ci 3Çlp Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM) Faculteit der Aard- en Levenswetenschappen
vrije Universiteit
avnsterclani
t Fijkrstituut voor htrgraI Zoetwaterbher Afwaterbehandeing Dcumentatie Potus 7 P'OOAA LeIystd
MIOW+ in de landbouw, de binnenvaart en de bouw
Frans van der Woerd
W-05/39 December, 2005
Rjvaz ), Rijkinstituut voer Integraal Zaetvu AfvaIwatarbe1ancLoI Documentatie
De opdrachtgever van dit rapport was: Rijkswaterstaat/RIZA (projectnr. WRS/5849).
IVM Instituut voor Milieuvraagstukken Vrije Universiteit De Boelelaan 1087 1081 HV Amsterdam Tel. 020-5989 555 Fax. 020-5989 553 E-mail:
[email protected]
Copyright © 2005, Instituut voor Milieuvraagstukken Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd enlof openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de houder van het auteursrecht.
MIOW+ in de landbouw, de binnenvaart en de bouw
11
Inhoud
Inleiding
1
Draagkrachtanalyse in de landbouw 2.1 Kenmerken van de landbouw 2.2 Gebruik MIOW+ in de landbouw 2.3 Gebruik Microwave-FES van het LET 2.4 Vergelijking MIOW+ en FES
2 2 2 3 4
Draagkrachtanalyse in de binnenvaart 3.1 Kenmerken van de binnenvaart 3.2 Gebruik MIOW+ in de binnenvaart 3.3 NEA modellen 3.4 Bruikbaarheid MIOW+ voor de binnenvaart
6 6 7 7 8
Draagkrachtanalyse in de bouw 4.1 Kenmerken van de bouw 4.2 Vraaguitval bij toeleveranciers van bouwmaterialen
9 9 9
Conclusies en aanbevelingen Referenties
11 12
MIOW+ in de landbouw, de binnenvaart en de bouw
1. Inleiding Als onderdeel van een groep projecten om de maatschappelijke kosten en baten van de Kaderrichtlijn water (KRW) in beeld te brengen, wil het RIZA inzicht krijgen in de economische draagkracht van sectoren die gevolgen zullen ondervinden van de KRW. Een beter inzicht in de mogelijke aantasting van de bedrjfscontinuïteit als gevolg van extra KRW kosten, kan bijdragen aan de acceptatie en uitvoerbaarheid van de voorgestelde maatregelen (Oosterberg et al., 2005). Voor de draagkrachtanalyses wil het RIZA in principe gebruik maken van de MIOW+methode. Deze methode is eind jaren '90 specifiek voor dit doel ontwikkeld door het Instituut voor Milieuvraagstukken van de Vrije Universiteit (Dellink et al., 1998). MIOW+ is ontwikkeld als generiek model, dat wil zeggen algemeen toepasbaar voor bedrijven in verschillende sectoren en met verschillende bedrijfsomvang. In de praktijk is het huidige model succesvol toegepast bij bedrijven met meer dan 50 werknemers in de industrie. Voor bedrijven buiten de industrie en met minder dan 50 werknemers, zijn de gebruikte kengetallen (het conceptuele kader) in IvHOW+ zonder meer relevant, maar is onzeker of het ondernemersgedrag correct wordt gesimuleerd met de zogenaamde kritische grenzen in het model. Deze notitie geeft aan op welke manier MIOW+ buiten de industrie kan worden toegepast en in hoeverre alternatieve draagkrachtmethodes -indien openbaar beschikbaar- concurreren met MIOW+. In overleg met het RIZA zijn twee sectoren buiten de industrie geselecteerd, waar naar verwachting een draagkrachtanalyse voor KRW zal komen. Het gaat om de land- en tuinbouw en de binnenvaart. Beide sectoren worden gedomineerd door het familiebedrijf. Daarnaast zijn er enkele sectoren die vooral voor de binnenlandse markt produceren en waarvoor MTOW+ een te zwaar middel is. Voor bijvoorbeeld de bouwnijverheid is het wenselijk om contextinformatie te verzamelen over de mogelijkheden om KRW kostprijsstijgingen door te berekenen in de bouwkosten en over gevolgen van verschuivingen tussen toeleveranciers van bouwmaterialen. Hoofdstuk 2 gaat in op de land- en tuinbouw, hoofdstuk 3 op de binnenvaart en hoofdstuk 4 op de bouwnijverheid. Hoofdstuk 5 bevat de conclusies en aanbevelingen.
MIOW+ in de landbouw, de binnenvaart en de bouw
2
2. Draagkrachtanalyse in de landbouw
2.1 Kenmerken van de land bouw
De landbouw is geen homogene sector. Productiewijze, afzetmarkten, overheidsbeleid en (water)milieubelasting verschillen fors tussen bijvoorbeeld de akkerbouw, de rundveehouderij, de intensieve veehouderij (varkens en pluimvee) en de tuinbouw. Een financieel-economische analyse dient daarom plaats te vinden op het niveau van genoemde deelsectoren. Affiankelijk van doelstelling van de analyse en beschikbaarheid van cijfers, kan verdere verfijning wenselijk zijn. In de landbouw domineert het gezinsbedrijf. Zo'n bedrijf met medewerkende gezinsleden en maximaal enkele werknemers in loondienst hoort per definitie tot het kleinbedrijf, Het aantal werkenden in de landbouw is slechts weinig groter dan het aantal bedrijven (LEIICBS, 2005). In het gezinsbedrjf lopen bedrijfsresultaat en gezinsinkomen ineen. Omdat eigendom en management van het bedrijf in een persoon, de eigenaar-ondernemer, verenigd zijn, zal het gezinsinkomen bepalend zijn voor de gewenste rentabiliteit. Landbouwbedrijven hebben veel geïnvesteerd in land, opstallen enlof veestapel. Een relatief lage rentabiliteit, uitgedrukt in de traditionele kengetallen RTV of winstmarge, is dan voldoende om een acceptabel gezinsinkomen te halen en daarmee het bedrijf te laten voortbestaan (Van der Woerd en Rosdorff, 1993). Ook andere factoren dragen ertoe bij dat een familiebedrijf niet snel zal stoppen: andere inkomsten buiten het bedrijf (baan vrouw) en emotionele factoren (bedrijf al generaties in de familie). Dit maakt dat structurele aanpassingsprocessen traag verlopen (med. Boone, 16-11-2005). Het gezinsbedrjf als ldeinbedrijf heeft geen invloed op prijzen in de overwegend internationale afzetmarkten. Dat betekent dat het landbouwbedrijf prij snemer is. Dit impliceert dat het individuele bedrijf geen mogelijkheid heeft om kostenstijgingen, bijvoorbeeld door maatregelen voortvloeiend uit de KRW, door te berekenen aan zijn athemers. Anders gezegd: Het is interessant om gegevens over marktontwikkelingen te verzamelen, maar door de marktstructuur zal de mogelijkheid om kosten af te wentelen in principe nul zijn. Er zijn veel gegevens bekend over de landbouw en zijn deelsectoren. Het Landbouw Economisch Instituut (LEI) speelt een centrale rol bij de gegevensverzameling. De jaarlijkse meitellingen geven zeer uitgebreide statistische informatie (LEIICBS, 2005). Het Bedrijfsinformatienet, opgebouwd als gestratificeerde steekproef, verschaft jaarlijks voor 1500 landbouwbedrijven gedetailleerde technische en fmancieel-economische achtergrondinformatie (LEI, 2005). Met name dit Bedrijfsinformatienet is een rijke bron van informatie voor het uitvoeren van financieel-economische analyses in de landbouw. 22 Gebruik MIOW+ in de landbouw
MTOW+ heeft tot doel om het feitelijk ondernemersgedrag met betrekking tot bedrijfscontinuïteit te simuleren. In het vorige hoofdstuk zagen we dat het typerende gezins-
MIOW+ in de landbouw, de binnenvaart en de bouw
3
bedrij fin de landbouw genoegen neemt met een relatief lage rentabiliteit. Dit moet dus tot uiting komen in de werking van het model. De meest simpele manier om dit te doen is de kritische grenzen van de kengetallen voor de rentabiliteit, RTV en winstmarge, te verlagen. De grens tussen zeer slecht en slecht (score 1-2) kunnen we bijvoorbeeld gelijk stellen aan de grens waaronder bedrijven volgens Microwave-FES failliet gaan (zie onder paragraaf 2.3). De centrale waarde voor redelijk (score 3) is bijvoorbeeld gelijk aan de gemiddelde rentabiliteit van een deelsector de laatste vier jaar. De grens tussen redelijk en goed (score 3-4) is dan gelijk aan de grens tussen redelijk/matig en goed in Microwave-FES (zie verder onder paragraaf 2.3). De marktanalyse in MIOW+ -het gaat om de externe kengetallen en internationale omgeving- kan sterk vereenvoudigd worden. Omdat er vrijwel geen afwentelingmogelijkheden zijn, is de gedetailleerde Porter-analyse niet nodig (Porter, 1985). Invulling van enkele macro-indicatoren, zoals marktgroei en export, is nuttig omdat dit inzicht geeft in het speelveld van de sector als geheel. MIOW+ wordt bij sectoranalyses in de praktijk top-down toegepast: Op grond van beschikbare statistische informatie van de sector als geheel wordt de invloed van extra milieukosten op het gemiddelde bedrijf in beeld gebracht. Omdat individuele bedrijfscijfers geheim zijn, is dat meestal de enig bruikbare optie. Het is duidelijk dat deze werkwijze geen rekening houdt met de verschillen tussen goede en slechte bedrijven. In sectoren met veel bedrijven kunnen de resultaten van vergelijkbare bedrijven sterk uiteenlopen. In de landbouw is dat het geval (med. Boone, 16-11-2005). Gebruik van gemiddelde cijfers in MIOW+ kan dan een vertekend beeld geven. Het is theoretisch denkbaar om de MIOW+ -analyse per individueel bedrijf uit te voeren en vervolgens de resultaten te generaliseren. Dit vergt evenwel veel invoerwerk en een nog te ontwikkelen sommatieprotocol, en past feitelijk niet in het denkkader van MIOW+. Een tussenvorm kan zijn om de MIOW+-analyse per deelbestand uit te voeren; bijvoorbeeld de beste 25%, de slechtste 25% en de tussengroep. Dit vraagt beperkt extra werk voor zowel LEI als voor het werken met MIOW+. Het zou een interessante exercitie zijn om uitkomsten van MIOW+ gebaseerd op gemiddelde cijfers te vergelijken met een analyse gebaseerd op kwartielen. 2.3 Gebruik Microwave-FES van het LEI
Microwave-FES is het Financieel-Economisch Simulatiemodel (verder te noemen: FES) dat door het LET speciaal voor de landbouw is ontwikkeld. FES is een bottom-up model, dat wordt gevoed met cijfers uit LEI-Bedrijfsinformatienet. FES en het Bedrijfsinforma tienet onderscheiden 18 deelsectoren binnen de landbouw. Uitgaande van de startpositie worden, rekening houdend met ontwikkeling van afzetprijzen en overheidsbeleid, de continuïteitsperspectieven van afzonderlijke bedrijven verkend. Extra KRW kosten zijn een voorbeeld van nieuw overheidsbeleid. Uitgangspunt is dat individuele ondernemers hun huidige bedrijf ongewijzigd willen voortzetten (LET, 2005). Overigens is dit laatste ook een impliciet uitgangspunt van MTOW+. FES is geschikt om de gevolgen van extra KRW kosten voor deelsectoren in de landbouw in beeld te brengen. De kosten van KRW-maatregelen zijn in te voeren op
MIOW+ in de landbouw, de binnenvaart en de bouw
4
vergelijkbare manier als bij MIOW+. Dat wil zeggen als investeringskosten, operationele kosten en/of mogelijke opbrengsten (Boone, 1- 12-2005) Sterke punten van FES zijn dat het model gecallibreerd is op ondernemersgedrag van gezinsbedrijven en dat het model gevoed wordt met landbouwspecifieke detailinformatie. Omdat er geen vergelijkbaar model voor andere sectoren beschikbaar is, is directe vergelijking van de uitkomsten onmogelijk. FES kent twee kritische grenzen. De eerste, hard omschreven, grens betreft het aantal bedrijven dat failliet gaat, meestal door een liquiditeitstekort (med. Boone, 17-1 1-2005). Deze grens is vergelijkbaar met de onveilige, 'rode' zone in MIOW+. Omdat het LEI-Bedrijfsinformatienet als gestratificeerde steekproef is opgebouwd, kunnen individuele uitkomsten worden opgehoogd naar de totale deelsector. Hierdoor is het mogelijk een voorspelling te doen over het percentage bedrijven dat failliet zal gaan, en de hiermee samenhangende afname van omzet, veestapel en landgebruik (De Hoop ei' al., 2004). Voor de bedrijven die volgens FES ongewijzigd zullen voortbestaan, kent de methode een zachte grens tussen goede en redelijk/matige vooruitzichten. Dit onderscheid is in woorden vergelijkbaar met het onderscheid in MIOW+ tussen de groene, 'veilige' zone en de oranje, 'onzekere', zone. Conceptueel bestaan er evenwel verschillen. FES baseert de oordelen goed, redelijk en matig op de criteria liquiditeit en moderniteit (boekwaarde van de activa/ nieuwwaarde van de activa). Rentabiliteit en solvabiliteit spelen dus geen expliciete rol. Bij goede vooruitzichten zijn zowel liquiditeit als moderniteit goed, redelijk is een verouderd bedrijf zonder liquiditeitsproblemen en matig betekent liquiditeitsproblemen in een modem bedrijf (Van Bommel, 7-12-2005). Alleen uit een praktijkvergelijking kan blijken in hoeverre de kritische grenzen in FES overeenkomen met de groene/oranje/rode zones in MIOW+. 2.4 Vergelijking MIOW+ en FES Het soort uitkomsten van MIOW+ en FES is vergelijkbaar (drie zones van goede en failliete bedrijven, aangevuld met een tussencategorie). De methodes zijn evenwel duidelijk verschillend: MIOW+ gebruikt een top-down methode, gebaseerd op beschikbare statistische informatie, met als belangrijkste criteria rentabiliteit en solvabiliteit; FES gebruikt een bottom-up methode, gebaseerd op bedrijfsgegevens uit het LEI-Bedrijfsinformatienet en met als criteria liquiditeit en moderniteit. Voor toepassing in deelsectoren van de landbouw, moet MIOW+ aangepast worden. Het belangrijkste is een verlaging van de kritische grenzen voor de rentabiliteitskengetallen RTV en winstmarge. De Porter-analyse voor de concurrentiescore kan achterwege blijven en de mogelijkheden voor kostenafwenteling kunnen in principe op nul worden gezet. FES is direct toepasbaar voor de draagkrachtanalyses in de landbouw. De uitkomsten zijn evenwel niet zonder meer vergelijkbaar met MIOW+ -uitkomsten in sectoren buiten de landbouw. MIOW+ moet worden aangepast voordat toepassing in de landbouw verantwoord is. Na aanpassing van de methode zijn de MIOW+-uitkomsten in de landbouw vergelijkbaar met uitkomsten buiten de landbouw.
MIOW+ in de landbouw, de binnenvaart en de bouw
Onze conclusie is dat voor de landbouw de voorkeur uitgaat naar Microwave-FES wegens de goed ontwikkelde methodologie de direct beschikbare basisinformatie op bedrij fsniveau.
5
MIOW+ in de landbouw, de binnenvaart en de bouw
3. Draagkrachtanalyse in de binnenvaart
3.1 Kenmerken van de binnenvaart Nederland heeft een dominante positie in de binnenvaart. Schepen onder Nederlandse vlag verzorgen vijftig procent van de West-Europese binnenvaart. Er bestaat geen harde grens tussen nationale en internationale markten. De Rijnvaart is zeer belangrijk voor de Nederlandse binnenvaart. De Rijnvaart kent specifieke regelingen: zo moeten schepen op de Rijn apart geregistreerd staan bij de Internationale Vereniging voor de Rijnvaart (IVR). De Centrale Rijnvaart Commissie in Straatsburg heeft verordenende bevoegdheden. Zo vaardigt deze commissie normen uit voor motoremissies van nieuw te bouwen schepen (med. Quispel, 9-12-2005). In de binnenvaart is het gebruikelijk om deelmarkten te onderscheiden naar ladingsoort. Belangrijke deelmarkten zijn erts en kolen, tankvaart, agribulk, metalen, containers en zand en grindvervoer. Sommige binnenvaartschepen zijn specifiek gebouwd voor een bepaalde deelmarkt, zoals duwbakken (erts en kolen) en tankschepen. Andere binnenvaartschepen zijn technisch op meerdere markten inzetbaar. De marktontwikkelingen op de verschillende deelmarkten kunnen flink uiteenlopen: er zijn duidelijke groeimarkten (containers, tankvaart) naast krimpmarkten (zand en grind). De rentabiliteit in groeimarkten is beter dan de rentabiliteit in krimpmarkten. In de binnenvaart zijn twee soorten bedrijven actief. Aan de ene kant zijn er rederijen, die op internationale schaal gespecialiseerde schepen met bemanning in loondienst exploiteren. Aan de andere kant zijn er ldeine, zelfstandige ondernemers met 1 of enkele schepen die werken op basis van langer lopende contracten of werk via bevrachtingkantoren krijgen (Quispel, 30-11-2005). Zelfstandige ondernemers werken veelal als gezinsbedrijf, waarbij een extra aspect van de binnenvaart is dat zij hun 'huis aan boord' hebben. Zelfstandige ondernemers hebben zich vaak verenigd in samenwerkingsverbanden om via gemeenschappelijke verkoop en inkoop een sterkere positie ten opzichte van de verladers te krijgen. Rederijen zijn dominant in het vervoer van erts en kolen en in de tankvaart. In de andere deelmarkten zijn vooral zelfstandige ondernemers actief. Een algemene indicator voor de mogelijkheid om kostenstijgingen door te berekenen is de prijselasticiteit. Schattingen voor de prijselasticiteit in de binnenvaart lopen uiteen van —0,3 (relatief laag) tot —1,2 (zeer hoog; CE, 1999). De grote verschillen hangen samen met de deelmarkt en met de marktstructuur, dat wil zeggen de marktmacht van schippers en verladers (Wortelboer, 21-11-2005). Zelfstandige ondernemers hebben minder marktmacht, wat zich uit in een lagere rentabiliteit. Actueel is de discussie om de sterk gestegen brandstofkosten door te berekenen aan de verladers, de zogenaamde gasolieclausule. Het is de vraag of het eigenaar-ondernemers lukt om de gestegen brandstofkosten volledig door te berekenen aan de verladers. De uitkomst van deze discussie geeft een indicatie van de marktmacht van schippers per deelmarkt (med. Quispel, 9-12-2005).
on
MIO W+ in de landbouw, de binnenvaart en de bouw Gegevensverzameling over de binnenvaart is verdeeld over twee instanties. Het CBS verzamelt gegevens over aantal schepen en over vervoerprestaties in de binnenvaart. De sectie binnenvaart van NEA Transportonderzoek en —opleiding BV (NEA) onderhoudt een registratiesysteem over de exploitatie en fmanciering van 800 binnenvaartschepen. Overigens wordt dit systeem niet, zoals bij het LEI in de landbouw, jaarlijks compleet gevuld. Jaarlijks verzamelt het NEA de kerncijfers totale bedrjfsopbrengsten, totale kosten en bedrijfsresultaat. Overige cijfers uit de verlies- en winstrekening alsmede balanscijfers kunnen eventueel op afroep worden opgevraagd bij de deelnemende Rabobanken en accountantskantoren (med. Quispel, 9-12-2005). Hiervoor is instemming en medewerking nodig van betreffende Rabobank vestigingen en accountantskantoren. Het NEA verricht structureel marktonderzoek voor de EU (DG TREN), de Centrale Rij nvaart Commissie (CCR), Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart (CBRB) en heeft in samenwerking met Policy Research Corporation in 2005 een marktstudie uitgevoerd voor het Nederlandse Ministerie van Verkeer en Waterstaat (DGLT). 3.2 Gebruik MIOW+ in de binnenvaart In de binnenvaart opereren rederijen naast zelfstandige ondernemers. Omdat per deelmarkt een bedrij fstype dominant is (zie paragraaf 3.1), is het mogelijk om per deelmarkt een analyse uit te voeren. In deelmarkten waar rederijen domineren (erts en kolen, tankvaart), lijkt het verantwoord om de MIOW+ -methode ongewijzigd te gebruiken. Deze rechtspersonen met mensen in loondienst zullen er toch naar streven om een rendement te halen dat vergelijkbaar is met andere sectoren in de economie. Voor eigenaar/ondernemers ligt een opzet zoals gepresenteerd bij de land- en tuinbouw in paragraaf 2.2 voor de hand. Uitgaande van het ervaringsfeit dat gezinsbedrijven genoegen nemen met een relatief lage rentabiliteit, kunnen we de kritische grenzen voor de kengetallen RTV en winstmarge verlagen. Bij deelsectoren met een constante markt, kan de centrale waarde voor redelijk (score 3) gelijk zijn aan de gemiddelde rentabiliteit van schippers in deze deelsector de afgelopen vier jaar. Bij afwezigheid van specifieke binnenvaartmodellen, is het problematisch om aangepaste grenzen te vinden tussen slecht en zeer slecht (score 1-2) en tussen redelijk en goed (score 3-4). Hiervoor is overleg nodig met sectorexperts van NEA en branche-organisaties. Op basis van de regelmatige marktanalyses, kan het NEA de marktmodule in MIOW+ vullen. De standaardvragen in MIOW+ zijn, met enige aanvullende interpretatie, bruikbaar (med. Quispel, 9-12-2005). Dit maakt het mogelijk om heen te gaan rond de moeilijk interpreteerbare informatie over de prijselasticiteit op verschillende deelmarkten (Wortelboer, 21-1 1-2005). 3.3 NEA modellen Het NEA kan fmanciële cijfers putten uit een database met 800 bedrijven en heeft informatie uit regelmatig marktonderzoek op Nederlandse en Europese schaal. Deze gegevens kunnen, na bewerking, als invoer dienen voor MIOW+.
MIOW+ in de landbouw, de binnenvaart en de bouw
8
Het NEA heefi geen eigen draagkrachtmethode. Methodologisch is MIOW+ toepasbaar in de binnenvaart, mits er vooraf naar enkele kritische grenzen en marktaspecten wordt gekeken (med. Quispel, 9-12-2005) 3.4
Bruikbaarheid MIOW+ voor de binnenvaart
MIOW+ is ongewijzigd bruikbaar in deelmarkten waar rederijen domineren. Voor deelmarkten waar eigenaar-schippers domineren, zijn aanpassingen in de kritische grenzen voor rentabiliteit nodig. Het MIOW+ kader voor de marktanalyse is, met toevoeging van enige specifieke interpretatie, bruikbaar voor de binnenvaart. Invoerdata voor MJOW+ zijn in principe beschikbaar via NEA en CBS. Omdat de financiële database van NEA nu slechts gedeeltelijk gevuld is en lopende marktstudies niet automatisch het juisteforinat hebben, vergt uitvoering van MIOW+-studies in de binnenvaart wel extra voorwerk. Onze conclusie is dat het aanbeveling verdient om een Mb W+ analyse uit te voeren voor nader te bepalen deelsectoren van de binnenvaart. Voor zover op bepaalde deelmarkten rederijen naast zelfstandige ondernemers opereren, verdient het verder aanbeveling om aparte analyses uit te voeren voor beide bedrijfstypen.
MIOW+ in de landbouw, de binnenvaart en de bouw
9
4. Draagkrachtanalyse in de bouw
4.1 Kenmerken van de bouw
De bouwnijverheid werkt op variabele locaties. Aannemers in de drie deelmarkten burgerlijke bouw, utiliteitsbouw en grond-, water- en wegenbouw werken op basis van bestekken. Indien in bestekken kostenverhogende milieu-eisen zijn opgenomen -het tegengaan van hinder, het gescheiden inzamelen van bouwafval of het verbod op toepassing van bepaalde materialen- gelden dergelijke voorwaarden zonder onderscheid naar aannemer. Aannemers zullen dergelijke kostenverhogingen in hun offerte meenemen en doorberekenen aan de opdrachtgever (med. Van Breugel, 5-12-2005). Een draagkrachtanalyse op niveau van de aannemers is daarmee overbodig. De beperkte kostprij sstij ging door strengere bestekvoorwaarden -variërend van promilles tot enkele procenten- zal de marktvraag niet noemenswaardig beïnvloeden. Op deelmarktniveau valt daarom geen vraaguitval te verwachten. Bij problemen met wateremissies in de bouw gaat het typisch om diffuse emissies van metalen. Voorbeelden zijn afspoeling van zinken dakgoten en van koperen leidingen (Oosterberg et al., 2005). Diffuse emissies vanuit bouwwerken kunnen twee oorzaken hebben: Uitloging van sporenelementen vanuit hergebruikte materialen. Op basis van het Bouwstoffenbesluit zijn de afgelopen tien jaar strenge eisen aan uitloging geformuleerd. Milieuhygiënische knelpunten op het gebied van steenachtige materialen, waaronder beton, zijn onwaarschijnlijk (med. Van Breugel, 5-12-2005); Afspoeling van gebruikte metalen, met name koper en zink. Men kan dit tegengaan via aanpassing van het van het metaalgebruik door bijvoorbeeld coating of via gedwongen vervanging van metalen door kunststof. Indien coating mogelijk en betaalbaar is, neemt de omzet en toegevoegde waarde van de toeleverende industrie toe. In zo'n geval neemt de draagkracht juist toe. Bij gedwongen vervanging zal sprake zijn van vervanging van materiaaltoeleverancier. Op het niveau van de economie als geheel zal dit niet snel een significante invloed hebben, op sectorniveau is wel sprake van winnaars en verliezers. In welke situatie is aandacht voor de verliezers gerechtvaardigd? 4.2 Vraaguitval bij toeleveranciers van bouwmaterialen
Wij verwachten dat bedrijfseconomische gevolgen van de KRW in de bouw zullen neerslaan bij de toeleveranciers van bouwmaterialen. Gedwongen vervanging van metalen leidt tot vraaguitval. Bij vraaguitval spelen twee aspecten een rol: Invloed van lagere afzet op toegevoegde waarde en werkgelegenheid. Het ligt voor de hand om te verwachten dat de afname van toegevoegde waarde en werkgelegenheid recht evenredig daalt met de lagere omzet; 2. Invloed van lagere afzet op import van bouwmaterialen. Afname van te importeren bouwmaterialen leidt niet tot nadelen voor de Nederlandse toeleveranciers. We
MIOW+ in de landbouw, de binnenvaart en de bouw kunnen veronderstellen dat een verbod in Nederland naar evenredigheid wordt afgewenteld op buitenlandse toeleveranciers. Bij vraaguitval is de MIOW+-methode niet nodig en ook niet goed toepasbaar. Voor het overige vallen in de bouwsector geen nadelige economische gevolgen van KRW-maatregelen te verwachten. De handel in bouwmaterialen lijkt niet te worden beïnvloed, ondersteunende diensten als architecten ook niet. Voor opdrachtgevers gaat het om een ldeine kostenstijging. Onze algemene conclusie luidt dan ook dat maatregelen in de bouw zonder veel economische problemen kunnen worden doorgevoerd.
10
MIOW+ in de landbouw, de binnenvaart en de bouw
1]
5. Conclusies en aanbevelingen De algemene conclusie luidt dat aanbevelingen voor de te gebruiken draagkrachtanalyses in de landbouw, de binnenvaart en de bouw flink verschillen. Deze verschillen hangen samen enerzijds met de manier waarop genoemde sectoren naar verwachting door KRW-kosten worden getroffen, anderzijds met de beschikbaarheid van alternatieve, sectorspecifieke draagkrachtmethodes. Voor de land- en tuinbouw luidt de aanbeveling om het model Microwave-FES van het LEI te gebruiken. FES is methodologisch goed onderbouwd en direct beschikbaar om KRW-kosten door te rekenen in alle relevante deelsectoren van de landbouw. Nadeel is dat uitkomsten niet vergelijkbaar zijn met MIOW+-uitkomsten in andere sectoren. Voor de binnenvaart is MIO W+ met beperkte aanpassingen te gebruiken. Het is wenselijk aparte analyses uit te voeren voor rederijen en eigenaar-ondernemers. De belangrijkste aanpassing in MJOW+ is het verlagen van de kritische grenzen voor de rentabiliteit (RTV en winstmarge) bij eigenaar-ondernemers. Invoerdata kunnen door CBS en NEA geleverd worden, maar vergen wel extra voorwerk. Bij de bouw slaan KRW-maatregelen neer bij toeleveranciers van bouwmaterialen. Een beperkte analyse van de gevolgen van vraaguitval voor omzet, import, toegevoegde waarde en werkgelegenheid kan volstaan. Een volledige draagkrachtanalyse in de bouw is niet nodig.
MIOTV+ in de landbouw, de binnenvaart en de bouw
R e fe r e n t i es
Bommel, K. van (7-12-2005). E-mail van dhr. Van Bommel, LET, Den Haag. Boone, K. (mcd. 16-11-2005). Interview met dhr. Boone, LEI, Den Haag. Boone, K. (1-12-2005). Email van dhr. Boone, LEI, Den Haag. Breugel, van (med. 5-12-2005). Interview met prof Van Breugel, TU Delft. CE (1999). Beter aanbod, meergoederenvervoer? Rapport 99.4351.19. CE, Delft. Dellink et al. (1998). MIOJV 1.2 Handleiding voorMlOe met individuele maatregelen. IYM rapport (R-98/01). Instituut voor Milieuvraagstukken, Vrije Universiteit Amsterdam. Hoop, D.W. de et al. (2004). Effecten in 2006 en 2009 van Mestakkoord en nieuw EULandbouwbeleid. Rapport 6.04.23. LET, Den Haag. LEI (2005). Microwave-FES Financieel-Economisch Simulatiemodel van bedr(jfsontwikkeling. Folder LEI, Den Haag. LEIICBS (2005). Land- en tuinbouwcijfers 2005. Den Haag. Oosterberg et al. (2005). Maatschappelijke gevolgen KRW. Projectplan 2005. RIZA memo, Lelystad. Porter (1985). Competitive advantage: Creating and Sustaining SuperiorFerforinance. New York: The Free Press. Quispel, M. (30-11-2005). Email van dhr. Quispel, NEA, Rijswijk. Quispel, M. (mcd. 9-12-2005). Telefoongesprek met dhr. Quispel, NEA, Rijswijk. Woerd, K.F. van der & Rosdorff, S. (1993). MIOW-analyse voor de glastuinbouw. RIZA werkdocument 93.152X, Lelystad. Wortelboer, mw. P. (21-11-2005). Email van mw. Wortelboer, AVV, RWS, Den Haag.
12
i
Institute for Environmental Studies (IVM) / Instituut voor Milieuvraagstukken Vrije Universiteit De Boelelaan 1087 1081 HV Amsterdam T +31 (0)20 5989555 F +31 (0)20 5989553 E
[email protected] 1 www.vu.nl/ivm
C2i