BESTEMMINGSPLAN VROUWENHOF
BESTEMMINGSPLAN "VROUWENHOF" GEMEENTE WEERT
Opdrachtgever :
Gemeente Weert Postbus 950 6000 AZ Weert
Werknummer:
S/05.001.00
Datum:
27 september 2006
©Dhondt/S05001-BP15.doc/28-09-06
toelichting
INHOUDSOPGAVE
1. 1.1 1.2 1.3
INLEIDING Aanleiding Ligging van het plangebied Leeswijzer
pag. pag. pag. pag.
2. 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.2.5 2.2.6 2.2.7 2.2.8 2.2.9 2.2.10 2.3
BELEIDSKADERS Provinciaal beleid Provinciaal Omgevingsplan Limburg Reconstructieplan Noord- en Midden Limburg Provinciale Woonvisie Limburg Gemeentelijk beleid Algemeen Woondoeleinden Bedrijfsdoeleinden Sport- en recreatiedoeleinden Natuurdoeleinden Verkeersdoeleinden Waterdoeleinden Maatschappelijke doeleinden Agrarische doeleinden Overig Vigerende bestemmingsplannen
pag. 7 pag. 7 pag. 7 pag. 9 pag. 9 pag. 11 pag. 11 pag. 11 pag. 16 pag. 16 pag. 17 pag. 18 pag. 19 pag. 19 pag. 19 pag. 20 pag. 21
3. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.5.1 3.5.2 3.6 3.7 3.7.1 3.7.2 3.7.3 3.7.4 3.7.5 3.7.6 3.7.7
GEBIEDSKENMERKEN Geografische ontwikkeling Archeologie, cultuurhistorie en monumenten Bodem Geomorfologie Natuur Groenvoorzieningen en bomenbeleidsplan Flora en fauna Infrastructuur Milieu Externe veiligheid Uitgevoerde bodemonderzoeken Uitgevoerde akoestische onderzoeken Industrielawaai Leidingstroken Hinder van bedrijven Luchtkwaliteit
pag. 22 pag. 22 pag. 22 pag. 25 pag. 25 pag. 25 pag. 25 pag. 26 pag. 29 pag. 30 pag. 31 pag. 35 pag. 38 pag. 40 pag. 41 pag. 41 pag. 45
©Dhondt/S05001-BP15.doc/28-09-06
5 5 5 6
1
3.8 3.8.1 3.8.2 3.8.3 3.8.4 3.8.5 3.8.6 3.9 3.9.1 3.9.2 3.9.3
Wateraspecten Algemeen beleidskader Gebiedskenmerken Mogelijkheden en beperkingen voor duurzaam stedelijk waterbeheer Oplossingsrichtingen voor duurzaam waterbeheer Gekozen aanpak Watertoets Sociaal-maatschappelijke aspecten Veiligheid Duurzaamheid Buurt- en wijkgebonden voorzieningen
pag. 45 pag. 45 pag. 49 pag. 51 pag. 52 pag. 53 pag. 55 pag. 55 pag. 55 pag. 56 pag. 58
4.
RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE KARAKTERISTIEK
pag. 59
5. 5.1 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.3 5.2.4 5.2.5 5.2.6
DE RUIMTELIJKE ONTWIKKELING Inleiding Ruimtelijke uitwerking Stedenbouwkundige hoofdopzet Bebouwingsstructuur Groen- en waterstructuur Ontsluitingsstructuur Sport- en recreatievoorzieningencluster Beeldkwaliteit
pag. 61 pag. 61 pag. 62 pag. 62 pag. 63 pag. 64 pag. 65 pag. 66 pag. 67
6. 6.1 6.2 6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.3 6.3.4 6.3.5
HET JURIDISCH PLAN Plangrens De plankaart De voorschriften Opzet Toepassingsbepalingen Bestemmingsbepalingen Dubbelbestemmingen Algemene bepalingen
pag. 68 pag. 68 pag. 68 pag. 68 pag. 68 pag. 69 pag. 69 pag. 73 pag. 73
7. 7.1 7.2 7.3 7.3.1 7.3.2 7.4
HAALBAARHEIDS- EN HANDHAVINGSASPECTEN Financieel-economische haalbaarheid Eigendom Maatschappelijke haalbaarheid Overleg Inspraak Handhaving
pag. 74 pag. 74 pag. 74 pag. 75 pag. 75 pag. 75 pag. 75
2
Bijlage: Verslag vooroverleg ex artikel 10 BRO met betrekking tot het voorontwerp bestemmingsplan “Vrouwenhof”, gemeente Weert; Eindverslag inspraak met betrekking tot het voorontwerp bestemmingsplan “Vrouwenhof”, gemeente Weert.
Afzonderlijke bijlagen behorende bij het bestemmingsplan: Cultuurhistorisch onderzoek Vrouwenhof Weert, d.d. januari 2004, Architectenbureau Karin Vissers-Eindhoven; Inventariserend archeologisch onderzoek, d.d. 2004, RAAP Archeologisch Adviesbureau; Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Weert-Vrouwenhof, proefsleuf 1-40, d.d. maart 2006, H.A. Hiddink; Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Weert-Vrouwenhof, proefsleuf 41-62, d.d. april 2006, H.A. Hiddink; Flora- en faunaonderzoek Leuken-Oost, d.d. maart 2005, Groen-planning Maastricht bv; Onderzoek externe veiligheid, d.d. 31 maart 2006, Ingenieursbureau Oranjewoud; Verkennend bodemonderzoek Leuken Oost, d.d. augustus 1998, Ingenieursbureau Oranjewoud B.V.; Verkennend bodemonderzoek Leukerschansweg ongenummerd, d.d. juli 1998, Fugro Ingenieursbureau B.V.; Verkennend bodemonderzoek Onze Lieve Vrouwenhofweg, d.d. mei 1999, Fugro Ingenieursbureau B.V.; Verkennend bodemonderzoek Leukerschansstraat 4 d.d. augustus 2003, M&A Milieu Adviesbureau; Bodemonderzoek zinkassen Leukerschansstraat 4, d.d. november 2004, Tauw bv; Verkennend bodemonderzoek Leuken-Oost d.d. augustus 2004, M&A Milieu Adviesbureau; Evaluatierapport Grondsanering Leukerschansstraat 4, d.d. maart 2005, Geofox-Lexmond bv; Verkennend bodemonderzoek Kraanweg, d.d. november 2005, Econsultancy; Vooronderzoek Vrouwenhof te Weert, Milieutechnisch Adviesbureau Heel B.V., d.d. 16 februari 2006; Verkennend bodemonderzoek Beemdenstraat / Achterstestraat te Weert, Milieutechnisch Adviesbureau Heel B.V., d.d. 27 juni 2006; Geluidonderzoek artikel 19 WRO vrijstellingsprocedure plangebied Vrouwenhof, d.d. oktober 2005, DHV Ruimte en Mobiliteit BV; Geluidonderzoek artikel 19 WRO vrijstellingsprocedure plangebied Beemdenstraat, d.d. oktober 2005, DHV Ruimte en Mobiliteit BV; Akoestisch onderzoek omgevingsgeluid, d.d. juli 2005, M&A Milieu Adviesbureau; Akoestisch onderzoek schietlawaai, d.d. november 2005, M&A Milieu Adviesbureau;
3
-
Stankhinder huidige situatie Leuken-Oost, d.d. december 2004, M&A Milieu Adviesbureau; Luchtkwaliteitsonderzoek Vrouwenhof-Weert, d.d. april 2006, M&A Milieu Adviesbureau.
4
Leuker st r aat
weg t er ump Tr
T NOOS NGBAA RI
Ka as ka mp we g
Fi guur1 Li ggi ngvanhetpl angebi ed
1.
1.1
INLEIDING
Aanleiding
De gemeente Weert heeft de taak om in de komende jaren voldoende nieuwe woningen te realiseren. Dit, om te voorzien in de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte. Wil aan de regionale taakstelling op het gebied van wonen, werken en voorzieningen tegemoet gekomen kunnen worden, dan is, naast het realiseren van nieuwe woningen op inbreidingslocaties en herstructureringslocaties in de stad Weert, het daarbij noodzakelijk om ook op uitbreidingslocaties grenzend aan de bestaande stad woningen te realiseren. Naast de uitbreidingslocatie “Laarveld”, gelegen aan de noordzijde van de stad, is de gemeente voornemens de locatie “Vrouwenhof”, gelegen aan de oostzijde van de stad, hiervoor te benutten. Met het realiseren van nieuwe woningen in dit gebied kan niet alleen een bijdrage worden geleverd aan de locale en de regionale kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte, de ontwikkeling van dit nieuwe woongebied is ook voor de bestaande woonwijk Leuken van belang. In de wijk Leuken zijn in de afgelopen jaren immers nauwelijks nieuwe woningen gerealiseerd, terwijl deze wijk wel behoefte heeft aan vernieuwing en doorstroming. Door nieuwe woningen in het gebied “Vrouwenhof” te realiseren kan doorstroming van de huidige bewoners van de wijk Leuken op gang worden gebracht, zodat goedkopere bestaande woningen vrijkomen voor ondermeer de doelgroep starters. Ook kan door het toevoegen van nieuwe woningen en daarmee de komst van meer consumenten en gebruikers van voorzieningen, een positieve impuls gegeven worden aan het behoud en de levensvatbaarheid van de bestaande voorzieningen in de wijk Leuken. Gelijktijdig met de ontwikkeling van het nieuwe woongebied “Vrouwenhof” wil de gemeente in dit gebied ook een sport- en recreatievoorzieningencluster realiseren. Dit primair, om ruimte te bieden voor de voorgestane verplaatsing van een aantal bestaande voorzieningen vanuit de wijk Leuken. Omdat de vigerende bestemmingsplannen geen ruimte bieden voor het realiseren van een nieuw woongebied respectievelijk een nieuwe sport- en recreatievoorzieningencluster, is besloten om voor deze locatie “Vrouwenhof” een nieuw bestemmingsplan in procedure te brengen.
1.2
Ligging van het plangebied
Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied gelegen aan de oostzijde van Weert, grenzend aan de bestaande woonwijk Leuken. In figuur 1 is de begrenzing van het plangebied weergegeven. Het bestemmingsplangebied betreft de gronden behorende tot het nieuwe woongebied “Vrouwenhof” en de bijbehorende sport- en recreatievoorzieningencluster.
5
De bestaande bebouwing aan de Leukerstraat is, hoewel deze geen onderdeel uitmaakt van het nieuwe woongebied “Vrouwenhof”, bij het bestemmingsplan betrokken om aan deze zijde een logische afronding van het bestemmingsplan te waarborgen. Ook de manege-activiteiten aan de Kraanweg maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Aan de westzijde zullen de plangrens van het onderhavige bestemmingsplan en het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Weert-Oost” op elkaar worden afgestemd,
1.3
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van de toelichting worden de beleidskaders, welke ten grondslag liggen aan het onderhavige bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 3 worden de gebiedskenmerken en het ontstaan van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de huidige ruimtelijke- en functionele karakteristiek geschetst. In hoofdstuk 5 worden de voorgestane ruimtelijke planontwikkelingen toegelicht. Het juridisch plan en de juridische aspecten met betrekking tot de afzonderlijke bestemmingen binnen het bestemmingsplan worden toegelicht in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 komen tenslotte de financieel-economische en maatschappelijke haalbaarheid aan de orde en wordt ingegaan op het aspect handhaving.
6
Fi guur2 Pr ovi nci aalOmgevi ngspl anLi mbur g
( Br on:Pr ov i nc i eLi mbur g)
2.
BELEIDSKADERS
2.1
Provinciaal beleid
2.1.1
Provinciaal Omgevingsplan Limburg
Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (het POL), wat in juni 2001 door de provincie is vastgesteld, is te beschouwen als een streekplan, een milieubeleidsplan, een waterhuishoudingsplan en een verkeers- en vervoersplan. Hoofddoel van het omgevingsbeleid van de Provincie Limburg is de totstandkoming van de kwaliteitsregio Limburg. In de visie van de provincie is dit een regio, die de kwaliteit van leven en leren, van wonen en werken centraal stelt en stevig is ingebed in internationaal verband en een regio die zich bewust is van de unieke kwaliteit van de leefomgeving en de eigen identiteit. Om dit hoofddoel te bereiken, is in het POL een provinciale strategie naar duurzaamheid aangegeven. Daarbij is een 5-tal strategische lijnen benoemd: het ontkoppelen van de economische en welvaartsontwikkeling en het gebruik van ruimte, milieu, energie en grondstoffen; investeren in kwaliteit; sturen op kwaliteit en variatie; monitoren kwaliteit en evalueren omgevingsbeleid; grensweerstanden opruimen. Bij het sturen op variatie in kwaliteit wordt door de provincie een kwaliteitskaart met 4 verschillende kwaliteitsprofielen gehanteerd. De stad Weert behoort ingevolge deze kwaliteitskaart daarbij tot “Kwaliteitsprofiel A: Stedelijke dynamiek”. Gebieden met dit kwaliteitsprofiel zijn aangewezen voor de opvang van de stedelijke dynamiek in Limburg. Dit vraagt om een gevarieerd aanbod aan wonen, winkels, kennis, zorg, diensten, productie, cultuur en groen. In deze gebieden wordt door de provincie gestreefd naar een optimale keuzevrijheid in leefstijl, vervoerswijze, cultuuraanbod e.d., waarbij de hoogste graad van bereikbaarheid wordt gewaarborgd. In deze gebieden beperkt de provincie zich tot het bewerkstellingen van een goede spreiding van de meer strategische (nieuwe) voorzieningen over de stedelijke kernen en gemeenten en het toezien op een goede vertegenwoordiging van groen en water in de stedelijke gebieden. In het POL is de provincie Limburg voorts verdeeld in beleidsregio’s. De stad Weert behoort daarbij tot de “Stadsregio Weert-Nederweert”. Deze stadsregio, welke het stedelijk gebied van Weert en Nederweert omvat, vormt het centrum van een overwegend agrarische regio. Weert is van oudsher een werkstad. Het stadshart van Weert functioneert daarbij als centrum voor het westelijk deel van Midden-Limburg en het aangrenzende deel van Noord-Brabant en België. Om de positie van deze stadsregio te versterken dient voldaan te worden aan de regionale taakstelling voor wonen en werken. Uitgangspunt daarbij is het principe van de compacte stad. Daarnaast is het belangrijk om de identiteit van Weert als stad in het groen te behouden en te versterken. dit vraagt om bescherming van waardevolle ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische elementen. 7
De hoofdlijnen van het beleid binnen de verschillende kwaliteitsprofielen zijn in het POL uitgewerkt in perspectieven. Voor het onderhavige plangebied is een tweetal perspectieven van toepassing: “Ontwikkelingsruimte voor landbouw en toerisme” (P5) en “Stedelijke ontwikkelingszones” (P8). Tussen beide perspectiefgebieden is een lijn aangegeven, de “grens stedelijke dynamiek”, welke de uiterste grens vormt van het (toekomstig) stedelijk gebied. De huidige stad Weert wordt als bestaand stadsgebied aangeduid. De “Stedelijke ontwikkelingszones” (P8) met de nadere aanduiding “reconversiezons”, waartoe het noordelijk deel van het onderhavige plangebied behoort, kunnen grotendeels in aanmerking komen voor grootschalige woningbouw- en/of bedrijventerreinontwikkelingen. Deze gebieden dienen als opvang voor de potentieel noodzakelijke verstedelijking, voorzover die niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden opgevangen. De “Ontwikkelingsruimte voor landbouw en toerisme” (P5), welk perspectief is toegekend aan het zuidelijk deel van het plangebied, biedt ruimte aan een optimale ontwikkeling van de landbouw in al haar diversiteit, met aandacht voor een algemene kwaliteit van het landschap. Mede daarmee samenhangend kan tevens nieuwe toeristisch-recreatieve bedrijvigheid tot de mogelijkheden behoren. Gebieden binnen dit perspectief kunnen ook ruimte bieden voor nieuwe bedrijfslocaties voor intensieve veehouderij. In het Reconstructieplan wordt dit nader uitgewerkt. Ten aanzien van woningbouw is het beleid van de provincie gericht op het zorgdragen voor voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plaats. Er is sprake van een omslag van een kwantitatieve naar een kwalitatieve opgave. Speerpunten zijn daarbij ondermeer herstructurering, op doelgroepen gerichte nieuwbouwdifferentiatie en woonruimteverdeling en duurzaamheid. Het streven is er op gericht meer variatie in woonmilieus aan te bieden. Voorrang wordt gegeven aan inbreiding en herstructurering boven uitbreiding. De provincie streeft er naar dat elke regio zorgdraagt voor een Regionaal volkshuisvestingsplan, waarin het neergelegde woningbouwprgramma degelijk is onderbouwd en inzicht gegeven wordt in de kwalitatieve samenstelling van het regionale woningbouwprogramma. Voor de periode na 2005 is het streven er op gericht dat het aandeel van de via individueel opdrachtgeverschap te realiseren woningen, ca. eenderde van het totale woningbouwprogramma bedraagt. Het POL kent aan het onderhavige plangebied ook bijzondere waarden toe op het gebied van water, cultuurhistorie en archeologie. In waterhuishoudkundig opzicht behoort het plangebied tot het stroomgebied van de Tungelroyse beek. Het plangebied maakt daarbij onderdeel uit van de boringsvrije zone van een grondwaterbeschermingsgebied. Dit betekent dat boringen dieper dan 30 meter beneden maaiveld verboden zijn ter bescherming van de strategische grondwatervoorraad. Cultuurhistorisch gezien heeft het plangebied betekenis, deels als bouwland en deels als geperceleerd grasland. Aan de noordzijde van het plangebied is een cultuurhistorische hoge en middenwaarde toegekend. Het zuidelijk deel van het plangebied heeft een lage cultuurhistorische waarde. Voor gebieden met een hoge of middenwaarde is het beleid gericht op het behoud en de inpassing van de aanwezige cultuurhistorische patronen in het landschap.
8
Fi guur3 Fr agmentReconst r uct i epl anNoor d-enMi ddenLi mbur g,kaar t1
( Br on:Pr ov i nc i eLi mbur g)
Fi guur4 Fr agmentReconst r uct i epl anNoor d-enMi ddenLi mbur g,kaar t2
( Br on:Pr ov i nc i eLi mbur g)
Binnen het plangebied zijn geen oude nederzettingsvormen en geen provinciale- of rijksmonumenten gelegen. Het gehele plangebied heeft volgens het POL een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor dergelijke gebieden geldt dat bij voorgenomen ruimtelijke activiteiten de archeologische waarden door middel van een vooronderzoek in kaart dienen te worden gebracht.
2.1.2
Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg
Het reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg is een nadere uitwerking van het POL. Het Reconstructieplan vormt daarbij het integrale en gebiedsgerichte uitwerkingsplan van het POL voor met name het landelijk gebied. Dit Reconstructieplan richt zich op de volgende thema’s: toekomst voor de intensieve veehouderij, natuur en landschap: naar een afwaartse beweging; versterking van de economische vitaliteit van het landelijk gebied; versterken van natuur en landschap; naar een veerkrachtiger watersysteem; leefbare dorpen. De oostelijke rand van de kern Weert is in het kader van de zonering intensieve veehouderij in het Reconstructieplan als verwevingsgebied voor de intensieve veehouderij aangemerkt. Het beleid in dit gebied is gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij is in deze gebieden toegestaan, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar tegen niet verzetten. Op de Integrale Stimuleringskaart is het gebied daarnaast aangemerkt als gebied waar zowel de integrale ontwikkeling van de intensieve landbouwfunctie als de ontwikkeling van stads- en dorpsgerichte (landbouw)functies gestimuleerd dienen te worden. Het gebied ten oosten van de Trumpertweg is voorts aangemerkt als zoekgebied voor projectvestiging en incidentele nieuwvestiging van intensieve veehouderijen.
2.1.3
Provinciale Woonvisie Limburg
In de Provinciale Woonvisie Limburg, welke is vastgesteld in mei 2005, wordt de visie van de provincie op wonen weergegeven. Daarbij zijn onder meer beleidskeuzes voor de uitbreiding van de woningvoorraad en de kwalitatieve opgave in beeld gebracht. Ten aanzien van de uitbreiding van de woningvoorraad kiest de provincie voor het volgende beleid: een in kwalitatief opzicht ontspannen woningmarkt; werken binnen bandbreedten; het volgen van huishoudensontwikkeling, migratie en markt.
9
Om dit te bereiken moet de woningvoorraad in de periode 2004 -2010 met 15.000 woningen groeien. In de periode 2010-2020 zal de voorraad met 12.000 woningen moeten toenemen. Met name in de stedelijke gebieden moet daarvoor extra ruimte worden gecreëerd, omdat herstructurering schuifruimte nodig heeft. De woningproductie per jaar voor de totale provincie dient in de periode tot 2010 binnen de bandbreedte 2.250 – 3.000 woningen plaats te vinden. Deze marges worden naar rato doorvertaald naar de regio’s. Voor de regio “Weerterkwartier”, waar de gemeente Weert onderdeel van uit maakt, is een indicatieve woningvraag gedefinieerd van 1.200 – 1.500 woningen in de periode 2004 – 2010 en 1.200 tot 1.500 woningen in de periode 2010 – 2020. Dit is geen hard begrensd programma. Indien de regio dit goed onderbouwt, mag van dit programma worden afgeweken. Middels monitoring zal door de provincie nagegaan worden of bandbreedten, als gevolg van veranderingen in de woningmarkt, woningbehoefte en/of kwalitatieve doelstellingen, in de loop van de tijd moeten worden gewijzigd of verruimd. Met betrekking tot de kwalitatieve opgave kiest de provincie voor het volgende beleid: een ontspannen woningmarkt, ook in kwalitatief opzicht; meer variatie bij grondgebonden woningen, zowel in de koopsector als de huursector; passende woningen op de juiste plek voor de steeds grotere groep ouderen. Om dit te kunnen bereiken wil de provincie bredere keuzemogelijkheden voor de consument, aandacht voor woonmilieus, goede mogelijkheden voor starters, een gevarieerd aanbod voor ouderen en koop en huur als volwaardige alternatieven. In de wijken aan de rand van de stad dient ruimte geboden te worden voor grotere kavels en grotere woningen. De echte stadsranden dienen als groen wonen te worden vormgegeven. Terughoudendheid met standaardproducten voor met name kleinere woningen is gewenst. Voor de huisvesting van ouderen dienen de regionale woon/zorg/welzijnsplannen leidend te zijn. Voor deze doelgroep dienen passende woningen (nultredenwoningen, zorgwoningen) gerealiseerd te worden, zowel in de nieuwbouw als door aanpassing van de bestaande woningvoorraad. Een goede interne en externe toegankelijkheid dient voor deze doelgroep niet alleen bij appartementen, maar ook bij grote groepen grondgebonden woningen, gewaarborgd te worden. Gelet op de kwalitatieve beleidskeuzes dient binnen de provincie als totaal ca. de helft van de uitbreiding in de appartementensector te worden gerealiseerd en de helft in de grondgebonden woningbouwsector. In de appartementensector dient de aandacht met name gericht te zijn op huurappartementen (ca. 65%) en goedkopere koopwoningen (ca 25%). Voor de grondgebonden woningen is juist behoefte aan middeldure en dure koopwoningen (ca. 30% respectievelijk 40%). De behoefte aan grondgebonden huurwoningen en goedkope koopwoningen is lager (beiden ca. 15%). Op basis van deze woonvisie zal de provincie met elke regio concrete afspraken maken.
10
Fi guur5 St r uct uur pl angemeent eWeer t1998
( Br on:Gemeent eWeer t )
2.2
Gemeentelijk beleid
2.2.1
Algemeen
Structuurplan Gemeente Weert 1998 Op 25 maart 1999 is het Structuurplan Gemeente Weert vastgesteld. In dit structuurplan wordt de visie van de gemeente op de toekomstige ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van Weert weergegeven. Het structuurplan geeft het ruimtelijk kader voor ontwikkelingen in de periode 1998 tot 2008. In het structuurplan is aangegeven dat de ontwikkeling van de stad Weert plaats dient te vinden binnen de kaders van “gegroeide” en “geplande” structuren. Primair wordt ingezet op het (her)ontwikkelen van locaties binnen de bestaande stad zelf. Om de regionale taakstelling op het gebied van wonen, werken en voorzieningen te kunnen opvangen, is echter ook uitbreiding noodzakelijk. In het structuurplan is daarbij gekozen voor “Boshoven/Vrakker-West” als uitbreidingslocatie voor woningbouw op de korte termijn, tot 2003, en “Laar-Zuid” (Laarveld) als uitbreidingslocatie voor de periode 2003-2009. Ten aanzien van het gebied ten oosten van de woonwijk Leuken (Vrouwenhof) is in het structuurplan aangegeven, dat dit gebied te klein is om te voorzien in de benodigde uitbreidingscapaciteit van ca. 900 woningen tot 2009. Deze locatie zou alleen ontwikkeld kunnen worden in combinatie met een andere locatie en dat was in strijd met de door de gemeenteraad destijds uitgesproken voorkeur om de toekomstig nieuwe woningbouw in één woongebied te concentreren. Ten aanzien van de stadsrandontwikkelingen wordt in het structuurplan aangegeven dat het behoud en de versterking van ruim opgezette, groene woonmilieus uitgangspunt is. De differentiatie van de nieuwbouw in de bestaande stad en de uitbreidingsgebieden dient afgestemd te worden op de behoeften uit de markt en de mogelijkheden om via gerichte nieuwbouwprocessen in de bestaande voorraad te sturen. Bij de ontwikkeling van nieuwe inbreidings- en uitbreidingslocaties dient daarbij te worden uitgegaan van een duurzame stedelijke ontwikkeling, afgestemd op de kwaliteiten van het Weerter woonmilieu. Ingezet wordt op het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en het koppelen van uitbreidingslocaties aan de bestaande stad. Bestaande landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden dienen daarbij zoveel mogelijk te worden gerespecteerd en ingepast.
2.2.2
Woondoeleinden
Regionale woonvisie Weerterkwartier 2006-2010 De Provincie Limburg heeft Limburg opgedeeld in acht regio’s. De gemeente Weert maakt tesamen met Nederweert en Hunsel deel uit van de regio Weerterkwartier.
11
In 2002 is voor de eerste maal een Regionaal Volkshuisvestingsplan (RVP) opgesteld. Dit RVP-1 is in mei 2003 in de gemeenten vastgesteld en had een looptijd van 2002 tot en met 2005 met een doorkijk naar de periode 2006-2009. Richtcijfers werden voortaan per periode en per regio toegewezen. Hierdoor is enige beleidsvrijheid ontstaan inclusief de mogelijkheid om tussen gemeenten met richtcijfers te schuiven. In 2005 bevond de gemeente zich in de overgang van de periode RVP-1 naar RVP2. Er is dat jaar een nieuwe regionale woonvisie Weerterkwartier opgesteld. Zoals in de Provinciale Woonvisie is aangegeven wordt er in de periode 2005 tot en met 2009 (RVP-2 periode) niet meer met provinciale richtcijfers gewerkt maar met door de provincie aangegeven bandbreedten. Deze bandbreedten zijn een handreiking. Hiervan kan, mits goed gemotiveerd, afgeweken worden. Bouwen en wonen is een dynamisch proces. De woningbouwprogrammering, zoals opgenomen in het RVP-2, heeft een meer dynamisch en tevens uitvoeringsgericht karakter. Er hoeft in deze nieuwe periode geen koppeling meer plaats te vinden tussen bestemmingsplannen en woningbouwprogrammering. Wel dient bij wijzigingen ten opzichte van het vastgestelde RVP-2 afstemming plaats te vinden met de regiogemeenten. Geconcludeerd kan worden dat er voor Weert meer ruimte komt om woningbouw te realiseren, waarbij de gemeente niet meer strikt gebonden is aan aantallen. De Regionale woonvisie Weerterkwartier 2006-2010 (RVP-2) wordt naar verwachting vastgesteld in het tweede kwartaal van 2006. Voor Vrouwenhof zijn in de woningbouwprogrammering voor de periode 2006-2009 alle woningen opgenomen, die op grond van het bestemmingsplan gerealiseerd kunnen worden (309 woningen). Onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van o.a. starterswoningen, nultredenwoningen in koop- en huursector, twee-kappers en vrijstaande woningen. Er worden zowel grondgebonden als gestapelde woningen gerealiseerd. Een deel van de gronden zal in de vorm van bouwkavels (particulier opdrachtgeverschap) worden uitgegeven. Gezien de differentiatie wordt tegemoetgekomen aan de woningbehoefte. Toewijzing van de starterswoningen en de bouwkavels zal via de gemeente plaatsvinden. De kwaliteit van het wonen wordt steeds belangrijker. Dit komt tot uiting in de Regionale Woonvisie doordat hierin is vastgelegd dat het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw en het Nationaal Pakket Duurzame Woningbouw of Utiliteitsbouw van toepassing verklaard wordt op o.a. Vrouwenhof. Wonen in Weert Beleidsvisie 2003+ Op 28 april 2004 is de volkshuisvestingsvisie “Wonen in Weert Beleidsvisie 2003+” vastgesteld. In deze volkshuisvestingsvisie wordt de visie van de gemeente op wonen in de periode 2003-2006 met een doorkijk naar 2010 weergegeven. Onderlegger voor deze visie vormt het Regionaal Volkshuisvestingsplan voor het Weerterkwartier van 2002.
12
In deze volkshuisvestingsvisie is aangegeven dat het beleid van de gemeente Weert gericht is op het bieden van “een goed woonklimaat” voor iedereen”. Om dit te kunnen bewerkstelligen is op basis van trends en ontwikkelingen in de volkshuisvestingsvisie een aantal hoofdthema’s benoemd: de positie van de aandachtsgroepen van beleid; het groeiend aantal oudere ouderen en de groeiende behoefte aan zorg; het welzijn van de bevolking; de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad; de vraag naar nieuwe woningen. Ten aanzien van de aandachtsgroepen van beleid wordt aangegeven dat extra aandacht nodig is voor de volgende groepen: aandachtsgroep lage inkomens; mensen die op zorg zijn aangewezen of raken; jonge starters. Uitgangspunt van het beleid is dat voor deze aandachtsgroepen in beginsel voldoende betaalbare huurwoningen beschikbaar dienen te zijn. Om dit te bewerkstelligen wil de gemeente middels nieuwbouw de doorstroming stimuleren. Daarnaast wil de gemeente extra nieuwbouw in de huursector realiseren, waaronder extramurale zorgwoningen en verpleegplaatsen. Om zoveel mogelijk doelgroepen te kunnen bedienen, dienen nieuwe huurwoningen levensloopbestendig te worden gerealiseerd. Voor het groeiend aantal oudere ouderen en de groeiende behoefte aan zorg zal de gemeente Weert, tezamen met de buurgemeenten Nederweert en Hunsel, een integrale visie op wonen, welzijn en zorg formuleren. In deze visie zal in beeld gebracht worden wat de vraag en het aanbod zijn aan voorzieningen ten behoeve van de huisvesting en zorg van ouderen, lichamelijk en verstandelijk gehandicapten en (ex-)psychiatrische patiënten. Volgens theoretische normcijfers zullen in 2010 in Weert ca. 4.000 voor senioren geschikte woningen noodzakelijk zijn. Dit betekent dat ca. 1.500 nieuwe woningen voor deze doelgroep geschikt gemaakt c.q. gerealiseerd zullen moeten worden. Dit, zowel in de huur- als de koopsector. De woningvoorraad dient voorts middels (ver)nieuwbouw afgestemd te worden op de groeiende behoefte van ouderen en gehandicapten, om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven wonen en aan huis de benodigde zorg te kunnen ontvangen. Door de verkoop van huurwoningen, verbetering, sloop en vervangende nieuwbouw wil de gemeente de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en de woonomgeving verbeteren. Verkoop van huurwoningen kan immers in eenzijdige huurwijken leiden tot meer differentiatie, wat een positief effect heeft op de keuzemogelijkheden van mensen en de betrokkenheid bij de woonomgeving. Verkoop van huurwoningen genereert voorts inkomsten, die kunnen worden ingezet voor kwaliteitsverbeteringen. Verkoop van huurwoningen en compensatie door nieuwbouw stelt corporaties tevens in de gelegenheid hun bezit te moderniseren. Voorwaarde is wel dat de kernvoorraad voor de aandachtsgroepen van beleid gewaarborgd blijft.
13
De gemeente heeft de taak om in de periode 2002-2005 ca. 1.050 nieuwe woningen te realiseren. Ook in de periode 2006-2009 zal het aantal te bouwen woningen nog aanzienlijk zijn. Omdat het tempo van oplevering in de laatste jaren enigszins is achtergebleven, zal een inhaalslag plaats moeten vinden om de kwantitatieve capaciteit beter te benutten. Het merendeel van de nieuwe woningen zal daarbij in de stad Weert worden gerealiseerd, om de open ruimte in het buitengebied daadwerkelijk open te kunnen houden. Uit het woningmarktonderzoek is gebleken dat er in kwalitatieve zin een tekort is aan huurwoningen. Uitgangspunt van het beleid is dan ook dat tot 2005 19% van de nieuw te realiseren woningen in de huursector zal worden gerealiseerd. In de periode 2006-2009 dient dit percentage 31% te zijn. Een belangrijke opgave ligt daarbij in het realiseren van huurwoningen voor ouderen. Ook blijkt uit het woningmarktonderzoek dat er een kwalitatief tekort is aan koopwoningen. Dit met name in de woningtypen twee-onder-één-kap, vrijstaand en meergezins. Tot 2005 dient 81% van de nieuwe woningvoorraad in de koopsector te worden gerealiseerd, waarvan 69% grondgebonden en 31% meergezins. In de periode 2006-2009 dient 69% in de koopsector te worden gerealiseerd, waarvan 57% grondgebonden en 43% meergezins. Het rijksbeleid is er op gericht dat na 2005 ca. eenderde deel van de woningproductie in particulier opdrachtgeverschap zal plaatsvinden. Omdat de gemeente Weert de nadruk legt op inbreiding, zal dit percentage in Weert niet haalbaar zijn. Tot 2005 wil de gemeente echter 13% van de nieuwe woningen via particulier opdrachtgeverschap realiseren en na 2005 ca. 15%. Uit het oogpunt van kwaliteit en duurzaamheid wil de gemeente bij de ontwikkeling van woningbouwplannen de basiseisen van het Handboek Woonkeur als uitgangspunt nemen. Er wordt voorts gestreefd naar een zo hoog mogelijk niveau van duurzaam, aanpasbaar en flexibel bouwen. Weerterkwartier: Visie en Draaiboek Wonen Welzijn Zorg In de in december 2004 vastgestelde Visie Wonen, Welzijn en Zorg wordt de visie van de gemeenten in het Weerterkwartier op wonen, welzijn, zorg en de samenhang tussen wonen, welzijn en zorg weergegeven. In hoofdlijn gaat de visie op wonen uit van extramuralisering als gevolg van de wens van ouderen en gehandicapten om meer keuzevrijheid te krijgen, de zorg te vermaatschappelijken en integratie in de wijk te bewerkstelligen. Om in de behoefte van de doelgroep te voorzien zal een gevarieerd palet aan woonvormen, al of niet met zorg, op de markt moeten zijn of moeten worden gebracht. De visie op welzijn gaat uit van de realisatie van een goede infrastructuur aan welzijnsvoorzieningen om de extramuralisering tot een succes te kunnen brengen. bestaande structuren rond mantelzorg en vrijwilligerswerk dienen daartoe versterkt te worden. Ten aanzien van zorg geldt dat het realiseren van voldoende zorgwoningen voor het proces van extramuralisering een voorwaarde is. Ook is een effectief systeem van ongeplande zorg noodzakelijk en dient een optimale afstemming tussen 1e lijnszorg en 2e lijnszorg gewaarborgd te zijn.
14
Om samenhang tussen wonen, welzijn en zorg te bewerkstelligen dienen zogenaamde woonservicezone’s te worden gerealiseerd, waar zorgwoningen, welzijnsactiviteiten en zorgactiviteiten kunnen worden geclusterd. In het kader van de Visie Wonen, Welzijn en Zorg wil de gemeente voor alle nieuwbouw inzetten op het realiseren van levensloopbestendige dan wel aanpasbaar gebouwde woningen. Dit betekent dat de woningen rolstoeltoegankelijk zijn en bij voorkeur de basisfuncties gelijkvloers zijn. De gemeente zal bevorderen dat meer bestaande koop- en huurwoningen geschikt worden gemaakt voor bewoning door de doelgroep, zodat zij zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Middels realisatie van een voldoende aanbod aan nultredenwoningen en zorgwoningen, wil de gemeente in de behoefte aan dergelijke woonvormen voorzien. Voor de gemeente als totaal is deze behoefte in de volgende tabel in beeld gebracht, waarbij tevens het aanbod in 2015 is aangegeven, er vanuitgaande dat de potentiële plannen uit het draaiboek geheel worden gerealiseerd. Aanbod 2004
Potentiële plannen 2004-2009
Potentiële plannen 2010-2014
Restopgave Gemeente Weert Vraag 2015 2010-2014 0-tredenhuurwoningen 2.144 1.472 655 -17 0-tredenkoopwoningen 1) 2.729 > 470 1.140 < 1.119 Zorgwoningen 675 190 269 -216 Klein geclusterd wonen (plaatsen) 505 159 39 -307 Groot geclusterd wonen (plaatsen) 312 576 -93 +171 1) Het aanbod betreft na 1994 gerealiseerde koopwoningen, tot 2015. Een integraal beeld van de voorraad nultredenkoopsector die voor 1994 zijn gebouwd is niet beschikbaar.
Op basis van deze tabel mag geconcludeerd worden dat de vraag groter is dan het aanwezige en in potentiële plannen voorziene aanbod. Voor de wijk Leuken is de vraag respectievelijk het aanbod als volgt.
Leuken 0-tredenhuurwoningen 0-tredenkoopwoningen 1) Zorgwoningen Klein geclusterd wonen (plaatsen) Groot geclusterd wonen (plaatsen)
Vraag 2015 161 205 44 34 20
Aanbod 2004
Potentiële plannen 2004-2009
Potentiële plannen 2010-2014
35 0 0 0
64 0 0 0
21 0 0 0
Restopgave 2010-2014 -41 -44 -34 -20
Op basis van dit overzicht mag geconcludeerd worden dat het woningaanbod zeer gering is. Het verdient dan ook aanbeveling om bij nieuwe kansen die zich voordoen, bijvoorbeeld het project “Vrouwenhof”, zorgvuldig te beoordelen of deze geschikt zijn voor het realiseren van nultredenwoningen. Daarnaast is de realisatie van een woonzorgcomplex in de wijk Leuken, bij voorkeur in de nabijheid van een HOED (huisartsen onder één dak) en supermarkt, gewenst.
15
2.2.3
Bedrijfsdoeleinden
Binnen het onderhavige bestemmingsplangebied worden behoudens sport- en recreatiebedrijven, geen nieuwe bedrijven toegestaan. Het beleid met betrekking tot sport- en recreatiebedrijven is in de volgende paragraaf geformuleerd. Vigerende beleidskaders voor overige bedrijfsactiviteiten zijn in het kader van het onderhavige bestemmingsplan niet relevant en worden derhalve buiten beschouwing gelaten.
2.2.4
Sport- en recreatiedoeleinden
Ruimte voor onderwijs en sport, beleidsvisie 2004-2010 In de beleidsvisie “Ruimte voor onderwijs en sport” is de visie van de gemeente op de ontwikkeling van onderwijs- en sportaccommodaties weergegeven. In algemene zin is het beleid daarbij gericht op een adequate ruimtelijke invulling, adequaat gebruik en een doelmatige spreiding van sport- en onderwijslocaties over de gemeente Weert voor de langere termijn, te realiseren in de periode 2004-2010. Vanuit het oogpunt van samenwerkingsmogelijkheden, bereikbaarheid en efficiënt ruimtegebruik wordt gestreefd naar een optimalisering van de ruimtelijke clustering van onderwijs- en sportvoorzieningen. Om de mogelijkheden van een flexibel gebruik van voorzieningen te vergroten wordt ook gezocht naar combinaties met wijken buurtvoorzieningen en zorgvoorzieningen. Ten aanzien van sport is uitgangspunt voor de wijk Leuken dat onderzocht dient te worden of in het gebied Leuken-Oost (Vrouwenhof) een nieuwe voetbalaccommodatie gerealiseerd kan worden. Ook dient de tennisaccommodatie van TC Weert Oost naar dit gebied verplaatst te worden. Deze nieuwe sportvoorzieningen dienen aansluitend aan de nieuwe woonbebouwing in dit gebied gesitueerd te worden. Speelruimteplan Gemeente Weert Uitgangspunt van het Speelruimteplan van 2004 is het waarborgen van het recht van alle kinderen in Weert op een voldoende en voldoende gedifferentieerd aanbod aan speelruimte. De gemeente streeft er daarbij naar om ten minste te voldoen aan de minimale normen voor de hoeveelheid informele en formele speelruimte. Tot de informele speelruimten behoren de tuin en het erf, grasvelden en gazons, bosjes en ruigten, stoepen en hofjes, pleinen en parkeerplaatsen, sloten en poelen, vijvers en meren en winkelcentra. De formele speelruimten betreffen de specifiek daartoe ingerichte speelplaatsen. In de volgende tabel zijn de minimale normen weergegeven. Speelruimte Informeel
Formeel
0 t/m 5 jaar 20 m² per kind direct grenzend aan de woning
100 tot 500 m² in de straat/het blok
leeftijdscategorie 6 t/m 11 jaar 20 m² per kind; 10 m² voor spelen op straat en 10 m² voor spelen in het groen, binnen de buurt 500 tot 2.000 m² binnen de buurt
12 t/m 18 jaar 1 ontmoetingsplek per 15 personen (ca. 15 m² met aanleiding), binnen de wijk 2.000 tot 6.400 m² binnen de wijk
In bestemmingsplannen dient aangegeven te worden hoe invulling gegeven zal 16
Legenda: boom beukenhaag
Fi guur6 Bomenr egi st er
worden aan deze normen. Daarbij dient voldoende ruimte gewaarborgd te blijven om nu en in de toekomst adequaat in te kunnen spelen op de speelruimtebehoefte van kinderen in de verschillende leeftijdscategorieën.
2.2.5
Natuurdoeleinden
Bomenbeleidsplan gemeente Weert Doel van het Bomenbeleidsplan gemeente Weert van 1997 is het zorgen voor het ontwikkelen en instandhouden van een duurzaam en functioneel bomenbestand, dat wordt beschouwd als onderdeel van de stedenbouwkundige hoofdstructuur en hierin als zodanig een belangrijke bijdrage levert. Het beleid wordt gerealiseerd door middel van het bomenbeheersplan, waarin aanbevelingen worden gedaan over verbeteringen aan het bomenbestand op grond van vitaliteit, groeiplaatsverbetering en ruimtelijke ondersteuning. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in regulier onderhoud en projecten. Als gevolg van het beleidsplan is een nieuwe kapverordening vastgesteld, waarin niet het regelen van het kappen van houtopstanden, waaronder bomen, centraal staat, maar het beschermen van waardevolle houtopstanden. Met deze nieuwe kapverordening en het plaatselijk Bomenregister, samengesteld door de gemeente in overleg met belangengroeperingen, is een snel en effectief beschermingsinstrument gewaarborgd. Ten aanzien van bestemmingsplannen wordt in het beleidsplan aangegeven om waardevolle groenelementen te beschermen door deze de status “groeiplaats bomen” mee te geven. Met betrekking tot de reeds aanwezige (en beoordeelde) boomstructuur worden in het bomenbeleidsplan aanbevelingen gedaan. Het onderhavige bestemmingsplangebied is echter niet in het bomenbeleidsplan opgenomen. Bomenregister Alle bijzondere landschapselementen en bomen binnen de gemeente Weert zijn opgenomen in het bomenregister. De landschapselementen en bomen die in dit bomenregister zijn opgenomen, dienen behouden te blijven en dienen in bestemmingsplannen een planologische bescherming te krijgen. Binnen het onderhavige bestemmingsplangebied is een aantal waardevolle houtopstanden gelegen, welke in het bomenregister als te behouden zijn aangemerkt. In de komende periode wordt een Kadernotitie Groen opgesteld, waarin de hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid ten aanzien van groen, natuur en landschap zullen worden vastgelegd. Deze kadernotitie zal de basis vormen voor een nieuw Groenstructuurplan, een Groenbeheerplan en werkplannen. Naar verwachting zal dit nieuwe beleid medio 2006/2007 van kracht worden. Verwacht wordt dat met betrekking tot het onderhavige plangebied het vigerend beleid daarbij in hoofdzaak ongewijzigd zal blijven.
17
2.2.6
Verkeersdoeleinden
Beleidsplan Verkeer en Vervoer In het Beleidsplan Verkeer en Vervoer, wat in 1996 is vastgesteld, is middels een integrale benadering van het verkeers- en vervoerssysteem het beleid hiervoor vastgelegd. Zoveel mogelijk wordt daarbij aangesloten bij de principes van Duurzaam Veilig. Hierbij staat de leefbaarheid en bereikbaarheid van Weert centraal. In het kader van Duurzaam Veilig worden wegen en straten in drie categorieën ingedeeld: - Wegen met een stroomfunctie: doel is het snel verwerken van doorgaand verkeer met een minimale rijsnelheid van 110 km/uur. Dit zijn in het algemeen de autosnelwegen, in Weert de A2. - Wegen met een ontsluitingsfunctie: doel is het vlot bereikbaar maken van wijken en gebieden met een minimale rijsnelheid van 50 km/uur. - Wegen met een erf- en verblijfsfunctie: doel is het toegankelijk maken van woningen en winkels en tegelijkertijd de straat als ontmoetingsplek veilig te stellen. Op deze wegen gelden gemiddelde rijsnelheden tot 30 km/uur. Per wijk wordt in het beleidsplan Verkeer en Vervoer een categorie-indeling (ontsluitingswegen en erftoegangswegen) aangewezen. Binnen en nabij het onderhavige bestemmingsplangebied zijn alleen de Ringbaan-Oost en de Roermondseweg als gebiedsontsluitingswegen aangemerkt. Beleidsplan Verkeersveiligheid Het doel van het Beleidsplan Verkeersveiligheid van 1996 is om systematisch een samenhangend beleid te formuleren en uit te voeren waarin alle aspecten van verkeersveiligheid integraal zijn verwerkt. In dit beleidsplan is het beleid van de verschillende overheden en actoren op dit gebied dan ook samengevoegd. In het beleidsplan is aangegeven dat het realiseren van een duurzaam veilig weggennet begint bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen. Het onderhavige plangebied wordt in deze beleidsnotitie niet genoemd. Beleidsnotitie verblijfsgebieden In 1998 is de Beleidsnotitie verblijfsgebieden opgesteld ter voorbereiding van de subsidie-aanvraag voor de uitvoering van 30 km-projecten in de gemeente Weert. De in deze nota voorgestelde maatregelen dienen in een later stadium verder te worden geconcretiseerd. Het onderhavige plangebied wordt in deze beleidsnotitie niet genoemd. Op dit moment wordt een nieuw Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan voorbereid, welke de voorgaande beleidsplannen en –notities zal vervangen. Naar verwachting zal dit nieuwe beleid begin 2006 worden vastgesteld. Verwacht wordt dat met betrekking tot het onderhavige plangebied het vigerend beleid daarbij in hoofdzaak ongewijzigd zal blijven.
18
2.2.7
Waterdoeleinden
Gemeentelijk Rioleringsplan 2000-2005 Een wettelijk vastgelegd, belangrijk beleidsplan voor de gemeentelijke riolering is het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). In dit gemeentelijke plan is de strategie voor de aanpassing van de riolering vastgelegd. Uitgangspunt daarbij is dat de gemeente dient zorg te dragen voor een doelmatige inzameling en transport van het afvalwater dat binnen haar grondgebied vrijkomt. Als middel voor de inzameling en het transport van afvalwater wordt daarbij de riolering aangewend. Gemeentelijk Waterplan Het Gemeentelijk Waterplan is een belangrijk instrument om water een volwaardige plaats te geven in de ruimtelijke planvorming. Dit Gemeentelijk Waterplan is op dit moment in voorbereiding. In dit waterplan zullen de gemeente en het Waterschap als waterbeheerder een gedeelde visie neerleggen op het watersysteem, en mogelijk op zaken als wateroverlast, infiltratie van schoon regenwater, geschikte locaties voor woningbouw, bedrijventerreinen, verdrogingsbestrijding en kwetsbare natuur. Daarmee kan een gemeentelijk waterplan een prima basis en startpunt vormen voor de gesprekken over ruimtelijke plannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient derhalve rekening te worden gehouden met integraal waterbeleid en rioleringsplannen.
2.2.8
Maatschappelijke doeleinden
Ruimte voor onderwijs en sport, beleidsvisie 2004-2010 In de beleidsvisie “Ruimte voor onderwijs en sport” is de visie van de gemeente op de ontwikkeling van onderwijs- en sportaccommodaties weergegeven. In algemene zin is het beleid daarbij gericht op een adequate ruimtelijke invulling, adequaat gebruik en een doelmatige spreiding van sport- en onderwijslocaties over de gemeente Weert voor de langere termijn, te realiseren in de periode 2004-2010. Vanuit het oogpunt van samenwerkingsmogelijkheden, bereikbaarheid en efficiënt ruimtegebruik wordt gestreefd naar een optimalisering van de ruimtelijke clustering van onderwijs- en sportvoorzieningen. Om de mogelijkheden van een flexibel gebruik van voorzieningen te vergroten wordt ook gezocht naar combinaties met wijken buurtvoorzieningen en zorgvoorzieningen. Ten aanzien van onderwijs is voor de wijk Leuken het behoud van de basisschool Leuken met peuterspeelzaal uitgangspunt.
2.2.9
Agrarische doeleinden
Binnen het onderhavige bestemmingsplangebied worden geen agrarische doeleinden en/of agrarische bedrijven voorgestaan. Vigerende beleidskaders met betrekking tot agrarische doeleinden zijn in het kader van het onderhavige bestemmingsplan niet relevant en worden derhalve buiten beschouwing gelaten.
19
Weer tcent r um Woonwi j kr ondhetcent r um Over i gewoonwi j ken Kant oorenbedr i j venpar k I ndust r i eenbedr i j vent er r ei n Ker neni nhetbui t engebi ed Bui t engebi ed
Fi guur7 Wel st andsnot aGemeent eWeer t
( Br on:Gemeent eWeer t )
2.2.10 Overig Milieubeleidsplan 2002-2005 In het Milieubeleidsplan van april 2002 is de visie van de gemeente op de uitvoering van het gemeentelijk milieubeleid geformuleerd. Het beleid is daarbij in algemene zin geënt op het behoud van een duurzame en leefbare stad in het groen. Per taakveld (bedrijven, bodem, waterbeheer, geluid, ruimtelijke ordening en milieu, bouwen en wonen, de gemeente als bedrijf en opdrachtgever, en integrale kansen) zijn in dit milieubeleidsplan het ambitieniveau, kansen en mogelijkheden aangegeven. Zo dient bij de ontwikkeling van woongebieden nadrukkelijk gekeken te worden naar milieuvoordelen in het kader van integraal waterbeheer, energiebeheer en het mengen van functies. In het kader van integraal waterbeheer wordt daarbij de voorkeur gegeven aan het infiltreren van regenwater. Bij de totstandkoming van bestemmingsplannen moet voorts aandacht besteed worden aan compensatie van extra ruimtebeslag en milieudruk. Ook zullen projectontwikkelaars en aannemers binnen de gemeente Weert gestimuleerd worden om zoveel mogelijk duurzame materialen te gebruiken of bouwstoffen te hergebruiken. Dit ondermeer, door deze te motiveren zich te verbinden aan het convenant Duurzaam Bouwen. De gemeente dient uiteraard zelf het goede voorbeeld te geven. Het Milieubeleidsplan 2002-2005 is door de gemeente Weert met 2 jaar verlengd en derhalve ook van toepassing in de periode 2005-2007. Welstandsnota Weert Op 15 juli 2004 is de Welstandsnota Weert vastgesteld. In deze Welstandsnota wordt voor de verschillende te onderscheiden gebieden binnen de gemeente respectievelijk de kernen aangegeven welke welstandscriteria van toepassing zijn op het realiseren, vernieuwen, veranderen en/of uitbreiden van gebouwen en bouwwerken. Voor het bestaand stedelijk gebied zijn, op basis van de ruimtelijke karakteristiek en van de bebouwing op zich en in haar stedenbouwkundige context, gebiedsgerichte analyses gemaakt. Op basis van deze analyses is het grondgebied van de gemeente verdeeld in 7 herkenbare gebiedstypen. Per gebied is daarbij aangegeven of een soepel, regulier of bijzonder welstandsniveau van toepassing is. De woonwijk Leuken is in de Welstandsnota ingedeeld bij het gebied “Overige woonwijken”. Voor dit gebied geldt een soepel welstandsniveau. Het welstandsbeleid is daarbij gericht op de basiskwaliteit van deze woonwijk, welke als min of meer in een ontwerp gerealiseerde woonwijk met een duidelijk stedenbouwkundig patroon gekarakteriseerd kan worden. De Welstandsnota is niet toegesneden op grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Voor dergelijke projecten dienen de welstandscriteria vastgesteld te worden in een beeldkwaliteitsplan. Het opstellen van de welstandscriteria dient dan onderdeel te vormen van de stedenbouwkundige planvoorbereiding.
20
Fi guur8 Vi ger endebest emmi ngspl annen
( Br on:Gemeent eWeer t )
2.3
Vigerende bestemmingsplannen
Voor het plangebied zijn op dit moment de volgende bestemmingsplannen van kracht: Bestemmingsplan “Buitengebied”: - vastgesteld door de gemeenteraad op 28 oktober 1976; - goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 2 januari 1978. Bestemmingsplan “Buitengebied 1998”: - vastgesteld door de gemeenteraad op 29 april 1999; - goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 14 december 1999. Bestemmingsplan “Woonwagenlokatie Kraanweg”: - vastgesteld door de gemeenteraad op 30 juni 1988; - goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 10 oktober 1988. Bestemmingsplan “Nieuw Leuken”: - vastgesteld door de gemeenteraad op 23 april 1971; - goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 20 december 1971. Bestemmingsplan “Leuken ‘72”: - vastgesteld door de gemeenteraad op 19 mei 1972; - goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 22 januari 1973.
21
1844
1923
2004
Fi guur9 Geogr af i scheont wi kkel i ng
( Br on:T opogr af i s c heDi ens t )
3.
GEBIEDSKENMERKEN
3.1
Geografische ontwikkeling
Het onderhavige bestemmingsplangebied is gelegen aan de oostzijde van Weert en grenst aan de bestaande woonwijk Leuken. Vanuit de ontstaansgeschiedenis zijn in het plangebied 3 landschapstypen te onderscheiden. Het noordelijk deel van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als de flank van een esdorpenlandschap. Dit is een type landschap, dat ontstaan is als samenhangend systeem van weidegronden, woeste gronden, akkers, potstal, schapendreven en lintvormige dorpsstructuren. Kenmerkend voor dit landschapstype zijn kronkelige lintstructuren en bolvormige akkers. Hoewel deze kenmerken in de huidige situatie weinig zichtbaar meer zijn, kunnen de bestaande straten en paden in het noordelijk deel van het plangebied, zoals de Leukerstraat, Klein Leuken, de Kraanweg en ook de aanwezige steilrand als relicten van deze oorspronkelijke landschapsstructuur worden aangemerkt. Het zuidelijk deel van het plangebied kan als grootschalig ontgonnen cultuurlandschap worden gekarakteriseerd. Dit gebied is rond 1900 ontgonnen, waarbij de van oorsprong woeste gronden zijn ontwaterd en cultuurtechnisch en grootschalig zijn verkaveld. De rechthoekige verkaveling, welke wordt doorsneden door rechte ontginningslijnen (wegen en watergangen), is ook nu nog in het landschap herkenbaar. Wel is een aantal van de oude ontginningswegen in de loop der tijden verdwenen. De hoeve “Vrouwenhof”, gelegen aan de westzijde van het plangebied, kan als versterkte ontginningsboerderij van waaruit de ontginning van dit gebied heeft plaatsgevonden aangemerkt worden. Deze hoeve heeft het oorspronkelijk karakter van een door een gracht en groengordel omsloten boerderij nog grotendeels behouden. De bouwtechnische staat van het complex moet volgens het bouwhistorisch onderzoek, dat in 2004 is uitgevoerd, echter als slecht tot zeer slecht worden aangemerkt.
Tussen het essenlandschap en het grootschalig cultuurlandschap ingeklemd bevindt zich het gebied “de Kaaskamp”. Dit gebied is een zogenaamd jong kampenlandschap, dat gekenmerkt wordt door kleinschaligheid, hoge grondwaterstanden, houtachtige erfafscheidingen in de vorm van hagen, struwelen en hakhout en watergangen. Van oudsher is dit natte en laaggelegen gebied in gebruik als grasland. Dit is ook nu nog het geval. In de loop der jaren zijn delen van de groene coulissen rond de van oorsprong kleine percelen echter verdwenen.
3.2
Archeologie, cultuurhistorie en monumenten
In europees verband is het Verdrag van Malta tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. 22
Li ggi ngpl angebi ed
Fi guur10 Fr agmentPOLar cheol ogi e
Fi guur11 Over zi chtl ocat i espr oef sl euven
( Br on:Pr ov i nc i eLi mbur g)
( Br on:ACVU,H.Br uns t i ngSt i c ht i ng)
De archeologische en cultuurhistorische waarden binnen het bestemmingsplangebied zijn voornamelijk in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) in beeld gebracht. Archeologie Het plangebied Vrouwenhof heeft volgens het POL een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor dergelijke gebieden geldt dat bij voorgenomen ruimtelijke activiteiten de archeologische waarden door middel van een vooronderzoek in kaart dienen te worden gebracht. Door RAAP Archeologisch Adviesbureau is in 2004 een inventariserend archeologisch vooronderzoek (verkenning) uitgevoerd. Het onderzoek bevestigt de hoge verwachtingswaarde voor een groot deel van het plangebied. Conform de aanbevelingen is besloten aan de hand van een proefsleuvenonderzoek de aanwezige archeologische resten in het plangebied te inventariseren. Het Programma Van Eisen voor dit proefsleuvenonderzoek is door Gedeputeerde Staten van Limburg goedgekeurd. Het Archeologisch Centrum Vrije Universiteit - Hendrik Brunsting Stichting te Amsterdam heeft begin januari 2006 opdracht gekregen voor het uitvoeren van het proefsleuvenonderzoek. Eind februari is het proefsleuvenonderzoek op een groot aantal percelen afgerond. De resultaten van dit (deel)onderzoek zijn in maart 2006 vastgelegd in het rapport “Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Weert-Vrouwenhof, Proefsleuf 1-40” van H.A. Hiddink. De belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat in het onderzochte deel van het plangebied (22,5 ha. van 27,5 ha) geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn aangetroffen. De vondsten en sporen zijn beperkt gebleven tot twee sporen uit vermoedelijk de IJzertijd, enkele laat- en postmiddeleeuwse greppels en een aantal (post-middeleeuwse) grotere kuilen die mogelijk wijzen op een leem- of veenwinning. Nader archeologisch onderzoek in dit deel kan achterwege blijven. Op de percelen T 1155 en 1229 ten zuiden van de Kaaskampweg zijn proefsleuven aangelegd na de oogst van het gewas. De resultaten van dit (deel)onderzoek zijn in april 2006 vastgelegd in het rapport “Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Weert-Vrouwenhof, Proefsleuf 41-62” van H.A. Hiddink. De belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat in het onderzochte deel van het plangebied (ca. 4,3 ha van 27,5 ha) geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn aangetroffen. De grondsporen zijn beperkt gebleven tot een karrenspoor en perceelsgreppels met een post-middeleeuwse datering, twee sporen uit vermoedelijk de IJzertijd en een greppel uit de Middeleeuwen of mogelijk het tijdvak IJzertijd-Romeinse tijd. Nader archeologisch onderzoek in dit deel kan achterwege blijven. Aanbevolen wordt een aantal sleuven aan te leggen in de noordelijke randzone op de percelen T 894, 1901, 2131 en 2469 ten noorden van de Verlengde Heuvelweg zodra deze niet langer in gebruik zijn als tuin en boomkwekerij. De archeologische verwachting voor deze percelen is middelhoog. Gelet op de beperkte omvang van deze percelen en de directe ligging aan de bestaande bebouwing wordt de kans op behoudenswaardige vindplaatsen vrij gering geacht.
23
Li ggi ngpl angebi ed
Fi guur12 Fr agmentPOLcul t uur hi st or i schewaar den
( Br on:Pr ov i nc i eLi mbur g)
De gemeente Weert zal zich houden aan de conclusies en aanbevelingen van het bevoegd gezag resulterend uit het nog uit te voeren onderzoek conform het reeds goedgekeurde programma van eisen. Cultuurhistorie en monumenten Cultuurhistorisch gezien heeft het plangebied volgens het POL betekenis, deels als bouwland en deels als geperceleerd grasland. Aan de noordzijde van het plangebied is een cultuurhistorische hoge en middenwaarde toegekend. Het zuidelijk deel van het plangebied heeft een lage cultuurhistorische waarde. Voor gebieden met een hoge of middenwaarde is het provinciaal beleid gericht op het behoud en de inpassing van de aanwezige cultuurhistorische patronen in het landschap. Binnen het plangebied zijn volgens het POL geen oude nederzettingsvormen en geen provinciale- of rijksmonumenten gelegen. Binnen het bestemmingsplangebied zijn ook geen gemeentelijke monumenten gelegen. Wel heeft het complex “Vrouwenhof” als voormalige ontginningsboerderij in cultuurhistorisch opzicht betekenis. In 2004 is de bouwhistorische waarde van dit complex derhalve onderzocht. De onderzoeksrapportage “Cultuurhistorisch onderzoek Vrouwenhof te Weert” van januari 2004 wijst uit dat er bijzondere cultuurhistorische waarden van bepaalde elementen in het complex Vrouwenhof aanwezig zijn. Er zijn in het onderzoek echter diverse aantastingen en (bouw)technische mankementen in de huidige bebouwing geconstateerd. Het betreft ondermeer diverse uitgevoerde verbouwingen en ingrepen in de loop der jaren, zoals kunststof kozijnen, het nieuwbouwdeel en diverse gevelreparaties. Ook is vastgesteld dat de bouwtechnische staat van onderdelen, welke nog wel als oorspronkelijk en karakteristiek aangemerkt kunnen worden en derhalve het behouden waard zijn, slecht tot zeer slecht is. Integratie van deze onderdelen in een nieuwbouwontwikkeling wordt technisch gezien niet haalbaar geacht. Dit, mede gelet op de technische staat van de fundering en de huidige eisen, welke aan funderingen en gebouwonderdelen worden gesteld. Wel wordt het vanuit cultuurhistorisch oogpunt gewenst geacht om de karakteristieken van het complex Vrouwenhof, het ensemble van bebouwing omringd door een versterkte schans en beplanting, bij een nieuwe ontwikkeling te behouden. Wanneer op deze unieke locatie een nieuwbouwcomplex gerealiseerd wordt, dienen deze karakteristieken, uitstraling en ensemblewerking derhalve in de stedenbouwkundige structuur en het architectonisch ontwerp een vertaling te krijgen. Aanbevolen wordt om dit in een beeldkwaliteitsplan te verankeren. Het behoud van aanwezige cultuurhistorische waarden en karakteristieken heeft een belangrijk ontwerp-uitgangspunt gevormd voor de stedenbouwkundige hoofdopzet van het nieuwe woongebied. Historische belijningen in het landschap (wegen, paden, groen- en waterstructuren) zijn hiervoor als basis gebruikt. Ook zijn de voor de Kaaskamp kenmerkende coulissen door middel van het introduceren van nieuwe groen- en waterstructuren in ere hersteld. Deze kenmerkende parcelering is middels de geprojecteerde bestemmingen tevens in planologisch-juridische zin in het bestemmingsplan verankerd. Ook de kenmerkende karakteristiek van het complex Vrouwenhof, waar bebouwing omringd wordt door een gracht en groenstructuur, is middels geprojecteerde bestemmingen vastgelegd. 24
Leuker st r aat
weg t er ump Tr
T NOOS NGBAA RI
Ka as ka mp we g
Fi guur13 Bodemkaar t
In het beeldkwaliteitsplan, dat ten behoeve van de realisatie van het woongebied “Vrouwenhof” zal worden vervaardigd, zullen voor de nieuwe bebouwing op het complex Vrouwenhof randvoorwaarden worden meegegeven, welke tot doel hebben ook in de nieuwe bebouwingsstructuur de cultuurhistorische waarden van dit gebied te waarborgen.
3.3
Bodem
In het plangebied komt volgens Stiboka slechts één bodemtype voor, te weten zEZ23. Dit zijn de hoge zwarte enkeerdgronden, bestaande uit lemig fijn zand. Dit zijn de oude bouwlanden, de gronden met een humushoudende bovengrond, welke zijn ontstaan door eeuwenoude menselijke activiteit in de vorm van bemesting e.d.. Deze hoge zwarte enkeerdgronden zijn, zoals in figuur 12 is gevisualiseerd, gedeeltelijk gelegen in grondwatertrap V, VI en VII.
3.4
Geomorfologie
De ondergrond van de gemeente Weert bestaat uit eolisch (door wind) en/of periglaciale (door ijs) afzettingen uit het midden- en laat Pleistoceen. Daarnaast uit eolische afzettingen uit het Holoceen, op fluviatiele (door water) afzettingen uit het vroeg- en midden Pleistoceen. Het stedelijk gebied heeft een ondergrond bestaande uit dekzandruggen waarop zich zandgronden ontwikkelden. De deklaag van zand heeft ter plaatse van het onderhavige bestemmingsplangebied een dikte van 10 à 15 meter. In deze deklaag komen leemlaagjes/lenzen voor. Onder deze deklaag bevindt zich een dikke laag van grof, grindhoudend zand. Binnen het plangebied zijn relatief grote hoogteverschillen aanwezig. In het noordelijk deel van het gebied bevindt zich aan de oostzijde een steilrand. Het gebied is daar ca. 1 à 2 meter hoger dan het zuidelijk deel.
3.5
Natuur
3.5.1
Groenvoorzieningen en bomenbeleidsplan
In de huidige situatie is het bestemmingsplangebied grotendeels open van karakter. Slechts op een aantal plaatsen zijn opgaande groenstructuren aanwezig. Een aantal van deze structuren vormt een relict vanuit de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Uit cultuurhistorisch oogpunt bezien zijn deze groenstructuren derhalve het behouden waard. Een aantal bomen binnen deze groenstructuren is daarbij opgenomen in het Bomenregister van de gemeente Weert. Waardevolle groenstructuren in de vorm van bomenclusters en beplantingslijnen zijn gelegen rondom de Hoeve Vrouwenhof, langs de Heuvelweg, de Leukerschansstraat, nabij de woonwagenlocatie, langs de steilrand en langs een aantal kavellijnen in het zuidelijk deel van het plangebied.
25
In de Kaaskamp en langs de Kaaskampweg is nog een aantal solitaire bomen aanwezig, welke verwijzen naar de oorspronkelijke landschapsstructuur. Uiteraard vormen de Kaaskamp zelf en de steilrand, welke dit gebied aan de noordzijde begrensd, vanuit landschapsoogpunt waardevolle elementen. Uitgangspunt van het beleid voor het bestemmingsplan is een maximale inpassing van bestaande waardevolle groenstructuren en bomen binnen de nieuwe stedenbouwkundige structuur. Door het realiseren van een samenhangende nieuwe groenstructuur, zijn bestaande structuren en oorspronkelijke landschapskarakteristieken versterkt. Met name in het deelgebied Kaaskamp wordt met het realiseren van nieuwe groenstructuren in combinatie met (het intensiveren van) waterstructuren een belangrijke bijdrage geleverd aan het vergroten van de herkenbaarheid van dit oorspronkelijke jong kampenlandschap. De in het Bomenregister opgenomen waardevolle bomen en groen-structuren zijn zoveel mogelijk binnen het onderhavige bestemmingsplan beschermd.
3.5.2
Flora en fauna
Vogelrichtlijn De Vogelrichtlijn is een Europese richtlijn, met als doel de bescherming en instandhouding op lange termijn van alle natuurlijke in het wild levende vogelsoorten op het Europees grondgebied van de lidstaten met inbegrip van hun eieren, hun nesten en hun leefgebied. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven, leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. Gebieden waar zeldzame vogels leven of waar zeldzame trekvogels gebruik van maken moeten extra beschermd worden. De Vogelrichtlijn bevat een lijst van soorten die onder deze extra bescherming vallen. Voor deze soorten moeten de lidstaten gebieden aanwijzen als speciale beschermingszone. In Nederland zijn 87 Vogelrichtlijngebieden aangewezen. Habitatrichtlijn De Europese Habitatrichtlijn verplicht tot bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen plant- en diersoorten. Het betreft alle op Europese schaal bedreigde planten en dieren, met uitzondering van vogels, die door middel van de Vogelrichtlijn beschermd worden. Overal waar soorten, die vallen onder de Habitatrichtlijn, voorkomen zijn deze beschermd. Door Nederland zijn 76 Habitatrichtlijngebieden in Brussel aangemeld. Flora en Faunawet In de Nederlandse Flora en Faunawet staat beschreven dat de verstoring van bedreigde inheemse planten- en diersoorten verboden is. De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zijn binnen deze wet geïmplementeerd. Volgens de Flora en Faunawet zijn alle inheemse plantensoorten beschermd die in hun voortbestaan worden bedreigd, het gevaar lopen in hun voortbestaan te worden bedreigd of waarvoor ter bescherming maatregelen nodig zijn ter voorkoming van overmatige benutting.
26
Voor de diersoorten geldt dat alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren, amfibieën, reptielen en vissen en alle van nature in de Europese Unie voorkomende soorten vogels als beschermde inheemse diersoort worden aangemerkt. Dit, met uitzondering van soorten die bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen. De Flora- en Faunawet regelt de wettelijke bescherming van in het wild levende planten en dieren en de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van planten en dieren. Dit, ondermeer middels verbodsbepalingen. Flora en fauna-onderzoek Het onderhavige plangebied maakt geen deel uit van een gebied, wat in het kader van de Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn als beschermingsgebied is aangemerkt. De Flora- en faunawet verplicht bij het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen, waaronder ook de ingrepen in het kader van de realisatie van een nieuw woongebied, dat de bestaande natuurwaarden in kaart worden gebracht en indien nodig passende maatregelen worden getroffen voor het beschermen en instandhouden van bij deze wet beschermde soorten. Derhalve is door Groen-planning Maastricht b.v. in 2005 voor dit bestemmingsplangebied een Flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied een aantal op grond van de Flora- en faunawet beschermde plant- en diersoorten voorkomen. Ten aanzien van de diersoorten betreft het de Haas, Mol, Konijn, Veldmuis, Woelrat, Bruine kikker, Groene kikker, Patrijs, Groene specht, Koekoek, Boerenzwaluw, Kneu, Huismus, Ringmus en Vleermuis (Laatvlieger en Gewone dwergvleermuis). De enige beschermde plantsoort, die aangetroffen is, is de Gewone Vogelmelk. Deze plantsoort komt voor in de berm van het complex Vrouwenhof. In relatie tot de Flora- en faunawet worden verder in het flora en faunaonderzoek de volgende aanbevelingen gedaan. 1. Voor de diersoorten Haas, Mol, Konijn, Veldmuis, Woelrat, Bruine kikker en Groene kikker geldt dat deze in de Flora- en faunawet als algemene soorten worden aangemerkt. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling. 2. Voor negatieve beïnvloeding van alle in het gebied waargenomen vogelsoorten dient een gedragscode te worden opgesteld. Zo dient buiten het broedseizoen (15 maart tot en met 15 juli) te worden aangevangen met voorbereidende werkzaamheden. 3. Voor de aangetroffen vleermuissoorten geldt een streng beschermingsregime op basis van de Europese Habitatrichtlijn. Wanneer de habitat voor beide soorten als gevolg van de voorgestane realisatie van het nieuwe woongebied verstoord zou worden, zou voor beide soorten, omdat mitigerende of compenserende maatregelen vanwege de plaatsgetrouwheid van deze diersoorten weinig tot niet zinvol zijn, een ontheffing dienen te worden aangevraagd. 4. Wanneer bestaande waardevolle beplantingen worden gehandhaafd en opgenomen in het stedenbouwkundig project en weinig belangwekkende beplantingen worden verwijderd buiten het broedseizoen, zal er geen negatief effect optreden voor de vogelsoorten.
27
5.
Wanneer bouwwerkzaamheden worden gestart aan de stadsrand van Weert en het bouwproject van west naar oost wordt uitgevoerd hebben vogelsoorten de mogelijkheid uit te wijken naar het aangrenzende gebied en zal er geen negatief effect optreden voor de vogelsoorten. 6. Wanneer het aangrenzende deel van het agrarisch cultuurlandschap meer wordt afgestemd op de biotoopkenmerken van het leefgebied van de Patrijs, bijvoorbeeld door de aanleg van kruidenrijke (akker)randen, het inpassen van enkele ruige overhoeken en een aangepast beheer, kan voor deze vogelsoort het leefgebied worden vergroot. Met name bij de nadere uitwerking van de sport- en recreatiecluster dient de aanleg van dichte lijnvormige beplantingsstroken met brede kruidenrijke randen ingepast te worden. Uitgangspunt van de in dit bestemmingsplan voorgestane planontwikkelingen is dat deze aanbevelingen worden opgevolgd. Op basis van het uitgevoerde onderzoek mag dan immers geconcludeerd worden, dat er vanuit het oogpunt van flora en fauna geen belemmeringen te verwachten zijn voor de ontwikkeling van het nieuwe woongebied “Vrouwenhof”. Er behoeven dan geen ontheffingen op basis van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Ook compensatie is wettelijk gezien niet verplicht. Ten aanzien van de Groene specht en de vleermuizen nog het volgende. Groene specht Binnen het plangebied broedt de Groene specht op één locatie, in een oude boom, onderdeel van een bomensingel rondom de gracht van de voormalige boerderij Vrouwenhof (schans). De broedplaats is gelegen in het meest zuidelijke gedeelte van het toekomstige woongebied en blijft grenzen aan het agrarische cultuurlandschap en de toekomstige sportvelden. Binnen dit landschap zijn veel graslanden gelegen. De bomensingel rondom de gracht blijft in het geheel gehandhaafd en wordt plaatselijk nog aangevuld. Door de ontwikkeling van het bestemmingsplan Vrouwenhof gaat een beperkte hoeveelheid fourageergebied verloren. Mitigatie vindt echter plaats door de aanleg van groenvoorzieningen en tuinen binnen het plangebied. Het biotoop binnen Vrouwenhof en de directe omgeving blijft hierdoor voldoende gevarieerd. In de stadsrandzone van de wijk Leuken en het aangrenzende agrarische cultuurlandschap is de Groene specht een verspreid voorkomende soort die in het gehele gebied met grote regelmaat wordt waargenomen. Binnen dit gebied zijn veel burgerwoningen gelegen die zich vaak kenmerken door grote tuinen met oude loofhoutopstanden. Mede door de aanwezige oude houtsingels is ter plaatse een half open cultuurlandschap ontstaan, waarbinnen de Groene specht een algemeen voorkomende soort is geworden. Doordat de broedlocatie van de Groene specht niet wordt aangetast en door de aanwezigheid van een blijvend geschikt biotoop in de directe omgeving van de broedlocatie, is er geen sprake van een wezenlijk negatief effect. Derhalve wordt het, in overleg met het ministerie van LNV niet noodzakelijk geacht in het kader van artikel 11 van de Flora- en faunawet een ontheffing aan te vragen bij het ministerie van LNV. Vleermuizen Op 21 juli 2005 is door Groenplanning Maastricht B.V., in opdracht van de gemeente Weert, bij het ministerie van LNV ontheffing aangevraagd voor de soorten Gewone dwergvleermuis en de Laatvlieger. 28
Op basis van literatuurstudie en vier veldbezoeken aan het plangebied, voor vleermuizen uitgevoerd met toepassing van de batdetector, is niet met zekerheid vast komen te staan dat de beide soorten een vaste verblijfplaats hebben binnen het plangebied. Aangezien er een sterk vermoeden bestond dat Vrouwenhof in gebruik was als verblijfsplaats is ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet voor beide soorten aangevraagd. Als reactie op deze aanvraag is door LNV om een nadere aanvulling met betrekking tot de twee vleermuissoorten gevraagd. Uit een aanvullende inventarisatie medio juli 2005 is vast komen te staan dat de Gewone dwergvleermuis géén kraamkolonie binnen het plangebied heeft. De ontheffingsaanvraag voor deze soort is derhalve ingetrokken. Het aanvullende onderzoek heeft in juli 2005 geen nieuwe informatie opgeleverd met betrekking tot de laatvlieger. De ontheffingsaanvraag voor deze soort is daarom in eerste instantie gehandhaafd. In de periode augustus/september 2005 is opnieuw een aanvullende inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezigheid van de Laatvlieger. Op grond van dit resultaat mag de conclusie getrokken worden dat ook voor de Laatvlieger het gebied geen functie vervult in de voortplanting van deze soort (zie bijlage). Op basis van deze informatie is ook voor deze soort het eerder ingediende verzoek tot ontheffing in het geheel ingetrokken. Bij de inrichting van het nieuwe woongebied zal wel een maximale inspanning worden gedaan om een optimaal leefgebied voor beide vleermuissoorten te kunnen waarborgen. Zo zullen monumentale houtopstanden gehandhaafd blijven en worden nieuwe aaneengesloten beplantingen gerealiseerd.
3.6
Infrastructuur
Langzaam verkeer In de huidige situatie zijn binnen het bestemmingsplangebied geen specifieke langzaamverkeerroutes (fiets- en/of voetpaden) aanwezig. Autoverkeer In de huidige situatie maakt het onderhavige bestemmingsplangebied deel uit van het buitengebied van de kern Weert. Het aantal voor autoverkeer toegankelijke routes binnen het gebied is derhalve beperkt. Alleen de Heuvelweg, de Kraanweg, de Onzelievevrouwehofweg, Klein Leuken, de Wildingweg en de Kaaskampweg zijn voor gemotoriseerd verkeer toegankelijk. Deze wegen kennen via de RingbaanOost, de Leukerstraat, de Middelstestraat en de Achterstestraat een verbinding met het wegenstelsel van de stad Weert. Openbaar vervoer In de huidige situatie zijn binnen het bestemmingsplangebied geen openbaarvervoerroutes aanwezig. Parkeren In de huidige situatie zijn binnen het bestemmingsplangebied geen parkeervoorzieningen aanwezig.
29
Uitgangspunten nieuwe infrastructuur Wanneer een nieuw woongebied wordt aangelegd, wordt het wenselijk geacht om middels de aanleg van een aantal afzonderlijke fietspaden de doordringbaarheid van de buurt voor langzaam verkeer te optimaliseren en tevens de relatie tussen de oostelijke stadsrand van Weert en het aangrenzende buitengebied te versterken. Dit is dan ook uitgangspunt van het onderhavige bestemmingsplan. Het nieuwe woongebied en de sport- en recreatievoorzieningencluster dienen ontsloten te worden vanaf de omliggende wegenstructuur, om aansluiting te vinden met het bestaande wegennet in Weert. De (verlengde) Heuvelweg zal daarbij voor het woongebied de functie als hoofdontsluiting vervullen. De Kaaskampweg zal de ontsluiting gaan vormen van de sport- en recreatievoorzieningencluster. Bij de uitwerking van het sport- en recreatiegebied zal worden bezien of de Kaaskampweg een openbare functie kan blijven vervullen in de vorm van een langzaam verkeersroute. Deze weg zal in ieder geval zijn huidige doorgaande functie voor autoverkeer verliezen. Daarnaast zal de toegang van het gebied gespreid mogelijk zijn via de bestaande wegen in het plangebied. Dit echter zonder dat sluiproutes ontstaan via deze bestaande verkeersstructuur naar de wijk Leuken. Alle nieuwe wegen binnen het bestemmingsplangebied zullen een erf- of verblijfsfunctie vervullen en dienen derhalve als 30 km/uur-wegen overeenkomstig de richtlijn Duurzaam Veilig te worden ingericht. Ook op de bestaande wegen binnen het plangebied zal een 30 km-regime gaan gelden. Alleen op het deel van de Heuvelweg tot aan de Leukerstraat en op de Leukerstraat zelf zal de maximum snelheid 50 km/uur blijven bedragen. Binnen het plangebied zullen geen nieuwe openbaarvervoerroutes (busroutes) worden aangelegd. Gebruik kan worden gemaakt van bestaande routes in de aangrenzende woonwijk Leuken. Uitgangspunt is dat binnen het nieuwe woongebied en de sport- en recreatievoorzieningencluster voldoende parkeervoorzieningen aanwezig zullen zijn, zodat voorzien kan worden in de parkeerbehoefte van bewoners en bezoekers. Hierbij moet voldaan worden aan de parkeernormen opgenomen in de nieuwste versie van “Parkeerkencijfers, basis voor parkeernormering” van het C.R.O.W.. Om het parkeren op de openbare weg te beperken, dienen de volgens de normen benodigde parkeerplaatsen zoveel mogelijk op eigen terrein gerealiseerd te worden.
3.7
Milieu
3.7.1
Externe veiligheid
In het kader van de onderliggende bestemmingsplan is door Ingenieursbureau Oranjewoud een quickscan uitgevoerd naar de externe veiligheidsaspecten die in de directe omgeving van het plangebied een rol kunnen spelen. Deze rapportage is opgenomen in de bijlage van het rapport. In deze quickscan is meegenomen: het vervoer van gevaarlijke stoffen;
30
-
de effecten van bedrijven/inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied (bijv. LPG-tankstation, opslag van gevaarlijke stoffen, propaantanks etc.).
Uit de quickscan volgt dat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Eindhoven- Roermond. Achtergrond Bij onderzoek in het kader van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in twee grootheden. Het betreft het plaatsgebonden risico (PR), en het groepsrisico (GR). Met het GR en PR kan de relatie worden uitgedrukt tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en hun omgeving. De beoordeling van het risico vindt onder meer plaats op de gevolgen die ontstaan voor kwetsbare en beperkt kwetsbare bestemmingen (wonen, werken, recreëren). Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), welke 27 oktober 2004 van kracht is geworden. Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (augustus 2004). De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (de Circulaire) kent evenals het Bevi een verantwoordingsplicht. Binnen het invloedsgebied van een risicobron dient het college van Burgemeesters en Wethouders verantwoording over het groepsrisico af te leggen. Buiten een afstand van 200 meter van een spoorlijn zijn alle ruimtelijke ontwikkelingen in principe toegestaan. Wel dient het groepsrisico berekend te worden binnen het gehele invloedsgebied van een risicobron en aandacht besteed te worden aan de verschillende aspecten van de verantwoordingsplicht. Risico's Op een afstand van 450 meter ten zuiden van het plangebied loopt een spoorlijn. Over deze spoorlijn vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In onderstaande tabel staan de aard en transport conform de 'beleidsvrije' prognose van ProRail uit 2003. Deze prognose is vrijgegeven door het ministerie van Verkeer & Waterstaat en thans nog vigerend. Prognose Railtransport Stofcategorie A B2 C2 D3 D4
Brandbaar Gas Giftige gassen Zeer brandbare vloeistoffen giftige vloeistoffen Zeer giftige vloeistoffen
Vervoersaantallen in wagons per jaar 550 3650 2500 1150 300
Effectafstand indicatief (m) 360 1200 50 90 600
Zowel de kleinschalige ontwikkelingslocatie aan de Beemdenstraat en een deel van de grootschalige woningbouwlocatie valt binnen het invloedsgebied van het vervoer van zeer giftige vloeistoffen en van giftige gassen.
31
Plaatsgebonden risico en groepsrisico De plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar zal niet tot het plangebied reiken en vormt geen belemmering voor de ontwikkeling. De vereiste basisbescherming wordt geboden. Voor het bepalen van de hoogte van het groepsrisico is het aantal potentiële slachtoffers in de omgeving van een risicovolle activiteit van belang. Om de toename van het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie te bepalen is het daarom relevant te weten hoeveel personen er door de ontwikkeling van de planlocatie bijkomen in de omgeving van de bron. Oranjewoud concludeert in haar quickscan dat de fN-curve van het groepsrisico, gezien de aard van het transport en de bebouwingsintensiteit rond het spoor, onder de oriëntatiewaarde zal liggen. De ontwikkeling van de appartementen aan de Beemdenstraat, op circa 450 meter van het spoor, zal niet leiden tot een zichtbare toename van de fN-curve van het groepsrisico, gezien: de geringe toename van het aantal personen op deze locatie ten gevolge van het besluit; de afstand tot het spoor; de ligging in een reeds dichtbevolkt gebied. De ontwikkeling van de nieuwe woonwijk en sportvoorzieningen is gelegen op een afstand tussen de 450 en 1400 meter van het spoor. Waarvan de woningbouw geprojecteerd is tussen de 800 en 1400 meter. Door ontwikkeling van de wijk neemt het aantal personen binnen het invloedsgebied toe. De afstand tot het spoor is echter dusdanig dat verwacht mag worden dat de fN-curve niet significant zal verschuiven richting de oriëntatiewaarde. Omdat de ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van het transport over het spoor liggen dient verantwoording over het groepsrisico te worden afgelegd. Verantwoording De ontwikkelingen die het bestemmingsplan beoogd liggen deels binnen het invloedsgebied van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. De circulaire staat in principe alle ontwikkelingen buiten de 200 meter van dergelijk transport toe. De gemeente Weert vindt, gezien de ligging van de geprojecteerde locatie binnen het invloedsgebied, dat een zorgvuldige afweging van de externe veiligheid noodzakelijk is en kiest er voor de verantwoordingsplicht in te vullen. Hierbij dient in ieder geval aandacht besteed te worden aan de volgende aspecten: ligging groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde; toename van het groepsrisico ten opzichte van de nulsituatie; de mogelijkheden van zelfredzaamheid van de bevolking; de mogelijkheden van de hulpverlening. In artikel 12 en 13 van het Bevi zijn criteria gegeven die bij de inrichting van de verantwoordingsplicht in acht moeten worden genomen. De circulaire hanteert de zelfde criteria. Voor onderhavig bestemmingsplan is voor de verantwoording van het groepsrisico dan ook bij deze criteria aangesloten.
32
Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de betrokken risicobron Met het van kracht worden van het bestemmingsplan wijzigt de bestemming en wordt woningbouw mogelijk. Het bestemmingsplan maakt de bouw van circa 300 woningen en de aanleg van sportvoorzieningen mogelijk. Een gedeelte van het plangebied valt binnen het invloedsgebied van het transport over het spoor. Het gros van de woningen is geprojecteerd aan de buitenrand van dit invloedsgebied. De personendichtheid zal toenemen ten opzichte van de overwegend agrarische situatie. De omvang van het groepsrisico Ten opzichte van de situatie voor het van kracht worden van het bestemmingsplan zal het groepsrisico toenemen omdat de personendichtheid binnen het invloedsgebied toeneemt. Thans ligt de fN-curve onder de oriëntatiewaarde. Gezien de afstand van de nieuwe ontwikkeling tot de bron zal de toename van het groepsrisico marginaal zijn. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de bron Het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor wordt geregeld in landelijke en Europese wetgeving. Belangrijk is dat voor het toepassen van bronmaatregelen, zo ver deze al mogelijk dan wel effectief zijn, toestemming van ProRail is vereist. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in het ruimtelijk besluit De sportvoorzieningen zijn gelegen aan de zuidkant van de toekomstige woonwijk Vrouwenhof en liggen tussen de spoorlijn en de nieuwbouw. Door voor deze indeling te kiezen ontstaat een relatief grote afstand tussen de bron en de woningen, dit heeft een gunstig effect op het groepsrisico. De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval De regionale brandweer is inzake de bestrijdbaarheid om advies gevraagd. Gezien de ligging op een afstand buiten de 200 meter van het spoor, geven zij aan op hoofdlijnen advies uit te zullen brengen. Hierbij wordt eveneens lokale brandweer betrokken. Voor Vrouwenhof is gezien de afstand tot het spoor alleen een calamiteit met giftige stoffen relevant, daar alleen het invloedsgebied van een dergelijke stof tot het plangebied zal reiken. De bewoners zullen bij een dergelijke ramp in eerste instantie binnen moeten blijven. Dit is mede afhankelijk van de windrichting en de snelheid dat de gifwolk zich verplaatst. De brandweer zal zich vooral richten op het bestrijden van de calamiteit bij het spoor. Relevant is dus of het spoor goed bereikbaar is voor het brandweermaterieel en of er voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn. In het bestemmingsplan Vrouwenhof kunnen geen punten meegenomen worden aangaande deze bestrijding van een calamiteit op het spoor omdat het plangebied niet tot aan het spoor reikt. Indien tot evacuatie van het plangebied dient te worden overgegaan kenmerkt het plan zich door de volgende positieve punten:
33
-
de wijk is van verschillende kanten toegankelijk; hulpverlening en vluchtende mensen kunnen gebruik maken van verschillende wegen.
Zelfredzaamheid Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Daarbij zijn twee aspecten relevant: Wat zijn de mogelijkheden van zelfredzaamheid om slachtoffers te voorkomen Zoals verplicht in Nederland zal binnen het plangebied het akoestisch bereik van sirenes zodanig moeten zijn dat deze buiten en binnen hoorbaar zijn (WAS). Het bestemmingsplan voorziet binnen het invloedsgebied in het mogelijk maken van woningbouw en sportvoorzieningen. De planopzet stimuleert de aanwezigheid van gering mobiele personen niet. Is het gebied voldoende ingericht om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren Indien zich een calamiteit op het spoor voordoet zal het plangebied geconfronteerd kunnen worden met een gifgas wolk. De bevolking kan bij dit type ramp het beste binnen blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen sluiten. Indien de gifwolk zich traag verplaatst kan er voor gekozen worden om tot evacuatie over te gaan. De vluchtwegen zijn zo gelegen dat de personen in het plangebied zich gemakkelijk van de bron kunnen verplaatsen (haaks op het spoor). De voor en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkeling met een lager groepsrisico Extreme varianten waardoor het groepsrisico niet of in beperkte mate toeneemt zijn: geen vervoer van gevaarlijke stoffen; geen nieuwe bouwplannen. Hieromtrent moet worden geconstateerd dat hierover een maatschappelijke afweging heeft plaatsgevonden en besloten is dat beide ontwikkelingen moeten plaatsvinden. Nut en noodzaak ontwikkeling In andere hoofdstukken van onderhavig bestemmingsplan is informatie opgenomen over het nut en de noodzaak van de geprojecteerde ontwikkeling. Hiernaar wordt kortheidshalve verwezen. Het College van Burgemeester & Wethouders hebben kennis genomen van de inhoud en conclusies van deze paragraaf en accepteren het restrisico.
34
3.7.2
Uitgevoerde bodemonderzoeken
Bodemkwaliteitskaart In 2006 is een start gemaakt met het opstellen van bodemkwaliteitskaarten voor alle deelgebieden in Weert. De bodemkwaliteitskaarten maken onderdeel uit van een nog op te stellen gemeentelijke bodemkwaliteitskaart en aan de hand hiervan zal een gemeentelijk bodembeheerplan worden opgesteld. Voor het deelgebied Vrouwenhof is de bodemkwaliteitskaart opgesteld conform de handreikingen van de ´Interim Richtlijn opstellen bodemkwaliteitskaarten´. Hierin is o.a. een stappenplan opgenomen, waarin de handelingen zijn opgenomen die doorlopen dienen te worden om te komen tot een bodemkwaliteitskaart. Voor Vrouwenhof zijn deze handelingen uitgevoerd om de achtergrondgrenswaarden te bepalen enerzijds voor ruimtelijke ontwikkelingen en anderzijds voor het grondtransport dat kan en mag plaatsvinden. Aan de hand van de achtergrondgrenswaarden kunnen aldus de kaders voor het hergebruik van grond in een gebied worden vastgesteld. Om de achtergrondgrenswaarden te kunnen bepalen zijn van de representatieve bodemonderzoeken het 80% betrouwbaarheidsinterval van het 90 percentiel (RL90) en de 95 percentiel waarde (P95) bepaald. In het onderzoek zijn alle relevante statistische parameters van het deelgebied bepaald. Twee parameters zijn van belang voor het hergebruik van grond: I. AGW-RO; de achtergrondgrenswaarde in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied. Dit wil zeggen de grond die binnen het gebied mag blijven in het kader van het gebruik als wonen met tuin. De waarde is bepaald uit de hoogste waarde van de berekende achtergrondgrenswaarde en de bodemgebruikswaarde (BGW1), beiden op basis van de gemiddelde lutum- en humusgehalten. II. AGW-grondtransport; de achtergrondgrenswaarde in het kader van grondtransport naar het gebied. Dit wil zeggen de grond die van buiten het deelgebied wordt aangevoerd om eventueel te worden hergebruikt. De waarde is gelijk aan de berekende achtergrondgrenswaarde op basis van de gemiddelde lutum- en humusgehalten in het gebied. Ad I. Deze achtergrondgrenswaarden zijn van belang bij ontwikkelingen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, Woningwet en Wet milieubeheer. De grond kan worden hergebruikt als de kwaliteit ervan minimaal gelijk is. Ad II. Voor Vrouwenhof overschrijdt het P95 de tussenwaarde voor geen enkele parameter, zodat Vrouwenhof als licht verontreinigd gebied beschouwd dient te worden in het kader van het hergebruik van grond. Als gevolg van het provinciale beleid gelden voor grondtransport en het hergebruik van deze grond in Vrouwenhof de volgende eisen: de kwaliteit van de toe te passen grond moet bekend zijn. Hiervoor kan de informatie uit een NEN 5740 onderzoek gebruikt worden;
35
-
de kwaliteit van de toe te passen grond moet gelijk zijn aan of beter zijn dan de achtergrondgrenswaarde van het gebied waar de grond wordt toegepast; de kwaliteit van de toe te passen grond moet voldoen aan het ARN behorende bij de functie van de locatie waar de bodem wordt toegepast; uit een historisch onderzoek moet blijken dat de locatie waar de grond wordt toegepast niet is beïnvloed door een puntbron; de fysische kwaliteit van de toe te passen grond moet overeenkomen met de gebiedseigen fysische kwaliteit van het gebied waar de grond wordt toegepast (bv. puinfractie e.d.).
Hoewel formeel gezien er nog geen besluit van B&W en de Raad van de gemeente Weert over de bodemkwaliteitskaarten in Weert is, mag in het kader van het hergebruik van grond hierop worden geanticipeerd. Hierbij dient echter wel het voorbehoud te worden gemaakt dat indien het Bestuur besluit tot verwerping van bovenstaande werkwijze, er vanaf dat moment geen gebruik meer kan worden gemaakt van genoemde systematiek. Bodemonderzoeken Bij de opzet van een bestemmingsplan dient een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd wanneer een bestemmingswijziging wordt beoogd. Daar het onderhavige bestemmingsplan tot doel heeft een nieuw woongebied en sport- en recreatievoorzieningencluster te realiseren, zijn in de periode 1998 – 2006 verschillende verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. In het door Oranjewoud ter plaatse van de volkstuinen verrichte onderzoek zijn in de bodem plaatselijk licht verhoogde gehalten aan zink en cadmium aangetroffen. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met enkele zware metalen en vluchtige aromaten. Nader onderzoek of sanering wordt echter niet noodzakelijk geacht. In het door Fugro ter plaatse van de Leukerschansstraat uitgevoerde onderzoek zijn in de bodem overschrijdingen met kwik, cadmium, zink en EOX aangetroffen. In het grondwater zijn verhoogde concentraties nikkel, EOX, zink, cadmium en koper en lood aangetroffen. Voor de voorgenomen nieuwbouw vormen deze verontreinigingen echter geen belemmering. In het door M&A Milieu Adviesbureau voor de locatie Leukerschansstraat 4 uitgevoerde bodemonderzoek zijn lichte verontreinigingen met enkele zware metalen en minerale olie en een sterke verontreiniging met koper in de bodem aangetroffen. Aanbevolen is een nader onderzoek uit te voeren. Dit nadere onderzoek is door Tauw verricht. In dit onderzoek wordt aanbevolen om de sterke verontreiniging als gevolg van voorheen aanwezige zinkassen te saneren. Deze sanering is in 2005 uitgevoerd. Uit het evaluatie-rapport van Geofox-Lexmond blijkt dat de verontreiniging geheel verwijderd is tot het niveau behorende bij de bodemgebruikswaarden “wonen met siertuin”.
36
In het kader van het door Fugro ter plaatse van de Kraanweg uitgevoerde onderzoek zijn lichte tot matige verontreinigingen met zware metalen en EOX aangetroffen in de bodem en het grondwater. Voor de voorgestane nieuwbouw vormen deze verontreinigingen echter geen belemmering. Eveneens op een perceel aan de Kraanweg (sectie T, nr. 2262) is door Econsultancy een onderzoek uitgevoerd in november 2005. Bij dit onderzoek zijn geen verontreinigingen geconstateerd in de grond en het grondwater. De gebruiksfunctie wonen met tuin wordt daarom niet belemmerd op dit perceel. Voor de Beemdenstraat / Achterstestraat is door Milieutechnisch Adviesbureau Heel BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat er in 1 mengmonster van de ondergrond een sterke verontreiniging met enkel zware metalen is aangetroffen. Na uitsplitsing van het mengmonster in de separate monsters blijkt dat geen van de gehalten de BGW1-waarden overschrijdt. Ook voor de overige mengmonsters van boven- en ondergrond worden de BGW1-waarden niet overschreden. In het grondwater wordt slechts een lichte verhoging met nikkel aangetroffen. Deze verontreiniging vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde woonfunctie van de percelen. Uit het onderzoek dat door M&A Milieu Adviesbureau voor het overige deel van het bestemmingsplangebied is uitgevoerd blijkt het volgende. Uit de analyse van de grond- en watermonsters, asfaltkernen, funderingslagen en de grondlaag is gebleken dat er plaatselijk lichte verontreinigingen met zware metalen en/of minerale olie in de bovengrond of ondergrond aanwezig zijn. In het grondwater zijn lichte tot matige verontreinigingen met enkele zware metalen aangetroffen. De geconstateerde verontreinigingen leveren absoluut geen gevaar op voor de volksgezondheid. Wel is bij boring 27, aan de westzijde van het plangebied ten zuiden van Klein Leuken, een sterke verontreiniging geconstateerd met zink, welke wordt veroorzaakt door bijmenging met sintels in de bovengrond. Een nader onderzoek wordt noodzakelijk geacht om de omvang van deze verontreiniging te kunnen bepalen. Ook zijn bij de analyse van het aanwezige asfalt en de stabiliteitslagen en grond onder de bestaande wegen verontreinigingen geconstateerd. Bij de asfaltanalyses van de bestaande wegen is vastgesteld dat het asfalt van de Tamboerstraat en een gedeelte van de Kaaskampweg teerhoudend is. Nader onderzoek is nodig om na te gaan tot welke positie de Kaaskampweg teerhoudend is. In de stabiliteitslagen onder de Wildingweg en het fietspad aan de Leukerschansstraat zijn sterke verontreinigingen geconstateerd, onder de Kraanweg matige verontreinigingen en onder de Onzelievevrouwehofweg en Kaaskampweg lichte verontreinigingen. Voor het bepalen van de omvang van deze verontreinigingen is eveneens nader onderzoek nodig. De grond onder de stabiliteitslagen is ter plaatse van de Tamboerstraat, Kraanweg en Onzelievevrouwehofweg sterk verontreinigd met zware metalen. In de grond onder de Wildingweg en het fietspad aan de Leukerschansstraat zijn voorts matige verontreinigingen geconstateerd en in de grond onder de Kaaskampweg zijn lichte verontreinigingen aangetroffen. Ook hiervoor geldt dat nader onderzoek noodzakelijk is om de exacte omvang van de verontreinigingen te bepalen.
37
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat er binnen dit deel van het plangebied, behoudens bij boring 27 en onder de bestaande wegen, geen verontreinigingen in de bodem of het grondwater aanwezig zijn.
3.7.3
Uitgevoerde akoestische onderzoeken
In de Wet geluidhinder is bepaald, dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, waarin mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Wanneer er sprake is van een hogere geluidbelasting dan de in de Wet geluidhinder aangegeven voorkeursgrenswaarden en aangetoond kan worden, dat er geen afdoende maatregelen kunnen worden getroffen om deze geluidbelasting te verlagen, dient door Gedeputeerde Staten een ontheffing te zijn verleend voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Binnen het bestemmingsplangebied wordt de mogelijkheid geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing in de vorm van woningen. Spoorweglawaai De uitbreidingslocatie “Vrouwenhof” is gelegen buiten de onderzoekszone van de spoorlijn, welke aan de zuidzijde van het plangebied gelegen is. Deze spoorlijn vormt in akoestisch opzicht derhalve geen belemmering voor het realiseren van nieuwe woningen op de locatie “Vrouwenhof”. In het kader van het onderhavige bestemmingsplan wordt echter ook de mogelijkheid geboden voor een herontwikkeling van het gebied gelegen op de hoek Beemdenstraat/Achterstestraat middels woningbouw. Deze herontwikkelingslocatie is wel binnen de onderzoekszone van de spoorlijn gelegen. Voor deze locatie is in het kader van het planvormingsproces door DHV Ruimte en Mobiliteit BV derhalve in oktober 2005 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting als gevolg van deze spoorlijn lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 57 dB(A). De spoorlijn vormt derhalve ook voor deze herontwikkelingslocatie geen belemmering voor het realiseren van nieuwe woningen. Wegverkeerslawaai Uitgangspunt is dat alle nieuwe wegen en straten binnen het plangebied ingericht worden als 30 km-zones. Voor deze nieuwe wegen en straten hoeft ingevolge de Wet geluidhinder derhalve geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Voor het grootste deel van de bestaande woonstraten in de directe omgeving van het plangebied geldt (nog) geen 30 km-regime. Voor deze wegen is in het kader van het planvormingsproces door DHV Ruimte en Mobiliteit BV derhalve in oktober 2005 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor de herontwikkelingslocatie op de hoek Beemdenstraat/Achterstestraat is een afzonderlijk akoestisch onderzoek uitgevoerd.
38
Uit deze akoestische onderzoeken blijkt dat de ter plaatse van de voorgestane bebouwing op de kruising Heuvelweg/Ringbaan-Oost de geluidbelasting als gevolg van de Ringbaan-Oost hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), namelijk maximaal 59 dB(A). Ook ter plaatse van de Leukerstraat, Klein Leuken en de Beemdenstraat is de geluidbelasting ter plaatse van de nieuw voorgestane woningen hoger dan de voorkeursgrenswaarde, te weten maximaal 52 dB(A) respectievelijk 51 dB(A) en 51 dB(A). In figuur 13 is een en ander gevisualiseerd. De verkeersintensiteit op de overige bestaande wegen rond het plangebied resulteert in een geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde. Deze wegen vormen derhalve in akoestisch opzicht geen belemmering voor het realiseren van nieuwe woningen. Uit de akoestische onderzoeken blijkt dat ter plaatse van de Ringbaan-Oost, de Leukerstraat, Klein Leuken en de Beemdenstraat geen afdoende geluidbeperkende maatregelen aan de geluidbron en/of geluidoverdracht genomen kunnen worden danwel dat dergelijke maatregelen stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. Omdat de voorgestane woningen op deze geluidbelaste locaties een open plaats zullen opvullen tussen aanwezige bebouwing, zal Gedeputeerde Staten worden verzocht om in het kader van het onderhavige bestemmingsplan voor deze locaties de in het onderzoek berekende hogere waarde voor de geluidbelasting vast te stellen. De Wet geluidhinder biedt hiervoor de mogelijkheden, omdat de geluidbelasting op deze locaties ruim binnen de maximum ontheffingswaarde van 65 dB(A) ingevolge artikel 83 van de Wet geluidhinder zal blijven. In de voorschriften van het bestemmingsplan is verankerd, dat nieuwe woningen op deze geluidbelaste locaties alleen gerealiseerd kunnen worden, wanneer de hiervoor benodigde hogere waarde voor de geluidbelasting is verleend. Vliegverkeerlawaai In de directe nabijheid van het bestemmingsplangebied zijn geen vliegvelden of aanvliegroutes gelegen. Schietlawaai Binnen het onderhavige plangebied is een schutterij-accommodatie gelegen. Uitgangspunt van de voorgestane planontwikkelingen is dat deze schutterij binnen het plangebied verplaatst zal worden naar een nieuwe locatie in de sport- en recreatievoorzieningencluster. Dit, omdat deze schutterij in verband met de ontwikkeling van het nieuwe woongebied, uit akoestisch oogpunt niet op de huidige locatie gehandhaafd kan blijven. Om te bezien, welke locatie daarvoor in aanmerking zou kunnen komen, zonder dat geluidsoverlast naar de bestaande alsook nieuwe woonomgeving zal optreden, zijn in juli 2005 en november 2005 door M&A Milieu Adviesbureau akoestische onderzoeken naar het omgevingsgeluid en het schietlawaai uitgevoerd.
39
55dB( A)
50dB( A)
Fi guur16 Cont ouri ndust r i el awaai
In deze akoestische onderzoeken is de geluidsuitstraling van de schietactiviteiten van de vereniging bepaald op grond van actuele geluidsmetingen ter plaatse van de huidige locatie. Uitgangspunt van de onderzoeken is het huidig gebruik van de schutterij, waarbij de vereniging altijd in de dagperiode schietactiviteiten uitvoert met 1 maal per jaar, tijdens het Koningschieten, een korte uitloop naar de avondperiode. Uitgegaan is van een normstelling van 45 dB(A), welke volgens de Handreiking Vergunningsverlening en Industrielawaai voor een dergelijke inrichting nabij een woonwijk wordt aangegeven. Op basis van deze uitgangspunten en met behulp van de geluidmetingen is een akoestisch model voor de schietinrichting opgezet. In het onderzoek is daarbij de nieuwe locatie ten noorden van de Kaaskampweg voor de schutterij bepaald. Geluidreducerende maatregelen aan de kogelvanger en de buks (gemodificeerd) zijn daarbij meegenomen alsmede een afscherming van de standplaats van de schutter(s) door een minimaal 4 meter hoog scherm. De Lknal en de Lr worden daarbij niet overschreden. De plaats van de kogelvanger, de buks en het verenigingsgebouw zijn in figuur 14 weergegeven en als zodanig op de plankaart vertaald.
3.7.4
Industrielawaai
De ten noorden van het plangebied gelegen industrieterreinen “Leuken-Noord” en “Doolhof” zijn gezoneerd in verband met de (mogelijke) vestiging van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer. De huidige geluidszone ex artikel 53 Wet geluidhinder rondom deze industrieterreinen is op 28 augustus 1986 door de gemeenteraad van Weert vastgesteld en op 3 maart 1987 door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. Recent is een nieuw akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de actuele geluidssituatie van het totale industrieterrein “Leuken-Noord”, inclusief de geplande uitbreiding van dit industrieterrein. In het kader van dit onderzoek is de werkelijke geluidbelasting per bedrijf in beeld gebracht. Uit dit onderzoek blijkt dat de 55 dB(A)-contour van de industrieterreinen thans geheel ten noorden van de Leukerstraat gelegen is. De 50 dB(A)-contour is gelegen ten zuiden van de Leukerstraat. In figuur 15 zijn beide contouren gevisualiseerd. Van de bedrijven waar de werkelijke geluidbelasting afwijkt van de vergunde geluidbelasting of de Amvb-voorschriften dienen de vergunningen te worden aangepast en/of dienen nadere eisen gesteld te worden bij Amvbbedrijven. De procedure tot het wijzigen van de vergunningen wordt eind 2005 opgestart. Vooruitlopend op deze vergunningswijzigingen, is de nieuwe 50 dB(A)contour ter plaatse van het onderhavige plangebied in dit bestemmingsplan als geluidzone reeds verankerd. Buiten de 50 dB(A)-contour, welke als geluidzone op de plankaart is aangegeven, zijn er vanuit het oogpunt van industrielawaai geen belemmeringen voor het realiseren van nieuwe woningen.
40
g we ds Ha
3
23
g we n aa Kr
10 19
15
eg nw de m be ef Ho
4
5
LEGENDA: Cat1en2ni etgenor meer dedi er en Cat3en4ni etgenor meer dedi er en Cat1st ankci r kelmvedi er en
Omdat er in het gebied tussen de 50 dB(A)-contour en de 55 dB(A)-contour, de op de plankaart aangegeven geluidzone, bestaande woningen zijn gelegen respectievelijk middels het onderhavige bestemmingsplan nieuwe woningen worden voorgestaan, dient voor deze woningen in het kader van het onderhavige bestemmingsplan echter een hogere waarde voor de geluidbelasting tot 55 dB(A) te worden vastgesteld. De Wet geluidhinder biedt hiertoe de mogelijkheden. In de voorschriften van het bestemmingsplan is verankerd, dat nieuwe woningen binnen deze op de plankaart aangegeven 50 dB(A)-contour alleen gerealiseerd kunnen worden, wanneer de hiervoor benodigde hogere waarde voor de geluidbelasting is verleend.
3.7.5
Leidingstroken
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen transportleidingen danwel andere belangrijke kabels en leidingen welke een belemmering kunnen vormen voor de realisatie van een nieuw woongebied en een sport- en recreatievoorzieningencluster.
3.7.6
Hinder van bedrijven
Stankhinder In de directe omgeving van het onderhavige bestemmingsplangebied (aan de Verborgsweg, de Hadsweg, de Kraanweg, de Trumpertweg, de Truyenhoekweg en de Hoefbemdenweg) is in de bestaande situatie een aantal agrarische bedrijven gelegen, welke ingevolge de Wet en Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden 2003 een stankcirkel heeft. Door M&A Milieu Adviesbureau is in december 2004 een onderzoek uitgevoerd naar de hinderaspecten van deze bedrijven in relatie tot de realisatie van het nieuwe woongebied. De stankhinder van de omliggende bedrijven is in dit onderzoek in kaart gebracht op basis van individuele stankcirkels. Bij het inventariseren van de bedrijven is daarbij rekening gehouden met eventuele uitbreidingsmogelijkheden binnen het bouwblok en de belemmeringen van bestaande woningen (categorie 1 t/m 4) op de uitbreidingsmogelijkheden binnen het bouwblok. Er is rekening gehouden met de bestaande rechten van de agrarische bedrijven er vanuitgaande dat er nog geen uitbreidingsgebied voor woningbouw is gerealiseerd. Het onderzoek wijst uit dat de mogelijkheden voor woningbouw en sportvoorzieningen in het bestemmingsplangebied door een aantal bedrijven worden belemmerd door de stankcirkels.
41
Hadsweg 3 Aan de Hadsweg 3 is een intensieve veehouderij in vleeskalkoenen en vleesstieren gelegen. De stankcirkel van deze agrarische bedrijfsactiviteit is gelegen over de noordzijde van het bestemmingsplangebied, over de bestaande (woon)bebouwing aan de Leukerstraat. Ter plaatse van dit deel van het plangebied wordt echter geen nieuwe woonbebouwing voorgestaan. In het onderhavige bestemmingsplan zijn uitsluitend de reeds bestaande woningen positief bestemd. Voor de realisatie van het nieuwe woongebied “Vrouwenhof” vormt deze bedrijfsactiviteit derhalve geen belemmering. Kraanweg 10 Aan de Kraanweg 10 is een stoeterij/manege gelegen. In het vigerend bestemmingsplan “Buitengebied 1998” is aan deze agrarische bedrijfsactiviteit een agrarisch bouwblok toegekend. Uitgaande van de mogelijkheden, welke in het vigerend bestemmingsplan worden geboden voor uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing, is de stankcirkel van deze activiteit over een deel van het nieuwe woongebied “Vrouwenhof” gelegen. Echter, het westelijk deel van dit bouwblok zal uitsluitend worden gebruikt voor recreatieve doeleinden in de vorm van een manege, wat betekent dat de werkelijke stankcirkel kleiner is en gelegen is buiten het nieuwe woongebied “Vrouwenhof”. Om te voorkomen dat ter plaatse van het westelijk deel van dit bouwblok nog activiteiten kunnen plaatsvinden, welke stankhinder kunnen veroorzaken, is de bestemming van het westelijk deel van dit bouwblok in het onderhavige bestemmingsplan gewijzigd in de bestemming “Sport- en recreatiedoeleinden” met de nadere aanduiding “manege toegestaan”. Dierenverblijven zijn binnen de manege-activiteiten daarbij uitgesloten. Voor de overige gronden behorende tot deze stoeterij/manege blijft het vigerend bestemmingsplan onverkort van kracht. Het bedrijf kan de huidige activiteiten daarmee onbelemmerd continueren. Met deze bestemmingswijziging vormt deze bedrijfsactiviteit ook geen belemmering meer voor de realisatie van het nieuwe woongebied “Vrouwenhof”. Trumpertweg 19 Aan de Trumpertweg 19 is een intensieve veehouderij gelegen, waar vleesvarkens en legkippen worden gehouden. Recent is aan dit bedrijf een nieuwe milieuvergunning verleend. De stankcirkel, welke behoort bij deze nieuwe milieuvergunning in relatie tot de mogelijkheden, welke het vigerend bestemmingsplan “Buitengebied 1998” middels het geprojecteerde agrarisch bouwblok biedt, is gelegen over het oostelijk deel van het nieuwe woongebied “Vrouwenhof”. Het realiseren van nieuwe woningen binnen deze stankcirkel is niet mogelijk. De gemeente Weert probeert om in overleg met de eigenaar van deze intensieve veehouderij zodanige maatregelen te treffen, dat deze stankcirkel wordt verkleind en daarmee buiten de contour van het nieuwe woongebied “Vrouwenhof” zal zijn gelegen. Tot het moment dat deze maatregelen getroffen zijn, zal het realiseren van nieuwe woningen in het oostelijk deel van het plangebied niet mogelijk zijn. In het onderhavige bestemmingsplan is dan ook de bepaling opgenomen dat binnen deze stankcirkel geen nieuwe woningen gerealiseerd mogen worden. Op het moment dat de stankcirkel is weggenomen of in voldoende mate is verkleind, biedt het bestemmingsplan middels een opgenomen vrijstellingsbevoegdheid de mogelijkheid om deze woningen alsnog te realiseren. 42
Hoefbemdenweg 4 Aan de Hoefbemdenweg 4 is een pluimveehouderij gelegen. In het vigerend bestemmingsplan “Buitengebied 1998” is aan deze agrarische bedrijfsactiviteit een agrarisch bouwblok toegekend. Uitgaande van de mogelijkheden, welke in het vigerend bestemmingsplan worden geboden voor uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing, is de stankcirkel van deze activiteit over een deel van het nieuwe woongebied “Vrouwenhof” alsook over een deel van de sport- en recreatievoorzieningencluster gelegen. De eigenaar van dit bedrijf kan de mogelijkheden die het agrarische bouwblok in het vigerende bestemmingsplan biedt ten aanzien van het toevoegen van bedrijfsgebouwen momenteel niet benutten omdat de stankcirkel van dit bedrijf is gelegen over de bestaande woningen aan de Achterstestraat. Bovendien zijn op het betreffende deel van het bouwblok 2 bedrijfswoningen en een werktuigenberging gelegen. De grenzen van het bouwblok zijn echter voor het plan Vrouwenhof uitgangspunt voor het bepalen van de stankcirkel, zoals deze is aangegeven op de plankaart. Momenteel zijn een aantal woningen van het plangebied Vrouwenhof gelegen binnen deze stankcirkel. Door op het betreffende deel van het agrarische bouwblok de mogelijkheid weg te nemen om hier bedrijfsgebouwen te projecteren van waaruit emissie van stank kan plaatsvinden, kan de stankcirkel zover worden teruggebracht dat de geprojecteerde woningen in het plangebied Vrouwenhof hier niet meer binnen vallen. Om het bedrijf daarmee niet te belemmeren in zijn eventuele toekomstige uitbreidingsmogelijkheden, is uitbreiding aan de oostelijke zijde van de huidige bedrijfsbebouwing nog mogelijk. Om de continuïteit van deze bestaande agrarische bedrijfsactiviteit te kunnen waarborgen en tevens de belemmeringen voor de realisatie van het nieuwe woongebied en sport- en recreatievoorzieningencluster op te heffen, zal de gemeente het agrarische bouwblok wijzigen. Aan de noordzijde zal dit bouwblok daarbij worden teruggebracht en aan de oostzijde zal het bouwblok ter compensatie worden uitgebreid. Het vigerend bestemmingsplan biedt hiervoor middels een daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid. Deze wijzigingsprocedure zal afzonderlijk, maar gelijktijdig met de onderhavige bestemmingsplanprocedure gevoerd worden. Tot het moment dat deze wijzigingsprocedure doorlopen is, zal het realiseren van nieuwe woningen in het oostelijk deel van het plangebied niet mogelijk zijn. Ook sportvoorzieningen kunnen binnen de stankcirkel categorie 3 niet gerealiseerd worden, met uitzondering van de schutterij. In het onderhavige bestemmingsplan is dan ook de bepaling opgenomen dat binnen deze stankcirkels geen nieuwe woningen en sportvoorzieningen gerealiseerd mogen worden. Op het moment dat de stankcirkels middels de wijzigingsprocedure in voldoende mate zijn verkleind, biedt het bestemmingsplan middels opgenomen vrijstellingsbevoegdheden de mogelijkheid om deze woningen en sportvoorzieningen alsnog te realiseren. Ten aanzien van de overige onderzochte agrarische bedrijven blijkt uit het onderzoek dat de stankcirkels niet binnen het onderhavige bestemmingsplangebied zijn gelegen. Deze agrarische bedrijven vormen dan ook geen belemmering voor de realisatie van het nieuwe woongebied en/of de sport- en recreatievoorzieningencluster.
43
Milieuhinder overige bedrijven In het plangebied is één bedrijfsactiviteit gelegen, welke ingevolge de geldende milieuwetgeving een hindercirkel heeft. Het betreft een constructiebedrijf ten behoeve van de voormontage van kraan- en railsystemen gelegen aan Klein Leuken. Volgens de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG dient tussen een constructiebedrijf en woningbouw uit het oogpunt van geluid een afstand van ten minste 100 meter in acht genomen te worden, om hinder voor de woonomgeving te voorkomen. In het kader van de milieuvergunningverlening zijn aan het constructiebedrijf echter beperkingen opgelegd, waarbij bepaald is dat deze bedrijfsactiviteit een geluidsproductie mag genereren van maximaal 50 DB(A) op de gevels van de bestaande omliggende woningen. Gelet op deze beperkingen en het gegeven dat de woningen in het nieuwe woongebied op grotere afstand zijn gelegen dan de reeds bestaande woningen, vormt deze bedrijfsactiviteit voor de realisatie van het nieuwe woongebied geen belemmering. In het onderhavige bestemmingsplan is deze bedrijfsactiviteit dan ook positief bestemd. Binnen het onderhavige bestemmingsplan wordt voorts ruimte geboden voor de realisatie van nieuwe sport- en recreatieve voorzieningen, waaronder een manege, voetbal- en tennisvelden en een schutterij. Ook is de bestaande scouting aan Klein Leuken positief bestemd alsmede de kerk van de Jehovah’s Getuigen aan de Leukerstraat. Ingevolge de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG dient tussen woonbebouwing en sport- en recreatievoorzieningen een afstand van ca. 50 meter in acht genomen te worden om hinder voor de woonomgeving te voorkomen en tussen een religieus gebouw en woonbebouwing ca. 30 meter. Tussen de schutterij en woonbebouwing dient zelfs een afstand van ca. 200 meter te worden gewaarborgd. De in de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” weergegeven afstanden geven echter slechts een indicatie van de in een gemiddelde situatie te verwachten ruimtelijke werking van de milieubelasting. Wanneer bijvoorbeeld maatregelen zijn getroffen om de ruimtelijke werking van de milieubelasting te beperken, kan de werkelijke milieubelasting afwijken van deze indicatie. Voor de schutterij geldt dat reeds een onderzoek naar de werkelijke milieubelasting van de schietactiviteiten heeft plaatsgevonden. In paragraaf 3.7.3. zijn de resultaten van dit onderzoek beschreven. Op basis van dit onderzoek zijn de positie van de kogelvanger, de buks en het verenigingsgebouw vastgelegd op een zodanige afstand, dat geen hinder voor de bestaande en de nieuwe woningen zal ontstaan. Voor de manege geldt, dat omdat binnen de manege-activiteiten dierverblijven in het onderhavige bestemmingsplan zijn uitgesloten, de hinderuitstraling veel kleiner is dan de 50 meterafstand, welke in de genoemde VNG-publicatie is aangegeven. Deze manege-activiteiten vormen dan ook geen belemmering voor het nieuwe woongebied. Een onderzoek heeft nog niet voor de bestaande scouting, de kerk en het overige deel van de voorgestane nieuwe sport- en recreatievoorzieningencluster kunnen plaatsvinden.
44
Voor de kerk van de Jehovah’s Getuigen geldt echter dat deze slechts vier dagdelen per week in gebruik is, te weten zondagochtend en dinsdagavond met een grotere groep mensen en donderdagavond en zaterdagochtend met een groep van ca. 15 personen. Dit, terwijl in de genoemde VNG-publicatie uitgegaan wordt van een continu gebruik overdag en ’s avonds. Het betreft hier een al langer bestaande en bekende functie, waarbij uitgegaan kan worden van een afstand tot nieuwe woonbebouwing van 20 meter. Voor de scouting geldt eveneens dat deze niet continu in gebruik is. Bovendien is ook hier sprake van een al langer bestaande en bekende functie. Voor de scouting kan derhalve een hindercirkel van 30 meter tot de nieuwe woonbebouwing aangehouden worden. Voor de nieuwe sport- en recreatievoorzieningencluster is een hinderonderzoek nog niet uitgevoerd, omdat nog niet bekend is hoe deze precies zal worden ingericht. In het bestemmingsplan is dan ook bepaald dat tussen de sportvoorzieningen en omliggende (bestaande en nieuwe) woningen een afstand van ten minste 50 meter in acht genomen dient te worden. Alleen wanneer uit onderzoek zou blijken dat middels het treffen van maatregelen of anderszins de ruimtelijke werking van de milieubelasting verkleind kan worden, zouden de sportvoorzieningen, respectievelijk de woningen op kleinere afstand gepositioneerd kunnen worden. Het bestemmingsplan biedt hiervoor middels opgenomen vrijstellingsbevoegdheid de ruimte.
3.7.7
Luchtkwaliteit
Bij plannen voor wonen, scholen, recreatie, kantoren, voorzieningen e.d. in de nabijheid van weginfrastructuur is het uitgangspunt dat in 2010 voldaan dient te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof zoals weergegeven in het Besluit luchtkwaliteit. In april 2006 is derhalve door M&A Milieu Adviesbureau een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat voor de Heuvelweg, Schutterijlaan, Middelstestraat en Achterstestraat de normering volgens het Besluit luchtkwaliteit (2005) niet wordt overschreden. Dit geldt zowel voor de huidige situatie als de toekomstige situatie. Op grond van de emissiegegevens uit CARII, versie 4.0 van 2010 die gehanteerd zijn in een eerdere rapportage voor onderhavig bestemmingsplan, waren wel overschrijdingen geconstateerd van het maximaal toegestane aantal overschrijdingen voor de daggemiddelde concentraties voor fijn stof. Door een aantal landelijke maatregelen zijn de prognosegegevens voor de toekomst echter in positieve zin bijgesteld, zodat met de nieuwe prognosegegevens geen overschrijdingen meer plaatsvinden. In het onderzoek wordt derhalve geconcludeerd dat er vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het nieuwe woongebied.
45
3.8
Wateraspecten
3.8.1
Algemeen beleidskader
Op verschillende beleidsniveaus is de afgelopen jaren invulling gegeven aan de watertaken. Deze invulling is verwoord in een aantal beleidsnota’s op Europees niveau, het rijk, de provincie en de lagere overheden gemeente en waterschap. Europa De Europese Kaderrichtlijn Water De richtlijn verwoordt het streven binnen de Europese Unie naar ecologisch goed functionerende watersystemen. De Unie streeft ernaar om het water in Europa in 2015 kwalitatief in goede toestand te hebben en daarna te behouden. Rijk e 4 Nota Waterhuishouding Deze nota is in 1998 vastgesteld en heeft als planperiode 1998 - 2006. Naast een verdere uitwerking en verdieping van de watersysteembenadering wordt in deze nota voor vier thema’s specifieke aandacht gevraagd: veiligheid, verdroging, emissies en waterbodems. De WB21-aanpak De aanpak van Waterbeheer 21e eeuw kenmerkt zich door het zoeken naar waterhuishoudkundige oplossingen voor wateroverlast waarbij problemen niet worden afgewenteld op benedenstroomse gebieden. Een ander uitgangspunt is dat watersystemen worden onderworpen aan een strikte normering. De faalkans van een systeem is in termen van herhalingstijden en optredende schade uit te drukken. Nationaal Bestuursakkoord Water Factoren zoals klimaatveranderingen, verstedelijking, zeespiegelstijging en bodemdaling hebben geleid tot nationale afspraken en inspanningsverplichtingen: het Nationaal Bestuursakkoord Water. Een betere, op elkaar afgestemde benadering van water wordt daarin vooropgesteld. Dat geldt voor zowel de waterketen (drinkwater, afvalwater, riolering en zuivering) als voor het watersysteem (regen, riolering, waterloop, zee). Deze beleidsafstemming komt in reguliere omstandigheden ter sprake in een stedelijk waterplan. In het Nationaal Bestuursakkoord Water zijn hierover afspraken gemaakt. Belangrijke doelstelling uit het Nationaal Bestuursakkoord Water is dat in 2015 de watersystemen kwantitatief gezien op orde zijn. 5e Nota Ruimtelijke Ordening Deze nota brengt water als medeordenend principe voor het ruimtelijke beleid nadrukkelijk in beeld. De beleidsuitgangspunten van de commissie Waterbeheer 21e eeuw zijn overgenomen en uitgewerkt. Zowel de kwantiteitsstrategie “vasthouden, bergen, afvoeren” als de kwaliteitsstrategie “schoonhouden, scheiden, schoonmaken” als onderwerp met ruimtelijke gevolgen komen aan de orde.
46
Provincie Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) Het POL is een integraal plan voor het omgevingsbeleid van de provincie Limburg. Dat houdt in dat het POL tegelijkertijd streekplan en waterhuishoudingsplan is en dus de provinciale kaders voor het ruimtelijke en waterhuishoudkundige beleid uitzet. Op de POL-kaarten (met name de blauwe waarden kaart) zijn de gebieden waarvoor in het POL waterbeleid is geformuleerd, geografisch aangeduid. Het gaat onder meer om beekdalen en laagtes buiten het Maasdal, infiltratiegebieden, hydrologisch gevoelige natuurgebieden, “bufferzones verdroging” en beken met een specifieke ecologische functie. In het POL is verwoord dat ernaar gestreefd dient te worden 60% van de neerslag in een ontwikkelingsgebied niet via de riolering te laten afstromen. Voor aangewezen infiltratiegebieden geldt een percentage van 80%. Regenwater afkomstig van bedrijventerreinen (anders dan dakwater) komt in principe niet in aanmerking voor afkoppelen, tenzij via maatwerkoplossingen de kwaliteit van het afstromende regenwater wordt verbeterd (bronmaatregelen of zuivering). Waterschap Peel en Maasvallei Het waterschap is belast met het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater. Het beleid van het waterschap is verwoord in het Integraal Waterbeheersplan met planperiode 2004 - 2007. Voor het waterschap vormen de nieuwste inzichten gericht op duurzaam stedelijk waterbeheer het uitgangspunt voor de inrichting en het beheer van stedelijk water. Keur/legger Op het waterhuishoudkundige stelsel dat de regionale waterbeheerder beheert, is de keur van het waterschap van toepassing. De keur kent ge- en verbodsbepalingen voor water en waterkeringen. De werking van de keur is afhankelijk van leggers. Alleen waterhuishoudkundige elementen die in de legger zijn opgenomen, vallen onder de keur. In de legger zijn zones bepaald en staat aangegeven wie eigenaar en onderhoudsplichtige is van de watergang. In bestemmingsplannen is het belangrijk dat primaire waterlopen en waterkeringen als zodanig worden bestemd. Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) Het Waterschapsbedrijf Limburg geeft ter bescherming van de waterkwaliteit vergunningen af op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). Alle lozingen op oppervlaktewater, met uitzondering van schoon regenwater, zijn vergunningplichtig. Vergunningen worden afgegeven voor directe lozingen, AMvBbedrijven, riooloverstorten en specifieke categorieën (glastuinbouw, land- en tuinbouwbedrijven). Landelijke wet- en regelgeving en maatschappelijke ontwikkelingen worden hierbij omgezet in regionale doelstellingen op basis van mogelijke belangen en gevolgen voor het beheersgebied.
47
Gemeente Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Een wettelijk vastgelegd, belangrijk beleidsplan voor de gemeentelijke riolering is het GRP. Een relevant onderdeel uit dit gemeentelijke plan is de strategie voor de aanpassing van de riolering. De wet schrijft voor dat de waterbeheerder nauw wordt betrokken bij het overleg over deze strategie, die moet leiden tot kwalitatieve en kwantitatieve verbeteringen van watersystemen. De gemeente dient zorg te dragen voor een doelmatige inzameling en transport van het afvalwater dat binnen haar grondgebied vrijkomt (zorgplicht). Als middel voor de inzameling en het transport van afvalwater wordt de riolering aangewend. Het ingezamelde water zal de riolering verlaten via bijvoorbeeld het overnamepunt naar de rioolwaterzuiverings-inrichting, via de overstorten of via de nooduitlaten. Voor zover van toepassing is ten behoeve van deze waterparagraaf gebruik gemaakt van de informatie zoals is opgenomen in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2000 - 2005 van de gemeente Weert. Gemeentelijk Waterplan Het Gemeentelijk Waterplan is een belangrijk instrument om water een volwaardige plaats te geven in de ruimtelijke planvorming. In feite leggen gemeente en waterbeheerder in de gemeentelijke waterplannen een gedeelde visie neer op het watersysteem, en mogelijk op zaken als wateroverlast, infiltratie van schoon regenwater, geschikte locaties voor woningbouw, bedrijventerreinen, verdrogingsbestrijding en kwetsbare natuur. Daarmee kan een gemeentelijk waterplan een prima basis en startpunt vormen voor de gesprekken over ruimtelijke plannen. Op waterhuishoudkundig gebied zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het bouwrijp maken, woonrijp houden en de ontwatering van het stedelijk gebied. De gemeente zorgt verder voor de ruimtelijke inpassing van diverse voorzieningen voor het waterbeheer, zoals retentievijvers. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt rekening gehouden met integraal waterbeleid en rioleringsplannen. Programma van eisen “Vrouwenhof” In het programma van eisen zijn een aantal uitgangspunten opgesteld ten behoeve van de inrichting van de waterhuishouding en de riolering. Zo dient in principe al het hemelwater op een duurzame manier binnen het gebied (binnen het principe van vasthouden, bergen en afvoeren) te worden verwerkt. Door middel van het infiltreren van hemelwater via een bodempassage zal getracht worden zoveel mogelijk aan dit principe tegemoet te komen. Indien de infiltratie mogelijkheden onttoereikend zijn, zal een deel van het hemelwater op het oppervlaktewater worden geloosd.
48
3.8.2
Gebiedskenmerken
Situatie De gemeente Weert wil het gebied Vrouwenhof in de wijk Leuken ontwikkelen van wat nu voornamelijk een landbouwgebied is tot een aantrekkelijk woongebied. De totale oppervlakte van het gebied bedraagt circa 22,7 ha en is gelegen oostelijk van de bestaande bebouwing van de wijk Leuken. Hoogteligging De maaiveldhoogte varieert van 30,5 m +NAP tot 32 m +NAP. Op een aantal plaatsen wordt een iets hogere dan wel lagere maaiveldhoogte aangetroffen. Geohydrologische beschrijving Regionale bodemopbouw De regionale bodemopbouw is afgeleid uit de Grondwaterkaart van Nederland en is weergegeven in de volgende tabel Tabel regionale bodemopbouw Diepte (m NAP) Samenstelling 32 – 22 à 17 Fijne en grove (lemige) lagen, afgewisseld met leemlaagjes/-lenzen 22 à 17 – -102 Grof, grindhoudend zand -102 - -152
Geohydrologische eenheid deklaag e
1 watervoerend pakket e
Klei
1 scheidende laag
Formatie Nuenen Veghel, Sterksel en Kedichem Brunssum klei
Op de locatie in het onderzoeksgebied bevindt zich een deklaag van 10 à 15 m dik, bestaande uit afwisselend fijne tot grove (lemige) zanden. In de deklaag komen leemlaagjes/lenzen voor die afwisselend wel en niet een aaneengesloten scheidende laag kunnen vormen. Onder de deklaag bevindt zich een dik watervoerend pakket van circa 120 m. Het doorlaatvermogen van het watervoerende pakket bedraagt circa 3.400 m³/dag. Hieruit valt een gemiddelde doorlaatfactor van circa 30 m³/dag af te leiden. Locale bodemopbouw De lokale ondiepe bodem is opgebouwd uit hoge zwarte enkeerdgronden, bestaande uit lemig fijn zand. De bodemtypen zijn circa 30 jaar geleden gekarteerd (Stiboka, 1972). De voorkomende grondwatertrappen zijn V, VI en VII. In de volgende tabel is de gemiddelde hoogste (GHG) en gemiddelde laagste (GLG) grondwaterstand weergegeven voor de grondwatertrappen die voorkomen in het plangebied. Tabel Grondwatertrappen GHG GLG
V < 40 > 120
VI 40 – 80 > 120
VII > 80 > 120
Het verloop van de grondwatertrappen vertoont een samenhangend geheel met de maaiveldhoogte. Op de lagere delen (middendeel van het plangebied) wordt grondwatertrap V aangetroffen en op de hogere delen grondwatertrap VII (zie figuur 12). Onverzadigde zone
49
Ter plaatse van 6 boringen zijn doorlatendheidsmetingen gedaan in de onverzadigde zone middels de omgekeerde boorgatmethode. Uit de meetresultaten blijkt dat de doorlaatfactor van de onverzadigde zone op een diepte van 0,5 à 1,5 m- mv circa 0,2 à 0,6 m/dag bedraagt. Verzadigde zone De verzadigde doorlatendheid is in de 8 peilbuizen bepaald door middel van de fallheadmethode. De doorlatendheid ligt gemiddeld tussen de 0,5 à 1,5 meter/dag. Grondwatergegevens De GHG en de GLG zijn bepaald aan de hand van de geactualiseerde grondwaterkaart van Alterra (Alterra 2001). Het beeld komt redelijk overeen met de grondwatertrappen uit de bodemkaart (Stiboka 1972). De GHG is in de afgelopen dertig jaar plaatselijk enkele decimeters lager geworden (30 à 40 cm). De GLG liggen in beide situaties beneden de 1,2 m beneden maaiveld. Om een beter inzicht te krijgen in de fluctuaties van de grondwaterstand zijn in de omgeving gegevens opgevraagd van enkele TNO-peilbuizen. In het plangebied zelf bevinden zich geen TNO-peilbuizen. De dichtstbijzijnde TNO-peilbuis ligt circa 1 km ten oosten van het plangebied. Ter plaatse van deze peilbuis is de grondwaterstand 1 à 2,5 m –mv. Deze diepte van de grondwaterstand kan niet als representatief voor het plangebied worden beschouwd. De fluctuatie van de grondwaterstand van circa 1,5 m is waarschijnlijk wel representatief voor het plangebied. Binnen het plangebied zijn 8 peilbuizen geplaatst waarin gedurende 1 jaar, met behulp van meetinstrumenten, dagelijks de grondwaterstanden zijn vastgelegd. De gemeten grondwaterstanden in het plangebied liggen tussen de 1,5 en 2,5 m-mv. Grondwateronttrekkingen In de volgende tabel zijn de geregistreerde grondwateronttrekkingen (provincie Limburg, 2002) weergegeven die binnen een straal van 5 km rond het plangebied liggen. Tabel geregistreerde grondwateronttrekkingen 2002 Omschrijving x-coördinaat Pompstation Graafschap Hornelaan Koelwater RWZI Weert Hertrek Bv Dumeco
y-coördinaat
Diepte
Debiet (m3)
177962
362943
2+3 wvp
1.889.220
179287 179200 174139
364225 364800 362015
1 wvp 1 wvp 1 wvp
17.010 31.600 305.768
In de omgeving van het plangebied lag één belangrijke grondwaterwinning, het pompstation Graafschap Hornelaan van WML op een afstand van circa 1600 m en een onttrekking van 1,9 miljoen m3 in 2002. Andere onttrekkingen liggen veel verder weg en zijn aanzienlijk kleiner. De onttrekking op dit pompstation vond plaats uit het 2e + 3e watervoerende pakket. Tengevolge van het stopzetten van deze onttrekking is berekend dat de grondwaterstanden binnen het beschouwde gebied gemiddeld 10 cm zijn gestegen.
50
Oppervlaktewater Kwantiteit oppervlaktewater Het waterkwantiteitsbeheer is in handen van Waterschap Peel en Maasvallei. Het plangebied bevindt zich in het stroomgebied van de Tungelroyse beek. In de huidige situatie wordt het water afgevoerd via greppels en sloten. Het gebied wordt voor zover bekend niet gedraineerd. In het plangebied wordt geen vast peil gehanteerd. De afwatering van het gebied vindt plaats via vrije afwatering naar de Leukerbeek. Door het plangebied lopen twee primaire waterlopen van het waterschap namelijk de Leukerbeek en de zijtak van de Leukerbeek. De Leukerbeek is het gehele jaar watervoerend, met voeding van water uit de Zuid-Willemsvaart. Kwaliteit oppervlaktewater In het plangebied zijn geen gegevens bekend van de oppervlaktewaterkwaliteit. Voor inzicht in de oppervlaktewaterkwaliteit zijn gegevens van de Leukerbeek gebruikt (bron: stroomgebiedvisie) en waterkwaliteitsgegevens van de ZuidWillemsvaart bij Weert (inlaatwater).De huidige waterkwaliteit van de Leukerbeek kan omschreven worden als agrarisch eutroof water. De oppervlaktewaterkwaliteit wordt sterk beïnvloed door diffuse belasting uit de landbouw. Het stikstof- en fosfaatgehalte bevinden zich boven de MTR (Maximaal Toelaatbaar Risico). De norm voor koper, zink en nikkel overschrijdt de MTR-waarde. Samenvattend is het knelpunt voor de waterkwaliteit een te hoge N/P-gehalte en te hoge gehalten zware metalen (water en waterbodem). Ook de kwaliteit van het water uit de Zuid-Willemsvaart laat te wensen over. De gemeten waarde aan totaalfosfaat en totaalstikstof liggen boven de MTR-waarde.
3.8.3
Mogelijkheden en beperkingen voor duurzaam stedelijk waterbeheer
Grondwaterneutraal bouwen Vanwege de hoge grondwaterstanden die in enkele delen van het plangebied kunnen optreden kan niet zomaar gebouwd worden. Het aanleggen van drainage om de grondwaterstand te beteugelen zal grote afvoer van grondwater met zich meebrengen en wellicht negatieve effecten hebben op de omgeving (verdroging). Dit is in strijd met het principe van grondwaterneutraal bouwen. In een aantal delen van het plangebied kan gebouwd worden zonder dat ontwatering of ophoging noodzakelijk is. Uitgegaan wordt daarbij van kruipruimteloos bouwen en een minimale ontwateringdiepte van 0,5 m t.o.v. de GHG. Een aantal laag gelegen delen van het plangebied zal echter zonder ophoging of drainage niet geschikt zijn voor bebouwing. Infiltreren of oppervlaktewater Door het plangebied loopt de primaire watergang (Leukerbeek) van het waterschap. Deze is het gehele jaar watervoerend, doordat deze gevoed wordt door water vanuit de Zuid-Willemsvaart. Uit de GLG kaart is af te lezen dat de grondwaterstand in de zomerperiode uitzakt tot 1,5 meter beneden maaiveld of dieper. Op basis hiervan mag het volgende worden verondersteld. 51
De waterstand in het oppervlaktewater zal, zonder inlaatwater of technische maatregelen, redelijk meefluctueren met de grondwaterstand. Deze grondwaterstandfluctuatie zal dan vrij groot zijn (circa 1,5 m), de oppervlaktewaterstand zal in iets mindere mate meefluctueren. In de winter zal de oppervlaktewaterstand redelijk hoog zijn en in de zomer zal er weinig tot geen water in de waterlopen aanwezig zijn. Vanuit waterkwaliteit en waterbeleving zou dit niet wenselijk zijn. Tevens zou dan door de grote fluctuaties in oppervlaktewaterstanden een gevarieerde oeverbegroeiing niet mogelijk zijn. Het inlaten van water om de oppervlaktewaterstand op peil te houden heeft als nadeel dat het inlaatwater afkomstig uit de Zuid Willemsvaart voedselrijk is. Dit kan in de zomerperiode leiden tot algenbloei in het water.De doorlatendheid van de onverzadigde zone ligt tussen de 0,2 en 0,6 m/dag. Op basis van deze matige doorlatendheid en het periodiek optreden van hoge grondwaterstanden ligt infiltreren van het hemelwater afstromend van verharde oppervlakken voor het plangebied niet direct voor de hand. In de zomerperiode als de grondwaterstand laag is zal infiltratie redelijk mogelijk zijn. In de winterperiode als de grondwaterstand hoog is zal het infiltreren van water niet altijd mogelijk zijn.
3.8.4
Oplossingsrichtingen voor duurzaam waterbeheer
Hierna worden enkele technieken beschreven waarmee het hemelwater van het plangebied afgevoerd of geborgen kan worden. Uitgangspunten bij het omgaan met hemelwater zijn daarbij: waterberging en waterafvoer scheiden; voorzieningen voor hemelwaterafvoer en berging zoveel mogelijk bovengronds te realiseren. Bij waterberging en waterafvoer van Vrouwenhof kan onderscheid gemaakt worden tussen de volgende onderdelen: Oppervlaktewater; Leukerbeek; Wadi’s. De goten worden gebruikt om het water van de daken en wegen af te voeren naar de wadi. In de wadi wordt het water geborgen en gezuiverd. De wadi zorgt voor een langzame afvoer van het water naar het oppervlaktewater en indirect naar de Leukerbeek. De Leukerbeek zorgt uiteindelijk voor de afvoer van het hemelwater. Berging en afvoer zijn in dit systeem gescheiden. Oppervlaktewater Bij de introductie van oppervlaktewater in het plangebied dient rekening te worden gehouden met de kwaliteit van het inlaatwater uit de Zuid-Willemsvaart. Op dit moment wordt ervan uitgegaan dat het bovenstrooms van Vrouwenhof gelegen oppervlaktewatertracé voldoende filterend werkt om bijvoorbeeld algenbloei in het oppervlaktewater van Vrouwenhof tot een minimum te beperken.
52
Leukerbeek Door het plangebied loopt de primaire watergang de Leukerbeek. Deze zorgt voor de waterafvoer van het plangebied en het bovenstrooms gelegen gebied. In de huidige situatie wordt de Leukerbeek gevoed met water uit het de Zuid-Willemsvaart (gebiedsvreemd water). In de toekomstige situatie zal de Leukerbeek eveneens als waterafvoer van het plangebied en bovenstrooms gelegen gebied fungeren. Wadi’s Voor Vrouwenhof kunnen de wadi’s naast een infiltratiemiddel ook gebruikt worden als hemelwaterberging en hemelwaterzuiveringssysteem. Het water afstromend van daken en wegen wordt geborgen in de wadi. In de zomerperiode, wanneer de grondwaterstand laag is, zal het grootste deel van het hemelwater infiltreren in de bodem. In de winterperiode, wanneer hoge grondwaterstanden voor kunnen komen zal het hemelwater infiltreren in het aangebrachte zandpakket in de wadi en via de drain afgevoerd worden naar oppervlaktewater. De drain in de wadi zorgt er in deze situatie eveneens voor dat de grondwaterstand beteugeld wordt. In de bovenste decimeters van de bodem van de wadi vindt absorptie van verontreinigingen plaats. Verder vindt door de zuurstofrijke omstandigheden in de bodem biologische afbraak plaats van organische verontreinigingen. Verder worden in beperkte mate zware metalen opgenomen door de planten in de wadi en met het maaisel afgevoerd. De bodem van de wadi zal periodiek vervangen moeten worden om het doorslaan van verontreinigingen te voorkomen.
3.8.5
Gekozen aanpak
Uitgangspunt bij het bepalen van de keuze is dat binnen het beschouwde gebied een duurzaam en robuust watersysteem wordt ingericht. Tevens is van groot belang dat rekening wordt gehouden met frequent optredende hoge grondwaterstanden. Uitgangspunten Binnen het plan is met de volgende uitgangspunten rekening gehouden. Het geïnventariseerd schoon verhard oppervlak bedraagt: Woningen (290) Ontsluitingswegen Woonstraten Totaal schoon verhard oppervlak: Uitgangspunten m.b.t. aan te leggen infiltratiebuffer: Infiltratiebuffer 35 mm (neerslag 1 maal per 5 jaar) Retentiebuffer 50 mm (neerslag 1 maal per 10 jaar)
43.500 m2 20.550 m2 25.800 m2 89.850 m2 3.145 m3 4.493 m3
53
Duurzaam watersysteem Vrouwenhof. Overleg tussen ruimtelijke ordening en waterbeheer heeft geresulteerd is een voor beide partijen acceptabele oplossing voor het aan te leggen watersysteem. Gekozen is voor zichtbaar water in de vorm van waterlopen die door het gehele plan verdeeld worden aangelegd. Deze watervoerende waterlopen hebben onder droge omstandigheden een vast peil en zullen tijdens neerslagomstandigheden belast worden met overtollig hemelwater afkomstig van daken, erven en wegen. De waterlopen functioneren onder die omstandigheden als buffer en het gebufferde water zal via de zijwanden infiltreren in de bodem. Voordelen van deze aanpak zijn: Waterlopen functioneren zowel als infiltratievoorziening gedurende droge omstandigheden en als drainagevoorziening tijdens natte perioden. Waterlopen zijn over het gehele plan verdeeld waardoor over beperkte afstand afvoer van schoon hemelwater richting waterlopen moet plaatsvinden. Water krijgt een duidelijke plaats en vormt als zodanig een belangrijke ruimtelijke component. Als nadeel moet worden genoemd het ruimtebeslag die deze waterlopen in het totale plan innemen. Kenmerken van het te kiezen watersysteem zijn: Lengte waterlopen 2.390 m -
Gemiddelde bufferinhoud (1 maal per 10 jaar) Gemiddelde bufferinhoud (1 maal per 5 jaar)
1,9 m3/m 1,3 m3/m
Uitgangspunt Waterschap Peel en Maasvallei is een bui van 1 maal per 10 jaar. Met dit uitgangspunt zal tijdens de nadere uitwerking van het watersysteem rekening worden gehouden. Binnen het onderhavige plan is op dit moment een primaire waterloop aanwezig. Deze waterloop, de Leukerbeek, wordt door het Waterschap Peel en Maasvallei beheerd en onderhouden. Ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling zal het gedeelte van de Leukerbeek, bovenstrooms van het nieuwe plan van status veranderen; van primair naar secondair water. De loop van de Leukerbeek binnen het nieuwe plan vervalt en wordt vervangen door nieuw ontworpen waterlopen die binnen het plan zijn opgenomen. De status van deze nieuwe waterlopen zal secundair worden. Op alle secundaire waterlopen is de keur van het Waterschap Peel en Maasvallei van toepassing. De Leukerbeek krijgt in de nieuwe situatie een primaire status vanaf het lozingspunt gesitueerd binnen perceel WEE01 E 4253 grenzend aan de percelen WEE01 E 2713 en WEE01 E 291. RD-coordinaten van het beginpunt van de primaire waterloop zijn x:179635, y:363050.
54
3.8.6
Watertoets
In het kader van de planvoorbereiding heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap Peel en Maasvallei. Het Waterschap heeft als waterbeheerder daarbij aangegeven te kunnen instemmen met het voorgestane principe van de afkoppeling en infiltratie van regenwater in het onderhavige plangebied. De eigenlijke watertoets, zijnde de schriftelijke instemming van het bevoegd gezag met het voorgestane riolerings- en infiltratiesysteem, heeft plaatsgevonden in het kader van het vooroverleg over het onderhavige bestemmingsplan. In haar brief van 16 januari 2006 heeft het Waterschap een positief advies gegeven over de voorgestane waterhuishouding.
3.9
Sociaal-maatschappelijke aspecten
3.9.1
Veiligheid
De gemeente Weert hecht belang aan een veilige woonomgeving. De gemeente stimuleert dan ook de toepassing van de basiseisen van het Handboek Woonkeur, het pluspakket Veiligheid van het Politiekeurmerk Veilig Wonen en het keurmerk Sociaal Veilige omgeving. Bij het inrichten van nieuwe woonwijken houdt de gemeente zoveel als mogelijk rekening met deze eisen of maakt hiertoe afspraken met private marktpartijen.De veiligheid binnen een woongebied wordt ondermeer beïnvloed door de situering van de woningen, het karakter van de verbindingsroutes en de vormgeving en inrichting van het openbaar groen. Visueel contact tussen de woningen en de openbare buitenruimten, de mate van zicht en overzicht vanuit de bebouwing en openbare ruimten en omgekeerd is van invloed op het gevoel van sociale veiligheid. Ook de indeling en inrichting van de openbare ruimten zijn van belang. In het onderhavige bestemmingsplan is getracht het aspect sociale veiligheid nadrukkelijk te betrekken bij de vormgeving en inrichting van het nieuwe woongebied. De nieuwe woningen worden namelijk zoveel mogelijk gesitueerd aan en georiënteerd op de openbare ruimte. Het aandeel achterafgelegen woningen c.q. woningen aan doodlopende straatjes is beperkt. Waar deze verkaveling binnen het plangebied voorkomt is de lengte van de straatjes beperkt en de breedte juist ruim gehouden, zodat zicht op de woningen en vice versa gewaarborgd blijft. De vorm en functie van de openbare ruimte is voorts overzichtelijk en kleinschalig, hetgeen de herkenbaarheid vergroot. Uitgangspunt is tenslotte dat de groenstructuur zal worden vormgegeven in de vorm van bermen met gras en/of lage beplanting, zodat (uit)zicht gewaarborgd blijft. Hoewel een inspanning is gedaan om in het verkavelingsplan en bestemmingsplan een sociaal veilige woonomgeving te realiseren, moet opgemerkt worden dat sociale veiligheid uiteindelijk mede bepaald wordt door de wijze waarop bewoners met hun woning en de woonomgeving zullen omgaan.
55
3.9.2
Duurzaamheid
De gemeente Weert streeft naar een duurzame ontwikkeling van haar grondgebied. Tot voor kort kwam dit aspect voor wat betreft woningbouw tot uiting door het hanteren van het Convenant duurzaam bouwen 1998 van het Gewest Midden-Limburg. Aangezien dit inmiddels achterhaald is en bovendien maar op beperkte wijze invulling gaf aan het aspect duurzaam bouwen wordt dit convenant niet meer gebruikt. De belangrijkste aspecten waarop het rijksbeleid de komende jaren wat betreft duurzaam bouwen zal worden toegespitst zijn energiebesparing met het doel de emissie van CO2 door de gebouwde omgeving terug te dringen, verantwoord materiaalgebruik teneinde de condities voor milieu te verbeteren en een verbetering van het binnenklimaat met het oog op de gezondheid van bewoners en gebouwgebruikers. Deze keuze is gebaseerd op zowel het brede maatschappelijke draagvlak daarvoor als op de inschatting dat juist op deze aspecten de beste resultaten door middel van het rijksbeleid geboekt kunnen worden. De provincie heeft in het Programma Duurzame ontwikkeling 2005-2007 een aantal speerpunten van beleid geformuleerd, onder andere ten aanzien van duurzaam bouwen. Voor dubo zijn de afgelopen jaren goede instrumenten ontwikkeld die bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen en bouwplannen ondersteuning kunnen bieden. De provincie heeft dit beleid dan ook doorvertaald door de 8 woonregio’s te verplichting in de Regionale Woonvisies aandacht te besteden aan duurzaamheid. In het Duurzaam Ontwikkelings Plan (DOP) 1996-2000 heeft de gemeente Weert al vroeg ingezet op een goede balans tussen ruimtelijke- en milieukwaliteit. Milieuaspecten spelen een volwaardige rol bij de bestemming van ruimte. In het Milieubeleidsplan 2002-2005 (verlengd tot 2007) streeft de gemeente Weert naar volledige integratie van milieu in ruimtelijke planvormingsprocessen. Ten aanzien van Bouwen en Wonen wil de gemeente Weert naar een structurele en brede invulling van duurzaam bouwen. Milieu krijgt mede middels duurzaam bouwen een volwaardige inbreng in stedenbouwkundige plannen. Weert maakt samen met de gemeenten Nederweert en Hunsel deel uit van de regio Weerterkwartier. Het beleid ten aanzien van duurzaam bouwen voor de komende jaren is vastgelegd in het Milieubeleidsplan en de Regionale Woonvisie Weerterkwartier 2006-2010. Het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw/Woningbouw/Utiliteitsbouw wordt van toepassing verklaard op alle nieuwbouwprojecten in de gemeente Weert, zo ook voor de woningen in onderhavig bestemmingsplan. De projectontwikkelaars en particuliere bouwers worden middels de te sluiten overeenkomsten verplicht om het aspect duurzaamheid vorm te geven in de bouwplannen. Het stimuleren van duurzaam bouwen en de toetsing door de gemeente van de vereiste prestaties vindt plaats middels het programma GPRgebouw, dat gebaseerd is op het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen. Toetsing vindt plaats op de aspecten energie, materialen, water, afval, gezondheid en voor woningbouw ook nog woonkwaliteit. Initiatiefnemers worden middels genoemde overeenkomsten verplicht gesteld gemiddeld een ruime voldoende (7,0) te behalen op een schaal van 5 tot 10 ofwel 40% van de maximaal haalbare score.
56
Initiatiefnemers hebben hierdoor voldoende keuzemogelijkheden om te bepalen waar een hele hoge score wordt nagestreefd en waar volstaan wordt met wat extra. Groen Als gevolg van de realisatie van het onderhavige bestemmingsplan zal ruimte aan het buitengebied onttrokken worden ten gunste van woningbouw. Er is echter gestreefd naar het behoud en de integratie van zoveel mogelijk bestaande waardevolle landschapselementen binnen het nieuwe woongebied. Zo blijft de groensingel rond het complex Vrouwenhof behouden en zijn waardevolle bomen zoveel mogelijk binnen de nieuwe groenstructuur opgenomen. In de verkavelingsopzet hebben groen en water een belangrijke plaats gekregen. Groen- en waterstructuren leveren daarbij niet alleen een belangrijke bijdrage aan de herkenbaarheid van de stedenbouwkundige hoofdopzet en het realiseren van een aantrekkelijke woon- en leefklimaat, ook het milieu zal hiermee in positieve zin worden beïnvloed. Zo zullen groenelementen bijdragen aan het verbeteren van de luchtvochtigheid en het zuiveren van verontreinigde lucht en produceren groenelementen zuurstof en een aangename geur. Bovendien kan in groengebieden het regenwater direct infiltreren in de bodem. Tenslotte heeft het realiseren van grotere aaneengesloten groenstructuren een positieve invloed op de overlevingskansen van flora en fauna. Energie Het beperken van het energieverbruik is in het kader van duurzaamheid van groot belang. Door maatregelen op het niveau van de woning kan een bijdrage geleverd worden aan het zorgdragen voor het beperken van het ennergieverbruik. Gedacht kan daarbij worden aan het benutten van regenereerbare energiebronnen, zoals bijvoorbeeld zonnecollectoren, warmtepompen, warmteterugwininstallaties e.d.. Uiteraard is een goede isolatie van woningen van belang. In het verkavelingspatroon biedt een noord-zuidgerichte verkaveling, zoals in het onderhavige plangebied grotendeels het geval is, de meest optimale mogelijkheden om de zon als energiebron te kunnen benutten. Water Ook op het gebied van de waterhuishouding kunnen maatregelen getroffen worden om de belasting voor het milieu te verminderen. Naast het beperken van verharding en het opnemen van groenvoorzieningen, waar het regenwater direct in de bodem kan infiltreren, is het afkoppelen van het regenwater, wat valt op de daken van gebouwen en bijgebouwen en wat valt op de verhardingen hierbij belangrijk. Door het afkoppelen van regenwater kan immers een bijdrage geleverd worden aan het op peil houden van de grondwaterstand en het tegengaan van verdroging van de bodem. Uitgangspunt van het onderhavige bestemmingsplan is dat het regenwater maximaal afgekoppeld zal worden. Bestaande waterlopen in het plangebied zijn zoveel mogelijk binnen de verkavelingsopzet geïntegreerd en deze zullen tezamen met de nieuw te realiseren waterstructuren (wadi’s) er voor zorg dragen dat regenwater in de droge periodes wordt geïnfiltreerd en in de natte perioden wordt afgevoerd.
57
Infrastructuur Vermindering van de automobiliteit is in het kader van duurzaamheid van belang. Door het introduceren van een fijnmazig netwerk van langzaamverkeerroutes, welke een korte en directe verbinding kennen met voorzieningen en attracties, kan het gebruik van de fiets en de “benenwagen” gestimuleerd worden. Binnen het onderhavige bestemmingsplangebied zullen afzonderlijke fietspaden gerealiseerd worden, waardoor voor langzaam verkeer de doordringbaarheid van het woongebied gemaximaliseerd wordt. Ook dragen deze zorg voor een verbinding met de stad enerzijds en het buitengebied anderzijds. De verharding binnen het plangebied is in de wegprofielen voorts zoveel mogelijk geminimaliseerd. Uitgangspunt is bijvoorbeeld dat het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein zal plaatsvinden, waardoor de hoeveelheid verharde parkeerruimte in de openbare ruimte verkleind kan worden, zonder dat dit ten koste gaat van het parkeeraanbod.
3.9.3
Buurt- en wijkgebonden voorzieningen
In de wijk Leuken is tussen de Voorstestraat en de Middelstestraat een klein buurtcentrum met een aantal voorzieningen gelegen. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is het versterken van deze bestaande buurtvoorziening. In het nieuwe woongebied kunnen en zullen derhalve geen nieuwe commerciële voorzieningen gerealiseerd worden. Wel zal aan de zuidzijde van het nieuwe woongebied een ruimtelijke clustering van sportvoorzieningen ten behoeve van met name de wijk Leuken gerealiseerd worden. Deze sportcluster zal ruimte bieden voor (de verplaatsing van) een voetbalcomplex, een tenniscomplex en een schutterij.
58
Fi guur19 Lucht f ot ovanhetpl angebi ed
4.
RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE KARAKTERISTIEK
Het onderhavige bestemmingsplangebied is gelegen aan de oostzijde van Weert en grenst aan de bestaande woonwijk Leuken. De randen van het plangebied zijn qua karakter verschillend. De westelijke rand, de bestaande wijk Leuken, is een woongebied, wat voornamelijk bestaat uit aaneengesloten en halfvrijstaande woningen in twee lagen met een kap. Aan de oostzijde van deze wijk is tussen de Voorstestraat en de Middelste-straat een klein buurtcentrum met een aantal voorzieningen gelegen. In de huidige situatie keert de woonwijk zich af van het onderhavige plangebied, omdat de huidige rand van de wijk voor een groot deel bestaat uit achterkanten van de woningen. Vanuit het open landschap vormt dit een minder fraai aanzien. Door de vrij recente nieuwbouw aan deze rand is een groot deel van de historische landwegen verdwenen. De landweggetjes, welke er nog zijn hebben een functie als veredelde achterom (brandgang). Een uitzondering hierop vormt het rechte gedeelte van de Wildingweg, welke nog een historisch profiel kent met fraaie inheemse hagen als eenduidige afscheiding van de privé-tuinen. De noordelijke rand van het plangebied wordt gevormd door de Leukerstraat en de Kraanweg en de bebouwing, welke aan deze straten gelegen is. Ten noorden van de Leukerstraat is het bedrijventerrein “Leuken-Noord” gelegen. De Leukerstraat is een historische weg, waarlangs aanvankelijk verspreidliggend kleine arbeiderswoningen en boerderijen gelegen waren. Door de randligging heeft zich inmiddels ook een aantal bedrijfsactiviteiten aan het lint Leukerstraat en tussen dit lint en de Kraanweg gevestigd. De oostelijke en zuidelijke randen van het plangebied kunnen als agrarisch gebied gekarakteriseerd worden. Dit agrarisch gebied heeft een open karakter. Aan de Trumpertweg en tussen de Begijnenpeelweg en de Hoefbemdenweg is een aantal agrarische bedrijven gelegen. Deze bedrijven behoren hoofdzakelijk tot de intensieve veehouderij. Het plangebied zelf kan in de huidige situatie ook hoofdzakelijk als agrarisch gebied gekarakteriseerd worden. Bebouwing is in het plangebied slechts sporadisch aanwezig en beperkt zich tot een aantal vrijstaande woningen aan Klein Leuken, de Kraanweg, de Wildingweg en de Onzelievevrouwenweg, een woonwagenlocatie aan de Kraanweg, een schutterij aan de Leukerschansweg en de hoeve “Vrouwenhof” aan de Leukerschansstraat. Aan de Kaaskampweg is voorts een aantal agrarische bedrijven gelegen en centraal in het plangebied ligt een volkstuinencomplex. In de huidige situatie is in het plangebied nog een aantal elementen te herkennen, welke als relicten vanuit de ontstaansgeschiedenis aangemerkt kunnen worden. De bestaande straten en paden in het noordelijk deel van het plangebied, zoals de Leukerstraat, Klein Leuken, de Kraanweg en ook de aanwezige steilrand vormen overblijfselen de oorspronkelijke esdorpenlandschapsstructuur. De rechthoekige verkaveling in het zuidelijk deel van het plangebied, welke wordt doorsneden door rechte wegen en watergangen vormt een kenmerk van het oorspronkelijke grootschalige ontginningslandschap.
59
De hoeve “Vrouwenhof” is als versterkte ontginningsboerderij door de aanwezige bebouwing omringd door een gracht en groengordel nog duidelijk herkenbaar. Tenslotte kan zowel in de verkaveling als door de aanwezige groenrestanten en waterlopen de centraal gelegen Kaaskamp als jong kampenlandschap ook nu nog goed geïdentificeerd worden.
60
5.
DE RUIMTELIJKE ONTWIKKELING
5.1
Inleiding
In de volkshuisvestingsvisie “Wonen in Weert Beleidsvisie 2003+” is aangegeven dat de gemeente Weert de taak heeft om in de periode 2002-2005 ca. 1.050 nieuwe woningen te realiseren. Ook in de periode 2006-2009 zal het aantal te bouwen woningen nog aanzienlijk zijn. Omdat het tempo van oplevering in de laatste jaren enigszins is achtergebleven, zal een inhaalslag plaats moeten vinden om de kwantitatieve capaciteit beter te benutten. Hoewel het merendeel van de nieuwe woningen daarbij op inbreidingslocaties en herstructureringslocaties in de stad Weert zal worden gerealiseerd, om de vrije ruimte in het buitengebied open te kunnen houden, is in het Structuurplan gemeente Weert van 1998 al aangegeven dat ook uitbreiding van de stad Weert noodzakelijk zal zijn om de regionale taakstelling op het gebied van wonen, werken en voorzieningen te kunnen opvangen. In het Structuurplan was gekozen voor de locatie “Laarveld” als uitbreidingslocatie voor de periode 2003-2009. Ten aanzien van het gebied “Vrouwenhof” was in het structuurplan aangegeven, dat omdat dit gebied te klein was om te voorzien in de destijds geraamde benodigde uitbreidingscapaciteit van ca. 900 woningen tot 2009, dit gebied niet als uitbreidingslocatie in aanmerking kon komen. Deze locatie zou namelijk alleen ontwikkeld kunnen worden in combinatie met een andere locatie en dat was in strijd met de door de gemeenteraad destijds uitgesproken voorkeur om de toekomstige nieuwe woningbouw in één woongebied te concentreren. Inmiddels zijn inzichten echter gewijzigd. In de wijk Leuken zijn in de afgelopen jaren bijna geen nieuwe woningen gerealiseerd. Alleen in de Leenhof, een herstructureringsproject, is een beperkt aantal woningen gerealiseerd. Per saldo is het aantal woningen daarbij flink afgenomen. Deze wijk heeft echter wel behoefte aan vernieuwing en doorstroming. Door nieuwe woningen te realiseren kan doorstroming van de huidige bewoners van de wijk Leuken op gang worden gebracht, zodat goedkopere bestaande woningen vrijkomen voor ondermeer de doelgroep starters. Voorts komen bestaande voorzieningen in de wijk Leuken steeds meer onder druk te staan. Door het toevoegen van nieuwe woningen en daarmee de komst van meer consumenten en gebruikers van voorzieningen, kan een positieve impuls gegeven worden aan het behoud en de levensvatbaarheid van de bestaande voorzieningen. Dit zelfde geldt ook voor het verenigingsleven. Meer bewoners in een wijk zal hopelijk leiden tot een meer bloeiend verenigingsleven. De uitbreidingsbehoefte binnen de gemeente Weert is, rekeninghoudend met de capaciteit op inbreidingslocaties binnen de bestaande stad, voldoende groot om in de komende 10 jaar zowel de locatie “Laarveld” als de locatie “Vrouwenhof” te kunnen realiseren. Voor de locatie “Vrouwenhof” is de planning er daarbij op gericht om deze in ca. 3 jaar te ontwikkelen. De ontwikkeling van “Vrouwenhof” als nieuw woongebied is daarbij niet alleen van belang voor de bestaande woonwijk Leuken.
61
Middels het realiseren van woningen op de onderhavige locatie kan ook een bijdrage worden geleverd aan de locale en de regionale kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte. Door het realiseren van een maximale differentiatie van het woningaanbod en van woonmilieus door het benutten van locatiespecifieke kwaliteiten, kan maximaal ingespeeld worden op de woningbehoefte. In zowel de volkshuisvestingsvisie “Wonen in Weert Beleidsvisie 2003+”, het woningmarktonderzoek, wat aan deze visie ten grondslag heeft gelegen, als de Visie Wonen, Welzijn en Zorg, is immers aangegeven dat de kwalitatieve vraag naar woningen in Weert zeer divers is. Er is in kwalitatieve zin een tekort aan huurwoningen. Een belangrijke opgave ligt daarbij in het realiseren van huurwoningen voor ouderen. Ook is er een kwalitatief tekort aan koopwoningen. Dit met name in de woningtypen twee-onder-één-kap, vrijstaand en meergezins. Voorts wil de gemeente Weert invulling geven aan het rijksbeleid om nieuwe woningen via particulier opdrachtgeverschap te realiseren. Het groeiend aantal ouderen vraagt voorts om een voldoende aanbod aan zogenaamde nultredenwoningen, woningen die rolstoeltoegankelijk zijn met bij voorkeur de basisfuncties gelijkvloers. Dit, zowel in de koop- als de huursector. Er wordt bij de ontwikkeling van dit nieuwe woongebied dan ook gestreefd naar een zo hoog mogelijk niveau van duurzaam, aanpasbaar en flexibel bouwen. Met de ontwikkeling van het nieuwe woongebied “Vrouwenhof” kan ook invulling gegeven worden aan de in de beleidsvisie “Ruimte voor onderwijs en sport” geformuleerde wens om in dit gebied ruimte te bieden voor het realiseren van een nieuwe sport- en recreatievoorzieningencluster.
5.2
Ruimtelijke uitwerking
5.2.1
Stedenbouwkundige hoofdopzet
Uitgangspunt van de stedenbouwkundige hoofdopzet is dat het nieuwe woongebied “Vrouwenhof” een logische voortzetting vormt op de stedenbouwkundige structuur van de stad Weert. Door de stedenbouwkundige hoofdopzet nadrukkelijk te baseren op de ontstaansgeschiedenis van het landschap en de vanuit de historie aanwezige belijningen in het landschap, kan er voor zorggedragen worden, dat de nieuwe uitbreiding zich op een natuurlijke wijze voegt bij het bestaand stedelijk gebied. Van oudsher is bebouwing in het gebied aanwezig geweest op de hogere delen, de oude essen, aan de noordzijde van het plangebied. In de stedenbouwkundige hoofdopzet is er voor gekozen om voort te borduren op dit vestigingsprincipe en het noordelijk deel van het plangebied voor nieuwe woningbouw te benutten. Mede omdat het eveneens hoger gelegen zuidelijk deel van het bestemmingsplangebied vanwege aanwezige milieubelemmeringen (stankcirkels) niet benut kan worden voor woningbouw, is het meest westelijke deel van de Kaaskamp ook bij het nieuwe woongebied betrokken. Vanuit de historie is in dit gebied geen bebouwing aanwezig geweest, vanwege de lage ligging en het natte karakter.
62
Fi guur21 Bebouwi ngsst r uct uur
Nieuwe technieken en technologieën maken het echter mogelijk om hedentendage ook in natte, laaggelegen gebieden woningen te realiseren. Dit, zonder dat de huidige structuur, gekenmerkt door de lage ligging, hoogteverschillen en de percelering, geaccentueerd door vanuit de historie aanwezige singelbeplanting en waterlopen, verloren gaat. Juist door deze oorspronkelijke structuur van “kamers” als basis te gebruiken voor de verkaveling, met dien verstande dat deze “kamers” niet langer ingevuld zijn met groene, maar met rode functies, kan de Kaaskamp als cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol element, behouden blijven en versterkt worden. Het zuidelijk deel van het plangebied zal ingezet worden voor het realiseren van een sport- en recreatievoorzieningencluster. Niet alleen sluiten dergelijke voorzieningen qua maat en schaal aan bij de oorspronkelijk vrij grote schaal van het ontginningenlandschap, ook kunnen deze voorzieningen beter gecombineerd worden met de aanwezige agrarische bedrijven aan de Trumpertweg en de Hoefbemdenweg. Dit, zowel in functioneel opzicht als gelet op aanwezige milieubelemmeringen. In het zuidelijk deel van het plangebied vormt het complex “Vrouwenhof” tenslotte een element wat een nadrukkelijke historische context kent. Behoud van de karakteristieke besloten structuur, de solitaire ligging van deze hof en de bebouwing binnen deze hof en de omkadering met groen en water vormt eveneens uitgangspunt in de stedenbouwkundige hoofdopzet. De stedenbouwkundige hoofdopzet is nadrukkelijk gebaseerd op het oorspronkelijk stelsel van wegen, paden, groen- en waterstructuren. Deze oorspronkelijke structuur wordt in de stedenbouwkundige hoofdopzet geaccentueerd door de gekozen structuur van ontsluitingswegen en woonstraten, groenstructuren in de vorm van laanbeplanting en “groene kamers” en waterstructuren in de vorm van lineaire waterlopen. De afzonderlijke gebieden respectievelijk de kamers, welke door deze structuren ontstaan, zijn “ingevuld” met woningbouw aan de noordzijde van het plangebied en ter plaatse van het complex “Vrouwenhof” en sportvoorzieningen aan de zuidzijde van het plangebied. Reeds aanwezige woonbebouwing is binnen de nieuwe hoofdopzet geïntegreerd.
5.2.2
Bebouwingsstructuur
Zoals hiervoor is aangegeven, worden de afzonderlijke gebieden respectievelijk de kamers, welke door de ontsluitings-, groen- en waterstructuren ontstaan, “ingevuld” met woningbouw. Uitgangspunt daarbij is het realiseren van zogenaamde “gesloten bouwblokken”, waarbij de woningen zijn gesitueerd aan en georiënteerd op de openbare wegenstructuur en waarbij de achterzijden van de woningen gezamenlijk de meer private binnenruimten vormen. De bestaande randen van de huidige stad Weert (langs de Leukerstraat en de Wildingweg/Leukerschansstraat) krijgen door het toevoegen van nieuwe bebouwing met een dergelijke bebouwingsstructuur een duidelijke voorkant in het nieuwe woongebied. Ook de bestaande woonbebouwing en de woonwagenlocatie langs de Kraanheuvel/Kraanweg worden hiermee binnen de nieuwe bebouwingsstructuur geïntegreerd. De gekozen opzet voor de bebouwingsstructuur biedt optimale mogelijkheden voor de gewenste differentiatie in woningtypologieën.
63
Een en ander afhankelijk van de kwalitatieve woningbehoefte en de woningmarkt. Binnen de bebouwingsstructuur kunnen vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengesloten woningen naast elkaar een plaats krijgen. Uit ruimtelijk oogpunt verdient het daarbij de voorkeur om meer geconcentreerde woningtypen te situeren aan de westzijde van het plangebied, aansluitend op de bestaande woonwijk Leuken. In oostelijke en zuidelijke richting is een meer open verkaveling gewenst, om een geleidelijke overgang naar het aangrenzende open buitengebied te kunnen waarborgen. Ook voor de nieuwe bebouwingswand aan de noordzijde van het plangebied, aansluitend op de bestaande structuur van vrijstaande woningen langs de Leukerstraat, heeft een meer open verkaveling de voorkeur. Variatie in de situering van woningen ten opzichte van de (verlengde) Heuvelweg kan daarbij bijdragen aan het behoud van de bebouwingskarakteristiek in dit gebied. In het gebied “Kaaskamp” is daarentegen juist een meer lineaire situering van woningen gewenst, om de kamerstructuur van het oorspronkelijke landschapstype ook in de bebouwingsstructuur te kunnen accentueren. Markante punten binnen de structuur, ter plaatse van de hoofdentree vanaf de Ringbaan-Oost naar het nieuwe woongebied en uiteraard ter plaatse van het complex “Vrouwenhof” vormen uitgelezen plaatsen voor verbijzonderingen in de bebouwingsstructuur. Deze twee locaties worden uitermate geschikt geacht voor het realiseren van zowel in hoogte als in massa afwijkende bouwvolumes. Op de locatie hoek Ringbaan-Oost/Heuvelweg kan een woongebouw van appartementen de toegang tot het nieuwe wooongebied markeren. De oorspronkelijke ontginningsboerderij “Vrouwenhof” kan middels een aantal vrijliggende bouwvolumes, welke gezamenlijk een hof vormen, als element worden hersteld. Deze bouwvolumes zouden in de vorm van appartementen, al dan niet in combinatie met aaneengebouwde stadswoningen, gerealiseerd kunnen worden. Binnen het onderhavige plangebied is ook de herontwikkelingslocatie hoek Beemdenstraat/Achterstestraat meegenomen. Het opheffen van de bestaande bedrijfsactiviteiten ten gunste van woningbouw wordt uit ruimtelijk en functioneel oogpunt wenselijk geacht. Aansluitend bij de karakteristiek van de omliggende woonbebouwing wordt een herontwikkeling met meer geconcentreerde bebouwing (appartementen en/of aaneengesloten woningen) daarbij voorgestaan. De nieuwe woonbebouwing dient de bestaande bebouwingsstructuur langs de Achterstestraat en de Beemdenweg te completeren.
5.2.3
Groen- en waterstructuur
Binnen het nieuwe woongebied gaan groen en water een bijzondere positie innemen. Het uitgangspunt om de oorspronkelijke structuur van de “Kaaskamp” en het complex “Vrouwenhof” nadrukkelijk binnen de stedenbouwkundige hoofdopzet tot uitdrukking te laten komen, heeft een vertaling gekregen in het herstellen van bestaande en het realiseren van nieuwe groen- en waterstructuren. De oorspronkelijke kamers in de Kaaskamp worden teruggebracht door aaneengesloten groen- en waterzones, welke het nieuwe woongebied opdelen. Bestaande waardevolle bomen en waterlopen zijn binnen deze nieuwe structuur geïntegreerd. 64
Fi guur23 Ont sl ui t i ngsst r uct uur
Tevens is het element groen en water benut om de ontsluitingsstructuur te begeleiden en daarmee te accentueren en om een functionele verbinding te maken tussen het water van de Zuidwillemsvaart en de Leukerbeek. Rond het complex Vrouwenhof is de groen- en waterstructuur geïntensiveerd, om daarmee de historische setting van dit complex ten volle tot uitdrukking te laten komen. Ook blijven de groene zones, welke op dit moment de Wildingweg/Leukerschans-straat en de Kaaskampweg begeleiden, binnen de verkavelingsopzet behouden. Het grote aantal groenzones en de ligging van het nieuwe woongebied, direct grenzend aan het buitengebied, bieden maximale mogelijkheden om op korte afstand van de woning buiten te kunnen spelen. Centraal in de Kaaskamp zal binnen de verkavelingsopzet een bredere noordzuidgerichte zone worden gerealiseerd. Met de aanleg van deze centrale groenzone ontstaat een bijzondere plek binnen de nieuwe buurt, welke de eigen identiteit van de nieuwe buurt accentueert en de mogelijkheid biedt voor een nog grotere variatie in woonmilieus. Naast een centrale- en groenfunctie kan (een deel van) deze ruimte benut worden als speelvoorziening voor de buurt. Ook zou deze ruimte als “natdras”-gebied een functie voor de berging en infiltratie van regenwater kunnen vervullen. Bij de nadere uitwerking van de sport- en recreatievoorzieningencluster zal het element groen gebruikt worden om enerzijds de verschillende functies binnen deze cluster te scheiden en anderzijds de percelering van rechte kavels in het oorspronkelijke ontginningenlandschap middels nieuwe groenstructuren te accentueren.
5.2.4
Ontsluitingsstructuur
Het nieuwe woongebied zal worden ontsloten vanaf de Ringbaan-Oost. De Heuvelweg zal hiertoe in oostelijke richting worden verlengd. De nieuwe ontsluitingsstructuur zal aan de westelijke zijde van het plangebied een verbinding krijgen met de Achterstestraat en aan de oostzijde met de Kaaskampweg. De nieuwe woonstraten binnen het plangebied en de bestaande straten binnen en rondom het plangebied zullen een aansluiting krijgen op deze nieuwe ontsluitingsstructuur. De sport- en recreatievoorzieningencluster zal via de Kaaskampweg ontsloten worden. Voor langzaam verkeer (voetgangers en fietsers) zal een aantal afzonderlijke routes worden aangelegd. Om het plangebied zowel te verbinden met de wijk Leuken als het buitengebied zal een langzaamverkeerroute gerealiseerd worden aan de noordzijde van de Kaaskamp. Ook zal een langzaamverkeerroute gerealiseerd worden ten noorden van de Vrouwenhof, zal de Wildingweg/Leukerschansstraat als langzaamverkeerroute worden heringericht en kan in de centrale groene zone in de Kaaskamp nog een aanvullende langzaamverkeerroute gerealiseerd worden. Om maximaal ruimte te kunnen geven aan groen en water is de hoeveelheid verharding binnen het plangebied geminimaliseerd. Naast minimale straatprofielen is daarbij uitgangspunt dat het parkeren zoveel mogelijk op het eigen terrein zal plaatsvinden.
65
Fi guur24 Spor t voor zi eni ngencl ust er
Om dit te kunnen waarborgen is uitgangspunt van het bestemmingsplan dat bij elke vrijstaande woning 1,8 parkeerplaats op eigen terrein wordt gerealiseerd. Dit, bijvoorbeeld door een garage en een brede oprit te realiseren, waar minimaal 2 auto’s geparkeerd kunnen worden. Bij halfvrijstaande woningen dient op eigen terrein 1,3 parkeerplaats gewaarborgd te blijven. Door voor de garage een lange oprit te realiseren, waar 2 auto’s gestald kunnen worden, kan aan deze norm worden voldaan. Bij appartementencomplexen dient op eigen terrein volledig in de parkeerbehoefte te worden voorzien. Dit al dan niet middels de aanleg van een parkeerkelder. Wanneer bij aaneengesloten woningen garages worden gerealiseerd, bijvoorbeeld bij hoekwoningen, verdient het nadrukkelijk de voorkeur om een oprit van ten minste 5 meter te realiseren. Hiermee kan immers op eigen terrein 1 opstelplaats voor een auto gewaarborgd worden. Bij woningtypen waar geen garages worden gerealiseerd, bijvoorbeeld bij aaneengesloten woningen, en voor bezoekers zullen ook in de openbare ruimte parkeerplaatsen worden aangelegd. Doordat uitgangspunt is dat in beginsel op eigen terrein geparkeerd wordt, kan de hoeveelheid verharding in de openbare ruimte, welke hiervoor nodig is, beperkt blijven.
5.2.5
Sport- en recreatievoorzieningencluster
Het gebied aan weerszijden van de Kaaskampweg zal voor sport- en recreatievoorzieningen worden aangewend. Op welke wijze dit gebied zal worden ingericht is op dit moment nog niet bekend. Duidelijk is wel dat de schutterij naar dit gebied zal worden verplaatst. Daarnaast zullen in dit gebied tennis en voetbal een plek krijgen. In dit gebied zal geen wijkgebouw komen. Daarnaast zal in dit gebied ruimte geboden moeten worden voor het terugbrengen van de bestaande recreatieve voorzieningen van de wijk Leuken bij de woonwagenlocatie en het schutterijgebouw, welke als gevolg van de realisatie van het nieuwe woongebied verplaatst dienen te worden. Het betreft wijkgroen, bestaande uit ondermeer een trapveld, een speelweide, hondenuitlaatterrein, jeu de boulesbaan en wandelgebied. De inrichting van dit gebied zal nader worden uitgewerkt, wanneer het precieze programma bekend zal zijn. Uitgangspunt is daarbij in ieder geval dat de sport- en recreatievoorzieningencluster zal worden ontsloten vanaf de Kaaskampweg. Deze weg zal op dat moment de huidige doorgaande verkeersfunctie voor autoverkeer verliezen. Er dient nader bezien te worden of de weg onderdeel uit zal gaan maken van de sport- en recreatievoorzieningencluster danwel dat de weg een functie blijft vervullen voor het langzaam verkeer. De gebouwen behorende bij de sportvoorzieningen zullen zoveel mogelijk geclusterd, bij voorkeur aan de Kaaskampweg gesitueerd worden. Zoals hiervoor is aangegeven zal het element groen gebruikt worden om enerzijds de verschillende functies binnen deze cluster te scheiden en anderzijds de percelering van rechte kavels in het oorspronkelijke ontginningenlandschap middels nieuwe groenstructuren te accentueren. Ook is de aanleg van dichte lijnvormige beplantingsstroken met brede kruidenrijke randen gewenst, om het leefgebied van de Patrijs te vergroten.
66
5.2.6
Beeldkwaliteit
Bij de uitwerking van concrete bouwplannen voor de woningen en sportvoorzieningen alsook in het uitwerkingsplan voor de inrichting van de openbare ruimte dient aandacht geschonken te worden aan het aspect beeldkwaliteit. De stedenbouwkundige hoofdopzet dient ook in de architectuur van de woningen en de inrichting van de buitenruimte tot uitdrukking te komen. Het beeld van het nieuwe woongebied zal immers niet alleen worden bepaald door het verkavelingspatroon, wat in het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgelegd, maar valt of staat uiteindelijk met de concrete invulling van dit patroon. Uitgangspunt is derhalve, zoals ook in de Welstandsnota is voorgeschreven, dat een beeldkwaliteitsplan wordt vervaardigd, waarin het aspect beeldkwaliteit zowel ten aanzien van de vormgeving en architectuur van de woningen alsook de inrichting van de private en openbare ruimten in woord en beeld nader is uitgewerkt. Dit beeldkwaliteitsplan dient tezamen met het onderhavige bestemmingsplan het beleidskader te vormen, waarbinnen de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid met betrekking tot de gewenste structuur en beeldkwaliteit van het nieuwe woongebied zijn vastgelegd. Het beeldkwaliteitsplan dient voorts het ontwerp- en uitvoeringskader te vormen, dat de bedoeling van het in het onderhavige bestemmingsplan geformuleerde beleid overbrengt naar het uitwerkingsniveau van de architectuur van de woningen en de inrichting van de (openbare) ruimten. Tenslotte dient het beeldkwaliteitsplan het toetsingskader te vormen bij de welstandstechnische beoordeling van bouw- en inrichtingsplannen. Het beeldkwaliteitsplan zal hiertoe dan ook ontwikkeld worden in nauw overleg met de Welstandscommissie van de gemeente Weert en zal worden geïntegreerd binnen de Welstandsnota van de gemeente.
67
6.
HET JURIDISCH PLAN
Dit bestemmingsplan heeft tot doel een adequaat juridisch-planologische regeling te scheppen voor de voorgestane realisatie van de nieuwe woonwijk “Vrouwenhof” in Weert. Uit het oogpunt van uniformering en standaardisering van bestemmingen en voorschriften, is daarbij zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de bestemmingsmethodiek, welke in de gemeente Weert gebruikelijk is. Het onderhavige bestemmingsplan is als IMRO-gecodeerd bestemmingsplan ontworpen.
6.1
Plangrens
De plangrens volgt de begrenzing van het nieuwe woongebied “Vrouwenhof” en de sport- en recreatievoorzieningencluster. De bestaande bebouwing aan de Leukerstraat is, hoewel deze geen onderdeel uitmaakt van het nieuwe woongebied “Vrouwenhof”, bij het bestemmingsplan betrokken om aan deze zijde een logische afronding van het bestemmingsplan te waarborgen. Ook de manege-activiteiten van de bestaande stoeterij aan de Kraanweg maken, omdat in verband met de realisatie van het nieuwe woongebied een bestemmingswijziging noodzakelijk is, onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Aan de westzijde zullen de plangrens van het onderhavige bestemmingsplan en het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “WeertOost” op elkaar worden afgestemd, zodat overlap c.q. zogenaamde witte vlekken voorkomen worden.
6.2
De plankaart
De plankaart is vervaardigd op een digitale ondergrond. Vanwege het streven naar optimale leesbaarheid en raadpleegbaarheid bedraagt de schaal van de plankaart 1:1000. Het renvooi behorende bij de plankaart is op een afzonderlijk kaartblad weergegeven. Op de plankaart zijn aangegeven: de grens van het plangebied; de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden; overige aanduidingen waarnaar in de voorschriften wordt verwezen.
6.3
De voorschriften
6.3.1
Opzet
De voorschriften hebben de volgende opbouw: I. Toepassingsbepalingen: in deze paragraaf zijn de begripsbepalingen, de wijze van meten en de overige toepassingsbepalingen opgenomen. II. Bestemmingsbepalingen: in deze paragraaf zijn de verschillende bestemmingen en de bijbehorende voorschriften opgenomen.
68
III. Dubbelbestemmingen: in deze paragraaf zijn opgenomen de dubbelbestemmingen “geluidzone” en “karakteristieke beplanting”, welke van toepassing zijn op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. IV. Algemene bepalingen: in deze paragraaf zijn de algemene bepalingen van het bestemmingsplan opgenomen.
6.3.2
Toepassingsbepalingen
In de begripsbepalingen worden de in de voorschriften gebruikte begrippen gedefinieerd. De begripsbepalingen zijn in alfabetische volgorde en niet in volgorde van samenhang weergegeven om het terugzoeken te vergemakkelijken. In het artikel “Wijze van meten” is gedefinieerd hoe binnen de voorschriften gemeten wordt. In de overige toepassingsbepalingen wordt een aantal bepalingen, welke van toepassing zijn op alle voorschriften, toegelicht. Zo is ondermeer aangegeven dat voorschriften omtrent plaatsing, afstanden en maten niet van toepassing zijn op ondergeschikte bouwdelen en dat ondergrondse gebouwen als kelders niet voor gebouwen mogen worden gerealiseerd. In alle bestemmingen zijn seksinrichtingen uitgesloten. In beginsel bestaan er geen bezwaren tegen deze vorm van nering, maar deze voorzieningen worden uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet wenselijk geacht in woongebieden. De betreffende voorzieningen hebben een negatieve planologische uitstraling, omdat de activiteiten met name in de avonduren plaatsvinden. Dit kan tot een onevenredige aantasting van het woongenot leiden (geluids- en verkeersoverlast).
6.3.3
Bestemmingsbepalingen
Woondoeleinden W Binnen de bestemming “Woondoeleinden” is een differentiatie aangebracht naar woningtype: vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde woning (w) vrijstaande woningen (v); gestapelde en aaneengebouwde woningen (s) woonwagenlocatie (wl). Deze differentiatie is aangebracht om het gewenste specifieke karakter van de te onderscheiden eenheden, zoals deze in hoofdstuk 5 van deze toelichting beschreven zijn, te waarborgen. Naast woningen en woonwagens, biedt deze bestemming de mogelijkheid tot het realiseren van bij de woningen en woonwagens behorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Daarnaast zijn ook tuinen en erven, woonstraten, paden en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en speelvoorzieningen positief bestemd.
69
Omdat het oostelijk deel van het nieuwe woongebied nu nog gelegen is binnen de stankcirkel van omliggende agrarische bedrijven, is het realiseren van woningen binnen deze stankcirkel uitgesloten. Pas wanneer de stankcirkel ter plaatse van deze woonbestemming is opgeheven, biedt het bestemmingsplan middels een opgenomen vrijstellingsbevoegdheid de mogelijkheid om deze woningen alsnog te realiseren. Bepaald is voorts dat voorzien dient te worden in een voldoende aantal parkeervoorzieningen, overeenkomstig de parkeernormen, zoals deze zijn opgenomen in de publicatie “Parkeerkencijfers, basis voor parkeernormering” van het C.R.O.W. en dat deze parkeervoorzieningen bij vrijstaande, halfvrijstaande en gestapelde woningen in beginsel op eigen terrein gerealiseerd dienen te worden. Volgens de parkeernormen van het C.R.O.W. telt een garage met een dubbele oprit van ten minste 4,5 meter daarbij voor 1,8 parkeerplaats en een garage met een lange oprit van ten minste 10 meter voor 1,3 parkeerplaats. Om vervuiling van het regenwater, wat binnen het plangebied geïnfiltreerd zal worden te voorkomen, is tevens bepaald dat ter plaatse van verhardingen, daken, dakgoten en/of hemelwaterafvoeren geen uitlogende materialen mogen worden toegepast. In de voorschriften worden regels gegeven ten aanzien van de situering van de woningen, woonwagens, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen e.d., en zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van toegestane goot- en bouwhoogten. Burgemeester en wethouders hebben daarbij de bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van deze bebouwing. Middels opgenomen vrijstellingsbevoegdheden wordt ondermeer de mogelijkheid geboden om, mochten de woonwagens op enig moment worden opgeheven, ter plaatse “gewone” woningen te kunnen realiseren. Ook wordt de mogelijkheid geboden voor het gebruik van een deel van de woning voor een aan-huis-gebonden beroep of ambachtelijke bedrijfsactiviteit. In de voorschriften is tenslotte een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de op de plankaart aangegeven bouwvlakken qua situering, vorm en aantal te kunnen wijzigen. Hiermee wordt enige flexibiliteit bij de concrete uitwerking van het bestemmingsplan geboden. Bedrijfsdoeleinden B Het bestaande bedrijf aan Klein Leuken is positief bestemd tot “Bedrijfsdoeleinden”. Naast bedrijfsgebouwen, biedt deze bestemming de mogelijkheid tot het realiseren van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, verhardingen en groenvoorzieningen. Ook binnen deze bestemming is bepaald dat voorzien dient te worden in voldoende parkeervoorzieningen alsmede in ruimte voor laden en lossen. Tevens is bepaald dat ter plaatse van verhardingen, daken, dakgoten en/of hemelwaterafvoeren geen uitlogende materialen mogen worden toegepast. Dit, om vervuiling van het regenwater, wat binnen het plangebied geïnfiltreerd zal worden, te voorkomen.
70
In de voorschriften worden regels gegeven ten aanzien van de situering van de bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen e.d., en zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van toegestane goot- en bouwhoogten. Burgemeester en wethouders hebben daarbij de bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van deze bebouwing. Sport- en recreatiedoeleinden R De nieuwe sport- en recreatievoorzieningencluster, welke aan de zuidzijde van het plangebied wordt voorgestaan, is bestemd tot “Sport- en recreatiedoeleinden”. Ook de bestaande scouting aan Klein Leuken en de manege-activiteiten, welke aan de Kraanweg worden voorgestaan, zijn middels deze bestemming positief bestemd. Naast sportterreinen, bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn ook verhardingen en parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en speelvoorzieningen positief bestemd. Omdat de meest oostelijke rand van de sport- en recreatievoorzieningencluster nu nog gelegen is binnen een zogenaamde categorie 3-stankcirkel van een aangrenzende agrarische bedrijfsactiviteit, is het realiseren van sportterreinen of gebouwen binnen deze stankcirkel uitgesloten. Pas wanneer de stankcirkel ter plaatse zal zijn opgeheven, waarvoor een afzonderlijke wijzigingsprocedure wordt gevoerd, biedt het bestemmingsplan middels een opgenomen vrijstellingsbevoegdheid de mogelijkheid om ter plaatse alsnog sportvoorzieningen te realiseren. Alleen voor de kogelvanger en buks behorende bij de schutterij geldt, dat deze binnen de stankcirkel mag worden gerealiseerd. Ook bij de bestemming behorende opslaggebouwtjes mogen binnen de stankcirkel worden gerealiseerd. Ingevolge de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG, waarin een indicatie wordt gegeven over de afstand, welke tussen inrichtingen en woningbouw in acht dient te worden genomen om hinder voor de woonomgeving te voorkomen, dient tussen woonbebouwing en sport- en recreatievoorzieningen een afstand van ten minste 50 meter in acht genomen te worden. In de voorschriften is dan ook bepaald dat tussen de sportterreinen en gebouwen deze afstand gewaarborgd dient te blijven. Ook lichtmasten en parkeervoorzieningen kunnen overlast veroorzaken. Derhalve is ook voor deze elementen een minimale afstand tot woonbebouwing opgenomen. Omdat het mogelijk is om de milieubelasting te beperken, bijvoorbeeld door maatregelen te treffen, is een vrijstellingsbevoegdheid opgenomen om deze afstand te verkleinen. Voorwaarde is wel dat aangetoond wordt, dat bestaande en nieuwe woningen hiervan geen hinder zullen ondervinden. De locaties van de buks en de kogelvanger behorende tot de schutterij zijn op de plankaart aangegeven, omdat dit de enige locaties zijn, waar deze elementen kunnen worden gesitueerd, zonder dat overlast voor de (woon)omgeving ontstaat. Het verenigingsgebouw van de schutterij is tevens qua locatie op de plankaart verankerd, omdat dit gebouw een geluidafschermende functie vervult voor de schutterijactiviteiten. Een manege mag voorts alleen worden opgericht aan de Kraanweg. Bedrijfswoningen of dienstwoningen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Ook is het niet toegestaan om ter plaatse van verhardingen, daken, dakgoten en/of hemelwaterafvoeren uitlogende materialen toe te passen. 71
Dit, om vervuiling van het regenwater, wat binnen het plangebied geïnfiltreerd zal worden, te voorkomen. Ook binnen deze bestemming is bepaald dat op eigen terrein voorzien dient te worden in voldoende parkeervoorzieningen en in ruimte voor laden en lossen. In de voorschriften worden regels gegeven ten aanzien van de situering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen e.d., en zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van toegestane goot- en bouwhoogten. Gebouwen dienen daarbij binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken te worden opgericht. De bouwvlakken behorende bij de sport- en recreatievoorzieningencluster hebben gezamenlijk een oppervlak van ca. 10% van het totaaloppervlak van deze cluster. Burgemeester en wethouders hebben daarbij de bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van deze bebouwing. In de voorschriften is tenslotte een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de op de plankaart aangegeven bouwvlakken qua situering, vorm en aantal te kunnen wijzigen. Hiermee wordt enige flexibiliteit bij de concrete uitwerking van het bestemmingsplan geboden. Op dit moment is immers nog niet bekend, hoe de sport- en recreatievoorzieningencluster zal worden ingericht. Maatschappelijke doeleinden M De kerk van de Jehovah’s Getuigen aan de Leukerstraat is bestemd tot “Maatschappelijke doeleinden”. Naast gebouwen ten behoeve van maatschappelijke, culturele, educatieve, medische, sociale, levensbeschouwelijke en/of religieuze doeleinden, zijn ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven alsmede verhardingen en groenvoorzieningen positief bestemd. Bedrijfswoningen en andere woningen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Tevens is het niet toegestaan om ter plaatse van verhardingen, daken, dakgoten en/of hemelwaterafvoeren uitlogende materialen toe te passen. Dit, om vervuiling van het regenwater, wat binnen het plangebied geïnfiltreerd zal worden, te voorkomen. Ook binnen deze bestemming is bepaald dat op eigen terrein voorzien dient te worden in een voldoende aantal parkeervoorzieningen alsmede in ruimte voor laden en lossen. In de voorschriften worden regels gegeven ten aanzien van de situering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen e.d., en zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van toegestane goot- en bouwhoogten. Gebouwen dienen daarbij binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlakken te worden opgericht. Burgemeester en wethouders hebben daarbij de bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van deze bebouwing. Verkeer en verblijf V De hoofdontsluitingsstructuur binnen het bestemmingsplangebied is bestemd tot “Verkeer en verblijf”. Naast woonstraten, paden en parkeervoorzieningen zijn ook groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, speelvoorzieningen en bij deze bestemming behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, positief bestemd. In de voorschriften zijn regels gegeven ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van deze bebouwing. 72
Groen en water G Omdat binnen het nieuwe woongebied groen- en waterstructuren een bijzondere positie innemen, zijn deze afzonderlijk bestemd. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen toegelaten en wordt ruimte geboden voor het realiseren van paden, waarmee de beoogde langzaamverkeerroutes positief zijn bestemd. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van deze bestemming. De maximaal toegestane bouwhoogte is daarbij in de voorschriften vastgelegd. Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid om nadere eisen te stellen aan de plaats en afmetingen van deze bebouwing.
6.3.4
Dubbelbestemmingen
Binnen het bestemmingsplan is een tweetal dubbelbestemmingen opgenomen, welke van toepassing zijn op alle bestemmingen. De dubbelbestemming “Geluidzone” is gelegen aan de noordzijde van het plangebied en is van toepassing op het gebied, wat gelegen is binnen de geluidzone, de 50 dB(A)-contour, van de industrieterreinen “Leuken-Noord” en “Doolhof”. Het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen is binnen deze zone niet toegestaan. Alleen wanneer door Gedeputeerde Staten een hogere grenswaarde voor de geluidbelasting tot 55 dB(A) is afgegeven, kunnen binnen deze geluidzone nieuwe woningen worden gerealiseerd. De dubbelbestemming “Zone karakteristieke beplanting” is gelegen op de bomen en groenelementen, welke in het Bomenregister van de gemeente Weert zijn opgenomen. Binnen de op de plankaart aangegeven zones rond deze bomen en groenelementen mogen uitsluitend werken en werkzaamheden worden uitgevoerd, wanneer hiervoor door Burgemeester en wethouders een aanlegvergunning is verleend.
6.3.5
Algemene bepalingen
In de algemene bepalingen zijn de algemene regels, welke binnen het bestemmingsplan gelden, opgenomen. Daarbij is ondermeer aangegeven dat op geluidbelaste locaties aan wegen en spoorwegen alleen nieuwe woningen mogen worden gerealiseerd, wanneer door Gedeputeerde Staten een hogere grenswaarde voor de geluidbelasting is afgegeven danwel dat gevels als zogenaamde “dove gevels”, dus zonder te openen delen, worden vormgegeven. Ook is een algemene vrijstellingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de in de voorschriften opgenomen maten, om nutsvoorzieningen te kunnen realiseren en om antennes te kunnen plaatsen. Voorts zijn voorschriften opgenomen, waarin aangegeven wordt hoe omgegaan mag worden met reeds aanwezige gebouwen en met huidig gebruik, wat afwijkt van het in het bestemmingsplan toegelaten gebruik.
73
7.
HAALBAARHEIDS- EN HANDHAVINGSASPECTEN
7.1 Financieel-economische haalbaarheid Het nieuwe woongebied “Vrouwenhof” en het bijbehorende sport- en recreatievoorzieningencluster zullen in samenwerking met een private marktpartij worden gerealiseerd. Tussen de gemeente Weert en deze private partij zal een samenwerkingsovereenkomst worden gesloten, waarin bindende afspraken worden gemaakt ten aanzien van de inbreng van ruwe gronden en de afname van bouwrijpe grond. De gemeente voert de grondexploitatie van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen het gebied bestemd voor woondoeleinden en het gebied bestemd voor sport- en recreatievoorzieningen. Voor de beoordeling van financieel-economische haalbaarheid van het gebied bestemd voor woondoeleinden is een exploitatieopzet gemaakt, waarbij rekening is gehouden met het risico van de aanwezige milieucirkels. Het exploitatiegebied beslaat ruim 16 ha, waarvan 60% uitgeefbaar is. De verwachte gemeentelijke investeringen worden geraamd op ruim € 18 miljoen. Uit de berekeningen blijkt dat de opbrengsten voldoende zijn om deze kosten te bestrijden. De herontwikkelingslocatie hoek Beemdenstraat-Achterstestraat is niet in de gemeentelijke grondexploitatie opgenomen. Aan de ontwikkeling van dit gebied zal pas uitvoering worden gegeven als de financiële haalbaarheid verzekerd is. De haalbaarheid van het nieuw te ontwikkelen gebied voor de sport- en recreatievoorzieningen is afhankelijk van middelen, die elders kunnen worden vrijgemaakt. De kosten van de verplaatsing van de tennisaccommodatie worden gedekt uit de grondopbrengsten van de oude locatie (sportpark-Leuken). De kosten van de verplaatsing van de accommodatie van de schutterij en het aan te leggen recreatieterrein zijn voorzien in de exploitatieopzet van het gebied bestemd voor woondoeleinden. Voor het realiseren van de overige sportvelden zijn nog onvoldoende middelen beschikbaar. Deze voorziening zal dan ook pas worden gerealiseerd zodra deze middelen beschikbaar zijn. Dekking hiervoor dient plaats te vinden uit de verkoop van bestaande sportcomplexen en via de prioriteiten voorjaarsnota.
7.2
Eigendom
De gronden binnen het plangebied zijn op dit moment gedeeltelijk in eigendom van de gemeente Weert en de private marktpartij en gedeeltelijk nog in eigendom van derden. Op het plangebied is het Voorkeursrecht Gemeenten gevestigd, met als doel de nog bij derden in eigendom zijnde gronden te kunnen verwerven. Uitgangspunt daarbij is, dat de gronden in minnelijk overleg verworven kunnen worden. In het uiterste geval is de gemeente Weert echter bereid om het middel onteigening in te zetten, om de realisatie van het plan te kunnen garanderen.
74
7.3
Maatschappelijke haalbaarheid
7.3.1
Overleg
In het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (B.R.O.) hoofdstuk 4 "Gemeentelijk planologisch beleid", zijn in artikel 10 regels opgenomen met betrekking tot het voeren van vooroverleg bij de voorbereiding van een bestemmingsplan. Burgemeester en Wethouders zijn gehouden, daar waar nodig, overleg te plegen met de diensten van het Rijk en de provincie Limburg danwel met instanties die belast zijn met de behartiging van de belangen welke in het onderhavige bestemmingsplan in het geding zijn. Het voorontwerp-bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg aan de betrokken overheidsdiensten en instanties toegezonden. Er is een reactie gegeven door Waterschap Peel en Maasvallei, alsmede door de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling van de Provincie Limburg. De resultaten van dit vooroverleg zijn als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. De brief van het Waterschap omvat tevens een positieve watertoets.
7.3.2
Inspraak
Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft van 28 december 2005 tot 25 januari 2006 voor eenieder ter inzage gelegen. Daarnaast heeft op 17 januari een inspraakbijeenkomst plaatsgevonden. Belanghebbenden zijn hiermee in de gelegenheid gesteld, schriftelijk en/of mondeling opmerkingen te maken ten aanzien van het voorontwerp-bestemmingsplan. De resultaten van de inspraak zijn als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
7.4
Handhaving
Voorwaarden voor een succesvolle handhaving van het bestemmingsplan zijn: het vastleggen van de bestaande situatie; een duidelijke handhavingsparagraaf in het bestemmingsplan; duidelijke overgangsbepalingen met betrekking tot bouwen en met betrekking tot het gebruik van gronden en het gebruik van bouwwerken; een duidelijk geformuleerd handhavingsbeleid als toetsingskader en voldoende middelen (menskracht) om het beleid uit te voeren. Het beleid met betrekking tot handhaving van bestemmingsplannen en bouwvoorschriften is vastgelegd in de gemeentelijke handhavingsnota 2001. Ten behoeve van de handhaving van ruimtelijk beleid is extra menskracht aangetrokken. De handhavingsnota is nader geconcretiseerd in een handhavingsprogramma 2002. In het handhavingsprogramma worden de vormen van handhavingstoezicht omschreven. Vanaf 1 januari 2002 wordt conform het handhavingsprogramma jaarlijks het hele grondgebied van de gemeente gecontroleerd. Het handhavingsbeleid en het handhavingsprogramma worden jaarlijks geactualiseerd.
75
Uitvoering handhavingstoezicht Het handhaviingstoezicht in bestemmingsplannen wordt uitgevoerd door medewerkers van de afdeling Omgevingsbeleid. Met betrekking tot het handhavingstoezicht ruimtelijk beleid wordt bovendien gestreefd naar samenwerking met andere gemeentelijke afdelingen en diensten die een controlerende functie hebben, zoals de inspecteurs milieuvergunningen en bouwvergunningen en naar samenwerking met niet-gemeentelijke instanties, o.a. de politie. Deze samenwerking komt tot uiting in het periodiek handhavingsoverleg, waaraan verschillende gemeentelijke afdelingen en de politie deelnemen. De samenwerking moet uiteindelijk leiden tot een integraal handhavingsbeleid. Vastleggen bestaande situatie Voor de delen van het bestemmingsplan, waar de bestaande situatie ongewijzigd blijft, is deze vastgelegd op basis van een inventarisatie van het plangebied en de directe omgeving. Bij de vastlegging van deze bestaande (nul-)situatie zijn twee tijdstippen belangrijk. Voor het bouwen geldt het tijdstip van ter visielegging van het ontwerp van het plan en voor het gebruik van gronden en bouwwerken geldt het tijdstip waarop het plan van kracht wordt. In de overgangsbepalingen is vastgelegd dat strijdig gebruik mag worden voortgezet, mits het gebruik niet reeds in strijd was met de in het vorige bestemmingsplan aangewezen bestemming. Voorlichting Het doel van het geven van voorlichting is het informeren van de bewoners en gebruikers in het plangebied. In de inspraakfase van het bestemmingsplan worden de bewoners en gebruikers van het plangebied reeds uitgebreid geïnformeerd over het voorontwerp van het bestemmingsplan. Controles Er worden periodieke, specifieke en/of gemeentebrede controles gehouden. Met betrekking tot periodieke controles is het streven om het plangebied tweemaal per jaar te controleren doch minstens eenmaal per jaar. Periodiek worden bebouwing, gebruik van bouwwerken en gronden en aanlegvergunningsplichtige werkzaamheden systematisch gecontroleerd. Het periodiek toezicht richt zich ook op het verboden opslaan en storten van afvalstoffen in de buitenlucht. De geïnventariseerde situatie wordt vergeleken met de op dat moment geconstateerde situatie. Dit geschiedt mede met behulp van luchtfoto’s, die tweejaarlijks worden genomen van het hele grondgebied van de gemeente. Wanneer specifieke controles plaatsvinden wordt gecontroleerd aan de hand van een thema. Hierbij kan gedacht worden aan detailhandel in bedrijfspanden, het wonen in bedrijfspanden, beroeps- en bedrijfsuitoefening in de woning en het bouwen zonder vergunning. Van gemeentebrede controles is sprake als er controles worden gehouden in samenwerking met andere ambtelijke diensten. In het handhavingstoezicht wordt gestreefd naar samenwerking met andere (gemeentelijke) instanties. Medewerkers van andere gemeentelijke afdelingen, die veel in het veld zijn (inspecteurs milieuvergunningen en bouwvergunningen), maar ook van niet-gemeentelijke instanties (o.a. politie, waterschap) worden geïnformeerd over het bestemmingsplan. 76
Er worden afspraken gemaakt over de melding van mogelijke strijdigheden met het bestemmingsplan. Informatieverstrekking en evaluatie van afspraken vindt plaats in het periodiek handhavingsoverleg. Sanctionering Wanneer strijdigheden met het bestemmingsplan worden geconstateerd, wordt overeenkomstig het vastgestelde handhavingsbeleid handhavend opgetreden. Het handhavingsinstrumentarium is omschreven in de gemeentelijke handhavingsnota. Het is noodzakelijk dat vóór het tijdstip dat het ontwerp van het bestemmingsplan ter visie wordt gelegd, wordt opgetreden tegen strijdigheden, die niet in het bestemmingsplan ingepast kunnen worden.
-------------------------------------------
77
bijlage 1
Verslag vooroverleg ex artikel 10 BRO met betrekking tot het voorontwerp bestemmingsplan ‘Vrouwenhof’. Provincie Advies van de Provinciale Commissie Gemeentelijke Plannen, d.d. 10 februari 2006, ingekomen 13 februari 2006. Het advies zal (kort) worden weergegeven, waarbij tevens de gemeentelijke reactie is vermeld. 1. Algemene beleidsaspecten Hoewel er nog geen BOM+ toepassing voor toerisme en recreatie bestaat, wordt geadviseerd om dat principe (onder andere inpassing van het plan en maatregelen in het kader van de waterhuishouding) wel toe te passen bij de realisering van het sportcomplex, om zo een kwaliteitsverbetering van het buitengebied te realiseren. Reactie: Bij de nog te ontwerpen inrichting van het sportcomplex zal getracht worden het BOM+ principe toe te passen. 2. --3. Flora en fauna - vogels Er dienen overtuigende argumenten te worden aangedragen, waaruit blijkt dat de Groene specht zich daadwerkelijk in het gebied kan handhaven. Als dit niet het geval is, dient een ontheffing te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Reactie: In de toelichting is in paragraaf 3.5.2 onder het kopje ‘Groen specht’ een nadere toelichting gegeven. Op grond daarvan achten wij het niet noodzakelijk in het kader van artikel 11 van de Flora- en faunawet een ontheffing aan te vragen bij het ministerie van LNV. Ook uit de contacten met LNV over het onderzoeksresultaat concluderen we dat een ontheffing voor de Groene specht niet noodzakelijk wordt geacht. Flora en fauna - vleermuizen Er bestaat een sterk vermoeden dat het gebouw Vrouwenhof in gebruik is als verblijfplaats van de Laatvlieger (pag. 21). Als blijkt dat in het te slopen gebouw Vrouwenhof Laatvliegers en/of Gewone dwergvleermuizen aanwezig zijn, is er sprake van een overtreding en dient een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Indien er het voornemen bestaat de houtopstanden en de lijnvormige landschapselementen (die een belangrijke functie hebben voor de vleermuizen) te behouden, wordt geadviseerd hiervoor een beschermende regeling in de voorschriften en op de plankaart op te nemen. Reactie: Op 21 juli 2005 is door Groen-planning Maastricht in opdracht van de gemeente Weert bij het ministerie van LNV ontheffing aangevraagd voor de soorten Gewone dwergvleermuis en de Laatvlieger. Op basis van literatuurstudie en vier veldbezoeken aan het plangebied, voor vleermuizen uitgevoerd met toepassing van de batdetector, is niet met zekerheid vast komen te staan dat de beide soorten een vaste verblijfsplaats hebben binnen het plangebied.
2
Aangezien er een sterk vermoeden bestond dat Vrouwenhof in gebruik was als verblijfplaats is ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet voor beide soorten aangevraagd. Als reactie op deze aanvraag is door LNV om een nadere aanvulling met betrekking tot de twee vleermuissoorten gevraagd. Uit een aanvullende inventarisatie medio juli 2005 is vast komen te staan dat de Gewone dwergvleermuis géén kraamkolonie binnen het plangebied heeft. De ontheffingsaanvraag voor deze soort is toen ingetrokken. Het aanvullende onderzoek heeft in juli 2005 geen nieuwe informatie opgeleverd met betrekking tot de Laatvlieger. De ontheffingsaanvraag voor deze soort is daarom in eerste instantie gehandhaafd. In de periode augustus/september 2005 is opnieuw aanvullende inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezigheid van de Laatvlieger. Op grond van dit resultaat is Groen-planning tot de conclusie gekomen dat ook voor de Laatvlieger het gebied geen functie vervult voor de voortplanting van de soort (zie bijlage brief Groen-planning d.d. 28 november 2005). Op basis van deze informatie is het verzoek tot ontheffing d.d. 21 juli 2005 in het geheel ingetrokken. Of een beschermende regeling voor de houtopstanden nodig is dient nog te worden bezien. 4. Archeologie In de toelichting en in de voorschriften dient te worden opgenomen dat de conclusies en aanbevelingen van het eerste vervolgonderzoek met betrekking tot archeologie zullen worden opgevolgd. Reactie: Eind februari 2006 is het proefsleuvenonderzoek op een groot aantal percelen afgerond. In het onderzochte deel van het plangebied (22,5 ha van 27,5 ha) zijn geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aangetroffen. Nader archeologisch onderzoek in dit deel kan achterwege blijven. Op de percelen T 1155 en 1229 ten zuiden van de Kaaskampweg zijn proefsleuven aangelegd na de oogst van het gewas. De resultaten van dit (deel)onderzoek zijn in april 2006 vastgelegd in een rapport met betrekking tot proefsleuf 41-62”. De belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat in het onderzochte deel van het plangebied (ca. 4,3 ha van 27,5 ha) geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn aangetroffen. De grondsporen zijn beperkt gebleven tot een karrenspoor en perceelsgreppels met een postmiddeleeuwse datering, twee sporen uit vermoedelijk de IJzertijd en een greppel uit de Middeleeuwen of mogelijk het tijdvak IJzertijd-Romeinse tijd. Nader archeologisch onderzoek in dit deel kan achterwege blijven. Aanbevolen wordt een aantal sleuven aan te leggen in de noordelijke randzone op de percelen T 894, 1901, 2131 en 2469 ten noorden van de Verlengde Heuvelweg zodra deze niet langer in gebruik zijn als tuin en boomkwekerij. De archeologische verwachting voor deze percelen is middelhoog. De gemeente Weert zal zich houden aan de conclusies en aanbevelingen resulterend uit het nog uit te voeren onderzoek. Voor meer uitgebreide informatie wordt verwezen naar par. 3.2 in de toelichting van het plan en de rapportage van het uitgevoerde onderzoek. 5. Stank Met de in het bestemmingsplan opgenomen regeling ter zake van de stankproblematiek kan worden ingestemd. Reactie: Hiervan is kennisgenomen. 6. Bodemkwaliteit Nagegaan dient te worden of het plangebied is bestreken met de uitgevoerde bodemonderzoeken. Getoetst dient te worden of de bodemkwaliteit voldoet aan de van toepassing zijnde bodemkwaliteitswaarden. Verder dienen vóór de vaststelling van het plan nadere bodemonderzoeken te worden uitgevoerd, eventueel gevolgd door een saneringsplan en kostenraming.
2
3
Reactie: Voor de locatie hoek Beemdenstraat / Achterstestraat wordt nagegaan of een verkennend onderzoek uitgevoerd kan worden. Het perceel is echter (nagenoeg) geheel bebouwd en deels bedrijfsmatig in gebruik. In de toelichting is onder ‘3.7.2 Uitgevoerde bodemonderzoeken’ een aanvullende tekst opgenomen met betrekking tot de Bodemkwaliteitskaart (BKK) van deelgebied Vrouwenhof. 7. Externe veiligheid De resultaten van het onderzoek naar de externe veiligheid dienen in het vastgestelde plan te worden weergegeven en indien noodzakelijk dient het plan daarop te worden aangepast. Reactie: In verband met de externe veiligheid in het gebied is een onderzoek uitgevoerd naar de potentiële gevarenbronnen in dit verband. Voor de externe veiligheid zijn twee risicofactoren van belang, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Deze twee factoren zijn bepaald voor alle inrichtingen die rondom het plangebied zijn gelegen, voor de wegen en spoorwegen met een transportroute voor gevaarlijke stoffen en voor relevante gevaarlijke leidingen. Uit het onderzoek blijkt dat de inrichtingen, leidingen en wegen rondom het plan geen invloed hebben op het plangebied. Alleen de spoorlijn Weert-Roermond heeft in geringe mate een invloed op het zuidelijk gedeelte van het plangebied. Het groepsrisico is echter niet in het geding, daar de afstand tot het spoor van de nieuw te realiseren woningen groter is dan 200 meter. Voor het gedeelte van het plangebied waar de invloed van de spoorlijn zich wel laat gelden (nieuwe appartementen Beemdenstraat) kan worden gesteld dat ook hier het groepsrisico slechts marginaal zal toenemen. Dat komt door de ligging van de locatie in een reeds dichtbevolkt gebied en omdat het aantal personen op die plaats slechts gering zal toenemen. Bovendien geldt voor het totale plangebied dat de ontsluiting via verschillende wegen een gunstig effect heeft op de zelfredzaamheid van mensen in het plangebied. Door de brandweer is aangegeven dat bij een calamiteit giftige stoffen het gebied kunnen bereiken. Evacuatie is goed mogelijk door de open wegenstructuur van het gebied. 8. Geluid - wegverkeerslawaai Alvorens het plan wordt vastgesteld dienen de benodigde hogere grenswaarden te zijn verkregen. Reactie: De benodigde procedure zal binnenkort worden opgestart. Geluid - industrielawaai Er zijn woningen voorzien binnen de nieuwe 50 dB(A)-contour. Alvorens het plan wordt vastgesteld dienen de benodigde hogere grenswaarden te zijn verkregen. Indien bij de bestaande woningen de geluidbelasting gaat toenemen ten opzichte van de reeds vastgestelde waarde, dienen ook voor deze woningen hogere waarden te worden aangevraagd. Reactie: De benodigde procedure zal binnenkort worden opgestart. 9. Water Bij het vastgestelde plan dient een positief advies van het watertoetsloket te worden bijgevoegd. Reactie: Verwezen wordt naar de hierna genoemde reactie namens het watertoetsloket. 10. Luchtkwaliteit Gezien de recente ontwikkelingen omtrent het aspect luchtkwaliteit en het belang dat eraan gehecht wordt, zou de beschreven verhoging van de overschrijding bij een vastgesteld plan kunnen leiden tot integrale onthouding van goedkeuring.
3
4
Reactie: Voor de bepaling van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd door M&A Milieuadviesbureau BV. Uit de resultaten kan worden geconcludeerd dat voor de Heuvelweg, Schutterijlaan, Middelstestraat en Achterstestraat de normering volgens het Besluit luchtkwaliteit (2005) niet wordt overschreden. Dit geldt zowel voor de huidige situatie als de toekomstige situatie. Op grond van de emissiegegevens uit CARII, versie 4.0 van 2010 die gehanteerd zijn in een eerdere rapportage voor onderhavig bestemmingsplan, waren wel overschrijdingen geconstateerd van het maximaal toegestane aantal overschrijdingen voor de daggemiddelde concentraties voor fijn stof. Door een aantal landelijke maatregelen zijn de prognosegegevens voor de toekomst echter in positieve zin bijgesteld, zodat met de nieuwe prognosegegevens geen overschrijdingen meer plaatsvinden. Geconcludeerd wordt daarom dat het bestemmingsplan Vrouwenhof niet wordt belemmerd door de wettelijke eisen vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit. 11. Overige aspecten Gevraagd wordt om te bezien of het bestemmingsplan in digitaal uitwisselbare vorm bij de provincie kan worden aangeleverd. Reactie: Daar wordt naar gestreefd. 12. Voorschriften Verzocht wordt om in de toelichting de motieven op te nemen die hebben geleid tot het opnemen van een prostitutieverbod in de voorschriften. Mogelijk is geen goedkeuring van gedeputeerde staten nodig van wijzigingsplannen zoals genoemd in artikel 4 en 6 van de voorschriften. Reactie: In paragraaf 6.3.2. van de toelichting is de volgende tekst opgenomen: “In alle bestemmingen zijn seksinrichtingen uitgesloten. In beginsel bestaan er geen bezwaren tegen deze vorm van nering, maar deze voorzieningen worden uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet wenselijk geacht in woongebieden. De betreffende voorzieningen hebben een negatieve planologische uitstraling, omdat de activiteiten met name in de avonduren plaatsvinden. Dit kan tot een onevenredige aantasting van het woongenot leiden (geluids- en verkeersoverlast).” Overwogen zal worden om de procedurebepalingen in het plan te laten vervallen en te verwijzen naar de wettelijke bepalingen.
Waterschap Advies van het Waterschap Peel en Maasvallei namens het watertoetsloket d.d. 16 januari 2006 (verzonden 1 februari 2006). In het advies worden een zevental opmerkingen gemaakt bij het plan. Onder voorbehoud daarvan kan door het watertoetsloket met het plan worden ingestemd. Reactie: Met betrekking tot het ontvangen wateradvies wordt de volgende reactie gegeven: Opmerking 1 en 2: Advies wordt overgenomen. Opmerking 3: Kennis van genomen. Opmerking 4: Bij nadere planuitwerking wordt effect bij T=100 in beeld gebracht. Opmerking 5: Wordt afgehandeld bij de uitwerking van het plan. Opmerking 6: Is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan.
4
5
Opmerking 7: Is verwerkt in de voorschriften. Verder kan worden opgemerkt dat op het einde van paragraaf 3.8.5 van de toelichting een alinea tekst is toegevoegd.
Weert, 18 april 2006
5
bijlage 2
Eindverslag inspraak met betrekking tot het voorontwerp bestemmingsplan ‘Vrouwenhof’.
Burgemeester en wethouders van Weert overwegen het volgende: Inleiding Het bestemmingsplan ‘Vrouwenhof’ heeft vanaf 29 december 2005 gedurende vier weken ter inzage gelegen in het kader van de inspraak. Tijdens deze periode hebben ingezetenen en in de gemeente belanghebbenden hun zienswijze kenbaar kunnen maken. Van deze mogelijkheid is door onderstaanden gebruik gemaakt: A. Fam. Verhees, Brunenberghof 4, fam. Verkoulen, Brunenberghof 5 en fam. Schoenmakers, Brunenberghof 6; B. Stichting Rechtsbijstand namens de heer en mevr. Van Meijl, Leukerstraat 50; C. Stichting Rechtsbijstand namens de heren L.M.M. van de Kruijs, H.W.G. van de Kruijs en J.M.J. van de Kruijs; D. Coolen Makelaardij namens de heer R.H. Hoogeveen, Kraanweg 10; E. De heer H.M.W. Hendrix, Achterstestraat 79; F. De heer J.A.H. Michiels, Klein Leuken 17; G. Mevr. M.C.L. van Kimmenade-van Meijl, Leukerstraat 46-48; H. De heer F.T.J. van de Kruys, Begijnenpeelweg 2; I. De heer W.J.A.M. Beenders, Kaaskampweg 3; J. De heer J. van den Heuvel, Onzelievevrouwehofweg 1. Op dinsdag 17 januari 2006 heeft in zaal Cardinaal, Beemdenstraat 10 alhier een informatie-avond plaatsgevonden voor bewoners in het gebied, eigenaren, omwonenden en andere belanghebbenden. Daarbij zijn ook antwoorden gegeven op de gestelde vragen. Van deze avond is een verslag gemaakt dat is toegezonden aan diegenen die de presentielijst hadden getekend. Schriftelijke inspraakreacties Ad A. Families Verhees, Verkoulen en Schoenmakers, Brunenberghof 4, 5 en 6 De bewoners van deze 3 woningen zijn van mening dat de aan te leggen weg te kort bij de achtergrens van hun perceel komt waardoor zij geluidsoverlast en andere ongemakken zullen ondervinden. Zij wensen de huidige groenstrook met diverse eikenbomen op die plaats te behouden in verband met de privacy. Verder worden er opmerkingen gemaakt over het vervallen van het speelveldje en het hondenuitlaatterrein. Reactie: Met betrekking tot de bestemming verkeer is het mogelijk om naast het perceel Brunenberghof 4 een kleine strook met de bestemming ‘groen en water’ te leggen. De bestaande groenstrook kan dan deels in stand blijven en voor enige privacy zorgen. Niet voorkomen kan worden dat er door de nieuwe weg een toename zal zijn van geluid. Door de ontwikkeling van het nieuwe woongebied zal de bestaande inrichting ter plaatse met groen, speelveldje wijzigen. Ook de mogelijkheden voor het uitlaten van honden zal te zijner tijd nader worden ingevuld. Naast de 3 woonpercelen wordt een ruime strook bestemd tot ‘groen en water’. De inrichting daarvan komt later aan de orde. Met uitzondering van het opnemen van een kleine strook tussen de nieuwe weg en het perceel Brunenberghof 4 vormt de zienswijze geen aanleiding om het voorontwerp aan te passen.
2
Ad B. Stichting Rechtsbijstand namens de heer en mw. P. van Meijl, Leukerstraat 50 De heer en mw. Van Meijl kunnen niet instemmen met het plan nu hen van gemeentezijde gezegd zou zijn dat ze circa 158 m2 van hun moestuin kwijtraken en dat zij zelf voor vervanging van de erfafscheiding zouden moeten zorgen. Zij zijn van mening dat het mogelijk is het gehele bouwplan iets te verschuiven, eventueel inclusief het woonwagencentrum, waardoor hun moestuin niet benodigd is en de impact van de te bouwen woningen op hun woon- en leefomgeving veel kleiner is. Zij zullen de grond niet aan de gemeente verkopen. Reactie: Het gehele perceel Leukerstraat 50 (2575 m2) met daarop de woning is gelegen binnen het voorontwerp-bestemmingsplan en heeft daarbinnen grotendeels de bestemming Wv (woondoeleinden, vrijstaande woningen). Een gedeelte van de achtertuin van ± 158 m2 heeft in dat plan de bestemming Ww (woondoeleinden, vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen). Daarvan is ± 45 m2 aangeduid als bouwvlak waarbinnen dus gebouwd zou kunnen worden voor woondoeleinden. Indien het perceelsgedeelte van ± 158 m2 betrokken wordt bij de ontwikkeling van het plan Vrouwenhof, dient dat gedeelte eerst verworven te worden. Dat is echter nu niet aan de orde. Verschuiving van het bouwplan, eventueel inclusief het woonwagencentrum, wordt niet nodig geacht. De afstand ten opzichte van de bestaande woonbebouwing aan de Leukerstraat is aanvaardbaar. Ad C. Stichting Rechtsbijstand namens de heren L.M.M. van de Kruijs, H.W.G. van de Kruijs en J.M.J. van de Kruijs Betrokkenen exploiteren twee intensieve veehouderijen aan de Hoefbemdenweg 4 en de Trumpertweg 21, waarvoor milieuvergunningen zijn verleend. De stankcirkel van deze bedrijven valt over de woonbestemming van het geplande project. Enerzijds mag niet gebouwd worden binnen de stankcirkel en dient rekening te worden gehouden met uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijven en anderzijds dient een goed woon- en leefklimaat voor de bewoners te worden gegarandeerd. De activiteiten van de schutterij zullen geluidsoverlast met mogelijk funeste gevolgen opleveren voor de kippen in de stallen. Het afsluiten van de Kaaskampweg heeft tot gevolg dat zij en hun kinderen meermaals per dag moeten omrijden naar Leuken of het centrum. Voor J.M.J. van de Kruijs, Trumpertweg 6 heeft het bestemmingsplan tot gevolg dat hij geluidoverlast zal ondervinden door de geplande sport- en recreatievoorzieningen. Reactie: De geldende stankcirkels van de beide bedrijven zijn op de plankaart aangegeven en vallen inderdaad over de geplande woningbouw. In de voorschriften is echter opgenomen dat zonder vrijstelling geen woningen mogen worden gebouwd binnen de op de plankaart aangegeven stankcirkels. Strijdigheid tussen de bedrijfsbelangen en de belangen van een goed woon- en leefklimaat is derhalve niet aanwezig. Het schieten door de schutterij zal plaats vinden op een afstand van ± 210 m tot de bestaande stallen aan de Hoefbemdenweg c.q. ± 190 m tot mogelijk op te richten agrarische bebouwing aldaar. Er bestaan voorzover bekend geen wettelijke normen dienaangaande. Gelet op de afstand worden geen gevolgen voor de dieren verwacht. Bij de ontwikkeling van de bestemming sport- en recreatiedoeleinden is het waarschijnlijk nodig de verkeersfunctie van de Kaaskampweg weg te halen of te beperken tot enkel langzaam verkeer. In beide situaties is daarvoor een besluit nodig op grond van de Wegenwet respectievelijk de Wegenverkeerswet. De huidige verkeersfunctie is vrij beperkt, maar daar staat tegenover dat er ter plaatse weinig oost-/westverbindingen gelegen zijn. Er dient nog een visie te worden ontwikkeld op de inrichting van het gebied met de bestemming sport- en recreatieve doeleinden. In verband daarmede is er nog geen standpunt over het al of niet vervallen van de Kaaskampweg. De woning Trumpertweg 6 is gelegen op ± 300 m. afstand van de voorziene bestemming sport- en recreatiedoeleinden. Gelet op deze afstand wordt geen geluidoverlast verwacht.
2
3
Ad D. Coolen Makelaardij namens de heer R.H. Hoogeveen, Kraanweg 10 De heer Hoogeveen exploiteert een paardenbedrijf annex manege op het adres Kraanweg 10 en een gedeelte van de gronden is in het voorontwerp bestemd voor sport- en recreatiedoeleinden met de aanduiding ‘manege toegestaan’. Op belendende percelen is woningbouw toegestaan tot op slechts circa 20 m afstand van het bouwblok. Dit dient conform de bestemmingsplanvoorschriften minimaal 50 m te zijn bij recreatief gebruik en 100 m bij agrarisch gebruik. In een brief van 22 december 2005 heeft de gemeente ingestemd met de bouw van een woning binnen het bouwblok met recreatieve bestemming. Het bestemmingsplan geeft dit echter niet aan. Tevens ligt er bij de gemeente een verzoek voor het realiseren van een tweede rijhal met nevenruimten. De plannen volgens het voorontwerp belemmeren betrokkene in de ontwikkeling van het bedrijf, terwijl recent in bijeenkomsten te Weert met betrekking tot paardenhouderijen het uitgangpunt was ontwikkelingsplanologie in plaats van regelplanologie. Reactie: In verband met de inspraakreactie is het ontwerpplan ter plaatse van de nieuwe woonbestemming enigszins aangepast. Als gevolg daarvan is er een afstand van 100 m en meer tussen woonbebouwing en het agrarisch bouwblok van de manege en een afstand van 37,50 m en meer tussen woonbebouwing en het bouwvlak voor de manege. De adviesafstand voor maneges bedraagt 50 m volgens de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’. Aangezien aan de zijde waar de woningbouw is gepland geen dierverblijven zijn toegestaan wordt de afstand van 37,5 m tussen woonbebouwing en te bouwen rijhal toelaatbaar geacht. Met betrekking tot de realisering van een extra woning bij de manege wordt opgemerkt dat volgens het geldende bestemmingsplan 2 bedrijfswoningen aanwezig zijn. Met uitzondering van de gewijzigde afstand leidt de inspraakreactie niet tot een wijziging van het voorontwerp. Ad E. De heer H.M.W. Hendrix, Achterstestraat 79 De heer Hendrix maakt bezwaar tegen het plan omdat de huidige inrichting van het gebied fundamenteel verandert met alle gevolgen van dien. Natuurlijke en cultuur-historische waarden in het gebied zullen verdwijnen en de huidige rust- en recreatie-elementen zullen worden vernietigd. Bovendien worden de in het gebied gevestigde landbouwbedrijven belemmerd in hun zaakvoering. Het waardevolle gebied mag niet opgeofferd worden aangezien er alternatieven zijn voor het realiseren van woningbouw of sportvelden. Reactie: De realisering van woningbouw en sport- en recreatievoorzieningen zal inderdaad een aantasting van de landschappelijke omgeving tot gevolg hebben. Daarbij wordt echter opgemerkt dat binnen het plan getracht is de karakteristiek van de omgeving met de Kaaskamp te respecteren. Ter realisering van de benodigde woningen kan niet worden afgezien van deze locatie. Ten aanzien van de waardevolle elementen in het gebied is onderzoek verricht zoals uit de toelichting blijkt. In het te bebouwen gebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd. Er worden wel agrarische gronden bestemd voor woningbouw. Ad F. De heer J.A.H. Michiels, Klein Leuken 17 De heer Michiels wijst er op dat in de toelichting geen oorzaak wordt genoemd van de geluidbelasting hoger dan de voorkeurswaarde op enkele plaatsen waar woningen zijn gepland. Verder wordt gevraagd naar een op figuur 13 aangegeven ‘cirkel’ en de op de kaart aangegeven arcering als dubbelbestemming. Ook worden vragen gesteld met betrekking tot een uit te voeren onderzoek voor de locatie van scouting aan Klein Leuken en de plaats van 2 bedrijven aan de Leukerstraat (blz. 60). Reactie: De geluidbelasting ter plaatse van de Leukerstraat, Klein Leuken en de Beemdenstraat is hoger dan de voorkeurgrenswaarde als gevolg van het wegverkeer in deze omgeving.
3
4
De ‘cirkel’ nabij Klein Leuken in figuur 13 staat op de grafische ondergrond en heeft niets te maken met het uitgevoerde geluidsonderzoek. Figuur 13 geeft de geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de verschillende wegen weer terwijl de dubbelbestemming geluidzone op de plankaart de geluidbelasting als gevolg van het industrieterrein Leuken Noord weergeeft. Dit zijn dus twee verschillende geluidsbronnen. In de toelichting wordt in paragraaf 3.7.4. nader ingegaan op de geluidzone ten gevolge van industrielawaai. Met betrekking tot de milieubelasting van een scouting-accommodatie kan, anders dan in de toelichting is opgenomen, gewezen worden op de adviesafstand van 50 m voor buurt- en clubhuizen, zoals opgenomen in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Daarbij is echter rekening gehouden met een continu gebruik (overdag en avond). Aangezien dat voor een scouting-clubgebouw niet aan de orde is en rekening houdend met het reeds jaren bestaande feitelijk gebruik, kan worden uitgegaan van een te hanteren afstand van 30 m ten opzichte van het gebouw. De vrijstellingsregeling in artikel 4 lid 3.1 onder c. voor de bestemming woondoeleinden kan dan vervallen. Op bladzijde 60 onder Bedrijfsdoeleinden B wordt gedoeld op de bedrijfslocaties Leukerstraat 62 en Klein Leuken 19. Ad G. Mevr. M.C.L. van Kimmenade-van Meijl, Leukerstraat 46-48 Betrokkene geeft aan dat haar woonperceel direct grenst aan het voorontwerpplan en de woningbouw dus direct gaat grenzen aan de tuin. Zij vreest hierdoor verlies van vrijheid aangezien de tuin nu omgeven is door groenstroken voor de kweek van bomen en heesters. Een en ander zal het woongenot aantasten en de waarde van het huis drukken. Verder wordt bezwaar gemaakt tegen het realiseren van een plan met waterpartijen, omdat de waterafvoer op de Leukerstraat en de Leukerbeek in de huidige situatie al niet afdoende is. Ook de buren hebben wateroverlast. Reactie: Het gehele perceel Leukerstraat 46-48 (1480 m2) met daarop de woning is gelegen binnen het voorontwerp bestemmingsplan en heeft daarbinnen de bestemming Wv (woondoeleinden, vrijstaande woningen). De belendende percelen aan de oost- en westzijde zijn ook in het voorontwerp opgenomen, maar zullen naar verwachting niet betrokken worden bij de woningbouwplannen. Het perceel van betrokkene ‘raakt’ slechts in een punt achterin aan de nieuwe woningbouwlocatie op een afstand van ± 50 m van de woning Leukerstraat 46-48. Die afstand ten opzichte van de bestaande woonbebouwing aan de Leukerstraat is aanvaardbaar. Met betrekking tot mogelijke vergroting van de wateroverlast in de omgeving wordt opgemerkt dat gekozen wordt voor een duurzaam waterbeheer voor het gebied. In dat kader zal de waterberging en -afvoer in het gebied aandacht krijgen. Ad H. De heer F.T.J. van de Kruys, Begijnenpeelweg 2 De heer Van de Kruys vreest hinder van de vestiging van sport- en recreatievoorzieningen op geringe afstand van zijn woning. Reactie: De woning Begijnenpeelweg 2 is gelegen op ± 140 m afstand van de bestemming sport- en recreatieve doeleinden. De activiteiten zullen dus doorgaans op grotere afstand dan ± 140 m plaatsvinden. In verband daarmee wordt in elk geval geen overlast verwacht. Ad I. De heer W.J.A.M. Beenders, Kaaskampweg 3 De heer Beenders heeft diverse percelen in het gebied in (juridisch) eigendom. De voorliggende woonbestemming voor het perceel Kaaskampweg 3 levert een ongeoorloofde belemmering op van de bedrijfsvoering op dat perceel (verhuur koelcel en opslagruimte). De situering van de bestemming sport- en recreatiedoeleinden is dusdanig dat er voor de resterende gronden van hem een onbruikbare ondoelmatige verkaveling overblijft. Bedrijf en woonhuis worden volledig ingesloten door de geplande uitbreiding, welke bovendien een enorme verkeersaantrekkende werking met overlast met zich mee zal brengen.
4
5
Reactie: In het voorontwerp is enkel de woonfunctie ter plaatse gehandhaafd op een ruim perceel. Ter plaatse van de bedrijfsgebouwen is de bestemming sport- en recreatiedoeleinden gelegd. Bij de inrichting van het sportterrein en de daarbij behorende parkeervoorziening dient rekening te worden gehouden met een redelijke afstand ten opzichte van de woning. De resterende gronden van de heer Beenders die buiten het bestemmingsplan vallen zijn qua situering, afmeting en vorm ons inziens voldoende goed bruikbaar. Ad J. De heer J. van den Heuvel, Onzelievevrouwehofweg 1 Bij aankoop van de woning enkele jaren geleden werd hem bij navraag bij de gemeente te kennen gegeven dat er de komende tien jaren geen wijzigingen te verwachten waren. Zij hebben nu een ruim uitzicht over de velden. Door woningbouw wordt dit weggenomen, door een zestal woningen gesitueerd ten zuidoosten en vooral een woning ten oosten van het perceel. De omgeving is nu zeer geschikt als wandelgebied vanwege de landschappelijke waarden en de in het gebied verblijvende dieren. Door het plan voor de bouw van 280 woningen zal de wijk Leuken langzaam dichtslibben. Gevraagd wordt of er volledig en evenwichtig onderzoek is gedaan naar de landschappelijke en natuurwaarden. Wordt er door de gemeente voor privacy gezorgd door het planten van bomen of struiken naast het ontsluitingspad ten zuiden van het perceel van betrokkene ? De heer Van den Heuvel is er verder zeer door verrast dat het gedeelte van de Onzelievevrouwehofweg naast zijn perceel een belangrijke verkeersfunctie zou krijgen voor het plan Vrouwenhof. Hij staat afwijzend ten opzichte van een doorgaande verkeersfunctie voor dat gedeelte of gebruik als sluiproute naar randweg of Roermondseweg. Het is beter hier een langzaam-verkeerroute van te maken. Tevens wordt aandacht gevraagd voor gevaar in de huidige situatie op de kruising Kraanweg / Onzelievevrouwehofweg. Ten slotte vraagt hij of het mogelijk blijft paarden op recreatieve basis te houden op het adres Onzelievevrouwehofweg 1. Reactie: Ten aanzien van de navraag bij de gemeente omtrent plannen kan worden opgemerkt dat de huidige plannen voor Vrouwenhof inderdaad pas in 2003 zijn opgestart. Daarvoor bestonden er geen (recente) plannen om aan die zijde uit te breiden. Het perceel van de heer Van den Heuvel is 2835 m2 groot en is eveneens gelegen in het voorontwerp met als bestemming woondoeleinden. Met betrekking tot de mogelijke beperking van uitzicht wordt opgemerkt dat de woning aan de oostzijde van het perceel van betrokkene kan vervallen, mede in verband met de ligging nabij de manege(bebouwing). Het laten vervallen van de overige zes woningen is niet haalbaar. Ten aanzien van de mogelijke aantasting van het landschap wordt verwezen naar vorenstaande reactie naar aanleiding van de inspraak van de heer Hendrix. Met betrekking tot de uitgevoerde onderzoeken wordt verwezen naar de toelichting op het bestemmingsplan en de rapporten van de onderzoeken. Het bestemmingsplan legt niet vast dat er ten zuiden van het perceel een ontsluitingspad komt. Indien dat het geval is komt op een later moment de inrichting daarvan aan de orde. Aan de reactie met betrekking tot de Onzelievevrouwehofweg kan tegemoet worden gekomen, in die zin dat het gedeelte van die weg tussen huisnummer 1 en Kraanweg 8 geen verkeersbestemming zal krijgen, maar de bestemming woondoeleinden, waarbinnen ook paden zijn toegelaten. Het kruispunt Kraanweg / Onzelievevrouwehofweg ligt niet in het plangebied. De voorgestelde inrichtingsmaatregelen hebben geen betrekking op het bestemmingsplan. Of het mogelijk is om op recreatieve basis een of meerdere paarden te houden binnen een bestemming woondoeleinden is vooral afhankelijk van de afmetingen van het perceel, de afstanden ten opzichte van omliggende woningen en percelen en de wijze waarop dit gebeurt. De plankaart wordt aangepast zoals hiervoor omschreven.
5
6
Besluit: Burgemeester en wethouders stellen op grond van bovenstaande overwegingen het eindverslag inspraak vast, waarbij het voorontwerp bestemmingsplan Vrouwenhof op de volgende punten wordt aangepast: 1. ten noorden van het perceel Brunenberghof 4 wordt een kleine strook met de bestemming ‘groen en water’ gelegd; 2. het gedeelte van de Onzelievevrouwehofweg tussen huisnummer 1 en Kraanweg 8 krijgt niet de bestemming verkeer en verblijf, maar woondoeleinden; 3. het bouwvlak voor woondoeleinden ten oosten van het perceel Onzelievevrouwehofweg 1 wordt verkleind; 4. de vrijstellingsregeling in artikel 4 lid 3.1 onder c. voor de bestemming woondoeleinden vervalt. Weert, 11 april 2006 Burgemeester en wethouders van Weert, de secretaris, de burgemeester,
6
voorschriften
INHOUD: Paragraaf I. Artikel Artikel Artikel
Toepassingsbepalingen 1 2 3
Paragraaf II. Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
4 5 6 7 8 9
Paragraaf III. Artikel Artikel
10 11
Paragraaf IV. Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
12 13 14 15 16 17
Begripsbepalingen Wijze van meten Overige toepassingsbepalingen
2 8 9
Bestemmingsbepalingen Woondoeleinden Bedrijfsdoeleinden Sport- en recreatiedoeleinden Maatschappelijke doeleinden Verkeer en verblijf Groen en water
-W-B-R-M-V-G-
10 18 21 26 29 31
Dubbelbestemmingen Geluidzone Zone karakteristieke beplanting
33 35
Algemene bepalingen Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening Anti-dubbeltelbepaling Wet geluidhinder Algemene vrijstellingsbevoegdheid Overgangsbepalingen Titel
©Dhondt/S05001-BP16.doc/29-09-06
36 37 38 39 41 42
1
PARAGRAAF Artikel
1.
I.
TOEPASSINGSBEPALINGEN
Begripsbepalingen
In deze voorschriften wordt verstaan onder: 1.
Het plan: Het bestemmingsplan “Vrouwenhof” van de gemeente als aangegeven op de plankaart nr B001 en B401 en in deze voorschriften en toelichting.
2.
De plankaart: De bij het besluit tot vaststelling van het plan behorende en als zodanig gewaarmerkte tekening nr. B001 en B401.
3.
Aan huis gebonden beroep: Een dienstverlenend beroep, dat in de woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
4.
Achtererf Gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van de maximale bouwdiepte van het hoofdgebouw is gelegen (zie tekening op deze pagina).
5.
Ambachtelijk bedrijf: Een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen verband houdend met het ambacht.
2
6.
Architectonische waarde De aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.
7.
Bebouwing: Één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.
Bebouwingspercentage: Een in de voorschriften c.q. op de plankaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
9.
Bedrijfsgebouw: Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten.
10.
Bedrijfswoning/dienstwoning: Een woning in of bij een gebouw op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
11.
Bestemmingsgrens: Een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak.
12.
Bestemmingsvlak: Een op de plankaart door bestemmingsgrenzen omsloten vlak met een zelfde bestemming.
13.
Bijgebouw: Een gebouw, dat in bouwkundig en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en bestaat uit één bouwlaag.
14.
Bouwen: Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
15.
Bouwlaag: Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of dakbalken is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
16.
Bouwgrens: Een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak.
17.
Bouwperceel: Een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
18.
Bouwperceelgrens: Een grens van een bouwperceel.
3
19.
Bouwvlak: Een op de plankaart aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten.
20.
Bouwwerk: Elke bouwconstructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt op of in de grond.
21.
Cultuurhistorische waarden: De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik van de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt; archeologische waarden worden hieronder mede begrepen.
22.
Detailhandel: Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
23.
Dienstverlening: Het bedrijfsmatig verlenen van diensten.
24.
Draaderfafscheiding Een afscheiding bestaande uit draad met een maaswijdte of onderlinge afstand van minimaal 5 cm.
25.
Erf Al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw en, voorzover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt (zie tekening op pagina 2).
26.
Erfgrens Een grens van een erf.
27.
Evenementen Een tijdelijke activiteit (in de openlucht) al dan niet in tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, vermaak, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.
28.
Gebouw: Elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
29.
Geluidbelasting vanwege een industrieterrein: De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichting behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoelt in de Wet geluidhinder.
4
30.
Geluidbelasting vanwege het wegverkeer: De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoelt in de Wet geluidhinder.
31.
Geluidbelasting vanwege het spoorverkeer: De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoelt in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder spoorwegen.
32.
Geluidgevoelige functies: Bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.
33.
Geluidgevoelige gebouwen: Gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.
34.
Geluidzone: Een door de raad vastgestelde zone, als bedoeld in artikel 53 van de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
35.
Hogere grenswaarde: Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.
36.
Hoofdgebouw: Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen danwel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
37.
Horeca: Een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt. Kampeermiddel: a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan; b. enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde; een ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
38.
39.
Kantoor: Een gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin al dan niet ambtelijk/bestuurlijk of bedrijfsmatig activiteiten plaatsvinden van bestuurlijke, maatschappelijke, juridische, admini5
stratieve, ontwerptechnische, (sociaal) wetenschappelijke en daarmee gelijk te stellen aard. 40.
Karakteristieke beplanting: Beeldbepalende en/of waardevolle beplanting, welke past bij de omgeving.
41.
Landschappelijke waarde: De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembaar deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur.
42.
Manege: Een recreatiebedrijf, dat is gericht op het verzorgen, dresseren en trainen van paarden en het beoefenen van de ruitersport zonder dierenverblijven.
43.
Natuurwaarde: De aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van planten en dieren die zichzelf onder invloed van klimaat, geomorfologie, bodemkundige en waterhuishoudkundige gesteldheid en al dan niet beïnvloed door menselijke aanwezigheid, instandhouden.
44.
Onderbouw: Een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m. boven peil is gelegen.
45.
Ondergronds bouwwerk: Een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m. beneden peil.
46.
Onderkomens: Voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken – voer- en vaartuigen, arken caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.
47.
Peil: a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: - de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: - de hoogte van de weg of de toekomstige weg ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; c. In andere gevallen: - de gemiddelde kruinhoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
48.
Rooilijn: Een op de plankaart weergegeven lijn (bouwgrens), die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze voorschriften toegelaten afwijkingen;
49.
Seksinrichting: Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang 6
alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, een parenclub en een erotische massagesalon. 50.
Sierhekwerk Hekwerk dienende als erfafscheiding, veelal bestaand uit smeedwerk of spijlen.
51.
Stedenbouwkundige waarde: De aan een gebied toegekende waarde in verband met stedenbouwkundige elementen, zoals situatie en infrastructuur, alsmede de ligging van bouwwerken in dat gebied (tot uitdrukking komend de bouwmassa, hoogtematen, dakvorm en gevelopbouw).
52.
Voorerf Gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is (zie tekening op pagina 2).
53.
Voorkeursgrenswaarde: De maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.
54.
Waterhuishoudkundig: Met betrekking tot de aanwezigheid van (natuurlijke) bronnen, kwel of natuurlijke stroming.
55.
Woning: Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
56.
Woonwagen: Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
7
Artikel
2.
Wijze van meten
1.
De lengte, de breedte en de diepte van een bouwwerk: tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren).
2.
De oppervlakte van een bouwwerk: tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren).
3.
De bouwhoogte / nokhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk: antennes, schoorstenen en andere ondergeschikte dakopbouwen worden daarbij niet meegerekend.
4.
De goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Bij een zogenaamd lessenaarsdak geldt het laagste snijpunt tussen dakvlak en gevel als goothoogte.
5.
De inhoud van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken (en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren) en de dakvlakken, dit met inbegrip van erkers en dakkapellen en boven de begane grondvloer.
6.
Afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens: tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het betreffende gebouw, waar de afstand het kortst is.
7.
Dakhelling: de hoek tussen het dakvlak en het horizontale vlak; bij een zogenaamde Mansardekap of “Franse kap”, waarbij de dakvlakken geknikt zijn, de hoek van het horizontale dakvlak en het vlak door de goot- en noklijn.
8
Artikel
3. Overige toepassingsbepalingen
3.1
Ondergeschikte bouwdelen De in dit plan gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten van bouwwerken zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels, luifels, schoorstenen, lichtkoepels en soortgelijke bouwdelen.
3.2
Ondergronds bouwen Ondergrondse gebouwen (zoals kelders) zijn slechts toegestaan achter de voorgevel van een gebouw boven peil: op het voorerf van een bovengronds gelegen of geprojecteerd gebouw zijn ondergrondse gebouwen niet toegestaan.
3.3
Algemene beschermingsregel Geen bouwwerk mag worden opgericht, indien daardoor een ander bouwwerk met het daarbij behorende bouwperceel hetzij niet langer zou blijven voldoen, hetzij in grotere mate zou gaan afwijken van het plan.
3.4
Andere wettelijke bepalingen Indien en voorzover in deze voorschriften wordt verwezen naar andere wettelijke bepalingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luidden op het tijdstip van de ter visielegging van het ontwerpplan.
9
PARAGRAAF
II.
BESTEMMINGSBEPALINGEN
Artikel 4.
Woondoeleinden
-W-
Doeleinden
1.
De gronden op de plankaart aangewezen voor woondoeleinden - W - zijn bestemd voor het wonen, waarbij op de plankaart het type bebouwing voor de aaneengesloten gronden als volgt wordt aangegeven: w vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen; v vrijstaande woningen; s gestapelde en aaneengebouwde woningen; wl woonwagenlocatie.
Inrichting
2.
Ten behoeve van het in lid 1 toegestane gebruik zijn op deze gronden toegelaten: a. woningen met bijbehorende bijgebouwen; b. woonwagens binnen de aanduiding woonwagenlocatie; alsook: c. d. e. f. g. h.
Bouwen
bouwwerken geen gebouwen zijnde; tuinen en erven; woonstraten, paden en parkeervoorzieningen; groenvoorzieningen; waterlopen en waterpartijen; speelvoorzieningen.
3.1. Op de tot Woondoeleinden –W- bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat: a. geen woningen mogen worden gerealiseerd binnen de op de plankaart aangegeven stankcirkels; b. geen woningen mogen worden gerealiseerd binnen een afstand van 30 meter vanaf de recreatieve bebouwing op het perceel Klein Leuken 14; c. geen woningen mogen worden opgericht binnen een afstand van 20 meter vanaf de maatschappelijke bebouwing op het perceel Leukerstraat 56; d. bij te bouwen woningen tussen Ringbaan-Oost, Heuvelweg en Leukerstraat, waarvan de geluidbelasting op de gevel hoger is dan 55 dB(A), het merendeel van de verblijfsruimten (met nam de slaapkamers) niet dient te worden gesitueerd aan de gevels met de hoogste geluidbelasting; e. op de plankaart met een letteraanduiding bij de bestemming Woondoeleinden - W - het type bebouwing voor de aaneengesloten gronden wordt aangegeven; f. per woning op eigen terrein en/of in de openbare ruimte voorzien dient te worden in een voldoende aanbod aan parkeervoorzieningen overeenkomstig de parkeernormen 10
g.
opgenomen in de publicatie “Parkeerkencijfers, basis voor parkeernormering” van het C.R.O.W., met inachtname van het volgende: 1. bij vrijstaande woningen dient ten minste 1,8 parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd te worden; 2. bij halfvrijstaande woningen dient ten minste 1,3 parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd te worden; 3. bij gestapelde woningen dienen alle volgens de parkeernormen benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd te worden. ter plaatse van verhardingen, daken, dakgoten en/of hemelwaterafvoeren geen uitlogende materialen mogen worden toegepast.
3.2. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen: a. het hoofdgebouw dient gebouwd te worden binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak; b. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 7 meter tenzij op de plankaart een andere goothoogte is aangegeven; c. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 meter tenzij op de plankaart een andere bouwhoogte is aangegeven; d. de diepte van een hoofdgebouw mag maximaal 14 meter bedragen of zoveel meer als aanwezig is op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan; e. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet meer dan 60º bedragen; f. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 meter te bedragen, met dien verstande dat bij halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen deze afstand van 3 meter niet van toepassing is voor de zijdelingse perceelsgrens waarin de woning is gesitueerd. 3.3. Voor het bouwen van bijgebouwen gelden, met inachtname van het bepaalde in lid 3.1 sub g, de volgende bepalingen: a. bijgebouwen mogen worden gebouwd ten dienste van de bestemming, zoals bergingen, garages, dierenverblijven, woon-, werk- en hobbyruimten, hobbykassen en serres; b. bijgebouwen dienen achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd op een afstand van minimaal 1 meter, met uitzondering van het gestelde onder c, d en e; c. bij zijerven die grenzen aan een weg of openbaar groen of openbaar water gelden de volgende bepalingen: 1. de bijgebouwen mogen uitsluitend minimaal 4 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw worden geplaatst; 2. op het zijerf mogen bijgebouwen worden gebouwd tot minimaal 1 meter uit de weg of het openbaar groen, 11
d.
e.
f.
g. h.
waaronder begrepen openbaar water. ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, luifels en balkons met een oppervlakte van maximaal 5 m² mogen voor de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, mits de afstand tot deze gevel niet meer bedraagt dan 1,20 meter en de bestemmings- of perceelsgrens niet wordt overschreden; bijgebouwen in de vorm van een overkapping met minimaal 2 en maximaal 3 wanden mogen tot maximaal 1,50 meter voor de voorgevel worden geplaatst, mits het gedeelte van de overkapping voor de voorgevel aan alle kanten open is en mits op zijerven die grenzen aan de weg of het openbaar groen of openbaar water ook de wand(en) die gelegen is/zijn achter het verlengde van de zijgevel van het hoofdgebouw open blijft/blijven voor zover dat nodig is voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw. Overkappingen geplaatst op 0,5 meter of minder van een wand van een hoofd- of bijgebouw worden geacht te zijn omsloten door de desbetreffende wand van het hoofd- of bijgebouw; de gezamenlijke oppervlakte van vergunningsplichtige bijgebouwen en overkappingen bij woningen mag maximaal 150 m2 bedragen, mits het achtererf en het zijerf tezamen door dat bouwen voor niet meer dan 50% wordt bebouwd, waarbij bijgebouwen, gelegen in het gebied waarin conform het bepaalde in 3.2. onder d hoofdgebouwen toegestaan zijn, niet meegerekend worden bij de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij woningen en in het maximaal toegestane bebouwingspercentage; de goothoogte mag ten hoogste 3,20 meter bedragen; de bijgebouwen mogen worden afgedekt met een plat dak of met een kap.
3.4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen qua aard en afmetingen bij de bestemming te passen; b. de hoogte van erfafscheidingen mag, met inachtneming van het bepaalde onder f van dit artikellid, voorzover gelegen in of achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw, maximaal 2 meter bedragen; c. sierhekken met een maximale hoogte van 2 meter mogen, met inachtneming van het bepaalde onder sub f van dit artikellid, ook vóór het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw worden geplaatst; d. overkappingen zonder wanden of met maximaal 1 dichte wand mogen niet hoger zijn dan 3 meter gemeten vanaf het aansluitend terrein en mogen uitsluitend worden geplaatst op maximaal één zijerf en tot maximaal 1,50 meter vóór de voorgevel met dien verstande dat het gedeelte 12
e.
f.
g.
vóór de voorgevel volledig open dient te zijn. Overkappingen geplaatst op 0,5 meter of minder van een wand van een hoofd- of bijgebouw worden geacht te zijn omsloten door de desbetreffende wand van het hoofd- of bijgebouw; de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelegen voor of in de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 meter bedragen en gelegen achter de voorgevelrooilijn mag maximaal 4 meter bedragen; bij zijerven die grenzen aan de weg of het openbaar groen of openbaar water gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde naast het bepaalde in sub a, b, c, d en e van dit artikellid tevens de volgende bepalingen: 1. deze dienen te worden geplaatst op minimaal 4 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw en tot minimaal 1 meter uit de weg of het openbaar groen waaronder begrepen openbaar water; 2. in afwijking van het bepaalde in f. onder 1 van dit artikellid mogen draadafscheidingen tot een maximale hoogte van 2 meter op de perceelsgrens worden gebouwd mits de voor de verkeersveiligheid benodigde uitzichthoek van 45° ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw gewaarborgd blijft; 3. in afwijking van het bepaalde in f. onder 1 en 2 van dit artikellid gelden voor erfafscheidingen in de vorm van sierhekwerken tot een maximale hoogte van 2 meter geen beperkingen ten aanzien van de situering; de gezamenlijke oppervlakte van vergunningsplichtige bijgebouwen en overkappingen bij woningen mag maximaal 150 m2 bedragen, mits het achtererf en het zijerf tezamen door dat bouwen voor niet meer dan 50% wordt bebouwd. Daarbij wordt de oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen binnen de volgens de vigerende bestemmingsplannen maximaal toegestane oppervlakte van het hoofdgebouw niet meegerekend.
3.5
Voor het bouwen van antenne-opstelpunten geldt dat deze mogen worden opgericht op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hoger dan 15 meter, mits deze antennemasten niet hoger zijn dan 5 meter, gemeten vanaf de bovenkant van het gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde.
3.6
Voor het bouwen van woonwagens binnen de op de plankaart aangeduide woonwagenlocatie gelden de volgende bepalingen: a. de standplaatsen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak; b. de goothoogte van een woonwagen mag niet meer bedragen dan 3,50 meter; c. de bouwhoogte van een woonwagen mag niet meer be13
d.
dragen dan 4,50 meter; voor het bouwen van bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de bepalingen als genoemd in lid 3.3 en 3.4 met dien verstande dat de afstand van bijgebouwen tot de woonwagen niet minder mag bedragen dan 5 meter en niet meer dan 20 meter en dat het gezamenlijk oppervlak van de bijgebouwen per woonwagen niet meer mag bedragen dan 20 m².
4.1
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met deze bestemming.
4.2
Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 4.1 wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor: a. standplaats voor onderkomens en kampeermiddelen; b. opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten; c. het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn; d. opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen; e. de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf, met uitzondering van bedrijfsmatig gebruik overeenkomstig de doeleindenomschrijving; f. bewoning van vrijstaande bijgebouwen; g. de exploitatie van een seksinrichting.
4.3
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Nadere eisen
5.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. een goede woonsituatie; c. de verkeersveiligheid; d. de sociale veiligheid; e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Vrijstellingen
6.1
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van: a. het bepaalde in lid 1. en lid 3.1 sub e. voor het bouwen van vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde woningen binnen de op de plankaart aangeduide woonwagenlocatie;
Strijdig gebruik
14
b.
c.
d. e
f.
6.2
het bepaalde in lid 3.1 sub a. voor het bouwen van woningen binnen de op de plankaart aangegeven stankcirkels, mits deze stankcirkels zijn weggenomen danwel zodanig zijn verkleind dat deze het betreffende deel van de woondoeleindenbestemming niet meer raken; het bepaalde in lid 3.1 sub f.1, f.2 en f.3., mits op een andere wijze voorzien wordt in een voldoende aanbod aan parkeervoorzieningen overeenkomstig de parkeernormen opgenomen in de publicatie “Parkeerkencijfers, basis voor parkeernormering” van het C.R.O.W.; het bepaalde in lid 3.2 sub d. voor het vergroten van de diepte van een hoofdgebouw; lid 3.3 sub b. voor het bouwen op een kortere afstand ten opzichte van de voorgevel of geheel of gedeeltelijk daarvóór; het bepaalde in lid 4.2 sub e. voor het gebruik van bijgebouwen als kantoor- of praktijkruimte voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep tot een grotere oppervlakte dan 50 m2, of als bedrijfsruimte voor een ambachtelijk bedrijf in een deel van een woning of de daarbij behorende bijgebouwen, mits: a. de daar gepleegde activiteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie; b. het gebruik naar de aard met de woonfunctie in overeenstemming is; c. de woonfunctie op het betrokken perceel niet in betekenende mate wordt aangetast; d. niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen als zodanig wordt gebruikt; e. geen gebruik plaatsvindt, dat meldings- of vergunningsplichtig is in het kader van de Wet milieubeheer; f. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met het beroep of bedrijf; g. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn en die niet binnen het perceelsgedeelte, dat binnen het bestemmingsvlak gelegen is, gerealiseerd kunnen worden.
De in lid 6.1 genoemde vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: a. het straat- en bebouwingsbeeld; b. de woonsituatie; c. de verkeersveiligheid; d. de sociale veiligheid; e. de milieusituatie; f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden. 15
Strafbepaling
7.
Overtreding van het bepaalde in lid 4.1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a van de Wet op de Economische Delicten.
Wijzigingsbevoegdheid
8.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming woondoeleinden –W- te wijzigen, in die zin dat: - de situering en de vorm van de op de plankaart aangegeven bouwvlakken worden gewijzigd dan wel op de plankaart nieuwe bouwvlakken worden aangegeven, mits: a. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer, spoorverkeer en/of industrieterrein van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde; b. deze bouwvlakken niet worden geprojecteerd binnen de op de plankaart aangegeven stankcirkels, behoudens wanneer deze stankcirkels zijn weggenomen danwel zodanig zijn verkleind dat deze het betreffende deel van de woondoeleindenbestemming niet meer raken; c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. het straat- en bebouwingsbeeld; 2. de woonsituatie; 3. de verkeersveiligheid; 4. de milieusituatie; 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Procedurebepaling
9.1
Indien Burgemeester en wethouders een vrijstelling als bedoeld in deze voorschriften willen verlenen, dienen de volgende procedureregels in acht te worden genomen: a. het ontwerp-besluit tot het verlenen van vrijstelling ligt gedurende tenminste twee weken ter gemeentesecretarie voor eenieder ter inzage; b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aanhuisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend; c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van bedenkingen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn; d. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die bedenkingen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mee.
9.2
Indien Burgemeester en wethouders gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid, dienen in ieder geval de volgende procedureregels in acht te worden genomen: a. het ontwerp-besluit ligt gedurende tenminste vier weken 16
b.
c.
d.
e.
ter gemeentesecretarie voor eenieder ter inzage; Burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aanhuisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend; de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn; bij het ter goedkeuring aanbieden van het besluit aan Gedeputeerde Staten worden gelijktijdig de ingediende bedenkingen meegezonden onder mededeling tot welke uitkomsten het overleg heeft geleid; tegen een besluit van Gedeputeerde Staten inzake goedkeuring kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
17
Artikel
5.
Bedrijfsdoeleinden
-B-
Doeleinden
1.
De gronden op de plankaart aangewezen voor bedrijfsdoeleinden - B - zijn bestemd voor : a. constructiebedrijf.
Inrichting
2.
Ten behoeve van het in lid 1 toegestane gebruik zijn op deze gronden toegelaten: a. bedrijfsgebouwen; alsook: b. c. d.
Bouwen
bouwwerken, geen gebouwen zijnde; tuinen en erven; verhardingen en groenvoorzieningen.
3.1 Op de tot Bedrijfsdoeleinden –B- bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat: a. een constructiebedrijf uitsluitend is toegestaan, indien en voorzover de gronden op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding “constructiebedrijf toegestaan”; b. per bedrijf op eigen terrein voorzien dient te worden in een voldoende aanbod aan parkeervoorzieningen overeenkomstig de parkeernormen opgenomen in de publicatie “Parkeerkencijfers, basis voor parkeernormering” van het C.R.O.W., tenzij voldoende openbare plaatsen aanwezig zijn, dit ter beoordeling aan Burgemeester en wethouders, alsmede aan gelegenheid voor laden en lossen; c. ter plaatse van verhardingen, daken, dakgoten en/of hemelwaterafvoeren geen uitlogende materialen mogen worden toegepast. 3.2 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen: a. gebouwen dienen gebouwd te worden binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak; b. per perceel mag maximaal 80% worden bebouwd, tenzij op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan reeds meer dan 80% bebouwd is, in welk geval dat percentage tevens het maximum is; c. de goothoogte en de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter, tenzij op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan de goot- en bouwhoogte van een gebouw reeds meer dan 6 meter bedraagt, in welk geval deze goot- en bouwhoogte tevens het maximum is; 3.3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gel18
den de volgende bepalingen: a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen qua aard en afmetingen bij de bestemming te passen; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de erfafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde voorgevel(s) c.q. het verlengde daarvan uitsluitend als transparante erfafscheiding mogen worden gebouwd; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 10 meter bedragen. 3.4 Voor het bouwen van antenne-opstelpunten geldt dat deze mogen worden opgericht op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hoger dan 15 meter, mits deze antennemasten niet hoger zijn dan 5 meter, gemeten vanaf de bovenkant van het gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde. Strijdig gebruik
4.1 Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met deze bestemming. 4.2 Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 4.1 wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor: a. standplaats voor onderkomens en kampeermiddelen; b. opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten – buiten het op de bestemming gerichte gebruik en boven een hoogte van 2 meter; c. opslag van goederen en stalling van voertuigen vóór de naar de weg gekeerde voorgevel(s) c.q. het verlengde daarvan, met uitzondering van parkeren van personenauto’s; d. andere bedrijven dan lid 1 sub a. en b. aangegeven; e. detailhandel, tenzij het betreft detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld als ondergeschikte nevenactiviteit van het bedrijf; f. kantoor, tenzij het een kantoor betreft als ondergeschikt onderdeel van de totale bedrijfsbebouwing; g. bewoning van gebouwen; h. de exploitatie van een seksinrichting. 4.3 Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Nadere eisen
5.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: 19
a. b. c. d. e. Strafbepaling
6.
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; de verkeersveiligheid; de sociale veiligheid; de milieusituatie; de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Overtreding van het bepaalde in lid 4.1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a van de Wet op de Economische Delicten.
20
Artikel
6.
Sport- en recreatiedoeleinden
-R-
Doeleinden
1.
De gronden op de plankaart aangewezen voor sport- en recreatiedoeleinden -R- zijn bestemd voor sportieve recreatie.
Inrichting
2.
Ten behoeve van het in lid 1 toegestane gebruik zijn op deze gronden toegelaten: a. sportterreinen; b. gebouwen ten behoeve van sport- en recreatiedoeleinden; c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde; alsook: d. e. f. g. h.
Bouwen
3.1
verhardingen en parkeervoorzieningen; groenvoorzieningen; waterlopen en waterpartijen; speelvoorzieningen; hondentoilet.
Op de tot Sport- en recreatiedoeleinden -R- bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat: a. geen sportterreinen of gebouwen mogen worden gerealiseerd binnen de op de plankaart aangegeven stankcirkel categorie 3, met uitzondering van de bij een schutterij behorende buks en kogelvanger en bij de bestemming behorende opslaggebouwtjes; b. tussen de sportterreinen, gebouwen en lichtmasten enerzijds en woningen anderzijds een afstand van ten minste 50 meter gewaarborgd blijft en tussen parkeervoorzieningen en woningen een afstand van tenminste 30 meter; c. bedrijfswoningen en andere woningen niet zijn toegestaan; d. een manege uitsluitend is toegestaan, indien en voorzover de gronden op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding “manege toegestaan”; e. de bij een schutterij behorende buks, kogelvanger en het verenigingsgebouw uitsluitend zijn toegestaan, indien en voorzover de gronden op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding “buks toegestaan”, “kogelvanger toegestaan” respectievelijk “schutterijgebouw toegestaan”; f. bij elke sportieve recreatievoorziening op eigen terrein voorzien dient te worden in een voldoende aanbod aan parkeervoorzieningen overeenkomstig de parkeernormen opgenomen in de publicatie “Parkeerkencijfers, basis voor parkeernormering” van het C.R.O.W., tenzij voldoende openbare plaatsen aanwezig zijn, dit ter beoor21
g.
Strijdig gebruik
deling aan Burgemeester en wethouders, alsmede aan gelegenheid voor laden en lossen; ter plaatse van verhardingen, daken, dakgoten en/of hemelwaterafvoeren geen uitlogende materialen mogen worden toegepast.
3.2
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen: a. gebouwen dienen gebouwd te worden binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat het verenigingsgebouw van de schutterij ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding “schutterijgebouw toegestaan” dient te worden gerealiseerd; b. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4,5 meter, tenzij op de plankaart een andere goothoogte is aangegeven; c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 7 meter, tenzij op de plankaart een andere bouwhoogte is aangegeven.
3.3
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen qua aard en afmetingen bij de bestemming te passen; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de erfafscheidingen uitsluitend als transparante erfafscheiding mogen worden gebouwd; c. de bouwhoogte van lichtmasten mag maximaal 20 meter bedragen; d. de bouwhoogte van ballenvangers en andere sportvoorzieningen mag maximaal 10 meter bedragen; e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 6 meter bedragen.
3.4
Voor het bouwen van antenne-opstelpunten geldt dat deze mogen worden opgericht op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hoger dan 15 meter, mits deze antennemasten niet hoger zijn dan 5 meter, gemeten vanaf de bovenkant van het gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde.
4.1
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met deze bestemming.
4.2
Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 4.1 wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor: a. standplaats voor onderkomens en kampeermiddelen; b. opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk ge22
c.
d. e. f. g.
bruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten; het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn; opslag van hout en/of aannemersmaterialen; bewoning van gebouwen; de exploitatie van een seksinrichting; detailhandel en horeca, tenzij deze direct verband houdt met de conform de bestemming toegestane activiteit ter plaatse, zoals een sportkantine.
4.3
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Nadere eisen
5.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de verkeersveiligheid; c. de sociale veiligheid; d. de milieusituatie; e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Vrijstellingen
6.1
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van: het bepaalde in lid 3.1 sub a. voor het realiseren van a. sportterreinen of gebouwen binnen de op de plankaart aangegeven stankcirkel categorie 3, mits deze stankcirkel is weggenomen danwel zodanig is verkleind dat deze het betreffende deel van de sport- en recreatiedoeleindenbestemming niet meer raakt; b. het bepaalde in lid 3.1 sub b. voor het realiseren van sportterreinen of gebouwen binnen een afstand van 50 meter ten opzichte van woningen, mits aangetoond wordt dat dit geen negatieve invloed zal hebben op de milieuen woonsituatie ter plaatse van de woningen; c. het bepaalde in lid 3.2 sub b. voor het verhogen van de goothoogte tot maximaal 6 meter; d. het bepaalde in lid 3.2 sub c. voor het verhogen van de bouwhoogte tot maximaal 10 meter.
6.2
De in lid 6.1 genoemde vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: a. het straat- en bebouwingsbeeld; b. de woonsituatie; 23
c. d.
de milieusituatie; de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Strafbepaling
7.
Overtreding van het bepaalde in lid 4.1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a van de Wet op de Economische Delicten.
Wijzigingsbevoegdheid
8.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming sport- en recreatiedoeleinden –R- te wijzigen, in die zin dat: - de situering en de vorm van de op de plankaart aangegeven bouwvlakken worden gewijzigd dan wel op de plankaart nieuwe bouwvlakken worden aangegeven, mits: a. deze bouwvlakken niet geprojecteerd worden binnen de op de plankaart aangegeven stankcirkel categorie 3 of deze stankcirkel moet zijn weggenomen danwel zodanig zijn verkleind dat deze het betreffende deel van de sporten recreatiedoeleindenbestemming niet meer raakt; b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. het straat- en bebouwingsbeeld; 2. de woonsituatie; 3. de milieusituatie; 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Procedurebepaling
9.1
Indien Burgemeester en wethouders een vrijstelling als bedoeld in deze voorschriften willen verlenen, dienen de volgende procedureregels in acht te worden genomen: a. het ontwerp-besluit tot het verlenen van vrijstelling ligt gedurende tenminste twee weken ter gemeentesecretarie voor eenieder ter inzage; b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aanhuisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend; c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van bedenkingen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn; d. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die bedenkingen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mee.
9.2
Indien Burgemeester en wethouders gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid, dienen in ieder geval de volgende procedureregels in acht te worden genomen a. het ontwerp-besluit ligt gedurende tenminste vier weken ter gemeentesecretarie voor eenieder ter inzage; b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aanhuisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en 24
c.
d.
e.
voorts op de gebruikelijke wijze bekend; de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van zienswijzen bij Burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn; bij het ter goedkeuring aanbieden van het besluit aan Gedeputeerde Staten worden gelijktijdig de ingediende bedenkingen meegezonden onder mededeling tot welke uitkomsten het overleg heeft geleid; tegen een besluit van Gedeputeerde Staten inzake goedkeuring kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
25
Artikel
7.
Maatschappelijke doeleinden
-M-
Doeleinden
1.
De gronden op de plankaart aangewezen voor maatschappelijke doeleinden -M- zijn bestemd voor maatschappelijke, culturele, educatieve, medische, sociale, levensbeschouwelijke en/of religieuze doeleinden.
Inrichting
2.
Ten behoeve van het in lid 1 toegestane gebruik zijn op deze gronden toegelaten: a. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke, culturele, educatieve, medische, sociale, levensbeschouwelijke en/of religieuze doeleinden; alsook: b. c. d.
Bouwen
bouwwerken, geen gebouwen zijnde; tuinen en erven; verhardingen en groenvoorzieningen.
3.1
Op de tot Maatschappelijke doeleinden -M- bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat: a. bedrijfswoningen en andere woningen niet zijn toegestaan; b. bij elke maatschappelijk voorziening op eigen terrein voorzien dient te worden in een voldoende aanbod aan parkeervoorzieningen overeenkomstig de parkeernormen opgenomen in de publicatie “Parkeerkencijfers, basis voor parkeernormering” van het C.R.O.W., tenzij voldoende openbare plaatsen aanwezig zijn, dit ter beoordeling aan Burgemeester en wethouders, alsmede aan gelegenheid voor laden en lossen; c. ter plaatse van verhardingen, daken, dakgoten en/of hemelwaterafvoeren geen uitlogende materialen mogen worden toegepast.
3.2
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen: a. gebouwen dienen gebouwd te worden binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak; b. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 6 meter, tenzij op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan de goothoogte van een gebouw reeds meer dan 6 meter bedraagt, in welk geval deze goothoogte tevens het maximum is; c. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 9 meter, tenzij op het tijdstip van het in ontwerp
26
d.
Strijdig gebruik
ter inzage leggen van dit plan de bouwhoogte van een gebouw reeds meer dan 9 meter bedraagt, in welk geval deze bouwhoogte tevens het maximum is; de dakhelling moet hetzij gelijk zijn aan de dakhelling van het gebouw, dat aanwezig is op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan, danwel minimaal 20˚ en maximaal 50˚ bedragen.
3.3
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen qua aard en afmetingen bij de bestemming te passen; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen gelegen vóór de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan mag niet meer dan 1 meter bedragen; c. de bouwhoogte van erfafscheidingen gelegen achter de naar de weg gekeerde voorgevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan mag niet meer dan 2 meter bedragen; d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 4 meter bedragen, met uitzonderring van bouwwerken van een gering oppervlak, zoals gedenktekens, vlaggenmasten en antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 10 meter mag bedragen.
3.4
Voor het bouwen van antenne-opstelpunten geldt dat deze mogen worden opgericht op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hoger dan 15 meter, mits deze antennemasten niet hoger zijn dan 5 meter, gemeten vanaf de bovenkant van het gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde.
4.1
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met deze bestemming.
4.2
Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 4.1 wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor: a. standplaats voor onderkomens en kampeermiddelen; b. opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten; c. het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn; d. opslag van hout en/of aannemersmaterialen; e. bewoning van gebouwen; 27
f. g.
de exploitatie van een seksinrichting; detailhandel, tenzij het betreft detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd en bewerkt en verband houden met de ter plaatse uitgeoefende activiteit.
4.3
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Nadere eisen
5.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de verkeersveiligheid; c. de sociale veiligheid; d. de milieusituatie; e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Strafbepaling
6.
Overtreding van het bepaalde in lid 4.1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a van de Wet op de Economische Delicten.
28
Artikel
8.
Verkeer en verblijf
- V-
Doeleinden
1.
De gronden op de plankaart aangewezen voor Verkeer en verblijf –V- zijn bestemd voor wegverkeersdoeleinden alsmede voor evenementen.
Inrichting
2.
Ten behoeve van het in lid 1 toegestane gebruik zijn op deze gronden toegelaten: a. woonstraten, paden en parkeervoorzieningen; alsook: b. c. d. e.
Bouwen
Strijdig gebruik
groenvoorzieningen; waterlopen en waterpartijen; speelvoorzieningen; bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.1
Op de tot Verkeer en verblijf –V- bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat ter plaatse van verhardingen geen uitlogende materialen mogen worden toegepast.
3.2
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag ten hoogste 10 meter bedragen. b. de bouwhoogte van gebouwtjes ten algemene nutte, zoals trafohuisjes, pompgebouwtjes, abri’s telefooncellen, telefooninstallaties en gemalen, mag ten hoogste 3,5 meter bedragen en de oppervlakte maximaal 25 m².
4.1
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met deze bestemming.
4.2
Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 4.1 wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor: a. standplaats voor onderkomens en kampeermiddelen; b. opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten; c. het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken 29
d. e.
zijn; opslag van hout en/of aannemersmaterialen; het innemen of hebben van een standplaats, met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel, teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden, dan wel anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.
4.3
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Nadere eisen
5.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de verkeersveiligheid; c. de sociale veiligheid; d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Strafbepaling
6.
Overtreding van het bepaalde in lid 4.1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a van de Wet op de Economische Delicten.
30
Artikel
9.
Groen en water
-G-
Doeleinden
1.
De gronden op de plankaart aangewezen voor Groen en water –G- zijn bestemd voor groen- en waterdoeleinden.
Inrichting
2.
Ten behoeve van het in lid 1 toegestane gebruik zijn op deze gronden toegelaten: a. groenvoorzieningen; b. waterlopen en waterpartijen; alsook: c. d. e. f.
Bouwen
Strijdig gebruik
speelvoorzieningen; hondentoilet woonstraten, verhardingen en paden; bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.1
Op de tot Groen en water –G- bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat ter plaatse van verhardingen en paden geen uitlogende materialen mogen worden toegepast.
3.2
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 10 meter bedragen. b. de bouwhoogte van gebouwtjes ten algemene nutte, zoals trafohuisjes, pompgebouwtjes en gemalen, mag ten hoogste 3,5 meter bedragen en de oppervlakte maximaal 25 m².
4.1
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met deze bestemming.
4.2
Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 4.1 wordt in elk geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor: a. standplaats voor onderkomens en kampeermiddelen; b. opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten; c. het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn; d. opslag van hout en/of aannemersmaterialen; e. het innemen of hebben van een standplaats, met een voer31
tuig, een kraam, een tafel of enig ander middel, teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden, dan wel anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek. 4.3
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Nadere eisen
5.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de verkeersveiligheid; c. de sociale veiligheid; d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Strafbepaling
6.
Overtreding van het bepaalde in lid 4.1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a van de Wet op de Economische Delicten.
32
PARAGRAAF Artikel
III.
10.
DUBBELBESTEMMINGEN Geluidzone
Doeleinden
1.
De gronden op de plankaart aangewezen voor geluidzone zijn, behalve voor de doeleinden van de andere krachtens dit plan aan deze gronden gegeven bestemmingen, bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidbelasting vanwege een industrieterrein van geluidgevoelige gebouwen.
Bouwen
2.
Voor het bouwen van gebouwen geldt de bepaling dat een op grond van de basisbestemming toelaatbaar geluidgevoelig gebouw niet mag worden gebouwd.
Vrijstelling
3.
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2 en toestaan dat nieuwe geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
Strijdig gebruik
4.1
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met deze bestemming.
4.2
Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 4.1 wordt in elk geval verstaan het gebruik van niet-geluidgevoelige gebouwen als geluidgevoelige gebouwen, indien de geluidbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze gebouwen hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
4.3
Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Strafbepaling
5.
Overtreding van het bepaalde in 4.1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a van de Wet op de Economische Delicten.
Procedurebepaling
6.
Indien Burgemeester en wethouders een vrijstelling als bedoeld in deze voorschriften willen verlenen, dienen de volgende procedureregels in acht te worden genomen: a. het ontwerp-besluit tot het verlenen van vrijstelling ligt gedurende tenminste twee weken ter gemeentesecretarie voor eenieder ter inzage; b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan33
c.
d.
huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend; de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van bedenkingen bij Burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn; Burgemeester en wethouders delen aan hen, die bedenkingen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mee.
34
Artikel
11.
Zone karakteristieke beplanting
Doeleinden
1.
Met betrekking tot het bouwen en het verrichten van werkzaamheden binnen de op de plankaart aangeduide zones rond karakteristieke beplanting gelden de hieronder omschreven bepalingen. Deze bepalingen hebben, bij strijdigheid daarmee, voorrang boven de voorschriften omtrent bebouwing, opgenomen in de artikelen 4. t/m 9.
Bouwen
2.
Er mogen geen bouwwerken worden opgericht binnen de op de plankaart aangeduide zones rond karakteristieke beplanting.
Aanlegvergunning
3.1
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) binnen de op de plankaart aangeduide zone rond karakteristieke beplanting de volgende werkzaamheden te verrichten: a. aanleggen en verharden van wegen, paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; b. verlagen van de bodem en afgraven, verlagen, ophogen en egaliseren van gronden; c. het vellen en/of rooien van houtopstanden; d. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie en telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur; e. het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van houtopstanden tot gevolg hebben of kunnen hebben.
3.2
Het onder 3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden, die het normale onderhoud betreffen.
3.3
Werken of werkzaamheden als bedoeld onder 3.1 zijn slechts toelaatbaar, mits deze voldoen aan de verordening houtopstanden ’97 van de gemeente Weert of de verordening die daarvoor in de plaats komt en indien door deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de stedenbouwkundige en/of landschappelijke waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
4.
Overtreding van het bepaalde in 3.1 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a van de Wet op de Economische Delicten.
Strafbepaling
35
PARAGRAAF Artikel
12.
IV.
ALGEMENE BEPALINGEN Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen: a. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen; b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer; c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; d. het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen; e. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; f. de ruimte tussen bouwwerken.
36
Artikel
13.
Anti-dubbeltelbepaling Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
37
Artikel
14.
Weg- en railverkeer
Wet geluidhinder 1.1
Voor zover in dit plan toegestaan mogen binnen de onderzoekszones ex. artikel 74 en 106 van de Wet geluidhinder uitsluitend woningen en andere geluidgevoelige gebouwen in de zin van de Wet geluidhinder worden opgericht indien de voorkeursgrenswaarden c.q. de ter zake door Gedeputeerde Staten vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden.
1.2
In afwijking van het bepaalde in lid 1.1. mogen de daar bedoelde geluidgevoelige gebouwen ook worden opgericht indien: - de realisering van geluidbeperkende voorzieningen, zo deze noodzakelijk zijn om overschrijding van de daar bedoelde grenswaarden c.q. de voorkeursgrenswaarden te voorkomen, in voldoende mate is verzekerd; - door middel van een scheidingsconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidswering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A), kan worden voorzien in een milieuhygiënisch aanvaardbaar geluidniveau in en buiten de geluidgevoelige gebouwen.
1.3
In gevallen waar een geluidbelasting hoger dan 55 dB(A) aan de gevel van een woning zal optreden, dient voldoende verzekerd te zijn, dat de verblijfsruimten, alsmede de bij de woning behorende buitenruimten niet aan de uitwendige scheidingsconstructies worden gesitueerd waar de hoogste geluidbelasting optreedt.
38
Artikel
15.
Vrijstelling
Algemene vrijstellingsbevoegdheid 1.1
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze voorschriften vrijstelling kan worden verleend, zijn Burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de desbetreffende bepalingen van het plan voor: a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van dakhellingen, inhoudsbepalingen, goothoogten, bouwhoogten, bouwperceelsafstanden, bebouwde oppervlakten en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 10%; b. het in geringe mate, doch niet meer dan 2,50 meter, afwijken (ten behoeve van bebouwing, gebruik of aanlegvergunningen) van een bestemmingsgrens, van een profiel van een straat, alsmede van de vorm van bouwvlakken, dan wel de ligging van rooilijnen voor zover dit noodzakelijk is om het plan in te passen in de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein; c. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van openbaar nut en van geringe afmetingen, mits de gebouwen geen grotere oppervlakte dan 25 m² en geen grotere goothoogte dan 3 meter hebben en mits de andere bouwwerken geen grotere bouwhoogte hebben dan 5 meter, met uitzondering van antennes, lichtmasten, ontluchtingspijpen en gasdrukregel- en meetstations; d. voor het oprichten van antennes ten behoeve van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen voor privé-gebruik, mits deze antennes niet hoger zijn dan 15 meter; e. voor het oprichten van vrijstaande antenne-opstelpunten, mits: 1. deze masten niet hoger zijn dan 40 meter; 2. sitesharing (gemeenschappelijk gebruik van antennes) niet mogelijk is; 3. geen gebouw of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, aanwezig of beschikbaar is om een niet vrijstaande antenne-opstelpunt te kunnen bouwen; 4. bij de locatiekeuze en uitvoering op evenredige wijze rekening is gehouden met de aanwezige stedenbouwkundige, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de woonfunctie niet onevenredig wordt geschaad; 5. zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de aanwezige hoge elementen; 6. op de betreffende percelen geen woonfunctie rust; 7. aanvrager door middel van een onafhankelijk rapport heeft aangetoond dat een antenne-opstelpunt onmisbaar is voor de realisering van een adequaat, dekkend 39
netwerk.
Procedurebepaling
1.2
De in lid 1.1 genoemde vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
2.
Indien Burgemeester en wethouders een vrijstelling als bedoeld in deze voorschriften willen verlenen, dienen de volgende procedureregels in acht te worden genomen: a. het ontwerp-besluit tot het verlenen van vrijstelling ligt gedurende tenminste twee weken ter gemeente-secretarie voor eenieder ter inzage; b. Burgemeester en wethouders maken de nederlegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend; c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van bedenkingen bij Burgemeester en wethouders tegen het ontwerp-besluit gedurende de onder a. genoemde termijn; d. Burgemeester en wethouders delen aan hen, die bedenkingen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mee.
40
Artikel
16.
Overgangsbepalingen
Bouwen
1.
Een bouwwerk, dat op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van het plan bestond of in uitvoering was, dan wel is of kan worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning ingevolge artikel 40 van de Woningwet of krachtens een vóór dat tijdstip gedane melding ingevolge artikel 42 van de Woningwet (oud) en dat in enigerlei opzicht van het plan afwijkt, mag behoudens onteigening en mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot: a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits dit geen algehele vernieuwing of verandering van het in de aanhef bedoelde bouwwerk tot gevolg heeft; b. na calamiteit geheel worden herbouwd, mits de aanvraag tot bouwvergunning binnen 2 jaar na de calamiteit is ingediend; c. eenmalig met ten hoogste 10% van de inhoud van het in de aanhef bedoelde bouwwerk worden uitgebreid, behoudens indien binnen de periode van 10 jaar voorafgaand aan dit plan uitbreiding tot meer dan 10% meer reeds heeft plaatsgevonden, met inachtneming van de grenzen, welke ten aanzien van het bouwen ter plaatse bij het plan –behalve in dit artikellid- zijn bepaald.
Gebruik
2.
a.
b.
Strafbepaling
3.
Het gebruik van gronden anders dan voor bebouwing, alsmede het gebruik van zich op de gronden bevindende bouwwerken, dat in strijd is met het in dit plan bepaalde en dat bestaat op het tijdstip, waarop het plan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Dit geldt echter niet indien het betreft een gebruik dat strijdig met de in het vorige bestemmingsplan aangewezen bestemming was en welk strijdig gebruik een aanvang heeft genomen, nadat dit vorige bestemmingsplan rechtskracht heeft gekregen. Wijziging van met het plan strijdig gebruik van gronden en/of opstallen is verboden, tenzij door die wijziging de strijdigheid met het plan naar de aard niet wordt vergroot.
Overtreding van het bepaalde in lid 2 sub b. wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a van de Wet op de Economische Delicten.
41
Artikel
17.
Titel Deze voorschriften (met bijlage) kunnen worden aangehaald als de voorschriften van het bestemmingsplan “Vrouwenhof” van de gemeente Weert.
42