Buitengewone deelnemersvergadering Stichting Pensioenfonds Ballast Nedam op 24 januari 2013 (no. 40) Plaats : Hoofdkantoor Ballast Nedam, Nieuwegein Tijd : 16.00 uur
Geregistreerde aanwezigen Aanwezige actieve deelnemers Aanwezige pensioengerechtigden Aanwezige premievrije deelnemers
: 182 : 60 : 114 :8
Agenda: 1. Opening, mededelingen en ingekomen stukken 2. Stand van zaken herstelplan 3. Premie 2013 4. Nieuwe regeling 5. Actualiteit 6. Vragen 7. Sluiting
1. Opening, mededelingen en ingekomen stukken De voorzitter, heer Van Hoogstraten, opent de vergadering om 16.00 uur. Hij heet alle aanwezigen van harte welkom op deze buitengewone deelnemersvergadering. Agendapunten voor de vergadering zijn de laatste ontwikkelingen bij het Pensioenfonds, de gewijzigde pensioenregeling per 1 januari 2013 en de financiële positie van het fonds. Hij stelt de andere personen achter de spreektafel voor: de heer Voorrips (die samen met de voorzitter de agendacommissie vormt van het Bestuur, voorheen het Dagelijks Bestuur), mevrouw Duynstee (directeur van het pensioenbureau) en de heer Janssen (adviserend actuaris van het Bestuur). De overige bestuurders, de heren Heitman, Leenders en Walbeek zijn aanwezig in de zaal. De heer Arie Kok is niet aanwezig, want hij heeft vanwege persoonlijke omstandigheden zijn bestuursfunctie neergelegd. Alle pensioengerechtigden zijn hierover geïnformeerd door middel van een brief d.d. 12 december 2012. Tot slot, vestigt de heer Van Hoogstraten de aandacht op de aanwezige leden van het Verantwoordingsorgaan van het Pensioenfonds. De heer Van Hoogstraten geeft aan dat hij het van belang acht aan te geven dat het fonds nog steeds te maken heeft met een aanzienlijk dekkingstekort en dat er zal moeten worden gekort op de aanspraken en uitkeringen. Ondanks dat het rendement in 2012 als acceptabel te bestempelen is, bevinden wij ons in economisch onzekere tijden en is sprake van onzekere vooruitzichten. Hij wijst tevens op de politieke context waarbinnen discussies over en omtrent pensioen en pensioenfondsen plaatsvindt en (tegelijkertijd) op het steeds verder toenemend extern toezicht op fondsen (zoals De Nederlandsche Bank, AFM, accountants en actuarissen). Pensioenfondsen worden steeds meer als financiele instellingen beoordeeld. De heer Van Hoogstraten geeft aan dat het zijn bedoeling is om duidelijk te maken, en aan de aanwezigen over te brengen, dat de besluiten en de wijzigingen die doorgevoerd zijn op een evenwichtige manier tot stand zijn gekomen. Het Bestuur staat daarbij voor de evenwichtige afweging van de belangen van alle rechthebbenden. De bestuurlijke ruimte is beperkt. Alle besluiten dienen te passen binnen de wet- en regelgeving. Het Bestuur neemt geen standpunten in op punten waar het geen bestuurlijke ruimte heeft. Zo zal het zondermeer uitgaan van nieuwe cijfers van het Actuarieel Genootschap over de toegenomen levensverwachting en vormt het een gegeven dat dalende rentes een stijgend effect hebben op de verplichtingen van het fonds. Andere ontwikkelingen die een negatief effect hebben op de koopkracht van rechthebbenden, vormen geen onderdeel van de belangenafweging van en binnen het Bestuur. 1
Gegeven de complexiteit rondom de doorgevoerde maatregelen, is het lastig gebleken om steeds en op elk punt vanuit het Bestuur te communiceren zoals het Bestuur dit gewenst had. Het is moeilijk gebleken om het proces van het wijzigen van de regeling altijd te verenigen met een ideaal communicatietraject. Desondanks heeft het Bestuur, daarbij steeds daadkrachtig ondersteund door het pensioenbureau, oog gehad voor het op elkaar laten aansluiten van de verschillende processtappen. De heer Van Hoogstraten geeft aan dat aanvullende vragen van aanwezigen (voor zover niet behandeld in de onderhavige vergadering) neergelegd kunnen worden bij het pensioenbureau. Dat zal zorg dragen voor beantwoording van die vragen. Er zijn twee formele mededelingen noodzakelijk: de aanschrijving en uitnodiging van de deelnemers is conform artikel 13 van de statuten, tenminste veertien dagen voor de vergadering geschied onder vermelding van tijd, plaats en de te behandelen onderwerpen. Ten tweede; in deze vergadering worden geen besluiten genomen, conform artikel 14 van de statuten. Er zijn geen ingekomen stukken, er is wel een aantal brieven en e-mailberichten binnen gekomen. De volgende personen en organisaties hebben vragen gesteld of brieven gestuurd: De heer Hubeek, De heer Vleghels, De heer Klap, De heer De Vries, De heer Van der Put, De heer Boon, De heer Van Dokkum, De heer De Jonge, De heer Marijnissen, De heer Stolp, De heer Hijkema, De heer Hondema, De heer Onderstal, De heer Pieters, De heer Raymakers, De heer Van Velsen, Mevrouw Van Zuilen-Tuinis, De heer Verdonschot en De Vereniging van Pensioengerechtigden. De in de brieven en e-mails gestelde vragen zullen zoveel mogelijk in deze vergadering worden behandeld. Daarnaast zullen de brieven/e-mails schriftelijk beantwoord worden door het pensioenbureau. De heer Van Hoogstraten behandelt de onderdelen van de agenda met behulp van een presentatie (deze presentatie is beschikbaar op de website van het Pensioenfonds). 2. Stand van zaken herstelplan De heer Van Hoogstraten brengt de wettelijke kaders van het korte termijn en het lange termijn herstelplan naar voren. Het korte termijnherstel (dekkingsgraad van 104,2%) moet op 31 december 2013 afgerond zijn en het lange termijnherstel (momenteel ongeveer 112%) aan het einde van 2023. De laatste evaluatie van het herstelplan heeft begin 2012 plaatsgevonden op basis van de cijfers ultimo 2011. Na dat moment is ook gecommuniceerd met rechthebbenden dat – gegeven de toenma2
lige financiële toestand en verwachtingen – een totale korting van mogelijk 10% aan de orde was. De overheid bood later de mogelijkheid om dat bedrag te maximeren op 1 april 2013 op een percentage van 7%. Het eventuele restant van de korting zou eind 2013 plaatsvinden en had een verwachte mogelijke omvang van 3%. De heer Van Hoogstraten presenteert een overzicht van de voorlopige dekkingsgraad per 31 december 2012: de schatting komt uit op 92,9%. Uit het berekende herstelpad kwam een percentage van 91,1% per die datum (waarbij rekening is gehouden met een 10% korting om tot een uiteindelijke dekkingsgraad van 104,2% te komen op 31 december 2013). De spreker wijst er volledigheidshalve (nogmaals) op dat het percentage van 92,9% een voorlopig cijfer, een schatting betreft. Uit een verloopanalyse van de dekkingsgraad op 1 januari 2012 (88,8%) naar de voorlopige dekkingsgraad van 92,9% blijkt een aantal zaken: in 2012 was de ontvangen premie net niet in evenwicht met de lasten van de pensioenopbouw. Ook het feit dat volledige uitkeringen betaald zijn (en worden), terwijl de dekkingsgraad zich beneden de 100% bevindt, leidde tot een beperkte negatieve invloed op de dekkingsgraad. Grotere effecten zijn zichtbaar door de wijziging van de rente waarmee de verplichtingen berekend moeten worden (vanwege de gedaalde rentevoet) en een positieve invloed van +12% als gevolg van de waardeontwikkeling van de beleggingen. De impact van de geïntroduceerde nieuwe rekenmethodiek per 30 september 2012 (de introductie van de zogeheten ultimate forward rate: UFR) is voor het fonds – in termen van dekkingsgraad – als beperkt te kwalificeren. Dat komt doordat dit Pensioenfonds een relatief ouder deelnemersbestand heeft. De UFR heeft een relatief groter effect bij een jong fonds waar de uitkeringen verder in de toekomst liggen. De waarde van die verder in de toekomst liggende uitkeringen wordt bij een jong fonds berekend met een relatief hogere rente in de UFR systematiek. Op basis van de voorlopige dekkingsgraad eind 2012 zou sprake zijn van een gemaximeerde korting van 7% op 1 april 2013 en een restantkorting van circa 1%: samen circa 8%. De laatste korting kan (op basis van de doorontwikkelde gedachtegang van De Nederlandsche Bank op dat punt) voor wat betreft de communicatie en effectiviteit doorgevoerd worden in het eerste kwartaal van 2014. De heer Van Hoogstraten geeft aan dat het Bestuur de korting van 1 april 2013 (en later de restantkorting) nog formeel moet besluiten maar dat het geen ruimte ziet voor aanpassingen van de inhoud van het besluit tot voorgenomen korting(en). Het definitieve percentage wordt in februari 2013 bekend gemaakt. 3. Premie 2013 De heer Van Hoogstraten geeft een uitleg over de verhouding tussen de premie die het fonds ontvangt voor de financiering van de pensioenopbouw (24% vaste premie) en de last voor het fonds van die pensioenopbouw (op basis van een jaarlijkse opbouw van 2,25% van de pensioengrondslag). De toets of de 24% vaste premie toereikend is versus de lasten van de pensioenopbouw, is aan het Bestuur van het Pensioenfonds. Bij een te lage premie in relatie tot die last komt de noodzakelijkheid van een korting op de opbouw om de hoek kijken. Het Bestuur heeft moeten besluiten om in 2013 (en op dit moment niet verder in de tijd) uit te gaan van een opbouwkorting voor de actieve deelnemers; want de huidige premie is ontoereikend voor de financiering van de opbouw. In een situatie van een dekkingstekort, acht het Bestuur het laatste onwenselijk. Het ‘in lijn brengen’ van opbouw en premie betekent ook dat de benodigde korting op aanspraken en uitkeringen beperkt wordt. Immers door in de premiestelling en de berekening van de dekkingsgraad meer uit te gaan van overeenkomstige aannames (met name inzake de rente) treedt door een te lage premie geen verwatering van de dekkingsgraad meer op. In het kader van evenwichtige belangenafweging heeft het Bestuur ook op die wijze over dit vraagstuk nagedacht en besluiten genomen. In 2013 komt het opbouwpercentage naar verwachting uit op circa 1,8%. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat actieve deelnemers ook getroffen worden door kortingen op de door hen opge-
3
bouwde aanspraken. In de brief die de rechthebbenden in februari 2013 ontvangen, zal ook het definitieve effectieve opbouwpercentage 2013 met een toelichting worden opgenomen. 4. Nieuwe regeling De heer Van Hoogstraten geeft een toelichting op de driehoeksverhouding inzake pensioen tussen werkgever, werknemers en pensioenfonds. Hij wijst op het belang van het doorlopen van de juiste volgorde bij een wijziging van een pensioenregeling. Werkgever en werknemers overleggen over de inhoud van de pensioenovereenkomst. In het proces van het wijzingen van onze pensioenregeling is de vertegenwoordiging van de werknemers geregeld via de Centrale Ondernemingsraad. Werkgever en Pensioenfonds sluiten een nieuwe uitvoeringsovereenkomst en uiteindelijk resulteert dat in een aangepast pensioenreglement (de basis voor de wederzijdse rechten en plichten van rechthebbenden en Pensioenfonds). Het is aan het Pensioenfonds om te beoordelen of de voorgestelde wijzigingen vanuit de pensioenovereenkomst acceptabel zijn voor pensioengerechtigden en premievrije deelnemers (zij vallen buiten de vertegenwoordiging door werkgever of Centrale Ondernemingsraad). De bevoegdheid van het Bestuur om het pensioenreglement te wijzigen is geborgd in de statuten van de stichting. Zorgvuldigheid in het handelen van het Bestuur is van groot belang en dan meer specifiek in relatie tot het opvolgen van de wettelijke norm van evenwichtige belangenafweging. De wijzigingen zijn als volgt: Het verval van herstel van toekomstige kortingen, Het verval van het inhalen van gemiste toeslagen, en Een wijziging van de garantiebepaling gelijkwaardigheid Bpf Bouw. Het bovenstaande houdt in dat de systematiek waarbij het herstel van korting, opbouwkorting en inhaaltoeslagen voorrang heeft boven (reguliere) toeslagen is vervallen. De derde aanpassing heeft een meer technische achtergrond; deze bepaling is bijgewerkt om beter aan te sluiten bij de huidige wet- en regelgeving op het gebied van vrijstelling van deelname aan een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds. Dit houdt in dat de huidige individuele bepaling vervangen is door een collectieve bepaling. De heer Van Hoogstraten wijst op de overgangsregeling die inhoudt dat de reeds doorgevoerde korting van 31 december 2010 (van 3%) en de gemiste toeslagen in de periode tussen 2008 en eind 2012 (waarbij maximaal vijf jaar teruggekeken wordt terwijl de tijd doorloopt; met andere woorden deze gemiste toeslagen ‘lopen er uit’) nog wel met voorrang hersteld worden. Een belangrijke reden voor de wijziging is dat de komende grote kortingen een herstellast met zich meebrengen die tot een onevenredige en onhoudbare ongelijkheid leidt tussen reeds opgebouwde aanspraken en nieuw op te bouwen aanspraken. Gedurende vele jaren zullen nieuwe aanspraken ‘achter in de rij’ staan omdat eventuele toeslagen niet kunnen plaatsvinden daar eerst herstel van eerdere kortingen en inhaaltoeslagen (over reeds opgebouwde aanspraken) plaatsvindt. Dit heeft dan met name betrekking op (jongere) actieve deelnemers met veel ‘nieuwe’ aanspraken en (nagenoeg) geen bij het Pensioenfonds reeds opgebouwde aanspraken. Daarnaast kan het bovenstaande op zijn beurt leiden tot problemen met de vrijstelling van verplichte deelname aan het Bpf Bouw, welke geldt voor een deel van het Ballast Nedam personeel. Indien het Pensioenfonds gesloten moet worden, vanwege verlies van vrijstelling, zou dat leiden tot een fonds dat sterke restricties kent op het gebied van beleggingen (nagenoeg volledig belegd moeten zijn in vastrentende waarden met een beperkte rendementscapaciteit). Uiteindelijk zou een dergelijk gesloten fonds over moeten gaan tot het onderbrengen van de verplichtingen bij een verzekeraar of bij Bpf Bouw en dan is de kans groot dat daarbij een (extra) korting zou moeten worden doorgevoerd. Het Bestuur ziet dat alles, met de kennis van nu, als een onwenselijk scenario.
4
De heer Van Hoogstraten vat samen dat het effect van de nieuwe pensioenregeling voor actieven afhangt van de verhouding tussen oude en nieuwe aanspraken, dat het effect voor inactieven zeer beperkt negatief is en dat het effect voor nieuwe toetreders beperkt positief te noemen is. In de loop van de discussies binnen het Bestuur zijn veel berekeningen gemaakt. Daarbij is gewerkt vanuit de laatste continuïteitsanalyse, die een 15-jaarshorizon kent, met een aantal maatmensen (actieven en inactieven) dat representatief is voor het bestand van het Pensioenfonds en met berekeningen op het niveau van het pensioenfonds (waaronder de verwachte kans op gemiddelde toeslagen en korten). De heer Van Hoogstraten geeft aan dat de opstelling van maatmensen reeds gecommuniceerd is in de nieuwsbrief van 20 december 2012. Uit de berekeningen op fondsniveau komt naar voren dat de verschillen tussen de regeling tot 2013 en die vanaf 1 januari 2013 op het gebied van het verwachte pensioenresultaat en de verwachte gemiddelde toeslagen zeer beperkt zijn en vanwege afrondingen niet zichtbaar in de cijfers. Uit de berekeningen komt naar voren dat de gemiddelde kans op korten lager uitkomt in de nieuwe regeling en dat de gemiddelde dekkingsgraad hoger uitkomt dan in de pensioenregeling tot 2013. Er valt nog steeds te zien dat het fonds alle zeilen zal moeten bijzetten om te komen tot de verplichte dekkingsgraad van circa 112% (te bereiken in 2023 – de stand van circa 112% is op basis van gegevens 2012). De heer Van Hoogstraten vat samen dat de acceptatie van het Bestuur van het Pensioenfonds een gevolg is van een zorgvuldig en rechtmatig doorlopen bestuursproces, evenwichtige belangenafweging (mede in relatie tot de eerder toegelichte discussie over evenwicht tussen premie voor en last van pensioenopbouw en maatregelen op dat vlak voor, in ieder geval, 2013) en een toets op uitvoerbaarheid en onaanvaardbaarheid. 5. Actualiteit De heer Van Hoogstraten laat een drietal onderwerpen de revue passeren: Wijzigingen in het fiscaal kader van pensioenopbouw (verlaging van het opbouwpercentage in 2014 en 2015), Ontwikkelingen op het gebied van de keuze tussen een nominaal of een reëel pensioencontract en Recente ontwikkelingen op het gebied van Governance. Vervolgens stelt de heer Van Hoogstraten voor om over te gaan tot de mogelijkheid van vragen en opmerkingen uit de zaal. 6. Vragen De heer Boon geeft aan dat hij alle recente communicatie vanuit het Pensioenfonds bestudeerd en geanalyseerd heeft en dat hij vindt dat hij als pensioengerechtigde geen stemrecht heeft bij de omvangrijke besluiten en dat dit raakt aan de zorgplicht van de oud-werkgever jegens hem. Ook is hij van mening dat de werkgever geen plek in het bestuur meer zou moeten hebben, nadat de huidige regeling met vaste premie voor onbepaalde tijd is ingevoerd. Tot slot vraagt hij zich af hoe het beleggingsbeleid van het Pensioenfonds geregeld is. De heer Van Hoogstraten geeft aan dat hij begrip heeft voor het geuite ongenoegen, maar dat het wijzigen van de pensioenovereenkomst een verantwoordelijkheid is van werkgever en werknemers. Voor wat betreft het beleggingsbeleid geeft hij aan dat het fonds zijn beleggingsbeleid baseert op het geheel van rechthebbenden (onder andere jongeren en ouderen) en werkt met een lange termijn beleggingshorizon voor zijn strategische beslissingen. Momenteel is het beleggingsbeleid gebaseerd op een verdeling van ongeveer 65% in vastrentende waarden en 35% in zakelijke waarden (aandelen en vastgoed).
5
De heer Wierda geeft aan dat de Vereniging van Pensioengerechtigden (VvP) op 16 januari 2013 is opgericht en dat hij de voorzitter is van de vereniging. Hij geeft aan dat de VvP een uitgebreide brief heeft gestuurd aan het Bestuur. Een onderdeel van die brief is de wens om betrokken te worden in de besluitvorming. Daarom pleit hij voor het instellen van een deelnemersraad, vooruitlopend op de (inhoudelijk andere) deelnemers- en gepensioneerdenraad als onderdeel van het wetsvoorstel verbetering bestuur pensioenfondsen. De heer Van Hoogstraten geeft aan dat de brief van de VvP op de agenda staat van de volgende bestuursvergadering en dat deze beantwoord zal worden. Inzake het pleidooi voor een deelnemersraad nu geeft hij aan dat in 2007 alle pensioengerechtigden geconsulteerd zijn en zij gekozen hebben voor bestuursvertegenwoordiging in plaats van een deelnemersraad. Op de opmerking van de heer Wierda dat er juist nu geen bestuurder namens de pensioengerechtigden was, geeft de heer Van Hoogstraten aan dat daarom gekozen is om een vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden uit het Verantwoordingsorgaan aan de bestuurstafel te hebben in de rol van toehoorder. Die gang van zaken was nodig nadat de heer Kok had aangegeven vanwege persoonlijke redenen terug te treden als bestuurder gekozen door de pensioengerechtigden. De heer Wierda pleit voor het uitstellen van de nieuwe pensioenregeling omdat hij van mening is dat er een kans bestaat dat de wetgeving zich zo zal ontwikkelen op de korte termijn dat achteraf gezien er geen noodzaak was voor de kortingen en deze conform het oude reglement hersteld kunnen worden. De heer Van Hoogstraten antwoordt dat een uitstel van de korting van maximaal 7% per 1 april 2013 wettelijk gezien niet aan de orde is voor het Pensioenfonds; deze moet dan plaatsvinden. Op een vraag van de heer Wierda naar de effecten van een eventueel gesloten fonds, antwoordt de heer Van Hoogstraten dat het beleggingsbeleid dan uitkomt op minimaal 90% vastrentende waarden, een volledige afdekking van het renterisico en derhalve een zeer sterk verminderde rendementscapaciteit. De voornaamste reden voor wijziging van de inhoud van de pensioenregeling, is om er zorg voor te dragen dat de aanwas van nieuwe toetreders niet stokt en om zo continuïteit te waarborgen. Het vermijden van de effecten die horen bij een gesloten fonds is één van de onderliggende overwegingen bij de keuze om de gewijzigde pensioenovereenkomst uit te voeren. De heer Van Hoogstraten reageert op een opmerking van de heer Wierda als zou het Bestuur te gemakkelijk doen wat de werkgever wil, met de opmerking dat het Bestuur alle belangen evenwichtig heeft afgewogen (naast bijvoorbeeld een toets op onaanvaardbaarheid) bij het besluit om de gewijzigde pensioenovereenkomst uit te voeren. Dat zijn dus expliciet ook de belangen van pensioengerechtigden. De heer De Man vraagt of het Bestuur kan aangeven of het gebruik van de voorgaande systematiek van een vaste rekenrente van 4% (voor het berekenen van de waarde van de pensioenverplichtingen) nu tot een dekkingsgraad van boven de 104,2% zou leiden1. De heer De Man is van mening dat het (door politiek en toezichthouder) afgedwongen beleid van een marktgerelateerde rentevoet tot problemen leidt bij pensioenfondsen en dat hij dit overheidsbeleid ongepast vindt. De heer Van Hoogstraten reageert hierop door aan te geven dat het hanteren van een marktgerelateerde waarde voor het berekenen van de verplichtingen aansluit bij de waardebepaling die onafhankelijke partijen zouden maken (bijvoorbeeld een verzekeraar die verplichtingen zou overnemen) en daarnaast is er geen discussie dat de rente op, bijvoorbeeld, Nederlandse staatsleningen momenteel ook daadwerkelijk laag is.
1
Aanvulling pensioenbureau: de rekenrente van 4% was een maximum, de rekenrente in de oude systematiek zou in deze tijd van lage rente ook gebaseerd moeten zijn op de (lagere markt)rente en ook geleid hebben tot lage dekkingsgraden
6
De heer Van Hoogstraten neemt nota van de opmerking van de heer De Man dat het goed is om (waar dit tot de mogelijkheden behoort) via de Pensioenfederatie (als belangenvertegenwoordiger van de aangesloten Nederlandse pensioenfondsen) de lobbyactiviteiten te ondersteunen. De heer Van der Horst vraagt of de aangegeven schatting van de totale korting van ongeveer 8% ook anders verdeeld kan worden door 5% te korten per 1 april 2013 en 3% als restantkorting; daarmee kan deels tegemoet gekomen worden aan het verzoek dat vanuit de VvP naar voren gebracht is (uitstel omdat wellicht de wettelijke context op korte termijn verandert). De heer Van Hoogstraten legt uit dat die keuzemogelijkheid er niet is; het kortingspercentage per 1 april 2013 is wettelijk gemaximeerd op 7%. Zonder die maximeringsmogelijkheid zou de gehele korting doorgevoerd moeten worden op dat moment (zijnde de schatting van circa 8%). De heer Van der Berg vraagt of de opbouwkorting alleen in het jaar 2013 van toepassing is. De heer Van Hoogstraten antwoordt dat dit inderdaad het geval is. Na 2013 verandert het fiscaal kader voor de opbouw van pensioen en zal de jaarlijkse opbouw wettelijk gezien beperkt worden. Op een vervolgvraag van de heer Van der Berg, geeft mevrouw Duynstee aan dat het effect van de korting op het opbouwpercentage in 2013 ook alleen voor dat jaar doorwerkt in de hoogte van een eventueel nabestaandenpensioen. De heer Van Hoogstraten reageert op de opmerking van de heer Boon dat hij op de hoogte is van het feit dat wijzigingen in de loonbelasting per 1 januari 2013 leiden tot aanzienlijke effecten op netto niveau voor pensioengerechtigden. Hij wil dit punt niet bagatelliseren maar dit ligt buiten de verantwoordelijkheid van het Bestuur. De Pensioenfederatie heeft namens de pensioenfondsensector hun ongenoegen geuit over het gebrek aan communicatie vanuit de overheid over de effecten op de hoogte van de netto uitkeringen. De heer Wierda vraagt wat het Bestuur doet richting de werkgever om hem te bewegen de premie te verhogen. De heer Van Hoogstraten geeft aan dat vertegenwoordigers van het Bestuur in 2012 (en ook daarvoor) regelmatig hebben gesproken met de werkgever over dit onderwerp. Vanaf medio 2012 heeft het Bestuur aangegeven dat een ongewijzigde premie van 24% vanaf 1 januari 2013 ontoereikend is in relatie tot de lasten van pensioenopbouw. Bij een gelijk premieniveau heeft het Bestuur aangegeven dat het dan vanaf 1 januari 2013 de opbouw zou moeten korten. Dienovereenkomstig is ook zo besloten door het Bestuur. Hij wijst erop dat in het staatje over het verloop van de dekkingsgraad in 2012 sprake is van een zeer kleine min bij de premie; in 2012 is dat effect voor het eerst opgetreden en de verwachting was dat er (zonder wijziging van beleid) sprake zou zijn van een aanzienlijk groter negatief effect in 2013. Dat is de voornaamste reden voor de opbouwkorting in 2013. Op een vraag van de heer Brandenburg geeft de heer Van Hoogstraten aan dat in het verleden sprake is geweest van zogenoemde premiekortingen. Dit hield in dat er een korting werd gegeven op de aan het Pensioenfonds verschuldigde premie. Dit had een voordeel voor de werknemers en de werkgever. Er is in het verleden wel geleend, maar die lening is weer met rente terugbetaald aan het fonds. De heer Koster vraagt of er nog sprake is van een prepensioenregeling. Mevrouw Duynstee antwoordt dat (afhankelijk van een aantal voorwaarden) sommige werknemers gebruik kunnen maken van een bedrijfstakbrede aanvullingsregeling. De regeling wordt uitgevoerd door Bpf Bouw, niet door het Pensioenfonds Ballast Nedam. Voorts valt het de heer Koster op dat er relatief weinig actieve deelnemers aanwezig zijn, terwijl de besluiten en wijzigingen ook op hen een grote impact hebben. De pensioengerechtigden zijn in groten getale en vocaal aanwezig. De heer Van Hoogstraten hoopt dat de jonge generatie meer aandacht ontwikkelt voor hun pensioen.
7
De heer Boon geeft aan dat de grote aanwezigheid van, en het sentiment onder pensioengerechtigden voortkomt uit het vooruitzicht op een aanzienlijke daling van hun besteedbaar inkomen. De heer Koster heeft ook, door omstandigheden, te maken gehad met een daling van zijn besteedbaar inkomen en geeft aan dat juist in deze moeilijke tijden een evenwichtige afweging van de belangen tussen jong en oud van groot belang is; voor beide categorieën. Hij spreekt de hoop uit dat de financiële toestand van het fonds snel herstelt omdat dit de beste oplossing voor een ieder is. De aanwezigen beamen dit. De heer Van Vark is enigszins teleurgesteld in de reactie van het Bestuur. Hij had verwacht dat alle door de VvP ingediende vragen in de vergadering behandeld zouden worden. Hij pleit ook voor een pas op de plaats bij de nieuwe pensioenregeling. De heer Van Hoogstraten geeft aan dat het Bestuur de brief van de VvP zal beantwoorden maar dat er geen sprake kan zijn van het teruggaan op de ingeslagen weg. De heer Mostert geeft aan dat alle pensioenfondsen te maken hebben met een lage rente en met hogere levensverwachtingen. Hij is van mening dat vergeleken met andere pensioenfondsen juist dit fonds slecht gepresteerd heeft en hij pleit voor het instellen van een onafhankelijke commissie die analyseert hoe het zover heeft kunnen komen en vervolgens met aanbevelingen komt. De heer Van Hoogstraten geeft aan dat het zondermeer vergelijken van pensioenfondsen niet kan vanwege andere regelingen (in tegenstelling tot de CDC-regeling van dit fonds), ander premiebeleid, andere deelnemersbestanden, ander beleggingsbeleid, et cetera. Hij ziet geen extra toegevoegde waarde in een onderzoekscommissie. De heer De Canne vraagt op welke manier een eventueel herstel van de reeds doorgevoerde korting van 3% op 31 december 2010 gaat plaatsvinden. De heer Van Hoogstraten antwoordt dat de korting als een nominaal bedrag geadministreerd wordt en als een nominaal bedrag zal terugkomen, conform reglement. De heer Van Velthoven vraagt welke effect het krimpen van het aantal werknemers van Ballast Nedam heeft op de dekkingsgraad. De heer Van Hoogstraten antwoordt dat de gevolgen voor de dekkingsgraad op korte termijn afwezig zijn maar dat op de langere termijn het verlies van actieve deelnemers geen positief effect heeft op het fonds. Die punten neemt het Bestuur mee in zijn analyses en overwegingen. De heer De Jonge heeft ook een brief gestuurd en deze betreft het beleid met betrekking tot de gehanteerde rente voor de berekening van de pensioenverplichtingen. Hij geeft aan dat die rente ook weer hoger kan worden en vraagt zich af of de besluiten rondom de kortingen ook genomen zouden zijn bij een hoge rente. De heer Van Hoogstraten geeft aan dat in het geval van een veel hogere rente, kortingen waarschijnlijk niet aan de orde zouden zijn geweest. De heer Wierda herhaalt zijn verzoek aan het Bestuur om de besluiten over de nieuwe pensioenregeling in te trekken of uit te stellen. Voorts geeft hij aan ook voorstander te zijn van een onafhankelijk onderzoek. De heer Van Hoogstraten geeft aan dat de nieuwe regeling inmiddels in werking getreden is en dat hij geen andere reactie heeft op de verzoeken van de heer Wierda, dan die welke hij eerder in de vergadering heeft gegeven. 7. Sluiting De heer Van Hoogstraten bedankt iedereen voor zijn aanwezigheid en nodigt de aanwezigen uit om samen een drankje te drinken. De presentatie en conceptnotulen zullen op de website van het Pensioenfonds worden geplaatst. Hij sluit deze Buitengewone Deelnemersvergadering om 18.00 uur.
8