Bestemmingsplan Putsebocht Toelichting projectnummer 14088
Opdrachtgever:
Woonstad Rotterdam
Versienummer:
3.0 VASTGESTELD
Datum:
18 februari 2016
Auteur:
drs. I.M. Dias
Controle:
drs. ing. E. Scheer
Paraaf:
Mees Ruimte & Milieu | Postbus 854 | 2700 AW Zoetermeer
[email protected] | www.meesruimteenmilieu.nl | IBAN NL94ABNA0587770562 | KvK 34237628
Pagina | 1
COLOFON Mees Ruimte & Milieu | Postbus 854 | 2700 AW Zoetermeer 085 – 744 08 38 085 – 744 08 37
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 2
Inhoudsopgave
pagina
1
Inleiding ............................................................................................................................. 5 1.1 Aanleiding ...................................................................................................................... 5 1.2 Ligging en begrenzing ................................................................................................... 5 1.3 Vigerend bestemmingsplan ........................................................................................... 6
2
Beleid................................................................................................................................. 7 2.1 Rijksbeleid ...................................................................................................................... 7 2.1.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) ............................................ 7 2.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte................................................................... 7 2.2 Provinciaal beleid ........................................................................................................... 9 2.2.1 Visie ruimte en mobiliteit ......................................................................................... 9 2.3 Gemeentelijk beleid ....................................................................................................... 9 2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030 ............................ 9 2.3.2 Woonvisie Wonen in Rotterdam ............................................................................ 10 2.3.3 Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 ............................................................................ 10 2.3.4 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK),lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam ............................................................................................................................ 10 2.3.5 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2003 ......................................................................... 11 2.3.6 Gebiedsplan Feijenoord ....................................................................................... 11 2.3.7 Nationaal Programma Rotterdam Zuid ................................................................. 12
3
Planbeschrijving .............................................................................................................. 14 3.1 Plan............................................................................................................................... 14 3.1.1 Programma ........................................................................................................... 14 3.2 Stedenbouwkundige randvoorwaarden....................................................................... 14 3.3 Juridische planbeschrijving ......................................................................................... 16
4
Water ............................................................................................................................... 18 4.1 Beleidskader ................................................................................................................ 18 4.2 Samenwerking met de waterbeheerder ....................................................................... 19 4.3 De wateropgave ........................................................................................................... 19
5
Ruimte.............................................................................................................................. 20 5.1 Planologie ..................................................................................................................... 20 5.2 Verkeer en parkeren..................................................................................................... 20 5.3 Archeologie en cultuurhistorie ..................................................................................... 21
6
Milieu ............................................................................................................................... 24 6.1 Bedrijven en milieuzonering ......................................................................................... 24 6.2 Bodem .......................................................................................................................... 24 6.3 Ecologie........................................................................................................................ 25 6.4 Externe veiligheid ......................................................................................................... 27 6.5 Geluid ........................................................................................................................... 28 6.6 Luchtkwaliteit ................................................................................................................ 30 6.7 M.e.r.-beoordeling ........................................................................................................ 32 6.8 Duurzaamheid .............................................................................................................. 33
7
Uitvoerbaarheid ............................................................................................................... 35 7.1 Financiële uitvoerbaarheid ........................................................................................... 35 7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ............................................................................... 35
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 3
Bijlagen 1
Onderzoeken 1.1 historisch bodemonderzoek 1.2 quickscan ecologie 1.3 akoestisch onderzoek
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 4
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
Woonstad Rotterdam is voornemens een deel van haar woningbezit in de wijk Bloemhof in de deelgemeente Feijenoord te herstructureren. Een van de deelprojecten is de herontwikkeling van de woningen en bedrijfspanden aan de Putsebocht. De bestaande gebouwen zullen worden gesloopt en nieuwbouw wordt teruggeplaatst. Om dit te kunnen realiseren is een planologische procedure nodig. In voorliggend geval wordt een bestemmingsplan opgesteld.
1.2
Ligging en begrenzing
De Putsebocht is gelegen in de wijk Bloemhof in de deelgemeente Feijenoord en is voor de buurten Bloemhof Noord en Bloemhof Midden de belangrijkste buurtontsluitingsweg. Het is bovendien de scheiding/verbinding tussen deze buurten. De straat onderscheidt zich duidelijk van de woonstraten in de buurten door de ruime afstand tussen de gevels, het asymmetrische profiel, de middenberm met grote bomen en de hogere bebouwing aan weerszijden. De weg kan worden opgeknipt in twee delen: Een westelijk deel, gelegen ten westen van de kruising met de Sint-Andriesstrat en Violierstraat en een oostelijk deel tussen het kruispunt en de Hillevliet. figuur 1: ligging projectgebied
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het noordoostelijke deel van de Putsebocht, tussen de Violierstraat en de Egelantierstraat. Het plan gaat om sloop/nieuwbouw van twee blokken op het noordoostelijke deel van de Putsebocht. De oorspronkelijke bebouwing bevat 86 woningen en 10 bedrijfruimtes. Het gaat om de volgende adressen: Putsebocht 16-82, Egelantierstraat 1 en 3, 1e Pioenstraat 1, 2-4 en Violierstraat 4.
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 5
1.3
Vigerend bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan voor de locatie is het bestemmingsplan Bloemhof, vastgesteld 20-9-2007; onherroepelijk. 29-02-2008. Op de locatie zijn de bestemmingen Woningen, Gemengde bebouwing I en Tuin van toepassing. figuur 2: uitsnede vigerend bestemmingsplan
De woningen mogen in twee bouwlagen gebouwd worden. Wanneer de ontwikkeling van de nieuwbouw woningen met parkeren op eigen terrein plaatsvindt is een planologische procedure nodig. Parkeren past niet binnen de bestemming Tuin en de woningen worden minimaal drie bouwlagen hoog.
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 6
2
Beleid
2.1
Rijksbeleid
2.1.1
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Dit besluit legt nationale ruimtelijke belangen vast. Het beleid is erop gericht om het aantal regels terug te dringen. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Hierdoor is onder andere de aanwijzing van nationale landschappen vervallen. Het Rijk maakt bijvoorbeeld geen landsdekkende woningbouwafspraken meer, alleen nog in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. Het Rijk benoemt alleen nog landelijke doelstellingen om de woningmarkt goed te laten werken. Het landschapsbeleid gaat ook naar de provincies. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er met een gebied moet gebeuren. Op dit moment legt het Barro geen restricties op voor de onderhavige locatie. 2.1.2
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie heeft verschillende nota’s vervangen, zoals de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en de Pieken in de Delta. De rijksoverheid streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De ruimtelijke structuur van Nederland heeft zich ontwikkeld van steden in een landelijk gebied naar stedelijke regio’s in interactie met landelijke en cultuurhistorische gebieden. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Zij verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien: • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys. • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed. • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners. In de structuurvisie zijn dertien nationale belangen benoemd. De nationale belangen, die worden benoemd, betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. Geen van deze nationale belangen zijn van toepassing op dit project en daarmee wordt beleid hierover overgelaten aan de provincie en de gemeente. Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 7
2.1.2.1
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Wettelijk kader De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Om dit mogelijk te maken is het Bro met ingang van 1 oktober 2012 gewijzigd en wel de artikelen 1.1.1. en 3.1.6. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen. Daaraan is in het eerste lid een omschrijving toegevoegd van: • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur; • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Artikel 3.1.6 is uitgebreid met twee leden die de werking van de ladder uitleggen. De tekst van de leden 2 en 3 luidt: • lid 2: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden: a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte; b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en; c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. • lid 3: Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een provinciale verordening die een locatie voor stedelijke ontwikkeling aanwijst. Toelichting op gebruik In de toelichting op de wijziging van art 3.1.6. is de wijziging gemotiveerd: “Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Daarom voegt artikel II van dit besluit een tweetal nieuwe leden toe aan artikel 3.1.6 van het Bro, op grond waarvan overheden - indien zij een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk willen maken - standaard een aantal stappen dienen te zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen zijn geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen. Dat zou voorbij gaan aan de specifieke lokale omstandigheden, die van invloed zijn op de inpassing van ruimte vragende functies en het regionale maatwerk dat de overheden moeten kunnen leveren. De stappen die worden gevraagd, bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, na-
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 8
drukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt”. Voor de projectlocatie geldt dat het gaat om de herstructurering van een binnenstedelijk gebied, waarbij de bestaande woningen en bedrijfsruimtes gesloopt worden en grondgebonden woningen teruggebouwd worden. Alle tredes dienen goed gemotiveerd te worden. Deze tredes worden gemotiveerd in paragraaf 5.1 van deze toelichting.
2.2
Provinciaal beleid
2.2.1
Visie ruimte en mobiliteit
Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014 De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen: De visie Ruimte en mobiliteit: omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie. Het programma mobiliteit en het programma ruimte: in deze twee programma’s worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening. De verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen. Het bestemmingsplan Putsebocht maakt de herstructurering van bestaande (verouderde) woningen en enkele bedrijfsruimten mogelijk, waarbij dit bestemmingsplan enkel nog woningen mogelijk maakt. Het gaat om een binnenstedelijke sloop/nieuwbouw van de bestaande woningvoorraad. In de provinciale verordening is de Ladder van duurzame verstedelijking ook een belangrijk toets aspect. De ladder wordt in paragraaf 5.1 behandeld. Voorliggend bestemmingsplan past daarnaast binnen de regels voor ruimtelijke kwaliteit. Met de herstructurering wordt verouderde bouw vervangen door nieuwbouw met parkeren op eigen terrein en wordt de huidige ruimtelijke kwaliteit van het plangebied verhoogd. De herstructurering van de bestaande woningen en bedrijfsruimtes aan de Putsebocht naar grondgebonden woningen past binnen het beleid van de provincie Zuid-Holland.
2.3
Gemeentelijk beleid
2.3.1
Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030
Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad. Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inder-
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 9
daad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners. Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 2.3.2
Woonvisie Wonen in Rotterdam
Vastgesteld op 19 juni 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad De gemeentelijke woonvisie beschrijft de aanpak van de huisvesting tot 2006 en de koers naar 2017. Het verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Om het woningaanbod substantieel om te vormen, is de eerste voorwaarde dat het bouwtempo omhoog gaat. Ook wil de gemeente het eigen woningbezit in de stad stimuleren. Verder wordt het verbeteren van woningen, woonomgeving, buitenruimte en voorzieningen nagestreefd waarvoor herstructurering de meeste aangewezen oplossing is. Tevens is de wenselijkheid aangegeven om in beperkte mate en onder strikte randvoorwaarden nieuwe woningen te realiseren in een hoogwaardige woonmilieu om mensen met hogere inkomens voor de stad te behouden. De woonvisie doet geen gebiedsgerichte uitspraken. Op 11 oktober 2007 is de geactualiseerde visie "wonen in Rotterdam, geactualiseerde woonvisie 20072010" vastgesteld. Het betreft een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De geactualiseerde woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren. 2.3.3
Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010
Vastgesteld op 22 maart 2001 door de Rotterdamse gemeenteraad. Het gemeentelijk structuurplan RPR 2010 geeft de gemeente Rotterdam tot 2010 het kader om gericht aan de stad te werken. Het RPR 2010 is een plan voor het bestaand stedelijk gebied van Rotterdam. In het RPR2010 zijn drie centrale ambities geformuleerd. Ze komen voort uit de beleidsdoelstellingen van de gemeente en uit wensen van bewoners, organisaties en bedrijven die zich hebben uitgesproken over ontwikkeling van de stad. Daarnaast berusten de ambities op een historisch-ruimtelijke schets van Rotterdam en op prognoses omtrent economie, de bevolking, de mobiliteit en de recreatie. De ambities zijn als volgt: 'Rotterdam als gevarieerde en aantrekkelijke stad', 'Rotterdam als centrum in de zuidvleugel', Rotterdam als Europese stad met een wereldhaven. De drie ambities zijn de toetsstenen voor vijf sectorale wensbeelden: de woonstad, 'de ondernemende stad', 'de recreatieve stad', 'de mobiele stad' en 'de blauwe stad'. Voor deze vijf sectoren is vastgesteld wat voor 2010 de gewenst hoofdstructuur is, wat de belangrijkste projecten zijn en welke ruimteclaims daarmee gemoeid zijn. 2.3.4
Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK),lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam
Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer: • het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ); • het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt; • het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening; Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 10
• •
het verbreden van het draagvlak voor de archeologie; het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn. Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 20082011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. 2.3.5
Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2003
Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 januari 2003 door de Rotterdamse gemeenteraad. In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten. De huidige bestaande bebouwing valt niet onder de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening. 2.3.6
Gebiedsplan Feijenoord
In het gebiedsplan staan de belangrijkste aandachtspunten voor de komende vier jaar per wijk beschreven. Met het gebiedsplan adviseert gebiedscommissie Feijenoord de gemeenteraad over wat er in Feijenoord vanuit de gemeente moet gebeuren. Op basis van wijkprofielen onderzoeken en ervaring in de wijken is er een eerste blauwdruk van het gebiedsplan gemaakt. De gebiedscommsie Feijenoord ging hiermee de acht wijken van Feijenoord in om te horen wat bewoners, ondernemers en professionals vonden van het concept-gebiedsplan. Dat gebeurde in twee rondes. De eerste wijktafels vonden plaats tussen 22 mei en 10 juni 2014. De reacties die hier uitkwamen, zijn verwerkt in het plan. Bewoners en professionals kregen op 7 en 8 juli 2014 de gelegenheid om te beoordelen of hun inbreng voldoende was verwerkt. Op basis daarvan is het gebiedsplan een tweede keer aangepast. Nu ligt er een definitief gebiedsplan Feijenoord, vastgesteld door de gemeenteraad van Rotterdam op 11 november 2014.
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 11
Kwaliteit en diversiteit van het woningenbestand De ambitie in het Gebiedsplan is om het woningenbestand in de wijk beter, diverser en ruimer (verdunnen) te maken, dit geldt voor zowel het corporatiebezit als in de particuliere voorraad. Specifieke aandacht moet gaan naar Bloemhof Zuid, de Kossel en de Putsebocht, Strevelsweg en Dordtselaan. Er is behoefte aan instrumentarium om de instroom te beïnvloeden en beter beheer en het onderhoud van het particulier bezit. Op projecten voor kwetsbare groepen dient meer gestuurd (geremd) te worden. Met voorliggend plan wordt voorzien in een woningprogramma bestaande uit ruimte eengezinswoningen met parkeren op eigen terrein. Met de realisatie van ongeveer 50 wooneenheden ontstaat er ook een verdunning ten opzichte van de oorspronkelijke 86 meergezinswoningen en 10 bedrijfsruimtes. Hiermee wordt een meer divers en kwalitatief hoger aanbod aan woningen gebracht in de wijk Bloemhof. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van de ambities uit het gebiedsplan. 2.3.7
Nationaal Programma Rotterdam Zuid
Het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ) is een gezamenlijk programma waarin rijksoverheid, gemeente Rotterdam, onderwijs- en zorginstellingen, woningcorporaties en bedrijfsleven de handen ineen hebben geslagen. Samen werken zij aan een nieuw en beter perspectief voor Rotterdam Zuid. Specifiek in het kader van Wonen kenmerken de woningen op Zuid zich door een lage gemiddelde WOZ-waarde, beperkte vraag, eenzijdige goedkope, kleine en kwetsbare voorraad en een overmaat aan particuliere verhuurders en verouderd particulier bezit. Een groot deel (circa 38 procent) van het woningbezit van Woonstad is gelegen in wijken die onder het NPRZ vallen. De vier grote corporaties in Rotterdam (Woonstad, Woonbron, Havensteder en Vestia) hebben zich in het kader van het NPRZ uitgesproken voor het realiseren van 3.100 huur- en koopwoningen, grootschalige renovaties aan 3.850 woningen en de sloop van 2.200 woningen in Rotterdam Zuid, in de periode tot 2014. In de betreffende handelingsperspectieven is hiertoe een aanzet gegeven. Delen van de wijken Bloemhof en Hillesluis lenen zich voor een vernieuwing van de woningvoorraad op grotere schaal op de (middel)langere termijn. In maart 2013 is een handelingsperspectief voor de wijk Bloemhof opgesteld. Hierin wordt de Putsebocht als volgt beschreven: “De Putsebocht had van oudsher een veel groener karakter en inzet is dat de Putsebocht dat klassieke laan karakter weer terugwint. De huishoudens profielen langs deze lanen worden getypeerd door gezinnen en kleine huishoudens met lage en middeninkomens. Trefwoorden zijn: huis als eigen domein, rust en vrijheid. Putsebocht kent appartementen, maar ook stadswoningen en boven en beneden woningen. De woonfunctie wordt versterkt. Alleen op de knooppunt met Dordtselaan is nog een concentratie met kleine winkelpunten / lokale ondernemers.” Daarnaast wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de Putsebocht een bijdrage kan leveren aan de kwaliteitsimpuls zoals hierboven beschreven: “Bloemhof kent een aantal lange lijnen welke potentiële sterke dragers zijn. Bij de dragers wordt ingezet op kwaliteitsverbetering van buitenruimte en panden. Putsebocht wordt momenteel ingericht tot een aantrekkelijke laan. Binnenkort volgt de sloop/nieuwbouw van de woningen van Woonstad Rotterdam aan de Putsebocht.” Met voorliggend bestemmingsplan wordt deze laatste genoemde ontwikkeling (sloop/nieuwbouw) juridisch vastgelegd.
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 12
In onderstaand figuur is tevens te zien dat de Putsebocht een concrete opgave is zoals benoemd in het handelingsperspectief wijk Bloemhof in het kader van het NPRZ. figuur 3: uitsnede handelingsperspectief wijk Bloemhof
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 13
3
Planbeschrijving
3.1
Plan
Het project Putsebocht maakt deel uit van de verbeteringsopgave voor de wijk Bloemhof en in breder perspectief voor de stadswijken op Zuid. Het doel van deze opgave is het vervangen van de kleine woningen naar grotere grondgebonden eengezinswoningen met tuin en parkeren op binnenterrein. Dit om wooncarrière binnen de wijk mogelijk te maken. De beoogde doelgroep is gezinnen in de ‘gele’ leefstijl. Mensen met de gele leefstijl hechten veel waarde aan goede, gezellige en sociale contacten in de buurt waar ze wonen. Ze hebben een open instelling, voelen zich erg betrokken bij anderen en zijn altijd bereid om een ander te helpen. Mensen met de gele leefstijl houden ervan op straat te zijn en activiteiten in de buurt te ondernemen. Een ontspannen en gezellige levendigheid. Het woonmilieu in de wijken Bloemhof en Hillesluis kan worden getypeerd als rustig en stedelijk. Kenmerkend voor deze stadswijken zijn de hoge, representatieve randen langs de lange lijnen en lagere bebouwing in de achtergelegen gebieden. De lange lijnen zijn stedelijker van karakter dan de rustige binnenwerelden. De Putsebocht is zo’n lange lijn binnen Bloemhof. De nieuwbouw past daardoor bij het karakteristieke straatbeeld en handhaaft deze, zodat de Putsebocht herkenbaar blijft als lange lijn op Zuid. 3.1.1
Programma
Het project heft tot doel bereikbare huurwoningen voor (grote) gezinnen te realiseren. Het programma van het project Putsebocht omvat 52 grondgebonden eengezinswoningen met parkeren op eigen terrein. De nieuwbouwwoningen hebben minimaal drie slaapkamers en de oppervlakte van de woningen bedraagt circa 110 m2 bruto vloeroppervlak.
3.2
Stedenbouwkundige randvoorwaarden
Het dagelijks bestuur van deelgemeente Feijnenoord heeft een Nota van uitgangspunten Putsebocht vastgesteld die de ruimtelijke en technische uitgangspunten voor de ontwikkeling bevat. Dit document is in de bijlage terug te vinden. In deze paragraaf worden de belangrijkste uitgangspunten voor de herstructurering beschreven. Inpassing De nieuwbouwlocatie kan verdeeld worden in twee stroken; één tussen de Violierstraat tot aan de 1e Pioenstraat en de tweede tussen de 1e Pioenstraat tot aan de Egelantierstrat. Binnen deze twee stroken zijn er vier hoeken; de eerste aan de knoppunt Violierstraat/SintAndriesstraat tegenover het plein, de tweede en derde aan de 1e Pioenstraat en de vierde aan de Egelantierstraat.
-overhoekse oriëntatie de woningen op deze hoeken worden in hun oriëntatie anders behandeld dan de standaard woningen. Ze krijgen een overhoekse oriëntatie, waarbij geen blinde gevel toegestaan is. Binnen het gebiedstype Planmatige Stedelijke uitbreiding spelen de hoeken een belangrijke rol:
De hoekoplossingen maken eveneens deel uit van het samenspel tussen stedenbouw en architectuur: hoeken zijn verbijzonderd, waardoor ze de hiërarchie of zichtlijnen versterken, of
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 14
‘omgezet’, waardoor de eenheid van het blok wordt benadrukt. Deze bijzondere hoeken horen dus bij het blok als geheel en niet alleen bij het pand waarvan ze deel uitmaken. Bouwblokken met afgeschuinde hoeken zijn in die zin, typerend voor de oude stadswijken. De hoekpanden op de hoek van de Violierstraat, 1e Pioenstraat en Egelantierstraat krijgen afgeschuinde en verbijzonderde hoeken. De hoekwoning aan de Violierstraat gezien de ligging aan een plein en aan een knooppunt wordt verbijzonderd met extra bebouwde massa richting de Violierstraat. Als extra massa kan een extra diepe woonkamer of extra (werk/hobby)kamer toegevoegd worden. De woning kan ook de typologie van een patiowoning krijgen. Een extra laag is ook mogelijk. Deze afwijkende type woning zorgt voor contact met de Putsebocht, het plein en met de Violierstraat. Elementen die toegepast kunnen worden als verbijzondering zijn een entreepartij, erker, Fransbalkon, dakkapel, grote raampartij, etc. De hoekwoning aan de Egelantierstraat en 1e Pioenstraat worden ook verbijzonderd. Voor deze woningen er is geen extra massa verplicht. Overhoekse oriëntatie kunnen in de vorm van een entreepartij, Frans balkon, (grote) raampartijen en/of erkers toegepast worden. De woning aan de noordoostkant van de 1e Pioenstraat heeft een bredere tuin. Hier is het toevoegen van een gebouwde garage mogelijk. De hoekpanden hebben geen schuine dak op de derde verdieping maar worden bij voorkeur plaat afgedekt.
-hoogte Vanuit het karakter van de Putsebocht en gezien dat het een breed profiel is, is een minimale hoogte van drie bouwlagen met plat dak of 2,5 laag met schuine kap aan de kant van de straat. Dit betekent dat er voor de Putsebocht een minimale goothoogte van 8 meter wordt gehanteerd, met een maximum bebouwingshoogte/nokhoogte van 13 meter.
-parkeeroplossing Aangezien de parkeerdruk in Bloemhof heel hoog is, is gekozen de parkeereis van de nieuwbouw binnen het uitgegeven terrein te realiseren. De parkeereis voor Bloemhof (sector 2) voor woningen tussen de 85 m2 tot 120 m2 is 1 parkeerplaats per woning. Tussen de nieuw te realiseren woonblokken worden parkeerkoffers gerealiseerd. figuur 4: principeverkaveling nieuwbouw (bron: Stedenbouwkundige randvoorwaarden Putsebocht, 2014)
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 15
Gebouw De ambitie voor de nieuwbouw aan de Putsebocht is dat in architectuurbeeld zich onderscheid van de bebouwing in het binnengebied. Dit heeft te maken met het feit dat de Putsebocht een belangrijke lijn is in het context van Zuid. De wand aan de Putsebocht is meer formeel van karakter en heeft meer allure. Hoogwaardige detaillering en materiaal gebruik zijn hier van toepassing. De uitgangspunten waaraan het gebouw moet voldoen worden in onderstaande tabel opgesomd. Uitgangspunten gebouwen Principeverkaveling:
nieuwbouw volgt de principeverkaveling zoals hierboven verbeeld wordt (figuur 3).
Rooilijn
de voorgevel van de nieuwbouw dient op de rooilijn geplaatst te worden zoals aangegeven in de principeverkaveling. Voor ieder blok volgt de rooilijn een verschillende richting. De rooilijn knikt ter hoogte van de 1e Pioenstraat.
Minimale breedte woningen Minimale diepte woningen Minimale hoogte voorgevel
5,1 meter stramien maat 9 meter Minimale goothoogte 8 meter of 2,5 bouwlagen 13 meter 10,0 meter 1,5 meter
Maximale nok hoogte Minimale diepte achtertuinen Minimale breedte achterpaden
3.3
Juridische planbeschrijving
Wonen De te realiseren woningen en tuinen hebben de bestemming Wonen gekregen. Binnen deze bestemming mag tevens geparkeerd worden. Er is middels bouwvlakken aangegeven waar de hoofdgebouwen gerealiseerd mogen worden. Daarnaast is middels een bouwaanduiding aangegeven wat de maximale goot- en bouwhoogte mag zijn. Werken aan huis In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten. Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, alsmede het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelijktijdig is het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningplichtige bouwwerken van de Woningwet vervallen.
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 16
De vergunningvrije activiteiten zijn nu opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht Bor). Een omgevingsvergunningvrij bouwwerk op grond van artikel 2 van het Bor is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op grond van artikel 3 van het Bor is bij strijdigheid met het bestemmingsplan wel een omgevingsvergunning vereist. Verkeers- en verblijfsgebied De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 17
4
Water
4.1
Beleidskader
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Nationaal Bestuursakkoord Water 2011 (NBW), Waterbeheer 21e eeuw (WB21) zijn bepalend voor de stedelijke wateropgave. Binnen bovengenoemd kader heeft de gemeente - een hemelwaterzorgplicht, voor zover van ontdoener redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij het zelf in de bodem of op het oppervlaktewater loost; - een grondwaterzorgplicht, voor zover dit doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap, de provincie of een particulier behoort en - een afvalwaterzorgplicht: de gemeente zamelt in en voert stedelijk afvalwater af. Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 3.1.1 Bro. Provinciaal beleid Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht. Regionaal beleid De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen: 1. Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk; 2. Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig; 3. Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen. Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. Gemeentelijk waterplan Charlois en Feijenoord 2011 – 2016 In dit gebied is sprake van een hoge bebouwingsdichtheid en een beperkte aanwezigheid van open water. Dit betekent dat bij veel neerslag de druk op de waterafvoer groot is. Er worden diverse oplossingen gezocht bij de herinrichting van de wijken en openbare groenplekken in de buurt.
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 18
4.2
Samenwerking met de waterbeheerder
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders. De beheerder van het oppervlaktewater in Putsebocht is Waterschap Hollandse Delta. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.
4.3
De wateropgave
figuur 5: Oude en nieuwe situatie
Oude situatie Bebouwd oppervlak: 3.326 m2 Totaal oppervlak perceel: 6.275 m2 Bebouwingspercentage: 53% Nieuwe situatie Bebouwd oppervlak: 3.642 m2 Totaal oppervlak perceel: 6.275 m2 Bebouwingspercentage: 58% Conclusie Bebouwingspercentage oude situatie: 53% Bebouwingspercentage nieuwe situatie: 58% Toename verharding: 316 m2 In de nieuwe situatie is er 316 m2 meer verhard oppervlak dan in de bestaande situatie. Dit levert een bebouwingspercentage op van 58%, hetgeen een aanvaardbaar percentage is in een stedelijke omgeving.
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 19
5
Ruimte
5.1
Planologie
Voor de projectlocatie geldt dat gaat om de herstructurering van een bestaand stedelijk gebied. Hierbij worden de bestaande woningen en bedrijfsruimtes gesloopt en vervangen door grondgebonden nieuwbouwwoningen. Alle tredes van de ladder van duurzame verstedelijking dienen goed gemotiveerd te worden. Daarvoor dient beschreven te worden: 1. dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte; 2. in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en; 3. in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. 5.1.1 Actuele regionale behoefte In de huidige situatie zijn 84 appartementen en 10 bedrijfsunits aanwezig in het plangebied. Al deze gebouwen worden gesloopt. Hiervoor komen ongeveer 50 grondgebonden woningen terug. Er is dus sprake van een afname van het aantal woningen, maar ook sprake van een wijziging van woningdifferentiatie. Met het realiseren van de grondgebonden woningen wordt tegemoet gekomen aan het realiseren van een meer gedifferentieerd woonmilieu in de wijk Bloemhof. Hiermee wordt doorstroming vanuit de wijk bevorderd, zonder dat de inwoners de wijk moeten verlaten. De doelgroep is te vinden in de bestaande groep huurders van Woonstad Rotterdam. 5.1.2 Voorzien behoefte binnen het bestaand stedelijk Er is sprake van een binnenstedelijke herstructurering, waarbij grondgebonden woningen worden gebouwd op de plek waar nu ook al woningen staan. 5.1.3 Passende ontsluiting Aangezien er sprake is van een binnenstedelijke herstructurering, is deze stap niet meer van toepassing.
5.2
Verkeer en parkeren
In het kader van de herontwikkeling moet gekeken worden wat de verkeersgeneratie is, wat de parkeerbehoefte is en hoe de ontsluiting geregeld wordt van de nieuwe functie om voldoende parkeerplaatsen te waarborgen en ongewenste verkeerssituaties tegen te gaan. Verkeersgeneratie Om de verkeersgeneratie te bepalen wordt gebruikt gemaakt van de Rekentool van de C.R.O.W. . Het huidig aantal verkeersbewegingen wordt afgezet tegen de verkeersbewegingen op basis van het nieuwe plan. In de huidige situatie is sprake van 86 appartementen (sociale huur) en 10 bedrijfsruimtes. In de nieuwe situatie worden ongeveer 50 grondgebonden (huur)woningen gerealiseerd. In onderstaande tabel zijn de rekenresultaten weergegeven. In eerste instantie zijn enkel het aantal woningen met elkaar vergeleken. Hieruit blijkt dat de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie beduidend lager ligt dan het huidige aantal motorvoertuigen per etmaal. Er is dus
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 20
sprake van een afname van het aantal vervoersbewegingen, zonder dat de verkeersgeneratie van de bedrijfsruimtes meegenomen is. tabel 1: verkeersgeneratie C.R.O.W. rekentool, geraadpleegd 28-11-2014
Rekentool C.R.O.W. Rotterdam, rest bebouwde kom 86 appartementen sociale huur 50 woningen sociale huur
Verkeersgeneratie gemiddelde weekdag 270 mvt/etmaal* 216 mvt/etmaal*
*mvt/etmaal: motorvoertuigen per etmaal
Ontsluiting De nieuwe woningen worden op dezelfde footprint gerealiseerd als de bestaande woningen. De woningen worden dus ontsloten via de Putsebocht die direct in verbinding staat met de Dordtselaan (S122) aan de zuidkant en de Putselaan (S120) aan de noordkant. Parkeren Op basis van het gemeentelijke parkeerbeleid is de wijk Bloemhof aangemerkt als sector 2. Hiervoor geldt de parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning, voor woningen tussen de 85 en 120 m2. Uitgangspunt is dat het parkeren binnen het projectgebied (op eigen terrein) wordt opgelost. Hieraan kan voldaan worden. De parkeerplaatsen worden namelijk ook gerealiseerd binnen het plangebied. Er komen drie ‘parkeerkoffers’ tussen de rijwoningen met een maximum van 16 parkeerplaatsen per koffer. De overige parkeerplaatsen zijn op eigen terrein te vinden. Conclusie De herstructurering van de bestaande appartementen en bedrijfsruimten naar grondgebonden woningen zorgt niet voor een toename in verkeersbewegingen en voorziet in voldoende parkeergelegenheid binnen het plangebied.
5.3
Archeologie en cultuurhistorie
Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: „de veroorzaker betaalt‟. In het proces van ruimtelijke ordening moet tijdig rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging van archeologievriendelijke alternatieven. Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke plannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk. De keuze voor een andere bouwlocatie voorkomt de verstoring van belangrijke bodemvondsten. Als dit geen optie is, bestaat de mogelijkheid om binnen de bouwlocatie zelf naar een archeologievriendelijke aanpak te streven. In het uiterste geval wordt een archeologische opgraving uitgevoerd. Situatie plangebied archeologie In het bestemmingsplangebied zijn bewoningssporen uit de prehistorie, Romeinse tijd (begin jaartelling-350 na Christus) en Middeleeuwen te verwachten (350-1500). Het plangebied ligt in een gebied waar in de diepe ondergrond donken te verwachten zijn. De ligging van één donk is bekend, deze ligt voor een klein deel in het bestemmingsplan Bloemhof. Donken, rivierduinen die vanaf het Mesolithicum (8000-5500 voor Christus) regelmatig als woonplaats werden benut, zijn in latere fasen van de prehistorie in de meeste gevallen bedekt geraakt onder klei-
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 21
afzettingen en veen. Op de kleiafzettingen en veen werd gewoond in latere fasen van de prehistorie, de Romeinse tijd en Middeleeuwen. Het bestemmingsplangebied maakte in de Late Middeleeuwen deel uit van de Riederwaard, een rondom bedijkt gebied dat centraal gelegen was op het eiland IJsselmonde. In 1373 gaat de Riederwaard door overstromingen ten onder, waarna het hele gebied in fasen wordt herbedijkt. Het deel van de voormalige Riederwaard waarbinnen het bestemmingsplangebied is gelegen, wordt tussen 1475 en 1525 herbedijkt.
Archeologische verwachtingen Donken kennen vanwege hun intensieve bewoning in het Mesolithicum en Neolithicum een hoge archeologische verwachting. In het bestemmingsplangebied zijn sporen uit de Late IJzertijd, Romeinse tijd en Late Middeleeuwen A (1000-1250) en B (1250-1500) te verwachten. Ten oosten van het plangebied (Hillesluis) bevindt zich een deel van de - mogelijk in de 12de eeuw aangelegde - dijk van de Riederwaard. De precieze locatie ervan is niet bekend. Situatie plangebied cultuurhistorie Voordat het gebied werd bedijkt was het een gorzengebied met kleine nederzettingen op terpen, die in deze streek “hillen” werden genoemd. In de 11e eeuw was een aaneengesloten poldergebied ontstaan op het eiland IJsselmonde. Tijdens de grote stormvloed van 1373 werd dit gebied verzwolgen en is het onderdeel gaan uitmaken van het zoutwatergetijdengebied. In 1529 werd ten westen van de Groene Hilledijk de Hillepolder bedijkt. Rond 1900 werd de Hillevliet gegraven op de grens van de geplande woonwijken Bloemhof en Hillesluis. In de jaren hierna werd ter plaatse van de vroegere Langeweg de Lange Hilleweg aangelegd, met in de middenberm een singel. Vanaf circa 1905 werd het gebied bouwrijp gemaakt en bebouwd met arbeiderswoningen in grote dichtheden. Rond 1930 is de hele wijk volgebouwd. In de jaren ’80 en ‘90 zijn in het kader van de stadsvernieuwing veel woningen gerenoveerd. In de jaren ’90 heeft in het hart van de Oleanderbuurt een ingrijpende sloopnieuwbouwoperatie plaatsgevonden. Huidige situatie Bloemhof is begin 20e eeuw gebouwd als arbeiderswijk. De wijk is buurt voor buurt gebouwd en ligt verscholen achter de hoge gevels van de woongebouwen langs de Dordtselaan, Strevelsweg, Hillevliet en Groene Hilledijk. De Dordtselaan en de Strevelsweg zijn drukke verkeersaders. In de plinten van de woongebouwen langs deze wegen zit allerlei bedrijvigheid. De Groene Hilledijk is een echte winkelstraat met op de begane grond alleen winkels. De bebouwing langs de Hillevliet bestaat hoofdzakelijk uit woningen met op sommige plekken gemengde functies in de plint. De verkaveling in Bloemhof is gebaseerd op de oude polderstructuur. Elke buurt heeft een eigen identiteit. Een belangrijk kenmerk van Bloemhof is de aanwezigheid van veel experimentele woningbouw. In de buurten Kossel en Stulemeijer werd geëxperimenteerd met betonbouw. Om de bouwkosten (en de huren) laag te houden werden de woningen niet onderheid maar gebouwd op betonnen platen. De aanleiding om beton toe te passen was het tekort aan bakstenen in de jaren na de eerste wereldoorlog. De Kiefhoek werd gebouwd vanuit ideeën over het “Nieuwe Bouwen” en tuinsteden. Het laatste deel van Bloemhof dat werd gebouwd is de Oleanderbuurt. Deze buurt werd in tegenstelling tot het grootste deel van de wijk gebouwd op particulier initiatief. De Oleanderbuurt was kwalitatief het slechtste gedeelte van Bloemhof en is in de jaren ’90 nagenoeg volledig vernieuwd. Conclusie Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de sloop- nieuwbouw van woningen. De nieuwe woningen worden op dezelfde plaats gerealiseerd als de huidige bebouwing. De gronden waar gebouwd gaat worden is derhalve reeds verstoord. De gronden waar gebouwd Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 22
gaat worden, is derhalve tot de eerste meter(s) onder maaiveld reeds verstoord. Ter bescherming van eventuele archeologische waarden in de diepere ondergrond wordt de dubbelbestemming ‘Waarde- Archeologie' opgenomen.
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 23
6
Milieu
6.1
Bedrijven en milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het voor bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Voor het bepalen van de milieuzonering is gebruikgemaakt van de geactualiseerde handreiking (maart 2009): Bedrijven en milieuzonering (het zogenoemde groene boekje) van de VNG. Relatie met het plangebied Met de herontwikkeling worden enkele bedrijfsruimtes en woningen vervangen door enkel woningen. De bedrijvigheid verdwijnt hiermee uit het plangebied. Ten opzichte van de bestaande bedrijvigheid rondom het plangebied kan vermeld worden dat door de ontwikkeling er geen woningen op een kortere afstand van bedrijvigheid komt te liggen. De huidige woningen liggen overigens ook al op voldoende afstand tot de bedrijvigheid.
6.2
Bodem
De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal. Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is. Relatie met het plangebied Als gevolg van een aantal bedrijfsactiviteiten in het plangebied is mogelijk sprake van enige bodemverontreiniging. In eerste instantie is door Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers bv op 12 maart 2015 een historisch bodemonderzoek opgeleverd. Het vooronderzoek is gebaseerd op de Nederlandse norm NEN 5725 Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek (NEN 5725 uit januari 2009). De conclusies uit dit onderzoek zijn hieronder integraal overgenomen. Het volledige rapport is terug te vinden in de bijlagen bij deze toelichting. Conclusies Op basis van de het actualiserend vooronderzoek worden de volgende conclusies getrokken: • De onderzoekslocatie is bij het bouwrijpmaken (circa 1920) mogelijk opgehoogd met koolashoudende zandige grond. Door de bewoners zijn de kleine tuinen in de loop der jaren verder opgehoogd met zand en/of verhard met koolas uit de eigen kachel; • Ter plaatse van de locatie zijn enkele potentieel bodembedreigende historische bedrijfsactiviteiten activiteiten geregistreerd. De meeste van deze registraties betreffen Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 24
•
•
•
kleinschalige activiteiten of Kamer van Koophandel adressen (woonadres eigenaar). Alleen van de bedrijfslocatie aan de Violierstraat 4/Putsebocht 82 is bevestigd dat ter plaatse daadwerkelijk bodembedreigende activiteiten zijn uitgevoerd. Deze locatie is in 2003 verkennend onderzocht als onderdeel van het BIO-bedrijven (bijzonder inventariserend onderzoek bedrijfslocaties). Hierbij zijn ten hoogste lichte verontreinigingen vastgesteld in de grond en in het grondwater. De historisch potentieel bodembedreigende bedrijfslocaties behoeven geen specifieke aandacht bij een uit te voeren verkennend bodemonderzoek; Bij de uitgevoerde bodemonderzoeken in de directe omgeving van de onderzoekslocatie zijn over algemeen in de bovengrond ter plaatse van voornamelijk de binnentuinen matige tot en met sterke verontreinigingen aangetoond met PAK en zware metalen. Dit is vermoedelijk gerelateerd aan de aanwezigheid van koolassen en puin in de bovengrond; Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Rotterdam blijkt dat de onderzoekslocatie is gelegen in zone 81 (Bloemhof/Strevelswijk). In deze zone is de bovengrond (0-1 m-mv) verdacht op het voorkomen van sterke bodemverontreinigingen (voornamelijk zink). De ondergrond (antropogene laag > 1 m-mv) is verdacht op het voorkomen van lichte bodemverontreiniging; De ervaring met vergelijkbare locaties in Rotterdam leert dat in de kruipruimten vaak een stortlaag met puin en afval wordt aangetroffen. Deze stortlaag is vaak verontreinigd met zware metalen, PAK en mogelijk asbest.
Hypotheses Op basis van verzamelde historische informatie wordt de onderzoekslocatie aangemerkt als verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging met voornamelijk zware metalen en PAK. Het grondwater is daarnaast verdacht op het voorkomen van verontreinigingen met vluchtige aromatische koolwaterstoffen en vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen. Ter plaatse van de locatie is vermoedelijk sprake van een diffuse bodemverontreiniging die niet kan worden teruggevoerd op een specifieke bron. Aanbeveling Middels het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek kan worden getoetst of de op basis van onderhavig vooronderzoek gestelde hypothese kan worden aangenomen.
6.3
Ecologie
De Europese Unie heeft richtlijnen opgesteld om de biodiversiteit te behouden. Nederland heeft hieraan uitwerking gegeven in de Natuurbeschermingswet, die vooral gericht is op het beschermen van gebieden en de Flora- en faunawet die vooral gericht is op de bescherming van soorten. De Natuurbeschermingswet beschermt specifieke gebieden (Natura 2000) op basis van Europese richtlijnen: Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, Wetlands en Beschermde Natuurmonumenten. Voor deze juridisch beschermde gebieden gelden per gebied specifieke instandhoudingsdoelen voor de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Daarnaast kan hier ook het beschermen van soorten op basis van de Flora- en faunawet van toepassing zijn. De Flora- en faunawet regelt de soortbescherming en geldt voor heel Nederland. Voor alle in het wild levende planten en dieren geldt een algemene zorgplicht. Tevens is een lijst van kracht met beschermde soorten. De bescherming van deze soorten is nader uitgewerkt in verbodsbepalingen. Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient rekening te worden houden met de gevolgen van het plan voor de natuur. Gekeken dient te worden of ten gevolge van het plan, of bij de uitvoering van het plan geen blijvende schadelijke effecten zullen optreden aan gebieden en soorten. Dit moet 'op voorhand in redelijkheid' worden ingeschat via een deskundigenrapport (zgn. natuurtoets, of ecologische toets). Als er mogelijk effecten zijn, moet aannemelijk worden Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 25
gemaakt dat daarvoor een ontheffing Flora- en faunawet kan worden verkregen en/of dat met zorgvuldig handelen schade kan worden voorkomen. Op grond van de Natuurbeschermingswet geldt een vergunningplicht. Als een vergunning nodig is, dan moet, om de uitvoerbaarheid voor het bestemmingsplan aan te tonen, aannemelijk worden gemaakt dat een vergunning kan worden verleend, zo nodig met mitigerende maatregelen, of door middel van compensatie. Gebiedsbescherming De dichtstbijzijnde aangewezen EHS gebieden liggen op ruim 1,8 kilometer afstand van het plangebied. Gezien deze grote afstand en de vervanging van de huidige woningen en bedrijfsunits door minder woningen, is het niet de verwachting dat de herontwikkeling een significant negatief effect heeft op de instandhoudingsdoeleinden van deze ecologische hoofdstructuur. figuur 6: uitsnede Verordening Ruimte 2014, Ecologische hoofdstructuur
Binnen de drie kilometer vanaf het plangebied is geen Natura2000 gebied gelegen. Het project heeft daarmee geen effect op de Natura200 gebieden in de omgeving. Soortenbescherming Ten behoeve van deze ontwikkeling is door Ecoresult op 19 januari 2015 een quickscan uitgevoerd naar de effecten op beschermde soorten. De quickscan is bijgevoegd in de bijlagen en de resultaten worden in deze paragraaf integraal overgenomen. De conclusies van de quickscan flora en fauna zijn:
Gebiedsbescherming •
Op voorhand is uit te sluiten dat de verwachte storende factoren die voortkomen uit de voorgenomen activiteiten afgezet tegen de ligging en doelstelling van beschermde natuurgebieden leiden tot (significant) schadelijke effecten op soorten, habitattypen en wezenlijke waarden en kenmerken van Natura 2000-gebieden of Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Soortenbescherming •
In het plangebied zijn potentieel geschikte locaties voor vaste rust- en verblijfplaatsen voor vleermuizen in gebouwen en bomen aangetroffen (allen tabel 3- soorten). Gezien
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 26
•
•
•
•
de ligging en de aard van het plangebied is het noodzakelijk onderzoek te doen in de volgende perioden: o Twee onderzoeken in de periode 15 augustus – 30 september 2014: vaststellen paar- en winterverblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebied vleermuizen. o Twee onderzoeken in de periode 15 mei – 15 juli 2015: vaststellen aanwezigheid kraam- en zomerverblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebied van vleermuizen. In het plangebied is potentieel geschikt broedhabitat aangetroffen voor vogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn (gierzwaluw en huismus). Het is noodzakelijk aanvullend onderzoek te doen in de volgende perioden: o Twee onderzoeken in de periode 1 april – 15 mei 2015: vaststellen aanwezigheid voortplantingsplaatsen huismus. o Drie onderzoeken in de periode 1 juni – 15 juli 2015: vaststellen aanwezigheid voortplantingsplaatsen gierzwaluw. In het plangebied is broedhabitat aangetroffen voor algemene vogelsoorten en categorie 5 soorten waarvoor in dezen in beide gevallen geldt dat de nesten alleen beschermd zijn zodra in gebruik. Tijdelijke en permanente verstoring treedt niet op wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd buiten de kritische periode van voortplanting (betreffende vogelsoorten hebben normaliter bezette nesten in de periode 15 maart – 15 augustus). De exacte maatregelen dienen in een ecologisch werkprotocol te worden uitgewerkt. Er is potentieel geschikt habitat aangetroffen voor algemene tabel I soorten uit de Flora- en faunawet (grondgebonden zoogdieren). De activiteiten kunnen schadelijke effecten hebben (verstoring, vernietiging) op in gebruik zijnde verblijfplaatsen. Soorten uit tabel 1 van de Flora en faunawet zijn vrijgesteld van een ontheffing. Artikel 2 ‘Zorgplicht’ van de Flora- en faunawet blijft wel van kracht. Het is mogelijk mitigerende maatregelen te treffen waardoor schadelijke effecten niet optreden of worden verzacht. De exacte maatregelen dienen in een ecologisch werkprotocol te worden uitgewerkt. Potentieel geschikt habitat voor overige beschermde soortgroepen is afwezig of worden voor deze soorten op grond van de bekende verspreiding niet in het plangebied verwacht.
Samenvattend Door de geplande sloop, de geplande kap en het bouwrijp maken van het plangebied kunnen schadelijke effecten op vleermuizen, jaarrond beschermde vogels, categorie- 5 soorten en algemene broedvogels optreden. Mogelijk moet in het geval van de aanwezigheid van functies voor vleermuizen en/of jaarrond beschermde vogels (huismus en gierzwaluw) een ontheffing worden aangevraagd. Daarnaast dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen voor in algemene tabel 1-soorten (grondgebonden zoogdieren).
6.4
Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid. Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel geMees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 27
bruik. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRnvgs) beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. De zone is 40 meter bij zeeschepen en 25 meter voor binnenvaartschepen. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag. Rotterdams beleid De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond. Relatie met voorliggend plan Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen en risico-ontvangers zijn aangegeven. Op deze risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven (inrichtingen) die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu. Op de risicokaart is te zien dat het plangebied niet is gelegen binnen een risicocontour van een in de nabijheid gelegen inrichting en/of transportroute. Het voorgenomen initiatief zelf is geen risicovolle activiteit. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling. Er is geen aanvullend advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam.
6.5
Geluid
Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer. Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder,
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 28
maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht. In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn, zoals kinderdagverblijven. Woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen en dienen derhalve getoetst te worden aan de Wet geluidhinder. Relatie met het plangebied
Wegverkeer Een deel van de locatie ligt binnen de zone van de Hillevliet, Slaghekstraat (tussen Hillevliet en Putselaan) en de Putselaan. (Hillevliet en Putselaan inclusief trams). Dit zijn zoneplichtige wegen op grond van de Wet geluidhinder (maximum snelheid 50 km/u). Hoewel de verwachting is dat de geluidsbelasting de waarde van 48 dB niet overschrijdt i.v.m. de afstand en de aanwezige afschermende bebouwing is een akoestisch onderzoek toch noodzakelijk. De locatie grenst ook aan de 30 km/u wegen Putsebocht en Violierstraat. In verband met de afweging of er sprake is van goede ruimtelijke ordening en afstemmen gevelmaatregelen in verband met het geluidsniveau in de woningen moet hier ook akoestisch onderzoek naar verricht worden. Positief is dat er sprake is van een binnenterrein. Het creëren van een geluidsluwe gevel en buitenruimte is naar verwachting geen probleem.
Railverkeer Het plangebied ligt niet binnen een geluidszone van een spoorlijn. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
Industrielawaai De locatie ligt binnen de formele zone van het industrieterrein Maas-\Rijnhaven. Op grond van bestaand onderzoek is bekend dat op de locatie geen sprake is van een overschrijding van de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 50 dB(A). Dit als gevolg van afname van activiteiten, afspraken met bedrijven om andere woningbouwplannen mogelijk te maken en sanering. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Wegverkeersonderzoek Kuiper compagnons heeft in maart 2015 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting door toedoen van het wegverkeer. De resultaten van dit onderzoek worden hieronder integraal overgenomen, het volledige onderzoek is terug te vinden in de bijlage. Berekeningsresultaten
Gezoneerde wegen Vanwege het verkeer op de gezoneerde wegen, de Putselaan-Brielselaan en de Hillevliet, zijn maximale geluidbelastingen berekend van respectievelijk 44 dB en 43 dB. De voorkeurswaarde van 48 dB wordt zodoende niet overschreden, waardoor het vaststellen van hogere waarden niet aan de orde is.
30 km/uur-wegen De geluidbelastingen vanwege het verkeer op de Putsebocht, de Sint-Andriesstraat en de Violierstraat zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening berekend. Als gevolg van deze wegen is ter plaatse van de voorgevels van de nieuwe woningen een geluidbelasting berekend die varieert van 55 dB tot maximaal 57 dB. Ter plaatse van de achtergevels varieert de geluidbelasting van 27 dB tot maximaal 44 dB.
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 29
Om een oordeel te kunnen geven over deze geluidbelastingen is de normstelling voor gezoneerde wegen toegepast. De voorkeurswaarde voor dergelijke wegen wordt ter plaatse van de voor- en zijgevels van de nieuwe woningen overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde niet. Ter plaatse van de achtergevels is de geluidbelasting lager dan de voorkeurswaarde. Omdat de Putsebocht, de Sint-Andriesstraat en de Violierstraat niet gezoneerde wegen zijn, is het vaststellen van hogere waarden niet mogelijk. Vanwege het verkeer op alle onderzochte wegen zijn gecumuleerde geluidbelastingen (met het toepassen van de reductie volgens artikel 110g Wgh) van maximaal 57 dB op de voorgevel van de nieuwe woningen en maximaal 44 dB op de achtergevel van de nieuwe woningen. Gelet op deze cumulatieve geluidbelastingen heeft elke woning een geluidluwe gevel, te weten de achtergevel. Aan deze gevel grenst ook de tuin. Omdat het vaststellen van hogere waarden vanwege het verkeer op de gezoneerde wegen niet aan de orde is, kunnen er formeel geen eisen gesteld worden aan de karakteristieke geluidwering van de gevels van de nieuwe woningen. Desalniettemin is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel wenselijk om bij de bepaling van de karakteristieke geluidwering van de gevels van de woningen met deze cumulatieve geluidbelastingen rekening te houden. De maximale cumulatieve geluidbelasting (zonder de toegestane reductie volgens artikel 110g Wgh) bedraagt 62 dB op de voorgevel en maximaal 49 dB op de achtergevel. Conclusie Het voornemen is de bestaande woningen en enkele bedrijfsruimtes ten zuiden van de Putsebocht (tussen de Violierstraat en de Egelantierstraat) te slopen en er ongeveer 50 nieuwe woningen voor terug te bouwen. Deze woningen zijn gelegen in de onderzoekszone van de Putselaan-Brielselaan en de Hillevliet. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is zodoende verplicht. In het onderzoek is rekening gehouden met het tramverkeer op de beide wegen. Uit de berekeningen blijkt dat door het verkeer op de gezoneerde wegen de voorkeurswaarde niet wordt overschreden. Het vaststellen van hogere waarden is daardoor niet nodig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wegverkeer op de Putsebocht, de SintAndriesstraat en de Violierstraat (30 km/uur) in het onderzoek betrokken. De geluidbelasting vanwege het verkeer op deze wegen is hoger dan de geldende voorkeurswaarde voor gezoneerde wegen, maar lager dan de maximale ontheffingswaarde. Omdat langs deze wegen geen zone aanwezig is, is het vaststellen van hogere waarden niet mogelijk. Omdat er geen hogere waarden voor de nieuwe woningen benodigd zijn, is het formeel niet mogelijk eisen te stellen aan de karakteristieke geluidwering van de gevels van de nieuwe woningen. Desalniettemin is het in het kader van een goed woon- en leefklimaatwenselijk om bij de bepaling van de karakteristieke geluidwering van de gevels van de woningen rekening te houden met de hogere geluidbelastingen.
6.6
Luchtkwaliteit
Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 30
Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan. De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als: • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden; • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft; • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect; • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling; • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld. Rotterdams beleid Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan. Niet in betekenende mate In onderhavig geval worden de bestaande 84 appartementen en 10 bedrijfsruimtes vervangen door 50 grondgebonden woningen. In paragraaf 5.2 wordt al geconcludeerd dat er hier een afname van vervoersbewegingen te verwachten is. Aangezien er dus geen extra verkeer bijkomt, kan duidelijk geconcludeerd worden dat de grenswaarde van 3% niet wordt overschreden en daarmee niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Goed woon- en leefklimaat Met behulp van de Atlas Leefomgeving is vastgesteld wat de huidige achtergrondconcentraties zijn ter plaatse van het plangebied (bron: www.atlasleefomgeving.nl). Dit om te bepalen of het realiseren van deze functie op deze specifieke plek in het kader van een goed leefklimaat te motiveren is. Uit de resultaten van Atlas Leefomgeving blijkt dat de achtergrondconcentratie
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 31
zowel voor NO2 ver onder de grenswaarde van 40 µg/m3 als voor PM10 onder de grenswaarde van 31,2 µg/m3 ligt. tabel 2: achtergrondconcentraties NO2 en PM10 ter plaatse van het plangebied (www.atlasleefomgeving.nl, 7 januari 2015) Jaar
GCN-achtergrondconcentratie NO2 (µg/m3)
PM10 (µg/m3)
2013
30,9
23,3
Conclusie Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.
6.7
M.e.r.-beoordeling
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk. Een stedelijk ontwikkelingsproject als de realisatie van vijftig woningen is vermeld in bijlage D van het Besluit m.e.r. onder D 11.2. Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Omdat er geen 2000 of meer woningen worden gerealiseerd, is er geen m.e.r.-beoordeling nodig. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is het gevolg van de uitspraak van het Europese hof van 15 oktober 2009 (zaak C-255/08) over de manier waarop de EU-richtlijn in de Nederlandse regelgeving was geïmplementeerd, één van de aanleidingen voor de aanpassing van het Besluit m.e.r. De essentie van die uitspraak is dat altijd m.e.r. noodzakelijk is als belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten. De vorm van een vorm-vrije m.e.r. is niet bepaald, maar de inhoud waar een m.e.r.beoordeling aan dient te voldoen is wel bepaald (Bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU). In de vormvrije m.e.r. dient de volgende inhoud zijn vermeld: 1. Kenmerken van de projecten. 2. Plaats van de projecten. 3. Kenmerken van het potentiële effect.
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 32
1. Kenmerken van de projecten Voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk om 50 grondgebonden woningen te realiseren op de plek waar nu 84 appartementen en 10 bedrijfsruimtes aanwezig zijn. 2. Plaats van de projecten De nieuwbouwwoningen worden op dezelfde footprint als de huidige woningen en bedrijfsruimtes gerealiseerd, in de woonwijk Bloemhof, een deelgebied in de wijk Feijnenoord. De dichtstbijzijnde aangewezen EHS gebieden liggen op ruim 1,8 kilometer afstand van het plangebied. Gezien deze grote afstand en de vervanging van de huidige woningen en bedrijfsunits door minder woningen, is het niet de verwachting dat de herontwikkeling een significant negatief effect heeft op de instandhoudingsdoeleinden van deze ecologische hoofdstructuur. 3. Kenmerken van het potentiële effect De herontwikkeling zorgt ervoor dat de huidige bedrijfsbestemmingen binnen het plangebied zullen verdwijnen en dat enkel nog woningbouw mogelijk is. Hiermee wordt een mogelijke vorm van hinder door toedoen van de huidige bedrijvigheid weggenomen. Het project kent verder geen verkeersaantrekkende werking, gezien de afname van het aantal woningen in het plangebied, waardoor er geen sprake is van een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Conclusie Er is door toedoen van de voorliggende herontwikkeling geen sprake van negatieve significante milieueffecten die ertoe leiden dat een volledige m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
6.8
Duurzaamheid
Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Rotterdam heeft een ambitieus klimaatprogramma vastgesteld. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam moet bij het ontwerp van gebouwen rekening worden gehouden met duurzaam bouwen- principes en de energieprestatie eisen. Rotterdam streeft naar een goede balans tussen sociale (people), ecologische (planet) en economische (profit) belangen bij het nemen van beslissingen en het uitvoeren van activiteiten. Deze ambities zijn vastgelegd in het zogenaamde Programma Duurzaam. Hierin wordt ingegaan op opgaven zoals het verminderen van de CO2-uitstoot, het bevorderen van de energie-efficiëntie en het groener maken van de stad. In dit Programma worden tien opgaven genoemd voor de periode 2010-2014. Het bestuur van Woonstad Rotterdam, ontwikkelaar van het project, heeft de ambities op het vlak van duurzaamheid vastgesteld in november 2012 (‘Duurzaamheid bij Woonstad Rotterdam’, ambitie en routekaart). Daarin wordt gesteld dat nieuwbouwwoningen vaak meer mogelijkheden bieden om te sturen op duurzaamheid dan bestaande woningen. Woonstad gebruikt de duurzaamheidstool GPR gebouw (oorspronkelijk: Gemeentelijke Praktijk Richtlijn voor duurzaam bouwen) om nieuwbouw- en transformatieprojecten vooraf en achteraf te meten op de duurzaamheidsschaal die bestaat uit de aspecten: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Woonstad Rotterdam heeft uitgesproken dat vanaf 2013 alle nieuwbouw- en transformatieprojecten voldoen aan een hogere duurzaamheidsambitie dan het Bouwbesluit. Dit wordt bereikt door alle nieuwe projecten vooraf door te rekenen met voornoemde duurzaamheidstool en te zorgen dat de score op de duurzaamheidsschaal gemiddeld een 7 is. Bij sloop/nieuwbouw en renovatie wordt duurzaam omgegaan met sloop- en restmateriaal. Daarbij worden afspraken gemaakt met de toeleveranciers, opdat materialen zoveel als mogelijk worden hergebruikt.
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 33
Naast bovenstaande hanteert Woonstad Rotterdam tevens een technisch programma van eisen voor nieuwe ontwikkelingen met een aparte paragraaf over duurzaam bouwen. Hierbij hoort een checklist, die per project moet worden ingevuld en een handvat biedt om de doelen op projectniveau te formuleren. Belangrijk item hierbij is dat duurzaam bouwen ook een garantie biedt voor duurzaam onderhouden/exploiteren. Voor het project "Putsebocht" is gekozen voor nieuwbouw, omdat de ‘oude’ (gesloopte) woningen technisch slecht waren en woontechnisch ook geen toekomstwaarde hadden. Ten opzichte van de reeds gesloopte bebouwing ontstaan dan ook meer energiezuinigere woningen. Deze moeten namelijk voldoen aan moderne eisen qua energieprestatie, waarmee tevens minder CO2 wordt uitgestoten. Woonstad Rotterdam heeft daarnaast een raamovereenkomst afgesloten met Nuon en Eneco. Alle nieuw te bouwen woningen worden aangesloten op restwarmte (stadsverwarming). Daarmee wordt voldaan aan de punten 1 (verminderen CO2uitstoot) en 2 (verbeteren energie-efficiënte) uit het Programma Duurzaam. Ook de herontwikkeling van het projectgebied zelf kan gezien worden als een duurzame ontwikkeling. Met deze herontwikkeling wordt voor langere tijd zekerheid geboden inzake de gebruiksmogelijkheden van de gronden in het gebied. Het gaat hier om een project met ca. 50 grondgebonden eengezinswoningen betreft met een groot oppervlak. Elke woning heeft een parkeerplaats en een berging in de privétuin. De straat wordt hiermee ontlast. De woningen worden gebouwd conform de aan de eisen van deze tijd met een minimale EPC van 0,4. Stads verwarming en pv-cellen zijn hierbij de gebruikelijke toepassingen. In het aanbestedingsproces van de bouw worden energiezuinigere concepten – dan het bouwbesluit - onderdeel van de selectiecriteria. Tot slot, vindt er met de toevoeging van eengezinswoningen op wijkniveau een differentiatie van woningen plaats, waarmee de leefbaarheid in de stad wordt vergroot. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan punt 10 (duurzame gebiedsontwikkeling) uit het Programma Duurzaam.
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 34
7
Uitvoerbaarheid
7.1
Financiële uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het tweede lid van artikel 6.12 Wro is aangegeven dat onder andere van het opstellen van een exploitatieplan van worden afgezien wanneer het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. In de aan de orde zijnde situatie is daarvan sprake. Stichting Woonstad Rotterdam ontwikkelt voor eigen rekening en risico het bouwprogramma en de openbare ruimte in het exploitatiegebied. Tussen de gemeente Rotterdam en Stichting Woonstad Rotterdam zijn afspraken gemaakt over de door de uitgifte van de grond. Gelet hierop is het plan financieel uitvoerbaar. De gemeente Rotterdam vervult voorts enkel een kaderstellende en toetsende rol.
7.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.1. Bro dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader is het concept ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan diverse bestuurlijke partners. Deze partners hebben de mogelijkheid gehad om in de periode tussen 19 februari 2015 en 2 april 2015 hun reactie te geven op het concept ontwerp. In deze periode zijn drie reacties binnengekomen: • •
•
Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, 20 februari 2015 Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid ziet geen aanleiding om te reageren om dit plan, aangezien het geen relatie heeft met het hoofd(vaar)wegennet en hoofdwatersysteem. Gasunie, 23 februari 2015 Op grond van deze toetsing komt de Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. Waterschap Hollandse Delta, 25 februari 2015 Het waterschap heeft aangegeven dat het concept ontwerp bestemmingsplan, met betrekking tot de taken van onze organisatie geen reden geeft tot het maken van opmerkingen.
De bestuurlijke reacties hebben niet geleid tot aanpassingen aan het plan.
Mees Ruimte & Milieu | 14088
VASTGESTELD
Pagina | 35
Bijlage
1
Onderzoeken
Bijlage
1.1 historisch bodemonderzoek
Bijlage
1.2 quickscan ecologie
Bijlage
1.3 akoestisch onderzoek