15 06 2004 brussels discussiedag over kunstenoverleg visieontwikkeling internationalisering --
drie transversale thema’s uit het Kunstendecreet vanuit een Brusselse invalshoek
Kunsteducatie denken in regionaal verband Verslagtekst groepsgesprek 3
culturele diversiteit en kunsteducatie
• Aanzet door Prof. Dr. Willem Elias (VUB) • Reflectie vanuit Franstalige sector door Sabine de Ville (Educatieve dienst De Munt) • Verslaggever: Patrick Jordens (ABC) • Moderator: Nele Hendrickx (Klara)
De kwaliteit van de kunstbeleving In het nieuwe kunstendecreet is er, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het vroegere podiumkunstendecreet, duidelijk aandacht voor kunsteducatie. Maar welke zijn de noden en valkuilen als het op dit soort educatie aankomt, is er geen behoefte aan een duidelijk kader om relevant met deze materie om te gaan? Willem Elias/VUB: Ik ben nu 25 jaar met kunsteducatie bezig, weliswaar op een mentale, conceptmatige manier. Ik heb veel bewondering voor de florerende praktijk in Vlaanderen, die jammer genoeg voorlopig te weinig internationale uitstraling krijgt. Er is duidelijk een gebrek aan kennis en overzicht van die praktijk. Zo is er bijvoorbeeld Vlaanderen weinig geweten over de initiatieven in Wallonië en Brussel. Eén zaak is echter heel belangrijk in de discussie over kunsteducatie: educatie is een verwijzing naar datgene waar iemand echt mee bezig is. Er bestaat geen kunst zonder iets te weten over hoe iemand naar kunst kijkt. Het kunstbeleid daarentegen is vooral een kwantitatief beleid, afgestemd op aantallen. Er is praktisch nooit reflectie naar de kwaliteit van de beleving. En daar moet het toch vooral om gaan. Maar een van de schaduwzijden van de democratie is dat het getal vaak blijkt te overwinnen. Men zou dus meer moeten streven naar een beleid van de kwaliteit, ook al is dat intussen een beetje een modewoord geworden. Het is cruciaal dat men tracht de kwalitatieve relatie te meten die iemand heeft t.o.v. een kunstproduct, zowel aan de oppervlakte als in de breedte en de lengte. Daar spelen de hoeveelheid en de hoedanigheid van de kunstbeleving een rol in. Initiatieven zoals Europalia geven de indruk het publiek bij wijze van spreken door de tentoonstellingszalen te jagen, om dan te kunnen aantonen dat de bezoekcijfers hoog lagen. Gerhard Jäger/ABC: Ik heb een aansluitende bedenking die betrekking heeft op de relatie kwantiteitkwaliteit: Kinderen en jongeren moeten ook het recht hebben om hun eigen artistieke canon te creëren, maar het is momenteel al bijna onmogelijk om één discipline te assimileren, laat staan om je enigszins te verdiepen in alle kunstdisciplines, zoals het nog kon in de Renaissance, of zelfs in de jaren ’70-80 van de voorbije eeuw. Zo komen we bij het probleem van overproductie. Een overproductie in de artistieke praktijk, zelfs als het om kwalitatief interessant werk gaat, leidt uiteindelijk ook tot een overproductie op vlak van kunsteducatie. Willem Elias/VUB: We mogen niet de fout begaan om geen rekening te houden met de leeftijd bij kunsteducatie. Kinderen staan sowieso open voor alle mogelijke kunstvormen. Het zijn niet zozeer de kinderen die niet van kunst houden, maar wel de volwassenen die hen moeten begeleiden. De vraag is dus vooral hoe je deze volwassenen benadert en begeleidt. De verstarring is bij volwassenen veel groter dan bij kinderen. Heel wat instellingen werken voor 14-plussers. Welke aanpak vergt dit dan? Een moeilijke vraag! Gerhard Jäger/ABC: Ik denk dat het “verwonderingsaspect” leeftijdsloos kan zijn. Het gaat vooral om de kwaliteit van de projecten waar elke leeftijd zich zou moeten kunnen in terugvinden op verschillende niveau’s; het creëren van een fysieke en mentale ruimte waar jong en oud terecht kan.
Kunst als instrument tot zelfreflectie is iets van alle leeftijden, maar ik ben wel akkoord met het feit dat het zeker op jonge leeftijd moet starten. Kunsteducatie als omgekeerde educatie Willem Elias/VUB: De basisidee is dat een bevolking vanzelfsprekend geïnteresseerd is in cultuur. In die zin dat de mens door contact met de natuur, aan deze natuur een vorm gaat geven, en dus cultuur maakt. In oorsprong gebeurt dat eerder functioneel, na verloop van tijd wordt het iets speels en frivools. Midden 19de Eeuw is er een breuk ontstaan: de vormgeving van de professionelen kon de leefwereld en het gedachtegoed van het volk niet meer begrijpen, en de toeschouwer begreep deze vorm niet meer. De kunstenaar belichaamde aldus een overgang van een collectief naar een individueel model: “kijk eens naar mijn zeer persoonlijke kijk op de wereld”. Dat impliceert een caleidoscoop aan visies: elk individu kan zijn of haar paardje vinden op de carrousel. Daarom is het zinvol om mensen te begeleiden, zodat ze in hun eigen wereld op zoek kunnen gaan om dit bestaan boeiend te maken door omgekeerd te educeren. Educatie is doorgaans iets uitvinden om de wereld ‘simpeler’ te maken. Kunsteducatie is dus een omgekeerde educatie: iets uitvinden om de wereld te begrijpen door hem complexer te maken. Het gaat om de cultuur van de omweg, van de niet onmiddellijke bevrediging. De wereld op een onrechtstreekse manier beleven is intenser! Kunst doet mensen oog krijgen voor het vormaspect van de wereld, en die vorm geeft een bijbetekenis aan de gewone betekenis. Kunst is stimuleren van een oneindigheid aan bijbetekenissen, van mogelijke interpretaties... Kunst is dus ook een evenwaardig middel om te gaan zoeken, maar niet op een rechtlijnige manier, als directe communicatie, maar eerder als een puzzel. Zo is hedendaagse kunst een prachtige oefening in het leren lezen van geheimzinnige tekens en codes. Cultuur begint dus in de bijbetekenissen: bvb. wat zegt iemand, maar wat toont hij tegelijkertijd met andere formele elementen? Je leert dat door naar cultuuruitingen te kijken, zo zijn theatervoorstellingen en films “des vies concentrées”. Dan is er ook nog de oude discussie over de terminologie, nl. de relatie tussen kunstzinnige vorming en kunsteducatie. Gaat het om een leren kennen van de kunst? Of om een “toeleiding tot” zoals het in het decreet enigszins bevreemdend wordt geformuleerd. Een belangrijk uitgangspunt is dan dat je kunst niet als educatief middel kan gebruiken als je het middel zelf niet kent. Dus hoe meer je het medium kunst leert kennen, des te meer educatieve mogelijkheden er zijn. Met andere woorden: er is geen eindpunt aan de kunsteducatie. Guy Gypens/Rosas: Ik wil even inpikken op dat idee van “de omgekeerde educatie”. Ik vraag me af hoe ver je in die complexiteit, in die versnippering kan gaan. Ik verwijs graag naar een artikel van Marianne van Kerkhoven over Internet-gebruik (in Etcetera, jg 21, nr 87, juni 2003: Marianne van Kerkhoven en Willy Thomas, Dialoog (3), p. 45), waar ze zich de vraag stelt: hoe kunnen mensen nog keuzes maken in dat gigantische aanbod? De versnippering is nu zo groot dat we terug moeten leren kiezen, zeker op vlak van het educatieve. De individualisering lijkt nu te ver doorgedreven. Kan een persoon nog wel omgaan met de complexiteit van de maatschappij? Willem Elias/VUB: De eerste basis lijkt me om terug de link te maken met het individu aan wie iets moet geleerd worden, of liever: aan iemand die iets wil leren. Voor mijn part kan dat bij aanvang zelfs een vorm van cultuur zijn van secundaire aard. Ik vind de kunstkritische fase, het moment om kwaliteit als dusdanig te detecteren, zelfs de laatste fase is in dat proces. Guy Gypens/Rosas: De overheid lijkt de kunstwereld te willen dwingen om de kunsten te versimpelen en te reduceren, om zo die versnippering tegen te gaan. Dat vind ik een nogal gevaarlijke tendens. Willem Elias/VUB: Daar mag je niet aan toegeven, de cultuurproducent moet cultuur maken zoals hij vindt dat het moet gemaakt worden, hoe complex dat ook moge zijn. Maar je kan daarnaast wel pogingen doen om dat complex werk proberen uit te leggen aan een minder geïnformeerd publiek. Een praktijkvoorbeeld: de educatieve dienst van De Munt Sabine de Ville/De Munt: Binnen de educatieve dienst van De Munt vertrekken we vanuit een zeer specifiek genre, opera, dat zowat alle kunstdisciplines omvat. We bereiken met de educatieve programma’s jaarlijks een 40.000-tal kinderen, voornamelijk via scholen. Onze activiteiten bevinden zich op twee assen: vooreerst geven we in de scholen workshops (lager, middelbaar en pedagogisch
hoger onderwijs) en daarnaast komen scholen op bezoek in De Munt (vooral jongeren en studenten lerarenopleiding) of bereiken we jongeren via de programmatie Jeune Public. Ons publiek komt voornamelijk uit Brussel en de omliggende provincies Vlaams en Waals Brabant. Overwegend een schoolpubliek dus, een publiek dat vaak het contact met kunst verloren is. Nochtans voorziet de overheid voor alle schoolniveaus een artistieke vorming, maar de realiteit toont dat de leerkrachten en kinderen zeer weinig muzikale kennis hebben. Zo zijn de opties voor kunstvakken in secundaire scholen zeer marginaal, binnen de lerarenopleiding is nauwelijks aandacht voor cultuurbeleving, enzovoort. Ook de medewerkers van De Munt hebben geen specifieke opleiding gehad om rond kunsteducatie te werken - ze hebben een achtergrond in kunstgeschiedenis en musicologie maar toch vragen we van hen om kunsteducatieve vaardigheden aan de dag te leggen. Zijn we bezig met “une education artistique”? Ik denk dat we trachten om kinderen het operagenre en de schouwburg eigen te maken, zodat ze zich een beetje verbonden voelen met het huis. We willen hen confronteren met de kunsten en vooral met de complexiteit van de opera, wat niet betekent dat ze na twee of drie bezoeken al volledig “ingeleid” zijn in opera. Coherentie en uitwisseling tussen kunsteducatieve praktijken Sabine de Ville/De Munt: Momenteel is een groot debat aan de gang binnen de Franstalige gemeenschap over wat men moet doen met “l’art à l’école”? Er bestaat binnen het Franstalige veld een zeer grote hoeveelheid aan initiatieven. Ofwel gebeurt dit vanuit het ministerie van Cultuur, door met zeer beperkte budgetten toch een inspanning te leveren; een soort pleister op de wonde voor de minder bedeelde kinderen. Dat betekent dat er niet voldoende ondersteuning is om een volledig aanbod te creëren voor het totale educatieve veld. Ofwel gebeurt dit vanuit het departement Onderwijs met allerlei versnipperde projecten in scholen waar het zeer moeilijk werken is (bvb. het project “Ecole en scène”). Daartussen zitten wellicht zeer interessante projecten, maar we kennen ze niet voldoende. Er is geen kader dat toelaat ervaringen door te geven. Er is dus in het veld een vraag naar veel meer coherentie, overzicht en transparantie Nele Hendrickx: Dat lijkt me in deze context een cruciale vraag: de nood aan meer coherentie, enkel en alleen al in Brussel. Zo bestaan er momenteel nauwelijks specifieke kunsteducatieve werkingen in de Brusselse cultuurhuizen: De Munt heeft een uitgebreide educatieve dienst, Bozar is er een aan het uitbouwen, maar daar blijft het bij. Daarnaast zijn er nog een aantal “autonome” kunsteducatieve organisaties aan het werk, zoals Art Basics for Children. Hoe kan of moet je binnen het Brussels Hoofdstedelijk gewest een beleid realiseren op vlak van kunsteducatie? Willem Elias/VUB: Ondanks al mijn respect voor de inspanningen die De Munt levert, neigt zo een werking teveel naar public relations. Een publiek confronteren met een genre is niet voldoende. De effecten daarvan zijn nauwelijks na te gaan. Eerder dan geprikkeld te worden door deze ervaring, kan het evengoed betekenen dat je publiek die kunstvorm nadien definitief de rug toekeert (“dat is niks voor mij, opera”). Want wat gebeurt er wanneer men thuiskomt na een eenmalig theaterbezoek? Dat is de vraag! Je moet op langere termijn werken om de beleving te verbreden. Als je dat niet doet, ben je bezig met animatie, niet met educatie. Kortom: de klik van het toevallige effect is daarom nog geen beleid! We vertrekken veel te vaak nog vanuit de illusie dat een beetje vorming, een teaser, wel zal volstaan. Dat is prietpraat om onszelf te troosten. Als kunsteducatie gebeurt, moet het echt à fond gebeuren! Kunsteducatie binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou moeten gedirigeerd, geleid en gevoed worden vanuit een grondig onderbouwd centrum, waar men onderzoekt hoe men echt iets kan leren via de kunsten. De relatie tussen cultuur en onderwijs is uitermate belangrijk, maar verloopt vaak zeer moeizaam: de onderwijswereld en het culturele veld hebben verschillende doelstellingen, benaderingen, evaluatiesystemen. Kijken we bij wijze van voorbeeld maar naar het uitblijven van het geplande Steunpunt Cultuur en Onderwijs op Vlaams niveau. Mich Jonckheere/Jeugd en Muziek Brussel: Ik denk toch dat er veel meer mogelijk is bij een bezoek aan een schouwburg dan animatie: er is inleving, beleving... door middel van voorbereidingen, nabeschouwingen, enzovoort. Alles hangt af van de manier waarop men zo een bezoek omkadert, en van wie het aanbrengt. Ik denk dat daarom ook de kunstenaars zelf daar zoveel mogelijk moeten bij betrokken worden.
Gerhard Jäger/ABC: Ik wil hier liever niet ingaan op het belang van lerarenopleiding in de complexe discussie over kunsteducatie, ook al geloof ik dat daar de sleutel zit om te werken aan een structureel beleid, maar dat leidt in deze discussie allicht te ver. Ik heb echter twee andere bedenkingen: Ik vind de vraag of instellingen in Brussel een eigen kunsteducatieve dienst moeten opstarten niet de meest dwingende vraag. Ik denk dat er eerst met z’n allen moet worden gefilosofeerd over educatie in het algemeen: wat vinden we belangrijk dat we aan kinderen doorgeven? Dat is een breed maatschappelijk debat waar ook de kunstwereld (kunstenaars, huizen...) haar verantwoordelijkheid in dient op te nemen. Moeten kunsthuizen al dan niet moeten investeren in korte termijnprojecten via bijvoorbeeld een educatieve dienst; of moeten we eerder aan de artistieke ontwikkeling van de kinderen op school zelf werken? Willem Elias/VUB: Op school hoeft geen enkel vak daarvoor weg te vallen. Esthetica als apart vak is achterhaald. In elk vak kan een esthetische, artistieke dimensie geïntegreerd worden. Het inhoudelijke van alle vakken kan perfect geïllustreerd worden via het artistieke. Ik ben wel een voorstander van een opleiding die mensen in staat stelt om binnen een educatieve context met kunst te gaan werken. Gerhard Jäger/ABC: Elke (vak)leerkracht moet meer met kunst te maken hebben. Dan komen we terug bij het cruciale belang van de lerarenopleiding. Maar het debat moet toch nog breder gaan volgens mij: wat verstaan we onder een goed artistiek educatief programma, hoe stellen we een curriculum op waarbij alle kunstdisciplines aan bod komen. Dat lijkt me de prioriteit, wat willen we kinderen/jongeren meegeven op vlak van theater, dans, architectuur... Dat programma moet samen met de cultuursector gedefinieerd worden. Mich Jonckheere/Jeugd en Muziek Brussel: Ik denk dat heel concreet een concert meepikken bijv. ook vruchten kan afwerpen: animatie en educatie zijn aanvullend wat mij betreft. De educatieve beleving daarvan voorzien is wel erg arbeidsintensief, en er staan weinig middelen tegenover. Misschien zijn inleidingen en nabesprekingen wel overbodig? Tine Melens/Bronks: Ik ben niet akkoord met dat laatste. Ik denk dat zulke omkadering wel zeer belangrijk is, we maken daardoor iets wakker bij de kinderen en de scholen blijven ook daarom net steeds terugkomen. Als cultuurhuis investeren in educatie is een lange termijn-project. Willem Elias/VUB: Het jeugdtheater heeft al een zekere educatieve component in zich door de aard van het beestje. In de conceptie van de jeugdtheaterproductie is het aspect van de doelgroep al aanwezig. Tine Melens/Bronks: Maar de leeftijd is daarin niet het essentiële. Het gaat veeleer om bepaalde gevoelslagen aan te spreken bij kinderen en volwassenen, om hen herkenningspunten aan te reiken. Nele Hendrickx: Bestaat er geen groot verschil tussen enerzijds een kunsthuis, zoals Rosas, zich voor de opdracht gesteld ziet om zijn producten te vertalen naar het publiek toe, en daarentegen eerder onafhankelijke kunsteducatieve verenigingen zoals ABC die niet per definitie van een afgewerkt kunstproduct vertrekken? Guy Gypens/Rosas: Er is een discours ontstaan waarbij de kunstenaar zich kennelijk moet opwerpen als actor binnen het politiek-sociale discours. Dat is voor mij een verenging van het artistieke discours. Ik geloof niet in dat probleem van overproductie waar Gerhard Jäger het eerder over had. Wel geloof ik dat eerder dat het probleem ligt bij de vraag: “hoe kan je door de bomen het bos blijven zien?” Hoe moet je vooral dat laatste aanpakken, lijkt me de vraag. Een Brussels kunsteducatief bemiddelingsnetwerk Geert Cochez/Brussels Kunstenoverleg: Ik wil even inpikken op een vraag die daarnet door Nele Hendrickx werd gesteld: hoe kunnen we werken aan een coherent kunsteducatief beleid voor Brussel? Willem Elias gaf al een kort antwoord, dat nauw aansluit bij een denkoefening die we binnen het Brussels Kunstenoverleg enige tijd terug maakten. In het voorjaar van 2003 werd op initiatief van de VGC een onderzoek uitgevoerd naar de impact van de Cultuurwaardebon. Een van de conclusies van dat onderzoek was dat je naast financiële drempelverlaging ook moet werken aan inhoudelijke drempelverlaging. Deze vaststelling bracht ons ertoe om vanuit het Brussels Kunstenoverleg een nota* uit te werken, die voorziet in de oprichting van een Brussels kunsteducatief bemiddelingsnetwerk. Zo een netwerk zou alle partners in het kunsteducatieve veld samenbrengen, over de grenzen van sectoren heen: culturele instellingen, kunsteducatieve organisaties, maar zeker ook het onderwijsveld, het welzijnswerk en de sociaal-culturele sector. Op die manier zouden kennis,
ervaringen en best practices uitgewisseld kunnen worden, kunnen samenwerkingsprojecten worden opgezet en kunnen leemtes in het kunsteducatieve aanbod worden opgevuld. Door de bomen het bos weer zien dus. Centrale actor in dit kunsteducatieve bemiddelingsnetwerk zou dan een kunsteducatieve cel zijn, die de bestaande initiatieven dan kan verbinden, versterken en dynamiseren, met het oog op een eenduidig en overkoepelend kunsteducatief beleid in Brussel. Het centraal vergaren van know how en informatie (adressenbestanden, contacten,…) zou de individuele artistieke organisaties deels van hun taak ontlasten. Op die manier hoeft dit werk niet telkens opnieuw te gebeuren. En eerder dan binnen elke organisatie een lijvige educatieve dienst op te zetten, kunnen cultuurhuizen dan meer aandacht laten gaan naar de concrete realisatie van kunsteducatieve projecten. De kunsteducatieve cel speelt dan een intermediaire rol tussen de verschillende partners in het kunsteducatieve proces. De VGC had zeker oor voor deze ideeën, maar gezien de schaarsheid de middelen blijft de realisatie hiervan voorlopig uit. (Noot: Intussen heeft de VGC de realisatie van deze kunsteducatieve cel en het
kunsteducatieve bemiddelingsnetwerk opgenomen in het Zomerakkoord, het beleidsakkoord 20052009).
Gerhard Jäger/ABC: Elke stap om dit werk op een eerder pragmatisch niveau beter te doen verlopen lijkt me zeer goed, maar daarnaast moet er een breder ideologische discussie worden gevoerd over het hoe en waarom van kunst en educatie. Guy Gypens/Rosas: Een overkoepelend initiatief en een overkoepelend discours zijn belangrijk. Maar een globale visie zoals Gerhard Jäger ze graag had gezien, kan je pas ontwikkelen op basis van verschillende meningen en die meningen zijn er nog niet omdat de huizen te weinig ervaringen hebben op dat terrein. Dus we moeten er vooral zelf aan beginnen. De kunstenaar/het gezelschap moeten ook zelf initiatieven nemen. Paul Corthouts/Kaaitheater: Dat overkoepelend initiatief is echter niet bedoeld om die aparte initiatieven weg te nemen, eerder om ze te optimaliseren en te ondersteunen... Er komt dan een centrale know how die ten dienst kan staan van allerlei initiatieven. Guy Gypens/Rosas: In het geval van dans bijvoorbeeld is het niet evident om verbaal over deze kunstvorm te communiceren. We moeten zoeken naar bepaalde methodieken, daartoe hebben we momenteel een samenwerking gestart met Ultima Vez en les Ballets C de la B. Tine Melens/Bronks: Ik wil even doorgaan op een mogelijke “lijn” doorheen het kunsteducatieve werk: ik denk dat het vooral gaat om een openheid van de geest, om verwonderd te geraken, om nieuwsgierig te blijven... dat lijkt mij de voorwaarde voor kwaliteit. Ik merk dat de kinderen door de voorstellingen en de omkadering dingen ontdekken van zichzelf of van mekaar die ze nog niet kenden. Willem Elias/VUB: Maar bij kunst gaat het om meer dan de “categorie van het verwonderen”. Het gaat vooral om het leren ontdekken van de impact van de vorm op je emoties, dat is iets anders dan de dagdagelijkse emoties. Kunst geeft een ervaring die heel anders is dan een doorsnee ervaring. Gerhard Jäger/ABC: Wat gebeurt er 90% van de tijd die kinderen doorbrengen op school? Meestal vervelen ze zich. Dus opnieuw: waar blijft het fundamentele debat rond de invulling van educatie tout court?!? We mogen niet teveel aan navelstaarderij doen; er niet enkel voor zorgen dat we in onze sector van de kunsteducatie zo goed bezig zouden zijn, want de impact daarvan is veel te klein. Een bijkomend probleem is dan inderdaad het samenbrengen van expertise, het doorgeven van ervaring etcetera. Geert Cochez/Brussels Kunstenoverleg: Het samenbrengen van die expertise is zeker noodzakelijk. Belangrijk daarbij is de schaal waarop dit gebeurt. Een expertisecentrum voor gans Vlaanderen was duidelijk te hoog gegrepen: het Steunpunt Cultuur-Onderwijs kwam een hele legislatuur lang niet uit de startblokken, en dan nam dit plan nog niet eens andere betrokken sectoren als het welzijnswerk of het jeugdwerk in rekening. Ik ben daarom de mening toegedaan dat samenwerkingen rond kunsteducatie moeten gerealiseerd worden op regionaal niveau: binnen een stedelijke regio of op per provincie. Het Brussels Gewest is dan niet enkel een logische afbakening omwille van de schaal, maar ook omwille van de eigenheid van dit gebied: een tweetalige en zelfs meertalige leefomgeving, een uitgebreid artistiek aanbod, een grote leerlingen- en studentenpopulatie, een sterke maatschappelijke dualisering, enzovoort. Een aanpak op deze schaal, laat toe om gepast te ageren op de eigenheden van die regio. Dit kan dan uiteraard wel mee gevoed worden door een eenvormig beleid en theoretisch kader vanuit de Vlaamse Gemeenschap. Sabine de Ville/De Munt: Er is op dit ogenblik geen enkel platform om die info rond kunsteducatie te bundelen. En het is zeker niet goed om de zaak van de kunsteducatie terug te brengen tot “enkel
werken met kinderen”. We moeten trachten om de culturele dimensie te integreren in het onderwijs en wel op elk niveau, zeker ook in het secundair onderwijs. Mich Jonckheere/Jeugd en Muziek Brussel: In die zin moet er ook veel meer druk zijn vanuit de culturele sector op de pedagogische hogescholen, lijkt me. Om leerkrachten op te leiden om de cultuur te integreren, maar ook om kunstenaars zelf “op te leiden” om eventueel te gaan werken in het educatieve veld. Ik vind dat minstens even belangrijk, het mag niet enkel afhangen van de intermediairs, ook kunstenaars spelen hierin een grote rol. Willem Elias/VUB: Het komt erop aan van een soort super-geheugen te organiseren, een centrum voor expertise. Om kunsteducatie niet langer enkel te zien als “het leren kennen van het medium”, maar ook dat je het kan integreren binnen de ruimere educatieve doelstellingen. Het is een opdracht voor de toekomst om dit werk trachten te vertalen vanuit een globale educatieve invalshoek. * De nota “Kunsteducatieve omkadering in Brussel. De oprichting van een kunsteducatief bemiddelingsnetwerk en een kunsteducatieve cel” van het Brussels Kunstenoverleg, is terug te vinden op de website www.brusselskunstenoverleg.be > documentatie > standpunten. Verslag: Patrick Jordens, Geert Cochez
Aanwezigen discussiedag: Roger Christmann (KunstenFESTIVALdesArts), Geert Cochez (Brussels Kunstenoverleg), Jean-Louis Colinet (Théâtre de la Place / Théâtre National), Ruth Collier (Zoo), Prof. Dr Eric Corijn (VUB COSMOPOLIS), Paul Corthouts (Kaaitheater), Steven De Belder (P.A.R.T.S. / Sarma), Thijs De Ceuster (Needcompany), Ingrid De Ketelaere (Bozar), Patrick De Laender (De Munt), Didier De Neck (Théâtre de la Galafronie), Sabine de Ville (De Munt), Hildegard De Vuyst (KVS), Frisia Donders (Dito'Dito), Ferdinand du Bois (Nadine), Prof. Dr. Willem Elias (VUB Sociale en Culturele Agogiek), Ilke Froyen (het beschrijf), Maya Galle (KVS), Erik Gobin (S O I T / Hans Van den Broeck), Annemie Goegebuer (ZOO/P.A.R.T.S.), Jan Goossens (KVS), Mona Grinwis (VUB), Guy Gypens (Rosas), Nedjma Hadj (Dito’Dito), Nele Hendrickx (Klara), Gerhard Jäger (Art Basics for Children), Joris Janssens (Vlaams Theater Instituut), Mich Jonckheere (Jeugd en Muziek Brussel), Karen Joosten (Ultima Vez), Patrick Jordens (Art Basics for Children), Claude Lorent (Bozar), Isabel Lowyck (Art Basics for Children), Bjorn Maes (Les Bains::Connective), Tine Melens (Bronks), Guido Minne (Beursschouwburg), Karel Moons (De Kleine Academie), Dominique Mys (VCA Brusselwerking), Ann Olaerts (Vlaamse Gemeenschap - Kabinet Cultuur), Danny Op de Beeck (KVS), Chris Orgelt (Brussels Internationaal Festival van de Fantastische Film), Johan Reyniers (Kaaitheater), Lukas Soels (De Krijtkring), Anja Stroobants (KVS), Ilse Thienpont (Vlaams Theater Instituut), Veerle Vaes (Bl!ndman), Elke Van Campenhout (Nadine), Tony Van der Eecken (Bozar), Filip Van Dingenen (Jekino Films), Dirk Van Extergem (Brussels Internationaal Festival van de Fantastische Film), Cathelyne Van Overstraeten (Citizenne / Vormingplus.Brussel), Hugo Vanden Driessche (Kaaitheater), Mieke Verdin (Dito'Dito), Nikol Wellens (Vlaams Theater Instituut), John Zwaenepoel (Damaged Goods).