COPE, het Center for Operational Excellence, is het nieuwe onderzoeks-en valorisatiecentrum van de faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen. Tijdens het jaarlijkse congres presenteert het COPE huidige studies, kansen voor toekomstig onderzoek en laat het enkele vooraanstaande professionals uit het vakgebied (logistiek, operations management enz.) aan het woord. SIOB werkt in een Dinalog onderzoeksproject nauw samen met de Rijksuniversiteit Groningen op het gebied van ‘Optimalisatie van bibliotheeknetwerken’ en ‘Collectiebeleid van bibliotheken in een veranderende omgeving’. Tijdens het COPE congres is rondom deze onderwerpen een aparte track samengesteld, vooral bedoeld voor geïnteresseerden uit de wereld van onderzoek en bibliotheek. Presentaties • Drs. Norma Verheijen (SIOB): Collectie Nl. in Context • Dr. Marco Bijvank (Rotterdam School of Management, Erasmus Universiteit Rotterdam): Wat kunnen we met uw data in onderzoek en wat levert het op? • Ronald Spanier (Directeur Servicecentrum Flevolandse Bibliotheken) en Prof. dr. Iris F.A. Vis (Rijksuniversiteit Groningen): Workshop: Het Physical Internet concept voor bibliotheken • Drs. Gerlach van der Heide (Rijksuniversiteit Groningen): Optimaal beheer van een bibliotheeknetwerk met een centraal depot • Drs. Peter T.E. Kok (Bibliotheek Midden-Brabant): Collectievorming in praktijk • Dr. Jaap N.L. Akkermans (M&I/Partners): RFID voor een betere logistiek binnen en tussen bibliotheken
1
De track op het COPE-congres over bibliotheeknetwerken is bedoeld voor geïnteresseerden uit de wereld van onderzoek en bibliotheken. Spreker Jaap Akkermans is een buitenbeentje, want hij komt uit de advieswereld. Hij stelt zich voor aan de hand van wat hij heeft gedaan rond het thema ‘RFID en bibliotheken’. Dat geeft meteen een beeld van de historie van RFID in bibliotheken. RFID staat voor ‘Radio Frequent Identificatie’. • Studie voor de Europese Commissie (1995) met als titel: Chipcard Use in Libraries and information webs; recommendations to create intelligent libraries in Europe”; niet meer lezen want het bevat achterhaald denken toen we nog dachten dat je heel veel data op een multi-functionele chipkaart of bibliotheeklabel moest zetten; niet genoemd op bovenstaande sheet • IST-2000-30044 proposal; Migration scenarios, Standards, Trust and Authentication for Large Scale token use in Libraries; projectaanvraag aan de Europese Commissie; niet gehonoreerd dus geen Europese standaardisatie • Opsteller (samen met zijn collega) Antoon van Luxemburg van een nationaal RFID-datamodel voor openbare bibliotheken; van een stempel voorzien door de VOB • Editor van een ISO standaard voor RFID in bibliotheken (ISO 28560) • Opsteller - weer samen met Antoon - van een update van het nationale RFID– datamodel voor bibliotheken • Nu: auditor van een proefcertificering RFID in opdracht van SIOB; betrokken bij SIOB sinds vele jaren: Evert Slot en Gerard van Dijk
2
De huidige opdracht om auditor te zijn bij de certificering van RFID-leveranciers is een bijzondere. Er kwamen voortdurend vragen naar voren van het type “Help, er is een probleem” gevolgd door “Wie is de dader?”. Het antwoord luidde: “Dat moet je Jaap niet vragen. Daar moet je Sherlock Holmes voor inschakelen”. Het lijkt op een detective, waar in hoofdstuk 1 blijkt dat er een moord is gebeurd. In hoofdstuk 2 denkt iedereen dat Jan het gedaan moet hebben. Maar in hoofdstuk 3 blijkt dat een foute conclusie en wordt Piet de verdachte. En zo gaat dat elk hoofdstuk verder. Pas in het laatste hoofdstuk komt de echte dader boven water. Omdat de auditor meerdere RFID-detectives nog niet uit heeft, waagt hij zich vandaag niet aan uitspraken over schuldigen. De auditor had er een aparte sheet voor gemaakt, waarin het logo van het adviesbureau was afgeplakt met een moordwapen, bloedsporen en voetstappen voor het forensisch team. Om duidelijk te maken dat hij het probleem niet hoefde op te lossen. Op de sheets van vandaag is het SIOB logo afgeplakt. Want ook SIOB moet niet lastig gevallen worden met problemen die bibliotheken zelf hebben veroorzaakt door zich onvoldoende aan afspraken te houden.
3
Bij zijn introductie als adviseur heeft Jaap Akkermans aangegeven dat hij 1,5 jaar lang bezig was met het betalingsverkeer in winkels. Hij kan dus goed een bibliotheek met een winkel vergelijken. Soms lijken ze als twee druppels water op elkaar (in blauw). Soms zijn er duidelijke verschillen (in rood).
4
Winkels en bibliotheken zijn allebei logistieke organisaties. Ze moeten zo efficiënt mogelijk een product A (een pot pindakaas of een boek) bij een klant B zien te krijgen. Maar er is een wezenlijk verschil tussen die pot pindakaas uit de supermarkt en een bibliotheekboek. Een gekocht product komt niet meer terug in de winkel. (Tenzij het een product uit een damesmodezaak is. Dat wordt nog wel eens geruild.) Een bibliotheekboek komt altijd weer terug. Dat is de oorzaak dat de dominante identificatietechnologie verschilt. Op een pot pindakaas plak je geen chip, want die is te duur ten opzichte van de prijs van de pindakaas. Een RFID-chip op een bibliotheekboek is een ander verhaal. Iedere keer dat het boek de bibliotheek in en uit gaat, kun je die chip gebruiken. Het rendement op zo’n RFIDlabel – chip, label, tag en token gebruiken we als synoniemen - is veel groter dan bij producten die maar één maal de winkeldeur zien.
5
Hoe zit barcodetechnologie in elkaar? Op deze sheet staat de barcode van een pot pindakaas. Dat is een zogenaamde EAN-code. Dat zijn 13 getallen met 3 overheadcijfers. De 10 inhoudelijke cijfers worden gebruikt om fabrikant en productsoort aan te geven. Door goede organisatie is een EAN_13 code wereldwijd uniek. Je kunt zo’n EAN-code tegenwoordig met je mobiele telefoon uitlezen als je de App ‘Barcode Scanner’ hebt geladen. De button [product zoeken] op je telefoonscherm moet je dan vertellen dat het om een pot pindakaas gaat, de button [naar website fabrikant] vertelt je wie de pindakaas heeft geproduceerd, en de button [Shopper] is een hulpje van Google als je op zoek bent naar online winkels om pindakaas te kopen. Bij een pot pindakaas werken al die buttons niet. Want de fabrikant en de verkoper van de pindakaas zien er geen business-case in om die informatie beschikbaar te stellen.
Een ISBN_13 is een bijzondere EAN_13 code. Die is bestemd voor het product ‘boek’ en je App vermeldt dat ook.
6
Heel incidenteel gebruikt men in winkels een chip om de EAN_13 code op te slaan. Zo’n chip heet een EPC-tag waarbij EPC staat voor Elektronische Product Code. Aan de informatie over fabrikant en product voeg je dan minimaal een uniek itemnummer toe. Twee dezelfde jurkjes in een modezaak hebben elk een verschillend itemnummer. Als een jurkje na een web-aankoop wordt geretourneerd naar Wehkamp, roept de jurk dan “Uniek nummer …. is weer terug. Verwerk dat in je logistieke systeem”. Je kunt op zo’n EPC-tag eventueel ook extra gegevens zetten, zoals “Dit is een geel jurkje met maat 38”. Maar dat maakt het elektronische label wel duurder. Dus moet er altijd een business case zijn om die extra gegevens op een RFID-tag te zetten. De detailhandel laat die optionele gegevens meestal weg. De gedachte is: als je een product uniek en op itemniveau kunt identificeren, kun je alle overige info via een netwerk ophalen. Het zogenaamde Internet of Things. Op bovenstaande sheet zie je weer het schermpje van de App op mijn mobiele telefoon. Maar smartphones kunnen die EPC-tags niet lezen. Als er biljoenen van die EPC-labels zijn, gaat dat natuurlijk veranderen. Een Samsung Galaxy S4 kan het nog niet, maar je toekomstige Galaxy S10 kan er vast mee overweg. Op dit moment zijn die biljoenen EPC-labels er nog lang niet. De bibliotheeksector verslaat de detailhandel moeiteloos als het om aantallen RFID-labels gaat.
7
Een bibliotheektag is geen EPC-label. Alle labels die we in bibliotheken gebruiken, zijn zogenaamde ISO-tags. Daarvoor geld dat er een familiecode in de chip moet staan. Juist omdat de bibliotheeksector zo’n grootgebruiker van RFID-labels is, heeft de sector een eigen familiecode gekregen. Voor specifieke domeinen zijn er maar een paar uitgegeven door ISO. De code C1 is voor de luchtvaart. Op zo’n label staat geen fabrikant en productsoort zoals op een EPC-tag. Maar er staat een vluchtnummer op, een datum van de vlucht, waar de vlucht heen gaat, de eigenaar van de vliegtuigkoffer en een bagagecode. Als een bagagekoffer dan verwijderd moet worden uit het vliegtuig, is hij snel gevonden met een RFID-lezer. De volgende code - C2 - is voor de bibliotheeksector. Ik heb weer het schermpje getekend van een App op mijn telefoon. Die App bestaat nog niet, maar zou gemaakt kunnen worden. Want een hippe NFCsmartphone (bijvoorbeeld die Galaxy S4) kun je straks niet alleen gebruiken voor mobiel betalen. Je zou hem ook kunnen gebruiken om een RFID-label in een Nederlandse openbare bibliotheek uit te lezen. Die toepassingen gebruiken namelijk dezelfde frequentie. Aan de hand van de familiecode kan de App zien dat het om een bibliotheektag gaat dus hij zal als type ‘leenmateriaal uit een bibliotheek’ vermelden. De Shopper-button van Google is verdwenen, want een bibliotheek is geen winkel. En er is evenmin een button om informatie over het geleende te krijgen. Om privacy-redenen moet je je dan eerst melden bij je bibliotheek met een e-Identity applicatie op je telefoon. Een button om naar de website van de bibliotheek te gaan is er wel. Of het geleende dan al of niet te laat is, kan de bibliotheek je direct melden.
8
Wat staat er nu op een RFID-label in de bibliotheek? Uiteraard die ISO-familiecode, C2. Daarnaast zijn – als we details even vergeten – twee gegevens verplicht. • De bibliotheek die eigenaar is van het leenobject. Die wordt aangegeven met een unieke code die door de ISO is gedefinieerd in ISO 15511. Zo’n wereldwijd unieke identificatiecode voor een bibliotheek heet een ISIL-code. • Verder staat er een uniek nummer in de chip voor elk leenitem in Nederland plus Vlaanderen (dus in het Nederlandse taalgebied) uniek is.
9
Op dit COPE-congres heeft Iris Vis (universiteit Groningen) geschetst hoe het ‘Physical Internet Concept’ kan worden ingevuld voor bibliotheekboeken. En vervolgens hebben alle aanwezigen in de bibliotheektrack een SWOT-analyse uitgevoerd voor dit concept. Het RFID-datamodel kan prima overweg met zo’n concept. Als een bibliotheek een boek weggeeft aan een andere bibliotheek of het boek voor marktwaarde X verkoopt, zet je de nieuwe eigenaar in de chip. Het unieke nummer blijft natuurlijk ongewijzigd. Dat verliest zijn waarde pas als het boek de bibliotheeksector verlaat. Dan ‘kill’ je het RFID-label, bijvoorbeeld door het 5 seconden in een magnetron te leggen. Bij de nieuwe generatie chips die NBD-Biblion in januari 2014 gaan gebruiken, lukt het ook zonder magnetron.
Het feit dat het RFID-datamodel zo’n concept mogelijk maakt, wil niet zeggen dat bibliotheken Physical Internet moeten invoeren. Een datamodel moet flexibel zijn en vele logistieke opties voor de bibliotheek ondersteunen. Het is niet aan de maker van het datamodel om bibliotheken een finale keus voor logistiek te dicteren.
10
In het RFID-datamodel is geheugenruimte in de chip gereserveerd om optionele gegevens op te slaan op een vaste plek. Op deze sheet staan voorbeelden. Net als bij het gegeven ‘maat 38’ in een EPC-chip van een jurkje kan een bibliothecaris er voor kiezen om optionele data wel of niet in de chip te zetten. Je kunt redeneren dat als de identiteit van een leenitem uniek is, je extra gegevens altijd via een netwerk kunt binnenhalen. Een voorbeeld is de verdieping waar een boek in de bibliotheek hoort te staan. In Amsterdam zetten ze dat in de chip. Bij de Bibliotheek Midden Brabant niet. Daar weet men via het netwerk – dat verbindt met het bibliotheekautomatiseringssysteem – waar het boek hoort te staan. Het is weer de taak van de opstellers van het datamodel om beide keuzen mogelijk te maken. In een groot deel van het Nederlandse leenmateriaal staat ook wie het boek heeft aangeleverd. De code 01 staat voor NBD-Biblion en deze organisatie vermeldt er dan een intern nummer achter. Dat gebruiken ze bij hun interne logistiek. En dat was in 2004 voor NBD-Biblion een extra business argument om te investeren in RFID-labels. In die beginjaren was een verbeterde logistiek in de ‘eigen’ omgeving altijd de driver om voor RFID te kiezen. Maar van meet af aan is het RFIDdatamodel zo gekozen dat je in een later stadium ook verbeterde logistiek TUSSEN bibliotheken kon realiseren.
11
Het Nederlandse datamodel is een model waarbij gegevens heel compact naar het label worden weggeschreven. Dat maakt het lezen en schrijven van en naar de RFID-tag snel. Er is nog heel veel geheugenruimte in de RFID-chip over. Daar kan willekeurig welk extra gegeven in gezet worden via een “u vraagt, wij draaien” filosofie. Vereist wel een beetje complexe wiskunde, de zogenaamde Tag-LengthValue methode van ASN-1. Die wiskundig complexe methode is overigens maximaal flexibel, maar niet goed voor snelle logistiek.
12
Die “U vraagt, wij draaien” filosofie hadden we beter niet kunnen hanteren. Op een gegeven moment stonden er twee verschillende gegevens op dezelfde geheugenplek in het label. In beide gevallen waren het gegevens voor een sorteerrobot, maar met verschillende betekenis. Je wist zo niet meer wat die gegevens betekenden. Omdat dit een Sherlock Holmes sheet is, gaan we niet na wie de schuldige is, maar zoeken we een oplossing.
13
Dat probleem werd opgelost in een volgende versie van het datamodel. De vaste geheugenruimte werd wat groter gekozen. En de laatste vier overbodige nullen in de ISIL werden bestemd om een nevenlocatie aan te geven. De VOB gaf ook een stempel op deze update van het datamodel. Klaar! In versie 5.0 werd ook de juiste familiecode C2 verplicht gesteld. Voor bibliotheken die nooit extra informatie aan het RFID-label hadden toegevoegd is dit de enige wijziging ten opzichte van de eerdere versie. Niettemin melden juist die bibliotheken problemen met het lezen van labels toen werd overgestapt op een nieuwe release van het bibliotheekautomatiseringssysteem. Dat zou aan het nieuwe datamodel liggen. Dat is natuurlijk kletskoek. Die AFI wordt helemaal niet doorgegeven aan het bibliotheekautomatiseringssysteem. En alle andere informatie bleef ongewijzigd bij die bibliotheken. Hier is een Sherlock Holmes de verkeerde dader op het spoor.
14
Waarom wilde een bibliotheekorganisatie - namelijk Bibliotheekservice Frieslân – een nevenvestiging opslaan in het RFID-label? Dat wilde men om de logistieke bewegingen tussen een provinciale centrale en kleine servicepunten in die provincie te verbeteren. In kleine Friese dorpen zijn veel kleine servicepunten, bijvoorbeeld in scholen. Lytse Bieb = kleine bibliotheek. De aanlevering van leenmateriaal naar die Lytse Biebs gebeurt (of gebeurde?) door inlegvellen in een leenobject te plaatsen, waarop stond waar het object heen moest. Maar je kunt die gegevens natuurlijk ook in de chip kwijt. Je hebt helemaal geen papieren inlegvellen nodig.
15
Net zoals een EPC-chip twee fundamentele basisgegevens bevat ( de fabrikant en de productsoort), zo bevat een bibliotheektag twee basisgegevens: de eigenaarbibliotheek en het (voor Nederland plus Vlaanderen) unieke nummer. Beide gegevens waren in 2003 natuurlijk verplicht gesteld. En ook in de ISO-norm 28560 staan die twee basisgegevens bovenaan de lijst. Maar wat bleek toen M&I/Partners – samen met alle betrokkenen - bezig was het datamodel te upgraden? De bibliotheekeigenaar ontbrak heel vaak!
16
Het probleem van de ontbrekende bibliotheek-eigenaar kon niet worden opgelost met een volgende versie van het datamodel. Dat gegeven bleef op dezelfde plek staan in het geheugen. En verplicht bleef verplicht bij het upgraden van versie 4.1 naar 5.0. Er was blijkbaar iets niet in orde met de producten die aan de bibliotheken werden geleverd. De oplossing was het gaan certificeren van de leveranciers. Deden ze iets dat in strijd was met het RFID-datamodel, dan kregen ze geen certificaat. En de gedachte is natuurlijk dat alle bibliotheken alleen nog maar zaken willen doen met gecertificeerde leveranciers.
17
Het is zinvol om het certificeringsproces in winkels te vergelijken met het certificeren van RFID-leveranciers aan bibliotheken. Jaap Akkermans heeft zich immers 1,5 jaar lang bemoeid met het verbeteren van de kwaliteit van het pinbetalingssysteem in winkels. Hij kan als geen ander beide omgevingen met elkaar vergelijken. In winkels staat een betaalautomaat met een certificaat. En die betaalautomaat is aangesloten op een netwerk dat bij elke supermarkt ook weer een certificaat heeft. Het Nederlandse pinbetalingssysteem – en overigens ook het iDealbetaalsysteem voor betalingen aan een webwinkel – is goed ontworpen. Zo goed, dat als de leveranciers alle certificaten hebben, een (web)winkelier niet lastig gevallen hoeft te worden met aanvullende eisen. Ook bij de RFID-labels voor bibliotheken certificeren we de leveranciers en niet de bibliotheken. Tot zover is er geen verschil.
18
Maar bij de rode vergelijkingsitems op deze sheet zijn de werelden verschillend. • Een leverancier van een pinbetaalautomaat moet een reeks certificaten zien te krijgen. Deels moet hij daarvoor naar het buitenland naar speciale, dure certificatie-instellingen. De specificatie van het Nederlandse RFID-datamodel is in het Engels geschreven. Maar we kunnen die leveranciers niet met een stukje Engelse tekst naar een duur instituut in het buitenland sturen. Het gaat voor die leveranciers immers om een beperkte bibliotheekmarkt zonder groei. Als het vreselijk kostbaar wordt, wil geen enkele leverancier meewerken. • De certificaten voor betaalautomaten en pin-netwerken zijn verplicht. Als een leverancier ze niet verkrijgt, trekt een organisatie namens de banken de stekker eruit. We kunnen bibliotheken niet verplichten om alleen zaken te doen met gecertificeerde leveranciers. En we kunnen de leveranciers niet verplichten een certificaat aan te vragen. In plaats van verplichtingen opleggen, moeten partijen overtuigd worden van het nut. • De certificering van betaalautomaten en pin-netwerken is strak geregeld. Is er iets mis, dan kan de leverancier een certificaat vergeten. Als we zo’n opstelling bij de RFID-leveranciers zouden kiezen, krijgt (bijna) niemand een certificaat. • De certificering in de betaalwereld kent geen proefperiode. Voor RFIDleveranciers zitten we in een proefcertificering. Daarin testen we – terwijl de leveranciers het nog niet zelf hoeven te betalen – de certificeringsmethode.
19
Toen er met het RFID-certificeringstraject werd begonnen, was al bekend dat er wat mis was in het volgen van het RFID-datamodel. Maar toen we labels in bibliotheken gingen testen, schrokken we. Met ruwweg de helft is wel iets mis. Soms fundamentele zaken, soms kleinigheden. Deze Sherlock Holmes sheet zouden we dus kunnen opsplitsen in een aantal exemplaren. Een bibliotheek merkt weinig van het gebrek aan compliance met het datamodel • zolang men geen ambities heeft om leenmateriaal de eigen grenzen te laten passeren • zolang de bibliotheek niet fuseert waarbij de omgevingen van verschillende RFID-leveranciers afkomstig zijn • zolang de bibliotheek niet van leveranciers wisselt • en zolang componenten in de uitleen- of sorteerketen geen upgrade krijgen. Zijn die condities niet vervuld dan kan er een groot probleem ontstaan waar een vervelend prijskaartje aan kan hangen!
20
Voor de certificering was een Plan van Aanpak opgesteld. Dat ging uit van een andere uitgangssituatie dan bij de bibliotheken werd aangetroffen. De aanpak moest daarom gewijzigd worden. Bij bijvoorbeeld de beoordeling van een leverancier in een klasse begin bij 50% van de bibliotheken met correcte labels. Dat ging nooit lukken. Ook het ambitieniveau kon niet ongewijzigd blijven. Verbeteren van de logistiek tussen bibliotheken bleef natuurlijk onverminderd een doelstelling. Maar het idee dat vrijwel alle labels correct zouden zijn als certificering breed was ingevoerd, kon niet overeind blijven. Om alle labels in orde te krijgen, moet de helft van de 40 à 50 miljoen labels worden gecorrigeerd. Gezien het prijskaartje zullen bibliotheken dat niet gaan doen. Daarom wordt dat vervangen door een eis dat een label moet worden gecorrigeerd zodra een bibliotheek last krijgt van het gebrek aan compliance. Als een leenitem naar een andere bibliotheekomgeving wordt getransporteerd, bijvoorbeeld bij landelijk IBL, moet het in orde worden gemaakt. En fusies en upgrades van ketencomponenten kunnen een reden zijn om de RFID-tags in orde te (laten) maken.
21
In de nieuwe aanpak werden andere typen certificaten onderscheiden dan in de oorspronkelijke aanpak. Vandaag reiken we de eerste certificaten uit aan: • leveranciers van de unieke object-identifiers in het label; er wordt gekeken of de leverancier er alles aan doet om de uniciteit van die nummers te garanderen • leveranciers van labels. De labelleveranciers kunnen labels standaard meeleveren met nieuw leenmateriaal, zoals NBD-Biblion. Of ze kunnen losse labels leveren aan bibliotheken, zoals Eastbridge. Voor beiden geldt een simpele regel: wat ze in het label zetten moet 100% in lijn met het datamodel zijn. We vragen niet meer aan ze dat alle verplichte data gegarandeerd in het label staan. Uiteraard heeft een bibliotheek dan een omgeving nodig die minimaal het label aanvult met de verplichte gegevens. Die aanvulling zal vooral de ISIL-code betreffen. Omdat we de ambitie dat alle bestaande RFID-labels gecorrigeerd worden, hebben laten varen, is de focus gelegd op nieuw materiaal of bestaand non-compliant materiaal dat compliant gemaakt moet worden. • Die omgeving hebben we de ‘Start of Life Cycle omgeving’ genoemd. Als een nieuw leenobject aan zijn nieuwe leven begint, moet alles vanaf nu in orde zijn. En een leverancier moet dat met een certificaat aantonen. • Uiteraard testen we in de toekomst ook graag zelfbedieningsapparatuur en sorteerrobots. • En tot slot zouden we graag omgevingen willen certificeren die landelijk IBL ondersteunen. Dat laatste kunnen we pas als er een glasheldere visie ligt hoe een RFID-label landelijk IBL ondersteunt.
22
Op dit moment wordt de RFID-chip helemaal niet gebruikt voor landelijk IBL. En evenmin de oude barcode. Het IBL-leenitem wordt herkend op basis van een qua systematiek afwijkende barcode op een inlegvel. Die moet handmatig door baliepersoneel gescand worden bij uitleen en inname. En een IBL-boek heeft niet één papieren inlegvel, maar twee. Net zoals bij regionaal IBL geldt: de inhoud van al die extra inlegvellen kan worden geplaatst in de RFID-chip. Overigens niet zonder redesign, want een doel moet zijn om het IBL-uitleen en innameproces te kunnen afhandelen met dezelfde zelfbedieningsbalies en sorteervoorzieningen als voor uitleen en inname van de eigen collectie. Dan moet je geen twee verschillende identifiers voor hetzelfde leenitem hebben. Het huidige proces kan vergeleken worden met een pot pindakaas met twee barcodes. Pindakaas-verkoop in de eigen omgeving doet de kassière via de zelfscankassa. Maar voor een IBL-pot pindakaas moet ze weglopen bij haar gewone kassa naar een aparte lezer voor de tweede IBL-barcode. Uiteraard bestaan er in de supermarkt geen IBL-pindakaaspotten. Als ze wel zouden bestaan zou de directeur logistiek Lean, Agile en Six Sigma mobiliseren om binnen drie weken met een verbetervoorstel te komen. De lener van de bibliotheek zal overigens niet ontevreden zijn met de huidige methode. Hij krijgt wat hij van elders heeft besteld voor een bedrag van bijvoorbeeld vijf euro. Of de wethouder van de gemeente van onze lener ook zo tevreden is, is twijfelachtig. Hij denkt dat hij leesbevordering, cultuur of soortgelijke mooie doelstellingen subsidieert. Maar in werkelijkheid is de gemeentelijke subsidie deels voor het sponsoren van inefficiency.
23
Hoe zou landelijk IBL dan vormgegeven kunnen worden met het RFID-label? (Of beter IBL in het Nederlands taalgebied. De Vlamingen gebruiken ons model ook!!) Uiteraard gebruik je de ISIL van de leverende en ontvangende bibliotheek. Eventueel met een nevenvestiging door de laatste 4 nullen te preciseren naar sublocatie. In het Nederlandse datamodel moeten we dan een geheugenplek aanwijzen waar de ISIL van de ontvangende bibliotheek in komt. In de ISOstandaard 28560, deel 1 heet dat ‘ILL borrowing institution’ waarbij ILL staat voor Inter-Library Loan. In de ISO-standaard komt nog één gegeven voor dat we in het RFID-label mogen zetten: het ‘ILL borrowing Transaction Number’ dan de IBLtransactie uniek identificeert. Op die IBL-inlegvellen staat nog veel meer tekst. Als die gegevens echt nodig zijn moeten ze maar via een telecomverbinding opgevraagd worden. Want het domst wat we kunnen doen is datavelden bedenken die straks niet voor mogen komen in een bibliotheeklabel als Nederland en Vlaanderen naar een ISO-standaard voor het datamodel zouden migreren. Bibliothecarissen van over de hele wereld besloten in ISO-verband overigens dat vier gegevens genoeg was. M&I/Partners heeft in september 2013 drie bladzijden volgeschreven over IBL met RFID. Uiteraard is dat niet meer dan een handreiking aan de sector. Als men het wil, moet het datamodel een upgrade krijgen naar een versie 5.1. Als bibliothecarissen slim zijn, laten ze door mensen die verstand hebben van logistiek uitrekenen hoeveel geld ze kunnen besparen per IBL-transactie. Dat zou kunnen in het Dinalog programma (zie de toelichtende tekst onder sheet 1).
24
Uiteraard kan een leverancier nog niet gecertificeerd worden voor een landelijkIBL-omgeving met RFID. Dan moet daar eerst het datamodel voor worden gedefinieerd. Maar alle andere omgevingen kunnen in beginsel wel gecertificeerd worden. Wat is de stand van zaken? • De proefcertificering wordt vandaag afgerond voor leveranciers van de unieke nummers en het label. Andere leveranciers die hetzelfde kunnen leveren, vragen hopelijk snel ook een certificaat aan. Zonder certificaat kon het wel eens moeilijk worden bij de klanten …. • Het is belangrijk om ook de Start-of-Life-Cycle omgeving te gaan certificeren. Bij SIOB ligt een voorstel. • Er zijn problemen gemeld met het kunnen lezen van sets in zelfbedieningsomgevingen. Daarom is het ook van belang naar die zelfbediening te kijken. Er moet nog besloten worden of we dan bij uitleen meteen de familiecode C2 laten controleren. Gaat na zo’n besluit een boek met de verkeerde familiecode de deur uit, dan kan de leverancier een certificaat vergeten. • Ook de sorteerrobots kun je laten certificeren.
25
Er zijn problemen gemeld met sets in zelfbedieningsomgevingen. In een set zitten meerdere onderdelen, vaak ieder met hun eigen RFID-label. Voorbeeld: een reisgids met losse kaart. De auditor heeft zo’n reisgids waarvan alle labels OK zijn bevonden, maar die niettemin niet goed gelezen wordt door de zelfbediening. De lener moet naar de balie stappen om de zaak handmatig te laten regelen. (Als de bibliotheek tenminste niet onbemand draait. Als dat het geval is dan moet hij een andere keer terugkomen.) De oorzaak is onbekend, dus moet Sherlock Holmes weer worden ingeschakeld. Zouden de bibliotheken Sherlock Holmes kunnen helpen?? Ja natuurlijk. Stuur sets die niet werken naar de auditor. Dan kan hij het de leveranciers moeilijk maken als ze hun apparatuur aan hem aanbieden ter certificering.
Kunnen bibliotheken nog bij andere vraagstukken helpen? Ook dat kan: • Bibliotheken zouden zelf hun tags kunnen controleren met een meetdevice (type read-only) dat SIOB laat produceren. • We zouden een App kunnen maken voor hippe NFC-telefoons (die vast wel ergens aanwezig zijn) om het unieke nummer en de ISIL uit te lezen. Dan kan de bibliotheek zelf (of de lener?) met een gratis App de leverancier controleren.
26
In het vervolgtraject zullen we nog een probleem tegen komen. De drie auteurs van deze sheets weten al meer dan 10 jaar lang wie verantwoordelijk is voor RFID in bibliotheken. Dit ‘evergreen-team’ heeft een gezamenlijke historie NBLC VOB SIOB. Maar welke organisatie is er verantwoordelijk in 2014? SIOB niet meer, heeft men laten weten. RFID gebruik je voor zaken die je kunt grijpen (de ‘tangibles’). Dus RFID is technologie voor gewone boeken, jurkjes en spullen uit de supermarkt. De Stichting Bibliotheek NL houdt zich alleen met de digitale bibliotheek bezig, niet met tangibles. Die kunnen we dus niet op RFID aanspreken. De Koninklijke Bibliotheek neemt taken pas per 1 januari 2015 over (als de Kamer instemt met de nieuwe plannen). Uiteraard kun je in 2014 vragen welke mensen aanspreekbaar zijn, als je niet weet bij welke organisatie je moet zijn. Twee van de drie zijn (straks) met pensioen. Dus vraag Antoon (zijn email-adres staat op de laatste sheet).
27
We gaan ons op 1 november 2013 niet bezig houden met lastige vragen zoals op de vorige sheet. Want vandaag is het feest. Gerard van Dijk reikt de eerste RFIDcertificaten uit. Nu doet Gerard dat nog vanuit SIOB. Maar zoals iedereen weet is hij ook directeur van de Stichting Certificering Openbare Bibliotheken. Idealiter gaan al die certificeringstaken naar de SCOB.
28
Dank u wel voor uw aandacht. Bij vragen: zie de email-adressen.
29