Bijlagen Deelnemersversie Titel: Een pakket met bijlagen m.b.t. cursussen om je leiderschap te bevorderen. door: Maurits Westerik Jong Nederland De Lutte. Opleiding: Pedagogisch Technische Hogeschool Windesheim Zwolle Elektrotechniek VLO 4
afgerond:
Jong Nederland De Lutte
Naslagwerk
Inhoud
1. DE DRIE SPELPIJLERS .......................................................................................................................... 3 1.1.
Sport en spel ............................................................................................................................................ 3
1.2.
Creativiteit ............................................................................................................................................... 3
1.3.
Buitenleven .............................................................................................................................................. 4
2. PROGRAMMEREN .............................................................................................................................. 5 2.1.
Oriënteren ............................................................................................................................................... 5
2.2.
Selecteren ................................................................................................................................................ 5
2.3.
Concrete voorbereiding ............................................................................................................................ 5
2.4.
Realisering ............................................................................................................................................... 5
2.5.
Evaluatie .................................................................................................................................................. 5
2.6.
10 valkuilen .............................................................................................................................................. 6
2.7.
Kenmerken van een goed programma: ..................................................................................................... 6
2.8.
Programmeren, hoe doe je dat? ............................................................................................................... 7 Spin‐ associatie: ........................................................................................................................................................ 7 Domino‐associatie .................................................................................................................................................... 7 Pim‐pam‐pet: ............................................................................................................................................................ 7
2.8.1. 2.8.2. 2.8.3.
2.9.
De “Tien geboden” ................................................................................................................................... 7
3. Groepsavond‐Voorbereiding‐Formulier (GVF) ................................................................................... 8 4. Beste Junioor! .................................................................................................................................... 9 5. Probleemgedrag en oplossingen ...................................................................................................... 10
2
Jong Nederland De Lutte
Naslagwerk
1. DE DRIE SPELPIJLERS 1.1. Sport en spel Sport en spel is één van de drie spelterreinen van Jong Nederland. Jong Nederland kiest hiervoor omdat in sport en spel veel waarden, die bijdragen tot de ontplooiing van de kinderen, een kans krijgen: leren verliezen, leren winnen, samenwerken, samenspelen, anderen een kans geven, genieten van het samenzijn, enz. Het gaat bij sport en spel niet in de eerste plaats om het winnen. Natuurlijk mageen kind best winnen, ook dat heeft zijn waarde, maar we willen het niet benadrukken. Daarom zoeken we ook steeds naar 'alternatieve' spelvormen, waarbij winnen niet op de eerste plaats staat. Het gaat er immers om dat alle kinderen zich kunnen ontplooien! Natuurlijk heeft het idee en de gedachte (visie) die je hebt over sport en spel invloed op de manier van begeleiden. Als je sport en spel ziet als wedstrijden spelen, waar het er om gaat als beste uit de bus te komen, dan zal je bij de begeleiding van het spel als een onpartijdige scheidsrechter en vooraf als trainer op moeten treden. Als je sport en spel ziet als een manier voor ontplooiing dan zal je proberen het spel te brengen op een wijze waarin het winnen niet belangrijk wordt geacht, maar waarin je samenwerken en het plezier benadrukt. Wat vindt Jong Nederland nu van sport en spel? Het spel moet ten dienste staan van de ontwikkeling van de kinderen. Het kind staat centraal en niet de doelpunten die het maakt. Dit betekent dat: • het aangepast moet zijn aan de spelers • het leuk is om te doen • de regels duidelijk en overzichtelijk zijn • het aangepast is aan de omstandigheden • de regels geen dwangbuis moeten zijn, maar de spelvreugde moeten ondersteunen.
1.2. Creativiteit Voor velen lijkt creativiteit een moeilijk toegankelijk terrein. Toch is er met de pijler creativiteit een leuk programma te maken. Aanverwante termen en begrippen zijn: • handenarbeid • knutselen • drama • creatief spelgebeuren • verbale en non-verbale expressie • dramatisch bewegen • muziek We weten onderhand dat elk kind in aanleg creatieve mogelijkheden heeft. Alleen komen die mogelijkheden door allerlei oorzaken vaak niet tot uiting. Het spontane van jonge kinderen verdwijnt met het ouder worden en we zijn genoodzaakt om via allerlei spelvormen de spontaniteit terug te winnen. Om met je groep bezig te zijn met creativiteit is het vaak lastig en vaak niet meteen mogelijk. Om je te uiten, om je gedachten en gevoelens 'creatief weer te geven' is een sfeer in de groep een noodzaak. Het is lastig te zeggen wat nu precies een goede sfeer is. Het heeft in ieder geval te maken met vriendschap, samenwerken, samenspelen, iets voor een ander over hebben. Maar creativiteit is ook het zelf maken van dingen, het knutselen. Ook hierin kunnen de kinderen hun creativiteit kwijt. Voor ons als leiding is dit vaak een makkelijkere manier om met de creativiteit van de kinderen te spelen. Middels materialen als klei, papier, hout, verf e.d. kan er op een makkelijke manier met creativiteit omgegaan worden. Kijk ook eens in leuke cadeauwinkels of op markten, en probeer eerst zelf of je iets leuks zelf kunt namaken, om dit later aan de kinderen uit te leggen. Als je net een stap verder gaat dan het ‘asbakken kleien’, zul je zien wat voor een leuke creatieve dingen jij, maar ook de kinderen zelf kunnen bedenken en maken.
3
Jong Nederland De Lutte
Naslagwerk
1.3. Buitenleven Buiten betekent: • mijn omgeving • al wat er buiten gebeurt • wat er buiten is • wat actueel is • waar mensen over praten Eigenlijk hoort alles onder 'buitenleven'. Wegen die aangelegd worden, het verkeer, het groepslokaal dat opnieuw geopend wordt, het water dat vervuild is, het monumentale kasteel dat aan het vervallen is, de koolmees, de fabriek die gesloten wordt, de koeien in de wei, de slager, de buurman met zijn mooie tuin. Met buitenleven bij Jong Nederland bedoelen we dat we geïnteresseerd zijn in al datgene wat er buiten gebeurt. We bieden de kinderen speelmogelijkheden aan, waardoor ze in contact komen met de maatschappij. We interesseren ons voor de koolmees: we maken er een nestkastje voor. Voor het kasteel; we gaan er op bezoek en proberen iets van de geschiedenis te achterhalen. Voor het groepslokaal: we knappen het op. Voor de slager: we kopen er het vlees om met de groep te gaan barbecuen. Bij Jong Nederland leven we niet alleen 'met de dingen'; we gaan er op uit om de betekenis van de dingen te begrijpen en daar iets mee te doen.
4
Jong Nederland De Lutte
Naslagwerk
2. PROGRAMMEREN Programma’s maken is iets anders dan programmeren. Bij programma’s maken denken we aan een activiteit voor een middag of een avond, in elk geval op korte termijn. Bij programmeren denken we meer op lange(re) termijn, we kijken vooruit, zodat we meer tijd hebben om bepaalde zaken te organiseren, zoals materiaalaanschaf, ruimteverdeling, afwisseling etc. Programmeren is een proces, waarin we stap voor stap een opzet van de komende programma's maken. De verschillende stappen die we hierbij moeten zetten zijn:
2.1. Oriënteren Wat zijn de behoeften en welke zijn de mogelijkheden van de leiding en van de kinderen.
2.2. Selecteren Samen (leiding en groep) een keuze maken binnen het aanbod.
2.3. Concrete voorbereiding Uitwerken van de gemaakte opzet (materiaal, een spel uit- of omwerken etc.).
2.4. Realisering De uitvoering van het programma.
2.5. Evaluatie Zowel met de kinderen als met de andere leiding. Voordelen van programmering: (op lange(re) termijn) • Het kost één keer meer tijd, maar per bijeenkomst, mits je zaken vastlegt in bijv. een draaiboek, minder voorbereidingstijd. • Je kunt ergens naar toe werken (een presentatie/ voorstelling). • Je kunt het groter aanpakken tijdens een aantal op elkaar volgende bijeenkomsten bijv. uitstapjes, een actie, op verschillende wijze met eenzelfde thema werken. • Als een leid(st)er een keer niet kan, kan iemand anders makkelijker zijn/haar taken overnemen. • Je kunt het budget beter bewaken dat je groep ter beschikking heeft of indien nodig, activiteiten inplannen waarmee je geld kunt inzamelen. • Je kunt tijdig zorgen voor materiaal. • Door te programmeren kun je kinderen spelenderwijs meer leren dan wanneer je alleen spelletjes doet. • Het lijkt alsof je minder flexibel bent, maar wanneer je programma's voor meerdere bijeenkomsten afwisselt met programma's voor één bijeenkomst kun je nog steeds schuiven, afhankelijk van het weer of andere omstandigheden. • Je kunt vooruit plannen voor een heel jaar of voor kortere periodes. • Wanneer je alle programma's bewaart, zijn ze, met kleine aanpassingen, ook bruikbaar voor ander (leeftijds)groepen.
5
Jong Nederland De Lutte
Naslagwerk
2.6. 10 valkuilen Tien valkuilen die lijken op vanzelfsprekendheden, maar die vaak en gemakkelijk over het hoofd worden gezien: • hoeveelheid en aanwezigheid materiaal • beschikbare leiding • aantal deelnemers • beschikbare ruimte(n) • afgestemd op de leeftijd van de kinderen • taakverdeling • weersomstandigheden/ alternatief programma • tijdsplanning/ te kort of langdradig • begeleiding van de jongere kinderen • leuke aankleding.
2.7. Kenmerken van een goed programma: 1. Het programma ontwikkelt zich vanuit de behoeften en interesses van de kinderen. Dat wil zeggen dat het programma afgestemd moet worden op de kinderen, rekening houdend met: • leeftijd • belevingswereld • concentratievermogen • milieu waaruit zij komen 2. Het programma moet de kinderen ervaringen kunnen bieden, waar zij vrijwillig zelf op willen doorgaan. Niet alleen tijdens de activiteit, maar ook thuis kunnen zij verder gaan met datgene waar zij in de groep mee bezig zijn geweest. Zij bouwen het verder uit en nieuwe elementen worden eraan toegevoegd. 3. Het programma moet soepel en gevarieerd zijn om kinderen met verschillende aanleg en interesses aan hun trekken te laten komen. Al zal wel elk kind het in zijn eigen tempo afwerken, vooral bij activiteiten op het gebied van creatieve handvaardigheid. De één is nu eenmaal vlugger dan de ander. En het gaat hier gelukkig niet om wie het eerste klaar is. 4. Het programma moet zich van gemakkelijk naar moeilijk ontwikkelen, dus een geleidelijke opbouw van de moeilijkheidsgraad. 5. Het programma moet zodanig zijn, dat de kinderen inspraak kunnen hebben. 6. Het programma moet verrassingselementen kennen. Kinderen houden van spanning. Het fascineert ze. Programma's die van tevoren bekend zijn hebben weinig verrassingselementen meer in zich en bieden bovendien geen mogelijkheden tot inspraak, terwijl kinderen wel om verrassingselementen vragen. Je zult daarom moeten zorgen dat deze elementen wel aanwezig zijn. Dit houdt er voor de kinderen de spanning in. 7. Het activiteitenprogramma moet hoogtepunten kennen. Hoogtepunten zijn er om naar toe te leven. Dit brengt spanning met zich mee. In het leven van kinderen zijn o.a. de verjaardag, Sinterklaas, schoolreisje en kampen hoogtepunten. Tip: De vraag: "wie doet wat, waar, met wie, hoe en waarom?" bevat schematisch alle elementen die bij deze opzet van programmeren bekeken moeten worden. Dus als je op het laatst bij de voorbereidingen deze punten de revue laat passeren, weet je zo of je nog iets vergeten bent.
6
Jong Nederland De Lutte
Naslagwerk
2.8. Programmeren, hoe doe je dat? Eén van de uitgangspunten van Jong Nederland is: "Ook jij mag het zeggen". Dit betekent niet alleen dat de leiding meepraat en -denkt over het wel en wee van de vereniging, maar ook het kind, en daar gaat het immers om, dat meepraat en -denkt over allerhande zaken. Het meest voor de hand liggende is dan het programma waar ze wekelijks mee te maken hebben. Als je wilt weten wat de ideeën van de kinderen zijn, kun je ze dat natuurlijk vragen. Jong Nederland als spelorganisatie vindt dat je dat ook via een spel kunt doen. We hebben daarvoor enkele mogelijkheden aangegeven die allemaal op hetzelfde neerkomen, n.l. "associëren". Dit betekent: het ene woord roept direct een gedachte en dus een ander woord op. Deze woorden worden opgeschreven. Pas na dit associëren gaan we bij de woorden activiteiten zoeken en bedenken. Deze associatiespelletjes zijn voornamelijk geschikt voor 10,11 en 12 jarigen (junioren). Bij 13, 14 en 15 jarigen (senioren) en 16+sers kunnen ze ook gebruikt worden, maar andere methodes zijn er voor deze leeftijdsgroep ook, zoals: praten over hun programmawensen of gaan "brainstormen" (hierbij schrijf je alles op wat je te binnen schiet zonder te kijken of het haalbaar is. Daarna kijk je pas wat wel en wat niet kan). 2.8.1. Spin- associatie: Het beginwoord zetten we tussen de "voorpoten" van de spin. Een spin heeft 8 poten. Bij elke poot zetten we een woord, waaraan we denken als we het beginwoord zien. Elk woord nodigt dan uit om er meer bij te zetten. Zo krijg je op een gegeven moment allerlei woorden, waarvan de laatste die opgeschreven zijn, waarschijnlijk niets meer met het beginwoord te maken hebben. 2.8.2. Domino-associatie Het dominospel werkt ongeveer hetzelfde. Ook hier nodigt het "beginwoord" uit om er meer woorden bij te bedenken. Ieder op zijn beurt schrijft een woord op een "steentje" en sluit dat aan bij het voorgaande "steentje". 2.8.3. Pim-pam-pet: Door aan de schijf te draaien komt een letter te voorschijn. Ieder schrijft dan zoveel mogelijk woorden op die beginnen met die letter. Daarna kun je alle woorden in een lange rij onder elkaar zetten en daarnaast voor elk van de drie spelterreinen (spel en sport, creativiteit en buitenleven) een activiteit als je die erbij weet te bedenken. Als je op deze manier ontzettend veel activiteiten bij elkaar hebt gevonden, ga je deze activiteiten omzetten in groepsavonden. Daarbij zijn er natuurlijk de kenmerken waar je rekening mee moet houden, maar ook nog de opbouw van de avond. Als je afsluit met een daverend goed spel blijft de herinnering leuk. Denk maar eens aan het feest dat je leuk hebt gevonden toen je op het hoogtepunt wegging. Heel wat leuker dan toen je zolang bleef en het feest als een nachtkaars uitging. Verder zijn er nog de drie spelterreinen van Jong Nederland die alledrie regelmatig aan bod moeten komen. "Wat is regelmatig?". Elke afdeling heeft eigenlijk wel zijn eigen specialiteit. In sommige afdelingen wordt vaker aan creativiteit gedaan, in andere vaker aan spel en sport. Dit is allemaal prima, zolang de andere spelterreinen ook aan bod komen.
2.9. De “Tien geboden” Nog even de “Tien geboden” op een rijtje: waaraan voldoet een goed middagprogramma? 1. Het sluit aan bij de belevingswereld van de leeftijdsgroep. 2. Het is verantwoord en veilig. 3. Een van de spelpijlers komt in ieder geval aan bod. 4. Het is leuk! 5. Er zit variatie in wat betreft werkvormen. 6. Het heeft een goed begin, 7. voldoende rustpunten, en wordt logisch en duidelijk afgerond. 8. Het past in een (jaar)programma. 9. Het is goed voor te bereiden en uit te voeren.
7
Jong Nederland De Lutte
Naslagwerk
3. Groepsavond-Voorbereiding-Formulier (GVF) Dit formulier kan gebruikt worden om groepsavonden voor te bereiden.
Activiteit Beschrijf je activiteit.
Materiaal Welke
materialen heb je nodig? Zijn deze aanwezig in de blokhut of moeten deze gekocht / gehuurd worden?
Werkwijze Locatie, tijdstip, tijdsduur, aantal en leeftijd van de deelnemers, leiding, Wie doet wat?
Spel Beschrijf het doel en verloop van de activiteit. Geef eventueel een voorbeeld.
Variatie Beschrijf hier een variatie op de activiteit.
Risico’s Kunnen er gevaarlijke situaties ontstaan, zo ja welke. Hoe kunnen deze zo klein mogelijk worden gehouden?
Evaluatie Wat ging er goed en wat minder? Verbeterpunten. (In te vullen na de activiteit)
8
Jong Nederland De Lutte
Naslagwerk
4. Beste Junioor! Ik ben bezig met een onderzoekje hoe jullie mijn als groepsleider vinden functioneren. Kun je de volgende vragen invullen? (omcirkelen) Alvast bedankt!
Geen
Zeer veel
1
Bij hem heb je vrijheid
1
2
3
4
5
2
Als je iets niet snapt heeft hij daar begrip voor
1
2
3
4
5
Nooit
Altijd
3
Hij doet vriendelijk tegen leerlingen
1
2
3
4
5
4
Hij is ontevreden
1
2
3
4
5
5
Hij stelt hoge eisen aan de leerlingen
1
2
3
4
5
6
Hij is bereid iets opnieuw uit te leggen
1
2
3
4
5
7
Hij is uit zijn humeur
1
2
3
4
5
8
Hij laat leerlingen hun gang gaan
1
2
3
4
5
Niets
Heel erg
9
Hij kan kwaad worden
1
2
3
4
5
10
Hij houdt strenge orde
1
2
3
4
5
11
Hij kan goed leiding geven
1
2
3
4
5
12
Hij treedt slap op
1
2
3
4
5
13
Je leert veel bij hem
1
2
3
4
5
14
Hij is driftig
1
2
3
4
5
15
Hij heeft een prettige sfeer in de klas
1
2
3
4
5
16
Hij treedt aarzelend op
1
2
3
4
5
9
Jong Nederland De Lutte
Naslagwerk
5. Probleemgedrag en oplossingen Enkele voorbeelden van ADHD en de aanpak ervan in de groep Probleem Aanpak Het jeugdlid kan zich niet goed ergens op richten. Structureer alle situaties voor, met name de vrije Hij heeft grote concentratie- en situatie aan het begin of het eind van de aandachtsproblemen. groepsbijeenkomst of tussen 2 spelletjes. Bied steeds ordening, structuur van buitenaf aan. Het jeugdlid blijft hiervan afhankelijk. Betrek hem er steeds weer bij, als je hem ziet wegdwalen. Help hem zo allerlei prikkels beter te verwerken. Geef hem een rustige plaats; eventueel bij moeilijke individuele opdrachten een plekje in een aparte ruimte, als daar geen anderen zijn. Het jeugdlid is impulsief in denken en doen. Train de ‘Stop-denk-doe’, methode. Benadruk dit steeds. Bespreek situaties na: ‘wat is het gevolg van je gedrag, wat kun je beter doen?’ Reageer alleen op het jeugdlid als hij zijn vinger opsteekt, zo leert hij reacties uit te stellen. Het jeugdlid is gauw uitgekeken op opdrachten, Geef het jeugdlid interessante, prikkelende taken, vindt ze snel saai en raakt daardoor afgeleid. anders verslapt zijn aandacht snel en wordt hij afgeleid door allerlei inwendige en uitwendige prikkels. Het jeugdlid is zwak in plannen, ordenen en A. Leer hem werken volgens een vast organiseren. oplossings-, en stappenschema; deze denkstappen visualiseren op kaartjes: Stop: wat is precies het probleem? Denk: welke mogelijkheden zijn er? Kies: welke oplossingen kies je? Doe: ga aan de slag met de gekozen oplossing. Keur: werkte de oplossing? Ben je nog niet tevreden, kijk dan of een andere oplossing wel werkt. B. Geef duidelijke, korte en enkelvoudige instructies. C. Geef één opdracht tegelijk, maak schema’s. D. Geef tussentijds instructie en feedback, mondeling en/of schriftelijk. E. Help hem op weg met zijn werk, geef hem extra tijd en uitleg, train zijn geheugen door hem ‘ezelbruggetjes’ te geven. Het jeugdlid heeft veel lichamelijke onrust, friemelt overal aan. Het jeugdlid heeft omgangsproblemen door opgewonden, impulsief gedrag. Hij stoort anderen, dringt zichzelf op.
Geef ruimte om zich af en toe uit te leven in beweging. Geef heel precies aan wanneer die lichamelijke onrust niet toegestaan is. A. Ben in de buurt. B. Geef korte time-outs, waarbij jij de controle houdt, geef aan wanneer het jeugdlid terug mag in de groep. C. Spreek non-verbale signalen af, waarmee je hem kunt bijsturen. D. Leg uit wat er is misgegaan, maak heel duidelijke, concrete, korte afspraken met 10
Jong Nederland De Lutte
Naslagwerk
E. F.
G. H.
I. J.
een beloningssysteem eraan gekoppeld. Dit kan bijvoorbeeld met een “Goed Gedrag Kaart”. Blijf hem veelvuldig herinneren aan de afspraken, laat hem zelf verwoorden wat hij ook alweer zou doen. Stel je maatregelen zakelijk, neutraal. Probeer niet te kwaad te worden. Bied in plaats van straffen keuzes aan. Als je echt moet straffen, houd die dan kort. Geef duidelijk grenzen aan bij onacceptabel gedrag. Bespreek helder de gevolgen van ongewenst gedrag en voer die ook uit. Verval niet in discussies, houd het kort. Een gebaar maakt bij hem vaak meer indruk dan veel gepraat. Let goed op positief gedrag en benoem dit telkens, waardoor zijn zelfbeeld positiever kan worden. Moedig hem aan vragen te stellen als hij iets (door zijn drukte) heeft gemist. Leer hem (positief) gedrag van anderen observeren, bied hem eventueel een sociale vaardigheidstraining aan. Zie de onmacht, niet de onwil en leg dit ook aan de groep uit.
11
Jong Nederland De Lutte
Naslagwerk
Enkele voorbeelden van agressief, antisociaal gedrag (CD: conduct disorder) en de aanpak ervan in de groep Probleem Het jeugdlid heeft een negatieve instelling, spreekt tegen, heeft vaak ruzie, houdt weinig rekening met een ander, wordt snel driftig bij een verbod. Het jeugdlid pest, bedreigt, intimideert, zet aan tot vechten.
Het jeugdlid ziet agressief gedrag als een goede oplossing van moeilijke situaties. Hij heeft geen probleembewustzijn en een gebrek aan probleemoplossend vermogen.
Het jeugdlid is agressief met voorwerpen, eist de aandacht op, houdt zich moeilijk aan regels, drijft zijn zin door. Hij liegt om verplichtingen te ontlopen.
Aanpak Hanteer consequent de regels, geef duidelijke grenzen aan. Toon overwicht. Keur fysiek en verbaal agressief gedrag altijd af, maar niet de persoon. Geef alternatieven aan. Je moet altijd werk maken van agressief gedrag, je mag het nooit negeren. Markeer en stop het gedrag af. Doe dit op een kalme, rustige wijze, dat maakt veel meer indruk, dan emotioneel worden, daarin zijn deze kinderen vaak sterker. Bespreek wel later de situatie (ook met de groep), leer dan een andere reactie dan agressie aan, leer hoe ze hun boosheid en frustraties anders kunnen uiten, bijvoorbeeld door die gevoelens te verwoorden, te sporten. Leer betere oplossingen dan de agressieve. Wees dus heel duidelijk in wat kan en wat niet, dit op een niet-bedreigende wijze. Bied daarnaast ook gewenste gedragsalternatieven aan, dus welk gedrag je wél wilt zien en bekrachtig positief, gewenst gedrag. Werk met beloningssystemen, reageer direct op ieder positief gedrag. Probeer het zelfbeeld, de instelling, positiever te maken, want dat gaat niet samen met de agressie. Leer positieve dingen te zeggen en te doen tegen anderen, leer beter met conflicten om te gaan. Besef dat eisen stellen heel belangrijk is, naast het begrip voor de persoon achter het moeilijke gedrag. Probeer de verkeerde gedachtegang van het jeugdlid te veranderen. Help hem te zien dat niet iedereen automatisch tegen hem is. Laat hem zien dat sociaal gedrag uiteindelijk meer loont, maak hem beter in staat voor het bedenken van beter oplossingen voor een probleem. Leer hem zich beter te verplaatsen in anderen, waardoor hij kan gaan beseffen wat hij anderen aandoet met zijn negatieve gedrag. Vergroot zo zijn probleembewustzijn. Verhoog zijn zelfcontrole: leer woede verbaal te uiten, leer hem zelf voor time-outs te kiezen, tot tien te tellen. Leer hem ‘zelfspraak’ aan: het gebruik van taal (denken) remt het impulsieve reageren (doen). Leer hem signalen van anderen beter op hun bedoeling in te schatten, weet dat deze kinderen gewone opmerkingen vaak als aanval interpreteren. Spiegel als begeleider (het jeugdlid een spiegel voorhouden). Neem zwakkeren in bescherming. Bespreek en evalueer regelmatig, met name het direct voorafgaande gedrag, hanteer een (Goed) Gedrag Kaart door nadrukkelijk het positieve gedrag te belonen in de hoop dat dit uitbreidt. Zoek naar oplossingen samen met het kind. Leer in plaats van agressief, zelfverzekerd gedrag. Wees in de buurt om problemen snel aan te kunnen pakken. Laat hem wel altijd de schade 12
Jong Nederland De Lutte
Hij wordt gemeden door andere kinderen, speelt en werkt veel alleen, verstoort de orde, heeft weinig belangstelling voor anderen en gebrek aan respect. Vat zaken snel negatief op.
Hij toont geen verantwoordelijkheidsgevoel, geeft de ander de schuld van zijn fouten.
Naslagwerk
herstellen van door hem aangedaan onrecht. Zorg dat hij met dit negatieve gedrag zijn zin niet krijgt. Wel met positief gedrag. Bied oefeningen in sociale vaardigheden aan, probeer denkfouten aan te pakken, leer eerst denken dan doen. Stimuleer sport en spel, sluit hem niet buiten. Vergroot zijn eigenwaarde, maak hem medeverantwoordelijk (stel een contract op), geef taken, confronteer hem met de realiteit, geef regelmatig feedback, stel duidelijke regels. Leer hem zijn opkomende woede beter te herkennen, die te benoemen en er dan beter mee om te gaan. Zoek naar en benut zijn positieve kwaliteiten. Maak hem bewust van zijn eigen gedrag en motieven daarvoor, maak hem bewust van de kennelijk door hem gemaakte keuzes en stel hem hiervoor aansprakelijk. Leer hem toe te geven dat hij iets deed, daarvoor excuses te maken, maar ook de eventuele schade van de gevolgen van zijn daden te herstellen. Leer hem bewust betere keuzes te maken.
13
Jong Nederland De Lutte
Naslagwerk
Enkele voorbeelden van oppositioneel opstandig gedrag (ODD: Oppositional Defiant Disorder (ODD) en de aanpak ervan in de groep Probleem Aanpak Stel reële en duidelijke grenzen, stop hem. Het Het jeugdlid verliest snel zijn geduld, voelt zich belangrijkste is een strikte, consequente, snel kwaad en beledigd, gedraagt zich wrokkig, nijdig en boosaardig. Hij gebruikt veel grove taal. rechtvaardige discipline. Tref maatregelen als direct gevolg van het storend gedrag. Benoem het gedrag, negeer het niet. Het jeugdlid heeft weinig vermogen om eigen Leer hem goed na te denken voordat hij iets doet zaken te regelen op emotioneel gebied, maakt om zo zijn emoties beter in de hand te krijgen. veel ruzie. Leer hem zijn reacties uit te stellen. Leer hem andere gedachten als tegengif voor de woede oproepende gedachten. Maak hem duidelijk dat hij zo snel in de problemen komt, omdat hij zo snel emotioneel wordt. Hij heeft een gebrekkig sociaal inzicht, Oefen time-out, leid af, leer hem zich terug te interpreteert sociale tekens verkeerd. Hij kan zich trekken uit mogelijk gevaarlijke situaties. Laat slecht verplaatsen in een ander. negatieve gevolgen van agressie zien, speel in op zijn egoïsme, dat hij zo zijn doel juist niet bereikt. Pas de omgeving aan: prikkel hem zo min mogelijk, geef geen kans om uit het spoor te lopen. Leer hem zich te bedenken en zich voor te stellen wat het effect van dat vervelende gedrag op hemzelf zou zijn, waardoor zijn vermogen om zich te verplaatsen in de ander hopelijk zal toenemen. Probeer het gedrag beter te regelen, ga niet in Het jeugdlid gaat vaak met de volwassene in discussie. Stel zakelijk dat bepaald gedrag niet discussie. Hij lapt de regels van de volwassenen aan zijn laars. Hij ergert anderen vaak opzettelijk. acceptabel is. Probeer via een beloningssysteem het gewenste gedrag op te roepen of te versterken én het ongewenste gedrag af te leren. Bespreek gedragsalternatieven. Hij toont geen verantwoordelijkheidsgevoel, Maak hem bewust van zijn eigen gedrag en van geeft anderen de schuld van zijn eigen fouten. de keuzes die hij hiervoor gemaakt heeft. Stel hem daarvoor verantwoordelijk, aansprakelijk. Laat hem niet wegvluchten door de kans te geven te wijzen op allerlei omstandigheden en/of op anderen die het ook doen of hem hebben aangezet tot iets. Gééf hem ook bepaalde verantwoordelijkheden, daar zijn deze kinderen heel gevoelig voor. Activeer hem zo ook om mee te denken over wat hij als een mogelijke oplossing ziet.
14
Jong Nederland De Lutte
Naslagwerk
Enkele voorbeelden van PDD-NOS (Pervasive Developmental Disorder, Not otherwise specified ) en de aanpak ervan in de groep. PDD-NOS is een aan autisme verwante stoornis. Stoornis in het sociale, interpersoonlijke contact: Probleem Het jeugdlid begrijpt weinig van de sociale wereld om hem heen. Hij voelt situaties en emoties van anderen niet aan, hij begrijpt hen niet en kan daardoor moeilijk bezigheden met anderen delen.
Het jeugdlid stemt onvoldoende af op de ander, hij kan zich niet of weinig in een ander verplaatsen, is star. Zijn gedrag kan grenzeloos, bizar zijn.
Het jeugdlid is vaak angstig door de hiervoor genoemde zaken en voelt zich onveilig. Ook kan hij angstig worden doordat hij meegesleept wordt door allerlei prikkels. Door zijn angst kan hij heel verschillend gedrag vertonen: van heel teruggetrokken tot vreselijk druk, in paniek raken, agressief worden of heftig botsen met opvoeders. Hij heeft moeite met nieuwe situaties.
Hij duikt weg, droomt weg, doet niet mee in de groep, houdt zich afzijdig.
Aanpak Help hem een gepast antwoord te vinden op de op hem afkomende prikkels. Leg allerlei situaties nadrukkelijk uit, in heldere taal die maar voor één uitleg vatbaar is. Gebruik een agenda en schema’s. Gesproken informatie is vluchtig en kan tot misverstanden leiden. Naar geschreven, getekende informatie kun je gemakkelijk verwijzen. Visualiseer zaken dus, bijvoorbeeld in de vorm van pictogrammen. Maak zijn wereld concreet, overzichtelijk, zichtbaar en voorspelbaar. Wees hierop steeds oplettend, zie de onmacht hierin, beschouw het niet als onwil. Leg uit wat fout ging, hoe de ander iets opvat; dit helpt veel beter dan straffen, wat eerder averechts helpt. Corrigeer ongewenst gedrag door snel en duidelijk in te grijpen. Schrijf gedrag voor, doe iets eventueel letterlijk voor. Werk met beloningen. Probeer zo ander gedrag aan te leren. Creëer veel veiligheid, vaste routines, wees dichtbij, bescherm hem tegen ‘geintjes’ van andere kinderen. Leg de groep uit wat zijn probleem is. Geef hem een eigen plekje waar hij zich kan terugtrekken en zich veilig kan voelen. Vul vrije momenten in, zodat die hem niet kunnen overspoelen. Help hem nadrukkelijk in voor hem moeilijke situaties als pauzes, geef hem dan eventueel een duidelijke taak. Vermijd opwinding. Voorkom confrontaties met onverwachte, onbekende, onvoorspelbare situaties. Bereid hem hierop altijd voor, heel concreet: wat, waar, hoe, met wie, enz. Wees in de buurt. Haal hem er nadrukkelijk bij, dring aan om mee te doen met de groep, help hem hierbij op weg. Schrijf gedrag voor.
15
Jong Nederland De Lutte
Stoornis in de (non)verbale communicatie: Probleem Het jeugdlid heeft een taalverwerkingsstoornis: hij begrijpt grapjes en/of beeldspraak niet. Hij neemt alles letterlijk.
Het jeugdlid springt in zijn verhalen van hak op de tak, heeft bizarre fantasieën. Hij kan moeilijk omgaan met nuances in taal. Hij raakt snel in verwarring als iets niet eenduidig uitgelegd of besproken wordt of als je een kleine wijziging inbouwt in je instructie. Ook kan hij gemakkelijk in de war raken als die informatie niet alleen verbaal, maar juist ook via non-verbale kanalen uitgezonden wordt. Preoccupatie en stereotype gedragspatronen: Probleem Het jeugdlid is goed in bepaalde deelgebieden, heeft weerstand tegen andere, is stijf.
Vanwege gevoelige zintuigen kan hij extreem reageren op harde of voor hem opvallende geluiden. Dit kan angst en paniek veroorzaken.
Problemen met verbeelding en spel: Probleem Het jeugdlid laat ongewoon spelgedrag zien. Hij heeft geen fantasiespel, kan niet ‘doen alsof’. Hij vertoont dominant gedrag. Hij eist dat alles gaat zoals hij het wil. Hij heeft dus grote moeite met samenwerken of –spelen in een groepje.
Naslagwerk
Aanpak Gebruik korte zinnen en duidelijk taal, geen figuurlijke taal. Leg nadrukkelijk het onderscheid uit tussen letterlijke en figuurlijke taal als dit voor problemen heeft gezorgd. Houd dus rekening met het feit dat hij de wereld op een andere manier ervaart en andere, eigen betekenissen kan geven aan situaties dan anderen doen. Houd er rekening mee dat zijn hersenen anders omgaan met informatie. Ze zijn meer op de vorm dan op de inhoud gericht. Vertel alleen iets als het helemaal zeker is, kort en duidelijk. Gebruik niet het woord misschien. Ga altijd goed na of je informatie, instructies wel overgekomen is. Wees je ervan bewust dat je non-verbale informatie geeft en vertaal die heel bewust voor het jeugdlid. Leg kleine wijzigingen altijd nadrukkelijk uit. Één opdracht tegelijk.
Aanpak Benut de talenten van het jeugdlid, dus waarin hij goed en geïnteresseerd is. Probeer hem via een omweg ook zo ver te krijgen dat hij dingen doet die hij in eerste instantie absoluut niet wil. Hierbij kun je aansluiten bij zijn interesse. Moedig hem aan zich te richten op de buitenwereld. Wees hierop oplettend en neem zo mogelijk die verstorende geluidsbron weg of geef hem een rustige plaats, ervan verwijderd. Sta eventueel een walkman toe met hem rustgevende muziek of woorden. Aanpak Stop dit snel af en zet er iets positiefs tegenover, reik een alternatief aan. Laat hem in zijn eigen interesseveld begaan en probeer dit voorzichtig uit te breiden, leg fantasiespel van anderen uit. Maak hem eerste assistent, geef hem enige verantwoordelijkheid. Maak zo zijn zelfbeeld positiever, vergroot zijn zelfvertrouwen. Wijs als begeleider een combinatie met andere kinderen aan als hij moet samenwerken of -spelen.
16
Jong Nederland De Lutte
Naslagwerk
Enkele voorbeelden van angst en de aanpak ervan in de groep Probleem Het jeugdlid is angstig, voelt zich snel bedreigd. Hij is rusteloos, gespannen, nerveus. Hij stelt zichzelf irreële, te hoge doelen.
Het jeugdlid vraagt uit onzekerheid, angst, steeds dwangmatig om aandacht.
Aanpak Zorg voor een veilige sfeer, breng hem tot rust, neem hem indien nodig in bescherming. Hanteer regels en geef structuur. Probeer het jeugdlid te activeren, in plaats van dat hij angstig in zijn schulp kruipt. Bied hem ruimte. Laat het jeugdlid de negatieve gevolgen van angst zien en de positieve wanneer hij over zijn angst heenstapt. Leer dat je fouten mag maken, geef zelf het goede voorbeeld. Maak angst bespreekbaar. Ga natuurlijk ook na of er een reële oorzaak is voor de angst. Laat het jeugdlid op vaste momenten aandacht vragen. Leer hem ook hoe hij stress kan voorkomen door activiteiten goed te plannen en te organiseren.
Deze informatie komt uit de reader van de training Probleemgedrag, die is samengesteld door Laura Kroon en Nicole van Gastel in 2005. De reader is te downloaden in het membersgedeelte van de website www.jongnederland.nl . Voor meer informatie, lees de reader!
17