15 06 2004 brussels discussiedag over kunstenoverleg visieontwikkeling internationalisering --
drie transversale thema’s uit het Kunstendecreet vanuit een Brusselse invalshoek
Culturele diversiteit en stedelijke dynamiek Verslagtekst groepsgesprek 2
culturele diversiteit en kunsteducatie
• Aanzet door Prof. Dr. Eric Corijn (VUB) • Reflectie vanuit Franstalige sector door Didier De Neck (Théâtre de Galafronie) • Verslaggever: Ilse Thienpont (VTi) • Moderator: Nele Hendrickx (Klara)
De verwevenheid van internationalisering en culturele diversiteit De moderator vat kort het eerste groepsgesprek over internationalisering samen (zie verslagtekst: internationalisering in de Brusselse context). De twee thema’s liggen nogal dicht bij elkaar. Intercultureel werken is zeer sterk verweven met internationale werking, internationale aspecten zijn ook onmiskenbaar aanwezig in de nationale werking van culturele huizen. De hele internationale en interculturele werking is een natuurlijke manier van handelen geworden, een noodzakelijke long van vernieuwing. Is het om die reden dat er in het nieuwe kunstendecreet zo weinig de klemtoon wordt gelegd op culturele diversiteit? Is het een vanzelfsprekendheid geworden die niet meer hoeft benadrukt te worden? 19-eeuws nationalistisch denken in etnocentrisch Vlaanderen Eric Corijn/VUB: Internationalisering en culturele diversiteit zijn twee erg verwante thema’s. Na de verkiezingen van 13 juni 2004 is het in Vlaanderen niet meer evident om erover te spreken. Vlaanderen heeft een probleem op politiek vlak en een probleem op niveau van de mentaliteit van de burgers. Wat in Vlaanderen als evident gezien wordt is bijzonder eng en wat eigenlijk evident is, is in Vlaanderen problematisch. Vlaanderen is een bijzonder etnocentrische regio, cijfers over nationalisme zouden een hallucinant beeld opleveren. In Brussel ligt de situatie gelukkig nog een beetje anders. In een nota van de Raad voor Cultuur wordt cultuur omschreven als “het werkveld waarin de totaliteit
van maatschappelijke visies en belevingsvormen die de essentie van een samenleving vormen, worden geëxpliciteerd, gereflecteerd, en bediscussieerd.” De link met culturele identiteit is meteen
duidelijk. Wat zijn de maten van het verschil en hoeveel verschil is toelaatbaar binnen die “essentie van een samenleving”? Hoe snel is variatie en het internationale binnen het culturele veld, gelijke aan het andere? In de 19-eeuwse traditie werd de natiestaat cultureel afgebakend. Cultuur gaf vorm aan staatsinstellingen, regelgevingen,… Welke diversiteit kan die natiestaat verdragen? Wat is de eenheid van analyse: wanneer is er culturele samenhang, wanneer is er culturele diversiteit? Dit is een 19eeuwse vraag waar Vlaanderen vandaag nog mee bezig is. De meeste Vlamingen denken daar zeer beperkt over. Ze kunnen weinig verschil verdragen, verschillen worden zeer snel gelijk aan het vreemde. En dit terwijl de samenleving zich steeds verder diversifieert in culturele eenheden.
De stedelijke culturele dynamiek van Brussel verlamd door de selectiecriteria van natiestaten Eric Corijn/VUB: De discussie die we vandaag willen voeren gaat echter niet over Vlaanderen in Brussel maar wel over de culturele diversiteit die binnen Brussel mogelijk is of wenselijk is. Brussel dus als stedelijke dynamiek. In de discussie moeten we bovendien cultuur breder zien dan de cultuursector. Mensen delen cultuur als ze gemeenschappelijke praktijken delen, ze hebben cultuur
nodig om met elkaar om te gaan. Elke mens is een cultuurwezen. Cultuur is aanwezig in het dagelijkse leven. Mensen schikken zich naar een huiscultuur, naar de cultuur van de openbare ruimte, van werk en vrije tijd. Om goed te functioneren moet je die cultuur kennen of idealer nog, die cultuur belichamen. Verschillen in cultuur worden in deze dagelijkse praktijken al voelbaar en maken anderen typeerbaar. Mag je bijvoorbeeld spuwen op straat of niet? Dient een voetpad om snel ergens naartoe te stappen of om te blijven staan en met de buren te babbelen? Er is dus sprake van een gedeelde ruimte met verschillende sociale praktijken. Hiermee omgaan vraagt afstand, met twee kan je immers niet vergelijken. Er is een driehoek nodig om afstand te kunnen nemen van de ander maar ook van jezelf. Er is kennis, documentatie van cultuur nodig. Culturele productie is zo een vorm van documenteren: sociologische cultuur wordt omgebouwd naar culturele productie. Culturele producten halen hun waarde juist in hun referentie naar die sociologische cultuur. Objecten worden hier betekenisdragers die voor ons iets (be)duiden, betekenis geven. In traditionele landbouwgemeenschappen heeft iedereen ongeveer dezelfde levensgewoonten (iedereen staat op als de zon opgaat bvb.) dus ontstaan tradities heel snel en eenvoudig. Nu leven we in complexere gemeenschappen waar de levenspatronen sterk uiteenlopend zijn en er dus steeds meer verschillende culturen zijn. De “essentie van de samenleving” achterhalen wordt hier steeds moeilijker, dus wordt een gemiddelde selectie gemaakt die als canon wordt opgegeven. Dit betekent dat er selectiemechanismen ontstaan door bijvoorbeeld subsidiereglementering, erkenning, de media, enz. Selectie leidt onvermijdelijk tot inclusie en exclusie. Als we willen weten of deze selectie rechtvaardig gebeurd moeten we ons de vraag stellen of alle sociale praktijken evenwaardig gedocumenteerd werden alvorens de selectie te maken? Het antwoord op die vraag is neen! Evenals het antwoord op de vraag: zijn alle elementen in die traditie evenwaardig vertegenwoordigd? Diversiteit in Brussel wordt zeer snel aan nationaliteit gekoppeld: de Marokkanen van Molenbeek, de Turken van Schaarbeek, de Afrikanen van Matongé,... Nationaliteit geeft een culturele duiding. In Brussel is het nog steeds zo dat ‘buitenlanders’ het cultureel beleid voeren. De Vlaamse Gemeenschap is verantwoordelijk voor het Kaaitheater, de Arabische gemeenschap is verantwoordelijk voor de moskeeën,... In Vlaanderen is er nog een Vlaamse traditie waaraan diversiteit kan gemeten worden. Er bestaat nog ergens een idee over wat dé Vlaamse cultuur zou kunnen zijn. In Brussel bestaat dat niet: er is geen homogene Brusselse cultuur. Frans is in Brussel bijvoorbeeld geen cultuur: er zijn verschillende soorten Frans die uiting geven aan verschillende culturen. We kunnen dus beter zoeken naar een andere manier van beleidsvoering: de stad als alternatief niveau. Op basis van documentatie zouden we op dit niveau een selectie kunnen maken van een imaginaire samenhang binnen de Brusselse stadsdynamiek. Imaginair omdat er in de huidige realiteit enkel verschillen zijn. Voor de toekomst is het mogelijk een bindend element voorop te stellen. Wat we daarvoor nodig hebben is een documentatie van de verschillen om daarbinnen te zoeken naar iconen, naar ankerpunten waar we het illusoir gemeenschapsidee voor de toekomst aan kunnen vasthaken. In Brussel zijn de gemeenschappelijke praktijken er wel maar het gegeven dat de natiestaten daar hun selectiecriteria op toepassen is fout. We moeten vanuit een Brusselse selectie vertrekken. Een Brussels praktijkvoorbeeld, Théâtre de Galafronie Didier De Neck/Théâtre de Galafronie: Achtentwintig jaar geleden vestigde Théâtre de Galafronie zich in St-Joost-ten-Node. Didier De Neck en zijn collega’s voelden zich aangetrokken tot die plek waar veel culturen samenleven. De groep collega’s is afkomstig uit families met diverse achtergronden die voor een stuk ook in Vlaanderen liggen. Het viel hen dan ook zwaar om in Brussel op beleidsmatig niveau te moeten kiezen tussen de Waalse of de Vlaamse Gemeenschap. Subsidies aanvragen bij de Franse Gemeenschap als je een stuk van je cultureel werk naar Gent verplaatst valt soms moeilijk uit te leggen. Je wordt al snel beschuldigd van twee walletjes te willen eten,… Daarenboven hebben de vele geuren, kleuren en muziek van St.-Joost, weinig of niets te maken met de Franse noch de Vlaamse Gemeenschap. Voor Didier De Neck is de viering van de Belgische nationale cultuur dan ook onbegrijpelijk of zelfs gênant. Hoe is het mogelijk dat we voor de aanvang van een voetbalmatch samen luidkeels één nationale hymne zingen terwijl ons land een zo divers lappendeken van culturen en gemeenschappen is? Théâtre de Galafronie gaat koppig zijn eigen weg. Het is opgericht als een ‘koninkrijk waar de koning een koningin is’. De oprichtingstatuten van de vzw zijn onleesbaar, ze werden opgesteld in vier
verschillenden talen,… Dat in Brussel twee gemeenschappen hun eigen cultureel beleid uitstippelen is een behoorlijk obstakel om cultureel divers te werken. Wil je met Vlaamse, Maghrebijnse of Afrikaanse artiesten werken, dan kan je van je subsidiënt vragen verwachten of die artiesten Frans of Nederlands spreken. Aan Vlaamse kant worden nog het meest initiatieven genomen om diversiteit te bevorderen. Hoewel men steeds moet oppassen voor onderhuidse integratiemechanismen die niet onvoorwaardelijk geïnteresseerd zijn in een persoon om zijn artistieke kwaliteit, is er toch een meer open sfeer dan aan Franstalige zijde. De Franstaligen hebben zo goed als geen interesse. Zoals Eric Corijn al opperde, zijn de Franstaligen zeer individualistisch ingesteld. Wie al jaren in Brussel woont of werkt, vermeldt nog steeds dat hij of zij van Luik is of van Namen,… De meeste podia waar culturen elkaar kunnen ontmoeten zijn opgericht door de Nederlandstaligen in Brussel. De initiatieven worden vaak genomen door mensen die op de straat werken, die geen opleiding genoten hebben aan de geëigende scholen of instellingen. De overstap van de straat naar een culturele instelling is moeilijk. Je kan als theaterhuis dan wel geïnteresseerd zijn in jongeren die muziek maken op vuilbakken maar het is zeer moeilijk hen een platform aan te bieden waar zij zich artistiek kunnen uitdrukken zonder verplicht te zijn een productie te maken. Galafronie probeert zo een platform te zijn waar artiesten atelier kunnen houden, repeteren zonder een productie in het vooruitzicht. Geef je iemand een miljoen dan verwacht je een productie die dat miljoen waard is. Maar er zijn zoveel mensen die zich willen uitdrukken zonder aan die verplichting vast te zitten. Ze kunnen dit vaak alleen maar op de straat. In Brussel zijn er bovendien veel mensen die schrik hebben om culturele instellingen binnen te gaan. De inkomsthal is vaak al een symbool van een culturele denkwijze waartoe ze niet behoren en die hen afschrikt. Onze culturele infrastructuur komt dominant over, onbekend, indrukwekkend, uitsluitend. Hoe moeten we het in de praktijk dan wel aanpakken? We kunnen met kleine acties proberen zoveel mogelijk mensen te overtuigen, ook buiten de culturele wereld. In het culturele veld is de dynamiek het grootst, denk maar aan de activiteiten van de KVS, van de Beursschouwburg, van Théâtre Océan Nord, van Galafronie. Jammer genoeg zit er geen gemeenschappelijk gedachtegoed achter al deze individuele acties. Als de persoon achter het initiatief vertrekt moet je weer helemaal herbeginnen. Galafronie heeft ook geprobeerd te werken in verschillende talen. Didier De Neck heeft zelf vertalingen gemaakt van Nederlandstalige theaterstukken naar het Frans. Daar ligt nog een enorme rijkdom te ontdekken maar de Franstaligen tonen weinig interesse. Echte belangstelling ontstaat pas als er ook een politieke link is. Veel directies van Franstalige culturele instellingen zijn sterk politiek verweven. Na de verkiezingen van 13 juni 2004 is er een schrik ontstaan voor een communautaire strijd op cultureel vlak. Dat deze denkdag georganiseerd is door Vlamingen is al een reden voor vele Franstalige cultuurwerkers om niet deel te nemen. In Brussel stappen mensen niet zomaar mee in een dynamiek, er wordt achterdochtig gezocht naar een achterliggend plan of strategie. Er is eerder sprake van rivaliteit dan van interesse voor samenwerking. Théâtre de Galafronie wil zich hierboven zetten. Een tijdje geleden ontstond het initiatief om met groepjes Franstaligen naar voorstellingen in Vlaanderen te gaan kijken. Daaraan werd vaak een bezoek aan het theatergebouw of een gesprek met regisseur of cast gekoppeld,… Het klinkt belachelijk dat er gemeenschappelijk vervoer moet ingelegd worden om Walen naar Leuven of Kortrijk te krijgen. Toch is het zo, we moeten blijven timmeren aan de weg. Documenteren van de stedelijke cultuur, van tijdsruimtelijke kaders Weten we te weinig wat er leeft? Is documenteren noodzakelijk? Kennen we de waarden en tradities van andere culturen te weinig? Is het de taak van theaterhuizen om zich met documenteren bezig te houden? Jan Goossens/KVS: Wij proberen dat zeker te doen, gelukkig niet als enige in Brussel. We kunnen alleen maar vanuit het middenveld, vanuit onze dagelijkse werking op onze plek doen wat we doen. Je hoopt natuurlijk dat die inspanning op een dag wordt opgepikt en leidt tot structurele initiatieven. Eric Corijn heeft gelijk als hij zegt dat de culturele diversiteit in Brussel beter moet gedocumenteerd worden om dan een selectie te maken die de stedelijke cultuur vertegenwoordigt. Iedereen kan hier vanuit zijn eigen werking het verschil maken. Vraag is welke strategie je daarbij volgt, want beleidsmatig geraak je vaak vast in structuren die niet helemaal aangepast zijn. Je kunt in je dagelijkse werking vertrekken vanuit stedelijkheid maar beleidsmatig strookt dat niet met het feit dat Brussel geen eigen cultuurbeleid kan voeren. Dat is balanceren op een slappe koord. Af en toe moet je water in je wijn doen waar je het niet zou willen; dat is een heel pijnlijke zaak.
Eric Corijn/VUB: Cultuur is een persoonsgebonden materie, in Brussel zouden we cultuur moeten verbinden aan territoriumgebonden materies. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zou een cultuurpolitiek kunnen voeren die middelen verstrekt aan de plaatsen waar culturele expressies opduiken. Documenteren is niet letterlijk weten maar wel kennis van culturele objecten op een abstract niveau. Je hoeft niet alles zelf letterlijk te ervaren. Je hoeft niet zelf moslim te worden, je kunt ook kennis opdoen via een ander. Landen verwerven identiteit door die op personen te plakken: wij moeten allemaal Vlamingen worden en daardoor wordt Vlaanderen een identiteit. Dat is echter tegen de loop van de geschiedenis. In de hedendaagse maatschappij hebben mensen multiple persoonlijkheden. Mensen incorporeren het verschil: ze nemen een andere persoonlijkheid aan afhankelijk van de plaats waar ze zich bevinden. Een avond in discotheek Zillion verschilt grondig van een werkdag op een universiteit. Een omgeving vraagt om een bepaalde houding, bepaalde kledij, je moet de cultuur van die plek kennen en aannemen. Cultuur hangt vast aan een tijdsruimtelijk kader. Die culturen moeten zichtbaar zijn (documenteren). Mijn strategie zou zijn om de ruimte cultureel te duiden. Ga als theater buitenshuis, denk aan programmatie op een publieke plek. Zoals bijvoorbeeld Els Dietvorst deed met haar project ‘De terugkeer van de zwaluwen’ in de Anneessenswijk. Dominique Mys, VCA: In het circuit van de amateurkunsten wordt het VCA overspoeld door vragen van artiesten uit allochtone gemeenschappen naar coproducties en ondersteuning. Het publiek dat daarop afkomt is veel meer divers dan het publiek in het professionele circuit. Een belangrijke reden hiervoor is dat er leden van de allochtone gemeenschappen meespelen of op een andere manier aan de productie meewerken of zelfs bij VCA tewerkgesteld worden. Het is heel belangrijk dat onze organogrammen divers zijn samengesteld. Tony Van der Eecken/Bozar: We werken al een paar jaar rond Turkse cultuur. Het begon met muzikanten van Jeugd en Muziek die rondtrokken in scholen en later met een tournee langs Turkse cafés met de bedoeling mensen uit te nodigen voor een concert in de grote zaal. Het resultaat is een Turks festival van 4 maand dit najaar. De kennis om zo een evenement op te bouwen krijg je door contacten te leggen met een aantal sleutelfiguren binnen de Turkse gemeenschap. Je kunt niet eerst een programma maken en dan publiek zoeken, je moet beginnen met gesprekken over hoe je het programma samenstelt. In de onderhandelingen hebben we een enorme honger naar cultuur gevoeld. Cultuur die te weinig aan bod komt omdat veel grote huizen vooroordelen hebben als zou het Turks theater ouderwets zijn en geen internationaal niveau halen. Dat is een eurocentrisch oordeel. Vlamingen hebben nog last van hun 19de-eeuws koloniaal verleden, we denken altijd dat we weten wat goed is voor de ander zonder die ander echt aan bod te laten komen. Kwaliteitsvraag Eric Corijn/VUB: Hoe bepaal je de artistieke kwaliteit? Hoe dun is de grens met het sociaal cultureel werk? Dit is een interessante vraag, zeker in een tijd dat kwantiteit belangrijker is dan kwaliteit. Denken we aan de kijkcijfers. Het is een moeilijke vraag maar je kunt ze niet uit de weg gaan door te stellen dat ons oordeel eurocentrisch is. Er zijn toch een paar criteria. In welke mate bewerkstelligt een artistieke interventie een product dat onuitgegeven is bijvoorbeeld? Daar zit een groot verschil tussen artistieke en sociaal-artistieke of educatieve interventies. Educatoren weten wat het eindproduct is van de civilisatie, ze hebben mechanismen ter beschikking om ongeschoolden te scholen. Bij een artistieke interventie wordt de artiest die een product aflevert toeschouwer van de nieuwe wereld waar hij aan bijgedragen heeft. De artiest is niet verantwoordelijk voor het effect van zijn werk. Het postnationale, posteducatieve denken houdt in dat er veel artistieke interventies zijn waarvan we afwachten wat de gevolgen zullen zijn. We zetten het beeld op het plein en kijken dan hoe het plein op een andere manier gebruikt wordt. Het nationale beleidsdenken over cultuur had een heel ander uitgangspunt; men wist wat men wou. De mensen moesten naar cultuur, dus werden overal cultuurcentra geïnstalleerd en als de mensen nog niet gingen dan kregen ze subsidiebons. Dat allemaal zonder ooit de inhoud van de cultuur in vraag te stellen. Het product moest gespreid worden, toegankelijk gemaakt worden. Het product zelf was goed want het was een uitdrukking van “ons”. Die redenering moeten we helemaal omdraaien: het cultuurproduct moet net het andere binnenbrengen, moet u confronteren met de vreemdeling in uzelf. Dat verwekt een beetje angst, maar dat is de prijs die we moeten betalen. Kunst en cultuur hebben juist een belangrijke taak om die angst, waar we ook in het dagelijks leven mee te maken krijgen, weg te nemen. Dat is een uitdaging en tevens een kwaliteitsvraag.
De rol van het beleid Mich Jonckheere/Jeugd en muziek: Het project Klankkleur werkt via muziek en dans rond muzikale ervaringen voor jonge kinderen. Eens de allochtone meisjes de leeftijd van 12 jaar bereiken mogen ze van de familie niet meer komen. Kan het beleid hier tussenkomen om die norm te verleggen en zo culturele beleving stimuleren? Eric Corijn/VUB: Met maatregelen kun je zoiets niet eenvoudigweg veranderen. Het gaat hier om de belichaming van cultuur, de plaats van het lichaam in een cultuur. Dat is een zeer gevoelig punt. Hier lijnrecht tegen ingaan zorgt vaak nog voor een defensievere houding. Bepaalde blokkeringen worden juist in stand gehouden om de afstand tot de ander te laten bestaan. De enige oplossing is de eigen cultuur opener te maken en aan de ander duidelijk te maken dat als hij of zij op die punten toegeeft, er geen sprake is van identiteitsverlies. Hoe kan het beleid diversiteit stimuleren? En wat doet het steunpunt Vlaams Theater Instituut als speler tussen de sector en de overheid? Nikol Wellens/VTi: Het Vlaams Theater Instituut situeert zich op het niveau van het onderzoek. Het instituut kan mensen samenbrengen in een andere dan artistieke context, op een colloquium, rond een tafel, tijdens een studiebezoek,… Op die momenten kan er zonder de druk van een productie nagedacht worden over de context van theater. We kunnen vorsers vragen om een studie te maken of buitenlandse sprekers uitnodigen voor lezingen. In september 2004 ontvangen we een Marokkaanse delegatie waarmee we langs Vlaamse en Brusselse theaterhuizen trekken. We plannen ook een publieke rondetafel waarop iedereen welkom is om verder te discussiëren over diversiteit. Documentatie sluit nauw aan bij onderzoek. Het VTi heeft onlangs de website café casa (www.vti.be/cafacasa) geïnstalleerd waarop we zoveel mogelijk nieuwsitems, links, onderzoeksrapporten, krantenartikels,… rond diversiteit in de podiumkunsten samenbrengen. Op beleidsniveau geven we samen met andere partners in het veld aanbevelingen naar de Minister voor cultuur maar ook naar andere besturen om diversiteit op te nemen in hun cultuurbeleid. Brussel als hoofdstad van cultureel Europa Eric Corijn/VUB: Op beleidsniveau zie ik twee criteria met betrekking tot culturele diversiteit die doorslaggevend kunnen zijn als er keuzes moeten gemaakt worden omtrent subsidiëring bijvoorbeeld. Ten eerste moet het beleid ervoor zorgen dat mensen die in Brussel wonen de nodige culturele referentiepunten hebben om zich thuis te voelen in de stad. Dat er voldoende herkenbare iconen aanwezig zijn in de stad, dat mensen zich de stad kunnen toe-eigenen doordat ze voldoende culturele referenties tegenkomen. Tweede punt is, welke identiteit wil je voor die stad? De beste optie lijkt mij om Brussel uit te bouwen tot hoofdstad van Europa. Brussel als stad voor alle Europeanen. In Brussel moeten we nadenken over Europese cultuur, over Europese diversiteit. Brussel kan de hoofdstad worden van een continent in opbouw. De maatstaf van succes zal het aantal culturele referentiepunten en ankerpunten zijn die we Europa bieden. De eenmaking van Europa komt er, dus laat Brussel meer zijn dan alleen de zetel van de Europese instellingen maar ook een baken van die Europese cultuur. Als instellingen moeten we in afwachting van het welslagen van dit lange termijnproject subversief zijn. Door geld voor andere dingen te gebruiken dan waarvoor het bedoeld is, door structuren en grenzen te verleggen. Is er geen cultureel akkoord tussen de Vlaamse en Franstalige Gemeenschap in Brussel wel maak er één, leg middelen in een gemeenschappelijke pot. Uiteindelijk voegen instellingen en politiek zich wel naar de realiteit. We moeten de echte realiteit voortdurend laten zien en permanent laten voelen dat het onmogelijk is de realiteit van Brussel te vertellen op de manier zoals de decreten het momenteel uitschrijven. Het Vlaams inburgeringsdecreet toepassen in Brussel kan gewoonweg niet. Brussel is geen stukje Vlaanderen. We moeten Brussel op een creatieve artistieke manier vertellen, laten zien dat de wereld ingewikkelder is dan men op het Martelarenplein denkt. Nedjma Hadj/Dito’Dito: We hadden het eerder in dit gesprek over het Brussel van wijken en ontmoetingsplaatsen; over wijkculturen en culturele acties op publieke plaatsen. Houdt deze manier om naar de stad te kijken niet een aantal paradoxen in met Brussel als Europese culturele hoofdstad? Over welk Europa praten we, waar staat Europa voor? Gaat het over de vijftien lidstaten? Kunnen we de inhoud, de grens van Europa eigenlijk wel goed omschrijven?
Eric Corijn/VUB: Laat ons juist een culturele agenda maken van die paradoxale kant van Brussel. Ik weet ook niet hoe de hoofdstad van Europa er moet uitzien, dat hoeft ook niet op voorhand vast te liggen, het is een project. Maar laat Brussel niet de hoofdstad zijn van Vlaanderen of van België want dat is voor deze stad te weinig complex. Nedjma Hadj/Dito’Dito: Verder heb ik nog een opmerking over het tijdsruimtelijk kader van cultuur waar Professor Corijn het eerder over had. Ik ben volledig akkoord met het feit dat cultuur en gedrag afhangen van een plaats en een context. Maar ik denk dat er nog veel meer diversiteit, veel meer verschil zit in mentale aspecten van de mens die niet zichtbaar zijn. Op het niveau van hun tv-cultuur, internetgebruik,… En daarbij maakt het geen enkel verschil of iemand blond of zwart is. In de stad zijn de mensen vooral op dit niveau mij vreemd, en niet zozeer op basis van hun origine. Eric Corijn/VUB: De publieke ruimte mag niet alles dekken, er is ook een privé-ruimte nodig. Er moet een eigenheid mogelijk blijven die politiek en maatschappelijk onaantastbaar is. Miguel Benasayag stelt in één van zijn boekjes de vraag “Waarom dragen folteraars zelden een uniform?”. Omdat wanneer het lichaam in die mate onderhevig wordt aan willekeur, de staat verdwijnt. De staat moet altijd een lichaam vrijwaren waar het niet mag aankomen. Vraag is hoever dat private gaat? Het private is een domein waar ook andere mensen in spelen, maar waar niet de regels van de gemeenschap in spelen. In welke mate zijn die intieme regels die er wel gelden privé of parochiaal, behorende tot een subgroep? Is er een niet officiële staat of kerk die vind dat ze daar wel mag doordringen? Persoonlijk vind ik dat een bepaald deel van het private altijd moet gevrijwaard worden. Om te kunnen leven in het gemeenschappelijke moet elke private persoon de beperkingen van dat private domein kennen en aanvaarden. Kindermisbruik behoort niet tot het private domein. Sommigen hebben daar zin in, maar dat wordt maatschappelijk beperkt, niet toegelaten. Een groot deel van de maatschappelijke discussie en modernisering gaat over de grenzen van die twee domeinen. Bijvoorbeeld: welke erotiek is maatschappelijk gezien toegelaten? Vandaag hebben we teveel privatisering, te veel subculturalisering en te weinig gedeelde cultuur. Gedeelde cultuur is leeg, verbondenheid heeft heel veel te maken met lege symbolische plekken waar heel veel projectie in mogelijk is. Brussel bevat meer diversiteit dan Vlaanderen of Wallonië en moet dus ook uitdrukking geven aan die diversiteit. Maar het is een kleine wereldstad; Brussel kan niet de volledige wereld bevatten. Brussel blijft Europees, is niet Aziatisch of Afrikaans. Nochtans is de islam prominent aanwezig, hoe past die in de Europese hoofdstad? Ik geloof niet dat de islam het probleem is, het probleem is eerder de verhouding tussen kerk en staat. Een diverse samenleving vereist de scheiding tussen kerk en staat. De 18-eeuwse Verlichting heeft de twee uit elkaar gehaald, heeft een samenleving mogelijk gemaakt zonder gemeenschappelijk geloof. Religie is toen vervangen door cultuur. In de negentiende eeuw werd de idee geopperd dat je zonder cultuur niet kunt samenleven. Onze eeuw zou een nieuwe verlichtingseeuw moeten worden waarin we een antwoord vinden op hoe we kunnen samenleven zonder cultuur te delen. Scheiding tussen cultuur en staat. Dan is het probleem niet de islam maar wel die delen in de cultuur die de scheiding niet aanvaarden. Europa is ontstaan aan de Middellandse Zee. Ik ben voorstander om Noord-Afrikaanse landen te vragen om deel van Europa uit te maken. Het Mediterraan gebied bevat alle kernelementen van Europa. Brussel kan daar hoofdstad van worden. Verslag: Ilse Thienpont Aanwezigen discussiedag: Roger Christmann (KunstenFESTIVALdesArts), Geert Cochez (Brussels Kunstenoverleg), Jean-Louis Colinet (Théâtre de la Place / Théâtre National), Ruth Collier (Zoo), Prof. Dr Eric Corijn (VUB COSMOPOLIS), Paul Corthouts (Kaaitheater), Steven De Belder (P.A.R.T.S. / Sarma), Thijs De Ceuster (Needcompany), Ingrid De Ketelaere (Bozar), Patrick De Laender (De Munt), Didier De Neck (Théâtre de la Galafronie), Sabine de Ville (De Munt), Hildegard De Vuyst (KVS), Frisia Donders (Dito'Dito), Ferdinand du Bois (Nadine), Prof. Dr. Willem Elias (VUB Sociale en Culturele Agogiek), Ilke Froyen (het beschrijf), Maya Galle (KVS), Erik Gobin (S O I T / Hans Van den Broeck), Annemie Goegebuer (ZOO/P.A.R.T.S.), Jan Goossens (KVS), Mona Grinwis (VUB), Guy Gypens (Rosas), Nedjma Hadj (Dito’Dito), Nele Hendrickx (Klara), Gerhard Jäger (Art Basics for Children), Joris Janssens (Vlaams Theater Instituut), Mich Jonckheere (Jeugd en Muziek Brussel), Karen Joosten (Ultima Vez), Patrick Jordens (Art Basics for Children), Claude Lorent (Bozar), Isabel Lowyck (Art Basics for Children), Bjorn Maes (Les Bains::Connective), Tine Melens (Bronks), Guido Minne (Beursschouwburg), Karel Moons (De Kleine Academie), Dominique Mys (VCA Brusselwerking), Ann Olaerts (Vlaamse Gemeenschap - Kabinet Cultuur), Danny Op de Beeck (KVS), Chris Orgelt (Brussels Internationaal Festival van de Fantastische Film), Johan Reyniers (Kaaitheater), Lukas Soels (De Krijtkring), Anja Stroobants (KVS), Ilse Thienpont (Vlaams Theater Instituut), Veerle Vaes (Bl!ndman), Elke Van Campenhout (Nadine), Tony Van der Eecken (Bozar), Filip Van Dingenen (Jekino Films), Dirk Van Extergem (Brussels Internationaal Festival van de Fantastische Film), Cathelyne Van Overstraeten (Citizenne / Vormingplus.Brussel), Hugo Vanden Driessche (Kaaitheater), Mieke Verdin (Dito'Dito), Nikol Wellens (Vlaams Theater Instituut), John Zwaenepoel (Damaged Goods).