Griffie
Commissie Zorg, Welzijn en Cultuur Datum commissievergadering
: 10 oktober 2008
DIS-stuknummer
: : : : : :
Behandelend ambtenaar Directie/afdeling Nummer commissiestuk Datum Bijlagen
1452770 J. Dankers Griffie ZWC-0709 02 oktober 2008
Onderwerp:
Memo vragen & antwoorden n.a.v. volumeontwikkeling Jeugdzorg (ZWC- 0697)
Opmerkingen van het Presidium/Griffie:
Griffier van Provinciale Staten, namens deze,
J. Dankers
1/8
Notitie ten behoeve van: Commissie Zorg, Welzijn en Cultuur Memo vragen & antwoorden n.a.v. volumeontwikkeling Jeugdzorg Op 12 september heeft uw Commissie afgesproken, om het oorspronkelijk als Ter Kennisneming aangereikte stuk alsnog te willen bespreken. Afgesproken is dit mede aan de hand van concrete technische vragen te doen, waarna op 24 oktober de (bredere) discussie kan worden gevoerd naar aanleiding van het dan voorliggende Beleidskader jeugd 2009-2012. Onderstaand zijn de vragen en bijbehorende antwoorden opgenomen. Veel van de antwoorden zijn gebaseerd op de gegevens uit het Jeugdzorgmodel Brabant. Indien gewenst kan altijd nadere informatie worden verstrekt. D66 (de Beer): Vraag 1: Onlangs is er een akkoord gesloten tussen de provincies en het ministerie voor Jeugd en Gezin over inzet van extra middelen in de Jeugdzorg. Hoe zit het met onze eigen middelen die we inzetten t.b.v. de wachtlijstproblematiek: welke bestaande middelen, welke nieuwe middelen en welke richting zit er aan die gelden? Antwoord: Achtergrond van het landelijke akkoord is dat door de toenemende zorgvraag ook landelijk de wachtlijsten opnieuw zijn toegenomen. De Minister stelde zich tot voor kort op het standpunt dat deze wachtlijsten volledig via efficiency afspraken moeten kunnen worden weggewerkt. Provincies hebben zich steeds op het standpunt gesteld dat naast prestatie afspraken ook extra budget nodig is. Extra budget is nodig omdat enerzijds de vraag naar jeugdzorg stijgt, anderzijds doordat op de al in zorg zijnde cliënten meer zorg wordt aangeboden. Landelijk is overeenstemming bereikt over de volgende combinatie van maatregelen: Alle provincies hebben zich bereid verklaard om het komende jaar te komen tot een efficiencywinst van 3% (zorgaanbieders dienen door versnelde instroom en doorstroom meer cliënten te gaan helpen: deze inzet sluit aan bij de prestatie-afspraken die wij eerder met onze zorgaanbieders hebben gemaakt). Om de huidige wachtlijsten en de te verwachten groei in onze provincie te kunnen opvangen, stelt het Rijk voor onze provincie een extra budget beschikbaar van € 9.4 structureel en € 9.7 incidenteel (overigens heeft het incidentele bedrag voor het overgrote deel betrekking op 2008). Vanuit provinciale autonome middelen is daarnaast een extra budget van € 14.6 nodig voor jeugdzorgaanbod om de groei op te vangen en de wachtlijsten weg te werken. Deze extra inzet is opgenomen in de risicoparagraaf van de begroting 2009 en is voor 100% afgedekt.
2 /8
Het totale financiële kader voor 2009 (voor Bureau jeugdzorg en het jeugdzorgaanbod) is onderstaand weergegeven (uit Beleidskader jeugd 2009-2012). Dit is inclusief de extra vergoedingen van het Rijk. Bedragen in duizenden € 2009 Rijksvergoeding BJZ structureel 49.141 Zorgaanbod 117.918 structureel BJZ incidenteel 506 Zorgaanbod 435 Incidenteel Onttrekking 6.545 voorziening Subtotaal 174.545 Autonome middelen
Totaal beschikbaar
Inzet tbv zorgaanbod (afspraak IPO-rijk) BJZ en zorgaanbod
14.600 189.145
De richting van de inzet van de middelen zal opgenomen worden in het Uitvoeringsprogramma Jeugd 2009. Het Uitvoeringsprogramma Jeugd is momenteel in ontwikkeling en zal worden toegezonden ten behoeve van de commissievergadering van 21 november.
Vraag 2: De ambitie betreffende de deadline waarop de wachtlijsten zijn weggewerkt is verplaatst van eind 2008 naar eind 2009. Het wegwerken van de wachtlijsten vóór 1 januari 2009 wordt onmogelijk geacht. Waar is de verwachting op gebaseerd dat de wachtlijsten wel op 1 januari 2010 zijn weggewerkt? Antwoord: Deze verwachting is gebaseerd op de inmiddels aangescherpte prestatieafspraken met de zorgaanbieders (zie notitie Volume ontwikkeling) en op de hiervoor genoemde extra budgetten. Via het Jeugdzorgmodel Brabant, bestemd voor zowel prognoseplanning als voor het scenariodenken, zijn maatregelen doorgerekend en kan de realisatie maandelijks worden gemonitord. Vraag 3: Eén van de redenen die ervoor zouden zorgen dat de wachtlijst eind dit jaar niet weggewerkt kan zijn, is de stijging van de vraag met 4%. Sinds 2006 werken we in Noord-Brabant met een prognosemodel. Waarom u worden gesteld dat dit prognosemodel niet werkt (of heeft gewerkt in 2008)? Welke maatregelen neemt u om het prognosemodel te laten werken? Antwoord: Met het prognosemodel: Jeugdzorgmodel Brabant liepen wij vooruit op landelijke ontwikkelingen. Het prognosemodel kan naast monitoring van de realisatie eveneens een inschatting geven van de te verwachten groei en kan scenario’s bieden hoe hier mee om te gaan. Het heeft de basis gelegd voor de “inkoop” van jeugdzorg in 2008. De 4 % groei van de vraag betreft de stijging van het aantal unieke cliënten in zorg. Door het achterblijven van de uitstroom, cq doorstroom uit zorg en het meer leveren van zorg per cliënt is ondanks de inzet van extra middelen in 2008 voor de verwachte groei, de eerder in 2007 opgestelde prognose niet gerealiseerd en zijn de wachtlijsten gestegen. De vraag naar jeugdzorg van nieuwe cliënten stabiliseert. Aan de hand van deze feitelijke ontwikkeling in 2008, hebben wij half 2008 de afspraken met zorgaanbieders aangescherpt. 3 /8
Vraag 4: Kunt u een meer specifieke verklaring geven voor de enorme stijging van het aantal wachtenden voor een residentiële plaats? Antwoord: Dit heeft 2 redenen: Enerzijds blijft vooral in deze groep de doorstroom, cq uitstroom achter. Zoals al aangekondigd in het uitvoeringsprogramma 2008 wordt ingezet op verbetering van de doorstroom via de verbetering van samenwerkingsafspraken met GGZ-instellingen en het starten van intersectorale zorgprojecten. Anderzijds is op basis van onze prognose 2008 een stijging van de vraag naar residentiële zorg ingeschat en was ook extra budget beschikbaar. Ondanks deze beschikbare middelen kwam er vanuit bestaande zorgaanbieders onvoldoende aanbod om aan deze vraag tegemoet te komen. Voor zorgaanbieders blijkt een uitbreiding van ambulante zorg makkelijker en aantrekkelijker dan een uitbreiding van residentiële zorg. Wij hebben inmiddels maatregelen getroffen om een investering in residentiële zorg aantrekkelijker te maken (zie ook beantwoording bij vraag 6). Daartoe zijn ook contacten gelegd met nieuwe zorgaanbieders, zoals GGZ en LVG instellingen. Vraag 5: Afgelopen jaren hebben wij diverse malen gewaarschuwd voor de effecten van de afbouw van de residentiële plaatsen in Noord-Brabant. Welke overwegingen zijn voor u doorslaggevend geweest om toch over te gaan tot afbouw van het totale aantal residentiële plaatsen? Antwoord: Afgelopen periode 5 jaar hebben wij géén residentiële plaatsen afgebouwd. Voor 2009 zetten we in op een groei van ruim 4% van het aantal residentiële plekken. Vraag 6: Afgelopen jaar hebben wij diverse opmerkingen gemaakt over de effecten door de nieuwe wijze van financiering op de omvang van residentiële plaatsen. Welk vervolg is hieraan gegeven? Antwoord: Voor residentiële plaatsen wordt ingezet op meerjarenafspraken met de jeugdzorgaanbieders. Verder wordt onderzoek gedaan naar de kostprijzen voor (o.a.) residentiële plaatsen. Hieruit kan volgen dat de normbedragen voor residentiële zorg zullen wijzigen. Vraag 7: Begin 2008 heeft u de commissie medegedeeld dat de nieuwe landelijke financieringswijze door GS werd onderzocht. Is op dit moment meer informatie bekend over de gevolgen die dit voor Noord-Brabant met zich meebrengt? Op welke wijze wordt de commissie hierover verder geïnformeerd? Antwoord: Landelijk zal de nieuwe financieringswijze gefaseerd worden ingevoerd. Belangrijk uitgangspunt is dat ook landelijk gezien het budget voor jeugdzorg zal worden gebaseerd op een vraagprognose. Zoals hiervoor aangegeven, is dit voor het 2009 slechts gedeeltelijk het geval en blijkt een extra financiële inzet van provincies onmisbaar. In IPO-verband is afgesproken dat medio 2009 de landelijke meningsvorming over een landelijke vraagprognose én over een verdeling van het daarop gebaseerde landelijke budget zal worden afgerond. Zodra duidelijkheid bestaat over de uitkomsten en de consequenties voor de provincie Noord-Brabant zult u daarover worden geïnformeerd . Vraag 8: Hoe zit het met de betrouwbaarheid van de gehanteerde cijfers (zie o.m. de uitkomsten van het onderzoek Zuidelijke Rekenkamer) en de toelichting daarop? Staat iedereen erop? Antwoord: 4 /8
Uit analyses die het IPO naar de betrouwbaarheid van provinciale cijfers heeft laten verrichten, blijkt dat onze provincie hierbij voorop loopt: fouten blijven mogelijk maar betere cijfers dan wij thans presenteren zijn landelijk niet beschikbaar. In Brabant worden zowel de zorgaanspraken als het aantal unieke cliënten in beeld gebracht. Door afspraken over “eenheid van taal” kunnen in onze provincie de gegevens tussen zorgaanbieders onderling en gegevens van Bureau Jeugdzorg worden gekoppeld en vergeleken. Afgelopen periode bleek wel dat de landelijke cijfers die provincies over wachtlijsten hebben aangeleverd, niet onderling vergelijkbaar en dus (landelijk bezien) onbetrouwbaar blijken. Achtergrond van dit probleem is het feit dat de definities die het Rijk hanteert herhaaldelijk werden gewijzigd: aanvankelijk werd (in het perspectief op een p maal q financiering) uitgegaan van het aantal zorgindicaties terwijl later de definities op unieke cliënten werden gebaseerd. Vraag 9: Heeft u op dit moment in beeld hoeveel “zorgwekkende zorgmijders” op hulp wachten? Antwoord: Over de omvang van deze groep zijn op dit moment geen betrouwbare gegevens beschikbaar. Vraag 10: Welke acties onderneemt u om zorgwekkende zorgmijders in beeld te krijgen? En welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat deze groep op de kortst mogelijke termijn hulp ontvangt? Antwoord: De registratie van zwerfjongeren is onderwerp van gesprek tussen provincie en gemeenten: de provincie stelt sterke verbeteringen in registratie door de gemeenten als voorwaarde voor het verkrijgen van provinciale subsidie voor zwerfjongeren. Gemeenten bundelen (via de Centra voor Jeugd en Gezin) de krachten – maar ook de inzichten – vanuit diverse lokale hulpverleners. Grote gemeenten weten over het algemeen al wel wie de risicogezinnen zijn. Overigens kan de inwerkingtreding van het systeem van Zorg voor Jeugd (gestart in juni dit jaar) ook inzicht gaan geven in het aantal zwerfjongeren of andere jongeren waarover zorgen bestaan en die nog geen hulp ontvangen. Als gevolg van de huidige ontwikkeling van Centra voor Jeugd en Gezin in gemeenten, is er een nieuw provinciaal kader voor de aansluiting van Bureau Jeugdzorg op deze centra (ZWC – 0639). Hierin is o.a. de volgende passage opgenomen: “Tenslotte is er een categorie ouders of jongeren die naar ons idee een andere dan de reguliere benadering vraagt; een benadering waarbij BJZ op locatie indiceert. Te denken valt aan zorgmijders zoals zwerfjongeren, vrouwen in de vrouwenopvang, lvg-ouders1 en zorgmijdende risicogezinnen. Hierbij hoeft BJZ niet altijd zelf cliëntcontact te hebben maar kan gebruik maken van contacten met andere professionals die al contact hebben met de jongeren. Voorgesteld wordt dat BJZ capaciteit en flexibiliteit inbouwt om incidentele gesprekken met cliënten op locatie te houden en samen met de provincie in pilotvorm (Pilot Opvoeden in de buurt in Tilburg en Eindhoven) zoekt naar een goede afbakening van deze inzet.” Deze pilots starten dit najaar. Vraag 11: Hoeveel kinderen wachten op dit moment langer dan 4 weken op zorg? Antwoord: Op peildatum 1 september wachten 923 kinderen langer dan 4 weken op zorg. Hiervan is meer dan 60% ambulante hulpverlening. Vraag 12: Hoeveel kinderen wachten op dit moment langer dan 6 weken op zorg? Antwoord: 1
Licht Verstandelijk Gehandicapte ouders
5 /8
Op peildatum 1 september wachten 798 kinderen langer dan 6 weken op zorg.
Vraag 13: Hoeveel kinderen wachten op dit moment langer dan 12 weken op zorg? Antwoord: Op peildatum 1 september wachten 523 kinderen langer dan 12 weken op zorg. Vraag 14: In hoeverre wordt in kaart gebracht of een kind first-best of second-best zorg (de zogenaamde overbruggingshulp) krijgt? Antwoord: Dit wordt inderdaad in kaart gebracht. In vrijwel alle gevallen is er bij indicatie voor jeugdzorg ook sprake van indicering voor ambulante hulpverlening. Indien jeugdigen wachten op zorg wordt bekeken of de ambulante hulpverlening naar voren kan worden gehaald. Overigens staat de jeugdige dan nog steeds op de wachtlijst voor de hulp die is geïndiceerd. Vraag 15: Wordt - indien sprake is van second best zorg – er voor zorggedragen én in kaart gebracht dat een kind uiteindelijk nog de first-best zorg krijgt, evenals wat de wachttijd hiervoor is? Antwoord. Ja; de jeugdige blijft in beeld en zal de zorg ontvangen die is geïndiceerd. Vraag 16: Verdwijnt een kind dat second-best zorg ontvangt van de wachtlijst? Antwoord: Dit kind blijft wel in beeld, maar is niet meer opgenomen in het overzicht van cliënten “langer dan 9 weken zonder zorg”. In deze monitoring zijn alle kinderen opgenomen die tijdens zorg wachten op een vervolgtraject, bijv op een pleegzorgplek, terwijl er nu residentieel zorg wordt geboden. Vraag 17: Uitgaande van de oorspronkelijke planning van de verbeterpunten n.a.v. onderzoek Boer & Croon: welke voortgang is geboekt volgens planning? Waar loopt men achter en waar gaat het juist boven verwachting (incl. toelichting)? Antwoord: In aansluiting op de periodieke toelichting op de voortgang hierbij het volgende overzicht. In 2007 en 2008 zijn de volgende onderdelen van Reset afgerond: Strategisch beleidsplan, missie en visie van Bureau Jeugdzorg zijn opgesteld en besproken met externe partners waaronder alle gemeenten. Kritische prestatie-indicatoren zijn geformuleerd; Besturingsmodel en een jaarplancyclus zijn opgesteld; Strategisch communicatieplan is opgesteld en het communicatiebeleid wordt verder ingevuld; Tijdelijk operationeel directeur is aangesteld; Management heeft ontwikkelassessment gehad; Kostprijzen zijn voor 2008 opgesteld en worden betrokken bij prognose financiering; Er is een 0-meting medewerkertevredenheid gehouden; Capaciteit voor personeelsbeleid (HRM) is uitgebreid. In 2008 zijn nog de volgende onderdelen van Reset in uitvoering: Procesoptimalisatie (loopt door in 2009); Berekening productieve uren medewerkers en analyse overhead; Opstellen ontwikkelplannen voor management; Verdere ontwikkeling prestatie-afspraken tussen management Bureau Jeugdzorg (ook tussen Raad van Toezicht en Raad van Bestuur); 6 /8
De website van Bureau Jeugdzorg wordt vernieuwd.
Vraag 18: Het rapport van Boer & Croon meldde in 2007 dat na een jaar kon worden gezien of (en welke) extra structurele middelen nodig waren voor verbetering van de gesignaleerde problemen. Heeft u hier inmiddels zicht op? En zo ja, kunt u hierover de commissie z.s.m. inlichten? Antwoord: In het kader van de procesoptimalisatie van Bureau jeugdzorg, welke nog doorloopt als project in 2009, wordt dit onderwerp onderzocht. In het werkplan 2009 zal met Bureau Jeugdzorg al een afspraak worden gemaakt over de inzet voor het Advies en Meldpunt Kindermishandeling. Daarnaast zijn in het kader van de extra landelijke middelen nu voor het eerst ook middelen beschikbaar gesteld voor uitbreiding van casemanagement. Voor Brabant is dit een extra bedrag van ca. €. 1,4 miljoen. Verder hebben wij voor Bureau Jeugdzorg via het beleid Centra Jeugd en Gezin extra middelen beschikbaar gesteld voor ketencoördinatie. CDA (mw. Lamers): Vraag 19: In Binnenlands Bestuur stond een artikel onder de kop "Cijfers jeugdzorg onbetrouwbaar". Rotterdam heeft de dossiers naast elkaar gelegd en toen bleek dat sommige kinderen in bestanden van meer jeugdzorgaanbieders voorkomen. In feite maakt 3,5% van de in de Rotterdamse stadsregio wonende kinderen gebruik van geïndiceerde zorg. De aanname op basis van landelijke onderzoeken was dat het er tussen de 5 en 7 % zouden zijn. Als oplossing wordt gezien de snelle invoering van het Burger Service Nummer. Dat nummer wordt in andere zorgsectoren wel maar in de jeugdzorg niet gebruikt. Hoe is de situatie in Noord-Brabant. Antwoord: Het onderzoek in Rotterdam gaat in op de mate waarin jeugdigen “dubbel tellen” in de statistieken. Dus bijvoorbeeld de mate waarin jeugdigen zowel jeugdzorg als AWBZ-gefinancierde zorg ontvangen. Een dergelijk onderzoek is niet binnen de provincie Noord-Brabant beschikbaar. Binnen de sector jeugdzorg worden jeugdigen niet “dubbel geteld”. De gezamenlijke zorgaanbieders én Bureau Jeugdzorg hebben een webservice ontwikkeld die een gegevensuitwisseling mogelijk maakt. Deze uitwerking wordt door andere provincies als voorbeeld gezien. Door een combinatie van kenmerken worden hierbij ook de unieke cliënten in beeld worden gebracht. De invoering van een Burger Service Nummer zal dit nog verder vergemakkelijken (zie ook beantwoording vraag 20). SP (mw. Van Boxtel): Vraag 20: Kan de invoering van het burgerservicenummer in Brabant nu ook snel plaats vinden? Antwoord: Voor de invoering van een Burger Service Nummer (BSN) zijn wij afhankelijk van landelijke wetgeving: het is niet mogelijk om hierop vooruit te lopen. Landelijk zal medio 2009 het BSN in eerste instantie voor indicatiestellingen AWBZ worden ingevoerd. De voorbereiding hiervoor is gestart. Het Ministerie zal naar onze verwachting medio 2009 een wetsvoorstel indienen waarmee ook provinciale jeugdzorgaanbieders met een BSN kunnen gaan werken. Dit kan pas nadat deze wet is vastgesteld.
7 /8
SP (mw. Van Boxtel): Vraag 21: Naast de uitstroom die niet goed loopt, loopt ook de nazorg niet goed. Wat is daarvan de oorzaak en wat kan er vanuit de provincie gebeuren om daar verbetering in aan te brengen? Antwoord: Aansluitend op een conferentie over dit thema werken wij momenteel met vele partners (PRVMZ, de participatiewerkplaatsen jeugd en de cliëntenraden van de Brabantse jeugdzorginstellingen) aan diverse verbeteringen. In 2009 vindt een vervolgconferentie plaats om de vorderingen te laten zien. In Eindhoven zijn – ihkv de verbeteragenda Jeugd- met provinciale subsidie de eerste stappen gezet richting het organiseren van nazorg. Eindhoven heeft hierin een voorbeeldfunctie naar de rest van de provincie. In de eerste fase is met diverse betrokken partijen besproken wie wanneer het nazorgplan opstelt en wie de uitvoering van nazorg coördineert. Op dit moment wordt tussen provincie en Eindhoven overlegd over het vervolgtraject, waarbij de gemeente aan zet is om belemmeringen t.a.v. de daadwerkelijke nazorg te verhelpen (bijvoorbeeld inkomen voor exjeugdzorgcliënten waarbij enig uitstel van sollicitatieplicht mogelijk is, afspraken met woningbouwverenigingen over snellere doorstroming naar huisvesting (ook voor jongeren die nog geen 18 jaar zijn) om te zorgen dat deze jongeren hun leven weer op de rit krijgen. Overigens wijzen wij er op dat bij de decentralisatie van jeugdzorgtaken van het Rijk aan provincies uit bezuinigingsoogpunt geen budgetten beschikbaar zijn gesteld voor nazorg, waarbij vooral de groep 18 plus de dupe is geworden. SP (mw. Van Boxtel): Vraag 22: Hoe is de stand van zaken met betrekking tot de elektronische kinddossiers? Antwoord: De bestuurlijke regie voor het elektronische kinddossier (EKD) ligt bij gemeenten en het Rijk heeft hiervoor extra budgetten toegekend. De GGD’en in Brabant zijn bezig met de ingebruikname van een EKD voor “nieuwe” jongeren en risicojongeren 0 – 19 jaar. Dit is eind 2009 geïmplementeerd. Overigens is het elektronische kinddossier uitsluitend gericht op een digitalisering van de dossiers van de jeugdgezondheidszorg. PvdA (mw. Van Breda): Vraag 23: Mijn vraag spitst zich toe op de financieringswijze voor ambulante hulp. Volgens nieuwe afspraken zal financiering voortaan plaatsvinden op basis van het gemiddelde aantal uren. Hoe kan deze financiële prikkel worden ingevoerd, waarbij de kwaliteit van de zorg op het huidige niveau blijft? Antwoord: Invoering is mogelijk doordat op basis van een wetswijziging de omvang (en op termijn ook de duur) van de zorg niet langer in het indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg zal worden vastgelegd. Uitgangspunt is dat niet Bureau jeugdzorg, maar de zorgaanbieders in overleg met de cliënt afspraken maken over de omvang en duur van de zorg en dit vastleggen in het hulpverleningsplan. In het nieuwe financieringsstelsel krijgen zorgaanbieders dus meer verantwoordelijkheden én meer beleidsruimte om tot een kwalitatief goede én efficiënte zorg te komen. Zorgaanbieders zullen worden aangesproken op doelrealisatie. Ook op landelijk niveau worden hierover momenteel nadere afspraken gemaakt. De financieringsafspraak tussen provincie en zorgaanbieders heeft betrekking op een gemiddelde hulpduur en aantal uren zorg voor alle cliënten. Meer of minder langdurige zorg voor de individuele cliënt is toegestaan, maar gemiddeld dient aan de afspraak te worden voldaan. Het is aan de zorgaanbieder om afhankelijk van de behoefte van cliënten, de juiste duur en omvang van zorg te bepalen. Bij het maken van de afspraken met de aanbieders, is overigens ook gebruik gemaakt van gegevens over de huidige hulpduur en geleverde aantal uren zorg. 8 /8