren in Nieuw Zeeland uit Maori ouders, en thans een van ’s werelds meest vooraanstaande melodramatische divas (operazangers). Haar werd in 1982 de “Order of Dame Commander”van het Britse Rijk toegekend door H. M. Koningin Elizabeth II. Gabriel García Marques (1928- ) – auteur en novelist uit Colombia, winnaar van de Nobelprijs voor literatuur in 1982, gedwongen de zestiger en zeventiger jaren in vrijwillige ballingschap door te brengen in Mexico en Spanje ten einde aan vervolging in het eigen geboorteland te ontkomen. Ravi Shankar (1920- ) – componist en sitarist uit India, wiens imposante talenten en tournees in Europa en Noord Amerika veel bijdroegen tot de rijzende belangstelling in het Westen voor de Indiase muziek. Andrei Dmitriyevich Sakharov (1921-1989) – Russisch nucleair natuurkundige, die zijn wetenschappelijk onderzoek opgaf om de leidende bepleiter te worden voor burgerlijke vrijheid in de Sovjet Unie; hij werd hiervoor in 1975 onderscheiden met de Nobelprijs voor de Vrede, tijdens de periode dat hij in eigen land als balling geïnterneerd was. “Moeder Theresa” (Agnes Gonxha Borjaxshíu, (1910-1997) – Een uit Albanië geboortige rooms katholieke religieuze, stichteres van de Congregatie van de Missionarissen van Liefdadigheid, die met haar zelfopofferend werk ten behoeve van de armen, de daklozen en de stervenden in Calcutta in 1979 de Nobelprijs voor de Vrede verwierf. Zhang Yimou (1951- ) – een toonaangevend regisseur onder de filmproducenten van de “Vijfde Generatie” in China, en winnaar van vele vakonderscheidingen voor zijn fijnzinnig en visueel verrassend werk 96) De drie nieuwe NGR’s waren Canada dat in 1948 een Nationale Raad kreeg los van die van de Verenigde Staten, en de Regionale Raden van Centraal Amerika en de Antillen (1953), en Zuid Amerika (1953)
Nog voordat de gelovigen het behalen van deze successen konden vieren, bracht Shogi Effendi een nieuwe uitdaging van onthutsende omvang te berde. Aangemoedigd door de historische krachten die alleen hij vanuit zijn positie kon taxeren, kondigde de Behoeder voor de aanstaande Ridván de start aan van een wereldomvattend Tienjaren Plan , waaraan hij de naam gaf van een “Geestelijke Kruistocht”. Dit plan hield de oproep in, inhakend op de krachten van alle twaalf NGR’s die op dat moment bestonden – de twaalfde was de NGR van de Italiaans/Zwitserse gemeenschap – tot de vestiging van het Geloof in honderdeenendertig aangrenzende landen en gebieden, waarbij ingesloten was de vorming van vierenveertig nieuwe NGR’s alsmede de integratie van drieendertig daarvan, voorts een aanzienlijke vermeerdering van benodigde Bahá’í literatuur, de oprichting van Huizen van Aanbidding in Iran en Duitsland (de eerste werd vervangen door Tempels in Afrika en
48 Australië toen het Teheran project geblokkeerd werd) en de uitbreiding van het aantal PGR’s verspreid over de wereld tot een totaal van vijfduizend, waarvan er driehonderdvijftig erkenning als rechtspersoon moesten verwerven. Niets in hun gemeenschappelijk opgedane ervaringen had de bahá’ís over de wereld voorbereid op een dergelijke kolossale onderneming. Aan de grootsheid van deze uitdaging was door Shogi Effendi uitdrukking gegeven in een kabelbericht gedateerd op 8 oktober 1952: Acht het tijdstip gunstig aan de gehele Bahá’í wereld de start aan te kondigen …. van de voorbeschikte, ontroerende, tien jaar durende, wereldomvattende Geestelijke Kruistocht met betrekking op ….. de beraamde deelneming van alle NGR’s van de Bahá’í wereld, met als doelstelling de directe uitbreiding van Bahá'u'lláh’s geestelijke heerschappij …… in alle resterende Soevereine Staten, Principale Gewesten bestaande uit Prinsdommen, Sultanaten, Emiraten, Sheik-dommen, Protectoraten, Mandaatgebieden en Kroonkoloniën her en der over het oppervlak van de aardbol verspreid. De massa in haar geheel van verklaarde medestanders van Bahá'u'lláh’s alles overwinnende Geloof wordt nu opgeroepen binnen een tijdsduur van tien jaar daden te stellen, die in hun totaliteit de resultaten zullen overschaduwen, welke in de loop van de elf voorafgaande decennia de annalen van het Bahá’í pionierswerk verlucht hebben.97*) Het welslagen van een dergelijke ambitieuze onderneming zou betekenen dat de omarming van het Geloof de gehele aardbol zou omspannen, dat de institutionele basis van zijn Bestuursstelsel tenminste vijf maal zo uitgebreid zou worden, en dat zijn gemeen-schapsleven verrijkt zou worden met het deelgenootschap van gelovigen die afkomstig waren uit een groot aantal tot dan toe nog niet aangesproken culturen, naties en stammen. In feite hield het Plan voor de Zaak in, dat het ertoe opriep een kolossale sprong voorwaarts te maken over een periode die anders een kwestie geweest zou zijn van verscheidene stadia in haar evolutie. Wat Shogi Effendi heel duidelijk zag – en wat alleen waar te nemen was met behulp van de krachten verbonden aan het Behoederschap om verder vooruit te kunnen zien – was dat een historische samenloop van omstandigheden aan de Bahá’í gemeenschap een gelegenheid bood, die zich geen tweede keer zou voordoen, en waarvan het succes van nog toekomstige stadia in de verdere realisering van het Goddelijk Plan totaal zou afhangen. Hetgeen hij niet aarzelde de “oproep van de Heer der Heerscharen” te noemen, werd onder woorden gebracht in een boodschap die de verbeelding van de bahá’ís overal ter wereld vast in haar greep hield: Het maakt niets uit hoe lang het duurt voordat zij een volledige overwinning behaald hebben; hoe veeleisende inspanning van hen gevraagd wordt; hoe donker de dagen ook zijn waardoorheen de mensheid zich – uit het veld geslagen en zwaar beproefd – in haar barensweeën heen moet werken; hoe hard de beproevingen ook uitpakken waarvoor zij die dit moeten doorstaan zich geplaatst zullen zien …… Ik bezweer hen, bij het kostbare bloed dat zo rijkelijk vloeide, bij het leven van de talloze heiligen en helden dat geslachtofferd werd, bij het hoog-verheven, het glorieuze offer van de Profeet-Heraut van ons Geloof, ….. ______________________________________ 97*) Shogi Effendi, Messages to the Bahá’í World, 1950-1957 (Wilmette: B.P.T.,1995), p.41.
……, bij de rampspoed die zijn Stichter persoonlijk willens en wetens verduurd heeft opdat de Zaak zou kunnen opbloeien, Zijn Ordening aan een ontredderde wereld verlossing zou kunnen brengen en de glorie ervan de hele planeet zou vervullen - ik bezweer hen nu dit plechtig uur naderbij komt, te besluiten niet terug te deinzen, niet te twijfelen en niet te rusten voordat elke doelstelling in de nader aan te kondigen Plannen op een later tijdstip volledig bereikt zal zijn.98*) Onmiddellijk kwam de response. Binnen bestek van enkele maanden begon het Wereldcentrum in boodschappen het nieuws bekend te maken van een reeks successen in het ene land na het andere. De pioniers die erin slaagden voet aan de grond te krijgen in hun pogingen het Geloof te vestigen in een bepaald land of gebied, werden benoemd tot “Ridders van Bahá'u'lláh “, en hun namen werden opgetekend in een Ere Gedenkrol die, op aanwijzing van de Behoeder, bestemd was mettertijd onder de drempel van de ingang tot de Schrijn van Bahá'u'lláh geplaatst te worden. Niets getuigde zo indrukwekkend van de vooruitziende blik, gestalte gegeven in de opeenvolgende Plannen van Shogi Effendi, als het feit dat in alle nieuwe nationale staten van na de tweede
49 wereldoorlog Bahá’í gemeenschap-pen en Geestelijke Raden reeds deel uitmaakten van de structuur van het nationale leven. Een schitterende reeks prestaties zette het goede begin door. In oktober 1957 toen het Geloof een plek gekregen had in meer dan tweehonderdvijftig landen en streken, kon Shogi Effendi melding maken van de aankoop van grondgebied voor tien nieuwe tempel-locaties en de bouwstart van de Huizen van Aanbidding in Kampala, Sydney en Frankfurt; de verwerving van onroerend goed voor zesenveertig van de benodigde nationale bestuurlijke centra; een forse toename in het aanbod van Bahá’í literatuur; bijbehorende Raads-instituties die in aantal waren opgelopen naar honderdnegenenvijftig; bredere erkenning van het Bahá’í huwelijk en Bahá’í Heilige Dagen; en het voortdurend vorderende werk aan de Internationale Bahá’í Archieven, waarvoor het eerste onderkomen gebouwd zou worden in de brede bocht die de Behoeder had laten aanleggen op de helling van de berg Carmel. Iedereen die op de activiteiten van deze dagen terugblikt, moet de moederlijke zorg wel ontroeren waarmee Shogi Effendi alles deed om deze voortreffelijke resultaten te kunnen bereiken; zoals ook blijkt uit zijn nauwkeurige lijst met namen, in de laatste boodschap die hij over de Kruistocht uitbracht in april 1957, van alle drieenzestig regionale bijeenkomsten en instellingen voor onderricht die tijdens dat jaar in de Bahá’í wereld her en der plaats vonden. Zo’n terugblik zou onvolledig zijn zonder een idee te krijgen van parallelle onwik-kelingen van de Bestuursorde op het internationale vlak, waarvoor de Behoeder zich in deze jaren inspande. Deze stappen bleken van cruciaal belang niet alleen voor het welslagen van de Kruistocht maar evenzeer voor de consolidatie en de bescherming van de Zaak. Naast de gezaghebbende autoriteit, toevallend aan de verkiesbare instellingen van het Geloof, is het een parallelle taak van de Bestuursorde begeleiding van spirituele, morele en intellectuele aard te bieden aan zowel deze instellingen als aan het leven van de individuele leden van de gemeenschap. Deze verantwoordelijkheid, door Bahá'u'lláh zelf geformuleerd, “om het Goddelijke Aroma overal door te laten dringen, om de zielen der mensen tot lering te strekken, om het karakter van alle mensen te bestendigen …..”, is door de Wil en het Testament van de Meester speciaal toevertrouwd aan de Handen van de Zaak van God.99*) Gedurende de taakvervulling van Bahá'u'lláh zowel als van 'Abdu'l-Bahá hadden de gelovigen aan wie deze hoge rang verleend was, een gewichtige rol gespeeld in de bevordering van het onderricht in de Oriënt. Toen Shogi Effendi zich een idee vormde van de Tienjaren Kruistocht, begon hij aan het organiseren van de spirituele ondersteuning die deze instelling zou kunnen bieden om de verschillende taken van het Plan tot een goed einde te brengen. In een kabeltelegram van 24 december 1951 kondigde hij de benoeming aan van twaalf Handen van de Zaak van God, die gelijkelijk gespreid waren ten behoeve van het werk in het Heilige Land, Azië, Noord en Zuid Amerika, en Europa. Deze eminente dienaren van de Zaak kregen als opdracht zich direct bezig te houden met de opgave de krachten van de vrienden te mobiliseren en de gekozen personen met raad en daad bij te staan. Kort daarop vermeerderde hij het aantal Handen van de Zaak van twaalf tot negentien. ________________________________
98*) Shogi Effendi, Messages to the Bahá’í World, 1950-1957 (Wilmette: B.P.T., 1995), pp. 38-39 99*) Will and Testament of 'Abdu'l-Bahá, op.cit, p. 13.
De beschikking over middelen om deze verantwoordelijkheid waar te kunnen maken werd aanzienlijk versterkt door de beslissing van de Behoeder in oktober 1952, waarin hij de Handen van de Zaak opdroeg vijf hulpraden in het leven te roepen, één voor elk continent: deze raden bestonden voor Noord en Zuid Amerika, Europa en Afrika elk uit negen leden, terwijl die voor Azië en Australië respectievelijk zeven en twee leden telden. Later werden afzonderlijke hulpraden ingesteld ten behoeve van de bescherming van het Geloof, de andere van de twee hoofdtaken van de Handen van de Zaak. Een boodschap d.d. 3 juni 1957 maakte vreugdevol melding van de daadkracht van de regering van Israël met de tenuitvoerlegging van de definitieve uitspraak van het hof van beroep, op grond waarvan de resterende groep Verbondsbrekers uitgezet werden uit de Haram-i-Aqdas, het grondgebied rond de tombe van Bahá'u'lláh in Bahjí.100) Slechts een dag later evenwel bracht een tweede kabelgram de onheilspellende melding, hoe dringend noodzakelijk het was in het belang van de oudere instellingen van het Geloof om in onderlinge saamhorigheid het Geloof in bescherming te nemen tegen de nieuwe gevaren die de Behoeder aan de horizon zag opdoemen. Hierop volgde in oktober nog een boodschap die melding maakte van de vermeerdering van het aantal Handen van de Zaak van God van negentien tot zevenentwintig, waarbij deze senior functionarissen met de naam van “Hoofdrentmeesters van Bahá'u'lláh’s Wereldgemenebest in staat van wording” aangeduid werden, en waarbij zij belast werden met de verantwoordelijkheid met de NGR’s te consulteren met het oog op het nemen van urgente maatregelen ter bescherming van het Geloof. Nog geen maand later werd de Bahá’í wereld met diepe verslagenheid getroffen door het nieuws van Shogi Effendi’s overlijden op 4 november 1957 als gevolg van complicaties die opgetreden
50 waren na een aanval van de Aziatische griep die hij opgelopen had tijdens een bezoek aan Londen. Het Centrum van de Zaak, die gedurende zesendertig jaren dag aan dag aan zijn ontplooiing leiding gegeven had, wiens visie tegelijk de stroom van gebeurtenissen in de wereld en de activiteit die de Bahá’í gemeenschap daarin moest ondernemen omvatte, en wiens bemoedigende boodschappen de geestelijke levensader geweest waren voor talloze bahá’ís overal ter wereld, was plotseling niet meer, met achterlating van de pas half volbrachte grote Kruistocht en de toekomst van de Bestuursorde in een kritieke situatie. <<>> Het verdriet en het overstelpende gevoel van verlatenheid als gevolg van het verlies van de Behoeder geeft een nog grotere draagwijdte aan de triomf van het Plan, waarvan hij de ontwerper en bezielende kracht was geweest. Op 21 april 1963 trad als resultaat van de uitgebrachte stemmen van de afgevaardigden van zesenvijftig NGR’s – met inbegrip van de vierenveertig nieuwe instellingen die gepland en met succes tot stand gekomen waren tijdens de Tienjaren Kruistocht – het Universele Huis van Gerechtigheid na verkiezing voor het eerst in werking: het bestuursorgaan van de Zaak dat Bahá'u'lláh had ontworpen, en dat Hij onmiskenbaar duidelijk had verzekerd van Goddelijke leiding bij de tenuitvoerlegging van zijn taken: __________________________________ 100) Aangevoerd door twee halfbroers van 'Abdu'l-Bahá, Mohammed `Alí en Badí’u’lláh, samen met een neef, Majdi’d-Dín, voerde de groep van Verbondsbrekers die lange tijd de woning van Bahá'u'lláh in Bahjí na diens dood bezet hield, een niet aflatende campagne van aanvallen en kuiperijen tegen de Meester zowel als tegen de Behoeder. Tijdens het Britse Mandaat waren zij gedwongen de woning te ontruimen vanweg algehele verwaarlozing; daarmee stelden zij de Behoeder in de gelegenheid het gebouw weer op orde te brengen en in de ogen van de burgerlijke autoriteiten de waarde ervan veilig te stellen als een Geheiligde Plaats. Later wist Shogi Effendi van de pas geïnstalleerde regering van Israël de erkenning te verkrijgen, dat het gehele perceel dit geprivi-legieerde karakter kreeg, en er werd een officiële order uitgevaardigd volgens welke de overgebleven Verbonds-brekers gesommeerd werden het onooglijke bouwsel naast de woning, dat zij nog steeds bezet hielden, te verlaten. Toen hun hoger beroep bij het Opperste Gerechtshof tegen deze beslissing op niets uitliep, werd het bevel tot uitwijzing ten uitvoer gebracht, het bouwsel werd op aanwijzing van de Behoeder afgebroken, en daarmee was het laatste obstakel uit de weg geruimd voor het opknappen en de verfraaiing van het gehele eigendom.
Het is de verantwoordelijkheid van de leden van het Universele Huis van Gerechtigheid gezamenlijk te beraadslagen over al die aangelegenheden die niet met even veel woorden in het Boek geopenbaard zijn, en toe te zien op de naleving van hetgeen zij daarmee in overeenstemming achten. God zal hen waarlijk verlichten met al hetgeen strookt met Zijn wil, en waarlijk, Hij is de Voorziener, de Alwetende.101*) Men achtte het bijzonder zinvol dat de verkiezing – gehouden door de bijeen-gekomen afgevaardigden en degenen die schriftelijk hun stem hadden uitgebracht – plaats zou vinden in de woning van de Meester, die in Zijn Wil en Testament bijna zestig jaar tevoren de bedoeling en de draagwijdte van de autoriteit ervan beschreven had, zoals die in Bahá'u'lláh’s woorden eraan gegeven was: Elkeen moet zich richten op het Allerheiligste Boek; en al hetgeen daarin niet uitdrukkelijk opgenomen is, moet ter beoordeling voorgelegd worden aan het Universele Huis. Datgene wat dit orgaan, eenstemmig of bij meerderheid van stemmen, bepaalt, is waarlijk de Waarheid en het Plan van God Zelf. Al wie daarvan afwijkt, behoort stellig tot hen die tweedracht zoeken, toont zich kwaadwillend en keert zich af van de Heer van het Verbond.102*) Een belangrijke stap voorafgaande aan de verkiezing had Shogi Effendi ondernomen in 1951, toen hij leden benoemde voor de Internationale Raad die hem in zijn werk moest bijstaan. In 1961 had hij, zoals hij al eerder had toegelicht, de tweede stap in het proces gezet toen hij deze instelling uitbreidde tot een Raad van negen leden, gekozen door de leden van de NGR’s. Dit had tot gevolg dat de Bahá’í wereld bij het glorieuze einde van de Tienjaren Kruistocht in 1963 belangrijke ervaring opgedaan had voor het veeleisende werk waartoe zij toen opgeroepen werd. Historici zullen stellig de verdienste erkennen van de opgebrachte inspanning, die het nu op dit moment voor de Handen van de Zaak mogelijk maakte verder leiding te geven aan de onderling georganiseerde werkzaamheden, de leiding die door het teloor gaan van het leiderschap van de
51 Behoeder aan de Bahá’í wereld ontvallen was. Onvermoeibaar koersten zij kriskras over de wereld om Shogi Effendi’s Plan verder te helpen realiseren, kwamen zij bijeen in jaarlijkse vergaderingen tot bemoediging en uitwisseling van ervaringen, enthousiasmeerden zij de inzet van hun pas aangestelde gedelegeerden, en weerstonden zij de activiteit van een nieuwe groep Verbondsbrekers die de eenheid van het Geloof dreigden te ondermijnen. Zo slaagde deze kleine groep van door verdriet getroffen mannen en vrouwen erin de ambitieuze doelstellingen van de Kruistocht binnen de geraamde tijd waar te maken, en de vereiste fundering gereed te hebben voor de oprichting van het orgaan dat de kroon op het werk voor de Bestuursorde zou worden. Met het verzoek dat zij zelf vrijgesteld zouden blijven van gekozen te kunnen worden voor het Universele Huis van Gerechtigheid, om volgens de aanwijzingen van de Behoeder de handen vrij te hebben voor hun eigen dienstverlenende taak, schonken de Handen van de Zaak nog een ander belangrijk legaat aan de Bahá’í wereld, van een geestelijke onderscheidenheid zoals die zich niet eerder in de geschiedenis der mensheid voorgedaan had: nooit eerder hadden de personen die de top bemanden van een grote religie en die een mate van achting genoten die uitsteeg boven alle overigen in hun gemeenschap, nadrukkelijk gesteld zelf niet in aanmerking te komen voor deelneming aan de hoogste bestuursfunctie; waarnaast zij zichzelf geheel ter beschikking stelden voor dienstbaarheid ten aanzien van het orgaan dat door de gemeenschap van hun medegelovigen voor deze taak gekozen zou worden.103)
____________________________________ 101*) Tablets of Bahá'u'lláh revealed after the Kitáb-i-Aqdas, op.cit. p. 68. 102*) Will and Testament of 'Abdu'l-Bahá, op.cit. pp. 19-20 103) Een volledig verslag van de rol die de Handen van de Zaak tijdens deze kritieke jaren vervulden, is uitgebracht door Amatu’l-Bahá Rúhíyyih Khánum, Ministry of the Custodians (Haifa: Bahá’í World Centre, 1997).
VII Hoe ver het Behoederschap en de unieke positie van het Centrum van het Verbond ook uiteenlopen, de rol die Shogi Effendi vervuld heeft na de overgang van de Meester is enig in haar soort in de historie van de Zaak. De betekenis van deze speciale rol in de ontwikkeling van het Geloof zal zich ook in de komende eeuwen blijven doen gelden. Men kan wel zeggen dat in meerdere belangrijke opzichten Shogi Effendi de invloed van de leidende hand van de Meester in de opbouw van de Bestuursorde en de uitbreiding en stabilisatie van het Geloof van Bahá'u'lláh vastgehouden heeft met een aanvulling van zesendertig cruciale jaren. Men hoeft zich slechts, met een zekere zorg, voor de geest te halen, war er van de nog zo prille Zaak van God terecht gekomen zou zijn, als deze niet met vaste hand geleid was tijdens de periode dat ze het meest kwetsbaar was, in de stevige greep van iemand die met deze bestemming door 'Abdu'l-Bahá was voorbereid, en die geheel bereid was om – in de volle betekenis van het woord – zich ten dienste te stellen als haar Behoeder. Ofschoon hij tegenover het geheel van zijn medegelovigen nadrukkelijk te verstaan gaf, dat de beide Opvolgers van de Meester “onlosmakelijk” en “elkaar aanvullend” waren in de vervulling van de taken, waarvoor zij elk afzonderlijk aangesteld waren, is het duidelijk dat Shogi Effendi al vroegtijdig de gevolgen voorzag van het feit dat het Universele Huis van Gerechtigheid niet tot stand zou kunnen komen, vooraleer een langdurig proces van bestuurlijke ontwikkeling de ondersteunende structuur in het leven geroepen had van Nationale en Plaatselijke Geestelijke Raden die ervoor nodig zouden zijn. Hij was volstrekt openhartig tegenover de Bahá’í gemeenschap aangaande al hetgeen voortvloeide uit het feit dat hij was aangewezen deze zo hoge verantwoordelijkheid ongedeeld en alleen te dragen. In zijn eigen woorden: Los van de niet minder wezenlijke instelling van het Universele Huis van Gerechtigheid zou dit voornoemde stelsel van de Wil van 'Abdu'l-Bahá verlamd raken in zijn activiteit, en machteloos zijn om de hiaten op te vullen die de Auteur van de Kitáb-i-Aqdas weloverwogen oningevuld liet in het organisme van Zijn wetgevende en bestuurlijke verordeningen.104*)
52
Zich bewust van deze waarheid ging Shogi Effendi te werk met nauwgezette inacht-neming van de beperkingen die de omstandigheden hem oplegden; een loyale houding waarop nog in de komende eeuwen Bahá'u'lláh’s volgelingen trots zullen blijven. Het verslag van zijn zesendertig jaren in dienst van het Geloof – een verslag dat, evenals dat van zijn grootvader, het nageslacht vrij kan naslaan en beoordelen – bevat, zoals hij aan de Bahá’í gemeenschap verzekerde dat het geval zou zijn, geen enkele activiteit van zijn kant welke in enig opzicht “inbreuk zou maken op het geheiligde en verordende domein” van het Universele Huis van Gerechtigheid. Niet alleen onthield Shogi Effendi zich van elke vorm van wetgeving; hij slaagde erin zijn mandaat te vervullen met het treffen van niet meer dan voorlopige regelingen, waarbij hij besluitvorming over zulke zaken geheel aan het Universele Huis van Gerechtigheid overliet. Deze terughoudendheid treedt nergens zo duidelijk aan de dag als in de uiterst belangrijke kwestie van een mogelijke opvolger voor het Behoederschap. Zelf had Shogi Effendi geen nakomelingen, en de andere takken van de heilige familie hadden met het Verbond gebroken. De Bahá’í Geschriften geven geen aanwijzingen in dat geval, maar de Wil en het Testament van de Meester spreekt duidelijke taal over alle gerezen kwesties die een oplossing vergen: ____________________________ 104*) Shogi Effendi, The World Order of Bahá'u'lláh, op. cit. p. 148.
Het berust onder de verantwoordelijkheid van de leden (van het Universele Huis van Gerechtigheid) op een overeengekomen plaats bijeen te komen om alle problemen te bespreken die tot onenigheid geleid hebben, kwesties die om opheldering vragen, en zaken die niet met name in het Boek vermeld zijn. Hetgeen zij besluiten is even bindend als de Tekst zelf.105*) In overeenstemming met deze leiding van de hand van het Centrum van het Verbond deed Shogi Effendi er het zwijgen toe wat betreft de kwestie van zijn opvolger of opvolgers, waarmee hij deze aangelegenheid in handen legde van de enige instantie die ertoe gemachtigd is daarover beslissingen te nemen. Vijf maanden nadat dit orgaan tot stand gekomen was, gaf het Universele Huis van Gerechtigheid uitsluitsel in een boodschap d.d. 6 oktober 1963 die gericht was aan alle NGR’s: Na indringend gebed en zorgvuldige bestudering van de Heilige teksten ….. en na langdurige overweging …… is het Universele Huis van Gerechtigheid van mening dat er geen sprake van kan zijn een nieuwe Behoeder te benoemen dan wel een wet uit te vaardigen die het mogelijk maakt een andere Behoeder als opvolger van Shogi Effendi aan te stellen.106*) Aan het begin van een missie, waarvoor het verleden hem geen precedent bood, kon Shogi Effendi uit geen andere bron putten dan uit de Geschriften van de Stichters van het Geloof, en het voorbeeld van de Meester ten behoeve van het leidinggevend werk dat van hem verwacht werd. Er stond geen groep raadgevers klaar die hem zouden kunnen helpen de strekking van de teksten te bepalen die hij geacht werd te duiden voor een Bahá’í gemeenschap die heel haar vertrouwen in hem gesteld had. Ook al was hij ruimschoots vertrouwd geraakt met vele uitgaven van historici, economen en politieke denkers, de bestudering daarvan bood hem weinig meer dan het aandragen van ruw materiaal, waarin zijn geïnspireerde visie op de Zaak dan verder lijn moest zien te brengen. Het vertrouwen en de moed die vereist waren voor het activeren van een gemeenschap van gelovigen van allerlei slag om taken op zich te nemen die naar gewone objectieve criteria bemeten ver boven hun bereik uit gingen, lieten zich louter vinden in de spirituele bronnen van zijn eigen hart. Ieder onpartijdig waarnemer van de twintigste eeuw zal, ook al staat hij of zij nog zo sceptisch tegenover de aanspraken van een religie, moeten toegeven dat de integriteit van een jonge man van even in de twintig die zo’n ontzaglijke verantwoordelijkheid op zich nam – en de grootsheid van de overwinning die hij behaalde – duidelijk blijk geven van een enorme geestelijke kracht, een kracht die intrinsiek verbonden was met de Zaak waarvoor hij opkwam. Als men dit alles erkent, geeft men daarmee tevens toe dat de capaciteiten waarmee het Verbond het Behoederschap had toegerust, niet op een of andere vorm van magie berustten. De succesvolle gebruikmaking ervan resulteerde, zoals Rúhíyyih Khánum ontroerend beschreven heeft, in een niet aflatend proces van onderzoek, evaluatie en verbetering. Men staat versteld van de accuratesse waarmee Shogi Effendi politieke en sociale ontwikkelingen analyseerde in hun beginfase, en van het meesterschap waarmee zijn geest een caleidoscoop aan feiten en gebeurtenissen vast wist te houden, zowel actuele als historische, in hun
53 eruit voortvloeiende betrekking tot de zich ontvouwende Wil van de Voorzienigheid. Dat deze geestesarbeid werd verzet op een niveau dat zich ver verheft boven het niveau waarop de menselijke geest doorgaans werkzaam is, maakte de inspanning er niet minder werkelijk of minder veeleisend om. Eerder was het tegendeel het geval als we uitgaan van onze kijk op de menselijke natuur en menselijke motivatie, een niet te scheiden eigenschap van de instelling die Shogi Effendi vertegenwoordigde.107) Bij het overzien van de meer dan veertig jaar na het overlijden van Shogi Effendi is de betekenis van zijn werk op de lange termijn in de evolutie van de Bestuursorde briljant duidelijk aan de dag getreden. Waren de omstandigheden anders geweest, dan had de Wil en het Testament van de Meester een voorziening gereed voor de mogelijkheid, dat een of meerdere opvolgers de lijn zouden hebben aangehouden van de instelling die Shogi Effendi belichaamde. Vanzelfsprekend kunnen wij niet dieper doordringen in de geest van God. Duidelijk en onloochenbaar is het in elk geval, dat door zijn autoriteit als verklaarder de structuur van de Bestuursorde en ook de loop die de toekomstige ontwikkeling zal nemen, in ieder opzicht en zo uitgebreid als men zich maar indenken kan, blijvend gestalte hebben gekregen door de wijze waarop Shogi Effendi zich van het hem door de Meester opgelegde mandaat gekweten heeft. Even duidelijk en onweerlegbaar is het feit dat de structuur zowel als de gang van zaken de Wil van God in de realiteit neerzetten. _________________________________ 105*) Will and Testament of 'Abdu'l-Bahá, op. cit., p. 20. 106*) Universal House of Justice, Messages from the Universal House of Justice, 1963 – 1986: The third Epoch of the Formative Age (Wilmette: Bahá’í Publishing Trust 1996), p. 14. 107) Het onderwerp wordt op een aantal plaatsen besproken in het werk The Priceless Pearl, op. cit. Zie speciaal de pagina’s 79, 85, 90, 128 n 159.
54
VIII
Zoals Shogi Effendi als een profeet waarschuwend voorzegd had, bleven krachten die in touw waren overgeërfde systemen en overtuigingen van allerlei strekking te ondermijnen, stelselmatig vorderingen maken met de integratieprocessen die op de wereld aan de gang waren. Daarom is het niet verwonderlijk, dat de euforie die het herstel van de vrede in Europa zowel als in de Oriënt met zich mee bracht, slechts een korte duur beschoren bleek te zijn. Nog maar nauwelijks waren de vijandelijkheden beëindigd, of de ideologische verdeeldheid tussen het Marxisme en de liberaal democratische tendensen brak los in pogingen om de superioriteit tussen de respectievelijke blokken van naties die zij voor hun ideeën warm wisten te maken, te behouden. Het verschijnsel van de z.g. “koude oorlog”, waarin de strijd om het overwicht precies een grens trok bij een dreigend militair conflict, kwam ten tonele als het politieke model bij uitstek gedurende een reeks van de volgende decennia. De dreiging als gevolg van een nieuwe crisis in de internationale verhoudingen werd nog versterkt door nieuwe ontwikkelingen van de nucleaire technologie en door het resultaat dat beide blokken van naties behaalden met hun uitrusting van een alsmaar groeiend arsenaal van wapens voor massa vernietiging. De ontstellende beelden van Hiroshima en Nagasaki hadden de mensheid de ogen geopend voor de verschrikkelijke mogelijkheid, dat een aantal van op zich minder betekenisvolle incidenten – even weinig voorzien als het proces dat op gang kwam door het incident van 1914 in Serajewo – ditmaal de aanleiding zou kunnen worden tot de vernietiging van een aanzienlijk deel van de wereldbevolking en het onbewoonbaar worden van uitgestrekte gebieden van de aardbol. Voor bahá’ís moest dit vooruitzicht wel de sombere waarschuwing levendig in herinnering roepen, die Bahá'u'lláh tientallen jaren eerder had uitgesproken: “Vreemde en onthutsende dingen bestaan er op de aarde, maar ze zijn verborgen voor de geest en het inzicht van de mensen. Deze dingen kunnen de hele atmosfeer van de aarde van slag brengen en besmetting ermee zou de dood tot gevolg hebben.”108*) Veruit de grootste tragedie die voortvloeide uit deze meest recente krachtmeting om op wereldniveau de overheersende invloed in handen te krijgen, was de vernietigende uitwerking die zij had op de hoop, waarmee voorheen overheerste volkeren de gelegenheid hadden verwelkomd, die naar hun idee hun daarmee geboden was een nieuw leven op te bouwen in harmonie met hun eigen verlangens. De halsstarrige vastbeslotenheid van sommige overgebleven koloniale machten om een dergelijke verwachting te smoren, had – al was ze in de ogen van elke objectieve waarnemer gedoemd te mislukken – deze dringende hang naar bevrijding in vele landen geen andere keus meer gelaten dan de weg van revolutionair verzet. In 1960 begonnen zulke bewegingen, die reeds frappant geweest waren voor het politieke landschap tijdens een vroeger stadium van de eeuw, bij de meeste onderworpen volken de voornaamste vorm te worden van inheemse politieke activiteit. Omdat economische exploitatie feitelijk de drijvende kracht was van het koloni-alisme, was het wellicht onvermijdelijk dat de meeste bevrijdingsbewegingen door een breed verbreide socialistische ideologie gekarakteriseerd werden. Binnen luttele jaren hadden deze omstandigheden de bodem vruchtbaar gemaakt voor uitbuiting door de supermachten van de wereld. Voor de Sovjet Unie leek de situatie gunstig om een verschuiving tot stand te brengen in de bestaande opstelling van naties door een dominerende invloed te verwerven in wat men nu de “Derde Wereld” begon te
55 noemen. De reactie van het Westen was – overal waar ontwikkelingshulp er niet in slaagde een goede band met de bevolking van naties die hulp ontvingen vast te houden – zijn heil te zoeken in het aanmoedigen en bewapenen van allerlei autoritaire regimes. _____________________________ 108*) Tablets of Bahá'u'lláh revealed after the Kitáb-i-Aqdas, op. cit., p. 69.
Terwijl krachten van buiten af nieuwbakken regeringen manipuleerden, gleed de aandacht steeds verder weg van een objectieve beschouwing t.a.v. ontwikkelingsbehoeften naar ideologisch en politiek getwist, dat weinig of geen verband hield met de sociale of economische werkelijkheid. Het resultaat daarvan was eenparig desastreus. Economisch bankroet, brutale schending van de mensenrechten, de ineenstorting van het burgerlijk bestuur en de opkomst van opportunistische elites die in de berooide omstandigheden van hun land slechts oog hadden voor kansen tot eigen verrijking – dat was het hartverscheurend lot dat de een na de ander van de nieuwe naties te beurt viel, die nog maar enige jaren daarvoor aan een zo veelbelovende toekomst begonnen waren. De inspiratie die ten grondslag lag aan deze politieke, sociale en economische crises was de onstuitbare opmars en stabilisatie van een verzieking van de menselijke ziel, die eindeloos veel meer vernielde dan al haar opvallende symptomen. De brede verbreiding ervan markeerde een nieuw en beangstigend stadium in het proces van sociale en politieke ontreddering, waarvan Shogi Effendi al eerder de diagnose gesteld had. Het materialisme – voortbrengsel van het negentiende-eeuwse gedachtegoed, terwijl het tegelijkertijd enorm aan invloed won door de prestaties van het Amerikaanse kapitalistische systeem en door het Marxisme met zijn voorgewende geloofwaardigheid, karakteristiek voor dat systeem – kwam tot volledige doorbraak in de tweede helft van de eeuw als een soort van universeel geloof, dat absolute autoriteit opeiste in het persoonlijke zowel als in het maatschappelijke leven van de mensheid. Zijn geloofsbelijdenis was de eenvoud zelf. De werkelijkheid – waarbij inbegrepen de menselijke werkelijkheid én het proces waarin deze zich ontwikkelt – is essentieel van nature stoffelijk. De doelstelling van het menselijk leven is, of zou moeten zijn, de bevrediging van materiële behoeften en verlangens. De maatschappij is er om aan dat verlangen tegemoet te komen, en de collectieve zorg van de mensheid zou moeten zijn een niet aflatende vervolmaking van dit systeem, dat erop gericht is de uitvoering ervan steeds efficiënter te realiseren. Met het uiteenvallen van de Sovjet Unie vervaagden de impulsen tot het beramen en bevorderen van een formeel systeem van een materialistisch geloof. En pogingen in die richting zouden geen enkel nuttig doel gediend hebben, aangezien het materialisme snel om zich heen greep in het overgrote deel van de wereld. Religie werd, waar het niet eenvoudigweg herleid werd tot fanatisme en een onbezonnen verwerping van iedere voor-uitgang, gestaag teruggebracht tot iets als een persoonlijke voorkeur, een voorliefde, iets waarmee iemand zich inliet met de bedoeling om aan eigen spirituele en emotionele behoeften tegemoet te komen. De zin van een historische missie, die bepalend geweest was in de grote godsdiensten, leerde zichzelf tevreden te stellen met religieus getinte instemming met campagnes voor sociale hervormingen, ten uitvoer gebracht door seculiere bewegingen. De academische wereld, eens het schouwspel van grote prestaties van geest en innerlijk leven, verschanste zich in het functioneren als een soort scholastieke bedrijfstak, die zich hoofdzakelijk bezig hield met het op gang houden van haar apparaat voor proef-schriften, symposia en haar reputatie via publicaties en de toewijzing van subsidies. Of men het nu inschat als een wereldbeschouwing dan wel als een simpele kwestie van smaak, het effect van het materialisme is de uitholling van de aan de mens typisch eigen gemotiveerdheid – en zelfs zijn interesse – de geestelijke impulsen die het kenmerk zijn voor de rationele ziel. “Want eigenliefde”, zo heeft 'Abdu'l-Bahá het geformuleerd, “zit er bij de mens diep ingebakken, en het bestaat niet dat hij, zonder enige verwachting van een serieuze beloning, zijn eigen feitelijke materiële welzijn uit het oog verliest.”109*) Bij het ontbreken van de overtuigdheid in zake de geestelijke natuur van de werkelijkheid en de doorvoering ervan die alleen zij bieden kan, is het niet verwonderlijk in de kern van de heersende beschavingscrisis een ziekelijke hang te zien ontstaan naar een individualisme, dat in toenemende mate van geen wijken weet en dat bezit en persoonlijke ontwikkeling opwaardeert naar een plaats in de rij van voornaamste culturele waarden. De versplintering van de samenleving die hiervan het gevolg is, is kenmerkend voor een nieuw stadium in het proces van desintegratie, waarvan Shogi Effendi in zijn geschriften met zoveel nadruk gewag maakt. _________________________
109*) 'Abdu'l-Bahá , The Secret of Divine Civilization, op. cit. pag. 96-97.
56 Het goedschiks akkoord gaan met het verbreken van de ene draad na de andere van het morele weefsel dat oriënteert en ordening brengt in het individuele leven van elk maatschappelijk stelsel, staat gelijk aan het eigen onderspit delven bij een dergelijke benadering van de werkelijkheid. Als leiders van intellectuele allure oprecht zouden zijn in hun beoordeling van hetgeen zich momenteel op de wereld duidelijk afspeelt, zou men hier de diepste oorzaak kunnen vinden van zulke ogenschijnlijk niet samenhangende problemen als de milieuvervuiling, de economische ontwrichting, het etnisch geweld, de zich algemeen verbreidende onverschilligheid, de grootschalige groei van criminaliteit en de epidemieën die hele bevolkingsgroepen naar de rand van de ondergang voeren. Van hoeveel belang de inschakeling van wetmatige, sociologische of technische deskundigheid ten aanzien van zulke problemen ook ongetwijfeld is, het zou van weinig realiteitszin getuigen aan te nemen dat al die deskundigheid tot enig veelbetekenend herstel zou leiden zonder een fundamentele herziening van het morele bewustzijn en de leeftrant. <<>>
Wat de Bahá’í wereld tijdens deze zelfde jaren wist te bereiken, krijgt extra glans tegen de achtergrond van deze verduisterde horizon. Men kan de betekenis niet hoog genoeg inschatten van hetgeen het Universele Huis van Gerechtigheid tot stand bracht. In de loop van ten naaste bij zesduizend jaar heeft de mensheid in een bijna eindeloze reeks varianten methodes beproefd om tot collectieve besluitvorming te kunnen komen. Gezien vanuit de twintigste eeuw biedt de politieke geschiedenis van de wereld een voortdurend wisselend beeld, waarin iedere mogelijkheid daartoe door het menselijk vernuft gretig aangegrepen werd. Stelsels die gebaseerd waren op zo uiteenlopende uitgangspunten als de theocratie, de monarchie, de aristocratie, de oligarchie, de republiek, de democratie en bijna anarchie hebben zich naar behoeven verveelvoudigd, samenvallend met een schier eindeloze reeks van aanpassingen die erop gericht waren diverse aantrekkelijke elementen van deze verschillende stelsels te combineren. Ook al hebben de meeste van deze opties zich geleend tot misbruiken van allerlei aard, de grote meerderheid heeft in gedifferentieerde mate toch bijgedragen tot de realisering van verwachtingen van hen voor wier belangen zij opkwamen. Tijdens dit langdurige proces van evolutie, toen er steeds grotere en meer onderling verschillende bevolkingsgroepen onder het gezag kwamen te staan van een of andere bestuursvorm, was de verleiding voor de stichting van een universeel rijk bij herhaling een appél op de verbeelding van de Caesars en Napoleons die op een dergelijke expansie aanstuurden. De reeks rampzalige mislukkingen die daarop volgden en die tot het vermogen van de geschiedenis om hetzij te fascineren hetzij van afgrijzen te vervullen zoveel aanleiding hebben gegeven, zouden, zo zou men denken, het overtuigend bewijs aangedragen hebben dat de realisering van een ambitie als deze het bereik van elke menselijke instelling te boven gaat, zonder dat het iets uitmaakt over hoeveel middelen men kan beschikken, noch hoe sterk het vertrouwen in de aard van zo’n bijzondere ontwikkeling is. Toch is heel duidelijk de eniging van de mensheid onder een beleidsvorm, die alle kansen biedt aan de capaciteiten welke verborgen liggen in de menselijke natuur en die zich laten uitdrukken in programma’s in het belang van allen, het volgende stadium in de evolutie van de beschaving. De concrete eenwording van de planeet in onze tijd en de ontwakende aspiraties onder al haar bewoners hebben tenslotte de voorwaarden geschapen, die de realisering van het ideaal mogelijk maken, zij het op een wijze die wel heel sterk afwijkt van het ideaal dat de dromers van een wereldrijk indertijd voor ogen stond. Om dit te bewerkstelligen hebben de regeringen van de wereld hun bijdrage geleverd met de oprichting van de Organisatie van de Verenigde Naties (UNO), met zowel alle grote zegeningen die ze meebracht als met al haar tekortkomingen. Ergens in het verre verschiet liggen de verdere grote veranderingen, die tenslotte tot de acceptatie zullen nopen van het eigenlijke beginsel van een wereldregering. De Verenigde Naties hebben geen bevoegdheid tot het uitvaardigen van een dergelijk mandaat, en evenmin wijst iets erop in de huidige discussies onder politieke leiders dat serieus een dergelijke radicale omvorming van het beleid beoogd wordt inzake kwesties aangaande de planeet. Dat het er te zijner tijd van komen zal, heeft Bahá'u'lláh onmiskenbaar duidelijk gemaakt. Dat er nog veel meer leed en desillusies voor nodig zullen zijn om de mensheid tot deze grote sprong voorwaarts te bewegen, lijkt helaas even duidelijk. De aanstelling van een wereldregering zal vereisen dat nationale regeringen en andere machtscentra zullen zwichten voor het gegeven van internationale besluitvorming, onvoorwaardelijk en onherroepelijk, de volle maat van een boven hen bestaande autoriteit zoals die vervat is in het woord “regering”.
57 Dit is de hen omringende situatie waarin bahá’ís moeten trachten hun erkentelijk-heid te betonen voor de uitzonderlijke overwinning die de Zaak in 1963 behaalde en die zich in de erop volgende jaren geconsolideerd heeft. De betekenis hiervan ten volle te doorgronden valt buiten het bereik van de huidige en wellicht van een reeks volgende generaties van gelovigen. In zoverre een bahá’í het vatten kan, zal hij of zij met volle overtuiging alles doen wat bij kan dragen tot de verdere ontplooiing van haar doel. Het proces dat leidde tot de verkiezing van het Universele Huis van Gerechtigheid – mogelijk geworden door de succesrijke afronding van de drie voorafgaande stadia van het Goddelijk Plan van de Meester onder de leiding van Shogi Effendi – bewerkstelligde heel waarschijnlijk de eerste wereldomvattende democratische verkiezing. Alle nadien volgende verkiezingen zijn ten uitvoer gebracht door een steeds bredere en gevarieerder samen-gestelde groep van door de diverse gemeenschappen gekozen gedelegeerden, een ontwikkeling die nu het punt bereikt heeft dat zij onbetwistbaar de wil vertegenwoordigt van een doorsnee van het gehele menselijke ras. Nergens bestaat er – werkelijk niets wat beoogd wordt door een willekeurige groep mensen – dat maar in de verte lijkt op deze prestatie. Wanneer men voorts de geestelijke sfeer in aanmerking neemt waarvan Bahá’í verkiezingen doordrongen zijn, en de nauwkeurig omschreven te volgen gedragslijn bij zelfs de simpelste handelingen die daarmee gemoeid zijn, voelt men zich klein worden door een veel dieper gaand besef. In de geleidelijke totstandkoming van de opperste instelling van ons Geloof voelt men een brandend verlangen opkomen Gods welbehagen te verwerven, een met elkaar verenigde en vurige vastbeslotenheid helemaal niets te dulden, hetzij in de culturele voorzieningen hetzij in de gedrevenheid van het persoonlijke verlangen, dat de zuiverheid van dit opperste collectieve werk zou kunnen besmetten. Het menselijk vermogen kan onmogelijk nog meer. Met haar daadwerkelijke inbreng heeft de mensheid letterlijk alles gedaan waartoe zij in staat is; en God verleent, vanwege deze geheiligde inspanning van de kant van hen die Zijn Zaak omhelsd hebben, aan het instituut dat aldus tot stand gekomen is die krachten die daartoe in de Kitáb-i-Aqdas en de Wil en het Testament van 'Abdu'l-Bahá in het vooruitzicht gesteld zijn. Het laat zich begrijpen dat 'Abdu'l-Bahá in het proces, dat uiteindelijk leiden zou tot het historisch hoogtepunt van 1963, honderd jaar na Bahá'u'lláh’s verklaring van Zijn zending, de vervulling voorzag van het visioen van de profeet Daniël, “Welzalig is hij die blijft verwachten en dertienhonderdvijfendertig dagen bereikt”. Zoals de Meester het verwoordde: Want volgens deze berekening zal een eeuw verlopen zijn vanaf de dageraad van de Zon van Waarheid; dan zullen de leringen van God hecht gevestigd zijn op aarde, en het goddelijk licht zal de wereld beschijnen vanuit het oosten tot aan het westen. Op die dag zullen de gelovigen zich verheugen! 110) Met de oprichting van het Universele Huis van Gerechtigheid, was de tweede van de twee instellingen aangaande zijn opvolging die 'Abdu'l-Bahá benoemd had als de waarborg voor de onkreukbaarheid van de Zaak, nu aan het licht getreden. De grote hoeveelheid aan geschreven tekst van de hand van de Behoeder en het stramien van het bestuursorgaan van de Zaak dat hij had geschapen en dat onuitwisbaar zijn plaats had gekregen in het Bahá’í bewustzijn, had de Bahá’í wereld begiftigd met de instrumenten voor het garanderen van een universele overeenstemming met de doelstelling van de Openbaring van God. In het Universele Huis van Gerechtigheid bezat die Openbaring nu ook het ultieme gezag dat Bahá'u'lláh voor ogen stond met betrekking tot de uitoefening van de functies in de ______________________________
110) J. E. Esslemont, Bahá'u'lláh en het Nieuwe Tijdperk, 1961, pag. 244.
Bestuursorde voor alle te nemen beslissingen. Zoals de Wil en het Testament toelicht, hebben de twee instellingen gezamenlijk deel aan de Goddelijke belofte van onfeilbare leiding: De heilige en jeugdige tak, de behoeder van de Zaak Gods, en het Universele Huis van Gerechtigheid dat algemeen moet worden gekozen en gevestigd, staan beide onder de zorg en de bescherming van de `Abhá Schoonheid en onder de beschutting en onfeilbare leiding van de Verhevene (moge mijn leven voor hen beiden worden geofferd). Al hetgeen zij besluiten is van God.111) Het verband tussen deze twee gezagscentra, zo verklaarde Shogi Effendi verder, is van wederkerig aanvullende aard, waarin sommige functies gezamenlijk gedeeld worden en andere speciaal eigen zijn aan de ene of de andere van de twee instellingen. Niettemin beklemtoonde hij met de grootst mogelijke nadruk:
58
Het moet ….. volstrekt duidelijk zijn voor iedere gelovige, dat de instelling van het Behoederschap onder geen omstandigheden opheft, of zelfs maar in de geringste mate afbreuk doet aan de krachten die door Bahá'u'lláh aan het Universele Huis van Gerechtigheid zijn geschonken in de Kitáb-i-Aqdas, en die bij herhaling en plechtig door 'Abdu'l-Bahá in Zijn Wil bevestigd zijn. Het is op geen enkele wijze tegengesteld aan de Wil en de Geschriften van Bahá'u'lláh, noch verklaart het ook maar een enkele van Zijn geopenbaarde verordeningen ongeldig.112*) Wanneer men het unieke aspect goed tot zich laat doordringen van hetgeen Bahá'u'lláh in het leven geroepen heeft, kan men zich een begin van een voorstelling maken van de bijdrage die de Zaak kan leveren voor de eenmaking van de mensheid en de opbouw van een wereldgemeenschap. De onmiddellijke verantwoordelijkheid voor de vorming van een wereldregering rust op de schouders van de nationale staten. Het is de roeping van de Bahá’í gemeenschap in dit stadium van de sociale en politieke evolutie van de mensheid met alle middelen die in haar vermogen liggen, mee te werken aan het scheppen van de voorwaarden welke deze enorm veeleisende onderneming wind in de zeilen blaast en de totstandkoming ervan vergemakkelijkt. Op dezelfde wijze verzekerde Bahá'u'lláh de vorsten van Zijn tijd, dat “het niet Onze wens is de hand op uw koninkrijken te leggen”.113*) De Bahá’í gemeenschap heeft dus geen politieke aspiraties, houdt zich verre van iedere betrokkenheid in partijpolitiek en voegt zich onverdeeld naar het gezag van het burgerlijk bestuur in publieke aangelegenheden. Eventuele bekommernis van bahá’ís over bestaande omstandigheden of aangaande behoeften van hun eigen leden stellen zij aan de orde via de constitutioneel daartoe aangewezen kanalen. De kracht die aan de Zaak eigen is om de loop van de geschiedenis te beïnvloeden, ligt niet alleen in het geestelijk potentieel van haar boodschap maar ook in de voorbeeld-functie die ervan uitgaat. “Zo oppermachtig is het licht van de eenheid”, verzekert Bahá'u'lláh, “dat het de hele wereld in het licht kan zetten.”114*) De eenheid van de mensheid waaraan gestalte gegeven is in het Geloof, vertegenwoordigt, zoals Shogi Effendi benadrukt, “niet enkel een uitbarsting van ongemotiveerde emotie of de uitdrukking van een vage vrome hoop.” De organische eenheid van het geheel van de gelovigen – en de Bestuursorde maakt dat mogelijk – geeft duidelijk blijk van hetgeen Shogi Effendi noemde “de gemeen-schappelijke kracht die aan hun Geloof eigen is.”115*) Wanneer de Zaak tot verdere wasdom komt en het vermogen dat in haar Bestuursorde besloten ligt grotere bekendheid krijgt, zal zij steeds meer de aandacht trekken van wijze bestuurders, waarbij zij vooruitstrevende geesten het vertrouwen zal inboezemen dat hun idealen heel en al verwezenlijkt kunnen worden. Met de woorden van Shogi Effendi:
111) Will and Testament of 'Abdu'l-Bahá, op. cit. p. 11. 112*) Shogi Effendi, The World Order of Bahá'u'lláh, op. cit. p. 8. 113*) Bahá'u'lláh, De Kitáb-i-Aqdas, Stichting Bahá’í Literatuur, Den Haag, 1997, paragraaf 83. 114*) Epistle to the Son of the Wolf (Wilmette: Bahá’í Publishing Trust, 1988), p. 14. 115*) Shogi Effendi, The World Order of Bahá'u'lláh, op. cit., pp. 43, 195.
Leiders van een geloofsgemeenschap, representanten van politieke theorieën, bestuurders van maatschappelijke instellingen, die momenteel verbaasd en verbijsterd het falen van hun ideeën en de ondergang van hun werk gadeslaan, zouden een wijze raad volgen met hun aandacht te vestigen op de Openbaring van Bahá'u'lláh, en de wereldordening nader te overwegen die vervat is in Zijn leringen en die langzaam en onmerkbaar veld wint temidden van de verwarring en chaos van de huidige beschaving.116*) Een dergelijk nader onderzoek zal de aandacht toespitsen op de krachten die de totstandkoming van de Bahá’í eenheid mogelijk gemaakt hebben, evenals de consolidatie en handhaving ervan.. “Het licht voor de mensen”, zo zegt Bahá'u'lláh, “is Gerechtigheid.” “Zijn doelstelling”, voegt Hij eraan toe, “is het verschijnen van eenheid onder de mensen. De oceaan van goddelijke wijsheid welt omhoog in dit verheven woord.”117*) Het predikaat “Huizen van Gerechtigheid”, verleend aan de instellingen die de wereldorde welke Hij ontwierp leiding zullen geven op plaatselijk, nationaal en internationaal niveau – dit predikaat weerspiegelt de centrale plaats van dit grondbeginsel in de leringen van de Openbaring en het leven van de Zaak. Naarmate de Bahá’í gemeenschap meer en meer een vertrouwd deel gaat uitmaken van het maatschappelijk leven, zal deze ervaring steeds meer een bemoedigend blijk bieden van deze cruciale wet in het genezingsproces van de talloze kwalen die, in de uiteindelijke analyse, de gevolgen zijn van de
59 verdeeldheid waaronder de mensenfamilie gebukt gaat. “Weest er wel van overtuigd”, zo verklaart Bahá'u'lláh, “dat deze grote verdrukking die de wereld heeft ondergaan, de aanloop is voor de komst van de Allergrootste Gerechtigheid.”118*) Het lijdt geen twijfel dat dit culminerend stadium in de evolutie van de samenleving plaats zal vinden in een wereld die wel grondig verschilt van de wereld zoals we die nu kennen. _________________________
116*) Shogi Effendi, The World Order of Bahá'u'lláh, op. cit. p. 24. 117*) Tablets of Bahá'u'lláh revealed after the Kitáb-i-Aqdas, op. cit. pp. 66-67. 118*) Shogi Effendi, The Advent of Divine Justice, op. cit., p. 27.
IX
Het directe effect van het slagen van de Tien Jaren Kruistocht en de oprichting van het Universele Huis van Gerechtigheid bracht een machtige stimulans teweeg voor de opmars van de Zaak. Ditmaal nam de vooruitgang – die feitelijk ieder aspect van het Bahá’í leven betrof – de vorm aan van een reeks lange-termijn ontwikkelingen die men het beste kan beoordelen, als men de periode in zijn geheel sinds 1963 beschouwt. Tijdens deze belangrijke zevenendertig jaren vorderde het werk in snel tempo langs twee parallelle sporen: de uitbreiding en consolidatie van de Bahá’í gemeenschap zelf, en, parallel daarmee, een indrukwekkende stijging van de invloed van het Geloof op het algemeen maatschappelijk leven. Terwijl het bereik van de Bahá’í activiteiten sterk uiteenliep, neigden toch de meeste van deze inspanningen tot het direct bijdragen aan een van deze twee voornaamste vormen van ontwikkeling. Een beslissing die het Huis van Gerechtigheid in het beginstadium van deze periode nam, bleek van grote betekenis voor alle aspecten van de beide ontwikkelingsterreinen, zowel dat van het onderricht als dat van de bestuursorde. Het besef dat er geen opvolger voorhanden was voor Shogi
60 Effendi ging gepaard met het inzicht, dat nu ook de benoeming van nieuwe Handen van de Zaak niet langer mogelijk was. Van hoeveel wezenlijk belang de functies van dit instituut voor de groei van het Geloof waren, was met een onuitwisbaar effect aangetoond in de zorgelijke zes jaren tussen 1957 en 1963. Bijgevolg benoemde het Huis van Gerechtigheid, op basis van het mandaat dat het machtigt nieuwe instellingen in het leven te roepen 119*), waar de belangen van de Zaak dat vereisen, in juni 1968 de Continentale Colleges van Raadgevers. Gemachtigd om voor de toekomst de functies van de Handen van de Zaak uit te breiden ten behoeve van de bescherming en verbreiding van het Geloof, nam de nieuw benoemde instelling de verantwoordelijkheid op zich begeleiding te bieden aan de werkzaamheden van de reeds bestaande Hulpraden, en zij zocht aansluiting bij Nationale Raden ter ondersteuning van hun verantwoordelijkheid voor de bevordering van het Geloof. Het grote succes dat men vreugdevol vierde op het einde van het Negen Jaren Plan in 1973, illustreerde – prachtig als het was – de opvallende vaardigheid waarmee het nieuwe bestuurslichaam zijn opdracht wist waar te maken, en het enthousiasme waarmee het was verwelkomd door gelovigen zowel als Raden. Het tijdstip kenmerkte zich door nog een andere belangrijke ontwikkeling van de bestuursorde, namelijk door de oprichting van het Internationaal Onderrichtscentrum, het orgaan dat in de toekomst bepaalde verantwoordelijkheden voor zijn rekening zou nemen die tot dan toe door “de Handen van de Zaak die in het Heilige Land resideerden” behartigd waren, en die van hieruit de werkzaamheden van het College van Raadgevers over de hele wereld zouden gaan coördineren. Met het oog op de koers die de groei van de Zaak zou moeten volgen had Shogi Effendi geschreven over “het entameren van over de hele aardbol verspreide ondernemin-gen, bestemd om op aanwijzing van het Universele Huis van Gerechtigheid mee van start te gaan in toekomstige periodes van datzelfde Formatieve Tijdperk, ondernemingen die model zullen staan voor de eenheid en die de activiteiten van … Nationale Geestelijke Raden coördineren en verenigen.” 120*) Deze wereldomvattende ondernemingen begonnen in 1964 met het Negen Jaren Plan, gevolgd door een Vijf Jaren Plan (1974), een Zeven Jaren Plan (1979), een Zes Jaren Plan (1986), een Drie Jaren Plan (1993), een Vier Jaren Plan (1996) en een Twaalf Maanden Plan dat samenviel met het einde van de eeuw. Het wisselende beeld van het accent dat deze opeenvolgende stappen onderling bood, verschaft een bruikbare graadmeter over de groei die de Zaak in deze decennia beleefde en over de nieuwe kansen ________________________ 119*) The Establishment of the Universal House of Justice, (Oakham: Bahá’í Publishing Trust, 1984), p. 17. 120*) Universal House of Justice, Messages from the Universal House of Justice, 1963-1986: The Third Epoch of the Formative Age, op. cit. p. 52.
en uitdagingen die deze groei opleverde. Van veel meer belang evenwel dan die onderlinge wisselingen is het feit dat de activiteiten waartoe elk plan specifiek opriep, schaal-vergrotingen waren van initiatieven van de hand van Shogi Effendi , waarin op hun beurt de draden opgepakt en uitgewerkt werden die door de Stichters van het Geloof waren geweven - de scholing van Geestelijke Raden; de vertaling, uitgave en verspreiding van literatuur; de aanmoediging tot universele betrokkenheid van de vrienden; zorg voor de spirituele verrijking van het Bahá’í leven; werken aan het betrekken van de Bahá’í gemeenschap in het maatschappelijke leven; de versterking van het Bahá’í gezinsleven; en de vorming van kinderen en jonge mensen. Terwijl deze verschillende wijzen van ontwikkeling zich steeds weer zullen voortzetten in het ontvouwen van nieuwe mogelijkheden, verschaft het feit dat elk ervan haar oorsprong ontleent aan de scheppingskracht van de Openbaring, aan al hetgeen de Bahá’í gemeenschap onderneemt een eenheid bewerkende kracht die tegelijk het geheim en de waarborg is van haar uiteindelijke succes. De eerste twee decennia van het proces behoren tot de meest verrijkende perioden die de Bahá’í gemeenschap heeft gekend. Binnen opmerkelijk korte tijd vermeerderde zich het aantal PGR’s, en de etnische en culturele verscheidenheid van het lidmaatschap werd steeds meer een karakteristieke trek van het Bahá’í leven. Al leverde het faillissement van het maatschappelijk bestel moeilijkheden op voor de instellingen van het Bahá’í bestuurs-stelsel, een bijkomend effect was dat dit feit tevens de interesse voor de boodschap van de Zaak sterk aanwakkerde. Al meteen vanaf het begin werd de gemeenschap geconfronteerd met de uitdaging van “grootschalig onderricht”. Omstreeks 1967 werd zij opgeroepen tot een “aanhoudende en intensieve proclamatie, van globale omvang en op elk vlak van de samenleving, van de helende boodschap dat Hij Die beloofd was Zijn intrede gedaan had….”121*) Toen gelovigen uit de stedelijke centra op pad gingen voor niet aflatende campagnes om de massa’s van de wereldbevolking die in dorpen of op het platteland woonden op te zoeken, ontmoetten zij daar een openheid ten aanzien van de Bahá’í boodschap die verre overtrof wat zij haalbaar geacht hadden. Hoewel de weerklank erop doorgaans vormen aannam die sterk afweken van die waarmee de onderrichters vertrouwd waren, viel de nieuwe leden een hartelijke ontvangst ten deel. Tienduizenden nieuwe bahá’ís sloten zich aan bij de Zaak op allerlei plaatsen in Afrika, Azië en Zuid
61 Amerika, waarvan vaak de meerderheid hele plattelands gemeenschappen betrof. De zestiger en zeventiger jaren waren zenuwslopend drukke tijden voor een Bahá’í gemeenschap, waarvan de groei in aantal buiten Iran zich meestal mondjesmaat en traag betoond had. Onder de vrienden op de eilanden in de Stille Zuidzee deed zich het bijzondere feit voor, dat zij het eerste Staatshoofd, Zijne Hoogheid Malietowa Tanumafili II van Samoa, voor de Zaak wisten te winnen, een onderscheiding die alleen door de toekomstige ontwikkelingen in het juiste kader geplaatst zullen kunnen worden. Het meest wezenlijke in de hele ontwikkeling was, evenals dat in het leven van de Zaak vanaf het eerste begin het geval geweest was, de grote en opvallende betrokkenheid van de individuele gelovigen. Reeds tijdens de beleidsperiode van Shogi Effendi hadden ver vooruitziende personen het initiatief genomen inheemse bevolkingsgroepen te benaderen in landen als Oeganda, Bolivia en Indonesië. Tijdens het Negen Jaren Plan werden steeds meer van zulke leraren in de werkzaamheden betrokken, speciaal in India, verscheidene landen in Afrika, en de meeste streken in Zuid Amerika alsook op de eilanden van de Stille Zuidzee, Alaska en onder de inheemse bevolking van Canada en de zwarte plattelands-bevolking in de zuidelijke staten van Amerika. Het pionieren verschafte een vitale ondersteuning in het werk, waarbij het monsteren van groepen leraren vanuit de rijen eigen inheemse gelovigen aangemoedigd werd. Zo werd het ook spoedig duidelijk dat individueel initiatief alleen, al was het nog zo krachtig en enthousiast, ontoereikend was voor het inspelen op geboden gunstige gelegen-heden. Daaruit werd de conclusie getrokken Bahá’í gemeenschappen te lanceren over een groot gebied van collectieve onderrichts- en verkondigingsprojecten, die herinneringen opriepen aan de heroïsche dagen van de werkers van het eerste uur. Groepsverbanden van enthousiaste onderrichters kwamen tot de bevinding, dat het nu tot de mogelijkheden behoorde de boodschap van het Geloof niet alleen aan geïnteresseerde mensen te brengen maar aan hele groepen en zelfs hele gemeenschappen. __________________________ 121*) Zie voetnoot 120: Messages from the Universal House of Justice, 1963-1986, p. 104.
De tienduizenden werden er honderdduizenden. De groei van het Geloof bracht met zich mee dat leden van Geestelijke Raden, wier ervaring beperkt was gebleven tot het versterken van inzicht in het Geloof van individuele geïnteresseerden, veelal opgegroeid in een cultuur van ongeloof of religieus fanatisme, zich moesten aanpassen aan wijzen van geloofsbeleving van de kant van hele groepen van mensen, voor wie religieus bewustzijn en religieuze praktijken tot de gewone zaken van het dagelijks leven behoorden. Het onderdeel van de gemeenschap dat het grootste enthousiasme en de belangrijk-ste bijdrage tot dit ontroerende proces inbracht, waren de Bahá’í jongeren. In hun prestaties tijdens deze betekenisvolle decennia – zoals trouwens in de hele periode van de voorbije honderdvijftig jaar – wordt men er steeds weer aan herinnerd dat de grote meerderheid van de groep helden die de Zaak gedurende de middenfase van de negentiende eeuw vooruit stuwden, allemaal jonge mensen betrof. De Báb Zelf begon aan de openbaring van Zijn zending toen Hij vijfentwintig jaar oud was, en Anís die delen mocht in de onvergankelijke glorie samen met Zijn Heer zijn leven te geven, was nog maar een heel jonge man. Quddús bekende zich tot de Openbaring op tweeëntwintigjarige leeftijd. Zaynab, wier leeftijd nergens vermeld wordt, was nog een heel jonge vrouw. Shaykh `Alí, zo geliefd bij Quddús zowel als bij Mullá Husayn, stierf de marteldood op twintigjarige leeftijd, terwijl Mohammed-i-Báqir-Naqsh zijn leven gaf toen hij nog maar veertien was. Tahirih was in de twintig toen zij de Zaak van de Báb tot de hare maakte. Duizenden jonge bahá’ís, startklaar om de weg te gaan die deze heel bijzondere figuren hadden blootgelegd, traden in de volgende jaren aan om de boodschap van het Geloof over alle vijf de continenten en de eilanden die over de aardbol verspreid liggen, bekend te maken. Toen er een internationaal verband in de samenleving in de verleden zestiger en zeventiger jaren onder de jongeren begon te ontstaan, brachten gelovigen die goed thuis waren op het gebied van muziek, toneel en voordracht, iets te berde, dat Shogi Effendi had bedoeld toen hij verklaarde: “Op die dag zal de Zaak zich als een lopend vuur verbreiden, wanneer haar geest en leringen op het podium of in kunst en literatuur worden gebracht….”122) De geest van sterke betrokkenheid en enthousiasme, zo typisch eigen aan de jeugd, heeft ook voor het geheel van de gemeenschap een om zich heen grijpende uitdaging opgeroepen steeds gedurfder de vernieuwende sociale implicaties van de Bahá’í leringen nader te verkennen. De stortvloed van aanmeldingen bracht evenwel even zo grote problemen met zich mee. Op de concrete werkvloer werden de bronnen van de Bahá’í gemeenschappen die in het onderrichtswerk betrokken waren, bedolven onder de taak om te zorgen voor de aanhoudende noodzakelijke verdieping van de massa’s nieuwe gelovigen en voor de consolidatie van de eruit voortkomende gemeenschappen en geestelijke raden. Behalve dat herhaalden zich nu over de hele wereld het soort cultuurbepaalde uitdagingen zoals die waarvoor de eerste lichting Perzische gelovigen die het eerst hadden getracht het Geloof in westerse landen te introduceren, zich geplaatst hadden gezien.
62 Theologische en bestuurlijke beginselen die van wezenlijk belang konden zijn voor pioniers en leraren, waren zelden de kwesties waar de aandacht van nieuwe gelovigen – afkomstig uit de meest uiteenlopende sociale en culturele achtergronden – allereerst naar uitging. Heel vaak veroorzaakten verschillen van zienswijze omtrent juist zulke elementaire zaken als de besteding van tijd of doodgewone sociale gebruiken een begripsverwarring die de communicatie buitengewoon bemoeilijkte. Aanvankelijk zag het ernaar uit dat zulke problemen een extra stimulans inhielden, waarbij de Bahá’í instellingen zowel als de individuele gelovigen zich alle moeite gaven nieuwe manieren te vinden om tegen bepaalde situaties aan te kijken – nieuwe manieren inderdaad om belangrijke passages in de Bahá’í Geschriften zelf begrijpelijk te maken. Vastbesloten getroostte men zich alle moeite de adviezen op te volgen van het Wereld-centrum vanuit het standpunt dat uitbreiding en consolidatie tweeling processen zijn die hand in hand moeten gaan. Waar evenwel verhoopte resultaten langer op zich lieten wachten, trad vaak een zekere mate van ontmoediging op. De aanvankelijk snelle groei van aanmeldingscijfers verliep daarna in veel landen een stuk langzamer, hetgeen het voor sommige Bahá’í instellingen en gemeenschappen verleidelijk maakte terug te keren tot de meer vertrouwde activiteiten en tot een meer toegankelijk publiek. ______________________________ 122) Bahá’í News, nr. 73, mei 1933 (Wilmette: National Spiritual Assembly of the Bahá’ís of the United States), p.7
De voornaamste uitwerking van de terugval was echter dat het gemeenschappen tot het besef bracht, dat de hoge verwachtingen van de eerste paar jaar in sommige opzichten zeker niet realistisch waren geweest. Ook al was het zo dat de vlot behaalde successen in het begin van de onderrichtsactiviteiten stimulerend werkten, daarmee was nog niet een zodanig Bahá’í gemeenschapsleven ontwikkeld, dat de nieuwe leden compleet toegerust waren en zichzelf konden bedruipen. Eerder was het zo dat pioniers en nieuwe gelovigen zich gelijkelijk gesteld zagen voor kwesties, waarmee de Bahá’í ervaringen in westerse landen – of zelfs in Iran – weinig raad wisten. Hoe moesten PGR’s opgericht worden – en eenmaal opgericht, hoe konden ze het best functioneren – in gebieden waar grote aantallen nieuwe gelovigen zich in de kortst denkbare tijd bij de Zaak aangesloten hadden, eenvoudigweg door de kracht van hun spiritueel besef van de waarheid ervan ? Hoe konden in gemeenschappen die sinds mensenheugenis door mannen gedomineerd waren, aan vrouwen gelijke rechten gegeven worden ? Hoe moest de opvoeding van kinderen systematisch aangepakt worden in cultureel bepaalde situaties, waar armoede en analfabe-tisme de overhand hadden ? Wat moest voorop gesteld worden in de Bahá’í leringen in zaken van morele aard, en hoe zouden deze doelstellingen het beste kunnen aansluiten bij de heersende inheemse gewoonten ? Hoe zou een vitaal gemeenschapsleven geschapen kunnen worden dat de geestelijke groei van zijn leden zou bevorderen ? Welke prioriteiten zouden ook het beste aangehouden kunnen worden met het oog op het samenstellen van Bahá’í literatuur, in het bijzonder onder de omstandigheden van de plotselinge opstapeling van het aantal andere talen die aan de gemeenschap eigen waren ? Hoe zou op zuivere wijze de instelling van het Negentiendaags Feest onderhouden kunnen worden met handhaving van een onbevangen openheid voor de verrijkende invloed van diverse andere culturen ? En hoe zou men in alle betreffende gebieden de noodzakelijke hulpbronnen kunnen aanboren, funderen en coördineren ? Onder druk van deze dringende en met elkaar verweven uitdagingen moest de Bahá’í wereld zich op een leerproces bezinnen, dat van evenveel belang blijk heeft gegeven als de uitbreiding zelf. Men kan gerust zeggen dat er in deze jaren geen model van scholingsactiviteit was, geen combinatie van verbreiding, consolidatie en proclamatie, geen bepaalde wijze van bestuur, geen poging tot culturele aanpassing, waarmee niet ijverig geëxperimenteerd werd in enig deel van de Bahá’í wereld. Het resultaat per saldo van de opgedane ervaring was een intensieve vorming van een groot deel van de Bahá’í gemeenschap in de bijkomende consequenties van het grootschalig onderrichtswerk, een vorming die zich niet op een andere manier had kunnen voltrekken. Vanuit zijn eigen aard kreeg het proces volop zowel locaal als regionaal intense aandacht, meer op kwaliteit gericht dan op getalsvermeerdering, en eerder in zijn vooruitgang op geleidelijke groei berekend dan op grootschalige resultaten. Had men niet geijverd voor een zorgvuldige, altijd moeilijke en vaak ook frustrerende consolidatie-aanpak tijdens deze jaren, dan zou de betere strategie om systematisch de bevordering van grootschalige toeloop aan te kunnen heel weinig in huis gehad hebben om mee te werken. Het gegeven dat de Bahá’í boodschap nu was begonnen door te dringen in het leven van niet slechts kleine groepjes van individuen maar van hele gemeenschappen had ook de herleving tot gevolg van een vitaal element uit een eerder stadium in het proces van vooruitgang van de Zaak. Voor de eerste maal sinds tientallen jaren verkeerde het Geloof wederom in een situatie, waarin onderricht en consolidatie onafscheidelijk waren verknoopt met de ontwikkeling van sociale en economische
63 aspecten. In de aanloop van de eeuw waren, onder leiding van de Meester en de Behoeder, de Iraanse gelovigen – aan wie de gelegenheid ontzegd was in gelijke mate deel te hebben aan alle voordelen, hoe klein bemeten ze ook waren, die de maatschappij van alledag aanbood – ermee begonnen een veelomvattend gemeenschapsleven op te bouwen van een soort dat verder ging dan de behoefte hetzij het bereik van de betrekkelijk geïsoleerde Bahá’í groepen verspreid over Noord Amerika en West Europa. In Iran waren spirituele en morele vooruitgang, onder-richtsactiviteiten, de stichting van scholen en klinieken, de oprichting van bestuurlijke instellingen en het aanmoedigen van initiatieven die gericht waren op economische onafhankelijkheid en succes – al deze aspecten waren vanaf het prille begin onlosmakelijke elementen van een organisch verenigd ontwikkelingsproces. Nu dienden zich – in Afrika, in Zuid Amerika, en in delen van Azië – opnieuw dezelfde uitdagingen en kansen aan. Terwijl de activiteit voor sociale en economische ontwikkeling van lange duur geweest was, speciaal in Zuid Amerika en Azië, ging het hier om op zichzelf staande projecten, ten uitvoer gelegd door groepen van gelovigen onder leiding van afzonderlijke Nationale Raden, en zonder samenhang met enig plan. In oktober 1983 echter werden Bahá’í gemeenschappen overal ter wereld opgeroepen om ermee van start te gaan zulke taken een plaats te geven in hun vaste werkschema’s. Op het Wereldcentrum werd een bureau ingericht om de vaardigheid en hulp in het zoeken naar financiële ondersteuning te coördineren. De volgende tien jaar waren getuige van wijdverbreide experimenten op een werkterrein waarop de meeste Bahá’í instellingen weinig voorbereid waren. Terwijl men er enerzijds naar streefde zijn voordeel te doen met de modellen die uitgeprobeerd waren door de vele ontwikkelingsinstanties die overal ter wereld opereerden, zagen Bahá’í gemeenschappen anderzijds de uitdaging onder ogen aansluiting te zoeken bij hetgeen zij aantroffen op de diverse terreinen die met hun opvattingen volgens Bahá’í beginselen correspondeerden – opvoeding, gezondheid, literatuur, landbouw en communicatie-technologie. Groot was de verleiding – gegeven de veelheid aan hulpmiddelen die door regeringen en stichtingen daartoe geïnvesteerd waren, en de onbevangenheid waarmee deze aanpak ondernomen werd – zich puur te beperken tot het overnemen van methodes die op dat moment in zwang waren, of om de Bahá’í zienswijze aan te passen aan gangbare theorieën. Naarmate dit werk echter vorderde, richtten de Bahá’í instituten zich meer en meer op het doel, namelijk om modellen te ontwerpen die datgene wat zij zagen gebeuren in de grotere samenleving, in zouden kunnen passen in de unieke opvattingen van het Geloof met betrekking tot de menselijke mogelijkheden. Nergens tekende de strategie van de opeenvolgende Plannen zich zo indrukwekkend af als het geval was in India. De gemeenschap aldaar is thans een reus van een representant geworden van de Zaak met hun aantal van meer dan een miljoen zielen. Haar werkzaam-heden strekken zich uit over de oppervlakte van een groot subcontinent, dat een onmetelijke verscheidenheid aan culturen, talen, etnische groeperingen en religieuze tradities herbergt. In veel opzichten tonen de ervaringen van deze zo gezegende grote massa van gelovigen een scala van de strijd, de experimenten, de inzinkingen en de overwinningen die de Bahá’í wereld in deze veeleisende dertig jaar doormaakte. De dramatische stijging van het aantal nieuwe gelovigen had alle problemen met zich meegebracht zoals men die elders op de wereld tegenkwam, maar dan op massale schaal. De lange weg die de Indiase Bahá’í gemeenschap tot haar huidige hoogte heeft gevoerd, was bezaaid met de meest pijnlijke moeilijkheden, waarvan er enige soms de bestuurlijk beschikbare mogelijkheden dreigden te overspoelen. Het behaalde succes geeft echter ook een voorproef van de bevestigende zegeningen die te gelegener tijd de inspanning van Bahá’í gemeenschappen ten deel zullen vallen in hun worsteling met soortgelijke uitdagingen op andere continenten. Rond 1985 had de groei van het Geloof in India het punt bereikt, waarop de behoeften en kansen van zoveel verschillende gebieden om een meer toegespitste aandacht vroegen dan de Nationale Geestelijke Raad op eigen kracht kon opbrengen. Dat werd de aanleiding tot de oprichting van een nieuw instituut van het Regionale College, met behulp waarvan het proces van bestuurlijke decentralisatie in gang werd gezet, dat sindsdien zijn effectiviteit in vele andere landen heeft bewezen. In 1986 zag de uitbreiding en consolidatie zoals die zich in India voltrokken had, op gepaste wijze de kroon op haar werk gezet met de inauguratie van de prachtige “Lotus Tempel”. Ofschoon dit project optimistische verwachtingen gewekt had zoals wat betreft de weerklank die de bouw ervan zou uitoefenen op de openbare erkenning van het Geloof, heeft de werkelijkheid de schoonste verwachtingen van dien aard eindeloos overtroffen. Thans is het Huis van Aanbidding in India de meest gezochte attractie geworden voor bezoekers van het subcontinent; met een doorsnee aantal bezoekers van tienduizend per dag, en een prominente plaats in allerlei publicaties, films en televisieprogramma’s. De belangstelling voor een Geloof dat hiertoe kon inspireren en dat zich in zo’n
64 schitterend bouwwerk liet realiseren, heeft een nieuwe betekenis gegeven aan de omschrijving van 'Abdu'l-Bahá van Bahá’í Tempels als “stille leraren” van het Geloof. De vooruitgang van de Bahá’í gemeenschap in India, zowel in haar geestelijke ontwikkeling als in haar relatie tot de maatschappij in het algemeen, werd onder andere geïllustreerd door een initiatief dat pioniers in november 2000 ondernamen op het gebied van sociale en economische ontwikkeling. De Nationale Geestelijke Raad verleende gastvrijheid, gebruikmakend van de terechte reputatie die de Tempel in progressieve kringen in het land teweeg gebracht had, in samenwerking met het door de Bahá’í International Community (BIC) pas in het leven geroepen Instituut voor Wereldwijd Welzijn 123), aan een symposium gewijd aan het onderwerp “Religie, Wetenschap en Ontwikkeling”. Het project bracht meer dan honderd van de meest invloedrijke ontwikkelingsorganisaties van het land bijeen en leidde tot nationale verslaggeving in de media. Deze gebeurtenis die duidelijk de Bahá’í inbreng voor de promotie van sociale vooruitgang in de schijnwerpers plaatste, bereidde de weg voor soortgelijke symposia in Afrika, Zuid Amerika en andere gebieden, waar creatieve Bahá’í gemeenschappen vorm kunnen helpen geven aan hetgeen een van de grotere succesverhalen van het Geloof kan worden. Tijdens deze zelfde jaren maakte ook het Aziatisch continent de plotselinge opkomst door van de Bahá’í gemeenschap van Maleisië als een drijfveer van het uitbreidingswerk, waarin zij de door haarzelf gestelde doelen in een verbazingwekkend tempo wist te bereiken, en waarin zij pioniers en reizende leerkrachten naar omliggende landen toe zond. Een ontwikkeling die deze opzienbarende stap voorwaarts mogelijk maakte was het feit dat gelovigen van Chinese en Indiase afkomst een spirituele associatie met elkaar waren aangegaan. Bezoekers die Maleisië aandeden spraken met een zeker ontzag over de manier waarop de Maleisische gemeenschap, al had zij te lijden van veel beperkingen en belemmeringen, de regelrechte belichaming leek te zijn van de militaire beeldspraak, waarvan Shogi Effendi zich bediend had om de mentaliteit voor de uitoefening van Bahá’í onderricht onder woorden te brengen. Noch de wereldwijde groei van de Bahá’í gemeenschap noch het leerproces dat zij doormaakte biedt evenwel een complete kijk op deze onstuimige en creatieve periode. Wanneer eenmaal het geschiedkundig verloop van deze fase geschreven zal zijn, zal een van zijn prachtigste hoofdstukken verhalen van de spirituele overwinningen, behaald door Bahá’í gemeenschappen, speciaal in Afrika, die oorlog, terreur, politieke verdrukking en uiterste ontbering wisten te overleven en die uit deze beproevingen verrezen met een onverdroten geloof en vastbesloten het onderbroken werk om een haalbaar gemeenschapsleven verder op te bouwen voort te zetten. De gemeenschap in Ethiopië, het thuisland van een van ’s werelds oudste en rijkste beschavingstradities, slaagde erin het moreel van haar leden zowel als de samenhang van haar bestuursstelsel onder niet aflatende druk van een niets ontziende dictatuur overeind te houden. Over de vrienden in andere landen van dit werelddeel kan naar waarheid gezegd worden, dat hun weg van trouw geloof in de Zaak hen door een hel van lijden voerde, die maar zelden geëvenaard is in de moderne geschiedenis. De annalen van het Geloof bezitten maar weinig nog meer aangrijpende getuigenissen van de pure kracht van de geest dan de verhalen over de moed en zuiverheid van hart, die midden in de hel aan de dag trad zoals de vrienden die moesten doorstaan in het toenmalige Zaïre, verhalen die hele geslachten zullen inspireren naar voren te treden en onschatbaar bij te dragen tot de schepping van een Bahá’í wereldbeschaving. Landen als Oeganda en Rwanda voegden van zichzelf uit nog onvergetelijke prestaties toe aan dit verslag van heroïsche strijd. Wat de inspiratie ook voedsel gaf was het vermogen tot vernieuwing dat eigen is aan de Zaak en zoals dat aan de dag trad in de vluchtelingenkampen in Cambodja langs de grens met Thailand. Dank zij de heldhaftige inspanning van een handvol leraren werden Geestelijke Raden opgericht onder een volk dat een campagne van genocide had overleefd op een wijze die voor het menselijk hart haast niet te vatten is; mensen die tallozen van hun dierbaren hadden verloren en ook nog alles wat ze hadden aan materiële geborgenheid; maar in wie het brandend verlangen van de menselijke ziel naar spirituele waarheid was blijven opvlammen. Een heel bijzondere prestatie van soortgelijke aard was het werk van de Bahá’í gemeenschap van Liberia. Na van hun woonsteden in ballingschap verjaagd te zijn naar omringende gebieden, wisten deze moedige gelovigen hun gemeenschapsleven onverkort te handhaven, waarbij ze Plaatselijke Geestelijke Raden instelden, onderricht op ____________________________
123) Het instituut was door het Universele Huis van Gerechtigheid in 1998 opgericht als een vertegenwoordiging van het BIC, dat aan het Huis van Gerechtigheid rapport zou uitbrengen via het Bureau van Publieke Informatie. Zijn mandaat beschrijft het als een vertegenwoordiging “gewijd aan onderzoek naar de spirituele zowel als materiële versteviging van menselijke kennis en de processen van sociale vooruitgang”.
65 peil hielden, zorg bleven dragen voor de opvoeding van hun kinderen, hun tijd besteedden aan het verwerven van nieuwe vaardigheden, en verder in muziek, dans en toneel de geestkracht opdeden die de hoop bij hen levend hield op de terugkeer naar hun vaderland. Terwijl het groeiproces voor het vinden van methodes voor grootschalig onderricht gaande was, voltrok zich een transformatie in het lidmaatschap van het Geloof. In 1992 vierde de Bahá’í wereld zijn tweede Heilig Jaar; ditmaal markeerde het de honderd jaar geleden hemelgang van Bahá'u'lláh en de bekendmaking van Zijn Verbond. Met een grotere welsprekendheid dan woorden zouden hebben kunnen vertolken boden de etnische, culturele en nationale verscheidenheid van de zevenentwintig duizend gelovigen die zich in het Javits Conventiecentrum in New York City verzameld hadden – tezamen met de duizenden die deelnamen aan negen daarnaast plaats vindende conferenties in Boekarest, Buenos Aires, Moskou, Nairobi, New Delhi, Panama City, Singapore, Sydney en Westers Samoa – een boeiend bewijs van het succes van het Bahá’í onderricht overal ter wereld. Een aangrijpend moment vond plaats toen het netwerk van satelliet uitzendingen de conferentie in Moskou samenbracht met de bijeenkomst in New York; en overal werden bahá’ís door ontroering aangegrepen bij het overbrengen van een groet in het Russisch, de gangbare taal van wel tweehonderdtachtig miljoen mensen uit minstens vijftien verschillende landen – waarmee een nieuwe fase in de beantwoording van de mensheid aan Bahá'u'lláh geproclameerd werd. Op de conferenties in Moskou en Boekarest kon men een eerste glimp opvangen van de herrijzenis van Bahá’í gemeenschappen die nagenoeg uitgeroeid waren onder de verdrukking van het Sovjet regime en zijn handlangers. Een van de laatste drie nog in leven zijnde Handen van de Zaak, ‘Alí-Akbar Furútan, die in Rusland gewoond had, smaakte de diepe vreugde op zesentachtig jarige leeftijd terug te keren in Moskou voor de eerste verkiezing van een Nationale Raad voor dat land. In korte tijd bracht de inzet van pioniers en andere onderrichtsactiviteit in landen langs de zuidelijke rand van het voormalige Sovjet imperium – waar het Geloof eveneens verboden was geweest – nog meer PGR’s en acht bijkomende NGR’s op de been. Bahá’í lectuur werd vertaald in een rij nieuwe talen, er werd energiek gewerkt aan bevestiging van de burgerlijke erkenning van Bahá’í instellingen, en vertegenwoordigers van Oost Europa en van landen van het nu van de kaart verdwenen Sovjet blok legden contacten met hun medegelovigen aangaande buitenlandse betrekkingen van het Geloof op internationaal niveau. Langzaamaan begon de boodschap van het Geloof ook weerklank te vinden in vele delen van China en onder de Chinese nederzettingen van overzee. Bahá’í lectuur werd in het Mandarijns vertaald, universiteitsbijeenkomsten in veel Chinese steden nodigden Bahá’í geleerden uit, een centrum voor Bahá’í studies werd opgericht aan het invloedrijke Instituut van Wereld Religies in Peking 124), dat werkzaam is in de Academie van Sociale Wetenschappen, en vele vooraanstaande Chinese figuren stelden zich positief op in hun waarde oordeel over de beginselen die zij in de Geschriften aantreffen. In het licht van de hoge waardering voor de Meester van de Chinese beschaving en zijn rol voor de toekomst van de mensheid tekenen zich verwachtingen af van de creatieve bijdrage die gelovigen met deze achtergrond zullen inbrengen voor het intellectuele en morele leven van de Zaak in de komende jaren.125) De betekenis van deze drie decennia van strijd, van kennis opdoen, en van opoffering werd eerst goed duidelijk toen het ogenblik aanbrak voor het ontwerpen van een wereldwijd Plan dat garen zou spinnen bij de inmiddels verworven inzichten en de ontwik-kelde hulpmiddelen. De Bahá’í gemeenschap die in 1996 een start maakte voor het Vier Jaren Plan was van een heel ander kaliber dan de volijverige, maar nieuwe en nog onervaren groepering van gelovigen die in 1964 de eerste van zulke ondernemingen aangedurfd had, niet langer ondersteund door de leidende hand van Shogi Effendi. Omstreeks 1996 was het mogelijk geworden alle diverse elementen van de onderneming onder ogen te zien als integrale onderdelen van één sterk samenhangend geheel. Met de opgedane kennis en ervaring had zich tevens een benodigd overzicht afgetekend van alles wat bereikt was. De uitbreiding van de Zaak in de voorafgaande dertig jaar had het antwoord weergegeven van enkele miljoenen menselijke wezens, die zich zozeer aangesproken gevoeld hadden toen zij in aanraking kwamen met de boodschap van Bahá'u'lláh, dat zij zich, ______________________________ 124) Het doel van het Centrum wordt omschreven als “een systematisch onderzoek van het Bahá’í Geloof, met inbegrip van zijn religieuze cultuur, de geest van menselijkheid en religieuze ethiek”. 125) Aangehaald in Star of the West, vol. 13,
zij het in verschillende mate, vereenzelvigd hadden met de Zaak van God. Zij waren er zich van bewust dat er een nieuwe Boodschapper van Godswege was verschenen, zij hadden iets opgevangen van de geest van geloof en waren in de ban geraakt van de Bahá’í leringen aangaande de eenheid van de mensheid. Een kleine minderheid onder hen was in staat nog verder te gaan. Voor het grootste deel evenwel waren deze vrienden in wezen de ontvangers van onderrichtsprogramma’s die gedirigeerd werden door leraren en pioniers van elders. Een van de grote krachtbronnen van de massa’s der mensheid van waaruit de nieuw aangemelde gelovigen voortkwamen, bestaat uit een
66 hartsontvankelijkheid die het vermogen heeft een blijvende sociale transformatie te bewerkstelligen. De grootste handicap van deze zelfde bevolkingsgroepen is tot op heden een passiviteit geweest die men zich aangewend heeft als gevolg van generaties lang durende blootstelling aan invloeden van buitenaf welke, ongeacht hoeveel materieel voordeel men daaruit kon putten, hen hun activiteit deed richten op zaken die veelal slechts oppervlakkig – zo daar al sprake van was – van doen hadden met de behoeften en het dagelijks leven van de autochtone bevolking. Het Vier Jaren Plan dat een verdere uitwerking inhield van de Plannen die er kort tevoren aan vooraf gegaan waren, was er speciaal op gericht voordeel te trekken uit de kansen en inzichten die men daarmee opgedaan had. Het doel om het proces van massale toetreding zoveel mogelijk te bevorderen, werd weloverwogen het doel bij uitstek van de onderneming. De lessen die men geleerd had tijdens de uitvoering van eerdere Plannen, accentueerden nu de nadruk op het ontwikkelen van de kwaliteiten van de gelovigen – welke dan ook – zodat allen konden aantreden als overtuigde voorvechters van de opdracht van het Geloof. Het instrumentarium tot het bereiken van dit doel was nog heel wat verfijnd in de loop van de vroegere Plannen en had zijn bruikbaarheid al bewezen. Zoals ook het geval geweest was bij de meeste andere methodes van aanpak, met behulp waarvan het Geloof terrein won, was dit instrumentarium al decennia eerder door de Meester ter hand genomen, waar Hij in “de Tafels van het Goddelijk Plan” Zijn voorkeur te kennen geeft voor solide gevormde gelovigen om “jonge mensen die warm lopen in hun liefde voor God bijeen te brengen in leerverbanden en hen te onderrichten in alle goddelijke bewijzen en onweerlegbare argumenten, hun de geschiedenis van de Zaak uiteen te zetten en toe te lichten, en evenzo de profetieën en bewijzen te verklaren die schriftelijk vastgelegd en voorhanden zijn in de heilige boeken en brieven die betrekking hebben op de manifestatie van de Beloofde …..”126*) Pionierswerk en gestructureerde training van deze aard had men reeds in Iran in praktijk gebracht tijdens de beginjaren van de eeuw op de bezielende instigatie van de hoog vereerde Sadru’s-Sudúr.127) Naarmate de jaren verstreken nam het aantal winter- en zomerscholen voortdurend toe, en opeenvolgende Plannen wakkerden eveneens de pogingen aan tot het opzetten van Bahá’í instituten. Verreweg de meest opvallende stap voorwaarts betreffende dit laatst genoemde aspect voltrok zich over een periode van meer dan twee decennia; het begon in de zeventiger jaren in Colombia, waar men een systematisch en permanent programma uitgedacht had om mensen met de Geschriften vertrouwd te maken, en dit werd weldra overgenomen in naburige landen. Onder invloed van vergelijkbare pogingen van de Colombiaanse gemeenschap op het terrein van sociale en economische ontwikkeling, was de doorbraak des te imposanter vanwege het feit dat deze prestatie tot stand kwam temidden van een omgeving beheerst door geweld en anarchie, waardoor het leven in de hen omringende samenleving zwaar verstoord werd. De Colombiaanse prestatie bleek een bron van grote inspiratie en een voorbeeld voor Bahá’í gemeenschappen elders op de wereld te zijn. Tegen de tijd dat het Vier Jaren Plan ten einde liep, waren er meer dan honderdduizend gelovigen van over de hele wereld betrokken in het volgen van programma’s van meer dan driehonderd permanente vormingsinstituten. _____________________________ 126*) 'Abdu'l-Bahá, Tablets of the Divine Plan, op. cit., p. 54. 127) Ongeveer in het begin van 1904 stichtte een geleerde Iraanse gelovige, bekend als Sadru’s-Sudúr, mede op instigatie van 'Abdu'l-Bahá, het eerste leertrainingsinstituut voor jonge bahá’ís in Teheran. De klassen kwamen dagelijks bijeen, en de afgestudeerden, die even vertrouwd gemaakt waren met het geloof van andere religies als met de verschillende facetten van het Bahá’í geloof, droegen veel bij tot de uitbreiding en consolidatie van de Zaak in hun geboorteland.
Terwijl dit doel verwezenlijkt werd, had een meerderheid van de regionale instituten het proces nog verder voortgestuwd met het opzetten van netwerken van “studiekringen”, waar gebruik gemaakt wordt van de talenten van individuele gelovigen om op hun beurt de resultaten van het instituut een bredere weerklank te verlenen in plaatselijk verband. Het is intussen duidelijk dat het succes van dit op een instituut gebaseerd werk het lange-termijn proces beduidend versterkt heeft, waardoor een universeel systeem van Bahá’í vorming gemodelleerd wordt.128) Ofschoon de obstakels in deze decennia niet al te zwaar uitpakten – wanneer men ze althans plaatst naast die van het Heroïsche Tijdperk – bieden ze aan de huidige generatie van bahá’ís een kijk op hetgeen Shogi Effendi beschrijft als de cyclische natuur van de historische ontwikkeling van de Zaak: “een reeks van innerlijke en uiterlijke crises, uiteenlopend in graad van hevigheid, desastreus in hun onmiddellijke effecten maar tegelijk telkens weer op mysterieuze wijze een erop inspelende goddelijke kracht losmakend, waarin een nieuwe impuls aan verdere groei gegeven wordt.”129*) Deze woorden plaatsen de reeks in perspectief van al die inspanning, experimenten, teleurstellingen en overwinningen die zo kenmerkend waren voor de beginperiode van het grootschalig onderricht, en die de Bahá’í gemeenschap voorbereidden op de nog veel grotere uitdagingen die hun nog te wachten staan.
67 Heel de geschiedenis door zijn de massa’s van de mensheid, in het gunstigste geval, toeschouwer geweest van de vooruitgang van de beschaving. Hun rol bestond erin dat zij zich schaarden achter de visies waarvan bij tijd en wijle een zekere elite zich meester had gemaakt inzake dat beschavingsproces. Zelfs de opeenvolgende Openbaringen van Godswege, die afgestemd waren op de bevrijding van de menselijke geest, waren mettertijd in handen gevallen van het “het hardnekkige zelf”, waren verstard tot zelf gefabriceerde dogma’s, rituelen, ambtelijke privileges en kleingeestige twisten, en eindigden totaal gefrustreerd in hun uiteindelijke opzet. Bahá'u'lláh is gekomen om de mensheid uit deze langdurige gevangenschap te verlossen, en de resterende decennia van de twintigste eeuw werden door de gemeenschap van Zijn volgelingen besteed aan het creatief experimenteren met de middelen waardoor Zijn doelstelling gerealiseerd kan worden. De uitvoering van het Goddelijk Plan houdt niet minder in dan de betrokkenheid van heel de mensheid in het werken aan haar eigen spirituele, sociale en intellectuele ontwikkeling. De inspanning die de Bahá’í gemeenschap ondernomen heeft in de periode sinds 1963 betreft deze noodzaken die de inspanning nog beter richten en de beweegredenen zuiveren op zodanige wijze, dat zij hen die daar deel aan willen hebben waardig maken voor zo’n grootse opdracht. Zulke pogingen zijn het zekerste blijk van dat rijpingsproces dat 'Abdu'l-Bahá zo diep overtuigd beschreef: Sommige bewegingen komen op, tonen een korte periode van activiteit, en houden dan weer op. Andere groeien gestager en steviger op, maar voor ze tot wasdom gekomen zijn, verzwakken ze, vallen uiteen en raken in vergetelheid …. Er is nog een ander soort van beweging ofwel oorzaak, welke na een minuscuul en onopval-lend begin krachtig en gestadig vorderingen maakt, geleidelijk aan steeds forser en steviger wordt, totdat ze universele dimensies heeft gekregen. De Bahá’í Beweging is van deze natuur. 130*)
_________________________________ 128)
Het betreffende model is het “Ruhi Instituut”, waarvan het materiaal en de werkwijze door vele Bahá’í gemeenschappen over de hele wereld overgenomen zijn. Het leidende beginsel berust op een integratie van dienst-bare activiteit, centraal gericht op de bestudering van de Bahá’í Geschriften zelf. Opgebouwd als een reeks van verschillende studieniveau’s die tezamen een “massieve stam” vormen van basis inzichten omtrent de spirituele hoofdzaken zoals deze door Bahá'u'lláh onderricht werden, biedt het systeem bijna onbegrensde mogelijkheden tot ontwikkeling door de verschillende gemeenschappen die ermee werken, of die bepaalde onderdelen aansluitend op speciale behoeften nader willen bestuderen. 129*) Shogi Effendi, God Schrijdt Voorbij, op. cit. pag. XXIII. 130*) 'Abdu'l-Bahá, The Promulgation of Universal Peace, op. cit. pp. 43-44.
X Bahá'u'lláh’s missie bepaalt zich niet uitsluitend tot de opbouw van een Bahá’í gemeenschap. De Openbaring van God is gekomen en bestemd voor de gehele mensheid, en zij zal bijgevallen worden door de instellingen van de gehele samenleving naarmate deze in haar voorbeeld aansporing en inspiratie vinden bij hun inspanning om de fundamenten te leggen voor een rechtvaardige maatschappij. Om het belang van deze corresponderende betrokkenheid te beseffen hoeft men zich slechts de tijd en zorg in herinnering te roepen, die Bahá'u'lláh Zelf besteed heeft aan het aangaan van betrekkingen met regeringsambtenaren, geleerden, prominente figuren in diverse minderheidsgroepen, en de diplomatieke vertegenwoordigers van buitenlandse regeringen die een post bekleedden in het Ottomaanse rijk. Het geestelijk effect van deze inspanningen treedt duidelijk aan de dag in de blijken van achting voor Zijn karakter en beginselen van de kant van zelfs zulke bittere tegenstanders als `Álí Páshá en de Perzische ambassadeur in Constantinopel, Mírzá Husayn Khán. De eerstgenoemde die zijn Gevangene tot verbanning veroordeelde naar de strafkolonie in `Akká, kon niet nalaten Hem te beschrijven als “een zeer voornaam mens, een man van onbesproken gedrag, zeer gematigd, en een hoogst respectabele figuur”, wiens theorieën naar het oordeel van de
68 minister “groot respect verdienden”.131) De laatstgenoemde, wiens kuiperijen hoofdzakelijk verantwoordelijk waren voor het vergiftigen van de geest van `Álí Páshá en zijn collega’s, heeft in later jaren openlijk het grote contrast toegegeven tussen het morele en intellectuele kaliber van zijn Tegenstander en het kwaad dat aangericht was in de relatie tussen Perzië en Turkije door de reputatie van hebzucht en oneerlijkheid, die de meeste van zijn in Constantinopel residerende landgenoten typeerde. Vanaf het begin had 'Abdu'l-Bahá grote belangstelling voor de pogingen om een nieuwe internationale orde van de grond te krijgen. Het is bij voorbeeld veelzeggend dat Zijn openlijke verwijzingen, in het begin van Zijn verblijf in Noord Amerika, naar de bedoeling van Zijn bezoek nadruk legden op de uitnodiging van het organiserend comité van de Lake Mohonk Vredesconferentie om een spreekbeurt te vervullen voor dit inter-nationale gezelschap. Hij had ook de activiteit sterk aangemoedigd van de Centrale Organisatie voor Permanente Vrede in Den Haag. Tegelijkertijd was Hij echter volstrekt openhartig in Zijn raadgevingen. Brieven die het Uitvoerend Comité van de organisatie in Den Haag aan Hem in de loop van de oorlog had gezonden, boden Hem de gelegenheid tot een beantwoording waarin Hij hun aandacht vestigde op Bahá'u'lláh’s uitspraken over spirituele waarheden, die uitsluitend en alleen de basis kunnen vormen voor de verwerkelijking van hun doelstellingen: O gij, hooggeachte leden, pioniers onder degenen die het beste voor hebben met het lot van de mensheid! …… Momenteel is Universele Vrede van groot belang, maar innerlijke vrede is wezenlijk opdat de basis van deze aangelegenheid veilig gesteld wordt, de vestiging ervan solide en de hele opbouw ervan ijzersterk … Thans in het zo dat alleen de kracht van Gods Woord, dat de werkelijkheid der dingen omvat, de gedachten, het verstand, de harten en de geest onder de schaduw van de ene Boom kan brengen. Hij is de machtige in alle opzichten, de levensverwekker der zielen, de behoeder en de beheerder van de wereld der mensheid. 132) ______________________________
131) Moojan Momen, The Babí and Bahá’í Religions, 1844-1944: Some Contemporary Western Accounts, op. cit., pp. 186-187 132) The Bahá’í World, vol.XV, op. cit., pp. 29, 36.
Behalve dit weerspiegelt de lijst van belangrijke personen aan wie de Meester vaak uren lang tijd besteedde, in Noord Amerika zowel als in Europa – speciaal in persoonlijke gesprekken met mensen die zich krachtig inzetten om de doelstelling van wereldvrede en menslievendheid te propageren – Zijn alertheid voor de verantwoordelijkheid die de Zaak draagt ten opzichte van de mensheid in haar geheel. Zoals de buitengewone weerklank die Zijn overlijden opriep laat zien, hield Hij deze koers tot aan het einde van Zijn leven aan. Shogi Effendi nam bijna onmiddellijk deze koers ook over vanaf het begin van zijn taak als Behoeder. Reeds in 1925 stimuleerde hij de interesse van een Amerikaanse gelovige, Jean Stannard, om een “Internationaal Bahá’í Bureau” op te richten, met haar naar Genève te zenden waar de zetel gevestigd was van de Volkerenbond. Ofschoon het Bureau geen bestuurlijke bevoegdheid bezat, werkte het, met de woorden van de Behoeder, “als een contactpersoon tussen Haifa en andere Bahá’í centra”, en deed het dienst als een “centrum voor het doorsluizen van informatie” in het hart van Europa; zijn functie werd formeel erkend toen de publiciteitsafdeling van de Bond om een verslag verzocht en dit vervolgens publiceerde van de activiteiten van het Bureau.133) Zoals zo dikwijls het geval geweest is in de loop van de geschiedenis van de Zaak, werd een onverwachte crisis uiterst geschikt voor een sterke vooruitgang in het Bahá’í verkeer met de maatschappelijke verbanden op internationaal niveau. In 1928 spoorde Shogi Effendi de Geestelijke Raad van Bagdad aan in beroep te gaan bij de Permanente Mandaatscommissie tegen de confiscatie door Shí’ih tegenstanders van Bahá'u'lláh’s woning in die stad. Het Raadscollege van de Volkerenbond erkende het begane onrecht en gaf opdracht aan de autoriteit van het Britse mandaat, in maart 1929, de Iraakse regering onder druk te zetten met betrekking tot het onmiddellijk herstel van het onrecht dat eisers was aangedaan. Diverse uitvluchten van de Iraakse regering waarbij ingesloten de verbreking van de plechtige verzekering van de koning zelf, leidden ertoe dat de zaak zich jaren lang voortsleepte met opeenvolgende zittingen van de Mandaatscommissie, die de woning in handen liet van degenen die er beslag op gelegd hadden, een situatie die tot op de dag van vandaag nog niet hersteld is.134) Zonder zich door deze mislukking te laten afschrikken richtte Shogi Effendi de aandacht van de Bahá’í gemeenschap op de historische winst die deze campagne voor de Zaak opgeleverd had. Zoals eerder het geval geweest was met de verwerping door het hof van het beroep
69 dat een Egyptische Bahá’í gemeenschap aangetekend had betreffende huwelijksverbintenissen, stelde de Behoeder: Laat het voldoende zijn te zeggen dat, ondanks de eindeloze vertragingen, protesten en uitvluchten …… de publiciteit die het Geloof kreeg door dit gedenk-waardig geding en de verdediging van zijn zaak – een zaak van waarheid en gerechtigheid – door het hoogste tribunaal ter wereld dusdanig is geweest, dat het de verwondering van zijn vrienden heeft opgewekt en zijn vijanden van verbijstering heeft vervuld. De oprichting van de Verenigde Naties opende voor het Geloof een veel bredere en meer effectieve discussiegelegenheid voor zijn inspanning om op het maatschappelijk leven een spirituele invloed uit te oefenen. Reeds in 1947 deed een speciaal “Palestina Comité” van de Verenigde Naties navraag bij de Behoeder naar diens visie op de toekomst van dat mandaatgebied. Het antwoord op dit verzoek verschafte hem de gelegenheid een gezag-hebbend vertoog aangaande de geschiedenis en de leerstellingen van de Zaak zelf in het midden te brengen. In datzelfde jaar legde de Nationale Geestelijke Raad van de Verenigde Staten & Canada op aandringen van Shogi Effendi een document ter beoordeling voor aan de internationale organisatie, getiteld “Een Bahá’í Verklaring over de Rechten en Plichten van de Mens”, dat in de erop volgende decennia het werk van Bahá’í auteurs en woordvoerders inspiratie zou bieden.136) Een jaar later verzekerden de acht toenmalige NGR’s zich van de erkenning bij het verantwoordelijke orgaan van de Verenigde Naties van “De Bahá’í Internationale Gemeenschap”(BIC) in de hoedanigheid van een internationale niet-gouvernementele organisatie. _______________________________
133) The Bahá’í World, vol. IV (New York City: B.P.C., 1933), pp. 257-261. 134) The Bahá’í World, vol III (New York City: B.P.C.. 1930), pp. 198-206. 135) Shogi Effendi , God Schrijdt Voorbij, op. cit., pag. 380. 136) De complete tekst van de Verklaring kan men vinden in World Order Magazine, April 1947, vol. XIII, Nr. 1.
Niet alleen de gestaag toenemende connecties tussen het Geloof en de nieuwe internationale orde ondervonden dit soort steun van de Behoeder. De bladzijden van God Schrijdt Voorbij en de mémoires gewijd aan de Behoeder door Amatu’l-Bahá staan vol met passages waarin belangrijke personen en organisaties blijken in te gaan op initiatieven van Shogi Effendi, en met gebeurtenissen overal ter wereld tot deelneming waaraan een vertegenwoordiging van de Bahá’ís uitgenodigd werd. Wanneer men de geschiedenis overziet valt de grote ongelijkheid op tussen vele van deze betrekkelijk onbelangrijke gebeurtenissen en alle aandacht die eraan besteed werd door een figuur, wiens werk niet alleen van enorm belang was voor de toekomst van de mensheid, maar die tevens begrip toonde voor de relatieve betekenis van diverse gebeurtenissen die zich rond hem afspeelden. Wat de Bahá’í gemeenschap geschonken is in dit zorgvuldig gemaakte verslag is een gids voor de wijze van aanpak om alle opkomende gelegenheden aan te grijpen die zich vaak heel onopvallend aandienen. Vanaf het begin van haar erkenning begon de BIC (Bahá’í Internationale Gemeenschap) een krachtige rol te spelen in het doen en laten van de Verenigde Naties. Een activiteit waarvoor ze veel waardering oogstte was een programma – ten uitvoer gelegd door het wijd vertakte netwerk van Bahá’í Raden – dat het publiek moest voorzien van informatie over de Verenigde Naties zelf, en dat her en der op de wereld volle steun verleende aan met de Verenigde Naties gerelateerde verbanden die zich door problemen belaagd zagen. In 1970 had de BIC een consultatieve status verworven bij de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties (ECOSOC). Hierop volgde in 1974 de goedkeuring tot een formele band met het Milieu Programma van de Verenigde Naties (UNEP), en in 1976 het verkrijgen van de consultatieve status bij de Stichting voor Kinderen van de Verenigde Naties (UNICEF). De invloed en ervaring die men in deze jaren opdeed toonden een staaltje van haar bekwaamheid in 1955 en 1962, toen de BIC met succes de tussenkomst van de Verenigde Naties verdedigde ten behoeve van de gelovigen die respectievelijk in Iran en Marokko onder vervolging te lijden hadden. <<>> In 1980 werden de geduldige activiteiten in zake externe betrekkingen van de Nationale Geestelijke Raden en het bureau van de gemeenschap voor de Verenigde Naties plotseling voor een nieuw stadium van hun ontwikkeling geplaatst. De katalysator was de poging van de Shí’ih geestelijkheid in Iran om de Zaak in het land van haar herkomst volledig uit te roeien. De gevolgen
70 van deze poging waren even weinig voorzien door de belagers als door degenen die voor de Zaak opkwamen. Gedurende de lange tijd waarin de gelovigen in de wieg van het Geloof te lijden gehad hadden onder de met tussenpozen doorgezette vervolging vanwege hun geloofs-overtuiging, traden de mullá’s, die deze aanvallen beraamden en leidden, in dezelfde lijn op als de elkaar opvolgende monarchen van het land. Deze laatste, ogenschijnlijk heersend met een absolute macht, werden in feite geremd door politieke overwegingen die hen kwetsbaar maakten voor druk van buitenaf, in het bijzonder voor druk van Westerse regeringen. Zo had de verontwaardiging, tot uitdrukking gebracht door Russische, Britse en andere diplomatieke missies, Násiri’d-Din Sháh tegen zijn wil ertoe gedwongen een einde te maken aan de eindeloze reeks van gewelddaden die in het begin van de vijftiger jaren aan zo vele gelovigen het leven gekost had, en die zelfs het leven van Bahá'u'lláh in gevaar gebracht hadden. In de loop van de twintigste eeuw waren de nazaten van de Qájár dynastie op gelijksoortige wijze erop uit de opinie van buitenlandse mogendheden gunstig te stemmen. Deze benadering werd opnieuw in praktijk gebracht in 1955 toen de tweede telg van de Pahlaví shahs, die door de mullá’s overgehaald was in te stemmen met een golf van anti-Bahá’í geweld, door een protest van de Verenigde Naties en door de bezwaren die de Amerikaanse regering inbracht, gedwongen werd hals over kop de campagne af te gelasten – beide vormen van tussenkomst de voorboden van dingen die nog zouden gaan gebeuren. Zulke beteugeling van het optreden van de geestelijkheid leek van de baan te zijn met de Islamitische revolutie van 1979. Van de ene dag op de andere hadden de mullá’s het voor het zeggen; ze stelden hun eigen kandidaten aan voor de hoogste posten in de nieuwe republiek en namen uiteindelijk deze posten direct in eigen handen. “Revolutionaire rechtbanken” werden ingesteld die alleen verantwoording hoefden af te leggen tegenover de hogere clerus. Een heel leger van “revolutionaire wachters”, heel wat effectiever dan de geheime politie van de Shah en volstrekt even meedogenloos, nam het toezicht over op alle aspecten van het openbare leven. Omdat de aandacht van de nieuwe meesters voornamelijk gericht was op wat zij hielden voor dreigementen van buitenlandse regeringen, zagen machtige elementen onder hen de gelegenheid eindelijk schoon om de Iraanse Bahá’í gemeenschap uit de weg te ruimen.137) De schokkende details van de campagne die daarop losbrak behoeft hier geen nadere terugblik. Hun betekenis ligt veeleer in de wijze waarop duizenden individuele bahá’ís – mannen, vrouwen en kinderen – overal in het land reageerden op deze wilde agressie. Hun weigering om met het Geloof te schipperen, ook ten koste van hun leven, inspireerde hun medegelovigen elders op de wereld tot een nog grotere toewijding aan de Zaak waarvoor deze offers werden gebracht. Niet alleen echter waren het alleen de gelovigen die door deze gebeurtenissen diep geraakt werden. Tientallen jaren eerder, in 1889, had een bekende Westerse commentator over de heldenmoed van de eerstelingen van het Geloof daarover profetische woorden geschreven: Het is het leven en de dood van deze mensen, hun hoop die geen wanhoop kent, hun liefde die van geen verkilling weet, hun standvastigheid waaraan elke aarzeling vreemd is, - zij zijn het die deze wonderbare beweging met een totaal eigen karakter bestempelt ……. Het is bepaald geen kleinigheid te verduren wat deze mensen hebben verduurd en heel zeker is het een poging waard om te proberen iets te doorgronden van de waarde die zij het leven zelf toeschreven. Ik doe verder maar het zwijgen over de machtige invloed die, naar ik aanneem, het Bábí (aldus letterlijk) geloof op de toekomst zal uitoefenen en over het nieuwe leven waartoe het mogelijkerwijs doden zal opwekken; want of het nu slagen zal dan wel falen, de schitterende heldenmoed van de Bábí martelaren is iets van de eeuwigheid en onverwoestbaar …… Wat ik echter niet kan hopen aan u te hebben overgebracht is de formidabele vurigheid van deze mensen, en de onbeschrijfelijke indruk die deze vurigheid samen met nog andere kwaliteiten op elkeen maakt die in werkelijkheid daarmee in aanraking is gekomen.138) Deze woorden voorspelden het krijgen van een soortgelijk besef onder niet-Bahá’í waarnemers in de jaren van de Islamitische revolutie; en dit zou een van de meest krachtige impulsen worden voor het uit de onbekendheid te voorschijn treden van de Zaak In deze eerst uitgesproken woorden lag tevens vervat de wezenlijk spirituele natuur van wat steeds de inzet was geweest vanaf de beginfase van het Geloof. Veel meer dan door een afkeer van de zinloze bruutheid van de vervolging werd een steeds groter deel van de publieke opinie in het buitenland diep gegrepen door de reactie van de Iraanse bahá’ís. Erg genoeg is de twintigste eeuw overspoeld met het lijden van talloze slachtoffers van onderdrukking. Wat de Bahá’í situatie bijzonder onderscheidde, was de wijze waarop zij die het zo
71 zwaar te verduren hadden daarmee omgingen. De Iraanse gelovigen weigerden de al te bekende slachtofferrol aan te nemen. Evenals de Stichters van het Geloof vóór hen hadden gedaan, trokken zij de morele verantwoordelijkheid voor het grote geschilpunt tussen hen en hun tegenstanders naar zichzelf toe. Zij waren het, niet de revolutionaire rechtbanken of de bewakers van de revolutie, die dadelijk de toon zetten voor de confrontatie; en deze buitengewone opstelling raakte niet alleen het hart maar ook het oordeelsvermogen van hen die de situatie van buitenaf – dus niet als Bahá’í – waarnamen. De vervolgde gemeenschap bestookte haar onderdrukkers niet, noch trachtte zij politiek voordeel te behalen uit de crisis. En al evenmin waren degenen die in andere landen het voor de Bahá’ís opnamen, erop uit het Iraanse bewind omver te werpen en al helemaal niet zich op wraak in te stellen. Allen pleitten zij alleen voor gerechtigheid – de erkenning van de rechten die in de Universele Verklaring van de Mensenrechten uitdrukkelijk vastgelegd waren, onderschreven door de gemeenschap van naties, akkoord ______________________________
137) The Bahá’í Question, Iran’s Secret Blueprint for the Destruction of a Religious Community, An Examination of the Persecution of the Bahá’ís of Iran (New York: BIC, 1999) 138) Fragment van een toespraak van Edward Granville Browne, gepubliceerd in Religious Systems of the World: A Contribution to the Study of Comparative Religion, 3rd ed. (New York: Macmillan, 1892), pp. 352-353.
akkoord bevonden door de Iraanse regering, terwijl bovendien vele van deze rechten vermeld stonden in clausules van de Iraanse grondwet. De crisis prikkelde de Bahá’í wereld tot bijzondere verrichtingen. NGR’s die weinig of geen ervaring hadden met het aangaan van zinvolle contacten met hun regering, werden opgeroepen hun regering om ondersteuning te vragen voor uitspraken op verschillend niveau van het internationale systeem voor de mensenrechten, en dit gebeurde met veel succes. In een onafgebroken reeks van twintig jaar werd de kwestie van de Iraanse Bahá’ís in behandeling genomen door het internationale orgaan voor de mensenrechten, kreeg ze steun in opeenvolgende resoluties, hield ze de aandacht gaande voor de Bahá’í grieven in de missies van rapporteurs, die aangesteld waren door de Commissie voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, en bevestigde de resultaten hiervan met besluiten van het Derde Comité van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Iedere poging van het Iraanse regime aan een internationale veroordeling vanwege zijn behandeling van Bahá’í burgers te ontkomen, deed niets af aan de steun die de Bahá’í kwestie kreeg van een niet aflatende meerderheid van goedgezinde naties die deel uitmaakten van de Commissie. Dit resultaat was des te opmerkelijker, gezien tegen de achtergrond van het gegeven dat het lidmaatschap van de Commissie steeds aan wisseling onderhevig was, en de druk belaste agenda waar deze de misbruiken op het gebied van de mensenrechten in andere landen betrof en waar het ging om miljoenen slachtoffers. In dezelfde tijd dat er directe druk uitgeoefend werd op de Iraanse regering, trok de kwestie ongekende publiciteit over de gehele wereld in dagbladen, tijdschriften, radio en televisie. Kranten als The New York Times, Le Monde en de Frankfurter Allgemeine Zeitung met een grote internationale lezerskring gaven uitgebreide verslagen over de vervolging, en TV netwerken in Australië, Canada, de Verenigde Staten en een aantal Europese landen boden uitgebreide en diepgaande berichtgeving. De misstanden werden vaak in krachtige commentaren aan de kaak gesteld. Los gezien van de steun die zodoende verleend werd aan alle inspanning om de effectieve tussenkomst van de Commissie voor de Mensenrechten zeker te stellen had een dusdanige publiciteit het neveneffect dat, doorgaans voor het eerst en ten aanzien van tientallen miljoenen mensen, accurate en positieve informatie verstrekt werd over het Bahá’í geloof en zijn leringen. De publiciteit zowel als de campagne, zoals deze via het apparaat van de Verenigde Naties uitgevoerd werd, verschaften aanzienlijke ambtenaren overal ter wereld voortdurend de gelegenheid zichzelf een oordeel te vormen over de leringen van de Zaak en de aard van de Bahá’í gemeenschap. Een probleem dat een uitvloeisel was van de vervolging was het gegeven van de aanwezigheid van verscheidene duizenden Iraanse bahá’ís, die zich gestrand zagen, zonder geldig paspoort, in landen waar zij als pionier werkzaam waren, of die zich gedwongen zagen uit Iran te vluchten omdat zij zelf of hun families tot doelwit gekozen werden van de pogrom. In 1983 werd een Internationaal Vluchtelingen Bureau opgericht in Canada139), waar de regering bijzonder welwillend gereageerd had op de voorstelling van zaken die door de NGR van dat land onder hun aandacht gebracht was. In de volgende paar jaar openden, met bemiddeling van de Hoge Commissie voor Vluchtelingen van de Verenigde Naties, een rij landen op gelijksoortige wijze hun deuren voor meer dan tienduizend Iraanse bahá’ís, van wie velen de taak van pionier op zich namen in hun nieuwe land van verblijf. ________________________________ 139) Tijdens de negen jaren van zijn bestaan was het Bureau verantwoordelijk voor de vestiging van naar schatting 10.000 Iraanse Bahá’í vluchtelingen in zevenentwintig landen.
72
<<>>
Niet alleen de Bahá’í gemeenschap maar het systeem zelf van de Verenigde Naties voor de mensenrechten plukte ook voordeel uit deze langdurige worsteling. Aanvankelijk had de Iraanse geloofsgemeenschap na beëindiging van de Islamitische revolutie oog in oog gestaan met een dreigende totale ondergang. Mettertijd slaagde de Commissie voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties erin – al zag het er in de ogen van sommige waarnemers van buitenaf naar uit, dat haar activiteiten een erg traag en tamelijk onhandelbaar verloop hadden – het Iraanse regime dusdanig onder druk te zetten, dat ze het toppunt van haar vervolging liet vallen. Op deze manier betekende de “kwestie van de Iraanse Bahá’ís” een aperte overwinning voor de Commissie en het Bahá’í Geloof beiden. De kwestie diende zodoende als een opvallend vertoon van de macht van de gezamenlijke naties zoals deze resultaat boeken via het apparaat dat in het leven geroepen was met het vooropgezette doel de vormen van onderdrukking te gaan beheersen, die de bladzijden van een stuk eeuwenoude geschreven geschiedenis hadden vertroebeld. Deze omstandigheid werpt het volle licht op de betekenis van de activiteiten van het Geloof voor het leven van de maatschappij als geheel, waarin deze inspanning zich afspeelde. Tezamen met wereldvrede is de noodzaak voor de internationale gemeenschap effectieve stappen te zetten voor de verwerkelijking van idealen, neergelegd in de Universele Verklaring van de Mensenrechten en de verder daarmee betrokken afspraken, een dringende uitdaging, die momenteel de mensheid in haar geschiedenis aanstaart Er zijn naar verhouding weinig plaatsen in de wereld waar aan minderheidsgroepen vanwege religieuze, etnische of nationale vooroordelen, niet nog steeds basale menselijke benodigd-heden van welke aard ook ontzegd worden. Geen sterveling op de planeet kan beter begrip opbrengen voor deze kwestie dan de bahá’ís. De Bahá’í gemeenschap heeft doorstaan – nee, blijft nog steeds in sommige landen verduren - een miskenning en mishandeling waarvoor geen rechtvaardiging denkbaar is, hetzij wettelijk hetzij moreel; ze heeft haar martelaren gegeven en haar tranen vergoten, ze is trouw aan haar overtuiging gebleven, dat haat en vergelding het zieleleven ondermijnen; en ze heeft als weinigen geleerd, hoe het systeem van de mensenrechten van de Verenigde Naties te gebruiken overeenkomstig de bedoeling van de scheppers ervan, zonder haar heil te zoeken in enig partijpolitiek lidmaatschap, laat staan in enige vorm van geweld. Voortbouwend op deze ervaringen is zij thans van wal gestoken met een programma, dat tot doel heeft regeringen in een aantal landen te stimuleren tot de instelling van openbare vormingsprogramma’s betreffende het onderwerp van de mensenrechten, waarbij zij naar vermogen elke praktische ondersteuning verleent140) Overal ter wereld is zij bijzonder actief in het verbeteren van de rechten van vrouwen en kinderen. Het belangrijkst van alles is dat zij een levend voorbeeld geeft van broederschap, iets waaraan talloze mensen die buiten haar bereik vallen, moed en hoop ontlenen. <<>> Terwijl de crisis in Iran in betekenis toenam, bracht een initiatief van het Universele Huis van Gerechtigheid het werk van de Bahá’í gemeenschap aan externe betrekkingen onverwachts op een heel ander vlak. In 1985 werd de verklaring De Belofte van Wereld Vrede uitgebracht door de Nationale Geestelijke Raden. In deze verklaring verzekerde het Huis van Gerechtigheid in weloverwogen maar ook resolute termen het vertrouwen van de Bahá’í wereld in de op handen zijnde komst van internationale vrede als het eerstvolgende stadium in de evolutie van de menselijke samenleving. Teven werden elementen van de vorm die deze lang verhoopte ontwikkeling zou moeten aannemen uiteengezet; vele daarvan gingen veel verder dan de politieke uitspraken waarin het onderwerp gewoonlijk verpakt wordt. De verklaring kwam tot de slotsom: De ervaring van de Bahá’í gemeenschap kan gezien worden als een voorbeeld van deze steeds groter wordende eenheid [der mensheid] ……… Als de Bahá’í ervaring enigszins kan
73 bijdragen tot het versterken van de hoop op de eenheid der mensheid, zullen wij haar gaarne aanbieden als een model ter bestudering. ______________________________
140) Momenteel hebben negenennegentig NGR’s een intensieve training in het program gevolgd.
Terwijl de crisis in Iran in ernst toenam, bracht een initiatief van het Universele Huis van Gerechtigheid het werken aan externe betrekkingen van de Bahá’í gemeenschap onverwachts op een heel ander vlak. In 1985 werd de verklaring De Belofte van Wereldvrede, gericht tot de mensheid in het algemeen, uitgebracht door de Nationale Geestelijke Raden. In deze verklaring verzekerde het Huis van Gerechtigheid in weloverwogen maar ook resolute termen het vertrouwen van de Bahá’í wereld in de naderende komst van internationale vrede als het eerstvolgende stadium in de evolutie van de menselijke samenleving. Tevens werden elementen van de vorm die deze lang verhoopte ontwikkeling zou moeten aannemen uiteengezet; vele daarvan gingen veel verder dan de politieke uitspraken waarin het onderwerp gewoonlijk wordt verpakt. Vastgesteld werd: De ervaring met de Bahá’í gemeenschap kan gezien worden als een voorbeeld van deze steeds groter wordende eenheid …… Als de Bahá’í ervaring enigszins kan bijdragen tot het versterken van de hoop op de eenheid der mensheid, zullen wij haar gaarne aanbieden als een model ter bestudering. Terwijl de directe opzet van de uitgave was aan Bahá’í instellingen en individuele gelovigen een leidraad voor gesprekstof te verschaffen bij hun onderlinge contacten met regeringsambtenaren, burger-organisaties, de media en persoonlijkheden van meer gewicht, was een zijdelings effect daarvan een intensieve en aanhoudende vorming van de Bahá’í gemeenschap zelf betreffende verscheidene belangrijke Bahá’í leringen op gang te brengen. De invloed van de ideeën en geboden perspectieven in het document werd weldra duidelijk voelbaar in bijeenkomsten, publicaties, zomeren winterscholen en gesprekken in het algemeen van de gelovigen op diverse plaatsen. In menig opzicht kan men stellen dat “De Belofte van Wereldvrede” in de jaren sinds 1985 de agenda bepaald heeft voor wederkerige samenwerking tussen de Bahá’í gemeenschap en de Verenigde Naties, inclusief aan haar gelieerde organisaties. Voort-bouwend op de reputatie die zij reeds verworven had, werd de BIC [Internationale Bahá’í Gemeenschap] binnen slechts enkele jaren een van meest invloedrijke non-gouverne-mentele organisaties. Omdat zij is – en wordt beschouwd als – absoluut onpartijdig in haar opstelling, heeft zij steeds meer aan vertrouwen gewonnen als een bemiddelende instantie in ingewikkelde en vaak heikele discussies in internationaal verband, waar het gaat over gewichtige kwesties aangaande sociale vooruitgang. Deze reputatie is nog versterkt door de erkenning van het feit dat de BIC er zich principieel van onthoudt tot eigen voordeel gebruik te maken van dat vertrouwen door er eigen agendapunten door te drukken. In 1968 werd een Bahá’í vertegenwoordiger gekozen voor het lidmaatschap van het Uitvoerend Comité van Nongouvernementele Organisaties, eerst in de positie van voorzitter en later als vice-voorzitter. Vanuit deze positie bleken vertegenwoordigers van de BIC steeds vaker gevraagd te worden te willen fungeren als secretaris of voorzitter in een hele rij van organen: comité’s, speciale eenheden, werkgroepen en adviesraden. In de laatste vier jaren fungeerde de Hoofdvertegenwoordiger van de BIC als leidinggevend secretaris van de Conferentie van Non-gouvernementele Organisaties, het centrale orgaan van non-gouver-nementele groepen die gelieerd zijn aan de Verenigde Naties. De structuur van de BIC weerspiegelt de beginselen die haar werk richting geven. Zij is eraan ontkomen als zou ze de naam verdienen niets anders dan een speciale lobbygroep te zijn. Terwijl de BIC volop gebruik maakt van de ervaring en de middelen ter uitvoering van haar Bureau bij de Verenigde Naties en van het Bureau voor Publieke Informatie, heeft zij de erkenning gekregen van haar collega non-gouvernementele organisaties als in wezen een “vereniging” van democratisch gekozen nationale “raden” en een vertegenwoordiging van een doorsnee van de menselijke samenleving. Bij Bahá’í delegaties naar internationale evenementen worden als regel leden benoemd door de diverse NGR’s, die thuis zijn in het betreffende thema van bespreking en die vanuit de regio gezichtspunten kunnen inbrengen. Dit aspect van betrokkenheid van het Geloof in het maatschappelijk leven – waarin het moverend beginsel en de wijze van aanpak twee dimensies van een verenigde benadering van kwesties weergeven – toonde zijn kracht in de reeks van topconferenties en aanverwante congressen, die georganiseerd werden door de Verenigde Naties en gehouden werden tussen 1990 en 1996. In die periode van bijna zes jaar kwamen de politieke wereld-leiders bij herhaling bijeen onder de hoge bescherming van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties ter discussie van de belangrijkste uitdagingen, waarmee de mensheid
74 tegen het einde van de twintigste eeuw geconfronteerd werd. Geen bahá’í kan terugblikken op de thema’s van deze historische bijeenkomsten zonder erdoor getroffen te worden, hoezeer de besproken onderwerpen de leringen van Bahá'u'lláh weerspiegelen. Het leek precies het goede tijdstip dat de honderdjarige herdenking van Zijn hemelgang midden in dit proces plaats vond, hetgeen aan de bijeenkomsten, voor bahá’ís, een speciale spirituele betekenis verleende die verder reikte dan de beoogde doelen. Onder deze bijeenkomsten blonken uit de Wereldconferentie over Vorming voor Allen in Thailand (1990), de Wereldtopconferentie voor de Kinderen in New York (1990), de Conferentie van de Verenigde Naties over het Milieu in Rio de Janeiro (1992), een moeizame en chaotische Wereldconferentie over de Mensenrechten in Wenen (1993), de Internationale Conferentie over de Bevolking in Cairo (1994), de Wereldtopconferentie voor Sociale Ontwikkeling in Kopenhagen (1995) en de bijzonder boeiende Vierde Wereldconferentie over Vrouwen in Peking (1995),141) als hoogtepunten van dit proces van wereldomvattende verhandelingen over de problemen waaronder de mensheid te lijden heeft. Bij de daarnaast gehouden non-gouvernementele conferenties kregen Bahá’í delegaties, samengesteld uit leden van heel uiteenlopende nationaliteit, de gelegenheid vraagstukken in zowel een spiritueel als sociaal perspectief te plaatsen. Een duidelijk blijk van het vertrouwen dat de BIC geniet onder honderden van haar collega non-gouvernementele organisaties was het feit, dat Bahá’í delegaties herhaaldelijk door hun collega’s uitgekozen werden deel uit te maken van het kleine aantal lidgroepen, waarin zij de hoog gewaardeerde gelegenheid kregen de conferentie toe te spreken vanaf het podium, hetgeen veel meer betekende dan het verspreiden van een afgedrukte tekst van de voordrachten. <<>>
In de laatste jaren van de eeuw behaalden heel wat NGR’s imposante overwinningen op het gebied van hun externe aangelegenheden. Twee in het oog springende voorbeelden hiervan wijzen op het karakter en het belang van deze vooruitgang. De eerste werd behaald door de NGR van Duitsland, waar de soort van gekozen Bahá’í organen door plaatselijke gezagdragers werd betwist als technisch onverenigbaar met de eisen van het Duitse burgerlijk wetboek. Toen de PGR van de bahá’ís van Tübingen appél aantekenden tegen deze opvatting, stelde het constitutionele Hooggerechtshof van Duitsland vast dat de Bahá’í bestuursorde een integraal onderdeel van het Geloof is en als zodanig niet te scheiden van de Bahá’í geloofsovertuiging. Het Hof billijkte zijn rechtsbevoegdheid in de zaak door getuigenis aan te voeren, dat het Bahá’í Geloof zelf een religie is; een oordeel met ver strekkende implicaties in een samenleving waar kerkelijk afgestemde tegenstanders lange tijd hebben geprobeerd de Zaak in een onjuist daglicht te stellen als was deze een “cultus” of “secte”. De definitieve uitspraak van het oordeel is de vermelding waard: Het karakter van het Bahá’í Geloof als een religie, en van de Bahá’í gemeenschap als een religieuze gemeenschap, is onmiskenbaar, in het gangbare dagelijks leven, in zijn culturele traditie, en voor het begrip van het publiek in het algemeen zowel als volgens de visie van de vergelijkende godsdienstwetenschap.142) ____________________________________________ 141) De Conferentie over Vrouwen in Peking zou voor vijftig van de tweeduizend non-gouvernentele organisaties die aanwezig waren de gelegenheid geschapen hebben hun verklaring mondeling toe te lichten. Aangezien de BIC dit voorrecht bij eerder gehouden conferenties had genoten – het meest opvallend bij de conferentie in Rio de Janeiro over het milieu en bij die van Kopenhagen over sociale en economische ontwikkeling – stond de vertegenwoordiging van de BIC de gelegenheid voor mondelinge toelichting die aan haar toegewezen was af ten gunste van het Centrum voor de Studie van de Geslachten uit Moskou. 142) Een volledig verslag met inbegrip van de tekst van de beslissing van het Duitse Federale Constitutionele Hof treft men aan in The Bahá’í World, vol. XX (Haifa: Bahá’í World Centre, 1998), pp. 571-606.
De overwinning die de Braziliaanse Bahá’í gemeenschap wist te behalen op het terrein van de externe betrekkingen is tot op heden uniek in de Bahá’í geschiedenis. Op 28 mei 1992 hield het hoogste wetgevende orgaan in het land, de Kamer van Afgevaardigden, een speciale zitting om eerbetoon te betuigen aan Bahá'u'lláh ter gelegenheid van de honderdste verjaring van Zijn
75 hemelgang. De spreker las een boodschap voor van het Universele Huis van Gerechtigheid, en vertegenwoordigers van alle partijen stonden een voor een op om hun erkentelijkheid uit te brengen voor het aandeel van het Geloof en zijn Stichter voor de verbetering van het lot der mensheid. Een aangrijpende toespraak van een vooraanstaand gedeputeerde roemde de Bahá’í leringen als “het meest kolossale religieuze werk dat ooit door één enkele Mens geschreven is”.143) Zoveel positieve oordelen over de natuur van de Zaak en van het werk dat men daarin tracht te verzetten – uit de koker als het kwam van de hoogste juridische en wetgevende niveau’s, respectievelijk van twee grote naties in de wereld – waren overwinningen van de geest en als zodanig op hun eigen wijze van even groot belang als de overwinningen die geboekt worden op het terrein van het onderricht. Zij dragen bij tot het openen van die deuren waarlangs Bahá'u'lláh’s helende invloed het leven van de samenleving zelf begint te doordringen. ___________________________________ 143) Sessao Solenen da Cámera Federal, Brasiliá, 28 de Maio, 1992, (herdrukt met toevoeging van een vertaling in het engels door de NGR van de Bahá’ís van Brazilië, 1992).
XI
76 Het beeld dat 'Abdu'l-Bahá placht te gebruiken voor Zijn toehoorders zodat zij wat meer begrip konden krijgen van de op handen zijnde transformatie van de samenleving was het beeld van licht. Eenheid, zo lichtte Hij toe, is de kracht die licht brengt en die alle vormen van menselijke inspanning bevordert. Het tijdperk dat aanbrak zou in de toekomst beschouwd gaan worden als “de eeuw van licht”, omdat tijdens die eeuw de universele erkenning van de eenheid der mensheid tot stand zou komen. Als dit fundament eenmaal op zijn plaats ligt, kan het proces van de opbouw van een wereldomspannende samenleving als belichaming van de beginselen van gerechtigheid een aanvang nemen. Deze visie was door de Meester in verscheidene Tafelen en toespraken duidelijk verwoord. Het sterkst komt dit tot uitdrukking in een Tafel waarin 'Abdu'l-Bahá zich richt tot Jane Elizabeth Whyte, de echtgenote van de voormalige Moderator van de Vrije Kerk van Schotland. Deze dame was een vurige bewonderaar van de Bahá’í leringen; zij had de Meester in `Akká opgezocht en zou later voorzieningen treffen voor de bijzonder warme ontvangst die Hem in Edinburgh te beurt viel. Met gebruikmaking van het vertrouwde beeld van ‘kaarsen’ schreef 'Abdu'l-Bahá aan mevrouw Whyte: Geachte mevrouw !…… Zie hoe haar licht [van eenheid] thans gloort aan de verduisterde horizon van de wereld. De eerste kaars is de eenheid in het rijk van de politiek, waarvan het eerste schijnsel nu waarneembaar begint te worden. De tweede kaars is de eenheid van denken in mondiale ondernemingen, waarvan we de realisering binnen afzienbare tijd gaan beleven. De derde kaars is de eenheid in vrijheid die zeker verwerkelijkt gaat worden. De vierde kaars is de eenheid in religie die de hoeksteen van de fundering zelf is, en die door Gods kracht geopen-baard zal worden in al zijn luister. De vijfde kaars is de eenheid van de naties – een eenheid die in deze eeuw zeker tot stand zal komen en die aldus teweeg brengt dat alle volkeren op de wereld zichzelf gaan beschouwen als de burgers van één gemeenschappelijk vaderland. De zesde kaars is de eenheid van de rassen die alle bewoners van de aarde maakt tot volkeren en familieleden van één ras. De zevende kaars is de eenheid van taal, dat wil zeggen de keuze van een universele taal die alle volkeren zullen leren en gebruiken. Al deze vormen van eenheid gaan onontkoombaar werkelijkheid worden aangezien de kracht van het Koninkrijk Gods de realisering ervan zal bestendigen.144) Hoewel het nog tientallen jaren kan duren – of wellicht nog een poos langer – voordat de visie, zoals verwoord in dit opmerkelijke document, volledig gerealiseerd zal zijn, zijn toch de wezenlijke kenmerken van hetgeen in het vooruitzicht gesteld werd, nu overal ter wereld voldongen feiten. In enkele van de ingrijpende veranderingen die ter sprake gebracht worden – de eenheid van ras en de eenheid van religie – is de strekking van de woorden van de Meester duidelijk, en zijn de processen van ontwikkeling ervan al in een ver gevorderd stadium, ook al valt er in sommige opzichten vierkant tegenwerking te overwinnen. In aanzienlijke mate geldt dit ook voor de eenheid van taal. De sterke behoefte daaraan wordt nu van alle kanten onderkend, hetgeen zich duidelijk aftekende in de omstandigheden onder invloed waarvan de Verenigde Naties en een groot deel van de non-gouvernementele groepering zich genoodzaakt zagen enige “officiële talen” in gebruik te nemen. Zolang er nog geen besluit bij internationale instemming genomen is, heeft het effect van ontwikkelingen zoals Internet, de begeleiding van het vliegverkeer, het gebruik van diverse technologische vaktermen, en een opvoeding van universeel karakter, ertoe geleid dat tot op zekere hoogte de engelse taal deze lacune voorlopig opgevuld heeft. ________________________________
144) Selections from the Writings of 'Abdu'l-Bahá, op. cit., pp. 34-36, (section 15).
“De eenheid van denken in mondiale ondernemingen” – een begrip waarvoor de meest vooruitstrevende ambities bij het begin van de twintigste eeuw zelfs iedere verwijs-mogelijkheid nog misten – is eveneens overal ruimschoots aanwezig in breed opgezette programma’s over sociale en economische ontwikkeling, humanitaire hulpverlening, en zorg voor de bescherming van het milieu van de planeet en zijn oceanen. Wat “eenheid in het rijk van de politiek” aangaat, Shogi Effendi heeft toegelicht dat hier verwezen wordt naar een eenheid die de soevereine staten zelf onderling bewerkstelligen, een proces van ontwikkeling dat zich in het huidige stadium aftekent in de werkzaamheid van de Verenigde Naties. De belofte van de Meester anderzijds over de “eenheid van de naties” zag onder de volkeren van de wereld de thans wijdverspreide acceptatie tegemoet van het feit dat zij, hoe groot de onderlinge verschillen ook mogen zijn, de bewoners zijn van één enkel wereldomvattend vaderland. “Eenheid in vrijheid” is thans natuurlijk een universeel streven geworden van alle bewoners der Aarde. Onder de voornaamste ontwikkelingen die hieraan inhoud geven, kan de Meester heel wel
77 voor ogen hebben gestaan de zo ingrijpende opheffing van het kolonialisme en, op het einde van de eeuw, de eruit voortvloeiende opkomst van zelfbeschikking als een heersende eigenschap van een nationale entiteit. Zelfs al hangen er nog dreigende wolken boven de toekomst van de mensheid, de wereld heeft al een ware transformatie ondergaan onder invloed van de gebeurtenissen van de twintigste eeuw. Dat de karakteristieken van het proces eveneens zouden zijn verwoord door de Mond die dit met zoveel zekerheid voorzegd heeft, zou voor nadenkende mensen overal ter wereld een serieuze overweging verdienen. <<>> De veranderingen, bewerkt in het sociale en morele leven van de mensheid, werden krachtig onderbouwd in een hele reeks van internationale vergaderingen, die op gezag van de Verenigde Naties bijeengeroepen werden om het naderend einde van een “millennium” en het begin van een nieuw te markeren. Van 22 tot 26 mei 2000 kwamen gedelegeerden van meer dan duizend nongouvernementele organisaties, op uitnodiging van Kofi Annan, de Secretaris-Generaal van de VN, in New York bijeen. In de slotverklaring van deze vergadering wezen de sprekers namens de burgermaatschappij hun organisaties op het ideaal dat “….. wij één mensenfamilie zijn, in al onze verscheidenheid, ons leven leidend in één gemeenschappelijk vaderland, en deel uitmakend van een rechtvaardige, leefbare en vreedzame wereld, geleid door de universele beginselen van een democratie …..”145) Kort nadien, van 28 tot 31 augustus 2000, bracht een tweede vergadering de leiders van de meeste gemeenschappen van een wereldreligie op eenzelfde wijze bijeen op het Hoofdkwartier van de Verenigde Naties. De BIC [Bahá’í International Community] was ver-tegenwoordigd door haar Secretaris-Generaal die in een van de plenaire zittingen het woord voerde. Elke waarnemer moet zich wel aangesproken gevoeld hebben door de plechtige oproep van de religieuze leiders van de wereld tot hun achterban om “het recht van vrijheid van godsdienst te respecteren, op verzoening aan te sturen, en elkaar tegemoet te treden in een houding van vergeving en herstel ….”146) Deze twee voorafgaande bijeenkomsten plaveiden de weg voor hetgeen aangeduid werd als de eigenlijke Millennium Topconferentie, die van 6 tot 8 september eveneens plaats vond op het Hoofdkwartier van de Verenigde Naties. Deze leidde tot de gezamenlijke ontmoeting van 149 leiders van staten en regeringen, en in de beraadslaging gaven zij zich alle moeite aan de bevolkingsgroepen en naties die zij vertegenwoordigden hoop en zekerheid over te brengen. De topconferentie maakte de gewaardeerde geste een spreker uit te nodigen voor het Forum van non-gouvernementele organisaties om hen deelgenoot te maken in de belangen die deze voorbereidende bijeenkomst aan het licht gebracht had. In de ogen van bahá’ís was het even veelbetekenend als voldoening gevend, dat degene die deze bijzondere eer te beurt viel de Hoofdgedelegeerde was van de BIC bij de VN in zijn capaciteit als medevoorzitter van het Forum. ______________________________ 145) Algemene Vergadering van de VN, zitting nr.54. Document no. A/54/959/, p. 2. 146) Zie : Commitment to Global Peace, declaration of the Millennium World Peace Summit of Religious and Spritual Leaders … on 29 August 2000 during a summit session at the UN General Assembly.
Niets brengt zo indringend het verschil in beeld tussen de wereld van 1900 en die van 2000 als de tekst van de Top Resolutie, ondertekend door alle deelnemers en door hen doorverwezen naar de Algemene Vergadering van de VN: Wij bevestigen opnieuw en plechtig bij deze historische gelegenheid, dat de Verenigde Naties het onmisbare gemeenschappelijke Huis is van de gehele menselijke familie, door middel waarvan wij ons universele streven naar vrede, samenwerking en ontwikkeling willen trachten te realiseren. Daartoe zeggen wij plechtig onze onbeperkte steun toe aan deze gemeenschappelijke doelstellingen en onze vastbeslotenheid ze ten uitvoer te leggen.147) Bij de sluiting van deze reeks historische bijeenkomsten sprak de heer Annan persoonlijk de vergaderde wereldleiders toe in verrassend openhartige bewoordingen – een verwoording die voor vele bahá’ís een weerklank opriep van Bahá'u'lláh’s krachtige vermaning tot de thans niet meer in leven zijnde koningen en keizers, de voorgangers van deze huidige leiders: “ Het ligt in uw vermogen en is daarom uw verantwoordelijkheid de doelstellingen te bereiken die u gedefinieerd hebt. U alleen kunt besluiten of de Verenigde Naties aan deze uitdaging gevolg geeft.”148)
78
<<>> Ondanks de historische betekenis van de vergaderingen en het feit dat de meerder-heid van het politieke, burgerlijke en religieuze leiderschap van de mensheid eraan deelnam, maakte de Millennium Topconferentie toch in de meeste landen weinig indruk op de publieke opinie. Er werd ruim aandacht besteed aan bepaalde gebeurtenissen, maar slechts weinig lezers of luisteraars kon de uitdrukking van een zeker scepticisme ontgaan die uit de verslaggeving over het onderwerp op te maken viel; of de sfeer van twijfel – zelfs van cynisme – die in veel verslagen waarneembaar was. Deze scherpe scheiding tussen enerzijds een gebeuren dat legitiem aanspraak kon maken op een waar keerpunt in de geschiedenis der mensheid, en anderzijds het ontbreken van enthousiasme of zelfs van interesse dat het zou moeten hebben kunnen wekken onder de volkeren die geacht werden er profijt van te kunnen hebben, was wellicht de meest opvallende trek van de millennium verkenningen. Het wierp volop licht op de ernst van de crisis die de wereld op het einde van de eeuw aan het doormaken was, waarin de processen van integratie zowel als desintegratie die tijdens de laatste honderd jaar in betekenis waren toegenomen, thans dagelijks meer op drift raken. Mensen die graag geloof hechten aan grootse visies van wereldleiders hebben het er tegelijkertijd moeilijk mee, dat ze zich verstrikt voelen in twee verschijnselen die een dergelijk geloof logenstraffen. Op het eerste verschijnsel zijn we reeds eerder in dit werk vrij uitvoerig ingegaan De instorting van de morele fundamenten van de maatschappij heeft een meerderheid van de mensheid de draad doen kwijtraken, zonder aanknopingspunten om zich aan vast te houden in een wereld die er dagelijks dreigender en onvoorspelbaarder uitziet. De bewering als zou het proces bijna ten einde zijn, zou slechts valse hoop wekken. Het valt te waarderen dat er in het politieke vlak serieuze pogingen worden ondernomen, dat een indrukwekkende stroom van wetenschappelijke ontwikkelingen blijft doorgaan, of dat de economische voorwaarden voor een gedeelte der mensheid er op vooruitgaan – maar in het zicht van zulke ontwikkelingen ontbreekt alles wat zelfs maar in de verte lijkt op hoop op geborgenheid in het eigen leven, of, nog veel belangrijker, geborgenheid voor het eigen nageslacht. Het gevoel van ontgoocheling dat, zoals Shogi Effendi waarschuwend opgemerkt heeft, de toeneming van politieke corruptie teweeg zou brengen in de geest van de grote massa, is nu wijdverbreid. _________________________________ 147) Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, 54ste zitting, Agenda Item 61(b). The Millennium Assembly of the United Nations 8 september 2000, (Document nr. A/ 55/L.2), sectie 32. 148) de respectievelijke doelstellingen van de drie Millennium conferenties, als ook de betrokkenheid van de BIC in deze bijeenkomsten, werden beknopt samengevat in een schrijven van het Universele Huis van Gerechtigheid aan alle NGR ’s gedateerd op 24 september 2000.
79 Het losbreken van wetteloos gedrag is in veel landen een volkskwaal geworden, zowel in de stedelijke gebieden als op het platteland. Het falen van sociale controle, de moeite die men doet om zelfs extreme vormen van afwijkend gedrag goed te praten als op de eerste plaats een kwestie van burgerrechten, en een bijna algemene vrijgevochtenheid in de kunst en de media inzake decadentie en geweld – deze en andere soortgelijke uitingen van wat veel weg heeft van morele losbandigheid, roepen een toekomstbeeld op dat de menselijke verbeelding doet verlammen. Tegen de achtergrond van dit ontredderde landschap heeft de zogenaamde moderne wijze van denken in dit tijdperk, in een poging om van bittere nood een deugd te maken, de benaming en de tenuitvoerlegging op zich genomen van “wetsmisinterpretatie”. De andere van de twee specifieke ontwikkelingen die het geloof in de toekomst zijn gaan ondermijnen, was het hete hangijzer van enkele van de meest moeilijke en zwaar vallende beraadslagingen. De revolutionaire ontwikkeling van de informatica die doorbrak in het laatste decennium van de eeuw door de uitvinding van het Wereldwijde Netwerk, bracht een onomkeerbare verandering teweeg in allerlei facetten van menselijke activiteit. Het proces van “globalisering” dat grafisch reeds een lange oplopende curve had gevolgd over een periode van verscheidene eeuwen, was door nieuwe ontdekte krachten geprikkeld op een wijze die de verbeelding van de meeste mensen compleet te boven ging. Economische krachten die een doorbraak betekenden van rotsvaste beperkingen deden tegen het einde van de eeuw een nieuwe globale ordening ontstaan in het ontwikkelen, opleveren en verdelen van rijkdom. Kennis op zichzelf werd een nog aanzienlijk waardevoller artikel dan financieel vermogen en materiële middelen. In ontstellend korte tijd werden nationale grenzen – die het al zwaar te verduren hadden – probleemloos overschrijdbaar, met als resultaat dat grote bedragen nu rechtstreeks doorgesluisd worden op instigatie van een computer indicatie. Ingewikkelde productieprocessen worden zodanig aangepast dat ze de verschillende economische stelsels tot een geheel samenvoegen en optimaliseren naargelang die beschikbaar zijn als gevolg van de inbreng van een aantal speciale belanghebbenden zonder zich te hoeven storen aan hun nationaal bepaalde locatie. Als iemand zijn horizon zou inperken tot een zuiver materiële benadering, zou hij kunnen zeggen dat de aarde reeds de eerste karakteristieke trekken vertoont van “één land” en de inwoners van de diverse landen de staat van aan haar deelhebbende “burgers”. Deze transformatie is ook niet puur van economische aard. In groeiende mate krijgt de globalisatie politieke, sociale en culturele proporties. Het is nu duidelijk zo ver dat de werking van het instituut natie-staat, die eens de scheidsrechter en beschermer van het lot der mensen was, drastisch uitgehold is. Terwijl nationale regeringen nog volop bezig zijn met een belangrijke rol te spelen, moeten zij nu plaats maken voor opkomende machts-centra zoals multinationale ondernemingen, kantoren van de Verenigde Naties, non-gouvernementele organisaties van allerlei slag, en enorme media-bedrijven waarvan algehele samenwerking van vitale betekenis is voor het succes van de meeste programma’s die gericht zijn op het bereiken van belangrijke economische en sociale doeleinden. Juist zoals de uitwisseling van geld of ondernemingen weinig hinder meer ondervindt van nationale grenzen, kunnen deze laatste ook niet langer een effectieve controle uitoefenen op de spreiding van kennis. Communicatie via internet dat over het vermogen beschikt binnen seconden de hele inhoud van bibliotheken - welke eeuwen van studie gevergd had om te vergaren - naar elders te transporteren, verrijkt op grote schaal het intellectuele leven van elkeen die in staat is er gebruik van te maken, zoals het ook erudiete scholing toegankelijk maakt voor een uitgebreid kader van beroepsmatige aard. Het systeem dat reeds zestig jaar tevoren zo profetisch door Shogi Effendi voorzien was, schept een besef van gedeelde gemeenschappelijkheid onder de gebruikers ervan, dat wars geworden is van hetzij geografische hetzij cultureel bepaalde afstanden. De voordelen die dit alles oplevert voor vele miljoenen mensen zijn vanzelfsprekend en indrukwekkend. Het effect van kostenbesparing als gevolg van het samenvallen van in het verleden met elkaar concurrerende bedrijvigheid draagt ertoe bij goederen en diensten binnen het bereik van bevolkingsgroepen te brengen, die voorheen geen schijn van kans zagen ze tot hun beschikking te krijgen. De enorme groei van de fondsen die beschikbaar gesteld worden voor onderzoek en ontwikkeling, voeren de diverse mogelijkheden en de kwaliteit van deze voordelen nog verder op. Men kan zo iets als een verevenend effect in de verdeling van werkgelegenheid waarnemen in het gemak waarmee hele bedrijven hun basis van de ene plek op de wereld naar een andere kunnen overhevelen. De openstelling van de grenzen voor het drijven van handel verlaagt nog verder de kosten van de goederen voor de gebruikers. Vanuit Bahá’í perspectief is het niet moeilijk de mogelijkheden in te schatten van zulke ingrijpende volstrekt nieuwe wijzen van intermenselijk verkeer ten bate van het leggen van de fundering van een globale samen-leving zoals deze in Bahá'u'lláh’s geschriften voorzien was.
80 In plaats evenwel van dat het reden geeft tot optimisme wordt globalisering door een groot en nog toenemend aantal mensen op allerlei plaatsen beschouwd als de grootste bedreiging voor die toekomst. Het misbaar van de ordeverstoringen tijdens de bijeenkomsten van de Wereld Handels Organisatie, van de Wereldbank en van het Internationaal Monetaire Fonds in de laatste jaren laat duidelijk zien hoe groot de vrees is voor en de weerstand tegen de toenemende invloed van het globaliseringsproces. De berichtgeving van de media over deze onverwachte ongeregeldheden richtte de volle aandacht op de protesten tegen de grove ongelijkheid in de verdeling van het profijt en de kansen die het schept; en die ongelijkheid wordt, zo meent men, door de globalisering alleen maar erger en geeft reden tot de waarschuwing dat, als dit proces niet spoedig en effectief aan banden wordt gelegd, de gevolgen catastrofaal zullen worden, zowel in sociaal en politiek opzicht als in het vlak van de economie en het milieu. Een dergelijke bezorgdheid lijkt beslist op zijn plaats. Economische statistieken alleen al roepen een beeld op van bestaande globale situaties die hoogst verontrustend zijn. De steeds bredere kloof tussen het eenvijfde deel van de wereldbevolking dat in de landen met de hoogste inkomens leeft en het eenvijfde deel dat in de gebieden met de laagste inkomens leeft, vertelt een ontstellend verhaal. Volgens het rapport van 1999 over de Ontwikkeling van de Mensheid, zoals gepubliceerd door het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties, gaf deze kloof in 1990 een verhouding te zien van één op zestig. Dat wil zeggen, voor één gedeelte van de mensheid lag zestig procent van ’s wereld rijkdom binnen hun bereik, terwijl een ander even groot deel van de wereldbevolking met veel moeite kon overleven op basis van één procent van die rijkdom. In 1997, in het spoor van de snelle opmars van de globalisering had de kloof zich in een luttele zeven jaar verbreed tot een verhouding van één op vierenzeventig. Deze ontstellende cijfers houden bovendien nog geen rekening met de gestage verarming van het merendeel van de resterende miljoenen mensen die ingeklemd zitten in de meedogenloos almaar versmallende engte tussen deze twee uitersten. Verre van deze crisis onder controle te krijgen, neemt deze duidelijk steeds sneller toe. De gevolgen voor de toekomst van de mensheid, met betrekking tot het geleden gebrek en de wanhoop waaraan meer dan tweederde van de wereldbevolking overgeleverd is, hebben de apathie nog versterkt die zich aftekende bij de slotviering van de resultaten van de Millennium conferenties, die alleszins als van historische betekenis gezien kunnen worden. Het fenomeen globalisering zelf is een intrinsiek element van de evolutie van de maatschappij. Het effect ervan is een socio-economische cultuur die in de praktijk de wereld schept in overeenkomst met de verlangens van het menselijk ras in de eeuw die nu aangebroken is. Een objectieve waarnemer zal, als hij zich een eerlijk oordeel vormt, stellig beamen dat de beide tegengestelde reacties die dit proces opgeroepen heeft in menig opzicht volstrekt gerechtvaardigd zijn. De eenwording van de menselijke samenleving, gesmeed in het vuur van de twintigste eeuw, is een werkelijkheid die elke dag opnieuw verrassend nieuwe mogelijkheden opent. Een werkelijkheid die zich ook overal opdringt aan eerlijk denkende mensen, is dat gerechtigheid het enige middel is dat in staat zal zijn deze grootse mogelijkheden zo aan te wenden, dat ze heilzaam uitwerken in de voortgang van de beschaving. De gave der profetie is niet langer vereist om zich te realiseren dat het lot van de mensheid in de eeuw die nu een begin maakt bepaald zal worden door het verband dat gelegd moet worden tussen deze twee fundamentele krachten van het historisch proces, de onlosmakelijke beginselen van eenheid en gerechtigheid. <<>>
In het licht van de leringen van Bahá'u'lláh is het grootste gevaar in de morele crisis en de onrechtvaardigheid die de globalisering in haar huidige vorm aankleeft, gelegen in een gevestigde filosofische opstelling die deze misvattingen probeert te vergoelijken en schoon te praten. De omverwerping van de totalitaire regimes van de twintigste eeuw betekent nog niet het einde van deze ideologie. Integendeel. In de maatschappij zoals deze zich in de loop van de wereldgeschiedenis her en der ontwikkeld heeft, ontleende ieder systeem van maatschappelijk samenleven haar drijfveer aan een of andere basale inter-pretatie van de werkelijkheid, ongeacht hoe practisch, experimenteel en veelvormig zo’n samenleving ook geweest moge zijn. Een dergelijk verstandelijk uitgedokterd systeem heerst in onze tijd feitelijk onbetwist op de planeet onder de noemer van “de Westerse beschaving”. Vanuit filosofisch en politiek oogpunt presenteert deze zichzelf als een soort van liberaal relativisme; vanuit economisch en sociaal oogpunt als kapitalisme – twee waardesystemen die thans
81 zo op elkaar afgestemd zijn en die elkaar nu zo wederkerig aanvullen, dat ze feitelijk een op zichzelf staande bondige wereldbeschouwing vormen. In een beoordeling van het profijt [als vrucht van deze levensbeschouwing] – met betrekking tot de vrijheid van het individu, sociale welstand en wetenschappelijke ontwikkeling, aspecten waarvan een beduidende minderheid van de bevolking van deze Aarde de vruchten plukt – kan een weldenkend mens niet nalaten te erkennen, dat dit systeem moreel en intellectueel bankroet is. Het heeft zijn verdiensten gehad voor de vooruitgang van de beschaving, zoals ook de eerder aangewende systemen, en evenals deze is het niet in staat gebleken geschikte regelingen te treffen voor de noden en problemen van een wereld, waarvan de profeten van de achttiende eeuw - die de meeste van zijn elementaire bestanddelen ontworpen hebben – niet het flauwste besef hadden. Shogi Effendi bakende zijn aandacht niet af tot het goddelijk recht van het koningschap, het bouwen van kerken of totalitaire ideologieën toen hij de klemmende vraag stelde: “Waarom zouden al dit soort zaken in een wereld die onderworpen is aan de permanente wet van verandering en verval, onttrokken worden aan een verslechtering, die noodzakelijkerwijs van toepassing is op iedere menselijke instelling?”149*) Bahá'u'lláh spoort hen die in Hem geloven aan te “zien met uw eigen ogen en niet door de ogen van anderen”, te “weten uit eigen kennis en niet door de kennis van uw naaste.” Tragisch genoeg is hetgeen bahá’ís in de hedendaagse maatschappij opmerken een ongebreidelde uitbuiting van de massa’s der mensheid als gevolg van een hebzucht die zichzelf probeert te rechtvaardigen als zijnde de invloed van “onpersoonlijke markt-werking”. Wat overal de kop opsteekt is de vernietigende aantasting van morele beginselen – de fundering die van levensbelang is voor de toekomst van de mensheid – door een grove halfslachtigheid ten eigen bate onder het mom van “vrijheid van meningsuiting”. Waar zij dagelijks tegenaan lopen is de pressie van een star dogmatisch materialisme, dat schuilgaat onder de naam van “kennis” die er systematisch op uit is om alle impulsen die voortkomen uit de spirituele ondergrond van het menselijk geweten aan het intellectuele leven te onttrekken. En de punten waar alles om draait voor een bahá’í zijn geestelijk. De Zaak is niet een politieke partij, noch een ideologie en nog veel minder een motor voor politiek verzet tegen een of andere sociale misstand. Het transformatieproces dat de Zaak in beweging heeft gebracht wint terrein door het teweeg brengen van een fundamentele verandering van bewustwording, en de uitdaging waarvoor elkeen die de Zaak wil dienen zich geplaatst ziet, is zichzelf te bevrijden van iedere gehechtheid aan overgeërfde veronderstellingen en voor-keuren die onverenigbaar zijn met Gods Wil voor de toekomst der mensheid. Paradoxaal genoeg bevorderen zelfs de pijn en het leed die hun oorzaak vinden in heersende omstan-digheden die strijdig zijn met iemands geweten, dit proces van geestelijke bevrijding. In de uiteindelijke analyse brengt een dergelijke ontgoocheling een bahá’í ertoe een waarheid onder ogen te zien, welke steeds weer in de Geschriften van het Geloof beklemtoond wordt: Uit de gehele wereld heeft Hij de harten van Zijn dienaren verkozen, en elk ervan tot een zetel gemaakt voor de openbaring van Zijn heerlijkheid. Heiligt ze daarom van iedere bezoedeling, zodat de dingen waarvoor ze werden geschapen erop gegrift kunnen worden.150) _______________________________ 149*) Shogi Effendi, The World Order of Bahá'u'lláh, op. cit. p. 42. 150) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, op. cit. pag. 175 (sectie XXXVI).
XII De aanvangstekst van het Evangelie dat toegeschreven wordt aan Jezus’ leerling Johannes – “In het begin was het Woord …..” heeft al tweeduizend jaar de lezers geboeid. Daarin wordt in bijzonder eenvoudige en klare taal de klemtoon gelegd op een geestelijke waarheid, die in alle geopenbaarde religies een centrale plaats ingenomen heeft en die vele eeuwen lang in een hele reeks van beschavingen steeds weer gestaafd is: “Hij was in de wereld en de wereld was door Hem gemaakt.” De beloofde Manifestatie van God doet Zijn intrede; er vormt zich een gemeenschap van gelovigen rond dit centrale hoogtepunt van geestelijk leven en autoriteit; een nieuw stelsel van waarden begint het bewustzijn en het gedragspatroon beide weer op orde te brengen; kunsten en weten-schappen spelen erop in; een herstructurering van wetten en bestuurlijke aanpak van
82 maatschappelijke kwesties komt van de grond. Langzaam maar ook onstuitbaar komt er een nieuwe beschaving te voorschijn, een beschaving die de idealen zo in werkelijkheid omzet en op de capaciteit van miljoenen menselijke wezens zozeer beslag legt dat het inderdaad een nieuwe wereld grondvest, een wereld die de werkelijkheid veel meer benadert van al datgene dat erin “leeft, beweegt en bestaat”151) dan de aardse bodem waarop zij rust. Gedurende de erop volgende eeuwen gaat de samenleving door met zich voor haar onderlinge samenhang en zelfvertrouwen allereerst te verlaten op de geestelijke impuls die haar het leven schonk. Met de komst van Bahá'u'lláh heeft deze gang van zaken zich opnieuw voorgedaan – dit maal op een schaal die het geheel van alle bewoners der aarde omvat. In de gebeurtenissen van de twintigste eeuw kan men de eerste stadia waarnemen van de universele transformatie van de maatschappij zoals deze in gang gezet werd door de Openbaring waarover Bahá'u'lláh schreef: Ik getuig ervan dat niet zodra als het eerste Woord was uitgesproken door de kracht van Uw wil en bedoeling …… of de gehele schepping veranderde radicaal, en al wat in de hemelen en al wat op aarde is bewoog zich tot op zijn grondvesten. Door dat Woord werden de werkelijkheden van alle geschapen dingen geschokt, verdeeld, gescheiden, verstrooid, samengesteld en herenigd, waarbij in de stoffelijke wereld zowel als in het hemels koninkrijk entiteiten van een nieuwe schepping te voorschijn traden, en zich in de rijken van het onzichtbare de tekenen en blijken van Uw eenheid en enigheid openbaarden.152*) Shogi Effendi beschrijft dit proces van eenmaking als het “Grotere Plan” van God, waarvan de doorwerking zich zal voortzetten met steeds meer kracht en vaart, totdat het menselijk ras verenigd zal zijn in een globale samenleving die oorlog zal hebben uitgebannen en de verantwoordelijk op zich zal hebben genomen voor haar gezamenlijke bestemming. Het effect dat alle geworstel van de twintigste eeuw wist te bereiken was de fundamentele koerswijziging die het Goddelijke doel vereiste. Die wijziging is niet meer te keren. Er is geen weg terug naar een vroegere stand van zaken, ook al zullen sommige elementen van de maatschappij van tijd tot tijd nog zo in de verleiding gebracht worden zo’n stap terug te zetten. De grote betekenis van de historische doorbraak die zich aldus afgetekend heeft wordt hoegenaamd niet omlaag gehaald door de erkenning van het feit dat het proces nog maar nauwelijks is begonnen. Mettertijd moet het leiden – zo heeft Shogi Effendi duidelijk gesteld – tot de vergeestelijking van het menselijk bewustzijn en de opkomst van een globale beschaving die de Wil van God in vlees en bloed zal realiseren. ________________________________
151) Bahá'u'lláh , Het Boek van Zekerheid, op. cit., pag. 25 152*) Bahá'u'lláh , Prayers and Meditations (Wilmette; B.P.T., 1998), p. 295, (section CLXXVIII).
Alleen reeds het stellen van dit doel houdt de erkenning in van de grote afstand die het menselijk ras nog heeft te overbruggen. Het was optornen tegen de grootst mogelijke weerstand in alle lagen van de maatschappij - evenzeer onder de gewone burgers als bij de leiders – dat de politieke, sociale en andere planmatige veranderingen van de voorbije honderd jaar werden bewerkstelligd. Uiteindelijk werden ze slechts bereikt ten koste van ontzettend veel leed. Het zou niet van realisme getuigen ons voor te stellen dat de uitdagingen die ons nog wachten, niet nog zelfs een grotere tol zullen eisen van het menselijke ras, dat niet ophoudt met alle middelen waarover het beschikken kan de spirituele verwikkelingen van alles wat het doormaakt uit de weg te gaan. Shogi Effendi’s woorden over de gevolgen van deze halsstarrigheid van gemoed en geest werken ontnuchterend als men leest: Onvoorstelbaar vreselijke tegenspoed, crises en een ontreddering waarvan men zelfs nooit gedroomd had, oorlog, hongersnood en besmettelijke ziekten zouden er wel toe kunnen bijdragen tot diep in de ziel van een onverschillig geslacht van deze waarheden doordrongen te raken, die het zich niet heeft verwaardigd te erkennen en er lering uit te trekken.153*) <<>> Nauwelijks een derde deel van de twintigste eeuw was verstreken toen de Behoeder de volgelingen van Bahá'u'lláh aanspoorde zich moeite te geven tot een veel dieper gaand begrip van de Zaak zelf te komen dan hetgeen zij er totnogtoe van begrepen hadden. Het Geloof, zo zei hij, had het punt bereikt waarop “het niet langer zichzelf als een beweging manifesteerde, als een verbond en wat
83 dies meer zij”, aanduidingen die toereikend waren in de periode dat de boodschap voor het eerst geïntroduceerd werd in het Westen, maar die nu “ernstig tekort schoten ten aanzien van zijn zich steeds verder ontvouwend stelsel”. Hij verwierp zelfs de benaming “religie” als een ontoereikende term in haar gangbare betekenis en zette uiteen dat het Geloof reeds: ……zichtbaar vorderingen aan het maken was in het aantonen van zijn aanspraak en benaming te worden beschouwd als een Wereldreligie, bestemd om op het geschikte moment de status te verwerven van een wereldomvattend gemenebest, dat voorgoed het instrument en de bewaarder zou zijn van de Allergrootste Vrede zoals door zijn Stichter aangekondigd.154*) Terwijl de eeuw voortschreed, was dezelfde Scheppingskracht die de meerderheid der mensheid tot een zeker besef van haar eenheid bracht, gestaag de krachten aan het activeren die intrinsiek eigen zijn aan de Zaak en die een nieuwe opgave ontvouwde met betrekking tot de aangelegenheden van de mensheid. Tijdens de eerste twee decennia van de eeuw waren, dank zij de toegewijde zorg van de Meester, de spirituele en bestuurlijke funderingen, benodigd voor de doelstelling van Bahá'u'lláh, tot stand gekomen. Op de aldus verkregen basis – gedurende de zesendertig jaren van zijn eigen taakvervulling en de erop aansluitende zes jaar tijdens welke de Tienjaren Kruistocht aan de inzet van de gemeenschap richting gaf – wijdde Shogi Effendi zelf zich aan de verdere uitwerking van het bestuurlijke apparaat dat vereist was voor de verdere voortgang van het Goddelijk Plan. Tegelijk met de succesvolle oprichting in 1963 van het Universele Huis van Gerechtigheid maakten de bahá’ís overal op de wereld een begin met de eerste fase van een opdracht die veel tijd zou gaan kosten: de spirituele versterking van het geheel van de mensheid als de pleitbezorgers van hun eigen vooruitgang. Tegen het einde van de eeuw had deze kolossale inspanning een gemeenschap op de been gebracht die een goede afspiegeling bood van de verscheidenheid van het gehele menselijke ras, verenigd in haar geloofsovertuiging en toe-wijding, en helemaal gericht op de opbouw van een globale maatschappij die op deze aarde een weerspiegeling is van de spirituele en morele visie van haar Stichter. ________________________________ 153*) Shogi Effendi, The World Order of Bahá'u'lláh, op. cit., p. 193 154*) ibid., p. 196.
Dit proces was in 1992 enorm versterkt door de lang afgewachte publicatie van een ruim van aanvullende commentaar voorziene vertaling in het Engels van de Kitáb-i-Aqdas [Het Heiligste Boek], een schatkamer van Goddelijke leiding voor het tijdperk van de collectieve volwassenwording van de mensheid. Op grote schaal voorzagen weldra allerlei vertalingen de volgelingen van het Geloof overal op de wereld van een directe bereikbaarheid tot een Boek, dat door de Auteur beschreven is als: “het Ochtendgloren van Goddelijke kennis, zo gij behoort tot hen die begrijpen, en de Dageraadsplaats van Gods geboden, zo gij behoort tot hen die het bevatten.”155) Afgezien van de herkenning door de ziel van de Manifestatie van God, is er niets dat zo’n sterk besef van vertrouwen en dynamiek in het menselijk bewustzijn wekt – beiden zowel individueel als collectief – als de kracht van morele zekerheid weet te effectueren. In de Kitáb-i-Aqdas zijn de wetten die de grondslag van zowel het persoonlijke als het gemeenschapsleven vormen, geherformuleerd in samenhang met een maatschappij die de hele verzameling van menselijke verscheidenheid omvat Nieuwe wetten en concepten zijn afgestemd op de behoeften van een menselijk ras dat op weg is naar zijn nabije collectieve volwassenheid. “O volkeren der aarde !”, zo luidt Bahá'u'lláh’s oproep, “Ontdoet u van uw bezittingen en verheft u op de wieken van onthechting hoog boven al het geschapene uit Aldus gebiedt u de Heer der schepping, Die met een streek van Zijn pen een ommekeer in de ziel der mensheid teweeg heeft gebracht.” 156) Een opvallend kenmerk van de voorbije honderd jaar Bahá’í ontwikkeling, dat de aandacht van elke waarnemer moet trekken, is het succes van het Geloof onder de omstan-digheden zoals het de op haar uitgevoerde aanvallen heeft weten te pareren. Evenals dat het geval geweest was tijdens de taakvervulling van de Báb en Bahá'u'lláh, trachtten bepaalde elementen in de samenleving – ofwel verstoord over de opkomst van de nieuwe religie, dan wel bezorgd over de beginselen die deze uitdraagt – deze de pas af te snijden met alle middelen waarop ze de hand konden leggen. In bijna elk decennium van de voorbije eeuw deden zich dit soort pogingen voor, variërend van bloedige vervolgingen op instigatie van de Shí’ih geestelijkheid en schaamteloze leugens, bedacht en verspreid door hun Christen tegenhangers, tot systematische pogingen van diverse totalitaire regimes, en tenslotte ook nog tot aantasting van hun banden met Bahá'u'lláh van de kant van oneerlijke, eerzuchtige of kwaadwillige personen onder Zijn aanhangers. Naar menselijke maatstaven gemeten zou de Zaak volledig ingestort zijn onder dit ongekende spervuur van tegenstand en vijandigheid. Maar de Zaak stond allesbehalve op instorten. Ze bloeide volop. Haar reputatie won steeds meer terrein, het aantal verklaarde leden steeg indrukwekkend, haar invloed nam vormen aan die de
84 dromen van vroegere generaties verre overtrof. De vervolging pakte averechts uit, omdat juist als gevolg daarvan de inzet van haar aanhangers alleen maar groter werd. Laster inspireerde juist vaak de gelovigen ertoe zich nog veel beter op de hoogte te stellen van de historie van het Geloof en zijn leringen. En, zoals de Meester zowel als de Behoeder in het vooruitzicht hadden gesteld, de Verbondsbrekers zuiverden tegelijk met en door hun verraad aan de Zaak de eigen rijen van die personen, wier optreden het geloof van anderen aan het wankelen had gebracht en die zo een goede voor-uitgang in de weg stonden. Als de Zaak geen ander bewijs van haar krachtenveld zou hebben kunnen aanvoeren, zou alleen al deze reeks van behaalde successen daartoe voldoende zijn <<>> Drie jaar voor zijn dood maakte Shogi Effendi van de kans gebruik om het laatste perceel grond dat hij nodig had voor de bouw van het Internationaal Archief in bezit te krijgen met het doel aan de Bahá’í wereld de aard en de betekenis duidelijk te maken van het bouwplan op de glooiingen van de berg Karmel, waarmee de Meester een begin gemaakt had en dat hij zelf nu verder ter hand nam. ________________________________
155) Bahá'u'lláh, Het Heiligste Boek, op. cit., pag. 93, paragraaf 186. 156) ibid., pag. 49, paragraaf 54.
Deze gebouwen zullen in de vorm van een uitwaaierende boog en in een onderling harmoniërende bouwstijl de rustplaats omzomen van de lichamen van het Grootste Heilige Blad …… van haar Broer …… en van hun Moeder …… De uiteindelijke voltooiing van deze grootse onderneming zal het toppunt markeren van een de gehele wereld bestrijkende en onder goddelijke leiding tot stand gekomen Bestuursorde, waarvan het begin teruggaat tot in de laatste jaren van het Heroïsche Tijdperk van het Geloof.157*)
Het verloop van deze ambitieuze onderneming kwam met succes tot stand in het afsluitende laatste jaar van de eeuw. Een stroom van middelen, ingebracht door gelovigen vanuit de gehele wereld, had aan het visioen van Bahá'u'lláh met betrekking tot deze heilige plek gevolg gegeven, zoals dit in Zijn Tafel van de Karmel was aangekondigd: “Verheugt u, want God heeft in deze Dag Zijn troon op u gevestigd; Hij heeft u tot de plaats van het ochtendgloren Zijner tekenen gemaakt, en tot de dageraad van de bewijzen Zijner Openbaring.” In het complex van majesteitelijke bouwwerken – breed gespreid langs de boogvormige Ark – en van de trappen vanaf de voet van de berg tot aan zijn top, rees tenslotte de Zaak op, waarvan de invloed zich gestadig gedurende de eeuw van licht over de wereld verbreid had als een zichtbare en fascinerende tegenwoordigheid. In de stromen van bezoekers vanuit alle landen die dagelijks samendrommen langs de trappen en voetpaden, en de honderden aanzienlijke gasten die welkom geheten worden in de ontvangstruimten van het Wereldcentrum, worden ontvankelijke geesten reeds de nabije vervulling gewaar van het visioen, drieëntwintighonderd jaar tevoren opgetekend door de profeet Jesaja: “Op het einde der dagen zal het gebeuren, dat de berg van het huis van Jahwe vast zal staan als de eerste der bergen, verheven boven de heuvels; en alle volkeren stromen naar hem toe.”158) De Bahá’í Zaak onderscheidt zich van al het andere door haar natuur als een rotsvast organisch geheel. Doordat het de belichaming is van het beginsel van eenheid, dat tot de kern van Bahá'u'lláh’s Openbaring behoort, is deze natuur het teken van de tegenwoordigheid van de inwonende Geest die het Geloof bezielt. Als enige onder de religies die de historie gekend heeft – en ondanks de herhaalde pogingen tot het verbreken van deze eenheid – heeft de Zaak met succes weerwerk gegeven aan het altijd weer vernietigend effect van een scheuring en verdeeldheid. Het succes van het onderrichtswerk van de gemeenschap is verzekerd, doordat de instrumenten waarvan het zich bedient hun oorsprong vinden in de Openbaring zelf; dat het de Stichters van het Geloof waren die de methodes ontwierpen voor de tenuitvoerlegging van zijn Goddelijk Plan, en dat Zij het waren die leiding gaven, tot in belangrijke details toe, aan het lanceren van de uitvoering. Tijdens de twintigste eeuw is, door toedoen van 'Abdu'l-Bahá en de Behoeder, de berg Karmel zelf een uitdrukking geworden van deze eenheid van het wezen van het Geloof. In contrast met de omstandigheden bij andere wereldreligies zijn de spirituele en bestuurlijke centra van de Zaak onlosmakelijk met elkaar verbonden op dezelfde plek op aarde, waar haar beleidsinstellingen rond de Schrijn van haar Profeet-Martelaar gegroepeerd zijn. Voor veel bezoekers lijkt het alsof zelfs de harmonie die bereikt is in de veelsoortige bloemen, bomen en struiken van de omringende tuinen, het
85 ideaal van eenheid in verscheidenheid zichtbaar gemaakt wordt, dat hen aantrekt in de leringen van het Geloof. Weinig typeerde zo opvallend de afsluiting van het werk van honderd jaar als de gebeurtenis die de gelovigen alom over de wereld ook in diepe rouw dompelde. Op 19 januari 2000 berichtte een boodschap van het Universele Huis van Gerechtigheid: In de vroege ochtenduren van deze dag werd de ziel van Amatu’l-Bahá Rúhíyyih Khánum, de geliefde echtgenote van Shogi Effendi en de laatst overgebleven schakel met de familie van 'Abdu'l-Bahá, bevrijd van alle beperkingen van dit aardse bestaan ……. De twintig jaren van haar innige band met Shogi Effendi ontlokten aan zijn pen lovende benamingen als “mijn levensgezellin”, “mijn schild”, “mijn onvermoeibare medewerkster in de veeleisende taken waarmee ik belast ben”……….. _____________________________ 157*) Shogi Effendi, Messages to the Bahá’Ï World, 1950-1957, op. cit. p. 74. 158) Jesaja 2.2 , Willibrord Vertaling 1978.
Toen de eerste verslagenheid begon te luwen, maakte geleidelijk de erkenning van nog een andere van de onuitputtelijke weldaden van Bahá'u'lláh daarvoor plaats. Aan een figuur die op haar hoge leeftijd het grootste deel van de eeuw meegemaakt had – en die met haar ontembare geestkracht de Bahá’í inspanning en offers mee verduurd had – was het gegeven ook de prachtige overwinningen te beleven en te vieren, waartoe zij zelf zo indruk-wekkend haar bijdrage geleverd had. <<>>
In Zijn oproep tot hen die Hem erkend hadden, om de aankondiging van de Dag van God met anderen te delen, herneemt Bahá'u'lláh het taalgebruik van de schepping zelf: “Ieder lichaam roept luide om een ziel. Hemelse zielen moeten door de levensadem van het Woord van God de dode lichamen met een vernieuwde geest ten leven wekken.”159*) De waarachtigheid van het beginsel is evenzeer van toepassing op het collectieve leven van de mensheid, zo stelt 'Abdu'l-Bahá, als op het leven van haar individuele leden: “Materiële beschaving kan men vergelijken met een dood lichaam. Zelfs al ziet het er vol gratie, sierlijk en mooi uit, het is levenloos. Goddelijke beschaving is als de geest, en het lichaam ontleent zijn leven aan de geest ….”160*) In deze veelzeggende vergelijking is het verband samengevat tussen twee historische ontwikkelingen die tijdens de eeuw van licht door de Wil van God langs samen-komende sporen aangedreven werden. Alleen aan iemand die geen oog heeft voor de intellectuele en sociale talenten – onzichtbaar aanwezig in het menselijk ras – en die ongevoelig is voor de dringende elementaire behoeften van de honger der mensheid, zou de diepe voldoening ontgaan over de vooruitgang die de samenleving gemaakt heeft in de voorbije honderd jaar, en speciaal over de processen die de volkeren en naties der aarde nader tot elkaar brengen. Hoeveel intenser nog kunnen bahá’ís zich over zulke resultaten verheugen, die daarin de feitelijke bedoeling van God kunnen zien. Maar dit lichaam van de materiële beschaving der mensheid verheft luide zijn stem, ziet elke dag meer vertwijfeld en verlangend uit naar zijn ziel. Zoals bij elke grote beschaving in de historie zal zij totdat zij zo bezield zal zijn en haar spirituele vermogens ontwaakt, noch vrede vinden noch gerechtigheid, noch een eenheid die ver uitsteekt boven het peil van handel en geschipper. Bahá'u'lláh schreef terwijl Hij zich richtte tot de “gekozen vertegenwoordigers van de mensen in ieder land”: Hetgeen de Heer heeft verordend als het soevereine geneesmiddel en de krachtigste stimulans voor het herstel van heel de wereld, is de vereniging van al zijn volkeren in één universele Zaak, één gemeenlijk gedeeld Geloof.161*) Het gaat derhalve niet primair om het verschaffen van ondersteuning noch van aanmoediging, zelfs niet om het geven van een voorbeeld, waarin het werk van de Zaak in hoofdzaak bestaat. De Bahá’í gemeenschap zal voortgaan met op alle mogelijke wijze bij te dragen aan de inspanning die moet leiden tot een globale eenmaking en sociale verbeteringen; maar zulke bijdragen zijn ondergeschikt aan haar doelstelling. Haar doelstelling is het de mensen op de wereld te helpen hun geest en hart open te stellen voor de enige Krachtbron die hun diepste verlangens kan bevredigen. Er bestaat niets en niemand anders – met uitzondering van diegenen tot wier bewustzijn de Openbaring van God is doorgedrongen – die deze hulp kunnen bieden. Er is niemand op de wereld die een geloofwaardige verzekering kan geven aangaande een op handen zijnde wereld van vrede en
86 gerechtigheid dan alleen diegenen die de woorden verstaan, hoe vaag ook, waarmee de Stem van God Bahá'u'lláh opriep op te staan voor het ondernemen van Zijn zending: _______________________________ 159*) Shogi Effendi, The Advent of Divine Justice, op. cit., pp. 82-83. 160*) Selections from the Writings of 'Abdu'l-Bahá, op. cit., p. 317. (section 227,22). 161*) The Proclamation of Bahá'u'lláh to the kings and leaders of the world (Haifa: B.W.C., 1967/1972), p. 67.
Kunt gij in deze Dag iemand anders ontdekken dan Mij, O Pen? Wat is er geworden van de schepping en van haar verschijnselen? Wat is er geschied met de namen en hun koninkrijk? Werwaarts is al het geschapene, gezien of ongezien, gegaan? Wat is er gebeurd met de verborgen geheimen van het heelal en zijn openbaringen? Ziet, de gehele schepping is voorbijgegaan! Er is niets over dan Mijn Aangezicht, de Immerverblijvende, de Luisterrijke, de Alglorierijke. Dit is de Dag waarop niets anders kan worden waargenomen dan de pracht van het Licht dat van het Aanschijn van Uw Heer, de Genadige, de Milddadigste, afstraalt. Waarlijk, Wij hebben ieder mens doen ophouden te bestaan krachtens Onze onweerstaanbare en alles onderwerpende soevereiniteit. Daarna hebben Wij een nieuwe schepping in het leven geroepen als een teken van Onze genade jegens de mensen. Ik ben waarlijk de Almilddadige, de Aloude der Dagen.162) _________________________
162) Bloemlezing uit de Geschriften van Bahá'u'lláh, op. cit., pag. 21-22, (sectie XIV).