Economie en Bedrijfskunde Faculteit Economie en Bedrijfskunde, opleidingen bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam
Februari 2007
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2007 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Voorwoord commissievoorzitter
7
Deel I
9
1. 2. 3. 4.
Algemeen deel
Inleiding Taak en samenstelling commissie Werkwijze commissie Algemene inhoudelijke bevindingen
Deel II
Opleidingsdeel
11 13 15 19
21
1. De bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde en de masteropleidingen Business Studies (voltijd) en Business Studies (deeltijd) aan de Universiteit van Amsterdam 23
Bijlagen
91
Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D:
93 95 105 107
Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Domeinspecifiek referentiekader Programma van de bezoeken van de visitatiecommissie Lijst met afkortingen
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en master opleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De Visitatiecommissie Economie van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteitsbesturen en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitge voerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
VOORWOORD commissievoorzitter Tussen augustus 2006 en maart 2007 heeft onze commissie elf bachelor- en masteropleidingen beoordeeld, die georganiseerd worden door vier universiteiten: Radboud Universiteit Nijmegen, Universiteit van Amsterdam, Universiteit Maastricht, en Universiteit Utrecht. Om tot het oordeel te komen heeft de commissie de zelfstudies bestudeerd, scripties gelezen en ter plaatse gesprekken gevoerd met een groot aantal stafleden, studenten en alumni. Op basis van deze informatie kon de commissie tot een afgewogen oordeel komen, met name omdat de zelfstudies een goed inzicht gaven, de gesprekken in grote openheid werden gevoerd en de gevraagde informatie (handboeken, tentamens, reglementen et cetera) steeds in de vergaderkamer aanwezig was of op aanvraag onmiddellijk ter beschikking werd gesteld. Bij de beoordeling heeft de commissie als uitgangspunt gekozen, dat een oordeel werd gevraagd over de wo-bachelor en wo-master, dus over een BSc en MSc, dus over een ‘science’ opleiding. In deze opleidingen moet de student dus beoordeeld worden op zijn wetenschappelijke analyses, het duidelijkst tot uitdrukking komend in de BSc-scriptie en de MSc-scriptie. Daarom heeft de commissie zeer veel aandacht geschonken aan de beoordeling van deze scripties. Daarbij werd niet alleen gekeken naar de inhoudelijke kwaliteit van de scripties maar ook naar de evaluaties door de docenten evenals de beoordelingsprocedure. De commissie beveelt aan om in de instroomprogramma’s voor de hbo-afgestudeerden de bachelorscriptie verplicht te stellen om zo tijdig te toetsen of de student aan de eisen van de masteropleiding zal kunnen voldoen. Namens de commissie wil ik het bestuur van de opleidingen, alle gesprekspartners en vooral de personen die de visitatie hebben voorbereid en begeleid, hartelijk danken voor hun inzet. Deze dankwoorden gelden zeker ook voor de begeleiding van de QANU. De commissie heeft in grote harmonie en een goede sfeer gewerkt en het oordeel kunnen baseren op heldere discussies en goed geformuleerde opinies. Daarvoor ben ik de medecommissieleden bijzonder erkentelijk. Dat dit mogelijk was dankt de commissie aan de zeer professionele ondersteuning van de secretaris, mevrouw dr. J.J. Roeleveld. Ter voorbereiding op de bezoeken van de opleidingen legde zij aan de commissie vele helder geformuleerde vragen voor, bewaakte zij systematisch de voortgang en legde de oordelen van de commissie vast in een helder eindrapport. Hartelijk dank ook voor steun aan mijzelf, als voorzitter van de commissie. Piet Verheijen, voorzitter Visitatiecommissie Economie
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
10
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
1.
Inleiding
In dit rapport brengt de Visitatiecommissie Economie (hierna de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit twee delen: • •
Een algemeen deel (I). Dit deel gaat in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Hierin komen ook enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake. Een opleidingsdeel (II). Per bachelor- en masteropleiding behandelt de commissie de 21 facetten uit het beoordelingskader. In dit deel spreekt zij oordelen uit op facet- en onderwerpniveau.
Dit algemene deel geeft, conform de richtlijnen in het QANU-kader, een beschrijving van de uitgangspunten van de commissie.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
11
12
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
2. Taak en samenstelling commissie 2.1. Taak van de commissie De taak van de commissie was het verrichten van een visitatie conform het beoordelingskader (versie 3.1) van QANU. De commissie kreeg de taak om op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde kader. De beoordeling bevat impliciete aanbevelingen; echter de nadruk ligt op het beoordelen en verantwoorden van de basiskwaliteit. De commissie beoordeelde de volgende opleidingen: Universiteit Utrecht: • • • • • •
Economie (bachelor) (56401) Economics and Geography (master) (60727) Economics and History (master) (60387) Economics and Law (master) (60388) Economics and Social Sciences (master) (60389) International Economics and Business (master) (60648)
Universiteit Maastricht: •
Infonomics (master) (60018)
Universiteit van Amsterdam: • •
Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde (bachelor) ( 50905) Business Studies (master) (60902) voltijd en deeltijd
Radboud Universiteit Nijmegen: • •
Economie (bachelor) (56401) Economics (master) (66401)
2.2. Samenstelling commissie Tot leden van de commissie werden benoemd: • • •
prof. dr. P.A. Verheijen, emeritus hoogleraar Bedrijfseconometrie en oud-voorzitter College van Bestuur Universiteit van Tilburg, tevens voorzitter; prof. dr. ir. J. Bots, hoogleraar Controlling bij de Business Universiteit Nyenrode, alleen voor de visitatie van Maastricht; prof. dr. D.G.A.E. Van Den Bulcke, emeritus hoogleraar internationaal management en ontwikkeling en oud-voorzitter van het College voor Ontwikkelingslanden (1995-2000) van de Universiteit Antwerpen;
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
13
• • • •
drs. V.I. Goedvolk, voormalig lid van de Hoofddirectie van Fortis ASR Verzekeringsgroep N.V.; en oud plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën; prof. dr. J.P.M. Groenewegen, hoogleraar Economie van Infrastructuren aan de TU Delft, bijzonder hoogleraar Institutionele Economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, bijzonder hoogleraar aan de Universiteit Utrecht; drs. J.H.L. de Vries, voormalig lid College van Bestuur Universiteit Utrecht (1982-1987), voormalig voorzitter van het College van Bestuur van de Hogeschool Enschede en toegevoegd Inspecteur wetenschappelijk onderwijs; mw. S.R. Zwinkels B.Sc., student aan de Vrije Universiteit Amsterdam bij de masteropleiding Business Administration; tevens adviserend student-lid in het bestuur van de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde.
Tijdens de installatievergadering van de commissie werd prof. dr. J.P.M. Groenewegen gekozen tot vicevoorzitter. Projectleider/secretaris van de commissie was mw dr. J.J. Roeleveld, als senior consultant deel uitmakend van het netwerk van TriasNet Consultants, hiertoe geëngageerd door QANU. De heer Bots heeft alleen deelgenomen aan het bezoek aan de Universiteit Maastricht. De heren Goedvolk en Groenewegen hebben niet deelgenomen aan het bezoek aan de Universiteit Maastricht. Bij het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam is de heer Groenewegen op 31 oktober 2006 als voorzitter opgetreden. De leden van de commissie hebben allen de onafhankelijkheidsverklaring die is opgenomen in het QANU-kader, ondertekend. Een overzicht van de curricula vitae van de leden van de commissie is opgenomen in bijlage A.
14
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
3.
Werkwijze commissie
3.1.
Inleiding
De commissie hield op 3 oktober 2006 haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werd de commissie geïnstalleerd, werd de taakstelling en werkwijze van de commissie besproken en werd tevens de taakverdeling binnen de commissie vastgesteld. Ook werd het document ‘Vakspecifieke richtlijnen WO bachelor economie’ van het Disciplineoverlegorgaan Economie (DEC 02.03) besproken (zie bijlage B). De commissie besloot dat aan de betrokken opleidingen zal worden gevraagd hoe het referentiekader een rol heeft gespeeld bij de vormgeving van de bacheloropleiding, bij het schakelprogramma en bij de masteropleiding. Het QANU-kader is leidraad geweest voor de werkwijze van de commissie. 3.2.
De voorbereidingsfase
Allereerst heeft de secretaris de zelfevaluatierapporten gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid van de informatie. Nadat de zelfevaluatierapporten in orde waren bevonden, zijn de commissieleden en de secretaris zich inhoudelijk gaan voorbereiden op de bezoeken. De commissieleden lazen het zelfevaluatierapport en vulden voor iedere opleiding een checklist in die is gebaseerd op het QANU-kader, en formuleerden vragen die werden doorgegeven aan de secretaris. De secretaris compileerde de ingevulde checklisten tot een samengestelde checklist en de vragen tot een samengestelde vragenlijst per gespreksgremium. Deze zijn door de commissie gebruikt tijdens de visitatie. Bij de voorbereiding heeft ieder commissielid alle rapporten gelezen met uitzondering van de heer Bots die alleen voor de opleiding MSc Infonomics in de commissie zitting had. Ook lazen de commissieleden ter voorbereiding ieder ten minste twee scripties per opleiding conform het QANU-kader inclusief de bijbehorende beoordelingsformulieren. Indien dit niet mogelijk was, wordt dit bij de betreffende opleiding vermeld. Deze scripties werden door de secretaris in overleg met de voorzitter geselecteerd. Aangezien de commissie opleidingen dient te beoordelen die leiden tot een wetenschappelijke titel (BSc of MSc) heeft zij zeer veel aandacht besteed aan het beoordelen van het wetenschappelijke niveau van de scripties, de zorgvuldigheid in de inhoudelijke beoordeling daarvan door de staf blijkende uit de bijbehorende beoordelingsformulieren en de beoordelingsprocedure zelf. In de scriptie dient de student immers aan te tonen over de vereiste kwalificaties te beschikken. Opmerkingen naar aanleiding van de scripties zullen bij verschillende facetten worden gemaakt. Binnen de commissie zijn er afspraken gemaakt over een interne taakverdeling op grond van inhoudelijke expertise. De commissie wenst te benadrukken dat zij in haar geheel verantwoordelijk is voor de oordeelsvorming en het eindrapport. Tijdens een voorbereidende vergadering aan het begin van het bezoek werd elke visitatie concreet voorbereid.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
15
3.3.
Het visitatiebezoek
De secretaris maakte een conceptprogramma voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek. Dat programma werd in samenspraak tussen de voorzitter, de secretaris en de contactpersoon van de betreffende faculteit/universiteit aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (zie bijlage C). Tijdens het bezoek is gesproken met de samenstellers van het zelfevaluatierapport, met een (representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, het opleidingsbestuur, de afgestudeerden, de opleidingscommissies, de examencommissies, de studievoorlichting en -begeleiding en overige ondersteunende medewerkers. Daarnaast werd er steeds afzonderlijk gesproken met student- en docentvertegenwoordigers van de bachelor- en masteropleidingen (en van de opleidingscommissies) en de schakelprogramma’s. Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage gevraagde materiaal en gaf zij gelegenheid tot een spreekuur ten behoeve van studenten en docenten die zich voorafgaand aan het bezoek hadden aangemeld. Van dit spreekuur is geen gebruikgemaakt. Ook heeft de commissie bij elke instelling een presentatie van de elektronische leeromgeving ontvangen. De commissie gebruikte een groot deel van de laatste middag van het bezoek voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter, respectievelijk de vicevoorzitter bij de Universiteit van Amsterdam, een mondelinge rapportage gegeven van de eerste bevindingen van de commissie. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene waarnemingen en een aantal eerste indrukken per opleiding. De oordelen werden pas na afloop van de bezoeken in twee vergaderingen definitief vastgesteld op basis van het conceptrapport van de commissie over de opleidingen en de commentaren daarop van de commissieleden. Tevens heeft een additioneel bezoek aan de Universiteit van Amsterdam plaatsgehad voordat de commissie tot een definitief oordeel kwam. 3.4.
Beslisregels
In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven (onvoldoende, voldoende, goed of excellent) en op onderwerpniveau een tweepuntsschaal (voldoende of onvoldoende). De commissie heeft de standaard beslisregels van QANU gevolgd. Deze zijn: De beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is. De beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm. De beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit. De beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren. 16
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
In de ogen van de commissie kan zij het oordeel ‘voldoende’ toekennen, ook wanneer zij kritische opmerkingen heeft gemaakt. Het is dan wel noodzakelijk dat er tegenover die kritische opmerkingen ook positieve observaties staan Omdat de meeste masteropleidingen pas recent van start zijn gegaan dan wel recent een gewijzigd programma hebben ingevoerd, kon de commissie niet in alle gevallen varen op ervaringen met de programma’s van die opleidingen of oordelen van studenten daarover. Zij koos er in die gevallen voor om plannen te beoordelen. Plannen kunnen niet zomaar een ‘goed’ krijgen, met het nadeel dat het moeilijk is het oordeel goed uit te spreken. Wanneer de commissie een good practice heeft aangetroffen, luidt het oordeel in principe: ‘goed’. Wanneer er binnen een facet zowel een aantekening wordt gemaakt als een good practice wordt uitgesproken, wordt voor het oordeel een gemiddelde genomen: voldoende.
3.5.
Rapportage
De secretaris heeft, op basis van de bevindingen van de commissie, per instelling conceptrapporten opgesteld. Deze zijn aan de voorzitter en de leden van de commissie voorgelegd. Tijdens de vergaderingen op 29 november en 20 december zijn deze conceptrapporten besproken. 3.6. Slotbijeenkomst De aangepaste conceptrapporten zijn aan de opleidingen toegezonden ter toetsing van feitelijke onjuistheden. De commissie heeft het commentaar van de opleidingen besproken en de definitieve tekst op 13 februari 2007 vastgesteld.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
17
18
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
4.
Algemene inhoudelijke bevindingen
4.1.
Inleiding
De commissie heeft haar bevindingen van de visitatie gerapporteerd in vier rapporten met een algemeen deel en een specifiek opleidingsdeel per instelling. De commissie wil daarenboven de volgende algemene bevindingen rapporteren, welke met name betrekking hebben op de procedure en de rapportage van de beoordeling. Voorafgaande aan de algemene bevindingen wil de commissie nog een specifieke opmerking maken en wel betreffende de opleidingen Economie en Bedrijfskunde, Business Studies en Infonomics. Het feit dat over deze opleidingen het oordeel van deze commissie wordt gevraagd impliceert dat de opleidingen worden beoordeeld vanuit een economisch kader. Natuurlijk worden daarbij de specifieke aspecten betrokken. 4.2.
Algemene bevindingen
De commissie is van mening dat in het beoordelingskader te veel aandacht wordt geschonken aan de beroepsoriëntatie van de bacheloropleidingen. De bevindingen van de commissie tijdens de gesprekken leiden tot de conclusie dat het merendeel van de afgestudeerden van een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs doorgaan met een masteropleiding. Dientengevolge besteden de opleidingen weinig aandacht aan de beroepsoriëntatie, wat – bij strikte toepassing van de regels – leidt tot een ‘onvoldoende’ ! Naar de mening van de commissie wordt in het beoordelingskader te weinig aandacht besteed aan de instroom. Naar verwachting zal er een toenemend aantal bachelorafgestudeerden vanuit het hbo zich aanmelden voor een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs. Het aantal is zelfs zo groot dat deze instroom ook gevolgen heeft voor de samenstelling van de groep masterstudenten. De opleiding staat dan voor de keuze om deze groep als groep bijeen te houden in de masteropleiding of te mengen met de eigen BSc-afgestudeerden. Het zou nuttig zijn om hierover de mening van de opleiding te kennen en te beoordelen. Diverse zogenaamde schakelprogramma’s worden door de opleidingen aangeboden. Deze programma’s worden niet expliciet meegenomen in het beoordelingskader. De commissie heeft zich wel op de hoogte laten stellen van de inhoud van deze schakelprogramma’s tijdens de visitatie. Het verdient aanbeveling dat het kader van Facet 8 (instroom) wordt uitgebreid of dat in de Facetten 4, 5 en 6 expliciet een oordeel wordt gevraagd over de schakelprogramma’s Tot slot wil de commissie een opmerking maken over de rapportage. Deze rapportage is nu zeer omvangrijk en verwarrend. Het rapport moet namelijk de feitelijke situatie weergeven en het oordeel van de commissie daarover. Dientengevolge worden grote delen van de door de opleiding samengestelde zelfstudie overgenomen. Het is dan niet duidelijk of de commissie deze passages slechts weergeeft of met instemming weergeeft of deze situatie negatief beoordeelt. Wil de commissie volstrekt duidelijk zijn, dan moet ze over elke passage aangeven hoe het oordeel is. Dit leidt tot vele herhalingen.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
19
De commissie is van mening dat het de voorkeur verdient een kort rapport met de oordelen van de commissie per onderwerp en facet op te stellen met de zelfstudie als bijlage. Publicatie van de zelfstudie dwingt de opleidingen naar verwachting van de commissie ook tot een compactere tekst.
20
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
DEEL II: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
21
22
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
1.
De bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde en de masteropleidingen Business Studies (voltijd) en Business Studies (deeltijd) aan de Universiteit van Amsterdam
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde 50905 bachelor WO 180 ECTS-studiepunten Bachelor Voltijd Amsterdam 31 december 2007
Masteropleiding Business Studies (voltijd): Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Business Studies (voltijd) 60902 master WO 60 ECTS-studiepunten Master Voltijd Amsterdam 31 december 2007
Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Business Studies (deeltijd) 60902 master WO 60 ECTS-studiepunten Master Deeltijd Amsterdam 31 december 2007
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Universiteit van Amsterdam vond plaats op 30 en 31 oktober 2006 en op 11 januari 2007.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
23
1.0. Structuur en organisatie van de faculteit De Faculteit Economie en Bedrijfskunde (FEB) wordt geleid door een decaan (positie is vacant sinds 1 september 2006), die eindverantwoordelijk is voor het bestuur en het beheer van de faculteit. De decaan wordt ondersteund door respectievelijk de vice-decanen van de Amsterdam School of Economics (ASE) en de Amsterdam Business School (ABS), door de directeuren van de onderwijs- en onderzoeksinstituten, de afdelingsvoorzitters en de directeur Bedrijfsvoering. Het wetenschappelijke personeel is verdeeld over drie afdelingen: Algemene Economie (AE), Business Studies (BS), en Kwantitatieve Economie (KE). In het voorjaar van 2005 is de FEB opgedeeld in een Amsterdam School of Economics (ASE) en de Amsterdam Business School (ABS). In de ASE zijn alle economische en kwantitatiefeconomische opleidingen en onderzoeksprogramma’s ondergebracht. In de ABS zijn alle bedrijfseconomische en bedrijfskundige bachelor- en masteropleidingen en de onderzoeksprogramma’s ondergebracht. Qua onderzoek scoort de FEB bijzonder goed: in de Europese rankings met betrekking tot onderzoek staat de FEB regelmatig in de top 10. Het Onderwijsinstituut (OWI) is verantwoordelijk voor de inhoud en organisatie van de reguliere opleidingen, waaronder de BSc in Economie en Bedrijfskunde, van de Amsterdam Business School en de Amsterdam School of Economics. De BSc in Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde, maakt onderdeel uit van beide scholen. De MSc in Business Studies valt onder de ABS. Het OWI treedt op als ‘vrager’ van onderwijscapaciteit, terwijl de afdelingen de aanbieders zijn. Voor het onderwijs ontwikkelen de opleidingsdirecteuren en studierichtingcoördinatoren in overleg met de directeur van het OWI de onderwijsprogramma’s. De directeur treedt vervolgens in overleg met de afdelingsvoorzitters met het verzoek onderwijscapaciteit voor deze programma’s te leveren. Dit leidt tot een contract, waarin een financiële vergoeding voor de te leveren onderwijscapaciteit is geregeld. Het OWI ‘koopt’ op deze wijze onderwijscapaciteit van de afdelingen. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het onderwijs ligt daarbij bij de afdeling, terwijl het OWI controlerend optreedt. Hoewel er in de praktijk veel overleg is tussen opleidingsdirecteuren en docenten over de programmering en de uitvoering, zijn de verantwoordelijkheden door de MUB helder gescheiden. Het OWI biedt onderwijsprogramma’s aan en draagt zorg voor een goede begeleiding van en advisering en voorlichting aan studenten. De directeur OWI heeft de dagelijkse leiding van de medewerkers van het OWI die bij het onderwijsbeleid zijn betrokken (de zogenoemde ondersteunende eenheid van het OWI). De OWI-organisatie bestaat dus in zijn geheel uit de ondersteunende eenheid en uit de groep opleidingsdirecteuren en studierichtingcoördinatoren. 1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De BSc in Economie en Bedrijfskunde is een brede opleiding met een groot aantal studierichtingen en varianten. De volgende studierichtingen en varianten worden onderscheiden: de studierichting Algemene economie met de varianten Algemene economie, Industrial Economics, International Economics en International Economics & Finance, de studierichting Bedrijfseconomie met de varianten Accountancy & Control, Financiering en Organisatie economie en de studierichting Bedrijfskunde. In de BSc in Economie en Bedrijfskunde is bewust ervoor 24
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
gekozen het studieprogramma van het eerste jaar voor alle studierichtingen gelijk te houden. De propedeuse is dus zeer breed georiënteerd en daarmee uitermate geschikt om zijn oriënterende functie te vervullen. Het biedt de studenten de mogelijkheid een verantwoorde keuze te maken tussen de aangeboden studierichtingen en varianten. De BSc in Economie en Bedrijfskunde is voortgekomen uit de ongedeelde doctoraalopleiding Economie. Het totaal aantal studenten dat op 1 mei 2006 stond ingeschreven in de BSc Economie en Bedrijfskunde is 1.766. Dit is inclusief 188 studenten in de Engelstalige varianten. Het totaal aantal studenten bedraagt 1.714 in januari 2007. De Faculteit Economie en Bedrijfskunde heeft bij de introductie van de bachelor- en masteropleidingen in het studiejaar 2002-2003 ervoor gekozen in één keer over te stappen van de oude naar de nieuwe structuur. Studenten kregen de keuze volgens de doctoraalstructuur af te studeren (in dat geval dienden zij hun doctoraal af te ronden vóór 1 september 2006) of volgens de nieuwe bachelor-masterstructuur. Er zijn overgangsregelingen gemaakt om deze overstap te accommoderen. 1.590 van de in totaal circa 3.000 studenten ingeschreven studenten van alle opleidingen van de FEB hebben ervoor gekozen af te studeren in de oude stijl. De opleiding Economie is in 2003 gevisiteerd. De visitatiecommissie kwam daarbij tot een positief oordeel over de opleiding. Tijdens de additionele beoordelingsronde in 2004 zijn de studierichtingen Algemene economie en Bedrijfseconomie door de toenmalige visitatiecommissie (onder dezelfde voorzitter als die van de huidige commissie) positief beoordeeld ten behoeve van vervroegde accreditatie. Over de studierichting Bedrijfskunde kon de commissie toen geen oordeel uitspreken, aangezien deze studierichting niet aansloot op de ongedeelde opleidingen. Deze commissie neemt de oordelen van de commissie uit 2004 over en beperkt zicht tot de studierichting Bedrijfskunde. De commissie uit 2004 kwam tot een voldoende beoordeling voor de studierichtingen Algemene Economie en Bedrijfseconomie op alle onderwerpen en facetten van het QANU-kader met uitzondering van een onvoldoende op Facet 4 ‘Algemene eisen van het wetenschappelijk onderwijs’ voor Algemene economie in verband met een te geringe omvang van de bachelorscriptie (5 ECTS-studiepunten in plaats van de minimaal gewenste omvang van 6 ECTS-studiepunten). De MSc in Business Studies is voortgekomen uit de varianten Organisatie, Strategie & Management en Informatiemanagement binnen de doctoraalopleiding Economie. Het aantal studenten dat op dit moment (januari 2007) staat ingeschreven in de MSc in Business Studies is 146. Ten gevolge van de eerder genoemde keuze van de faculteit om in één keer over te stappen van de oude op de nieuwe structuur was het aantal studenten van de MSc in Business Studies in eerste instantie klein. Het aantal studenten is de laatste jaren echter sterk gegroeid.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
25
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving Algemene opmerking: de zelfstudies beschrijven de situatie per 1 september 2006. Bacheloropleiding: De zelfstudie geeft het volgende overzicht: De BSc in Economie en Bedrijfskunde is een brede opleiding die studenten in staat stelt om hun intellectuele en academische kwaliteiten zodanig te ontwikkelen dat zij, afhankelijk van de door hen gekozen studierichting, algemeen-economische, bedrijfseconomische of bedrijfskundige vraagstukken kunnen analyseren en er oplossingen voor kunnen aandragen. Bovendien dient de student voldoende (academische) vaardigheden te ontwikkelen om deze analyse en oplossingen op een duidelijke en correcte wijze, schriftelijk en mondeling, onder de aandacht te brengen. Daarnaast worden studenten ook voorbereid op de interdisciplinaire werkelijkheid van een niet altijd academische werkomgeving en het samenwerken in multidisciplinaire teams. Er wordt verder beoogd een wetenschappelijke opleiding te bieden die een goede basis vormt voor een masteropleiding van de FEB of daarbuiten. Afgestudeerden van de FEB dienen probleemloos door te kunnen stromen naar gerelateerde masteropleidingen van topniveau (Europese top 20). De eindtermen van de opleiding zijn dusdanig geformuleerd dat de kerndoelstelling, het aanbieden van hoogwaardig academisch onderwijs, wordt gegarandeerd. Via vergelijking en overleg met vergelijkbare universitaire bacheloropleidingen in Nederland (Universiteit van Tilburg, Erasmus Universiteit en Universiteit Maastricht) en elders in de wereld (Norwegian School of Management, Universitat Pompeu Fabre Barcelona, Katholieke Universiteit Leuven, Bocconi Business School en University of Warwick) wordt gewaarborgd dat de eindtermen aansluiten bij de internationaal gangbare domeinspecifieke maatstaven. Dit wordt verder gewaarborgd door de internationale staf en contacten met diverse buitenlandse universiteiten. De literatuur die in de BSc in Economie en Bedrijfskunde wordt gebruikt, volgt de internationale standaard van de discipline. In het vervolg wordt verder ingegaan op de domeinspecifieke eisen voor de studierichting Bedrijfskunde van de BSc in Economie en Bedrijfskunde. De Bedrijfskunde houdt zich bezig met de bedrijfsvoering in de markt- en publieke sector, en streeft een integrale en interdisciplinaire aanpak na bij de benadering van complexe bedrijfs problemen. Studenten moeten na afronding bedrijfsmatige problemen kunnen analyseren en suggesties kunnen doen voor de oplossing van die problemen vanuit een theoretische achtergrond die gebaseerd is op verschillende disciplines, met name de economie, de sociologie en de psychologie. Een kritische kijk op de analyse en oplossing is daarbij vanzelfsprekend. Naast het opdoen van grondige kennis op verschillende bedrijfskundige terreinen en de integratie daarvan, wordt ook veel aandacht besteed aan het analyseren en het doen van bedrijfskundig onderzoek en aan de ontwikkeling van (academische) vaardigheden.
26
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
In de Onderwijs- en Examenregeling van de FEB (studiejaar 2006-2007) zijn de eindtermen voor de studierichting Bedrijfskunde geformuleerd: Eindtermen qua kennis De opleiding biedt kennis en inzicht gericht op zowel nationale als internationale economische vraagstukken. Kennis en inzicht in vraagstukken houdt in dat de afgestudeerde in staat is deze vanuit theoretische inzichten te analyseren, in staat is kritisch te zijn ten opzichte van de in de theorie en praktijk gekozen oplossingen voor problemen alsmede scholing heeft gehad in het zelf aandragen van oplossingen. Qua inhoudelijke kennis wordt onderscheid gemaakt tussen drie niveaus: • •
•
Niveau A: inleidende kennis. Dit betreft kennis van de basisbegrippen, standaardtheorieën en algemene inzichten van de economische wetenschap. Tevens gaat het hierbij om de oriëntatie op de betreffende studierichtingen en de ertoe behorende vakgebieden. Niveau B: basiskennis. Hierbij gaat het om het verwerven van de kernkennis van de verschillende vakgebieden van een studierichting en van de belangrijkste stromingen binnen een vakgebied. Veelal zal dit gepaard gaan met een nadere bestudering van praktijkvoorbeelden. Niveau C: uitgebreide kennis. Op dit niveau wordt de kernkennis verdiept en uitgebreid met kennis van alternatieve stromingen binnen een vakgebied. Ook wordt de student geleerd deze kennis op academisch niveau toe te passen.
Studenten van de drie studierichtingen hebben na het voltooien van de opleiding de volgende kennis: •
• •
kennis op niveau A van: consumenten- en producententheorie, de werking van markten, macro-economische processen en verbanden, economie van de publieke sector, internationale economische betrekkingen, geld-, krediet- en bankwezen, financial accounting, management accounting, economische organisatietheorie, interne organisatie, marketing, informatiemanagement en financiering; kennis van de beginselen van wiskunde en statistiek, benodigd voor elk onderscheiden studierichting; kennis op niveau A van: algemeen wetenschapsfilosofische beginselen en van methodologische beoordelingscriteria binnen de economische wetenschap.
Na afronding van hun studieprogramma dienen studenten van de BSc in Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde te beschikken over: • • • • •
basiskennis (niveau B) over het inrichten en management van organisaties, alsmede de wijze waarop organisaties hun strategie bepalen en ten uitvoer brengen; basiskennis (niveau B) op het gebied van de psychologie van organisaties; basiskennis (niveau B) van de aard, doelstellingen en effecten van marketingactiviteiten in organisaties; basiskennis (niveau B) van de wijze waarop investerings- en financieringsbeslissingen in organisaties worden genomen; basiskennis (niveau B) van de bijdrage van informatie en ICT aan het functioneren en innoveren van organisaties, alsmede de wijze waarop het management van deze bijdrage plaatsvindt;
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
27
• • • • • •
basiskennis (niveau B) over de wijze waarop het management van organisaties kan worden ondersteund door middel van financiële inzichten en rapportages; kennis van algemeen-wetenschapsfilosofische beginselen en van de methodologische beoordelingscriteria binnen de bedrijfskunde; uitgebreide kennis (niveau C) op ten minste drie hiervoor genoemde bedrijfskundige vakgebieden, in relatie tot het richten (‘strategie’), inrichten (‘ontwerpen’) en het verrichten (‘uitvoeren’) van activiteiten van organisaties; uitgebreide kennis (niveau C) op het gebied van de externe verslaggeving; kennis van inzichten uit andere vakgebieden die de student in staat stelt zijn kennis over organisaties te verbreden, situaties beter te begrijpen en hierover vanuit meerdere gezichtspunten te communiceren; kennis van de meest gangbare onderzoeks- en organisatieveranderingsmethoden binnen de Bedrijfskunde.
Eindtermen qua vaardigheden: • • • • • • • •
het kritisch kunnen beoordelen van theorieën uit diverse subdisciplinaire achtergronden en deze kunnen combineren voor het oplossen van economische of bedrijfskundige vraagstukken; het kritisch kunnen beoordelen van wetenschappelijk onderzoek op deugdelijkheid en relevantie; het kunnen uitvoeren van toegepast of theoretisch wetenschappelijk onderzoek, waarbij vraagstukken worden geanalyseerd en oplossingsrichtingen worden ontwikkeld; het gebruik kunnen maken van moderne ICT voor bronnenonderzoek, dataverwerking, mondelinge en schriftelijke verslaggeving; het kunnen construeren en beheren van nieuwe informatie op wetenschappelijk niveau; het op adequate wijze kunnen communiceren met andere personen in de organisatie en met personen die in een andere discipline werkzaam zijn; het in teamverband kunnen ontwikkelen van nieuwe kennis; het helder en bondig zowel mondeling als schriftelijk kunnen rapporteren.
Algemene eindtermen op het gebied van attitude: • • • •
een interdisciplinaire c.q. multidisciplinaire instelling; het vermogen om zowel zelfstandig te functioneren als in teamverband constructief samen te werken; een besef van de cruciale rol die mensen spelen in het functioneren en veranderen van organisaties; een besef van de maatschappelijke context waarbinnen de economie en de bedrijfskunde wordt beoefend.
Masteropleidingen: Voortbouwend op de brede inhoudelijke kennis van het multidisciplinaire terrein van de bedrijfskunde, en op de kennis over de bijbehorende onderzoeksmethoden opgedaan in de studierichting Bedrijfskunde binnen de BSc in Economie en Bedrijfskunde of een equivalente vooropleiding, biedt de MSc in Business Studies een verdere verdieping van kennis, inzicht en (onderzoeks)vaardigheden met betrekking tot bedrijfskundige vraagstukken. Dit houdt in dat de afgestudeerde in staat is deze vraagstukken vanuit meerdere invalshoeken 28
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
te bestuderen, waarbij inzichten uit diverse disciplines, zoals de economie, de sociologie, de psychologie, de politicologie, de rechtsgeleerdheid, en de bestuurskunde een rol spelen. Ook moet de afgestudeerde in staat zijn kritisch te zijn ten opzichte van de in de theorie en praktijk gekozen oplossingen en zelf alternatieven te ontwikkelen waarvoor een deugdelijke grondslag bestaat. In de mastervakken wordt nauw aangesloten bij recent wetenschappelijk onderzoek en nieuwe inzichten op de verschillende deelterreinen van de Bedrijfskunde en wordt de ontwikkeling van gedetailleerde kennis op academisch niveau gecombineerd met empirisch onderzoek en toepassingen. Via vergelijking en overleg met vergelijkbare universitaire masteropleidingen in Nederland (Universiteit van Tilburg, Erasmus Universiteit en Universiteit Maastricht) en elders in de wereld (Norwegian School of Management, Universitat Pompeu Fabre Barcelona, Katholieke Universiteit Leuven, Bocconi Business School en University of Warwick) wordt gewaarborgd dat de eindtermen aansluiten bij de internationaal gangbare domeinspecifieke maatstaven. Dit wordt verder gewaarborgd door de internationale staf en contacten met diverse buitenlandse universiteiten. De literatuur die in de MSc in Business Studies wordt gebruikt, volgt de internationale standaard van de discipline. Het Onderwijs- en Examenreglement geeft een specificatie van de eindtermen van een opleiding: deze geven aan wat de student aan het einde van de studie zich eigen dient te hebben gemaakt op het gebied van kennis, vaardigheden en attituden. De eindtermen qua kennis zijn aan de FEB opgedeeld in vier niveaus: inleidende kennis (niveau A), basiskennis (niveau B), uitgebreide kennis (niveau C) en specialistische kennis (niveau D). Specialistische kennis wordt opgedaan in de masteropleiding. De eindtermen vinden hun weerslag in de samenstelling van het studieprogramma. Het ingangsniveau van de specialistische kennis wordt in de OER gespecificeerd door vakken op C-niveau. Studenten van de MSc in Business Studies kunnen binnen de opleiding een studieprogramma samenstellen uit verschillende specialisatiegebieden of accenten en hebben na het voltooien van de opleiding kennis van minimaal twee van deze accenten. De eindtermen qua kennis zijn daarom gedeeltelijk gedifferentieerd naar specialisatie. De volgende zes accenten worden onderscheiden: • • • • • •
Strategie, arbeid & organisatie (‘SAO’); Marketing (‘M’); Informatiemanagement (‘IM’); Governance and Valuation(‘GV’); Entrepreneurship (‘E’); Cultural Industries (‘CI’).
De opleiding biedt kennis van en inzicht in bedrijfskundige vraagstukken. Dit houdt in dat de afgestudeerde in staat is bedrijfskundige vraagstukken vanuit meerdere invalshoeken te analyseren, in staat is kritisch te zijn ten opzichte van de in de theorie en praktijk gekozen oplossingen en in staat is zelf alternatieven te ontwikkelen waarvoor een deugdelijke grondslag bestaat. Gedetailleerde kennis op hoog academisch niveau wordt gecombineerd met empirisch onderzoek en toepassingen. Studenten hebben na het voltooien van de opleiding specialistische kennis van minimaal twee accenten.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
29
De eindtermen qua kennis zijn: •
• •
•
•
• • • • • • • • •
•
30
gespecialiseerde kennis van de essenties van strategische vraagstukken, in samenhang met de (markt-, bedrijfstak- en internationale) omgeving van organisaties, en met de interne structurele, culturele, financieel-economische, informatie-technische en proceskenmerken (SAO-accent); gespecialiseerde kennis van theorieën en benaderingen van human resource management en leiderschap, en hun samenhang met de culturele en maatschappelijke context (SAOaccent); gespecialiseerde kennis van en inzicht in de functie, doelstellingen, onderzoeks- en analysetechnieken van marketing binnen verschillende soorten ondernemingen (profit en notfor-profit), en de samenhang hiervan met de maatschappelijke, strategische, economische en organisatorische context (M-accent); gespecialiseerde kennis van en inzicht in de doelstellingen, functie en effecten van de typische marketinginstrumenten (marketing-mix, customer relationship management), en hoe deze kunnen verschillen in verschillende markten (consumentenmarkt, zakelijke markt) en op specifieke toepassingsgebieden (detailhandelmarkt, dienstverlening) (M-accent); gespecialiseerde kennis van de eisen die op strategisch en operationeel niveau van een organisatie, in samenhang met de financieel-economische, organisatorische en marketinguitgangspunten, aan de kennis- en informatievoorziening worden gesteld en de wijze waarop hieraan kan worden voldaan met behulp van informatie- en communicatietechnologie (IM-accent); gespecialiseerde kennis van het analyseren van informatiestromen binnen organisaties, en het vormgeven en het managen van complexe informatie-infrastructuren (IM-accent); gespecialiseerde kennis van financieringsinstrumenten en treasurymanagement, in relatie tot het doel en de strategie van de onderneming (GV-accent); gespecialiseerde kennis van instrumenten die kunnen worden gebruikt voor de financiële en niet-financiële aansturing van organisatieonderdelen, alsmede van de contextuele effectiviteit van deze instrumenten (GV-accent); gespecialiseerde kennis van vraagstukken rond de externe verslaggeving van complexe ondernemingen (GV-accent); gespecialiseerde kennis van theorieën en benaderingen van entrepreneurship, en hun samenhang met de culturele en maatschappelijke context (E-accent); gespecialiseerde kennis van de economische en financiële theoretische benaderingen met betrekking tot het ondernemerschap (E-accent); gespecialiseerde kennis van theorieën met betrekking tot de culturele bedrijfstak en hun samenhang met de culturele en maatschappelijke context (CI-accent); gespecialiseerde kennis van theorieën over strategie en ondernemerschap en hoe deze vorm krijgen specifiek binnen de culturele bedrijfstak (CI-accent); gespecialiseerde kennis van theorieën en benaderingen van (strategische) verandering, entre- en intrapreneurship en innovatie, de interne en externe sociaal-politieke krachtenvelden waarbinnen deze plaatsvinden, en de rollen die financieel management, ICT en marketing hierin spelen (alle accenten); gespecialiseerde kennis van het structureren van organisaties en het ontwerp van marktgerichte primaire processen, coördinatie- en controlmechanismen, alsmede van het structureren van ketenverbanden en samenwerkingsrelaties met andere organisaties (alle accenten).
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
De eindtermen qua vaardigheden zijn: • •
•
• •
het kritisch kunnen beoordelen en analyseren van bedrijfskundige vraagstukken; afgestudeerden zijn in staat de belangrijkste in de praktijk levende vraagstukken te analyseren en voor daarmee samenhangende problemen creatieve oplossingsrichtingen aan te dragen; het kritisch kunnen beoordelen en analyseren van concrete bedrijfskundige vraagstukken van individuele organisaties; afgestudeerden zijn in staat deze organisaties en hun complexe relaties met klanten en andere stakeholders te ‘lezen’ en te interpreteren, en voor praktische vraagstukken een passende oplossingsrichting aan te dragen; het zelfstandig kunnen ontwerpen en uitvoeren van onderzoek met een wetenschappelijk karakter, inclusief het formuleren van een probleemstelling, het vinden en verwerken van de benodigde onderzoeksbronnen, en het systematisch verzamelen, interpreteren en analyseren van relevante praktijkinformatie; dit onderzoek kan zowel een theorievormend of -toetsend karakter hebben, als een toegepast karakter; het helder en bondig kunnen rapporteren, zowel schriftelijk als mondeling, over onderzoek van wetenschappelijk niveau, en op basis van dit onderzoek organisaties adviseren; op adequate wijze kunnen communiceren met personen die binnen organisaties in andere disciplines werkzaam zijn.
De eindtermen qua attitude zijn: • • • • •
een houding waarmee constructief in (multidisciplinair) teamverband kan worden samengewerkt; een actieve leer- en onderzoekshouding, die voortkomt uit een besef dat men nooit is ‘uitgeleerd’, ook niet wanneer het gaat om bedrijfskundige vraagstukken; het besef dat voor het succesvol functioneren van (bedrijfs)organisaties de mens, en de wijze waarop deze in een sociaal-economisch-politieke context acteert, een cruciale rol speelt; het besef dat de werkelijkheid van het functioneren van organisaties niet enkelvoudig is, omdat, afhankelijk van de invalshoek die wordt gekozen, het begrip van problemen en oorzaken kan verschuiven; dit vereist een open houding naar verschillende (disciplinaire) visies; besef van de internationale, maatschappelijke, culturele en ethische context waarin de bedrijfskunde wordt beoefend.
De eindtermen van het voltijd- en het deeltijdprogramma zijn identiek. Oordeel Bacheloropleiding: In de zelfstudie stelde de FEB dat nog te weinig aandacht was besteed aan een kritiekpunt uit het Visitatierapport Economie 2003, namelijk dat de formalisering en operationalisering van de eindtermen van de opleiding (en de studierichtingen daarbinnen) voor verbetering vatbaar zijn. De visitatiecommissie heeft tijdens de gesprekken met het opleidingsbestuur nagevraagd wat de status hiervan is. De faculteit heeft moeite met het nader definiëren van de eindtermen van de bachelor mede in relatie tot de bachelor hbo en tot de ingangseisen van de masteropleiding. De FEB zal op korte termijn een commissie instellen om deze situatie te verbeteren. Deze commissie zal ook worden gevraagd aanbevelingen te doen over hoe de eindtermen explicieter kunnen worden getoetst. De visitatiecommissie heeft kennisgenomen van de eindtermen zoals deze thans in het OER zijn geformuleerd en stelt vast dat de eindtermen volgen uit een oriëntatie van de opleiding QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
31
op de actuele ontwikkelingen en state of the art in de betreffende wetenschapsgebieden op nationaal en internationaal niveau. De FEB is zich bewust dat de doelstellingen en eindtermen van de bacheloropleiding op dit moment vooral gericht zijn op de doorstroom naar een masteropleiding. Masteropleiding (voltijd): De MSc in Business Studies is gestart op 1 september 2002 vanuit de economische faculteit. Dat heeft er in eerste instantie toe geleid dat het programma geënt was op enkele bedrijfseconomische vakken. De FEB heeft het programma in de laatste jaren verbreed naar andere disciplines (zoals human resource management, strategy, marketing, industrial psychology naast finance en accounting). Ook is additioneel wetenschappelijke staf op het gebied van de bedrijfskunde aangesteld. In de gesprekken met het opleidingsbestuur heeft de visitatiecommissie gesproken over de breedte van het programma. De FEB heeft in het najaar een Adviesraad samengesteld en is voornemens de breedte en diepte van het programma met deze raad te bespreken. De beoogde verbreding van het programma is in de ogen van een deel van de faculteit nog onvoldoende, terwijl de geïnterviewde studenten aangaven de economische focus juist te waarderen. De commissie adviseert dit dilemma snel op te lossen met het oog op de positionering van de faculteit. Hoewel de zelfstudie weinig aandacht besteed aan de arbeidsmarktoriëntatie van de opleidingen, is de commissie hierop in de gesprekken dieper ingegaan. De FEB heeft een beperkt onderzoek onder alumni verricht; dit heeft nog niet tot concrete maatregelen geleid. De commissie is van mening dat de Adviesraad hier een belangrijke rol kan spelen. Samenvattend stelt de commissie vast dat de eindtermen volgen uit een oriëntatie van de opleiding aan de (inter)nationale ontwikkelingen op het gebied van de bedrijfskunde. De eindtermen sluiten aan bij de internationaal gangbare domeinspecifieke maatstaven. Wel kunnen zij verder worden gespecificeerd tot meetbare grootheden. Masteropleiding (deeltijd): De commissie gaat ervan uit dat de domeinspecifieke eisen voor de voltijd- en de deeltijdopleiding Business Studies identiek zijn op basis van de zelfstudie en op verklaringen van de betrokkenen (management, wetenschappelijke staf, studenten en ondersteunend personeel) in de gesprekken tijdens het visitatiebezoek. Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving Bacheloropleiding: De zelfstudie stelt de relatie van de eindtermen met de Dublin-descriptoren als volgt:
32
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Kennis en inzicht Vanwege de brede gemeenschappelijke ondergrond dienen studenten met een afgeronde bachelor in ieder geval te beschikken over inleidende kennis op de vakgebieden financial accounting, management accounting, bedrijfskundige en economische organisatietheorie, interne organisatie, financiering, micro-economie en macro-economie. Daarnaast dienen studenten kennis te hebben van wiskundige en statistische technieken op een niveau dat noodzakelijk is voor ieder van de studierichtingen binnen de economische en bedrijfskundige discipline. De noodzakelijk geachte verdergaande kennis werd onder Facet 1 hierboven reeds besproken voor de studierichting Bedrijfskunde. Elk vak op basis- (niveau B) en verbredingsniveau (niveau C) heeft zowel een kenniscomponent als onderdelen waarbij inzicht in de theorie wordt benadrukt. Door middel van cases en andere opgaven wordt vervolgens aan de student gevraagd de verworven kennis en inzichten toe te passen op deze vraagstukken. Bij de verbredingsvakken wordt hierbij ook extra aandacht besteed aan het zelfstandig komen tot een oordeel in een bepaalde situatie. Door het gehele programma wordt daarnaast aandacht besteed aan de communicatieve vaardigheden van de student in zowel geschreven als gesproken vorm door middel van opdrachten en presentaties. Door het gebruik van internationaal geaccepteerde leerboeken door de opleiding heen, en in de laatste fase in het bijzonder, verkrijgen de bachelorstudenten actuele kennis en inzicht op het in de OER vastgelegde niveau C. In de laatste fase van hun bacheloropleiding wordt zo veel mogelijk aandacht besteed aan relevante wetenschappelijke artikelen verschenen in vooraanstaande economische en bedrijfskundige tijdschriften. Toepassen kennis en inzicht Onderzoekspractica en casestudies zijn door de opleiding heen verweven en deze leren de student de verworven kennis toe te passen bij het oplossen van concrete vraagstukken. De afsluitende bachelorscriptie waarborgt dat de student na afloop van de bacheloropleiding in staat is zelfstandig een voor het vakgebied relevante vraagstelling te formuleren en deze op adequate wijze te analyseren en te beantwoorden. Zoals vastgelegd in de OER, betreft de bachelorscriptie een verslag van een leeronderzoek, waarin een beoordelende of adviserende onderzoeksvraag wordt beantwoord. Expliciet is vereist dat het gaat om een oorspronkelijk, door de student zelfstandig uitgevoerd onderzoek. De begeleiding en beoordeling zijn in sterke mate gericht op de juistheid van de gebruikte onderzoeksmethode, de kwaliteit van de analyse en de conclusie. Oordeelvorming Gedurende de opleiding dient de student theoretische kennis te verwerven die hem na zijn studie in staat stelt bedrijfskundige problemen kritisch te evalueren, te analyseren en tot mogelijke oplossingen te komen zonder de beperkingen van de aangedragen oplossingen uit het oog te verliezen. Daarnaast verwerft de student in de eerste twee jaar van de opleiding inleidende kennis en basiskennis omtrent de correcte verzameling van relevante (kwantitatieve) gegevens en de gangbare statistische en econometrische onderzoeksmethoden om deze gegevens te analyseren en te interpreteren. Na voltooiing van de opleiding is de afgestudeerde bachelorstudent in staat statistische analyses zelf uit te voeren door middel van een standaard statistisch software pakket (zoals bijvoorbeeld SPSS, Eviews, Excel). Op basis van een vakkundige interpretatie van de uitkomsten van analyses kan de afgestudeerde bachelorstudent zelfstandig tot een oplossing of oordeel komen omtrent de gestelde (onderzoeks)vraag. Deze vaardigheden worden aangeleerd en aangescherpt bij onderdelen als het practicum academische vaardigheden (eerste jaar), of de management researchvakken en projecten (voor Bedrijfskunde in jaren 2 en 3) en de bachelorscriptie. QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
33
Communicatie De geformuleerde eindtermen qua vaardigheden vereisen dat de afgestudeerde bachelorstudent helder en bondig zowel mondeling als schriftelijk kan rapporteren. Practica, casestudies en werkstukken door de opleiding heen waarborgen dat de afgestudeerde bachelorstudent verslag kan doen van zelfstandig of in teamverband uitgevoerd onderzoek, zowel mondeling als schriftelijk. Leervaardigheden Binnen de BSc in Economie en Bedrijfskunde worden de onder Facet 1 reeds genoemde algemene leervaardigheden bijgebracht. Deze leervaardigheden zijn onder meer van belang voor de doorstroom naar een masteropleiding. Masteropleidingen: De zelfstudie geeft de volgende toelichting op de relatie met de Dublin-descriptoren: Kennis en inzicht Alle gespecialiseerde onderwijsmodulen van de MSc in Business Studies bouwen voort op de vakken op C-niveau (uitgebreide kennis, bij de FEB ‘verbredingsvakken’) van de BSc in Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde. Per 1 september 2006 dient elke student van de BSc in Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde, ten minste vier verbredingsvakken (vv) uit onderstaande lijst in het studieprogramma op te nemen: • • • •
Strategie & organisatie (vv) of Human Resource Management (vv); Marketing management (vv) of Detailhandelsmarketing (vv); Informatiemanagement (vv) of E-business (vv) of Kennismanagement (vv); Intermediate Financial Accounting (vv).
Voor alle mastervakken wordt uitgegaan van de uitgebreide kennis opgedaan in de gekozen vier vakken. Bij instroom vanuit een andere opleiding dan de BSc in Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde, wordt gecontroleerd of de potentiële student vergelijkbare kennis heeft. Als dat niet het geval is, wordt de kandidaat niet (direct) toegelaten tot de MSc in Business Studies. Afhankelijk van de vooropleiding is het soms wel mogelijk om een student toe te laten tot het schakelprogramma Business Studies. De mastervakken verbreden en specialiseren de kennis opgedaan in de bachelorfase. Deze vakken zijn zo ingevuld dat studenten in aanraking komen met recente wetenschappelijke ontwikkelingen in de Bedrijfskunde via de bestudering van relevante wetenschappelijke artikelen verschenen in vooraanstaande economische tijdschriften. Als afsluiting van hun opleiding dienen de masterstudenten zelfstandig een verantwoord wetenschappelijk onderzoek te verrichten op het gebied van de Bedrijfskunde. Zij moeten daarin aantonen dat zij een originele bijdrage kunnen leveren aan de Bedrijfskunde. Door het gebruik van internationaal geaccepteerde leerboeken en wetenschappelijke artikelen uit internationale en gerenommeerde tijdschriften als studiemateriaal door de opleiding heen, verkrijgt de afgestudeerde masterstudent actuele kennis en inzicht op het in de OER vastgelegde specialistische niveau D. Toepassen kennis en inzicht In de mastervakken en in het bijzonder in de verplichte onderwijsmodulen Oriëntatie op onderzoek & beroep en Project: ontwerp afstudeeronderzoek van de MSc in Business Studies is veel aandacht voor de toepassing van de verkregen kennis en inzicht bij het oplossen van 34
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
problemen uit de beroepspraktijk en in het onderzoek op het gebied van de Bedrijfskunde. De afsluitende masterscriptie waarborgt dat de student na afloop van de masteropleiding in staat is zelfstandig een voor het vakgebied relevante vraagstelling te formuleren, en deze op adequate wijze te analyseren en te beantwoorden vanuit de specialistische theorie van de Bedrijfskunde en aanverwante disciplines. Expliciet wordt vereist dat het gaat om een oorspronkelijk, door de student zelfstandig uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek. De begeleiding en beoordeling zijn in sterke mate gericht op de juistheid van de gebruikte onderzoeksmethode, de relevantie van de aangehaalde specialistische literatuur, en de kwaliteit van de analyse en de conclusie. Oordeelsvorming Gedurende de opleiding dient de student specialistische theoretische kennis te verwerven die hem na zijn studie in staat stelt bedrijfskundige problemen kritisch te evalueren, te analyseren en tot mogelijke oplossingen te komen zonder de beperkingen van de aangedragen oplossingen uit het oog te verliezen. In de onderwijsmodule Oriëntatie op onderzoek & beroep wordt hieraan in algemene zin aandacht besteed. Binnen alle onderwijsmodulen wordt veel aandacht besteed aan de maatschappelijke context en ethische verantwoordelijkheid van het besproken onderzoek. Er wordt van de masterstudent verwacht dat de student dit ook op zijn eigen onderzoek en oordeel kan toepassen. Naast wetenschappelijke kennis staan toepassing van wetenschappelijk en eigen empirisch onderzoek in veel mastervakken voorop. Bijvoorbeeld in de mastervakken Strategie, organisatie & context en Strategie & concurrentievoordeel wordt het eerste gedeelte van het vak besteed aan het opbouwen van theoretische kennis, en het tweede gedeelte aan het uitvoeren van en schriftelijk en mondeling rapporteren over eigen empirisch onderzoek. Ook door middel van casestudies en gastsprekers wordt in verschillende vakken de link tussen theorie en praktijk benadrukt. Er is gekozen voor relatief grote mastervakken (10 ECTS-studiepunten), waarin veel diepgang mogelijk is en die gegeven worden aan relatief kleine groepen studenten om interactieve werkvormen mogelijk te maken. Communicatie De geformuleerde eindtermen qua vaardigheden vereisen dat de afgestudeerde masterstudent helder en bondig mondeling én schriftelijk kan rapporteren aan specialisten en niet-specialisten. In vrijwel alle onderwijsmodulen is aandacht voor mondelinge en schriftelijke vaardigheden, waarbij ook de inhoud van de boodschap en de kwaliteit van de analyse in de beoordeling wordt betrokken. Practica, casestudies en werkstukken door de opleiding heen waarborgen dat de afgestudeerde masterstudent verslag kan doen van zelfstandig uitgevoerd onderzoek, zowel mondeling als schriftelijk. Leervaardigheden Binnen de MSc in Business Studies wordt getracht studenten op te leiden met een kritische houding ten opzichte van de bedrijfskundige literatuur. Er wordt aandacht besteed aan de zich steeds verder ontwikkelende theorie en onderzoeksmethoden. De opgedane theoretische kennis en vaardigheden in het doen van onderzoek maken het de student mogelijk zich te blijven ontwikkelen op het gebied van de Bedrijfskunde. Gezien het niveau van de opleiding zal deze ontwikkeling een zelfgestuurd karakter hebben. Oordeel Bacheloropleiding: De commissie stelt vast dat de eindtermen van de bacheloropleiding in algemene termen aansluiten bij het niveau van de Dublin-descriptoren met uitzondering van de eisen die aan de bachelorscriptie worden gesteld. “Expliciet is vereist dat het gaat om een oorspronkelijk, QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
35
door de student zelfstandig uitgevoerd onderzoek.” De commissie acht deze eindterm te ambitieus. Ook is het “kunnen communiceren met een publiek bestaande uit niet-specialisten” niet expliciet geformuleerd. De hiervoor genoemde Commissie Eindtermen zou naast het formuleren van meer expliciete eindtermen de relatie met de Dublin-descriptoren dienen te concretiseren. Masteropleiding (voltijd): De commissie stelt vast dat de eindtermen van de masteropleiding Business Studies (voltijd) in algemene termen aansluiten bij het niveau van de Dublin-descriptoren. Ook hier wil de commissie aandacht vragen voor het communiceren met een publiek van specialisten en nietspecialisten. De visitatiecommissie heeft met instemming kennisgenomen van de plannen van de FEB ook de eindtermen van de masteropleiding verder te verhelderen. Masteropleiding (deeltijd): De commissie gaat ervan uit dat de eindtermen van de voltijd- en de deeltijdopleiding Business Studies identiek zijn op basis van de zelfstudie en verklaringen van de betrokkenen (management, wetenschappelijke staf, studenten en ondersteunend personeel) in de gesprekken tijdens het visitatiebezoek. Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Bacheloropleiding: Wat betreft het eerste aandachtspunt verwijst de commissie naar hetgeen onder de eerste twee facetten is vermeld. De zelfstudie geeft verder de volgende informatie: Afgestudeerden van de BSc in Economie en Bedrijfskunde hebben onvoorwaardelijk toegang tot ten minste één aansluitende masteropleiding van de FEB. Studenten van de studierichting Bedrijfskunde krijgen na voltooiing toegang tot de MSc in Business Studies. Afhankelijk van de gekozen vakken in de vrije keuzeruimte kan het mogelijk zijn dat studenten van een specifieke studierichting of variant ook onvoorwaardelijk toegang krijgen tot een andere masteropleiding van de FEB. De Examencommissie beslist hierover na advies van de opleidingsdirecteur te hebben ingewonnen. 36
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
In het studieprogramma wordt structureel aandacht besteed aan academische vaardigheden. Studenten leren gedurende hun opleiding onderzoekstechnieken toepassen op reële vraagstukken binnen de discipline en leren daar verslag van te doen, mede gebaseerd op de door hen gedurende de opleiding opgedane theoretische kennis. Masteropleidingen: Wat betreft het eerste aandachtspunt verwijst de commissie naar hetgeen onder de eerste twee facetten is vermeld. De masterscriptie van de student omvat het verrichten van een zelfstandig wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de Bedrijfskunde vanuit specialistische kennis opgedaan in de opleiding en onder de begeleiding van een specialist op het terrein waarop de student wil afstuderen. De specialistische kennis is onontbeerlijk voor het schrijven van de masterscriptie. Het schrijven van een scriptie is verplicht. De scriptie is een weergave van een zelfstandig uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek. Het programma sluit enerzijds aan bij programma’s in de Bedrijfskunde op andere internationaal gerenommeerde instituten (die eveneens accenten als marketing, informatie-management, en strategie bieden), maar kent tevens door de sterke link met recent wetenschappelijk onderzoek van de staf onderwijsmodulen, bijvoorbeeld vakken op het terrein van cultural industries en entrepreneurship, die volgens de FEB uniek zijn in Nederland. Oordeel Bacheloropleiding: De commissie stelt vast dat de afgestudeerde van de bacheloropleiding Bedrijfskunde toegang heeft tot ten minste één verdere wetenschappelijke masteropleiding: de MSc in Business Studies. Wat de startcompetenties van de bachelor op de arbeidmarkt betreft merkt de commissie op dat hiermee nog weinig ervaring in Amsterdam maar ook elders in Nederland is opgedaan. De visitatiecommissie heeft conform het QANU-kader een aantal scripties (twaalf ) inclusief beoordelingsformulieren van de BSc in Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde opgevraagd. Na het lezen van de bachelorscripties was de commissie unaniem van mening, dat ze weliswaar voldeden aan de basiskwaliteit, maar dat de beoordeling dikwijls aan de hoge kant is. Daarenboven, zoals al onder F2 vermeld, constateert de commissie onvoldoende onderscheid tussen de eisen die worden gesteld aan de bachelor- respectievelijk de masterscriptie; de eisen aan de bachelorscriptie lijken te ambitieus. Masteropleiding (voltijd): Wat de voltijdmasteropleidingen betreft stelt de commissie vast dat in de zelfstudie in de eindkwalificaties voldoende aandacht wordt besteed aan het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek en/of het oplossen van multi- of interdisciplinaire problemen in een beroepspraktijk waarvoor een academische opleiding vereist of dienstig is. Het programma bevat daartoe voldoende inbreng aan de hand van casestudies, gastsprekers en onderzoek van docenten. Masteropleiding (deeltijd): De commissie gaat ervan uit dat de eindkwalificaties van de voltijd- en de deeltijdopleiding Business Studies identiek zijn op basis van de zelfstudie en verklaringen van de betrokkenen (management, wetenschappelijke staf, studenten en ondersteunend personeel) in de gesprekken tijdens het visitatiebezoek. QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
37
Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp “Doelstellingen opleiding” Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp “Doelstellingen opleiding”. Voor de bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Studies (voltijd) luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Studies (deeltijd) luidt het voldoende.
1.2.2. Programma Beschrijving van de programma’s: Bacheloropleiding: In de zelfstudie wordt het volgende overzicht gegeven: De propedeuse biedt een algemene oriëntatie in zowel algemeen-economische, bedrijfseconomische als bedrijfskundige vakken. Daarnaast omvat het studieprogramma de steunvakken Statistiek 1 en Wiskunde 1 en 2, waarin instrumenten en technieken worden onderwezen die nodig zijn om de economische en bedrijfskundige wetenschap te beoefenen. In het vak Praktische academische vaardigheden, dat in het studiejaar 2005-2006 is geïntroduceerd, wordt aandacht besteed aan academische, schriftelijke en mondelinge presentatievaardigheden. De Engelstalige variant sluit aan bij de Nederlandse variant. Het enige verschil is het ontbreken van de module Oriëntatie fiscale economie (2 ECTS-studiepunten) in de Engelstalige variant. In de plaats daarvan krijgen de studenten een introductie over de varianten die zij kunnen kiezen. Formeel is deze introductie geïntegreerd in het practicum Academic Skills 1. De studieprogramma’s van de Nederlandstalige en Engelstalige propedeuse staan hieronder weergegeven. Schema 1:
Nederlandstalige propedeuse
Eerste Semester Blok I Blok II Organisatie en 5 Management omgeving accounting Financial 5 Micro-economie Accounting Oriëntatie fiscale 2 economie Wiskunde 1 practicum Academische vaardigheden 1
38
Tweede Semester Blok III Blok IV 4 Statistiek 1 5 Financiering 7 Organisatie en management
5
6 Macro-economie
7
5 Wiskunde 2 2 practicum Academische vaardigheden 2
4 3
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Schema 2:
Engelstalige propedeuse
Eerste Semester Blok I Blok II Organisation 5 Management and Accounting. Environment
Tweede Semester Blok III 4 Statistics I
Financial 5 Microeconomics Accounting. Mathematics 1 Practicum Academic Skills 1
7 Organisation and 6 MacroManagement economics 5 Mathematics 2 4 Practicum Academic Skills 2
Blok IV 5 Finance
5 7 4 3
De propedeuse is in voldoende mate selecterend. De FEB heeft de afgelopen jaren veel energie gestoken in het verbeteren van het onderwijs en het ondersteunen van de student. Dat is één van de redenen dat de FEB het bindend studieadvies heeft ingevoerd in het studiejaar 20022003. Studenten dienen na een jaar minimaal 50% van de studiepunten te hebben behaald en binnen twee jaar de propedeuse te hebben behaald. Circa 30% van alle propedeusestudenten krijgt na een jaar een negatief bindend studieadvies en circa 10% schrijft zich voortijdig uit. Na twee jaar heeft zo’n 55% de propedeuse afgerond. Per 1 september 2006 werd het systeem aangepast: de eerstejaarsnorm werd verhoogd naar 35 ECTS-studiepunten met als vakspecifieke eis dat het vak Wiskunde 1 daarbinnen dient te zijn behaald. De eis dat de propedeuse dient te zijn afgerond in twee jaar is vervallen. Aan de verwijzende functie van de propedeuse wordt aan de FEB inhoud gegeven door de studieadviseurs: zij adviseren en verwijzen studenten die in de propedeuse niet voldoen aan de verwachtingen. Er is een samenwerkingovereenkomst met de Hogeschool van Amsterdam (HvA) om de overstap naar het hbo te vergemakkelijken. In sommige gevallen kunnen studenten de aan de FEB behaalde studiepunten meenemen naar de HvA. De eerstejaarsstudenten worden in propedeusegroepen ingedeeld met een omvang van dertig tot veertig studenten. Door no-show-studenten is de reële groepsgrootte ongeveer dertig. Afhankelijk van de module wordt het onderwijs aangeboden in de vorm van hoorcolleges en/of werkcolleges. Voor Wiskunde 1 en 2 wordt voor studenten zonder wiskunde B1 extra wiskundeonderwijs aangeboden. In de modulen practicum Academische vaardigheden 1 en 2 wordt gewerkt in halve propedeusegroepen. Deelname aan deze modulen is verplicht. In deze modulen wordt naast onderwijs in academische en presentatievaardigheden ook informatie gegeven over studeren in het algemeen en aan de FEB in het bijzonder, en worden studenten door studentmentoren begeleid. De postpropedeutische fase van de BSc in Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het studieprogramma van de studierichting Bedrijfskunde kent een reguliere en een vrije variant. De vrije variant stelt de student in staat een semester in het buitenland te studeren of een minor op te nemen in het studieprogramma. Studenten dienen in hun derde jaar ten minste vier verbredingsvakken (elk 5 ECTS-studiepunten) in hun studieprogramma op te nemen. Het verbredingsvak Intermediate Financial Accounting is verplicht. Om een probleemloze aansluiting met de master te garanderen, dienen studenten ten minste één verbredingsvak te kiezen uit elk van de volgende drie accenten:
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
39
• accent Strategie, arbeid en organisatie: Strategie en organisatie (VV) en/of Human Resource Management (VV); • accent Marketing: Marketing management (VV) en/of Detailhandelsmarketing (VV); • accent Informatiemanagement: Informatiemanagement (VV) en/of E-Business (VV) en/ of Kennismanagement (VV). Schema 3:
Studierichting Bedrijfskunde, reguliere variant
Tweede studiejaar Eerste Semester Blok I Blok II Strategisch 5 Corporate manageFinancial ment Management Organisatie psychologie
5 mr 3: Kwantitatieve onderzoeksmethoden
mr 1: Inleiding wetenschappelijk onderzoek
Derde studiejaar Eerste Semester Blok I Blok II vv Bedrijfs- 5 vv Bedrijfskunde kunde vak naar 5 vak naar keuze* keuze* vak naar keuze*
Blok IIa 5 project 1: Literatuurstudie (5)
Tweede Semester Blok III Blok IV Business 5 ManagementInformation accounting & Managecontrol ment
Blok IVa 5 project 2: Empirisch onderzoek (5)
5
Marketing
5
5
mr 2: Kwalitatieve onderzoeksmethoden
Blok IIa 5 project 3: Wetenschappelijk atelier (5) 5 5
5 vak naar keuze*
Tweede Semester Blok III Blok IV Int. fin. 5 vv Bedrijfsaccounting kunde. (VV) vak naar 5 project 4 keuze* mr 4: afstudeerseminar
5
Blok IVa 5 vervolg project 4: afstudeerproject (5) 5 5
* De totale keuzevakruimte is 25 ECTS-studiepunten. Minimaal 15 van de 25 ECTS-studiepunten van de keuzevakruimte dienen gebruikt te worden voor vakken uit de kernvakkenlijsten van de studierichting Bedrijfskunde en maximaal 10 van de 25 ECTS-studiepunten van de keuzevakruimte mogen vrij ingevuld worden, mits het geen eerstejaarsvak betreft. In plaats van vakken uit de kernvakkenlijsten van de studierichting Bedrijfskunde mogen bedrijfskundige vakken van andere faculteiten en universiteiten in binnen- en buitenland in het studieprogramma worden opgenomen, mits de vakken bedrijfskundig relevant zijn en vooraf toestemming van de Examencommissie is verkregen. Keuzevakken mogen nooit eerstejaarsvakken zijn, tenzij vooraf toestemming van de Examencommissie is verkregen.
40
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Schema 4:
Studierichting Bedrijfskunde, vrije variant
Tweede studiejaar Eerste Semester Blok I Blok II Strategisch 5 Corporate manageFinancial ment Management Organisatiepsychologie
5 mr 3: Kwantitatieve onerzoeksmethoden mr 1: Inleiding wetenschappelijk onderzoek Derde studiejaar Eerste Semester Blok I Blok II minor / buitenland
Tweede Semester Blok IIa Blok III 5 Business 5 project 1: Information Literatuur- Management studie (5) 5 Marketing 5
5
Blok IV Managementaccounting & control
Blok IVa 5
project 2: Empirisch onderzoek 5 (5)
S&O(VV)
mr 2: Kwalitatieve onderzoeksmethoden
Tweede Semester Blok IIa Blok III Blok IV 30 Intermediate Financial 5 Accounting (VV) Marketing 5 E-Business management (VV) (VV) project 4 : afstudeerseminar project 3: wetenschappelijk atelier
5
Blok IVa vervolg van project 4 (5) 5 5 5
Studenten van de studierichting Bedrijfskunde hebben de mogelijkheid vakken in hun vrije keuzeruimte op te nemen op het gebied van entrepreneurship, cultural industries, sustainable management, operationeel management, recht, et cetera. Business Studies (voltijd): In deze paragraaf wordt het programma van Business Studies beschreven. De MSc in Business Studies is een éénjarige voltijdopleiding van in totaal 60 ECTS-studiepunten. Met ingang van 1 september 2006 wordt de master in de Engelse taal aangeboden. Het collegejaar bestaat uit twee semesters (semester 1: september-januari en semester 2: februari-half juli). Elk semester is opgedeeld in twee blokken van acht weken en een blok van vier weken. Voor de studierichting Bedrijfskunde van de BSc in Economie en Bedrijfskunde en de MSc in Business Studies is gekozen voor het programmeren van 25 ECTS-studiepunten aan onderwijsmodulen in de eerste twee blokken van het semester. 5 ECTS-studiepunten worden projectmatig geprogrammeerd in het blok van vier weken aan het eind van het eerste semester. De masterscriptie kent een uitloop naar de laatste vier weken van het tweede semester. De MSc in Business Studies kent twee instroommomenten (september en februari). Het studieprogramma wordt hieronder schematisch weergegeven in schema 5 en 6. Tussen haakjes staat het aantal ECTS-studiepunten per onderwijsmodule vermeld.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
41
Schema 5:
Programma bij instroom in semester 1
1e semester Blok I
Blok II
mastervak 1 (10)
mastervak 2 (10) oriëntatie op onderzoek & beroep (5) Schema 6:
2e semester Januari Blok III Blok IV project: ontwerp mastervak 3 (10) afstudeeronderzoek (5) afstudeerproject (20)
Juni-juli
Programma bij instroom in semester 2
2e semester Blok III
Blok IV
mastervak 1 (10) mastervak 2 (10) oriëntatie op onderzoek & beroep (5)
1e semester Juni-juli Blok I Blok II project: Ontwerp mastervak 3 (10) afstudeeronderzoek (5) afstudeerproject (20)
Januari
Er worden binnen de MSc in Business Studies zes accenten of specialisatiegebieden onderscheiden: • • • • • •
Strategie, arbeid & organisatie (‘SAO’); Marketing (‘M’); Governance and Valuation (‘GV’); Informatiemanagement (‘IM’); Entrepeneurship (‘E’); Cultural Industries (‘CI’).
Een accent of specialisatiegebied kan alleen op de cijferlijst worden vermeld als de student twee mastervakken uit één accent in zijn studieprogramma heeft opgenomen én de student een masterscriptie heeft geschreven over een onderwerp bij één van de twee accentbepalende mastervakken. Op de cijferlijst kan nooit méér dan één accent worden vermeld. Binnen de MSc in Business Studies kunnen studenten voor het collegejaar 2006-2007 uit de volgende mastervakken kiezen, weergegeven in schema 7.
42
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Schema 7:
mastervakken MSc in Business Studies 2006-2007
Vaknamen mastervakken Accent Informatiemanagement (IM) Informationmanagement: Practical Applications ICT and Services ICT and Organizing Accent Strategie, arbeid en organisatie HRM Leadership Strategy and Competitive Advantage Strategy, Organisation and Context Accent Marketing (M) Marketing Management: Consumer Behaviour Marketing Management: Customer Equity Marketing Management: Retailmarketing Marketing Management: Services Marketing Accent Governance and Valuation (GV) Internal and External Governance Valuation and Value Based Management Accent Entrepeneurship Entrepreneurial Finance International Entrepeneurship Accent Cultural Industries Cultural Entrepeneurship and Innovation Strategic Management Theory in Cultural Industries
ECTS
Semester
10 10 10
2 1 2
10 10 10 10
1 2 1 2
10 10 10 10
2 2 1 1
10 10
2 1
10 10
2 1
10 10
1 1
De onderwijsmodulen Oriëntatie op onderzoek & beroep (Professional & Research Orientation, 5 ECTS-studiepunten, semester 1 of 2) en Project: ontwerp afstudeer-onderzoek (Design Thesis Research, 5 ECTS-studiepunten, semester 1 of 2) zijn verplicht. Om de studeerbaarheid te bevorderen worden beide vakken twee maal per jaar aangeboden. Naast het opnemen van bovenstaande vakken kunnen studenten voor 10 ECTS-studiepunten aan bedrijfskundig gerelateerde mastervakken van andere onderwijsinstellingen in hun studieprogramma opnemen. Business Studies deeltijd: De FEB biedt onder de naam Master in Business Studies intensive programme (MBS) de gelegenheid om in drie jaar de Master of Science titel te behalen: anderhalf jaar deeltijd schakelprogramma en anderhalf jaar deeltijd MSc in Business Studies. Het programma is bestemd voor diegene die een heao-opleiding (of andere hbo- of wo-opleiding, met relevante bedrijfskundige kennis) hebben afgerond en die naast hun werk verder willen studeren. De combinatie werken en studeren vraagt doorzettingsvermogen en een goede planning. De colleges vinden in beginsel plaats op vrijdag, waardoor het mogelijk is het programma naast een werkweek te volgen. Het MBS-team neemt zo veel mogelijk organisatorische zaken die verband houden met de opleiding uit handen, zodat studenten zich volledig op de studie kunnen concentreren Het programma van de MBS is een afgeleide van de Business Studies: het curriculum van de vol- en de deeltijdopleiding is gelijk. Het verschil is gelegen in de duur van het programma en de verdeling van de studielast. Het schakelprogramma voor heao- of hbo-studenten omvat QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
43
60 ECTS-studiepunten, evenals het masterprogramma. De ervaring heeft geleerd dat in een deeltijdopleiding 40 ECTS-studiepunten per jaar haalbaar is. Dit betekent dat voor deeltijdstudenten de doorlooptijd van zowel het schakel- als het masterprogramma nominaal anderhalf jaar is en van de totale nominale studieduur drie jaar. De mastervakken worden niet allemaal op vrijdag aangeboden. Hierbij wordt door het management van het programma in overleg met de studenten een selectie gemaakt uit het bestaande aanbod. Indien studenten een mastervak willen volgen dat niet op de vaste collegedag, vrijdag, wordt aangeboden, kunnen studenten dit vak in het reguliere onderwijs volgen. De inhoud van de vakken is gelijk aan die van de reguliere programma’s. Studenten van de MBS hebben hoofdzakelijk een heao- of een hbo-achtergrond en vaak al enige jaren (gemiddeld 2,5 jaar) werkervaring. De gemiddelde leeftijd van de MBS-studenten ligt rond de dertig jaar. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Bacheloropleiding: De zelfstudie geeft het volgende overzicht: Interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek vindt op verschillende manieren plaats. Het merendeel van de docenten binnen de opleiding is gepromoveerd. Naast een onderwijstaak hebben zij tevens een onderzoekstaak. Deze docenten zijn afkomstig van buitenlandse instellingen met een goede reputatie of staan in verbinding met de internationale ontwikkelingen op hun vakgebied. Resultaten van recent (eigen) onderzoek worden verwerkt in de leerstof bij verschillende vakken. Met name bij de verbredingsvakken, geprogrammeerd in de laatste fase van de studie, wordt naast eventueel een basisboek vaak ook gebruikgemaakt van readers met recente wetenschappelijke artikelen uit toonaangevende internationale tijdschriften. Naast kennisneming van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek worden studenten via steunvakken vertrouwd gemaakt met de geëigende onderzoeksmethoden binnen het vakgebied. Het onderwijs in vaardigheden wordt zo veel mogelijk aangeboden in kleine groepen: de interactie, de diepgang, het actief omgaan met de stof en de kwaliteit van de feedback wordt hiermee gestimuleerd. Ten slotte wordt via projecten en casestudies bij de verschillende verbredingsvakken zelfstandige onderzoekservaring opgedaan. De scriptie waarmee de bacheloropleiding afgesloten wordt, is een verslag van een zelfstandig uitgevoerd leeronderzoek over een onderwerp dat aansluit bij een relevant vakgebied binnen de studierichting en variant. Als uitgangspunt wordt hierbij aansluiting bij een behaald verbredingsvak genomen. Bij voorkeur bevat de scriptie, naast een (beknopt) literatuuronderzoek, een eigen empirisch onderzoek op basis van kwantitatieve gegevens. Scripties die puur theorievormend zijn, komen in mindere mate voor. Scripties worden altijd begeleid door een docent die lid is van de vaste wetenschappelijke staf. Binnen de studierichting Bedrijfskunde wordt de bachelorscriptie ook 44
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
begeleid door middel van een afstudeerseminar. Binnen het afstudeerseminar wordt aandacht besteed aan de verdere ontwikkeling van academische vaardigheden en wordt het schrijven van de scriptie groepsgewijs ondersteund. De individuele en vakinhoudelijke begeleiding blijft in handen van de docent die optreedt als scriptiebegeleider. Een scriptie kan worden geschreven op grond van een stage (de zogenoemde scriptiestage), maar er worden aan de stage geen zelfstandige studiepunten toegekend. Indien de stage wordt uitgevoerd volgens de richtlijnen van het Stagebureau van de FEB en de begeleidende docent het stageverslag met een voldoende beoordeelt, wordt de stage wel afzonderlijk vermeld op de cijferlijst of diplomasupplement behorende bij de bachelorbul. Binnen de opleiding is het mogelijk om, binnen de vrije keuzeruimte, een keuzevakstage te lopen. Het OWI acht de mogelijkheid tot het opnemen van een stage in het studieprogramma van groot belang, maar erkent tegelijkertijd dat de academische kwaliteit van een stage soms moeilijk te controleren is. Daarom bestaat er binnen elk bachelorprogramma van de FEB weliswaar de mogelijkheid een stage in het studieprogramma op te nemen, maar is het aantal studiepunten dat daaraan besteed mag worden beperkt. Wel vindt het OWI het van groot belang dat studenten zich kunnen oriënteren op de beroepspraktijk en daarom worden studenten actief ondersteund bij het vinden van een stage door het Stagebureau. De moderne kennismaatschappij vraagt om afgestudeerden die een academische denkwijze met praktische ervaring kunnen combineren, die creatief zijn en een breed scala aan competenties hebben. Zij moeten hun wetenschappelijke kennis beroepsmatig kunnen toepassen. Het Stagebureau heeft als functie studenten te informeren en te begeleiden. Studenten kunnen terecht voor informatie over stageregelingen en over stageplaatsen in en buiten Europa. Ook vragen over cv’s, sollicitaties, loopbaanplanning en de arbeidsmarkt kan het Stagebureau beantwoorden. Het Stagebureau adviseert en helpt studenten bij het schrijven van sollicitatiebrieven en cv’s. In de stagebibliotheek kunnen studenten onder meer stageverslagen van andere studenten lezen en informatie over bijvoorbeeld solliciteren bekijken. Ook is er tweemaal per week een inloopspreekuur. Het Stagebureau bewaakt verder de naleving van het Reglement Stages. Het Stagebureau onderhoudt daarnaast contacten met de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld met stageverleners van bedrijven en organisaties. Regelmatig sturen werkgevers informatie over stagemogelijkheden naar het bureau. Het aantal beschikbare stages voor FEB-studenten is de laatste jaren dan ook toegenomen. Verder zijn er structurele contacten opgebouwd met arbeidsmarktvertegenwoordigers die min of meer doorlopend stageplaatsen aanbieden. Zij zijn bijvoorbeeld aanwezig op stagemiddagen en bij zogenoemde carrièredagen die studieverenigingen organiseren. Het Stagebureau bezoekt ook zelf bedrijven. Masteropleidingen: Het masterprogramma sluit aan bij recente ontwikkelingen in de Bedrijfskunde. De Amsterdam Business School is in ontwikkeling en heeft recent meerdere actieve onderzoekers aangetrokken, waardoor het in toenemende mate mogelijk is met het onderwijs nauw bij recente wetenschappelijke ontwikkelingen aan te sluiten. Om interactie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek te garanderen, zijn de docenten binnen de opleiding gepromoveerde, actieve onderzoekers die naast een onderwijstaak tevens een onderzoekstaak hebben. Vakken zijn interactief en baseren zich op onderzoek. Recente wetenschappelijke artikelen uit toonaangevende internationale tijdschriften vormen onderdeel van de leerstof, resultaten van recent onderzoek worden verwerkt en geanalyseerd in de vakken en toegepast in opdrachten en cases en het uitvoeren van literatuuronderzoek. Het steunvak Onderzoek & oriëntatie op beroep QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
45
verdiept kennis van de al in de bachelor uitgebreid opgenomen kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden, en introduceert de beroepspraktijk. Via projecten, opdrachten en casestudies wordt tijdens de vakken zelfstandige onderzoekservaring opgedaan, die nog verder wordt uitgebouwd in de scriptie (een zelfstandig leeronderzoek binnen een van de gedoceerde accenten). Bij voorkeur bevat de scriptie, naast een literatuuronderzoek, een eigen empirisch onderzoek op basis van kwalitatieve of kwantitatieve data. Scripties worden altijd begeleid door een lid van de vaste wetenschappelijke staf. Een scriptie kan worden geschreven op grond van een stage (de zogenoemde scriptiestage), maar er worden aan de stage geen zelfstandige studiepunten toegekend. Als de stage wordt uitgevoerd volgens de richtlijnen van het Stagebureau van de FEB (vastgelegd in bijlage D van de OER) en de begeleidende docent het stageverslag met een voldoende beoordeeld, wordt de stage wel afzonderlijk vermeld op de cijferlijst behorende bij de masterbul. Het volgen van een stage biedt de student de mogelijkheid nader kennis te maken met de beroepspraktijk. Oordeel Bacheloropleiding: De commissie stelt vast dat bijna de gehele wetenschappelijke staf is gepromoveerd met uitzondering van de ‘docenten’. De bachelorstudenten ervaren de inbreng van onderzoek in het onderwijs met name in de verbredingsvakken. De commissie heeft tijdens de visitatie een selectie uit de handboeken en readers van de verplichte tweedejaars hoofdvakken en tentamenopgaven en uitwerkingen ingezien. Daaruit is gebleken dat de inhoud van de opleiding actueel is en aansluit bij de ontwikkelingen in de bedrijfskunde. Tijdens het bestuderen van de zelfstudie merkte de commissie op dat de semesterindeling van de studierichting Bedrijfskunde afwijkt van de indeling bij de andere studierichtingen. De commissie vraagt zich af of het niet onmogelijk wordt voor studenten om keuzevakken ergens anders te volgen. Tijdens de gesprekken heeft de commissie de afwijkende semesterindeling van de studierichting Bedrijfskunde besproken met het opleidingsbestuur en een selectie van de bachelorstudenten, met name vanwege de drempels die dit zou kunnen opwerpen voor het volgen van keuzevakken bij andere studierichtingen binnen en buiten de FEB. In het gesprek met deze bachelorstudenten bleek dit geen echt probleem. De commissie heeft vastgesteld dat er een duidelijke lijn aanwezig is in het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden bij de studenten: inleiding wetenschappelijk onderzoek (mr1), kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden (mr2 en mr3) en het afstudeerseminar (mr4) gecombineerd met vier projecten: literatuurstudie, empirisch onderzoek, wetenschappelijk atelier en het afstudeerproject. De commissie heeft vastgesteld dat de omvang van de bachelorscriptie 10 ECTS-studiepunten bedraagt, ruim boven de minimaal gewenste omvang van 6 ECTS-studiepunten. Het afstudeerseminar (5 ECTS-studiepunten) in het tweede semester van het derde jaar is een inleiding tot het werken aan een scriptie waarin studenten onder begeleiding een onderzoeksvoorstel opstellen. Daarop volgt dan het eigenlijke project en de scriptie (5 ECTS-studiepunten). Voor de opmerkingen van de commissie ten aanzien van de scripties zij verwezen naar Facet 5. Ten slotte heeft de commissie geconstateerd dat de opleiding voldoende aansluit bij de praktijk door het gebruik van casestudies, gastsprekers en concrete opdrachten. 46
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Masteropleiding (voltijd): Tijdens de gesprekken met de masterstudenten werden diverse voorbeelden genoemd van onderzoek dat werd ingebracht in het onderwijs zoals strategic alliances, en expatriates bij human resource management. Ook noemden de studenten de door docenten geschreven artikelen. In het gesprek met de docenten uit de masteropleiding heeft de commissie vastgesteld dat het doel van de opleiding is om de studenten een wetenschappelijke opleiding te geven. De opleiding leidt op voor de praktijk, maar zet wel in voor academische diepgang. Dit werd bevestigd door masterstudenten met een bachelordiploma van het hbo: zij vonden meer diepgang in de opleiding en meer nadruk op analyse. De visitatiecommissie heeft tijdens de visitatie een selectie van de handboeken en readers van verplichte hoofdvakken van de masteropleiding ingezien, alsmede tentamenopgaven en de uitwerkingen daarvan. De commissie stelt vast dat de masteropleiding aansluit bij de actuele ontwikkelingen in de bedrijfswetenschappen. Voor de opmerkingen van de commissie ten aanzien van de scripties zij verwezen naar Facet 5. Ten slotte heeft de commissie geconstateerd dat de opleiding voldoende aansluit bij de praktijk door het gebruik van casestudies, gastsprekers en concrete opdrachten. Masteropleiding (deeltijd): De commissie gaat ervan uit dat het programma van de voltijd- en de deeltijdopleiding Business Studies identiek is op basis van de zelfstudie en op verklaringen van de betrokkenen (management, wetenschappelijke staf, studenten en ondersteunend personeel) in de gesprekken tijdens het visitatiebezoek. Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving Bacheloropleiding: De eindtermen qua kennis specificeren drie niveaus. Het eerste niveau, inleidende kennis (niveau A), wordt in het eerste jaar van het programma afgedekt. Micro-economie, macroeconomie, financiering, financial en management accounting en management en organisatietheorie krijgen daarbij onder andere aandacht. Naast steunvakken als wiskunde en statistiek is er ook expliciete aandacht voor academische vaardigheden via twee practica. De vereiste basiskennis (niveau B) zoals vastgelegd in de eindtermen voor de studierichting Bedrijfskunde en haar varianten van de BSc in Economie en Bedrijfskunde wordt grotendeels in het tweede studiejaar opgedaan. De voor het vakgebied relevante statistische methoden QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
47
worden bij vakken als de management researchvakken (mr 1 t/m mr 4) verworven. Naast inhoudelijke kennis is hier ook expliciet aandacht voor het zelfstandig toepassen en uitvoeren van de verschillende methoden via een gangbaar statistisch softwarepakket. Uitgebreide kennis (niveau C) wordt vergaard via ten minste 20 ECTS-studiepunten aan verbredingsvakken geprogrammeerd in het derde jaar. In de bachelorscriptie dienen studenten aan te tonen dat zij in staat zijn zelfstandig verantwoord, origineel onderzoek uit te voeren op basis van de door hen gedurende de opleiding verworven theoretische kennis en gebruikmakend van de onderzoeksvaardigheden die zij tijdens hun opleiding hebben aangeleerd. In de studierichting Bedrijfskunde is de omvang van de scriptie 10 ECTS-studiepunten (met ingang van 1 september 2006 inclusief een afstudeerseminar). Voor elk van de afzonderlijke onderdelen van het programma zijn toetsbare leerdoelen geformuleerd; deze zijn te vinden in de vakbeschrijvingen in de studiegids. Voor sommige onderdelen zijn deze leerdoelen puur vakinhoudelijk van aard. Het gaat dan met name om de onderdelen in het eerste jaar waar de student inleidende kennis op een bepaald vakgebied wordt bijgebracht. Bij de onderdelen practicum Academische vaardigheden 1 en 2, die de bachelorstudent in het eerste jaar volgt, hebben de leerdoelen betrekking op vaardigheden van algemene academische aard. Verder is er in de studierichting Bedrijfskunde aandacht voor academische vaardigheden in de management researchvakken en projecten. De geformuleerde leerdoelen voor verbredingsvakken betreffen doorgaans een combinatie van vakinhoudelijke kennis met vakspecifieke vaardigheden. Dit zorgt voor een evenwichtige spreiding van leerdoelen door de opleiding heen. Studenten moeten voordat zij kunnen afstuderen hun studieprogramma laten goedkeuren door de Examencommissie. De criteria voor goedkeuring van een studieprogramma staan geformuleerd in de OER. De criteria beschrijven een per studierichting en variant verschillende combinatie van onderwijsmodulen waar een specifiek studieprogramma aan moet voldoen. Masteropleidingen: Het MSc-programma heeft een (minimum)grootte van 60 ECTS-studiepunten en biedt studenten een keuze uit zeventien op recent onderzoek gebaseerde mastervakken (studielast 10 ECTS-studiepunten) uit zes specialisatiegebieden die aansluiten bij de expertise van verschillende onderzoeksgroepen die bij de opleiding betrokken zijn. Binnen het programma volgt iedere student 30 ECTS-studiepunten aan inhoudelijke mastervakken (uit minimaal twee accenten). Tevens worden 10 ECTS-studiepunten besteed aan steunvakken, gericht op onderzoeksmethoden en het verder ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden alsmede oriëntatie op beroeps- en carrièremogelijkheden, en vaardigheden. Tot slot sluit iedere student de opleiding af met een individuele afstudeeropdracht (in de vorm van een masterscriptie) van 20 ECTSstudiepunten. In de masterscriptie dienen studenten aan te tonen dat zij in staat zijn zelfstandig verantwoord origineel wetenschappelijk onderzoek uit te voeren op grond van de door hen gedurende de opleiding verworven theoretische kennis en gebruikmakend van de onderzoeksvaardigheden die zij tijdens hun opleiding (en vooropleiding) hebben aangeleerd. Studenten kiezen vakken uit minimaal twee van de specialisatiegebieden (of accenten). De al langer aangeboden accenten zijn: Strategie, arbeid & organisatie, Marketing, Governance and Valuation (voorheen Financieel management) en Informatiemanagement. Deze vormen de basis 48
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
van het programma, waarop ook de instroombachelor is afgestemd. Tevens worden per 1 september 2006 onderwijsmodulen in de accenten Entrepeneurship en Cultural Industries aangeboden, die aansluiten bij nieuwe terreinen van specialisatie in het onderzoek van de faculteit. Voor elk van de afzonderlijke onderdelen van het programma zijn toetsbare leerdoelen geformuleerd; deze zijn te vinden bij de vakbeschrijvingen in de studiegids. Voor sommige onderdelen zijn deze leerdoelen puur vakinhoudelijk van aard. Studenten moeten voordat zij kunnen afstuderen hun studieprogramma laten goedkeuren door de Examencommissie. De criteria voor goedkeuring van een studieprogramma staan geformuleerd in de OER. De criteria beschrijven een combinatie van onderwijsmodulen waaraan een specifiek studieprogramma moet voldoen. Voor de MSc in Business Studies komt dit neer op naar keuze minstens drie mastervakken van 10 ECTS-studiepunten elk uit ten minste twee accenten, de verplichte modulen Oriëntatie op onderzoek en beroep (5 ECTS-studiepunten) en het Project: ontwerp afstudeer-onderzoek (5 ECTS-studiepunten) en de masterscriptie (20 ECTS-studiepunten) op het gebied van de Bedrijfskunde. Studenten mogen één mastervak (10 ECTS-studiepunten) in hun studieprogramma opnemen dat niet voorkomt op de lijst van mastervakken van de MSc in Business Studies, mits dit vak betrekking heeft op een voor de bedrijfskunde relevant vakgebied en van voldoende niveau is. Dit is ter beoordeling van Examencommissie op advies van de opleidingsdirecteur van de MSc in Business Studies. De FEB kent één examencommissie voor alle reguliere opleidingen bij de FEB. De Examencommissie is een zelfstandig orgaan dat ervoor zorgt dat een diploma wordt uitgereikt aan een student die alle tentamens/studieonderdelen van een opleiding heeft behaald. De Examencommissie wijst examinatoren aan en geeft aanwijzingen voor de goede gang van zaken bij tentamens. De Examencommissie keurt individuele studieprogramma’s goed, verleent in voorkomende gevallen vrijstellingen voor tentamens of verlengt de geldigheidsduur van tentamens en beslist over afwijkende wijzen van tentamineren. Zij treedt op bij fraude en kent het predicaat ‘cum laude’ toe. De Examencommissie laat zich steeds adviseren door de examinatoren. Het uitvoerende werk wordt gedaan door de Onderwijsadministratie (OAI) en de ambtelijk secretaris: zij houden de administratie bij, zij zorgen voor diploma’s en cijferlijsten en zij schrijven namens de examencommissies een paar duizend brieven per jaar. De examencommissies van de opleidingen van de FEB vergaderen gezamenlijk. Dit gebeurt elke maand in de week voor de diploma-uitreikingen. Oordeel Bacheloropleiding: De commissie heeft vastgesteld dat op vakniveau de einddoelen zijn geformuleerd. Er is echter nog geen kruistabel waarin de einddoelen van de diverse vakken gerelateerd zijn aan de eindtermen van de opleiding. Uit de gesprekken met de studenten bleek dat zij niveauverschillen ervaren tussen de verschillende vakken. In de zelfstudie komt de interdisciplinariteit van de opleiding aan de orde. De interdisciplinariteit blijft volgens de geïnterviewde studenten impliciet. De commissie heeft in meerdere gesprekken vastgesteld dat het programma is voortgekomen uit de economische faculteit en daarom een sterk algemeen en bedrijfseconomisch accent heeft. De beoogde verbreding van het programma is in de ogen van een deel van de faculteit nog onvoldoende, terwijl studenten aangaven de economische focus juist te waarderen. QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
49
In het gesprek met de docenten uit de bacheloropleiding heeft de commissie expliciet het verband tussen de doelstellingen en de inhoud van de opleiding aan de orde gesteld. Daarbij kiest de FEB voor keuzevrijheid van studenten bij Bedrijfskunde in plaats van voor een strak programma. Uitgangspunt voor de faculteit is het aanbieden van vakken met breedte en voldoende diepgang. De gehanteerde norm is het kunnen uitvoeren van het bacheloronderzoek. Dit traject wordt sterk begeleid, waarbij in het vak ‘afstudeerseminar’ (mr4) het doel van de bachelorscriptie aan de orde komt. Studenten bestuderen eerdere scripties en komen dan tot een onderzoeksvoorstel: een leeronderzoek. Na het lezen van de geselecteerde bachelorscripties van de studierichting Bedrijfskunde (twaalf scripties) was de commissie unaniem van mening, dat ze voldeden aan de basiskwaliteit, maar dat de beoordeling dikwijls aan de hoge kant is. Echter, de commissie constateert onvoldoende onderscheid tussen de eisen die worden gesteld aan de bachelor- respectievelijk de masterscriptie; de eisen aan de bachelorscriptie lijken te ambitieus De commissie concludeert mede op basis van de kwaliteit van de bachelorscripties – ook vanwege het ontbreken van een kruistabel – dat de eindtermen van de opleiding in voldoende mate worden gedekt door de leerdoelen van de programmaonderdelen en dat de inhoud en opbouw van het curriculum doeltreffend zijn om de beoogde eindkwalificaties te verwerven. Masteropleiding (voltijd): De commissie stelt vast dat op vakniveau de leerdoelen zijn geformuleerd. Er is echter geen expliciete relatie geformuleerd tussen de eindtermen van de opleiding en de leerdoelen van de individuele vakken. Na het lezen van de geselecteerde masterscripties uit de voltijdopleiding (tien scripties uit verschillende accenten) was de commissie unaniem van mening, dat ze voldeden aan de basiskwaliteit, maar dat de beoordeling dikwijls aan de hoge kant was. De commissie is van mening dat de kwaliteit van de opleiding voldoende bewaakt kan worden via het niveau van de scripties. Masteropleiding (deeltijd): Na het lezen van een selectie van de masterscripties (twaalf ) uit de oude deeltijdopleiding kwam de commissie unaniem tot de conclusie dat een aantal scripties van onvoldoende niveau was. Dit bracht de commissie ertoe een extra bezoek aan de FEB te brengen op 11 januari 2007, teneinde de deeltijdmasteropleiding MSc in Business nog eens door te lichten. De commissie had tijdens het eerdere bezoek vernomen dat de voltijd- en de deeltijdopleiding Business Studies identiek zijn op basis van informatie verschaft in de zelfstudie en op basis van verklaringen van de betrokkenen (management, wetenschappelijke staf, studenten en ondersteunend personeel). Tijdens dit extra ingelaste bezoek heeft de commissie geconstateerd dat de gelezen scripties van studenten van de oude Verkorte Opleiding Bedrijfseconomie zijn. Deze opleiding is in september 2004 afgeschaft. Er bestaan nog geen scripties uit de deeltijdopleiding Business Studies die in september 2004 is gestart.
50
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
De commissie heeft uitvoerig met het opleidingsbestuur, docenten en studenten gesproken over haar zorg ten aanzien van de kwaliteit van de deeltijdmasterscripties zijnde de ultieme toets dat de eindkwalificaties door studenten worden behaald. De commissie heeft gevraagd naar garanties voor de kwaliteit van de toekomstige masterscripties uit de deeltijdopleiding. De commissie heeft van de opleiding vernomen dat de deeltijd- en voltijdopleiding identiek zijn. De huidige masterstudenten (voltijd en deeltijd) krijgen meer begeleiding via het vak Design Master Thesis (waarin het onderzoeksvoorstel onder begeleiding wordt opgesteld) en via de begeleiding van reguliere docenten tijdens het masteronderzoek dan de studenten uit de VOB. Tevens wordt aan de deeltijdstudenten extra ondersteuning geboden via vrijwillige deelname aan drie scriptiebijeenkomsten. Deze bijeenkomsten dienen ter motivatie en stimulans om aan de scriptie te blijven werken bij deze deeltijdstudenten. Deze bijeenkomsten komen boven de 60 ECTS-studiepunten van het reguliere programma. Ook heeft de commissie vernomen dat de VOB te vrijblijvend was ten aanzien van de keuze van vakken en dat daardoor de moeilijke vakken konden worden ontweken. Dit is veranderd in de huidige opleiding Business Studies. Nu krijgt iedere potentiële deeltijdstudent een intakegesprek (zie voor uitvoeriger informatie einde van Facet 8) waarin de zware studielast van zowel het deeltijdschakel- als het deeltijdmasterprogramma wordt aangekaart. De commissie heeft vernomen dat van dit intakegesprek een selecterende werking uitgaat. Ook de wiskundetoets is een drempel; zonder hieraan voldaan te hebben kan men niet instromen. De commissie heeft met genoegen vernomen dat de FEB de wiskunde-eis hoog blijft houden en dat zij zal besluiten de bachelorscriptie in alle schakelprogramma’s op te nemen als aanvullende maatregel. De commissie heeft vernomen dat er een aanwezigheidsverplichting geldt voor de vakken die op vrijdag worden gegeven. Bij ontbreken van masterscripties uit de huidige deeltijdopleiding heeft de commissie een aantal onderzoeksvoorstellen van de huidige deeltijdmasterstudenten ingezien in verschillende stadia van ontwikkeling. Daarbij heeft zij vernomen dat het vak Design Master Thesis pas met een voldoende kan worden afgerond als de probleemstelling, de onderzoeksvraag, een overzicht van de belangrijkste literatuur, de onderzoeksopzet en de verwachte bijdrage van het onderzoek aan de theorie zijn geformuleerd. De VOB kende dit Design Master Thesis vak niet. De commissie heeft vertrouwen in de door de FEB genomen maatregelen en de toezeggingen van het opleidingsbestuur dat zij de kwaliteit van de scripties zal verhogen. Ook hier is de commissie van oordeel dat een tweede beoordelaar bij de deeltijdmasterscripties consequent toegepast moet worden. De normering bij de criteria dient door beide beoordelaars expliciet toegelicht te worden conform het huidige beoordelingsformulier. De commissie heeft met genoegen vernomen dat de opleidingsdirecteur een grotere rol zal gaan spelen in de controle op het niveau van de scripties achteraf. Alles overwegende komt de commissie tot de conclusie, dat op grond van de genomen en te nemen maatregelen nu de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma voldoende is.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
51
Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving Bacheloropleiding: De zelfstudie geeft het volgende overzicht: Voor alle studierichtingen en varianten van de BSc in Economie en Bedrijfskunde is de algemene opbouw van het studieprogramma gelijk, behalve voor Bedrijfskunde (zie volgende paragraaf ). Inleidende kennis wordt met name opgedaan in het eerste jaar. Het tweede jaar is gereserveerd voor basisvakken die voortbouwen op de inleidende kennis in het eerste jaar. Ook belangrijke steunvakken als wetenschapsleer, wiskunde, statistiek en econometrie en vakken met betrekking tot academische vaardigheden staan in het tweede jaar, en in een enkel geval in het derde jaar, geprogrammeerd. Deze vakken hebben in het algemeen de ingangseis dat de (relevante) onderdelen van de propedeuse behaald dienen te zijn. Verbredingsvakken sluiten qua inhoud en moeilijkheidsgraad aan op eerdere basisvakken. Met een verbredingsvak kan pas worden begonnen als het relevante basisvak en de propedeuse succesvol zijn afgerond. Bij de studierichting Bedrijfskunde is gekozen voor een afwijkende opzet van het studieprogramma. Aan het eind van elk semester van het tweede en derde jaar staat een project (omvang 5 ECTS-studiepunten) geprogrammeerd, waar studenten actief de in dat semester opgedane theoretische kennis praktisch toepassen. Verder is er in vrijwel elk semester aandacht voor de ontwikkeling van academische vaardigheden in de managementresearch- en projectmodulen. Inhoudelijk worden de vakken periodiek op elkaar afgestemd. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de studierichtingscoördinatoren. De Opleidingscommissie Economie en Bedrijfskunde heeft een controlerende taak en doet regelmatig suggesties voor verbetering van de studieprogramma’s. Masteropleidingen: Studenten van de MSc in Business Studies (voltijd en deeltijd) kunnen kiezen of ze zich meer of minder willen specialiseren, of liever in de breedte hun kennis willen ontwikkelen. Bij de keuze voor meer specialisatie kan een accent of specialisatiegebied op de cijferlijst worden vermeld, maar alleen als de student twee mastervakken uit één accent in zijn studieprogramma heeft opgenomen én als de student een masterscriptie heeft geschreven over een onderwerp bij één van de twee accentbepalende mastervakken. In dat geval valt tweederde van het gekozen studieprogramma in het specialisatiegebied. Binnen de opleiding is het mogelijk om een stage te lopen en deze op de cijferlijst als voldaan te laten opnemen. De stage kan echter nooit als vervanging van een mastervak of de masterscriptie dienen. In de praktijk komt het weinig voor dat studenten op grond van een stage hun masterscriptie schrijven. Inhoudelijk worden de vakken periodiek op elkaar afgestemd om overlap te voorkomen en de samenhang te bevorderen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de opleidingsdirecteur. De Opleidingscommissie Economie en Bedrijfskunde heeft een controlerende taak en doet zo 52
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
nodig suggesties tot verbetering van het studieprogramma. Het uitgangspunt bij alle mastervakken van de MSc in Business Studies is de verworven kennis en onderzoeksvaardigheden in de toelatinggevende afgeronde bacheloropleiding (of het schakelprogramma). Oordeel Bacheloropleiding: De commissie is van oordeel dat de programmaonderdelen van het bacheloropleiding in samenhang zijn opgebouwd: vakken op verschillende niveaus (A,B, en C), de methodologische vakken (mr1 tot en met mr4) en de projecten. Ook in het gesprek met de bachelorstudenten heeft de commissie vernomen dat zij een duidelijke lijn in de breedte en de lengte van de opleiding ervaren. Masteropleiding (voltijd): De commissie is van oordeel dat de accenten in de masteropleiding de samenhang van de te volgen vakken bevorderen. De interdisciplinariteit komt in de mastervakken duidelijker naar voren volgens de masterstudenten, die de commissie heeft gesproken. Masteropleiding (deeltijd): De commissie constateert dat het programma van de voltijd- en de deeltijdopleiding Business Studies identiek is op basis van de zelfstudie en op verklaringen van de betrokkenen (management, wetenschappelijke staf, studenten en ondersteunend personeel) in de gesprekken tijdens het visitatiebezoek. Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving Bacheloropleiding: Uit de zelfstudie: De geprogrammeerde studielast van de driejarige voltijdopleiding Economie en Bedrijfskunde is gelijkmatig over de drie jaren verdeeld. De afzonderlijke studieonderdelen zijn zo over de opleiding verspreid dat opgelopen vertraging kan worden ingelopen. Integrale gegevens over de feitelijke studielast (gerapporteerde inspanning) betreffende de gehele opleiding zijn vooralsnog niet voorhanden. Wel geven de evaluaties voor de verplichte vakken binnen de diverse studierichtingen en varianten van de bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, aan dat het inspanningsniveau rond de 60% van de nominale studielast ligt. Het aantal vakken met een percentage rond de 100% is beperkt. Uit een recente derdejaarsenquête blijkt dat studenten van de FEB gemiddeld 24 uur per week (circa 60% van de norm) aan hun studie besteden (FACT, september 2005). Deze te beperkte inspanning resulteert, in de ogen van het OWI, in te lage rendementen en dit vooral in het eerste jaar, maar geeft ook aan dat het programma goed studeerbaar is. In de loop der tijd zijn QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
53
allerlei maatregelen genomen om de geleverde inspanning van studenten te verhogen: verplichte opkomst bij colleges, al dan niet verplicht opdrachten inleveren die meetellen voor het tentamen, aftekenen van huiswerk, het geven van motiverend onderwijs, het geven van onderwijs in kleine groepen, het verplicht geven van mondelinge en schriftelijke rapportages over delen van het onderwijs en opdrachten, het bindend studieadvies et cetera. De mate waarin dit gebeurt, is afhankelijk van de budgettaire beperkingen. De vele inspanningen hebben niet geleid tot veel betere resultaten. Voor de studierichting Bedrijfskunde is uitdrukkelijk gekozen voor een ander systeem dan bij de studierichtingen Algemene economie en Bedrijfseconomie. Vanwege de projectmatige opzet van een deel van het onderwijs wordt voor deze studierichting ook onderwijs aangeboden in de vierwekelijkse januari- en juni-juliblokken. Dit heeft als voordeel een evenwichtigere spreiding van het onderwijs, maar als nadeel dat hertentamens tegelijkertijd met onderwijs staan geprogrammeerd. Tentamens zijn evenwichtig over het jaar verspreid. Voor elk studieonderdeel kan ten minste drie keer per jaar tentamen worden afgelegd. Masteropleidingen: Vakken zijn evenwichtig verspreid over het studiejaar om studeerbaarheid te garanderen. Studenten volgen twee mastervakken en de verplichte modulen Oriëntatie op onderzoek & beroep en Project: ontwerp afstudeeronderzoek in het eerste semester, en hun laatste mastervak, en schrijven hun masterscriptie in het tweede semester. De MSc in Business Studies kent twee instroommomenten. Om de studeerbaarheid te bevorderen worden de verplichte onderwijsmodulen Oriëntatie op onderzoek & beroep (Professional & Research Orientation, 5 ECTS-studiepunten, semester 1 of 2) en Project: ontwerp afstudeeronderzoek (Design Thesis Research, 5 ECTS-studiepunten, semester 1 of 2) zowel in semester 1 als in semester 2 aangeboden. Voor een beperkt deel van de onderwijsmodulen van de MSc in Business Studies vindt de eindbeoordeling plaats op grond van een tentamen. De tentamens zijn evenwichtig over het jaar verspreid en geconcentreerd aan het eind van het semester. Voor elk vak met een tentamen kan ten minste drie keer per jaar tentamen worden afgelegd. Bij de overige onderwijsmodulen vindt toetsing plaatst door mondelinge en schriftelijke rapportage, opdrachten et cetera. Oordeel Bacheloropleiding: De commissie stelde in het gesprek met de bachelorstudenten vast dat zij de studie niet moeilijk achten De combinatie afstudeerseminar en scriptie is een duidelijke verbetering in de opleiding. Het vak Statistiek (Management Research 2) is een struikelvak. Daarvoor is een klankbordgroep opgezet om verbetering aan te brengen. Masteropleiding (voltijd): Ook in het gesprek met een aantal voltijdmasterstudenten werd de studeerbaarheid niet als probleem ervaren. Sommige studenten werken naast de studie. Masteropleiding (deeltijd): De commissie heeft slechts met twee deeltijdstudenten kunnen spreken tijdens het extra ingelaste bezoek aan de opleiding op 11 januari 2007. Van deze studenten heeft de commissie vernomen dat de studielast zwaar is naast het hebben van een baan. Een groot deel van het weekend en een aantal avonden worden opgeofferd door deze gemotiveerde studenten. De 54
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
commissie vraag aandacht voor een evaluatie van de studeerbaarheid van de deeltijdopleiding nadat de opleiding een aantal afgestudeerden heeft opgeleverd. De commissie wijst erop, dat de duidelijke voorlichting over de zwaarte van het programma ook in de toekomst gehandhaafd dient te blijven. Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving Bacheloropleiding: Uit de zelfstudie: De BSc Economie en Bedrijfskunde staat open voor studenten die over een vwo-diploma beschikken met Wiskunde A1 en A2 en/of Wiskunde B1 en Economie 1. De ingangseisen worden gecontroleerd door de Centrale Studenten Administratie (CSA) van de UvA. Indien studenten niet voldoen aan de ingangseisen met betrekking tot wiskunde, worden zij niet toegelaten tot de opleiding. Deficiënties met betrekking tot Economie 1 worden in overleg met de propedeusecoördinator van de BSc in Economie en Bedrijfskunde opgelost. Studenten die willen instromen in de Engelstalige BSc Economics and Business moeten over een vwodiploma beschikken of voldoen aan de richtlijnen van de NUFFIC wat buitenlandse vooropleiding betreft. Daarnaast moeten al deze studenten een wiskundetoets afleggen en moeten de buitenlandse studenten een voldoende hoge score voor een Engelse taaltoets (TOEFL > 600 of IELTS > 6,5) hebben behaald. Ook kunnen studenten instromen die een propedeuse hebben van een hbo-opleiding, maar ook zij moeten voldoen aan bovengenoemde wiskunde-eis. Circa 80% van alle studenten heeft een vwo-diploma. Circa 20% van de studenten heeft een buitenlandse vooropleiding en circa 5% heeft een hbo-propedeuse. Het OWI is van mening dat de propedeuse in principe goed aansluit op het vwo. Wel wordt geconstateerd dat de gemiddelde student veel minder tijd (circa 24 uur) aan zijn studie besteedt dan de veertig uur die het OWI voor een voltijdopleiding als norm hanteert. Daardoor zijn de rendementen in de propedeuse laag, ondanks het feit dat de studenten zelf aangegeven dat zij het niveau van de studie niet te hoog vinden. Verder lijkt de aansluiting steeds meer onder druk te komen staan onder invloed van de veranderingen op de middelbare scholen: de wiskundige, Nederlandse taal- en Engelse taalvaardigheden van de eerstejaarsstudenten lijken elk jaar te verminderen. Voor studenten met uitsluitend Wiskunde A1 en A2 organiseert de FEB in het eerste jaar extra wiskundesteuncolleges. Bij de vakken practicum Academische vaardigheden 1 en 2 wordt extra aandacht besteed aan correct gebruik van de Nederlandse taal. De aansluiting komt verder onder druk te staan doordat de hoeveelheid tijd die scholieren aan hun middelbareschoolopleiding besteden in grote mate afwijkt van de norm die de FEB voor haar opleidingen hanteert. Studenten lijken hun studeergedrag van de middelbare school ook op de universiteit voort te zetten.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
55
De totale instroom in de BSc Economie en Bedrijfskunde laat al een paar jaar een stijgende lijn zien. Dit komt onder andere omdat de FEB met ingang van het studiejaar 2001-2002 een Engelstalige variant en met ingang van het studiejaar 2002-2003 de studierichting Bedrijfskunde heeft geïntroduceerd. Tabel 1: Instroom in de BSc in Economie en Bedrijfskunde, 2002-2005 Instroom
2002
338
2003
392
2004
433
2005
% vrouw 434 29% (2005)
De instroom van buitenlandse studenten schommelt tussen de vijftig en zestig studenten per jaar. 30% van alle aanmeldingen wordt geaccepteerd in het programma. Opvallend is dat de buitenlandse studenten uit de hele wereld afkomstig zijn: in de BSc in Economics and Business zijn meer dan zestig nationaliteiten vertegenwoordigd. Deze buitenlandse instroom van studenten is opgenomen in tabel 2. Tabel 2: Instroom in de BSc in Economics and Business, 2002-2005 Instroom Bsc Economics and Business
2002
56
2003
65
2004
60
2005
% vrouw 50 52% (2005)
Informatie over de aantallen studenten per studierichting en variant is niet direct beschikbaar. Binnen het studentregistratiesysteem van de UvA wordt uitsluitend de opleiding geregistreerd. Niettemin is er op grond van de verplichte vakken per studierichting en variant wel een schatting te maken van het aantal studenten. De instroom in de propedeuse is circa vijfhonderd studenten (inclusief Engelstalige studenten). Ongeveer driehonderd studenten blijven over na de propedeuse. Circa zeventig (23%) van hen kiezen voor de studierichting Algemene Economie (inclusief ruim veertig studenten uit de Engelstalige propedeuse). Ongeveer honderdzestig (53%) studenten kiezen voor de studierichting Bedrijfseconomie (Accountancy & Control: zestig, Financiering: zestig en Organisatie Economie: veertig). Bedrijfskunde trekt jaarlijks ongeveer zeventig (23%) studenten. Masteropleidingen: De MSc in Business Studies staat open voor de volgende categorieën studenten: • • •
56
Studenten van de FEB die doorstromen van de BSc Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde, naar de MSc in Business Studies. Deze studenten krijgen als enige groep onvoorwaardelijke toelating tot de master. Nederlandse studenten van buiten de FEB met een hbo-diploma die het schakeljaar Business Studies van de FEB met succes hebben afgerond. Nederlandse studenten van buiten de FEB met een academische bacheloropleiding. Zij worden geselecteerd op grond van de kennis opgedaan in de vooropleiding. Zij dienen ten minste te beschikken over voldoende relevante academische vaardigheden en kennis op niveau C (uitgebreide kennis) op de gebieden: strategie & organisatie, marketing, informatiemanagement en financial accounting. Dit is het niveau van de corresponderende verbredingsvakken uit de BSc in Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde. QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
•
•
•
Nederlandse studenten van buiten de FEB met een hbo- of masteropleiding die zich aanmelden voor het zogenoemde Intensive Program. Aan de hand van het hun vooropleiding, een wiskundetoets en een interview wordt bepaald of zij worden toegelaten. Het Intensive Program omvat zowel het schakelprogramma als het studieprogramma van de MSc in Business Studies en faciliteert studenten bij het in deeltijd volgen van de MSc in Business Studies. Buitenlandse studenten (met ingang van het studiejaar 2006-2007) met een academische bacheloropleiding. Zij worden streng geselecteerd aan de hand van hun vooropleiding en hun beheersing van de Engelse taal (TOEFL-score hoger of gelijk aan 600 of IELTS-score hoger of gelijk aan 6,5). De controle op toelaatbaarheid is verder gelijk aan die van Nederlandse studenten met een academische vooropleiding. Studenten die het volledige doorstroomprogramma Bedrijfskunde op wo-niveau van de Hogeschool van Amsterdam hebben afgerond.
De FEB-studenten die de studierichting Bedrijfskunde van de BSc Economie en Bedrijfskunde hebben gevolgd en rechtstreeks doorstromen naar de MSc in Business Studies kunnen zich direct aanmelden voor de opleiding bij de Centrale Studenten Administratie (CSA). De CSA controleert of de studenten in het bezit zijn van een BSc Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde en schrijft de student vervolgens in voor de MSc in Business Studies. Indien de student nog geen BSc Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde heeft, wordt de student niet ingeschreven. Hetzelfde geldt voor de studenten met een hbo-diploma die het schakeljaar eerst met succes moeten doorlopen. Na afronding van het schakelprogramma ontvangt de student een bewijs tot toelating tot de MSc in Business Studies van de Examencommissie. De CSA controleert of dit bewijs aanwezig is bij inschrijving voor de masteropleiding. Studenten die willen instromen zonder de vooropleiding BSc in Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde, moeten te allen tijde voldoen aan de wiskunde-ingangseis. Studenten dienen wiskundige vaardigheden te hebben op het niveau van vwo-Wiskunde A1 en A2 of vwo-Wiskunde B1. Voor hbo-studenten die willen instromen in het schakelprogramma voor de MSc in Business Studies volstaat het niveau havo-wiskunde B1 (met een voldoende op de cijferlijst). Studenten die niet aan de wiskundevoorkenniseis voldoen kunnen deelnemen aan een door de faculteit georganiseerde wiskundecursus. Met een voldoende voor het afsluitende tentamen is de wiskundedeficiëntie opgeheven. Externe studenten met een academische bacheloropleiding melden zich aan bij een programmamanager. Die bepaalt samen met de opleidingsdirecteur of de student aan de eisen voldoet om te worden toegelaten tot de MSc in Business Studies. Vervolgens geeft de opleidingsdirecteur een positief of negatief advies aan de Examencommissie over de betreffende student en stuurt een afwijzingsbrief of een bewijs tot toelating tot de Msc in Business Studies naar de student. Een student die toegelaten is, stuurt zijn aanmeldingsformulier samen met dit bewijs naar de CSA die de student inschrijft voor de betreffende opleiding. Studenten die het doorstroomprogramma van de Hogeschool van Amsterdam (HvA) hebben afgerond, krijgen na afronding een bewijs van toelating tot de MSc in Business Studies van de Examencommissie waarmee zij zich bij CSA kunnen inschrijven voor de opleiding. Studenten met een voltooide BSc in Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde van UvA krijgen dus als enige groep onvoorwaardelijke toelating tot de MSc in Business StuQANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
57
dies. In het toelatingsbeleid voor de MSc in Business Studies wordt daarnaast een onderscheid gemaakt tussen instroom vanuit het hoger beroepsonderwijs en instroom vanuit het wetenschappelijk onderwijs met een aan Bedrijfskunde verwante opleiding die geen automatische toegang biedt (zie de OER). Voor de hbo-instroom is een standaard schakelprogramma ontwikkeld met vaste procedures voor de instroom. Als ingangseis voor ieder schakelprogramma voor hbo’ers geldt dat studenten een relevante afgeronde hbo-opleiding (met daarin minimaal 30 ECTS-studiepunten aan bedrijfskundige en voor deze master relevante vakken, waarvan een deel op voortgezet niveau) én voldoende voorkennis van wiskunde dienen te hebben (zie de MSc OER voor een nadere uitwerking van procedures en schakelprogramma). De FEB heeft bewust gekozen voor deze wiskunde-ingangseis. Het aantal hbo-studenten vermindert daardoor aanzienlijk, maar de kwaliteit van deze instroom is daarmee gegarandeerd. Het hboschakelprogramma bedraagt normaal gesproken 50 tot 60 ECTS-studiepunten, afhankelijk van de vooropleiding. De aanmelders met een academische bachelor kunnen uit verschillende aan Bedrijfskunde gerelateerde disciplines komen, en ze worden individueel beoordeeld en op grond van relevante bedrijfskundige kennis (alsmede het wiskundeniveau en kennis van relevante onderzoeksmethodologie). Zonodig wordt op grond van hun vooropleiding een maatwerkschakelprogramma van maximaal 30 ECTS-studiepunten samengesteld. Toelating tot de MSc in Business Studies vindt pas plaats na afronding van dit schakelprogramma. Instroom van studenten in de MSc in Business Studies In het studiejaar 2002-2003 is de FEB gestart met het aanbieden van de bachelor- en masteropleidingen en daarmee ook met de MSc in Business Studies. Zoals eerder gesteld, is deze master een afgeleide van de varianten Organisatie, strategie & management en Informatiemanagement van de doctoraalopleiding Economie. Dit is dan ook de reden dat in het studiejaar 2002-2003 nog weinig studenten instroomden, omdat veel vergevorderde studenten toen kozen om nog in oude stijl af te studeren. Bovendien was het schakelprogramma nog niet algemeen bekend onder hbo-studenten, zodat de instroom beperkt was. Vanaf het studiejaar 2005-2006 kreeg de MSc in Business Studies te maken met de eerste generatie studenten vanuit de studierichting BSc Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde. Het aantal studenten vanuit het hbo vertoont een sterk stijgende tendens. Per 1 september 2006 wordt de MSc in Business Studies in het Engels aangeboden. De komende jaren zal dit een grotere externe instroom in deze opleiding veroorzaken. Naar verwachting van de FEB zal de buitenlandse instroom voor het collegejaar 2006-2007 ongeveer twintig studenten bedragen. In tabel 3 staat een overzicht van de instroom in de MSc Business Studies van 2002-2005. De sterke daling van de instroom is te wijten aan het per ingang van 1 september 2005 niet langer inschrijven van schakelstudenten direct in de MSc in Business Studies, maar in de BSc in Economie en Bedrijfskunde. De FEB heeft zich hiermee geconformeerd aan het universitaire beleid in dezen. Het aantal studenten dat per 1 september 2006 startte met het schakelprogramma Business Studies is 58. Tabel 3: Instroom in de MSc Business Studies 2002-2005 Instroom MSc in Business Studies
58
2003
37
2004
79
2005
11
% vrouw 55% (2005)
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
De FEB streeft ernaar dat de instroom van studenten in de MSc in Business Studies over vijf jaar circa 250 studenten bedraagt. Deze toename zal naar verwachting met name worden veroorzaakt door een grotere instroom van buitenlandse studenten en in mindere mate door een vergrote instroom van Nederlandse studenten van één van de zusterfaculteiten. Hieronder een overzicht van het aantal studenten dat naar de verwachting van de FEB zal gaan instromen in de MSc in Business Studies. Tabel 4: Prognose instroom in de MSc Business Studies Doorstroom FEB-studenten Hbo-studenten (schakelaars) Studenten vanuit doorstroomprogramma HvA Buitenlandse studenten Nederlandse studenten met een academische bachelor Totaal
Aantal
60 120 10 50 10 250
Studievoorlichting aan aankomende studenten De voorlichtingsactiviteiten van de FEB zijn ondergebracht in de afdeling Marketing & Communicatie (M&C). Daarnaast zijn de directeur OWI, de opleidingsdirecteuren, de studierichtingcoördinatoren, de studieadviseurs en de programmamanagers intensief bij de voorlichting betrokken. De afdeling M&C wordt verder ondersteund door een voorlichtingsteam van ongeveer tien studenten die getraind zijn in het geven van voorlichting en die op afroepbasis beschikbaar zijn. De afdeling M&C werkt nauw samen met het Bureau Communicatie van de UvA, dat de voorlichting op centraal niveau coördineert. Het schriftelijke voorlichtingsmateriaal speelt een belangrijke rol in de studentenvoorlichting. Er is een specifieke brochure per FEB-opleiding beschikbaar, waarin informatie wordt gegeven over het vakgebied, het studieprogramma, het karakter van de opleiding, de toelatingseisen en de perspectieven op de arbeidsmarkt. In de brochure wordt ook antwoord gegeven op veelgestelde vragen. De opleidingsbrochures worden jaarlijks herschreven. De brochures worden uitgedeeld bij voorlichtingsbijeenkomsten en ze worden toegestuurd aan geïnteresseerde studenten en ambassades en andere instanties in het buitenland. De MSc in Business Studies heeft een Engelstalige brochure en een Engelstalig aanmeldingsformulier. Voor de hbo-studenten heeft de FEB een brochure opgesteld met een aanmeldingsformulier. Ook het Intensive Program Business Studies heeft een aparte brochure en aanmeldingsformulier. Het internet wordt steeds belangrijker in de voorlichting; steeds meer aspirant-studenten benaderen de FEB via het internet om informatie. Voor de MSc in Business Studies heeft de FEB een Engelstalige internetpagina gemaakt om studenten te werven. Daarnaast heeft de FEB een website gemaakt voor haar eigen doorstroomstudenten. Voor de hbo-doorstroomstudenten heeft de FEB ook een website gemaakt en hetzelfde geldt voor het Intensive Programme Business Studies De FEB organiseert verder verschillende voorlichtingsactiviteiten, in samenwerking met het Bureau Communicatie van de UvA. De studievoorlichting vindt plaats in het Nederlands en in het Engels. De FEB organiseert twee keer per jaar een voorlichtingsbijeenkomst voor tweede- en derdejaarsstudenten van de FEB die willen doorstromen naar de MSc in Business Studies. Daarnaast organiseert de FEB twee maal per jaar een Engelstalige voorlichtingsbijeenkomst voor externe studenten met een academische bacheloropleiding. Hier komen ook buiQANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
59
tenlandse studenten. Verder organiseert de FEB vijf keer per jaar een voorlichtingsbijeenkomst voor hbo-studenten die een schakelprogramma willen volgen. Tot slot neemt de FEB deel aan het bezoeken van internationale beurzen in met name Midden- en Oost-Europa en Azië om buitenlandse studenten te werven. Dit gebeurt in samenwerking met het centrale bureau van de UvA en het NUFFIC. Ook is de FEB voornemens zogenoemde double-degree programma’s te gaan afsluiten met buitenlandse universiteiten voor de MSc in Business Studies om op deze manier goede studenten te selecteren. Andere masterprogramma’s van de FEB hebben al double-degree programma’s met goede buitenlandse universiteiten. Het schakelprogramma voor studenten met een hbo-opleiding Het schakelprogramma dient voor hbo-afgestudeerden de lacunes tussen de eindcompetenties van de hbo-opleiding en de ingangseisen voor de MSc in Business Studies te overbruggen. Het schakelprogramma is opgebouwd uit de relevante vakken uit de BSc in Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde, en een aantal onderwijsmodulen specifiek voor schakelstudenten. Het schakelprogramma omvat maximaal 60 ECTS-studiepunten en kan dus – bij voltijdstudie – in één jaar worden afgerond. Pas na afronding krijgen schakelstudenten toelating tot de MSc in Business Studies. Bij het schakelprogramma voor de MSc in Business Studies wordt onderscheid gemaakt tussen studenten met een afgeronde heao-opleiding in de richtingen BE, AA, AC en RA en de overige relevante (en afgeronde) hbo-opleidingen. Alle onderwijsmodulen hebben een omvang van 5 ECTS-studiepunten. In schema 8 staat het schakelprogramma weergegeven. Schema 8: Algemeen schakelprogramma voor de MSc in Business Studies (60 ECTS-studiepunten) Blok I
Blok II
Jan. Blok III MR 3H: Strategisch Statistiek H1 Kwalitatieve Wiskunde management onderzoeks- H0 (bv) methoden
Blok IV
Informatie- Corp.fin. management management (vv) (bv)*
Marketing management (vv)
Strategie & organisatie (vv)
Management research 1: inleiding wetenschappelijk onderzoek
Management research II: kwantitatieve onderzoeksmethoden
Man. acc. & control (bv)*
Juni/juli project 3 (Wet. atelier)
* Dit vak komt te vervallen voor studenten met een afgeronde heao: BE/AA/AC/RA-opleiding.
Na voltooiing van het schakelprogramma voldoen studenten aan de kennis nodig voor de mastervakken van de MSc in Business Studies, behalve voor het accent Governance and Valuation. De reden hiervoor is dat het uitgangspunt is dat een schakelprogramma studeerbaar is en maximaal 60 ECTS-studiepunten omvat. Het opnemen van het vak Intermediate Financial Accounting is daarmee niet mogelijk binnen een éénjarig schakelprogramma. Studenten met een heao-BE/ AA/AC/RA achtergrond hebben voldoende kennis van financial accounting opgedaan in hun vooropleiding om vrijgesteld te worden van dit verbredingsvak.
60
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Selectie hbo-studenten De FEB wil studenten aantrekken die een goede kans maken om het schakelprogramma en de MSc in Business Studies in één jaar af te ronden. Hiertoe is een norm vastgesteld over hoeveel bedrijfskundige vakken een hbo-opleiding dient te bevatten om toelating te kunnen krijgen. Tot het studiejaar 2005-2006 zijn bij de aanmeldingen steeds de gevolgde programma’s hierop gecontroleerd. Met de opgedane ervaring is voor het studiejaar 2006-2007 een overzicht gemaakt van hbo-opleidingen die standaard toegang bieden. Bij andere opleidingen wordt het gevolgde programma nog steeds individueel beoordeeld. Alle studenten dienen aan de wiskundevooropleidingseis te voldoen. Bij onvoldoende wiskundige kennis dient een toets te worden afgelegd, waarvoor de FEB een bijscholingscursus aanbiedt. Het aantal behaalde studiepunten van de hbo’ers in het schakelprogramma Business Studies is hoog, gemiddeld 52,3 ECTS-studiepunten per jaar. Nieuwe elementen in vergelijking met hun hbo-opleiding vormen met name de management researchvakken, de verdieping van theoretische kennis, en het verder ontwikkelen van kritisch en analytisch denkvermogen. Door de combinatie van het verwerven van wetenschappelijke kennis, het vermogen deze kennis actief toe te passen en het integratieve karakter van Business Studies vinden zij dat deze opleiding een goede aansluiting vormt op de hbo-opleiding, met een duidelijke meerwaarde. Doorstroomprogramma De FEB heeft samen met de HvA een doorstroomprogramma ontwikkeld dat na afronding van het hbo direct toegang geeft tot de MSc in Business Studies. Dit programma is bedoeld voor excellente hbo-studenten. Het doorstroomprogramma is in het studiejaar 2004-2005 gestart als pilot. Master in Business Studies Intensive Program In tabel 5 is een overzicht van de instroom in het Master in Business Studies Intensive Program vanaf 2001 weergegeven. Van de 38 studenten in 2004-2005 begonnen 24 met de deeltijdopleiding Business Studies; derhalve begonnen veertien studenten aan het deeltijdschakelprogramma. Tabel 5: Instroom MBS 2001-2006 Studiejaar 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006
Aantal
43 29 50 38 43
De selectie voor de MBS vindt als volgt plaats. Studenten worden na aanmelding uitgenodigd voor een vrijblijvend intakegesprek. In dit gesprek wordt gekeken naar de vooropleiding, werkervaring en de motivatie van de studenten. Voor deelname aan de opleiding gelden de ingangseisen van het schakelprogramma van de MSc in Business Studies. Na dit intakegesprek kan de student zich aanmelden voor de opleiding. Dan wordt ook een Verzoek tot toelating ingediend bij de Examencommissie. De Examencommissie neemt het uiteindelijke besluit tot toelating. De communicatie omtrent de toelating loopt via het secretariaat van de MBS. Het secretariaat van de MBS verzorgt de inschrijving bij CSA voor de studenten en vraagt inschrijfformulieren aan. De MBS heeft een eigen studieadviseur. Studenten kunnen met de studieadviseur hun studieplanning en eventuele problemen bespreken. Studenten ontvangen een studiewijzer QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
61
met daarin een rooster, vakbeschrijvingen en informatie over tentamens. Tevens worden de readers en syllabi via het secretariaat verspreid. Studenten betalen in 2005-2006 een cursusgeld van € 4.750,-. Dit bedrag is onder te verdelen in een deel collegegeld (een vastgesteld bedrag, afhankelijk van de leeftijd) en een deel toeslag voor het intensieve programma. Oordeel Bacheloropleiding: De commissie stelt vast dat de propedeuse goed aansluit op het vwo. De aansluiting staat echter onder druk naar het oordeel van de faculteit door het neergaande niveau in het vwo op het gebied van wiskunde, Nederlands en Engels. Er zijn maatregelen genomen dat studenten een wiskundebijspijkercursus kunnen volgen. Masteropleiding (voltijd): De commissie constateert dat er een intensieve relatie bestaat met het hbo, in het bijzonder met de HvA. Hoewel er een grote verlokking is om een grote instroom van hbo-studenten te realiseren, constateert de commissie dat de faculteit veel zorg besteedt en aandacht schenkt aan bewaking en handhaving van de kwaliteit van de instroom. Echter de commissie stelt vraagtekens bij het ontbreken van een volwaardige bachelorscriptie in het schakelprogramma zoals ook eerder opgemerkt in het oordeel van de commissie onder Facet 5. De commissie heeft met genoegen vernomen dat het opleidingsbestuur nadere maatregelen zal treffen ten aanzien van de bachelorscriptie in de schakelprogramma’s. Het doorstroomprogramma voor excellente hbo-studenten legt naar het oordeel van de commissie een zware last op de faculteit gelet op het beperkte rendement. Masteropleiding (deeltijd): De commissie heeft ook hier grote twijfels bij het ontbreken van een volwaardige bachelorscriptie in het deeltijdschakelprogramma dat voorbereidt op de instroom in de deeltijdopleiding Business Studies. De commissie heeft getwijfeld over een voldoende op dit facet ‘Instroom’ voor de deeltijdmasteropleiding. Maar de toezegging van het opleidingsbestuur aanvullende maatregelen te treffen op het gebied van de bachelorscriptie in de (voltijd en deeltijd) schakelprogramma’s heeft ertoe geleid dat de commissie tot een voldoende oordeel komt. Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
62
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Het programma van de masteropleiding Business Studies (voltijd) omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Business Studies (deeltijd) omvat 60 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving Bacheloropleiding: De zelfstudie geeft het volgende overzicht: De FEB heeft niet gekozen voor één didactisch concept dat integraal geldt voor alle opleidingen. Wel zijn er algemene didactische uitgangspunten geformuleerd waaraan alle opleidingen, studierichtingen en varianten binnen de FEB moeten voldoen. Deze komen onder andere neer op het volgende. Voor elk vak dienen de leerdoelen concreet te zijn geformuleerd. In de loop van de opleiding verschuiven deze leerdoelen van kennis en inzicht in de richting van leerdoelen gericht op analytisch en probleemoplossend denken en het zelfstandig en kritisch kunnen bestuderen van wetenschappelijke literatuur. Voor de meeste vakken binnen de opleiding Economie en Bedrijfskunde geldt dat er per collegeweek één hoorcollege (van meestal twee uur) met later in de week een aansluitend werkcollege (van twee of drie uur) wordt gegeven. Voor vakken als Econometrie voor economen en Econometrie BE is er een gecombineerd hoor-werkcollege van drie uren per week met daarnaast een computerpracticum (twee uur per week). Bij de werkcolleges wordt uitgegaan van 30-35 deelnemers. In de praktijk ligt de groepsgrootte op minder dan dertig studenten. Eén van de doelstellingen van de werkcolleges is activering van deelname van de student, veelal door het laten uitwerken van opgaven (de student komt zelf naar het bord), het voeren van discussies en/of laten verzorgen van presentaties door studenten. De manier waarop dit voor afzonderlijke onderwijsmodulen wordt ingevuld, verschilt. De verbredingsvakken die in het derde jaar zijn geprogrammeerd, leggen nog meer nadruk op de activering van het studiegedrag van de student. Bijvoorbeeld in het verbredingsvak Economie van organisatie & management 1 dienen studenten in teams van vier een praktijkcase uit te werken die ligt op het terrein van de beloning van topbestuurders. Ter afsluiting van de case dienen de studenten hun oplossing zowel mondeling als schriftelijk (in een paper) te presenteren. Evaluaties van het vak laten zien dat deze praktijkstudie in hoge mate wordt gewaardeerd, zowel qua inhoud als qua werkvorm. Bij andere verbredingsvakken, bijvoorbeeld Advanced Corporate Finance en Management accounting, werken studenten (individueel) cases en opdrachten uit die tevens meetellen voor het eindcijfer. Bij weer andere verbredingsvakken (bijvoorbeeld History and Methodology of Economics en Institutional Economics) schrijven QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
63
studenten een individuele paper. Naast inhoudelijke kennis zijn de actieve werkvormen met name bedoeld om de eindtermen qua vaardigheden en attitude te waarborgen. Een schematische verdeling van de contacturen in de propedeuse van de BSc in Economie en Bedrijfskunde is weergegeven in tabel 6. Tabel 6: Verdeling van uren in de propedeuse Hoorcollege Werkcollege Practica Andere contacturen Tentamens Totaal contacturen Zelfstudie
Aantal uren
70 280 30 80 40 500 1.180
% van totaal
4 17 2 5 2 30 70
Als voorbeeld met betrekking tot de postpropedeutische fase wordt in de tabel 7 de nominale werktijdverdeling voor de studierichting Bedrijfseconomie, variant Organisatie economie, hieronder weergegeven. De werktijdverdeling van de andere studierichtingen (behoudens Bedrijfskunde, met een grotere nadruk op het uitvoeren van projecten) en varianten wijkt hier niet veel van af. Tabel 7: Nominale verdeling werktijd studenten, variant Organisatie economie Jaar 2 3
Hoorcolleges Werkcolleges Practica Scriptie Zelfstudie Totaal 164 158 14 0 1344 1680 133 147 0 280 1120 1680
Opmerking: Contacturen in het derde jaar onder de aanname dat keuzeruimte wordt gevuld met: Vermogensrecht, Theorie van de industriële organisatie, Advanced Corporate Finance en Management accounting. Masteropleidingen: De faculteit heeft een aantal algemene didactische uitgangspunten geformuleerd waaraan alle opleidingen voldoen. Zo dienen voor elk vak de leerdoelen concreet te zijn geformuleerd. Binnen de masteropleiding zijn leerdoelen van vakken vooral gericht op analytisch en probleemoplossend denken en oplossingen kunnen aandragen, en het zelfstandig en kritisch kunnen bestuderen en analyseren van wetenschappelijke literatuur. In alle aangeboden vakken in het masterprogramma wordt gewerkt in kleine groepen waar kennis op interactieve manier wordt overgebracht en waar inzicht mede wordt ontwikkeld door actief met de stof te werken in verschillende typen opdrachten. Studenten passen binnen de vakken zelfstandig de nieuwe kennis toe in onderzoek, case-analyses of praktijkopdrachten. Naast het gebruik van interactieve werkvormen, cases en internationaal geaccepteerde leerboeken wordt de actuele kennis en inzicht mede gestimuleerd via (zelfstandig) zoeken, bestuderen en analyseren van relevante wetenschappelijke artikelen verschenen in vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften binnen het brede veld van de Bedrijfskunde. Via praktijkopdrachten en cases wordt een verbinding gelegd met de professionele praktijk.
64
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Ter afsluiting van de opleiding schrijven de studenten een scriptie. Zij tonen daarmee aan in staat te zijn een zelfstandig wetenschappelijk onderzoek uit te kunnen voeren op het gebied van de Bedrijfskunde. Sommige studenten kiezen ervoor de scriptie te schrijven op basis van een stage. Binnen de onderwijsmodulen in de masterfase wordt ervan uitgegaan dat het aandeel zelfstudie groter dient te zijn dan in de bachelorfase. Voor een 10 ECTS-studiepunten module staat rond de veertig uur aan contacturen geprogrammeerd. De resterende beschikbare tijd (volgens de norm 240 uur) is voor zelfstudie, de uitwerking van cases van opdrachten, voorbereiding op presentaties en het eventuele tentamen. Voor het vak oriëntatie op onderzoek & beroep is het aantal contacturen relatief groter. Gastsprekers spelen een belangrijke rol in dit vak. Oordeel De commissie constateert dat bij studenten, docenten en management een specifieke cultuur heerst, die zich in zwart-wittermen laat kenschetsen als “minimaliseer centrale leiding en controle en maximaliseer decentrale autonomie.” Deze cultuur komt zoals uit de gesprekken bleek onder andere tot uitdrukking in: • •
een grote mate van vrijheid in het inhoud geven aan didactische concepten; de de facto diffuse taak- en verantwoordelijkheidsverdeling.
Dit geldt voor de bachelor- en de voltijd- en deeltijdmasteropleidingen. Bacheloropleiding: Desalniettemin concludeert de commissie dat er een logica aan de opbouw van de opleiding zoals boven beschreven ten grondslag ligt, dat er algemene didactische uitgangspunten geformuleerd zijn waaraan alle opleidingen, studierichtingen en varianten binnen de FEB moeten voldoen en dat de leerdoelen per vak zijn geformuleerd. De werkvormen worden per vak ingevuld. Masteropleiding (voltijd): Aan de opbouw van de masteropleiding ligt een logica ten grondslag zoals boven beschreven. De faculteit heeft een aantal algemene didactische uitgangspunten geformuleerd waaraan alle opleidingen voldoen. Zo dienen voor elk vak de leerdoelen concreet te zijn geformuleerd. Binnen de masteropleiding zijn leerdoelen van vakken vooral gericht op analytisch en probleemoplossend denken en oplossingen kunnen aandragen, en het zelfstandig en kritisch kunnen bestuderen en analyseren van wetenschappelijke literatuur. De werkvormen worden per vak ingevuld. Wel werken studenten in kleine groepen. Masteropleiding (deeltijd): De commissie constateert dat het programma van de voltijd- en de deeltijdopleiding Business Studies identiek is op basis van de zelfstudie en op verklaringen van de betrokkenen (management, wetenschappelijke staf, studenten en ondersteunend personeel) in de gesprekken tijdens het visitatiebezoek. Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
65
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving Bacheloropleiding: Uit de zelfstudie: De regels en richtlijnen omtrent toetsing en tentaminering zijn vastgelegd in de Onderwijsen Examenregeling (OER) van de BSc in Economie en Bedrijfskunde. De Examencommissie controleert de uitvoering van de OER. De Examencommissie beoordeelt ook of de studieprogramma’s van de studenten voldoen aan de eisen en fungeert als klachtenorgaan met betrekking tot tentamens en examens. Verder onderzoekt de Examencommissie fraudegevallen en legt betrokken studenten eventueel straffen op. Behoudens de vertraging in de afhandeling van de goedkeuring van studieprogramma’s functioneert de Examencommissie goed. De tentaminering in de propedeuse verschilt per vak. Bij sommige vakken (Micro- en Macroeconomie) worden multiplechoicetentamens afgenomen. Bij het vak Financiering is er een combinatie van een schriftelijk en multiplechoicetentamen. Bij de vakken Financial accounting, Management accounting, Organisatie, Oriëntatie fiscale economie, Statistiek 1 en Wiskunde 1 en 2 wordt het tentamen schriftelijk met open vragen afgenomen. Bij het vak Financial Accounting is het mogelijk op vrijwillige en individuele basis deel te nemen aan opdrachten. Deelnemers die voor de opdrachten een voldoende behalen, krijgen een bonus. Voor wiskunde 1 en 2 kan op vrijwillige basis worden deelgenomen aan multiplechoicetussentoetsen. Een goed resultaat voor de tussentoetsen geeft daarbij een bonus voor het tentamen. Bij alle vakken in het tweede en derde jaar, behalve bij de studierichting Bedrijfskunde, is de toetsing deels gebaseerd op een schriftelijk tentamen (met voornamelijk open vragen). Met het schriftelijke tentamen wordt gewaarborgd dat de studenten daadwerkelijk over de kennis en inzicht beschikken zoals geformuleerd bij de leerdoelen van het vak. Bij een groot gedeelte van de verplichte (basis)vakken is de beoordeling volledig gebaseerd op de schriftelijke toets. Bij andere verplichte vakken, meestal geprogrammeerd in het derde jaar van de opleiding en afhankelijk van de leerdoelen van het vak, vindt toetsing mede plaats op basis van ofwel individuele werkcollege-opdrachten, mondelinge en schriftelijke presentaties van opdrachten of de uitwerking van computeropdrachten. In de toetsing bij een aantal onderwijsmodulen binnen Bedrijfskunde (bijvoorbeeld bij de meeste projecten, de management-researchvakken en bepaalde verbredingsvakken) speelt de individuele beoordeling van mondeling en schriftelijke rapportages, en de mate van participatie van de student een rol naast een eventueel tentamen. Voor ieder vak kan ten minste drie keer per jaar tentamen worden afgelegd. De tentamendata worden aan het begin van het jaar vastgesteld, zodat studenten ruim van tevoren op de hoogte zijn wanneer tentamens plaatsvinden. De procedures voor correctie, nakijktermijn, inzage, bezwaar et cetera zijn vastgelegd in de OER. Deze procedures garanderen dat studenten voldoende en tijdige feedback krijgen. Studenten hebben recht op een kopie van het door hen gemaakte tentamen. De tentamenregeling van afzonderlijke onderwijsmodulen staat in de studiegids. De beoordeling van bachelorscripties is na de vorige zelfstudie geüniformeerd. Op het beoordelingsformulier voor scripties staat een aantal criteria vermeld, die betrekking hebben op de scriptie zelf, op de werkhouding van de student en het werkproces. De begeleidende docent 66
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
bespreekt van tevoren deze criteria met de student. Achteraf wordt het eindcijfer gebaseerd op basis van de beoordelingen op de afzonderlijke criteria. Het beoordelingsformulier wordt met de student besproken. Door het vastleggen van de criteria wordt uniformiteit en consistentie van de beoordeling gewaarborgd. Inmiddels worden scripties ook standaard op plagiaat gecontroleerd via Urkund. Masteropleidingen: De gekozen interactieve werkvormen hebben ook hun weerslag op de gebruikte methoden van toetsing van kennis en inzicht. Veel vakken combineren verschillende vormen van toetsen, bijvoorbeeld individuele essays of onderzoeksopdrachten met groepsopdrachten of soms met (deel)tentamens. Bij de scriptie zijn verschillende beoordelaars betrokken. Zo wordt het eerste ontwerp van het onderzoeksvoorstel waarop de masterscriptie gebaseerd is, ontwikkeld tijdens het vak Project: ontwerp afstudeeronderzoek, en beoordeeld door de docent en de toekomstige begeleider. In dit vak krijgen studenten tevens een goed beeld van de eisen aan scripties en criteria op grond waarvan deze worden beoordeeld. Voor de beoordeling van scripties is een geüniformeerd beoordelingsformulier beschikbaar. De begeleidende docent bespreekt van tevoren de criteria voor de beoordeling van de scriptie met de student en geeft aan hoe de criteria worden gewogen. Het eindcijfer wordt gebaseerd op de beoordelingen van de afzonderlijke criteria. Het beoordelingsformulier wordt met de student besproken. Tevens is er naast de begeleidende docent een onafhankelijke meelezer die mede oordeelt over het eindproduct. Door het vastleggen van de criteria en de twee beoordelaars wordt uniformiteit en consistentie van de beoordeling zo veel mogelijk gewaarborgd. Scripties worden tevens op plagiaat gecontroleerd met behulp van het detectieprogramma Urkund. De regels en richtlijnen omtrent toetsing en tentaminering zijn vastgelegd in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) van de MSc in Business Studies. De Examencommissie controleert de uitvoering van de OER. De Examencommissie beoordeelt ook of de studieprogramma’s van de studenten voldoen aan de eisen. Voor vakken met een tentamen kan ten minste drie keer per jaar tentamen worden afgelegd. De tentamendata worden al aan het begin van het jaar vastgesteld, zodat studenten ruim van tevoren op de hoogte zijn wanneer tentamens plaatsvinden. De procedures voor correctie, nakijktermijn, inzage, bezwaar et cetera zijn vastgelegd in de OER. Deze procedures garanderen dat studenten voldoende en tijdige feedback kunnen krijgen. Studenten hebben recht op een kopie van het door hen gemaakte tentamen. Oordeel In het gesprek met de examencommissie van de FEB heeft de visitatiecommissie vernomen dat de examencommissie in het verleden overspoeld werd door nieuwe opleidingen en vakkenpakketten. Nu heeft de examencommissie de ruimte om diepgaand te kijken hoe het OER gekoppeld is aan eindtermen van de opleiding en leerdoelen van de vakken. Ook heeft de examencommissie gekeken naar de verschillende programma’s: zijn ze niet te breed of juist te specifiek? Dit heeft onder andere geleid tot de afschaffing van de vrije studierichting volgens het oude programma. Wel bestaat nu een vrije variant binnen BSc in Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde. Op vakniveau worden de leerdoelen goed weergegeven; op studierichtingniveau is het zeer gewenst dat er in de nabije toekomst een expliciete relatie wordt gelegd tussen de eindtermen van de studierichting en de leerdoelen van de vakken. Dit is van toepassing voor de bachelor- en de masteropleiding.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
67
De visitatiecommissie heeft de groeiende zij-instroom in de masteropleiding met de examencommissie besproken. De wiskunde-eis is een zekere garantie voor kwaliteit. Ook dient – zoals reeds eerder vermeld – de scriptie onderdeel uit te maken van het schakelprogramma voor hbo omdat ze toegelaten worden tot de masteropleiding. De commissie acht het ontbreken een voordeel voor de hbo’er ten opzichte van de eigen instroom, hetgeen wel eens in een nadeel kan omslaan indien de student de scriptie niet op niveau kan voltooien. Na het lezen van de bachelor- en masterscripties was de commissie unaniem van mening, dat ze voldeden aan de basiskwaliteit, maar dat de beoordeling dikwijls aan de hoge kant is (zie ook de opmerkingen van de commissie bij Facet 5). De commissie is tevens van oordeel dat een tweede beoordelaar bij de bachelorscripties gewenst is en bij de masterscripties consequent toegepast dient te worden. De normering bij de criteria dient door beide beoordelaars expliciet toegelicht te worden conform het huidige beoordelingsformulier. De commissie constateert een te grote variatie in het hanteren van beoordelingscriteria door de individuele docenten. Tijdens de visitatie heeft de visitatiecommissie inzage gekregen in recente tentamenopgaven en uitwerkingen van zowel de bachelor- als masteropleiding. Uit gesprekken met een aantal studenten is van geen kritiek gebleken op de examencommissie. De commissie stelt vast dat de examencommissie naar behoren functioneert. Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp “Programma” Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp “Programma”. Voor de bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Studies (voltijd) luidt dat oordeel voldoende en voor de masteropleiding Business Studies (deeltijd) luidt het voldoende.
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving De zelfstudie geeft het volgende overzicht: Sinds de invoering van de MUB ligt de verantwoordelijkheid van het personeelsbeleid van de FEB bij de verschillende afdelingen en instituten. De decaan heeft het personeelsbeleid gemandateerd aan afdelingsvoorzitters, die verantwoordelijk zijn voor het personeelsbeleid van het wetenschappelijke en ondersteunende personeel in hun afdeling. De afdelingsvoorzitters 68
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
hebben, na de invoering van de MUB, trainingen gevolgd om dit beleid goed vorm te geven. Ook worden zij bij het personeelsbeleid ondersteund door de afdeling Personeelszaken. Voor de onderwijsbelasting van het personeel van de FEB bestaat de volgende norm. Voltijdsdocenten worden geacht driehonderd uur per jaar college te geven en voorts binnen hun aanstelling scripties te begeleiden. In de praktijk hebben de meeste wetenschappelijke medewerkers van de FEB een 50% onderwijs- en een 50% onderzoeksaanstelling. De 50% onderwijsaanstelling resulteert dus in het 150 uur per jaar voor de klas staan. Gegeven het aantal beschikbare uren per jaar (1.650) betekent dit dat er voor elk uur college, 4,5 uur aan collegevoorbereiding, correctie van werkstukken, opdrachten en tentamens ter beschikking staat van de docent. Het OWI vergoedt aan de afdelingen het gegeven onderwijs en geeft een extra vergoeding voor elke begeleide bachelor- en masterscriptie. Voor bachelorscripties worden acht (reële) uren vergoed, voor masterscripties achttien uren. In de onderstaande tabellen wordt een overzicht gegeven van het wetenschappelijke personeel per afdeling van de FEB (peildatum 1 december 2005). Tabel 8: Inzet wetenschappelijk personeel van de afdeling Algemene economie (alle geldstromen) Categorie Hoogleraar UHD UD Promovendi Docenten Studentassistenten Overig WP Totaal
Man Vrouw Totaal Gepromoveerd aantal fte aantal fte aantal fte (%) 16 11,6 3 1,61 19 13,21 100% 7 6,19 1 1,0 8 7,19 100% 7 6,5 1 1,0 8 7,5 100% 13 13 9 8,24 22 21,24 0% 6 4,81 1 0,51 7 5,32 33,3% 4 1,52 1 0,84 5 2,36 0% 10 8,42 4 3,8 14 12,22 100% 63 52,04 20 17 83 69,04 86,7%
Tabel 9: Inzet wetenschappelijk personeel van de afdeling Business Studies (alle geldstromen) Categorie
Man Vrouw Vacatures Totaal Gepromoveerd # # fte # fte # fte (%) fte Hoogleraar 25 11,4 2 2,0 1 1,0 28 14,4 96,4 UHD 6 6,0 2 2,0 2 2,0 10 10,0 100,0 UD 17 16,2 0 0,0 3 3,0 20 19,2 85,0 Promovendi 8 8,0 3 3,0 4 4,0 15 15,0 0,0 Docent 39 19,5 3 2,2 1 1,0 43 22,7 14,0 Studentassistenten 5 1,1 2 0,4 0 0,0 7 1,5 0,0 Overig WP 17 2,0 2 0,0 0 0,0 19 2,0 26,3 Totaal 117 64,2 14 9,6 11 11,0 142 84,8 #=aantal
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
69
Tabel 10:
Inzet wetenschappelijk personeel van de afdeling Kwantitatieve economie (alle geldstromen)
Categorie Hoogleraar UHD UD Promovendi Docenten Studentassistenten Overig WP Totaal
Man Vrouw Totaal Gepromoveerd aantal fte aantal fte aantal fte (%) 11 8,4 11 8,4 100 5 4,8 1 0,8 6 5,6 100 12 10,0 12 10,0 91 9 8,8 9 8,8 n.v.t. 12 7,1 12 7,1 36 2 0,4 1 0,2 3 0,6 n.v.t. 4 2,4 4 2,4 100 55 41,9 2 1,0 57 42,9 84
Aan het hoofd van het Onderwijsinstituut (OWI) staat een directeur. Samen met de opleidingsdirecteuren en studierichtingcoördinatoren is deze verantwoordelijk voor de reguliere opleidingen van de faculteit. Het OWI draagt zorg voor een goede begeleiding, advisering en voorlichting van studenten. De directeur van het OWI heeft de dagelijkse leiding van de medewerkers van het OWI die bij het onderwijsbeleid van het OWI zijn betrokken. De directeur wordt daarbij ondersteund door de procesmanager van het OWI, die alle beleidsprocessen coördineert en de directeur ondersteunt in het dagelijkse management. De ondersteunende, administratieve eenheid van het OWI kent verschillende afdelingen. Iedere afdeling heeft een coördinator en maandelijks is er een werkoverleg waaraan de directeur en de coördinatoren van de afdelingen deelnemen. Vier keer per jaar is er een werkoverleg met alle leden van het OWI, waarin een bepaald thema wordt behandeld. De directeur en de coördinatoren van het OWI hebben ook regelmatig overleg met de opleidingsdirecteuren en studierichtingcoördinatoren. Er zijn acht OWI-afdelingen. De afdeling Kwaliteitszorg (1,8 fte) is verantwoordelijk voor onderwijsevaluaties, didactische ondersteuning, ICT en de bewaking van de kwaliteit van het onderwijs en de onderwijsorganisatie. De afdeling Managementinformatie (1,0 fte) levert relevante managementinformatie, adviseert over de voortgang en programmering van vakken en tentamens en is verantwoordelijk voor de vervaardiging van de studiegids. De afdeling Studieadvisering (3,9 fte) is verantwoordelijk voor de studiebegeleiding van FEB-studenten. Het Bureau Internationalisering (4,7 fte) is verantwoordelijk voor de uitwisselingsprogramma’s, voor de Engelstalige programma’s en voor de beleidsontwikkeling op het gebied van internationalisering in het onderwijs. Het Stagebureau (0,7 fte) begeleidt studenten bij het vinden van een stageplaats. Het vaardighedenonderwijs is ook ondergebracht bij het OWI. Het onderwijs in vaardigheden wordt grotendeels verricht door externe docenten van de Faculteit der Geesteswetenschappen. Een coördinator (0,8 fte), die in dienst is van het OWI, coördineert het vaardighedenonderwijs. De ambtelijk secretaris (0,6) is ook werkzaam bij het OWI en tevens het secretariaat van het vaardighedenonderwijs en het secretariaat van de directeur (1,5 fte). In totaal heeft het OWI 15,0 fte aan onderwijsondersteuning. Alle beleidsmedewerkers, programmamanagers bij de internationale programma’s en voor de instroom vanuit het hbo, de studieadviseurs en de stagecoördinator zijn academisch geschoold. De Onderwijsadministratie en de Examencommissie vallen niet onder het OWI, maar hebben wel direct te maken met studenten. De Onderwijsadministratie heeft een formatie van 3,4 fte. De Examencommissie heeft een ambtelijk secretariaat van 2,0 fte.
70
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
De aanwezigheid van deskundige en stimulerende docenten is van groot belang voor elke opleiding. In de opleiding Economie en Bedrijfskunde wordt een groot aantal hoogleraren en onderzoekers met een internationale status in het onderwijs ingezet. Dit gebeurt niet alleen in de latere fase van de studie, maar ook in de propedeuse. De studenten komen daarmee in een vroeg stadium in contact met gereputeerde onderzoekers. De wetenschappelijk medewerkers komen uit Nederland, maar ook uit alle windstreken van de wereld. De FEB streeft ernaar te behoren tot de top tien van de beste academische instellingen van Europa. Naast het aantrekken van buitenlandse studenten is ook het werven van toponderzoekers uit andere landen een belangrijk middel om dat doel te bereiken. Er wordt zo veel mogelijk geprobeerd om vertrekkende leden van het wetenschappelijke personeel te vervangen door jonge en veelbelovende docenten en onderzoekers. De markt waaruit de FEB wetenschappelijk personeel aantrekt, wordt steeds internationaler. Dit wordt ook ingegeven door de steeds groter wordende internationalisering van het onderwijs: veel onderwijs in het laatste jaar van de bachelor- en in de masteropleiding wordt gegeven in het Engels. In de Nederlandstalige propedeuse worden Engelstalige docenten doorgaans niet ingezet. AIO’s worden volgens de regels van hun aanstelling ingezet bij onderwijsactiviteiten tot een maximum van 20% van hun aanstellingstijd. In hun eerste promotiejaar hebben zij geen onderwijstaken, omdat zij dan een eigen opleidingsprogramma volgen. Het onderwijs dat AIO’s geven betreft over het algemeen de werkgroepen van propedeuse- en tweedejaarscursussen, en de begeleiding van computerpractica. In een aantal onderwijsmodulen wordt via praktijkopdrachten een verbinding gelegd met de professionele praktijk. Dit geldt bijvoorbeeld het verplichte verbredingsvak Economie van organisatie en Management 1 binnen de variant Organisatie economie. Het praktijkvoorbeeld is ontwikkeld door een toonaangevend consultancybureau op het gebied van executive compensation, Towers Perrin. Deze case wordt elk jaar geactualiseerd. Het programma voor de variant Accountancy & Control wordt ingevuld vanuit een dubbele visie van zowel de professionele en wettelijke eisen. Verder is het, zoals eerder gemeld, voor iedere student mogelijk een stage in het studieprogramma op te nemen, mits de stage wordt gedaan volgens de regels van de Scriptie- en Stageregeling (bijlage bij de OER). Het Stagebureau speelt hierbij een grote rol. Een student heeft daarbij twee mogelijkheden: een stage volgen binnen de vrije keuzeruimte van de variant (de zogenoemde keuzevakstage) en een stage volgen op grond waarvan de scriptie wordt geschreven (de zogenoemde scriptiestage). Masteropleiding: Het docentencorps van de MSc in Business Studies maakt volledig deel uit van de afdeling Business Studies van de FEB (zie tabel 9). Daarnaast is het wetenschappelijke personeel van deze opleiding betrokken bij vrijwel elke andere opleiding van de FEB. Oordeel De commissie stelt vast dat het onderwijs in de bacheloropleiding voor een belangrijk deel wordt verzorgd door docenten die actief betrokken zijn bij wetenschappelijk onderzoek. Dit geldt in nog meerdere mate voor de masteropleiding (voltijd en deeltijd). De docenten leggen in voldoende mate een verbinding met de professionele praktijk Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
71
Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Het OWI vergoedt aan de afdelingen 52,0 fte (studiejaar 2005-2006) aan onderwijs. Daarnaast krijgen de afdelingen een vergoeding van 4,5 fte (studiejaar 2005-2006) voor de scriptiebegeleiding. De vergoeding is direct gerelateerd aan het aantal contacturen dat verbonden is aan de onderwijsmodulen en het aantal groepen waarin het onderwijs wordt aangeboden. Per 5 ECTS-studiepunten onderwijs wordt over het algemeen 21 of 28 uur docent-contacturen vergoed. Voor vakken met een computerpracticum kan dit hoger liggen. De gehanteerde norm voor de groepsgrootte is 35-40 studenten voor propedeusevakken, 40-45 studenten voor basis-, steun- en keuzevakken, en 30-35 studenten voor verbredingsvakken. In de praktijk blijken deze normen tot hanteerbare groepen te leiden: bijvoorbeeld in de propedeuse is de reële groepsgrootte 25-30 studenten. De FEB hanteert als norm dat een fulltimedocent driehonderd uur voor de collegebanken staat. Het aantal docenten, en daarmee de personeelsomvang van de afdeling, wordt hierop afgestemd. Door de natuurlijke vertraging in deze afstemming, wordt het aantal groepen voornamelijk bepaald door het verleden, waarbij wel rekening wordt gehouden met veranderingen in studieprogramma’s et cetera. Hierdoor is een hoge onderwijslast voor docenten van sommige onderwijsmodulen niet altijd te voorkomen. De inschatting van het aantal groepen is geen gemakkelijke zaak. Op dit moment gebeurt dit voornamelijk op grond van het recente verleden, waarbij rekening wordt gehouden met veranderingen in de studieprogramma’s. De moeilijk te voorspellen stijging van het aantal propedeusestudenten en studenten in de schakelprogramma’s voor hbo-abituriënten (deze studenten volgen voor een groot deel aanschuifonderwijs bij basis- en verbredingsvakken) heeft ertoe geleid dat de groepsgrootte in de afgelopen jaren niet altijd optimaal was of dat er op het laatste moment nog extra onderwijsgroepen zijn geprogrammeerd. De studierichting Bedrijfskunde lijkt nog niet tot volle wasdom gekomen: het aantal studenten dat deze richting kiest is nog steeds groeiende (ook vanuit de hbo-schakelprogramma’s). Met name voor de onderwijsmodulen in deze studierichting geldt dat het aantal benodigde onderwijsgroepen lastig te voorspellen is. Bij de afdeling Business Studies is de onderwijsbelasting de laatste jaren, als gevolg van de hierboven geschetste trend en moeilijk vervulbare vacatures, hoog geweest. Door de recente benoeming van wetenschappelijk personeel bij de Business School zullen deze problemen tot het verleden behoren. De financiële middelen benodigd voor deze uitbreiding en kwaliteitsverbetering zijn verkregen uit een subsidie van twee miljoen euro van de Universiteit van Amsterdam ter profilering van de studierichting Bedrijfskunde. Oordeel Het totaal aantal studenten van de FEB is 2.767 en het totaal aantal fte’s besteed aan onderwijs 97,5 conform opgave van de FEB tijdens het bezoek van de commissie. Dit impliceert een gemiddelde student-stafratio van 28. De commissie acht dit acceptabel. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de bachelor- en de masterfase. 72
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
In de gesprekken met docenten heeft de commissie vernomen dat men zich aan de norm van 150 uur onderwijs houdt. Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving Uit de resultaten van de onderwijsevaluaties blijkt dat de studenten in het algemeen tevreden zijn over de onderwijskundige competenties van de docenten en de inhoud van de colleges. Jaarlijks houdt de afdelingsvoorzitter met ieder lid van de wetenschappelijke staf een persoonlijk gesprek. Naast de uitkomsten van onderwijsevaluaties zijn de individuele specifieke omstandigheden en carrièreperspectieven van de medewerker onderwerp van gesprek. De afdelingsvoorzitter maakt in het jaargesprek op individueel niveau afspraken, die moeten leiden tot het nog beter geven van onderwijs en het doen van goed onderzoek. Als er problemen blijken te bestaan met betrekking tot een onderwijsmodule, wordt dit gesignaleerd door de afdeling Interne Kwaliteitszorg, die in contact treedt met de docent en de opleidingsdirecteur of de studierichtingscoördinator om een verbetering in de situatie te brengen. Bij ernstige en voortdurende problemen wordt ook de directeur van het OWI ingeschakeld. Met docenten die niet optimaal functioneren wordt een verbeteringstraject afgesproken. Zonodig wordt de betrokken docent aangeraden dan wel verplicht om een cursus te volgen ter verbetering van het onderwijs. In zijn algemeen is het voor ieder lid van de staf, dat daar behoefte aan heeft, mogelijk om additionele trainingen en cursussen te volgen op didactisch gebied. In de laatste jaren hebben docenten trainingen in presentatietechnieken en in het didactisch aanwenden van moderne ICT-technieken in het onderwijs aangeboden gekregen. Ook is het elk jaar mogelijk cursussen te volgen met betrekking tot de verbetering van de beheersing van de Engelse taal. Er worden cursussen aangeboden op verschillende niveaus. Sinds 1 september 2005 bestaat voor beginnende docenten de verplichting om een basiskwalificatie onderwijs te behalen. Dit is universitair beleid en de bijbehorende cursussen worden ook centraal aangeboden. Binnen de BSc in Economie en Bedrijfskunde wordt het onderwijs vrijwel uitsluitend verzorgd door docenten die tevens actief onderzoeker zijn. Op een enkele uitzondering na is elke docent gepromoveerd. Steunvakken binnen de opleidingen (Wiskunde, Statistiek, Academische vaardigheden, Econometrie) worden gegeven door vakdocenten. De docenten Statistiek en Econometrie zijn ook betrokken bij het doen van onderzoek. Bij de afdeling Business Studies is het aantal docenten zonder onderzoeksaanstelling relatief groot (punt van kritiek bij vorige visitatie). Het aantal gepromoveerden binnen deze afdeling is, mede onder invloed van de genoemde subsidie van het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam, echter de laatste jaren flink gestegen. De wetenschappelijke component van de studieprogramma’s van de BSc in Economie en Bedrijfskunde wordt dus ingevuld door zo veel mogelijk onderzoekers QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
73
met een onderwijstaak op hun gebied van onderzoek te laten doceren. Veel verbredingsvakken worden jaarlijks aangepast om recent onderzoek een plaats te geven. Binnen de MSc Business Studies wordt het onderwijs volledig verzorgd door gepromoveerde docenten die tevens actief onderzoeker zijn. Alle mastervakken worden zonodig jaarlijks aangepast om recent onderzoek een plaats te geven. Oordeel De commissie heeft in de gesprekken met de docenten van de bachelor- en masteropleiding (voltijd en deeltijdopleiding hebben dezelfde docenten) kunnen constateren dat een kwaliteitsverbetering heeft plaatsgevonden. De commissie vraagt wederom aandacht voor het aantal niet gepromoveerde docenten zonder onderzoeksaanstelling in de bachelorfase. Het beleid van de business school is in het verleden gedomineerd door de vakgebieden Accounting en Finance. In de afgelopen jaren is nieuwe wetenschappelijke staf aangesteld op de kernvakken van de bedrijfskunde. Zo bestaat de afdeling Business Studies thans uit de volgende secties: Executive Education, Management (inclusief Strategie, Marketing en Human Relationship Management), Informatiemanagement, Financiering, en Accountancy. Tijdens het bezoek aan de UvA heeft de commissie vernomen dat alle nieuwe wetenschappelijke staf een sterke betrokkenheid heeft bij het onderzoek van het betreffende vakgebied. Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp “Inzet van personeel” Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp “Inzet van personeel”. Voor de bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Studies (voltijd) luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Studies (deeltijd) luidt het voldoende.
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving De zelfstudie geeft een uitgebreid overzicht van de materiële voorzieningen van de FEB, zoals over onderwijszalen, werkgroepruimten, bibliotheekvoorzieningen, computervoorzieningen, audiovisuele middelen, studieplekken, kopieerfaciliteiten, boeken en syllabi en het lab voor experimentele economie. Oordeel De commissie heeft geen problemen op het gebied van onderwijs- en ICT-voorzieningen vernomen van studenten en docenten. Tijdens het bezoek heeft de commissie een presentatie 74
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
gekregen over de elektronische leeromgeving gebaseerd op Blackboard en het ontwikkelde vakevaluatiesysteem EvaSys en Digital Lecturer Manual: het instrument ter ondersteuning van docenten. De commissie verwijst ook naar het rapport van de visitatiecommissie uit 2004, waarin dit facet voldoende werd beoordeeld. Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving Voor het bevorderen van de studeerbaarheid is een goede studiebegeleiding door goede studieadviseurs van belang: studenten dienen te worden ondersteund en begeleid bij het studeren, zeker als het gaat om een grote faculteit als de FEB, en daarbij moeten zij de zekerheid hebben dat zij kunnen rekenen op steun en de juiste informatie. In het algemeen houdt de functie van de studieadviseurs in dat zij een intermediair zijn tussen de faculteit en de student. Samen met de medewerkers van de Onderwijsadministratie zijn de studieadviseurs voor studenten het eerste aanspreekpunt voor alle zaken die te maken hebben met de studie. De studieadviseurs helpen studenten keuzes te maken en zij adviseren studenten in geval van problemen. Zij beschikken ook over veel kennis, bijvoorbeeld van alle studie programma’s en van alle FEB-regels. Omdat de studieadviseurs dagelijks contact hebben met erg veel studenten, vangen zij vaak als eerste signalen op van problemen in de FEB-organisatie. Deze kennis en informatie zijn van belang om de studeerbaarheid van de programma’s voor alle studenten te kunnen realiseren en handhaven. Veel FEB-studenten maken gebruik van de diensten van de studieadviseurs. De studieadviseurs zijn ondergebracht in het bureau Studieadvisering van de FEB, dat onderdeel is van het OWI. Het Bureau Studieadvisering staat onder dagelijkse leiding van de directeur van het OWI. Het Bureau Studieadvisering bestaat uit vijf studieadviseurs voor een totaal aan 3,9 fte: zij adviseren samen de ongeveer drieduizend reguliere FEB-studenten. Studenten kunnen met hun vragen bij de studieadviseurs terecht op telefonische spreekuren, inloopspreekuren en op afspraak. Vrijwel alle studenten leren de studieadviseurs kennen bij één van de voorlichtingsbijeenkomsten in het eerste studiejaar. In het studiejaar 2004-2005 heeft 74% van de studenten persoonlijk contact met een studieadviseur gehad, zo blijkt uit registratie van de studieadviseurs. Door de intensieve contacten met studenten zijn de studieadviseurs goed in staat in te gaan op specifieke behoeftes van studenten. Daaruit zijn recent bijvoorbeeld de cursussen Engels en uitbreiding van de scriptiebegeleiding voortgekomen. Activiteiten van de studieadviseurs speciaal voor de masterstudenten In het vierde collegeblok organiseren de studieadviseurs samen met de afdeling Marketing & Communicatie en met de opleidingsdirecteuren voorlichting over de studierichtingen van de QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
75
bachelor- en de aansluitende masteropleiding. Zij geven dan ook praktische informatie over studiekeuze en planning na de propedeuse. Twee keer per jaar wordt samen met docenten voorlichting gegeven over de keuzemogelijkheden in de bachelor- en de aansluitende masteropleidingen. Deze voorlichting is verdeeld in voorlichting voor eerstejaars en startende tweedejaars en voorlichting aan tweede- en derdejaars die moeten kiezen voor een specialisatie binnen de bachelor en een master. De studieadviseurs bieden studenten die afstuderen hulp bij het schrijven van de scriptie in de vorm van informatie op een website en workshops om de studie te starten. Daarnaast bieden ze studenten hulp die zijn vastgelopen in de begeleiding afhankelijk van de problematiek. Zij geven zelf individuele studiebegeleiding aan studenten met problemen met opstarten, kunnen studenten met een disciplineprobleem doorverwijzen naar een ‘stok achter de deur’ cursus, verzorgd door het universitaire loopbaanadviescentrum en studenten die zijn vastgelopen op structuur en/of schrijfvaardigheid sturen zij door naar de coördinator vaardigheden. Vooral door deeltijdstudenten wordt veel gebruik maakt van de extra scriptiebegeleiding. Studievoortgangsregistratie De studieadviseurs spelen ook een belangrijke rol in de registratie van de studievoortgang van studenten. Ter ondersteuning van de studieadvisering is er een geautomatiseerd volgsysteem (STAP) dat zelf door de FEB is ontwikkeld. Het systeem maakt het eenvoudig alle relevante gegevens van een student snel te vinden en goed bij te houden. Daardoor kunnen de studieadviseurs efficiënt en consistent werken. Zo bevat het geautomatiseerde volgsysteem per student alle gegevens uit het centrale studentenadministratiesysteem ISIS+: leveren over de studievoortgang van alle studenten na de propedeuse. Per student kan weliswaar worden opgezocht hoe de studie verloopt, maar de controle op de studievoortgang is niet systematisch. Het zou bijvoorbeeld wenselijk zijn als het systeem een automatische waarschuwing geeft als een student onvoldoende vorderingen maakt. De UvA heeft recentelijk een registratiesysteem aangekocht waarmee dit in de toekomst wel mogelijk gaat worden. Communicatie met studenten Een goede communicatie met studenten is ook een belangrijk uitgangspunt van de facultaire onderwijsvisie. Een facultaire commissie (met daarin vanzelfsprekend ook studenten) die als opdracht had de communicatie met studenten te inventariseren en aanbevelingen te doen tot verbetering adviseerde het internet het centrale medium in de informatievoorziening te laten worden. Deze aanbeveling is overgenomen. Centraal in de FEB-voorlichting en -informatieverschaffing aan studenten staat de FEB-studiegids, waarin informatie staat vermeld over alle opleidingen. De informatie over de opbouw van opleidingen en de beschrijvingen van alle vakken van de faculteit staan in een op meerdere manieren te doorzoeken database op internet: de digitale studiegids (studiegids.uva.nl). De algemene informatie uit de gids staat ook op internet. Daarnaast bestaat nog steeds een papieren versie van de studiegids. De studiegids is studentgericht opgezet en bevat in principe alle noodzakelijk informatie. Er is naar gestreefd zo veel mogelijk vergelijkbare informatie te verstrekken per module en per opleiding of afstudeerrichting. In de gids is ook het opleidingsstatuut opgenomen, waarin onder meer de OER-en zijn verwerkt. De gids heeft een trefwoordenlijst en wordt volgens evaluaties goed gewaardeerd door studenten.
76
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Studenten schrijven zich in voor tentamens via de facultaire website. De roosters voor de tentamens kunnen zij op internet raadplegen Zij kunnen hun studieresultaten altijd zelf inzien en desgewenst een overzicht uitprinten. Studenten ontvangen standaard een e-mail en desgewenst een sms-bericht direct nadat een tentamenuitslag door de administratie is ingevoerd. Studieresultaten worden uiterlijk achttien werkdagen na het tentamen bekend gemaakt. In geval een hertentamen is gepland binnen zes weken moet het tentamen uiterlijk na twaalf werkdagen bekend gemaakt worden. Als docenten zich niet aan deze regels houden worden zij aangemaand door het hoofd van de Onderwijsadministratie en zonodig door de directeur van het Onderwijsinstituut. Eerstejaarsstudenten krijgen per e-mail informatie over hun studievoortgang in relatie tot het bindend studieadvies. Viermaal per jaar stuurt het OWI een elektronische nieuwsbrief aan studenten om te informeren over nieuwe ontwikkelingen, nieuwe regelingen en andere voor de studie relevante zaken. Ook aankomende studenten vinden alle informatie die ze nodig hebben op internet en kunnen zich via internet aanmelden voor voorlichtingsbijeenkomsten of direct voor de gewenste opleiding. Naast alle digitale informatie blijft de faculteit ook mondelinge en schriftelijke informatie geven daar waar dat wenselijk of noodzakelijk is. Officiële brieven met betrekking tot het BSA worden bijvoorbeeld altijd schriftelijk verstrekt. Oordeel De commissie heeft de bachelor- en masterstudenten expliciet gevraagd om knelpunten bij de studiebegeleiding en informatievoorziening. In de gesprekken met de bachelor- en masterstudenten is de commissie niet gebleken dat er knelpunten zijn op het gebied van de studiebegeleiding en informatievoorziening. Bij bachelor- en masterstudenten werd de ondersteuning van de studieadviseurs als prettig ervaren. In het gesprek met het ondersteunende personeel, onder wie een studieadviseur, kwam naar voren dat het bindend studieadvies in de BSc Economie en Bedrijfskunde een continu signalerend proces is gedurende het eerste (en tweede) studiejaar. Tevens wil de commissie opmerken dat de FEB via een intakegesprek aan iedere potentïele student een eerlijke voorlichting geeft over de zwaarte van het in deeltijd volgen van het schakelprogramma en de MSc in Business Studies Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp “Voorzieningen” Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp “Voorzieningen”. Voor de bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Studies (voltijd) luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Studies (deeltijd) luidt het voldoende.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
77
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Uit de zelfstudie: De interne kwaliteitszorg aan de Universiteit van Amsterdam wordt beschreven in het recente rapport ‘Naar een Systeem van Integrale Kwaliteitszorg Onderwijs UvA’ van de door het College van Bestuur ingestelde werkgroep Integrale Kwaliteitszorg Onderwijs, waar de beleidsmedewerker van de afdeling Kwaliteitszorg van de FEB deel van heeft uitgemaakt. De FEB streeft naar het aanbieden van goed onderwijs. Stelselmatige evaluatie van het onderwijs is daarbij onontbeerlijk. Sinds het studiejaar 2000-2001 hanteert de faculteit een vernieuwde, systematische vakkenevaluatie. Elke onderwijsmodule van de FEB wordt minimaal één keer in de drie jaar uitgebreid geëvalueerd en daarnaast wordt ernaar gestreefd om elke module elk jaar beperkt te evalueren. De uitgebreide evaluatie beoogt een diepgaande analyse te geven van de kwaliteit van het onderwijs en de relatie tussen dit onderwijs en de leerdoelen van het vak. De beperkte evaluatie heeft als doel te signaleren of er mogelijk kwaliteitsproblemen zijn die aanleiding geven het vak versneld uitgebreid te evalueren bij de eerstvolgende uitvoering. De beperkte enquête wordt ook ingezet als informatiemiddel of beoogde verbeteringen na een uitgebreide evaluatie daadwerkelijk hun doel hebben bereikt. De twee vormen van evaluaties worden hieronder toegelicht. Uitgebreide evaluatie In de uitgebreide evaluatie wordt het vak geëvalueerd op de hieronder beschreven drie dimensies. •
•
•
Het onderwijskundig ontwerp. Door de onderwijskundig medewerkers van de afdeling Kwaliteitszorg wordt het vak op basis van alle schriftelijk en digitaal beschikbare informatie beoordeeld op een aantal onderwijskundige kenmerken. Deze beoordeling gaat gepaard met adviezen voor onderwijskundige verbetering van het vak. De uitvoering. Bij de start van het vak wordt een klankbordgroep geformeerd van drie tot vijf studenten en de docenten, met als doel elkaar gedurende de uitvoering feedback te vragen en te geven op het verloop van het vak. Aan het eind van de cursus vullen alle studenten die het vak gevolgd hebben een enquête in, die wordt besproken in de klankbordgroep. De (coördinerende) docent vult op basis van de eigen ervaringen met de uitvoering van het vak een cursusverslag in, waarin een reflectie wordt gegeven op het verloop ervan, de knelpunten in de opzet en de uitvoering van het vak, het niveau, de mate van participatie van de studenten en de beschikbare faciliteiten en menskracht. De leeropbrengsten. De enquête na afloop van het vak bevat ook een leesverslag. Dit geeft de docenten nadere informatie over de mate waarin de studenten de leerdoelen bereikt hebben. Ook worden de deelname- en slagingspercentages berekend om zicht te krijgen op tussentijdse uitval en behaald rendement. Er wordt gewerkt aan een koppeling van tentamen- en deelnamegegevens, wat een nog betere analyse van de leeropbrengsten mogelijk maakt.
Op basis van alle informatie die beschikbaar komt, formuleert de coördinerende docent maatregelen om het vak (verder) te verbeteren. Deze maatregelen worden vervolgens toegestuurd 78
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
aan de afdelingsvoorzitter en de betrokken opleidingsdirecteur, die zicht houden op de uitvoering ervan. De afdeling Kwaliteitszorg kan via adviezen en coaching nazorg verlenen bij het realiseren van de voorgenomen verbeteringen. De evaluatieresultaten (afgezien van privacy-gevoelige gegevens over medewerkers) en de verbeterplannen worden in de opleidings commissies besproken. Studenten hebben een grote inbreng bij de systematische vakkenevaluaties. Om de uitvoering van de onderwijsmodule te kunnen evalueren, zijn hun ervaringen van groot belang. Deze ervaringen kunnen zij ventileren door zitting te nemen in een panel- of klankbordgroep en in de digitale enquête via Blackboard, die aan het eind van de periode waarin het vak wordt gegeven, wordt afgenomen. Beperkte evaluaties De beperkte evaluaties zijn in het studiejaar 2003-2004 heringevoerd. Deze verkorte enquêtes waren opgeschort wegens de onuitvoerbaarheid ervan, maar zijn in ere hersteld nadat de uitvoering van de enquêtering gedigitaliseerd is. In het studiejaar 2004-2005 zijn de enquêtes in het gehele curriculum uitgevoerd, zowel in de bachelor- als in de masteropleidingen. Daarmee is de PDCA-cyclus verder verbeterd en vervullen deze mini- enquêtes twee functies: • •
signaalfunctie: bij een onvoldoende beoordeling door studenten volgt een gesprek met de vakcoördinator en/of docenten en wordt het vak geselecteerd voor de uitgebreide enquête op het moment dat het vak opnieuw wordt aangeboden; een ‘stand van zaken’ of de aanpassingsplannen na een uitgebreide evaluatie hebben geleid tot een daadwerkelijke verbetering.
De digitalisering van de evaluaties (via Blackboard) heeft ook andere voordelen: het wordt mogelijk om relevante bestanden te koppelen, bijvoorbeeld de onderwijsinschrijvingen en de tentameninschrijvingen en -resultaten, waardoor verbanden kunnen worden gelegd met de tijdsbesteding van studenten voor een vak en de tentamenresultaten. Met de inzet van meer verschillende student-activerende didactische werkvormen wordt ook de behoefte aan meer flexibiliteit in de vraagstelling in de enquêtes realiseerbaar. Ook geeft een verdere digitalisering meer ruimte voor serviceverlening en onderwijsondersteuning. Criteria De FEB streeft naar het aanbieden van goed onderwijs. Om de kwaliteit van het onderwijs te bepalen worden er stelselmatig evaluaties gehouden. In de beperkte evaluaties worden over het algemeen acht standaardaspecten van het onderwijs bekeken (kwaliteit vak als geheel, kwaliteit colleges, kwaliteit cursusmateriaal, kwaliteit tentamen, aantal contacturen, aantal uren zelfstudie, aantal uren tentamenvoorbereiding, totale tijdsbesteding) en is er ruimte voor het maken van opmerkingen. De uitgebreide enquête bevat nog een groot aantal extra vragen (in totaal circa 25 vragen, vaak met subvragen) over de kwaliteit van het onderwijs. Zowel de docent, een opleidingsdirecteur als de afdeling Kwaliteitszorg kunnen extra vragen aan de enquêtes toevoegen om specifieke onderdelen van het onderwijs te evalueren. De te behalen scores variëren over het algemeen van 1 (slecht) tot 5 (zeer goed). Scores onder de 3 (voldoende) in een beperkte enquête zijn aanleiding om een uitgebreide enquête te houden de volgende keer dat dezelfde onderwijsmodule wordt gegeven. Bovendien wordt de coördinator van het vak erop aangesproken. Hetzelfde geldt voor scores lager dan 3 bij de uitgebreide enquête. In dat geval wordt er een verbeterplan opgesteld om de slecht scorende aspecten van het onderwijs te verbeteren. Op dit moment is het vooral de afdeling Kwaliteitszorg die zich actief bemoeit QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
79
met de verbetering van het onderwijs op deze manier. In situaties waarin problemen blijven bestaan wordt in overleg met de directeur van het OWI verdere actie ondernomen. In ieder geval worden dan de knelpunten, in aanwezigheid van de directeur van het OWI, nogmaals met de betrokken docenten besproken. In het universitaire beleid aangaande interne kwaliteitszorg is voorzien in een veel grotere verantwoordelijkheid van de opleidingsdirecteuren en studierichtingscoördinatoren. Deze rol is binnen de FEB op dit moment nog niet tot volle wasdom gekomen, maar het OWI streeft er actief naar om dit wel te bewerkstelligen. Het is de bedoeling dat de opleidingsdirecteur of studierichtingscoördinator een controlerende rol krijgt toebedeeld: docenten maken een verbeterplan voor een onderwijsmodule in samenspraak met de afdeling Kwaliteitszorg, de opleidingsdirecteur/studierichtingscoördinator controleert of het plan daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Knelpunten Er bestaan twee belangrijke knelpunten in het evaluatieproces: een lage respons bij enquêtes en de beperkte afdwingbaarheid van maatregelen ter verbetering. De lage respons kan worden gezien als een consequentie van het hanteren van de digitale enquêtering. Aan de ene kant heeft dit bepaalde voordelen, maar de resulterende vrijblijvendheid heeft geresulteerd in een lage respons. Vanaf 1 september 2006 lijkt er een oplossing te zijn voor dit probleem. Vanaf die datum stelt de UvA het evaluatiesysteem EvaSys ter beschikking, waarmee het mogelijk is om de studenten vlak na het tentamen een enquêteformulier te laten invullen. Dit geldt zowel voor de uitgebreide als de beperkte evaluatie. Een tweede knelpunt is het implementeren van maatregelen ter verdere verbetering van de uitvoering van het onderwijs. De evaluatieprocedure is recent op dit punt aangescherpt: er volgt nu een nagesprek met de vakcoördinator en een kwaliteitsmedewerker, waarin gezamenlijk verbeterpunten worden geformuleerd en wordt bekeken welk vervolgtraject passend is. Te denken valt aan het bijwonen van colleges door een medewerker Kwaliteitszorg, ondersteuning bij het vormgeven van activerende werkvormen of ICT-ondersteuning. De verbeterpunten en het eventuele vervolgtraject worden vervolgens gerapporteerd aan de opleidingscommissies, die naar aanleiding daarvan nadere toelichting kunnen vragen of adviezen kunnen geven voor aanvullende maatregelen. Aanpak knelpunten Naast het in gebruik nemen van EvaSys wordt door de FEB ook op andere manieren gepoogd de knelpunten op te lossen. Om de studenten regelmatig in samenvattende vorm op hoofdlijnen te kunnen informeren over de onderwijsevaluaties is er een Blackboardsite ingericht; Course Evaluation FEB 2005-2006. Ook de aanpassings- en verbeterplannen (voor zover noodzakelijk en aanwezig) zullen hierin worden opgenomen, zodat voor de studenten inzichtelijk wordt wat de resultaten zijn en welke maatregelen er ten aanzien van onderwijsverbetering genomen zijn c.q. worden. Van de op deze wijze vormgegeven structurele terugkoppeling zal naar verwachting een stimulerende werking uitgaan voor het invullen van de enquêtes. Daarnaast is er per september 2005 een pilot gestart met het opnemen van onderwijsenquêtes in de vakken practicum Academische vaardigheden 1 en 2. Binnen deze vakken wordt aandacht besteed aan het hoe en waarom van onderwijsenquêtes. De voordelen zijn naar verwachting een responsverhogende werking en een kwaliteitsverbetering van de door studenten gegeven feedback. Studenten zullen beter in staat zijn hun feedback te motiveren en als discussiepunt te bespreken. Daarnaast worden studenten op deze manier in een vroeg stadium van de studie 80
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
(de propedeuse) vertrouwd gemaakt met het fenomeen onderwijsenquêtes als middel voor het verzamelen van data over de onderwijskwaliteit van een vak. Programmaevaluaties In het verlengde van de vakkenevaluaties is een begin gemaakt met het uitvoeren van programmaevaluaties aan de FEB. Deze zullen verder worden uitgebreid, waarin ook de opzet van schakelprogramma’s aan bod komt. Oordeel In het studiejaar 2005-2006 zijn er volgens de FEB te weinig onderwijsevaluaties uitgevoerd vanwege problemen met de personeelsbezetting op de afdeling Kwaliteitszorg. In het collegejaar 2004-2005 is het wel gelukt alle onderwijsmodulen te evalueren. In de toekomst is het de bedoeling alle reguliere onderwijsmodulen van de FEB te evalueren. De commissie stelt vast dat het kwaliteitszorgsysteem van de FEB in principe goed is. Bij de vakkenevaluatie (de beperkte en de uitgebreide) hanteert de opleiding als streefdoel een 3 (voldoende). Echter bij de praktische invulling dient meer nadruk te worden gelegd op de rol van de opleidingsdirecteuren en van de afdelingsvoorzitters in een systematische terugkoppeling van de vakevaluatie naar de betreffende docenten. Thans vindt terugkoppeling plaats door de (ondersteunende) medewerker van de afdeling Kwaliteitszorg. Ook concludeert de commissie uit de separate gesprekken met de studenten en docenten van de opleidingscommissie aangaande de kwaliteitszorg, dat zij hun inbreng als serieus genomen ervaren. De studenten noemden als voorbeeld hun advies met betrekking tot de strenge ingangsselectie bij de schakel-en doorstroomprogramma’s. De docenten waren ook zeer positief: bij afwijking van hun advies worden de redenen altijd gecommuniceerd. De commissie stelt met genoegen vast dat er nu een begin gemaakt wordt met de evaluatie van de bachelor- en masteropleidingen als geheel. De eindtermen, de samenhang en het didactisch concept van de opleidingen dienen nadere concretisering. Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving Uit de zelfstudie: Hierboven werd beschreven hoe de PDCA-cyclus binnen de FEB wordt uitgevoerd en werd een aantal knelpunten gesignaleerd. Naast het verbeteren van dit proces, de al eerder besproken verplichting voor beginnende docenten om een ‘basiskwalificatie onderwijs’ te behalen en het aanbieden van didactische trainingen, cursussen Engelse taal, et cetera, stimuleert de FEB ook op andere wijze de kwaliteit van het onderwijs. QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
81
Het OWI wil docenten die goed onderwijs geven nader belonen en daarmee het belang van goed onderwijs extra onderstrepen. In samenwerking met de Facultaire Studentenraad wordt daarom onder meer jaarlijks een prijs uitgereikt aan een FEB-docent voor de beste onderwijsprestatie: de H.J. van der Schroeff-prijs. De prijs is vernoemd naar professor H.J. van der Schroeff, die als hoogleraar Bedrijfseconomie aan de faculteit faam verwierf door zijn inspirerende colleges. Na een nominatie door studenten van (meestal) vijf kandidaten, wordt door een jury een winnaar gekozen. De prijs bestaat uit een oorkonde en een aanzienlijk geldbedrag. De winnaar wordt ook voorgedragen voor de jaarlijkse verkiezing van beste docent van de UvA. De afdeling Kwaliteitszorg heeft een digitale docentenhandleiding ontwikkeld dat een naslagwerk is voor docenten ten aanzien van de onderwijsorganisatie, dat de procedures binnen de onderwijsuitvoering aangeeft en een adviesbron is voor de onderwijspraktijk. Onderwerpen met betrekking tot het vormgeven en uitvoeren van onderwijs en tentamens worden hierin besproken en er wordt doorverwezen naar relevante (onderwijskundige) literatuur. De handleiding wordt voortdurend up-to-date gehouden en uitgebreid. Als gevolg van de digitalisering van de evaluaties is er meer ruimte ontstaan voor didactische ondersteuning en coaching van docenten. Als het gaat om didactische coaching legt het OWI het accent bij de bekwaamheden die nodig zijn voor de directe dagelijkse onderwijspraktijk. Ook organisatorische en algemene bekwaamheden zijn van invloed op het functioneren van een docent, maar de coaching zal met name gericht zijn op keuze van onderwijsconcept, didactische werkvormen et cetera. In het verlengde van het bovenstaande zal de afdeling Kwaliteitszorg initiatieven gaan nemen tot het organiseren van studie(mid)dagen om de docenten in staat te stellen hun deskundigheid als onderwijsgevende verder op te bouwen. Thema’s hiervoor worden gedistilleerd uit de evaluatie-informatie. Op dit moment wordt gewerkt aan een studiedag met betrekking tot het ontwerpen van een goed tentamen. Oordeel De commissie heeft in haar gesprekken met de studenten en docenten uit de opleidingscommissie van de bachelor- en de masteropleiding concrete voorbeelden van agendapunten in het afgelopen jaar doorgenomen en getoetst of deze hebben geleid tot concrete maatregelen ter verbetering. Het systeem werkt, maar aandachtspunt blijft de controle op de verbetering van de onderwijskwaliteiten van onvoldoende scorende wetenschappelijke staf. Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving Studenten, docenten, studierichtingscoördinatoren, de medewerkers kwaliteitszorg, de leden van de opleidingscommissies en de directeur OWI spelen een belangrijke rol in het onderwijsevaluatieproces. Studenten leveren informatie aan via het invullen van enquêtes en deelname 82
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
aan klankbordgroepen over hoe zij het aangeboden onderwijs van de FEB ervaren. De medewerkers Kwaliteitszorg verwerken deze informatie in een rapportage en trekken conclusies. Zij zorgen er ook voor dat de informatie bij de vakcoördinator, de docent(en), de Opleidingscommissie, de studierichtingscoördinator en de directeur van het OWI terechtkomt. Bij een niet-voldoende onderwijsevaluatie gaan de medewerkers Kwaliteitszorg een gesprek aan met de docenten en de vakcoördinator om de problemen te bespreken en te komen tot een verbeterplan. In dit verbeterplan wordt rekening gehouden met de adviezen van de opleidingscommissie. Zo nodig wordt ook de studierichtingscoördinator geconsulteerd. De verbeterplannen worden doorgestuurd naar de studierichtingscoördinator, die toezicht houdt of de afspraken worden nagekomen. De directeur OWI houdt het algemeen overzicht en onderneemt actie als problemen met betrekking tot de kwaliteit van bepaalde onderwijsmodulen hardnekkig blijken te zijn. In het uiterste geval neemt de directeur OWI contact op met de voorzitter van de betrokken afdeling om de problemen te bespreken. Contacten met alumni spelen een rol in het bewaken van de kwaliteit van de opleidingen. Afgestudeerden kunnen namelijk goed aangeven of de inhoud en het niveau van hun studie correspondeert met de eisen en het niveau van de werkkring. Het alumnibeleid van de UvA en de FEB heeft geen grote traditie, maar de laatste jaren begint hierin verandering te komen. In 1889 is de alumnivereniging van de Universiteit van Amsterdam opgericht. Deze Amsterdamse Universiteits Vereniging (AUV) organiseert alumnibijeenkomsten en beheert een fonds waarop studenten een beroep kunnen doen (bijvoorbeeld om een periode in het buitenland te studeren). Sinds september 2000 probeert de UvA de contacten met alumni verder te verbeteren. Het opgerichte Centraal Bureau Alumnirelaties en Universiteitsfonds heeft als taak een actief alumnibeleid voor de UvA vorm te geven. Het werkt nauw samen met de AUV. Zo zijn er plannen om de afstudeerceremonies aantrekkelijker te maken. Twee keer per jaar worden er alumnibijeenkomsten (AUV-dagen) georganiseerd. Ook verschijnt er een alumnimagazine, dat Spui heet. De FEB bouwt haar eigen alumnibeleid ook uit. Per 1 september 2001 is een beleidsadviseur alumnibeleid benoemd. In het verleden heeft de faculteit niet systematisch een adressenbestand voor alumni bijgehouden. Nu wordt op verschillende manieren getracht een volledig bestand op te bouwen, onder meer door samenwerking met de Landelijke Samenwerking Economisten (LSE). Via persoonlijke brieven, de Nieuwsbrief FEB en de FEB-website worden de FEB-alumni vervolgens geïnformeerd en uitgenodigd voor facultaire activiteiten, zoals de viering van het tachtigjarige bestaan van de FEB, de tweemaandelijkse lezingen door alumni voor alumni, inaugurele redes, afscheidscolleges, het FEB-debat op Prinsjesdag en de bijeenkomsten van verenigingen van afgestudeerden. Voor de Engelstalige varianten in de BSc Economie en Bedrijfskunde is een eigen alumnibeleid opgezet. De alumni worden door de programmamanager gevolgd, er is een website voor de alumni en zij worden uitgenodigd voor een borrel in Amsterdam die twee keer per jaar wordt georganiseerd voor de zittende studenten, en voor borrels in het buitenland, die door Bureau Alumni worden georganiseerd. Ook wordt alumni gevraagd te assisteren bij marketingactiviteiten in het buitenland, zoals de beantwoording van vragen van aspirant-studenten en het bezoeken van onderwijsbeurzen. De (buitenlandse) alumni stellen dit actieve alumnibeleid erg op prijs, en de opkomst bij borrels en de bereidheid mee te werken aan marketingactiviteiten zijn groot. Het OWI streeft ernaar een dergelijk alumnibeleid ook te ontwikkelen voor de Engelstalige masterprogramma’s, waaronder de MSc Business Studies, in het studiejaar 2006-2007.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
83
De FEB heeft twee alumniverenigingen: de Kring van Amsterdamse Economen (KAE) en Tempo Doeloe. De Kring van Amsterdamse Economen (1929) is de oudste vereniging van afgestudeerden van de FEB. De Kring is een van de zeven verenigingen van afgestudeerde economen die zijn aangesloten bij de Landelijke Samenwerking Economisten (LSE). De LSE geeft het Economenblad en de Adreslijst Economisten uit. De Kring wil de contacten tussen de leden bevorderen en wil bijdragen aan hun verdere wetenschappelijke vorming. Tempo Doeloe is de alumnivereniging van oud-bestuursleden van de FEB-studievereniging Sefa. Zij organiseert jaarlijks een activiteit voor haar oud-leden. Ook twee andere studieverenigingen van de FEB onderhouden contact met oud-leden, zoals de Vereniging voor Internationale en Algemene Economie (VIAE) en de Vereniging voor studenten Actuariaat en Econometrie (VSAE). Zij sturen oud-leden hun periodieken en organiseren diverse activiteiten. Oordeel De commissie heeft met genoegen kennisgenomen van de informatie van de FEB bij dit facet. Van oudsher bestaan er goede relaties tussen de FEB, haar studenten en de alumni en het beroepenveld. Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp “Interne kwaliteitszorg” Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp “Interne kwaliteitszorg”. Voor de bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Studies (voltijd) luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Studies (deeltijd) luidt het voldoende.
1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Uit de zelfstudie: De primaire ambitie van zowel de bachelor als de masteropleiding is de studenten een dusdanige opleiding te geven dat zij voldoen aan de voor de opleiding geformuleerde eindkwalificaties zoals weergegeven door de eindtermen. Daarnaast probeert de FEB er ook voor te zorgen dat het voldoen aan de eindkwalificaties te halen is binnen de nominale duur van de opleiding. Hierbij wordt bij de voltijdopleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde, en de MSc in Business Studies uitgegaan van een voltijd studerende student. Na afronding van hun studieprogramma voldoen alle studenten aan de eindtermen van de betreffende opleiding. Door een zorgvuldige opbouw van het studieprogramma krijgen stu84
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
denten de vereiste kennis en vaardigheden aangeleerd. Als studenten hun studieprogramma hebben afgerond, dit wordt zorgvuldig gecontroleerd door de Examencommissie, voldoen studenten dus aan de eindtermen van de opleiding. Over de BSc in Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde, en de MSc in Business Studies is, vanwege de recente introductie van het bachelor-mastersysteem, nog geen voor deze opleidingen specifieke informatie voorhanden wat afgestudeerden en hun werkgevers van de opleiding vinden. Bovendien besluiten verreweg de meeste bachelorafgestudeerden om door te gaan met een masteropleiding. De beschikbare informatie over de waardering van abituriënten van de doctoraal- en masteropleidingen van de FEB in het algemeen over de door hen doorlopen opleiding en de waardering door werkgevers geeft geen aanleiding om de stelling dat afgestudeerden voldoen aan de eindtermen van de opleiding te betwijfelen. Oordeel De visitatiecommissie heeft conform het QANU-kader een aantal scripties (inclusief beoordelingsformulieren) van zowel de BSc in Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde (twaalf scripties), de voltijdopleiding Business Studies (tien scripties) als van de deeltijdopleiding Business Studies (twaalf scripties) uit de lijsten van de 25 meest recente scripties van iedere opleiding ter inzage gevraagd. Bacheloropleiding: Na het lezen van de scripties van de bacheloropleiding was de commissie unaniem van mening, dat ze weliswaar voldeden aan de basiskwaliteit, maar dat de beoordeling dikwijls aan de hoge kant is. Daarenboven, zoals al onder Facet 2 vermeld, constateert de commissie onvoldoende onderscheid tussen de eisen die worden gesteld aan de bachelor- respectievelijk de masterscriptie; de eisen aan de bachelorscriptie lijken te ambitieus. Masteropleiding (voltijd): Na het lezen van de scripties van de voltijdmasteropleiding was de commissie unaniem van mening, dat ze weliswaar voldeden aan de basiskwaliteit, maar dat de beoordeling dikwijls aan de hoge kant is. Masteropleiding (deeltijd): Na het lezen van de scripties van de deeltijdmasteropleiding was de commissie unaniem van mening, dat een aantal scripties niet voldeed aan de basiskwaliteit, en dat de beoordeling van de andere scripties dikwijls aan de hoge kant is. Zoals reeds eerder vermeld, zijn deze scripties nog van de oude Verkorte Opleiding Bedrijfseconomie. Er zijn door het opleidingsbestuur maatregelen genomen en additionele maatregelen zullen worden genomen (zie Facet 5). Toch constateert de commissie, dat het gerealiseerde niveau onder de maat is. In het oordeel over dit Facet moet namelijk de in het verleden gerealiseerde output beoordeeld worden, ook al is dit in feite een oordeel over de scripties van een andere opleiding. Wel spreekt de commissie daarmee een oordeel uit over de aan de commissie aangereikte scripties.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
85
Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is onvoldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving Bacheloropleiding: De FEB stelt in de zelfstudie dat de ervaring leert dat van de instroom in de propedeuse ongeveer 70% overblijft na een jaar. Na twee jaar valt nog eens 10% van de oorspronkelijke instroom uit. Voor de resterende 60% streeft de FEB naar een rendement van 100% in het vervolg van de studie. Dat wordt volgens de FEB vrijwel gehaald. De FEB heeft de afgelopen jaren veel initiatieven genomen om de rendementen te verbeteren. Naast de herstructurering van de programma’s in 1997 en 1998, in 2002 en in 2006 om de studeerbaarheid te verbeteren en de aandacht voor academische vaardigheden te vergroten, zijn met name initiatieven genomen de onderwijsleeromgeving en de studeerbaarheid te verbeteren. Rendementsverbetering is nagestreefd met de invoering van de volgende maatregelen om de onderwijsleeromgeving te verbeteren: • • • • • •
invoering van het bindend studieadvies in september 2002; invoering van het mentorenproject (vanaf 2001/2002) en het vak practicum academische vaardigheden in september 2005; vergroting van het aantal vakken dat toetst met behulp van opdrachten, tussentoetsen, actieve participatie, presentaties en huiswerk; het gebruik van laboratoriumexperimenten in het onderwijs om het economische proces aanschouwelijker te maken; uitbreiding van de digitale ondersteuning van het onderwijs; de inzet van student-assistenten ter ondersteuning van het onderwijs.
Daarnaast is ook gewerkt aan de studeerbaarheid van de programma’s om de rendementen te verbeteren op de volgende manieren: • • • • • • •
uitbreiding en verbetering van de studiebegeleiding en voortgangsregistratie; de reductie van het aantal hertentamenmogelijkheden in de propedeuse; uitbreiding van verplichte en actieve deelname van studenten aan het onderwijs; aanpassingen van de studieprogramma’s om de studeerbaarheid te verhogen; het invoeren van afstudeerseminars en scriptieklassen; het invoeren van een wiskunde-entréetoets bij de Engelstalige opleiding; met ingang van september 2006 zal het wiskundeonderwijs waarschijnlijk worden ondersteund door de digitale omgeving Webspijkeren.
Het effect van deze maatregelen is tot nu toe beperkt. Erg effectief bleek de invoering van de wiskunde-entréetoets bij de Engelstalige BSc Economics and Business. De rendementen zijn in de Engelstalige propedeuse veel beter dan bij de Nederlandstalige propedeuse, ook voor de 86
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Nederlanders in het programma. De hogere rendementen in de Engelstalige varianten zetten zich door in het tweede en derde jaar. Masteropleiding (voltijd): Het streefcijfer is 80% van de studenten binnen de nominale duur van één jaar. Feitelijk bedraagt het rendement binnen één jaar 37,5% (2003-2004) en 16% (2004-2005). Dit is onder de aanname dat de studenten voltijd studeren. Studenten van de MSc in Business Studies lijken volgens de FEB ongeveer 25 uur per week aan hun studie te besteden. Gegeven de nominale duur van één jaar van deze opleiding resulteert dit in een normale studieduur van ongeveer anderhalf jaar. De FEB heeft de afgelopen jaren van alles geprobeerd om de tijdsbesteding van studenten aan hun studie te verhogen. Het effect is zeer gering geweest. Het blijft een punt van discussie hoe ver een onderwijsinstelling moet gaan met zijn pogingen verbetering in de situatie te brengen. De onderwijsinstelling moet stimulerend zijn in de bevordering van het academische klimaat en de mogelijkheden van studenten om zich te ontplooien. Echter studenten kiezen er veelal zelf voor om naast de studie zich bezig te houden met andere activiteiten Masteropleiding (deeltijd): Door de begeleiding die studenten vanuit de opleiding krijgen kunnen zij zich concentreren op hun studie en liggen de rendementen vrij hoog. Voor het cohort 2004-2005 geldt het volgende rendement. In 2004-2005 zijn 38 studenten bij de MBS Intensive Programme begonnen, waarvan 24 studenten met de opleiding MSc Business Studies. Van deze 24 studenten zijn zes studenten vanwege persoonlijke omstandigheden (een andere baan, het krijgen kinderen of door ziekte) voortijdig met de opleiding gestopt. Vier studenten hebben het studietempo aangepast en ervoor gekozen minder vakken per blok te volgen. Van de resterende veertien studenten hebben acht studenten het schakelprogramma volledig afgerond en kunnen direct door met de scriptie. De overige zes studenten moesten nog 5 tot 15 ECTS-studiepunten behalen aan vakken uit het schakelprogramma waarvoor zij een hertentamen moesten afleggen. Oordeel Ook de commissie heeft in haar gesprekken met bachelor- en masterstudenten geconstateerd dat de studenten maar een deel van hun tijd aan de studie willen besteden en derhalve minder tijd besteden dan vereist is om de nominale studieduur te halen. De commissie constateert dat de FEB tal van maatregelen heeft getroffen, die niet lijken te helpen. De commissie herhaalt dat rendement en studieduur een belangrijk aandachtspunt moeten blijven. Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (voltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp “Resultaten” Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp “Resultaten”. Voor de bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Studies (voltijd) luidt dat oordeel voldoende, voor de masteropleiding Business Studies (deeltijd) luidt het voldoende.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
87
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
88
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Masteropleiding Business Studies (voltijd): Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
89
Masteropleiding Business Studies (deeltijd): Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Onvoldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde en de masteropleidingen Business Studies (voltijd) en Business Studies (deeltijd) De commissie komt, op grond van haar oordelen voor de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Business Studies (voltijd) voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie. De masteropleiding Business Studies (deeltijd) voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
90
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Bijlagen
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
91
92
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Prof. dr. P.A. (Piet) Verheijen (voorzitter van de commissie) is emeritus hoogleraar Bedrijfseconometrie en oud voorzitter van het College van Bestuur (1988-1991) van de Universiteit van Tilburg. Hij publiceerde onder andere over dynamische ondernemingsmodellen en financieringsmodellen. Vanaf 1991 deed hij onderzoek op het gebied van de economie van non-profitinstellingen. Hij is (was) bestuurder van non-profitinstellingen (onderwijs, gezondheidszorg, natuur en milieu) en commissaris van bedrijven met name in de energiesector. Prof. dr. ir. J.M. (Jan) Bots is hoogleraar Controlling bij Business Universiteit Nyenrode. Daarnaast is hij bestuurder van de NIVRA-Nyenrode School of Accountancy and Controlling, waar hij als programmadirecteur verantwoordelijk is voor de controllersopleidingen. Hij onderwijst en onderzoekt op het terrein van Bestuurlijke Informatiekunde en Controlling. Prof. dr. D.G.A. (Daniël) Van Den Bulcke is emeritus hoogleraar internationaal management en ontwikkeling en oud-voorzitter van het College voor Ontwikkelingslanden (19952000) van de Universiteit Antwerpen. Hij is master in Economics van de Universiteit van Toronto (Canada) en doctor in de economische wetenschappen van de Universiteit Gent. Hij doceerde aan meerdere Belgische instellingen (onder andere Universiteit Gent, Economische Hogeschool Limburg, Europacollege Brugge, Katholieke Universiteit Leuven, ICHEC Brussel) evenals in speciale programma’s van enkele Nederlandse universiteiten Nederland. Tevens was hij gastprofessor in talrijke buitenlandse universiteiten en hogescholen in Indonesië, Polen, Filippijnen, Thailand, China, India, Cambodja, Bolivia en Vietnam. Zijn onderzoeksactiviteiten spitsen zich toe op de buitenlandse directe investeringen en de activiteiten van multinationale ondernemingen in het bijzonder in West-Europa en Azië (vooral China). Drs. V.I. (Victor) Goedvolk is voormalig lid van de Hoofddirectie van Fortis ASR Verzekeringsgroep N.V. Hij studeerde bedrijfseconomie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, en werkte tot 1978 aan de Economische Faculteit aldaar. Vervolgens volgde een aantal jaren adviespraktijk. Vanaf 1982 werkte hij bij het Ministerie van Financiën. In 1990 nam hij daar afscheid als plaatsvervangend secretaris-generaal. Hij trad toen toe tot de leiding van Assurantieconcern Stad Rotterdam N.V., één van de rechtsvoorgangers van Fortis ASR. Hij is thans lid van een aantal besturen en raden van commissarissen in de profit- en non-profitsector. Vele jaren was hij betrokken bij diverse opleidingen, waaronder die van de postdoctorale controllersopleiding van de Erasmus Universiteit. Prof. dr. J.P.M. (John) Groenewegen is in 1975 afgestudeerd aan de Economische Faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij is in 1989 gepromoveerd aan de Universiteit van Maastricht. Sinds 2000 is hij bijzonder hoogleraar Institutionele Economie aan de EUR, sinds 2001 bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht en sinds 2004 hoogleraar Economie van Infrastructuren aan de TU Delft. Van 2000 tot 2004 was hij Opleidingsdirecteur van de Economische Faculteit van de EUR en tevens pro-decaan van die instelling. Hij is voorzitter geweest van de Amerikaanse ‘Association for Evolutionary Economics’ (AFEE). Hij is sinds 1998 algemeen secretaris van de ‘European Association for Evolutionary and Political Economy’ (EAEPE) en sinds 1999 voorzitter van de Vereniging van Politieke en Institutionele Economie (VIPE).
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
93
Drs. J.H.L. (Jan) de Vries was lid van het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht (1982-1987), voorzitter van het College van Bestuur van de Hogeschool Enschede (19871993, lid van de Adviescommissie Onderwijsaanbod (ACO, 1993-2003) en tijdelijk Inspecteur wetenschappelijk onderwijs (1999-2000). Voordien was hij als neerlandicus verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit Utrecht (1966-1971-1982). Hij vervulde daarnaast diverse bestuurlijke functies binnen en buiten de universiteit. Mw. S.R. (Sanne) Zwinkels (BSc) is student aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Na afronding van de bachelor Bedrijfswetenschappen, volgt zij nu de master Bedrijfswetenschappen, met als afstudeerrichting Management Studies. Na een aantal jaren actief te zijn geweest binnen de faculteitsvereniging, is zij nu adviserend student-lid in het bestuur van de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde.
94
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Vakspecifieke richtlijnen wo bachelor economie Het voorliggende rapport bevat vakspecifieke richtlijnen voor de academische bacheloropleiding in de economie. Bij het samenstellen van het rapport hebben de benchmark statements van de Engelse Quality Assurance Agency als voorbeeld gediend. Ook de functie is vergelijkbaar. Het rapport is een ijkpunt voor eventuele nieuwe opleidingen, met name waar het de beoogde wetenschappelijke standaard betreft. Het kan om diezelfde reden gebruikt worden als instrument voor interne kwaliteitszorg en voor accreditatie Ten slotte biedt het aanknopingspunten voor het geven van voorlichting over het vakgebied als zodanig. Bij het samenstellen is geprobeerd zo concreet mogelijk te zijn en een beeld te scheppen waaraan alle bacheloropleidingen moeten voldoen. De auteurs willen geen afbreuk doen aan het feit dat de beoogde competenties op verschillende manieren tot ontwikkeling kunnen worden gebracht. Het rapport is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 1 bevat een korte beschrijving van de economie als wetenschap. Vanuit deze achtergrond wordt een schets gegeven van het opleidingenlandschap. Deze mondt uit in een typering op hoofdlijnen van de bacheloropleidingen in de economie, zowel naar niveau als naar inhoud. Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de competenties waarover studenten aan het einde van de bacheloropleiding in de economie zouden moeten beschikken. Hierbij worden onderscheiden vakspecifieke en generieke competenties. Het belang van de generieke competenties schuilt in het feit dat hetgeen studenten tijdens hun opleiding leren een aanzienlijk ruimere draagwijdte heeft dan het vakgebied alleen. Hoofdstuk 3 gaat in algemene zin in op de eisen die aan de leeromgeving gesteld kunnen worden. 1.
Het vakgebied van de economie
Economie als wetenschap Economie is de wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van menselijk gedrag voor zover dat betrekking heeft op de aanwending van schaarse alternatief aanwendbare middelen. Op basis van de inzichten die systematische analyse van dit keuzegedrag biedt leveren economen een bijdrage aan het economisch beleid. De studie van de manier waarop huishoudens en bedrijven hulpbronnen gebruiken, krijgt hierbij veel aandacht, zowel op het individuele (micro) als het geaggregeerde (macro) niveau. Hierbij zijn tevens begrepen de institutionele alsmede de internationale context van het economisch gedrag. Economische analyses zijn zowel statisch (bijvoorbeeld de studie van output, werkgelegenheid, handel en financiering) als dynamisch (de studie van innovatie, technische vooruitgang, economische groei en cycli). Een vaak gemaakt onderscheid is dat tussen de algemene en de bedrijfseconomie. Algemene economen hebben meer belangstelling voor het functioneren van markten en volkshuishoudingen, al dan niet in hun onderlinge samenhang; bedrijfseconomen voor het functioneren van werkorganisaties. Beide disciplines kennen vele raakvlakken en raken steeds sterker verweven. In plaats van dit onderscheid wordt daarom ook de verscheidenheid aan perspectieven en domeinen genoemd om de complexiteit van het object tot uitdrukking te brengen. Perspectieven zijn bijvoorbeeld de neoklassieke, institutionele en evolutionaire economie. Bij domeinen kan men denken aan financiering, marketing, regionale en arbeidseconomie. QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
95
De studie van de economie heeft talloze raakvlakken met de andere sociale wetenschappen en in toenemende mate ook met de studie van natuur en milieu. Op het grensgebied van economie en rechtswetenschap is bijvoorbeeld de fiscale economie tot bloei gekomen. Aangezien economische kennis onmisbaar is voor ondernemingsgedrag, -strategie en -resultaat, is de economie een hoeksteen geworden van de bedrijfswetenschappen. Mede vanwege de complexe verwevenheid tussen economisch gedrag en andere (maatschappelijke) omstandigheden, hechten economen veel belang aan abstractie en modelbouw. Dit stelt hoge eisen aan het vermogen tot logisch redeneren (zowel inductief als deductief ) en het analyseren van zowel kwalitatieve als kwantitatieve gegevens. Wiskunde en statistiek vormen dan ook onmisbare instrumenten voor de econoom. De waarde van wiskunde en statistiek komt mede tot uitdrukking in de opkomst van het vakgebied van de econometrie. Tegelijkertijd wordt van economen gevraagd zich van het geabstraheerde karakter van de economische analyses bewust te blijven en hun inhoud te kunnen interpreteren in de bredere maatschappelijke context en het beleid. Economie als opleiding De opleidingen in de economie bieden een programma waarin studenten zich de fundamenten van de algemene en de bedrijfseconomie eigen maken, waarna zij zich kunnen specialiseren in de bedrijfseconomie, de algemene economie of de internationale economie, zulks ter voorbereiding op de keuze van een masteropleiding. In de meeste universiteiten zijn de econometrie en de fiscale economie verzelfstandigd tot aparte opleidingen. Zij blijven in dit rapport dan ook buiten beschouwing. Op basis van een vooropleiding in de algemene of in de bedrijfseconomie dienen zich verdere keuzemogelijkheden aan in de afstudeerfase. De verwevenheid van de economie met andere disciplines maar ook de gewildheid van een economische opleiding op de arbeidsmarkt, heeft geleid tot het ontstaan van nieuwe opleidingen zoals economie en recht, economie en geografie, beleidsgerichte economie et cetera. In opleidingen van dit type overheerst de inbreng vanuit de algemene economie. De verwachting is dat de invoering van de bachelor-masterstructuur ertoe zal leiden dat specialisatie vooral zal plaatsvinden in de masterfase. De populariteit van het vakgebied zal voorts leiden tot de opkomst van ‘joint bachelors’, opleidingen waarin economie náást of in samenhang met een ander vakgebied wordt aangeboden. De masterfase zal veel varianten kennen, veelal in combinatie met masteropleidingen van bedrijfswetenschappelijke achtergrond. De inhoud van de economische bacheloropleidingen Bacheloropleidingen in de economie zullen variëren in de mate waarin ze zich algemeen- dan wel bedrijfseconomisch profileren en in de mate waarin ze economie en elementen van een andere discipline combineren. Van een opleiding die het predikaat ‘economisch’ gebruikt mag worden verwacht dat studenten een coherent inzicht verwerven in economische begrippen, dat verder gaat dan een ‘inleiding in…’. Deze begrippen omvatten micro-economische kwesties op het gebied van keuze en besluitvorming, de productie en ruil van goederen, de wederkerige afhankelijkheid van markten en de economische welvaart. Eveneens is aandacht gewenst voor macro-economische vraagstukken als werkgelegenheid, nationaal inkomen, betalingsbalansen, de verdeling van inkomens, inflatie en groei. Bij al deze zaken krijgt het internationale en het institutionele perspectief eveneens de nodige aandacht. Voorts maken studenten – in elk geval op inleidend niveau – kennis met vraagstukken op het gebied van financieel economisch management, marketing, organisatie en accounting alsmede het economische beleid van overheden. De ontwikkeling van een coherent inzicht in economische principes dient zowel een verbale als een grafische en een mathematische expressie te hebben. Bij het analyseren van economische data leren studenten economische rekenkunde, statistiek en wiskunde gebruiken. 96
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Een bacheloropleiding stelt studenten in staat zich te verdiepen in één of meer richtingen op het aldus gelegde fundament. Dit kunnen de algemene of de bedrijfseconomie zijn, maar ook de internationale economie of het economische beleid. Het niveau van de bacheloropleiding Hierboven is al een indicatie gegeven van het niveau van de inhoud van de bacheloropleiding. Het nagestreefde niveau zal in hoofdstuk 2 van dit rapport worden beschreven aan de hand van beoogde competenties en de kennis, vaardigheden en houdingen waarop deze zijn gebaseerd. De competenties die studenten verwerven liggen zowel op het gebied van de eigen discipline als in het academische vlak in het algemeen. Voor de eigen discipline geldt dat studenten op intermediate level kennismaken met de macroen micro-economische analyse in zowel nationaal als internationaal perspectief. Dit houdt in dat ze relevante begrippen en theorieën kunnen weergeven en relateren, maar ook dat ze de inhoud en opzet van het aan de conceptuele kennis ten grondslag liggende onderzoek kennen. Studenten kennen de toepassingen van de economische wetenschap in de context van bedrijven en in die van het overheidshandelen. Ze kunnen de belangrijkste problemen die zich binnen deze toepassingsvelden voordoen interpreteren en analyseren. Dit uit zich onder meer in het vermogen tot het formuleren van relevante hypothesen, het kiezen van een onderzoeksopzet het verzamelen en bewerken van data en het trekken van conclusies, die ze helder kunnen verwoorden. De masteropleiding stelt studenten in staat om voor een ten opzichte van de bacheloropleiding sterk begrensd deel van het vakgebied geavanceerde kennis te verwerven en mede op basis hiervan een eigen bijdrage te leveren aan zowel het economisch onderzoek als het ontwerpen van beleid. Voor de ontwikkeling van generiek academische competenties is de bachelorfase onvervangbaar. Tijdens deze periode leren studenten niet alleen over de grenzen van het eigen vakgebied heenkijken – mede om deze reden is een major-minorsysteem aantrekkelijk – ze leren ook vakwetenschappelijke vragen in een bredere maatschappelijke context zien en hiervan de politieke en ethische dimensie te onderscheiden. Het belang van de bachelor bij de ontwikkeling van academische competenties in aanmerking nemend, moeten voorzieningen om studenten met een hbo-bachelordiploma voor te bereiden op een instroom in een wo-master vooral gericht zijn op het tot ontwikkeling brengen van een wetenschappelijke denkwijze. Dit omvat het versterken van het inzicht in de samenhang tussen de afzonderlijke kennisgebieden, het zich eigen maken en gebruiken van onderzoeksmethoden en het leren reflecteren op de resultaten van (eigen) onderzoek. 2. Competenties In dit hoofdstuk wordt aangesloten bij de trend om de doelstellingen van een opleiding te beschrijven in termen van competenties. Competenties verwijzen naar gedrag dat mede dankzij een opleiding tot stand dient te komen. Hiertoe worden bepaalde kennis, vaardigden en houdingen als bevorderlijk geacht. Deze worden hieronder gespecificeerd. Het hangt echter tevens van de leeromgeving af of het verwerven van kennis en vaardigheden inderdaad bijdraagt aan de ontwikkeling van de beoogde competenties. Vandaar dat hierover in hoofdstuk 3 nog een en ander wordt gezegd.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
97
2.1.
Vakwetenschappelijke competenties
De competenties die studenten in een economische bachelor verwerven kunnen in drie groepen worden verdeeld, die overigens ook voor andere disciplines gelden. De invulling ervan is echter specifiek voor de economie. 2.1.1. Studenten spreken de taal van het vakgebied Het kunnen spreken van de taal van het vakgebied als doelstelling van een bacheloropleiding gaat aanzienlijk verder dan kennis van de belangrijkste concepten en theorieën alleen. Studenten zijn in staat om kennis te gebruiken als ze worden geconfronteerd met een niet al te ingewikkeld economisch probleem in een bedrijf of van de overheid. Bovendien moeten ze de betekenis van de gebruikte inhoud kunnen relativeren. Dit kan bijvoorbeeld door de ene theorie met de andere te vergelijken, maar ook door economische begrippen te confronteren met benaderingen uit andere relevante vakgebieden. Onderdelen competentie Weergeven en interpreteren
98
Omschrijving
Studenten zijn aan het einde van de bachelorfase in staat tot het: Studenten geven • weergeven en interpreteren van de belangrijkde conceptuele en ste concepten van de micro-economie: keuze en methodologische besluitvorming, kosten, de productie en ruil van uitgangspunten van goederen, de wederkerige afhankelijkheid van de economische markten en de economische welvaart, mede in wetenschap weer institutioneel en in internationaal perspectief; en discussiëren • weergeven en interpreteren van de belangrijkste hierover met vakgeconcepten van de macro-economie: werkgelegennoten. heid, nationaal inkomen, betalingsbalansen, de verdeling van inkomens, de rol van incentives, inflatie en groei, evenwicht en stabiliteit, mede in internationaal perspectief; • weergeven en interpreteren van belangrijkste economische vragen van werkorganisaties: kosten, prijs, winst en financiering; • het hanteren van een aantal economische begrippen in besluitvormingssituaties van uiteenlopende aard (transferable concepts) , zoals opportunity costs, incentiven (prikkels), evenwicht en stabiliteit, strategisch denken, onzekerheid en marginale kosten; • vergelijken van de visies van de verschillende economische scholen op economisch beleid; • interpreteren van verbale, grafische en mathematische weergaven van economische concepten en theorieën;
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Analyseren Studenten analy• toepassen van economische concepten, theorieën, en verklaren seren en verklaren onderzoekstechnieken en -methoden, inclusief het verschijnselen en gebruik van statistieken van relevante nationale en problemen in de internationale economische organisaties; economie met • analyseren, verklaren en beoordelen van het behulp van de gevoerde economische beleid van en studies daarconceptuele en omtrent van erkende nationale en internationale methodologische organisaties; uitgangspunten van • het relateren van economische theorieën en modelde economische len aan de grondslagen van het economisch beleid wetenschap. in werkorganisaties en van overheden.
2.1.2.
Het vermogen om door middel van onderzoek bij te dragen aan de ontwikkeling van het vakgebied
Aan het einde van de bacheloropleiding kan een student een eenvoudig onderzoek uitvoeren. De nadruk zal daarbij liggen op het formuleren van een hypothese en het verzamelen, bewerken, interpreteren en presenteren van data. Het onderzoek in de masterfase is in sterkere mate theorietoetsend. Dat wil zeggen via een of meer hypothesen wordt ingegaan op de betekenis van een bepaalde theorie als zodanig. Onderdelen competentie Formuleren doelstelling en probleemstelling
Keuze van onderzoeksopzet
Keuze van methoden om data te verzamelen en te bewerken
Omschrijving
Studenten zijn aan het einde van de bachelorfase in staat tot het: Studenten formu- • afbakenen en definiëren van een economisch leren een economionderzoek; sche probleemstel • formuleren en operationaliseren van onderzoeksvraling uitgaande van gen; wetenschappelijke concepten en theorieën. Studenten kiezen • selecteren en gebruiken van de relevante kwalitatieve een onderzoeksen/of kwantitatieve onderzoeksmethode; opzet die aansluit • efficiënt en effectief gebruik van databanken, waarbij hun onder internet en bibliotheken, ten behoeve van de vraagstelling gegevensverzameling; Studenten kiezen een of meer geschikte methoden om de data te verzamelen en te bewerken
• kunnen hanteren van gangbare mathematische en statistische methoden;
Trekken van Studenten doen • verwerken van de verzamelde gegevens en trekken conclusies uitspraken over de van conclusies ten aanzien van de probleemstelling initiële probleemop basis van de verwerkte gegevens. stelling op basis van de gevonden resultaten.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
99
2.1.3.
Het vermogen om met kennis en inzicht die ontleend is aan het vakgebied beleid te ontwikkelen
Op bachelorniveau kan het vermogen om beleid te ontwikkelen beperkt blijven tot het formuleren van een plan van aanpak voor één specifiek probleem. In de masteropleiding dient veel meer aandacht te zijn voor de bredere context, hetzij in bedrijfsverband dan wel in relatie tot andere beleidsterreinen van de overheid. Onderdelen Omschrijving Studenten zijn aan het einde van de bachelorfase competentie in staat tot het: Ontwerpen van Studenten doen • economische beleidsproblemen diagnosticeren; beleidsadviezen voorstellen waarmee • op basis van onderzoeksresultaten formuleren economische problevan uitgangspunten voor beleid gericht op de men kunnen worden oplossing van concrete economische probleopgelost op basis van men; economische concepten en theorieën. Strategisch handelen
2.2.
Studenten schatten in of de door hen vastgestelde beleidsaanbevelingen haalbaar en uitvoerbaar zijn.
• aangeven van mogelijke knelpunten bij de tenuitvoerlegging van beleidsaanbevelingen; • beredeneerd inschatten van de omvang van de effecten van het voorgestelde beleid; • incalculeren van situationele kenmerken in veranderplan.
Generieke competenties
Bij generieke competenties gaat het om kennis, vaardigheden en houdingen die weliswaar binnen de context van een opleiding tot ontwikkeling komen, maar dat niet specifiek voor de desbetreffende opleiding zijn. Het zijn de generieke academische competenties die de basis vormen voor de latere academische denk- en werkhouding. De geringe arbeidsmarktspecificiteit van veel opleidingen – ook economische – leidt ertoe dat veel afgestudeerden na enige tijd werkzaamheden uitvoeren die weinig tot geen beroep doen op hun vakspecifieke competenties. Met name de volgende drie vakspecifieke vaardigheden dragen bij aan de gewenste generieke competenties: het hypothetisch-deductieve karakter van de economie, de methodieken van besluitvorming en het belang dat wordt gehecht aan empirisch onderzoek.
100
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
2.2.1.
Het vermogen om in een complexe situatie de stappen te onderscheiden die kunnen leiden tot de oplossing van een probleem
Onderdelen competentie Abstractie
Omschrijving
Studenten zijn aan het einde van de bachelorfase in staat tot het: Studenten abstrahe- • onderscheiden van hoofd- en bijzaken; ren in een gegeven • inzien van de contextuele afhankelijkheid van het context relevante onderscheid tussen hoofd- en bijzaken; variabelen uit een complexe samenhang.
Analytisch denken
Studenten trekken logische conclusies uit gegeven aannames.
• deduceren van conclusies uit gegeven premissen; • maken van logische gevolgtrekkingen uit waarneembare feiten (inductie);
Onderzoeken- Studenten baseren de houding uitspraken over de werkelijkheid op betrouwbare gegevens
• herleiden van een beleidsprobleem tot een onderzoeksvraag; • onderscheiden van de gevaren van het verkeerd gebruik van statistiek; • benadrukken van de relatie tussen vraagstelling en conclusies van een onderzoek;
Framing
• onderscheiden van relevante frames in een gegeven probleemsituatie; • herinterpreteren van probleemsituaties als een spanningsveld tussen verschillende frames; • scheppen van nieuwe frames, voor zover dit tot een bijdrage aan het herontwerp van een probleemsituatie kan leveren.
Studenten gebruiken verscheiden interpretatiekaders (frames) bij het doen van uitspraken over de werkelijkheid.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
101
2.2.2.
Het vermogen om effectief te kunnen samenwerken, communiceren en leiding geven
Onderdelem Omschrijving competentie Samenwerking Studenten werken professioneel en doelgericht samen in teams met erkenning van een ieders belang, positie en waarden.
Studenten zijn aan het einde van de bachelorfase in staat tot het: • samenwerken met medestudenten in taakgerichte groepen van verschillende structuur (monodisciplinair-multidisciplinair); • vergaderen op effectieve en efficiënte wijze, notuleren en bewaken van de follow-up van afspraken; • omgaan met de (spanning)relaties tussen verschillende actoren in de groep; Leiding geven Studenten geven • omschrijven en toedelen van taken; effectief leiding in • toezien op de uitvoering en taken en zonodig de werksituaties. toewijzing van taken wijzigen; • doen van uitspraken over de kwaliteit van de taakvervulling; • aanwijzen van omstandigheden die tot een minder goede uitvoering van de taakvervulling hebben geleid; Communicatie Studenten com• presenteren van onderzoek, onderzoeksresultamuniceren effectief ten en beleidsadviezen in zowel schriftelijke als op schriftelijke en mondelinge vorm; mondelinge wijze • onderscheiden van hoofdzaken en bijzaken in de met personen en mondelinge en schriftelijke presentatie; groepen van uiteen- • correct en verantwoordelijk argumenteren; lopende aard. • maken van keuzes met betrekking tot de manier en vorm van presenteren, afhankelijk van de aard van de gelegenheid en/of het publiek. 2.2.3.
Het vermogen tot reflectie en zelfsturing
Onderdelen competentie Reflectie
Zelfsturing
102
Omschrijving
Studenten zijn aan het einde van de bachelorfase in staat tot het: • blijven onderzoeken van eigen zienswijzen in het licht van (nieuwe) wetenschappelijke, maatschappelijke en ethische inzichten;
Studenten beoordelen hun denkbeelden op hun interne consistentie, empirische validiteit en kracht en stellen deze desgewenst bij. Studenten profi- • innemen en verantwoorden van de eigen positie ten leren zich als een aanzien van sociaaleconomische ontwikkelingen en verantwoordelijk problemen. en academisch professional.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
3.
Leeromgeving
Kenmerkend voor een wetenschappelijke opleiding is dat deze studenten aanspoort tot het verrichten van activiteiten die in het verlengde liggen van het beoefenen van de wetenschap. Het stimuleren van zelfstandigheid en het zonder al te veel bemoeienis van buiten laten werken in teams zijn hierbij van belang. Dit kan op zeer uiteenlopende manieren gebeuren. Hierbij geldt overigens ook dat hetgeen werkt voor de ene student, dat niet zonder meer doet voor een andere student. In een wetenschappelijke opleiding besteden studenten de meeste tijd aan zelfstudie. Een effectieve ondersteuning daarvan is een van de beste garanties voor een goede studievoortgang. Bij het ontwerpen van de ondersteuning is het dienstig om ervan uit te gaan dat de opleiding studenten moet aanzetten tot een steeds grotere mate van zelfsturing naarmate de studie vordert. Een deel van de begeleiding is erop gericht dat studenten zich de conceptuele en methodische kennis van het vakgebied eigen maken. Mede met het oog op het vergroten van het zelfsturend vermogen is het belangrijk dat de begeleiding studenten prikkelt om eerst zelf te proberen om de literatuur te begrijpen alvorens een beroep op de docent kan worden gedaan voor het geven van uitleg. Studieopdrachten die worden nabesproken kunnen hiervoor een geschikt middel zijn. Indien deze opdrachten tevens een relatie met de praktijk leggen, leveren ze een bijdrage aan de versterking van de wendbaarheid van het ontwikkelende kennisbestand. Het wetenschappelijke karakter van de opleiding komt met name tot uitdrukking in de gelegenheid die de opleiding biedt om afzonderlijke elementen van het vakgebied toe te passen op concrete beleids- en managementvraagstukken en deze door eigen onderzoek te analyseren. Studenten beseffen dan tevens hoe verschillende delen van het vakgebied elkaar kunnen aanvullen dan wel tegenspreken. De aanpak hiervan dient stevig te worden gestuurd vanuit de methodologie en studenten moeten van meet af aan statistische en mathematische technieken gebruiken bij het analyseren van hun probleemstellingen. De kwaliteit van het resultaat wordt sterk meebepaald door de tijd die ervaren docenten kunnen besteden aan feedback. De toetsing dient zo veel mogelijk te zijn afgestemd op de beoogde competenties als geheel.
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
103
104
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Bijlage C: Programma voor het bezoek aan de Universiteit van Amsterdam, Faculteit Economie en Bedrijfskunde, Onderwijsinstituut, 30 en 31 oktober 2006 en programma additioneel bezoek, 11 januari 2007 Schema bezoek visitatiecommissie ten behoeve van de bezemvisitatie van de: • Studierichting Bedrijfskunde van de BSc Economie en Bedrijfskunde • MSc Business Studies Locatie zaal E-1.17. Personen dienen zich te melden in zaal E-122. Maandag 30 oktober 2006 13.00 - 15.00 uur 15.00 - 16.00 uur
Voorbereidende lunchbespreking commissie op de FEB Gesprek met de samenstellers van de rapporten (BSc en MSc) en waarnemend decaan (tevens directeur ASE) en vice-decaan (tevens directeur ABS)
16.00 - 16.15 uur 16.15 - 17.00 uur
Pauze Studenten van de BSc Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde (5 studenten): Studenten MSc Business Studies (6 studenten): Alumni MSc Business Studies (6 alumni) Diner met de volgende vertegenwoordigers van de FEB: waarnemend decaan FEB, vice-decaan en directeur ABS, directeur OWI, opleidingsdirecteur Bedrijfskunde
17.00 - 17.45 uur 17.45 - 18.30 uur 19.30 -
Dinsdag 31 oktober 2006 09.00 - 09.45 uur
Docenten BSc Economie en Bedrijfskunde, studierichting Bedrijfskunde (5 waaronder de directeur propedeuse BSc Economie en Bedrijfskunde)
09.45 - 10.45 uur 10.45 - 11.00 uur 11.00 - 11.30 uur 11.30 - 12.00 uur 12.00 - 12.30 uur 12.30 - 13.00 uur
Docenten schakelprogramma en MSc Business Studies (6 docenten) Pauze Studenten Opleidingscommissie Economie en Bedrijfskunde Docenten Opleidingscommissie Economie en Bedrijfskunde: Examencommissie FEB Ondersteunend personeel: coördinator studieadviseurs, stagecoördinator, studieadviseur studeren in het buitenland, hoofd Bureau Examen- en Studiezaken, beleidsmedewerker kwaliteitszorg OWI
13.00 - 13.45 uur 13.45 - 14.30 uur 14.30 - 15.15 uur
Lunch en presentatie elektronische leeromgeving FEB Werkoverleg commissie Afrondend gesprek met het faculteitsbestuur en opleidingsdirecteur: waarnemend decaan FEB tevens directeur ASE, vice-decaan tevens directeur ABS, opleidingsdirecteur Bedrijfskunde en directeur OWI
15.15 - 17.00 uur
Werkoverleg commissie
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
105
17.00 - 17.30 uur Let op: in zaal E-1.50
Mondelinge rapportage en voorlopig oordeel door de voorzitter en afsluiting bezoek
17.30-18.30 uur
Borrel in de grote hal van het E-gebouw
Schema additioneel bezoek aan Universiteit van Amsterdam Betreffende de opleiding MSc in Business Studies Intensive Programme Donderdag 11 januari 2007 Plaats van bijeenkomst: Zaal E122, Roetersstraat 11, 1018 WB Amsterdam 11.00 uur:
Management: de waarnemend decaan FEB, directeur Bedrijfsvoering, directeur OWI, procesmanager OWI en programmamanager Intensive Program
12.00 uur:
Studenten uit Intensive Programma (2 uit schakel en master)
12.45 uur:
Werkoverleg commissie
13.00 uur:
Lunch met waarnemend decaan FEB, directeur OWI, programmamanager Intensive Program
14.00 uur:
Docenten uit Intensive Programme, die scripties begeleiden (7 docenten)
15.00 uur:
Afrondend overleg commissie
15.10 uur: 15.30 uur:
Afrondend gesprek met Management
106
Einde bezoek
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
Bijlage D: Lijst van gebruikte afkortingen ABS ACEB AC AE AEC AIC AEO AIAS AIM AIO ASE AUV BaMa BS BSA BSc CBO CREED CSA DEC DU ECTS EU EIPE F&O FEE FEB FGW FMG FSR FTE HBO HEAO HES HRM HvA ICT IEC ISIS KAE KE KNAW LNMB LSE M&C MUB
Amsterdam Business School Amsterdam Courses in Economics and Business Advanced Course Algemene Economie Advanced Core Expansion Course Advanced Core Course Actuariële wetenschappen, Econometrie en Operationele Research Amsterdams Instituut voor Arbeidsstudies Accountancy en Informatiemanagement Assistent in opleiding Amsterdam School of Economics Amsterdamse Universiteits Vereniging Bachelor/Master Business Studies Bindend Studieadvies Bachelor of Science Centraal Bestuurlijk Overleg Center for Research in Experimental Economics and Political Decision Making Centrale Studentenadministratie Discipline-overlegorgaan Economische wetenschappen (VSNU) Digitale Universiteit European Credits Transfer System Europese Unie Erasmus Institute for Philosophy and Economics Financiering en Organisatie Faculteit der Economische Wetenschappen en Econometrie Faculteit Economie en Bedrijfskunde Faculteit der Geesteswetenschappen Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen Facultaire Studentenraad Fulltime equivalenten Hoger Beroeps Onderwijs Hoger Economisch Administratief Onderwijs Hogere Economische School Human Resources Management Hogeschool van Amsterdam Informatie- en Communicatie Technologie Interne- en Externe Communicatie Studentenadministratiesysteem Kring van Amsterdamse Economen Kwantitatieve Economie Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Operations Research Landelijke Samenwerking Economisten Marketing en Communicatie Modernisering Universitair Bestuur
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde
107
NWO NAKE NIVRA NOBEM OAI OC OER OR ORM OWI OZI PDCA PWA RESAM SEFA TI UHD UvA VSAE VSNU WO
108
Nederlands Wetenschappelijk Onderzoek Network on Economics & Econometrics Universiteit van Amsterdam Koninklijk Nederlands Instituut voor Registeraccountantants Netherlands Organisation for Research in Business Economics and Management Onderwijsadministratie en -informatie Opleidingscommissie Onderwijs- en Examenregeling Ondernemingsraad Operationele Research en Management Onderwijsinstituut Onderzoeksinstituut Plan; Do; Check; Act Permanente werkgroep Accountancy Research Institute of the FEB Studentenvereniging FEB Tinbergen Instituut Universitair Hoofddocent Universiteit van Amsterdam Vereniging studenten Actuariaat en Econometrie Vereniging voor Nederlandse Samenwerkende Universiteiten Wetenschappelijk Onderwijs
QANU / Universiteit van Amsterdam, opleidingen Bedrijfskunde