Terbregsehof
Bestemmingsplan
Opgesteld door:
datum:
januari 2011
dS+V Ruimtelijke Ordening, Team Bestemmingsplannen Galvanistraat 15
Vastgesteld d.d.:
27 januari 2011
Postbus 6699 3002 AR Rotterdam
Onherroepelijk d.d.:
Inhoudsopgave
Toelichting Hoofdstuk1
5 Inleiding
5
1.1
Aanleiding
5
1.2
Gekozen planopzet
5
1.3
Ligging en begrenzing
6
Beleid
8
2.1
Vigerende bestemmingsplannen
8
2.2
Overheidsbeleid
9
Hoofdstuk2
Hoofdstuk3
Gebiedstypering
14
3.1
Archeologie
14
3.2
Stadsgezichten en monumenten
15
3.3
Bestaande situatie
16
Planbeschrijving
19
4.1
Aanleg Rijksweg 13/16
19
4.2
Positief bestemmen van huidige woningen
19
4.3
Bedrijventerrein
19
4.4
Kantoren
20
4.5
Overige bestemmingen
20
Water
21
5.1
Beleidskader
21
5.2
Samenwerking met de waterbeheerder
23
5.3
Huidig watersysteem
24
5.4
Wateropgave
27
Milieu
29
6.1
Beleid
29
6.2
Milieu-effectrapportage
29
6.3
Milieuzonering
30
6.4
Geluid
31
6.5
Luchtkwaliteit
34
6.6
Bodem
35
6.7
Externe veiligheid
35
6.8
Flora en Fauna
37
6.9
Duurzaamheid en energie
37
Sociale veiligheid en leefbaarheid
39
Hoofdstuk4
Hoofdstuk5
Hoofdstuk6
Hoofdstuk7
2
Hoofdstuk8
Handhaving
40
Hoofdstuk9
Financiële uitvoerbaarheid
41
Hoofdstuk10
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
42
Vooroverleg
42
10.1 Regels
49
Hoofdstuk1
INLEIDENDEREGELS
50
Artikel 1
Begrippen
50
Artikel 2
wijze van meten
53
Hoofdstuk2
BESTEMMINGSREGELS
54
Artikel 3
Bedrijf
54
Artikel 4
Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen
55
Artikel 5
Bedrijventerrein
56
Artikel 6
Groen
57
Artikel 7
Kantoor
58
Artikel 8
Sport - Sport- en speelterrein
59
Artikel 9
Tuin
60
Artikel 10
Verkeer - Spoorverkeer
61
Artikel 11
Verkeer - Wegverkeer
62
Artikel 12
Verkeer - Verblijfsgebied
63
Artikel 13
Water
64
Artikel 14
Wonen
65
Artikel 15
Leiding - Hoogspanning
66
Artikel 16
Waarde - Archeologie
68
Artikel 17
Waterstaat - Waterstaatkundige functie
70
Hoofdstuk3
ALGEMENEREGELS
71
Artikel 18
Antidubbeltelbepaling
71
Artikel 19
Algemene bouwregels
72
Artikel 20
Algemene ontheffingsregels
73
Artikel 21
Algemene procedureregels
74
OVERGANGS-EN SLOTREGELS
75
Hoofdstuk4
Artikel 22
Overgangsrecht
75
Artikel 23
Slotregel
76
Bijlagen Bijlage 1
77 Lijst van bedrijfsactiviteiten categorie 1 t/m 3.1 (met a)
78
3
4
Toelichting Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Aanleiding
De aanleiding tot het maken van het bestemmingsplan Terbregsehof is het feit dat in het gebied meerdere bestemmingsplannen vigeren die verouderd zijn (zie 1.3). In de jaren '50 is het merendeel van het gebied bestemd als recreatiegebied, maar nooit als zodanig ontwikkeld. In de loop der tijd zijn verschillende functies gerealiseerd door middel van een vrijstellingsprocedure, zoals het postdistributiecentrum en het opslagterrein voor kermisexploitanten. Daarnaast speelt er binnen het plangebied nog een andere discussie. Bewoners van de woningen in het plangebied die zijn wegbestemd in de jaren '50, hebben in 1974 de toezegging gekregen dat deze woningen in het eerstvolgende bestemmingsplan positief bestemd zouden worden. Het positief bestemmen van deze woningen is tot op heden, vanwege verschillende redenen, niet uitgevoerd. Het voornemen is om binnen het plangebied kantoorvilla's te realiseren. De realisatie hiervan past niet binnen de mogelijkheden van de huidige bestemming. Het bestemmingsplan 'Terbregsehof' is opgesteld op verzoek van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk. Het doel van dit bestemmingsplan is vierledig: Het actualiseren van de nu geldende bestemmingsplanregelingen; Het vervangen van de verschillende nu geldende bestemmingsplannen door één overzichtelijk bestemmingsplan; Het verbeteren van het handhavingsregime; Het planologisch bestendigen van de ruimtelijke visie op het gebied 'Terbregsehof'. Het bestemmingsplan zal een combinatie zijn van een ontwikkelingsplan en een conserverend plan. Bestaande aanwezige functies zullen in het bestemmingsplan juridisch worden vastgelegd en de geplande ontwikkeling van de kantoorzone wordt in het bestemmingsplan vastgesteld.
1.2
Gekozen planopzet
Het plangebied beslaat een kleine oppervlakte waarin een gedetailleerde bestemmingen voor het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden zijn opgenomen. Het betreft inmiddels een conserverend bestemmingsplan. De plannen voor de ontwikkeling van twee naast elkaar gelegen locaties aan de Terbregseweg zijn in de vaststellingsfase van het bestemmingsplan teruggedraaid. Voor het plangebied Terbregsehof is een planvorm gekozen die zowel flexibiliteit biedt als voldoende rechtszekerheid aan de betrokken bewoners en andere belanghebbenden in het plangebied. De gekozen planvorm is voor het postdistributiecentrum en de bebouwing aan de Terbregsehof conserverend van aard. Het gebruik van het terrein ten behoeve van kermisexploitanten zal in dit bestemmingsplan vastgelegd worden. Het postdistributiecentrum is in dit bestemmingsplan vastgelegd in hoogtes en bestemming, waarbij voldoende flexibiliteit is opgenomen om een eventuele transformatie mogelijk te maken.
5
1.3
Ligging en begrenzing
Het plangebied ligt in het noordoosten van Rotterdam en valt grotendeels binnen de deelgemeente Kralingen-Crooswijk. Een klein gedeelte van het plangebied valt onder de deelgemeente Prins Alexander. Het Terbregsehof ligt nog net binnen de ruit van snelwegen die wordt gevormd door de A16, A20, A4 en A15. Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door de spoorzone Rotterdam-Gouda-Utrecht, het pand en de groenstrook ten noorden van het spoor aan de Terbregseweg vallen binnen het plangebied. Aan de oostzijde wordt de plangrens gevormd door de oprit naar de rijksweg A16 en de overige infrastructuur. De rijksweg zelf en de oprit vallen dus buiten het bestemmingsplangebied. Het verkeersknooppunt Terbregseplein ligt ten noordoosten van het plangebied. Aan de zuid- en westzijde wordt het plangebied begrensd door de Hoofdweg respectievelijk de Bosdreef. De plangrens ligt op het midden van deze wegen. De meest westelijke grens wordt gevormd door het huidige postdistributiecentrum. Het postdistributiecentrum valt nog binnen het plangebied. Ten zuidwesten van het plangebied ligt het Kralingse Bos. Het plangebied fungeert als intermediair tussen Hillegersberg en het Kralingse Bos. De plangrenzen sluiten aan op de grenzen van de bestemmingsplannen die gelden voor de aanliggende gebieden. Het gaat hier om Kralingse Bos, Boezembocht Veilingterrein, Nieuw Terbregge en Hoofdweg West. Doordat bovenstaande plangrenzen zijn aangehouden, bevindt het plangebied zich in twee deelgemeenten. Het overgrote deel in de deelgemeente Kralingen-Crooswijk en een kleine groen- en reststrook in de deelgemeente Prins Alexander. Er is voor gekozen om dit bestemmingsplan, met goedkeuring van de deelgemeente Prins Alexander, in procedure te brengen bij de deelgemeente Kralingen-Crooswijk. Dit vanwege het feit dat het gedeelte van het plangebied dat in de deelgemeente Prins Alexander ligt, dermate klein van omvang is dat het niet relevant genoeg is om in beide deelgemeenten de bestemmingsplanprocedure op te starten. Doordat de grenzen van de deelgemeenten binnen Rotterdam in een later stadium zijn vastgesteld corresponderen deze niet altijd met de grenzen van de huidige vigerende plannen. Dat is ook hier het geval met het vigerende plan Hoofdweg West. Het huidig gebruik van het plangebied is divers. Binnen het plangebied is een woonfunctie aanwezig en bevindt zich een bedrijvenlocatie met een postdistributiecentrum. Een groot deel van het gebied wordt gebruikt als woon-, parkeer-, en opslaglocatie ten behoeve van kermisexploitanten.
6
7
Hoofdstuk 2 2.1
Beleid
Vigerende bestemmingsplannen
Dit bestemmingsplan vervangt de bestemmingsplannen die in het plangebied van kracht waren voordat dit bestemmingsplan onherroepelijk wordt. Het belangrijkste vigerende plan dateert uit 1953; hierop heeft in 1959 nog een wijziging en een aanvulling plaatsgevonden. Daarna is het niet meer herzien. De woonhuizen in het plangebied zijn niet in dit bestemmingplan opgenomen. Hieronder staan de vigerende plannen voor het plangebied vermeld: (144) Kralingsche Bosch, uitbreidingsplan, vastgesteld 23-03-1939 en goedgekeurd 27-06-1939; (296) Rotte en spoorbaan Rotterdam-Gouda, uitbreidingsplan in hoofdzaak Pr. Alexanderpolder (gronden gelegen tussen), vastgesteld 25-04-1957 en goedgekeurd 09-05-1958; (319) Terbregge, uitbreidingsplan in hoofdzaak, vastgesteld: 19-03-1953 en goedgekeurd 20-04-1954; (342) Terbregseweg en Hoofdweg, uitbreidingsplan in hoofdzaak/onderdelen, vastgesteld 01-07-1964 en goedgekeurd 26-11-1965; Naast de vigerende plannen bevindt zich binnen het plangebied ook een strook waarvoor geen bestemmingsplan geldt (strook tussen de vigerende plannen Terbregge, het uitbreidingsplan in hoofdzaak (319) en Kralingsche Bosch, uitbreidingsplan (144)). Hiervoor geldt de bouwverordening, bouwgebied C.
8
2.2
Overheidsbeleid
Het kader voor een bestemmingsplan wordt gevormd door diverse nationale, provinciale, gemeentelijke en (deel)gemeentelijke nota's. Dit beleid stelt planologische en bestuurlijke beleidskaders (randvoorwaarden) aan de ruimtelijke (on)mogelijkheden voor het plangebied waarmee rekening gehouden dient te worden bij het opstellen van een bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt voor het plangebied het relevante algemene beleid beknopt samengevat. 2.2.1
Nota Ruimte
De visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland staat beschreven in de Nota Ruimte. In deze nota is het ruimtelijk beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk tot 2030. De Nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van het beleid. Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid kan worden samengevat als ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Gelet op de beperkte ruimte in Nederland dient dit efficiënt en duurzaam te geschieden. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt 'decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet'. Het accent ligt daarbij op 'ontwikkeling' in plaats van op 'ordening'. De Nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Daarbij hoort een aangepaste verdeling van verantwoordelijkheden tussen Rijken decentrale overheden. Samenspel tussen overheden, maatschappelijke organisaties en burgers wordt nodig geacht om problemen effectief aan te pakken en kansen beter te benutten. Aan decentrale overheden en andere betrokkenen wordt - anders dan tot nu toe het geval was - meer ruimte gelaten om tot maatwerkoplossingen te komen. Verantwoordelijkheden worden daarbij zo dicht mogelijk bij burgers en betrokken partijen gelegd. Als uitgangspunten van de Nota Ruimte gelden: ontwikkelingsplanologie; decentralisatie van verantwoordelijkheden; terugdringen van regeldichtheid en vergroten van transparantie door deregulering; de uitvoeringsgerichtheid van het beleidsstuk. Daar waar wordt gesproken over ruimtelijke kwaliteit gaat het in de visie van het Kabinet om gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin ruimte op een zodanige wijze voor verschillende functies kan worden benut dat zij elkaar versterken. Belevingswaarde betreft vooral de leefomgeving en heeft betrekking op cultureel besef en diversiteit, de menselijke maat, de aanwezigheid van karakteristieke kenmerken en schoonheid. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd. In de Nota zijn door het kabinet nadere eisen gesteld welke een rol spelen bij de afwegingen die de decentrale overheden moeten maken. Deze eisen hebben betrekking op gezondheid, veiligheid, verontreiniging, natuur en milieu (de zogenaamde basiskwaliteiten) en zijn bindend voor alle bij de planontwikkeling en -uitvoering betrokken partijen. Voorbeelden van deze eisen zijn het locatiebeleid en de watertoets. Het kabinet waarborgt de basiskwaliteit door actief het belang van een aantal meer financiële principes op te nemen in het nationale ruimtelijke beleid. Zo zal bijvoorbeeld gelden dat er géén afwenteling van negatieve effecten van nieuwe activiteiten mag plaatsvinden op het bestaande ruimtegebruik en op functies zoals water, natuur en infrastructuur. Uitgangspunt is dat de initiatiefnemer van nieuwe activiteiten zorgt voor opheffing van de ontstane knelpunten ("de veroorzaker betaalt"). Tevens geldt als uitgangspunt dat decentrale overheden samen met marktpartijen verantwoordelijk zijn voor de kosten van de benodigde groenvoorzieningen, verkeers- en vervoerontsluiting en andere investeringen die samenhangen met nieuwe bouwactiviteiten. Decentrale overheden zijn vrij om een eigen aanvullend beleid te formuleren, mits dat niet strijdig is met (ruimtelijke) beleidsdoelen. De decentrale overheden kunnen daarmee maatwerk leveren en inspelen op specifieke problemen. Zowel de vier grote steden als de middelgrote steden hebben te maken met sociaal-economische en sociaal-culturele problemen, waardoor de leefbaarheid is teruggelopen. Bovendien bestaat een tweedeling tussen een relatief arme multiculturele stad en een relatief rijk, autochtoon ommeland.
9
De Nota schept voorwaarden om middengroepen voor de stad te behouden. Steden dienen veilig te zijn, een breed scala aan voorzieningen te kennen en meer variatie in het aanbod aan woningen te bieden. Van de totale uitbreiding van de woningvoorraad met 360.000 woningen voor 2030, moet 40 procent plaatsvinden binnen het huidige stedelijke gebied. Herstructurering, stedelijke vernieuwing en transformatie van steden zijn derhalve van grote betekenis. Daarbij dient ook voldoende aandacht te worden besteed aan ruimte voor (dag)recreatie. Provincie en gemeenten moeten daarom voldoende ruimte reserveren en creëren voor ontspanningsmogelijkheden. 2.2.2
Nota Regels voor ruimte
De Nota Regels voor Ruimte (vastgesteld 8 maart 2005) vormt samen met de streekplannen het beoordelingskader van Gedeputeerde Staten van Zuid Holland (GS) voor gemeentelijke ruimtelijke plannen. Daarmee is de nota samen met de streekplannen het belangrijkste instrument om de provinciale ruimtelijke belangen te beschermen. Hierbij wordt ruimte gegeven aan lokale overheden om de belangen van lokaal niveau op eigen wijze te beschermen en te ontwikkelen. In de streekplannen zijn de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid en de bijbehorende opgave opgenomen. In deze nota is verwoord waaraan vanuit provinciale optiek gemeentelijke en regionale ruimtelijke plannen moeten voldoen om die opgave te kunnen verwezenlijken. De Nota Regels voor Ruimte bevat beleidsregels als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Met deze regels wordt enerzijds een doelmatige vertaling van het algemene ruimtelijke beleid in gemeentelijke ruimtelijke plannen beoogd, anderzijds wordt aangegeven hoe GS met planbeoordeling willen omgaan. In deze nota zijn de regels aangegeven die voor GS van wezenlijk provinciaal belang zijn. In het zogenoemde Interimbeleid (vastgesteld door GS op 13 mei 2008) is het bestaande beleid zoals neergelegd in Nota Regels voor Ruimte bestendigd. 2.2.3
Nota Belvedere
Het beleid in de Nota Belverdere (Ministeries van OCW, VROM, LNV, V&W, 1999) is gericht op het scheppen van goede voorwaarden om de cultuurhistorische identiteit meer van invloed te laten zijn op de inrichting van de ruimte en expliciet te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en -planvormingsprocessen. Het doel is tweeledig, enerzijds verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en anderzijds behoud van het cultureel erfgoed. Dit wordt onder andere bereikt door het herkenbaar houden van de cultuurhistorische identiteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, en het erkennen van deze kwaliteit als uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen. Het centrale thema is 'behoud door ontwikkeling'. In de Nota zijn zogeheten Belvederegebieden aangewezen. Dit zijn in cultuurhistorisch opzicht de meest waardevolle gebieden van Nederland waarbij wordt gestreefd om te komen tot een consistente inbreng vanuit het cultuurbeleid in het ruimtelijk beleid. 2.2.4
Nota Mobiliteit
De Nota Mobiliteit is het nationale verkeer- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998) en is de opvolger van het Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV-2). In de Nota mobiliteit zijn de hoofdlijnen van het verkeer- en vervoersbeleid voor de komende vijftien jaar vastgelegd. Een duurzame samenleving is uitgangspunt. De Nota Mobiliteit werkt het ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de Nota Ruimte, verder uit en beschrijft de hoofdlijnen van het nationaal verkeer- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Uitgangspunt daarbij is dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur worden essentieel geacht om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Permanente verbetering van de verkeersveiligheid door reductie van het aantal verkeersslachtoffers is een belangrijk punt in de Nota Mobiliteit. Daarnaast wordt kwaliteit van de leefomgeving nagestreefd door duurzame mobiliteit. Belangrijke thema's daarin zijn aandacht voor klimaat, luchtkwaliteit, geluid en natuur en landschap. In de nota is een nieuwe verbinding voorgesteld, de Rijksweg 13/16. Deze zal naar verwachting de verkeersintensiviteit op het gedeelte van de A13 verminderen. Dit bestemmingsplan wordt begrensd door
10
en ligt in de invloedssfeer van verschillende nationale verbindingsassen, de spoorzone Rotterdam-Gouda-Utrecht en de Rijkswegen A20 en A16. Het tracé van de voorgestelde Rijksweg 13/16 loopt niet door het plangebied, maar bevindt zich wel zo dichtbij dat aanleg de te maken keuzes en afwegingen van dit bestemmingsplan beïnvloedt. De intensiteit van het verkeer op het onderliggende wegennet, zoals bijvoorbeeld op de Molenlaan zal afnemen. De Stadsregio heeft een voorkeur uitgesproken voor een volledige ontsluiting op de Hoofdweg. Dit houdt in dat de toekomstige afrit van de Rijksweg 13/16 door het plangebied komt te liggen. 2.2.5
RPR 2010
(vastgesteld op 22 maart 2001 door de Rotterdamse gemeenteraad) Het gemeentelijk structuurplan Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (RPR 2010) geeft de gemeente Rotterdam tot 2010 het kader om gericht aan de stad te werken. Het RPR 2010 is een plan voor het bestaand stedelijk gebied van Rotterdam. In het RPR 2010 zijn drie centrale ambities geformuleerd. Ze komen voort uit de beleidsdoelstellingen van de gemeente en uit wensen van bewoners, organisaties en bedrijven die zich hebben uitgesproken over ontwikkeling van de stad. Daarnaast berusten de ambities op een historisch-ruimtelijke schets van Rotterdam en op prognoses omtrent economie, de bevolking, de mobiliteit en de recreatie. De ambities zijn als volgt: 'Rotterdam als gevarieerde en aantrekkelijke stad', 'Rotterdam als centrum in de zuidvleugel', 'Rotterdam als Europese stad met een wereldhaven'. De drie ambities zijn de toetsstenen voor vijf sectorale wensbeelden: de woonstad, 'de ondernemende stad', 'de recreatieve stad', 'de mobiele stad' en 'de blauwe stad'. Voor deze vijf sectoren is vastgesteld wat voor 2010 de gewenste hoofdstructuur is, wat de belangrijkste projecten zijn en welke ruimteclaims daarmee gemoeid zijn. Met name de noordkant van de stedelijke agglomeratie is in trek bij bedrijven die zich op de Randstad richten. In het RPR 2010 worden de gebieden rondom het verkeersknooppunt Terbregseplein, waaronder Terbregsehof, getypeerd als bedrijvenmilieus. Bij de verdere ontwikkeling van de knooppunten is een thematisering belangrijk. Een centraal thema maakt de knooppunten beter herkenbaar, bovendien kan thematisering er toe bijdragen dat de knooppunten niet te veel met elkaar concurreren. 2.2.6
RR2020
(vastgesteld als streekplan op 12 oktober 2005 door Provinciale Staten) Het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR 2020) bestrijkt het grondgebied van alle bij de Stadsregio Rotterdam aangesloten gemeenten. Het betreft een strategisch ruimtelijk ontwikkelingsprogramma voor de regio Rotterdam voor de periode van 2005 tot 2020. Het RR2020 is opgesteld door provincie en stadsregio en is in oktober 2005 vastgesteld. Het behelst een herziening van het Streekplan Rijnmond van de provincie Zuid-Holland en een uitvoeringsgericht Regionaal Structuurplan voor de stadsregio Rotterdam. De kern van het RR2020 bestaat uit een tienpuntenplan voor de regio, bestaande uit vijf gebiedsgerichte en vijf thematische opgaven. In het RR2020 zijn al deze punten uitgewerkt in strategische programma's en projecten. In het RR2020 wordt aangegeven dat vooral noordelijke ontwikkelingszones in de nabijheid van infrastructuurbundels interessant zijn voor de ontwikkeling van een randstadgeoriënteerde diensten- en kenniseconomie. Langs infrastructuur bestaan mogelijkheden voor verdichting, onder meer langs de spoorweg van Rotterdam richting Gouda en Utrecht. In het RR2020 wordt onder andere Terbregsehof gezien als een zoekgebied voor kantorenontwikkeling op goed bereikbare locaties. 2.2.7
Stadsvisie 2030; ruimtelijke ontwikkelingsvisie 2030
De Stadsvisie Rotterdam 2030: Ruimtelijke Ontwikkelingsstrategie 2030 (gemeenteraad 29 november 2007) is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030, en ondersteund de missie 'Bouw aan een sterke economie en aantrekkelijke woonstad' van het gemeentebestuur. Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.
11
Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', de 'Very Important Projects', ofwel VIP-gebieden. Het plangebied valt niet onder één van de VIP-gebieden. Wel moet rekening gehouden met de aanleg van Rijksweg 13/16.
2.2.8
Visie Werklocaties 2030
Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De Visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom). Het bestemmingsplangebied ligt in de "Kennis en Diensten Zone" van Rotterdam en de economische oriëntatie is vooral gericht op de Randstad. In de Randstadgemeenten bevindt zich tevens het aanvullende of concurrerende aanbod aan locaties. Om te kunnen concurreren met de Randstad moeten hoogwaardige werklocaties worden aangeboden in combinatie met een bijbehorend woningen- en voorzieningenaanbod. Het zakenvliegveld Rotterdam Airport is een belangrijk sellingpoint. Spaanse Polder en Noord West dienen te worden geoptimaliseerd en geherstructureerd. Daarnaast kan de vraag naar lokale bedrijfsruimte worden opgevangen in Nesselande en Park Zestienhoven. Op termijn komt Rotterdam Airport, gezamenlijk met Schieveen in beeld. Het planaanbod aan kantorenlocaties kent een fors overschot. In Alexander blijft het consoliderende beleid gehandhaafd. Aan ontwikkeling van de volkstuinen langs de A20 is tot 2030 geen behoefte. De locaties rond Rotterdam Airport en Schieveen zullen behoedzaam moeten worden ontwikkeld, waarbij de aanwezigheid van het zakenvliegveld zo veel mogelijk uitgebuit wordt. Afstemming met het aanbod in Delft (Technopolis), Schiedam (Schieveste) en Vlaardingen (Vijfsluizen) over een gezamenlijke aanpak is noodzakelijk om het overaanbod terug te dringen. De voorzieningen in de Kennis en Diensten Zone in Rotterdam zijn vooral gelegen in het gebied rondom het vliegveld. Afstemming met de Binnenstad en Alexander is gewenst. Het plangebied ligt in de nabijheid van A16 en A20, maar buiten de genoemde werklocatie langs de
12
A20. De visie Werklocaties 2030 doet geen uitspraak over de locatie voor kleinschalige kantoren langs de Terbregseweg. 2.2.9
CultuurhistorischeHoofdstructuurZuid-Holland (CHS)
De CHS (gedeputeerde staten, 13 februari 2007) biedt een overzicht in hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie. Daartoe zijn de belangrijkste archeologische, historisch-landschappelijke en historisch-stedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen op kaart gezet en gewaardeerd. De provincie heeft met de CHS een onderlegger willen verschaffen voor een integraal - in samenhang met overige beleidsvoornemens - en gebiedsgericht monumentenbeleid. Op deze kaart zijn de historisch waardevolle structuren en gebieden in drie kwaliteitsniveaus aangegeven; zeer hoog, hoog en redelijk hoog waardevol. De kaart heeft een signaalfunctie bij het ontwerpen aan de stad. 2.2.10 Ruimtelijk economische visie Kralingen-Crooswijk In mei 2007 is door de deelgemeente Kralingen-Crooswijk in samenwerking met het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam een ruimtelijk-economische visie opgesteld. De visie is in juli 2007 door de deelgemeente vastgesteld. De visie geeft het voorgenomen ruimtelijk-economische beleid van de deelgemeente weer op het gebied van business to business' en stelt hierbij twee componenten centraal: economie: ondernemen, vraag en aanbod, samenhang tussen bedrijven onderling; ruimte: plekken om te ondernemen Het beleid van de deelgemeente is erop gericht om in de komende jaren ruimte te creëren om te ondernemen. Door de diversiteit van de bevolkingssamenstelling in combinatie met de diversiteit van het vastgoedaanbod zijn er in de deelgemeente Kralingen-Crooswijk twee belangrijke voorwaarden aanwezig om het ondernemersschap uit te breiden.
13
Hoofdstuk 3 3.1
Archeologie
3.1.1
Beleidskader
Gebiedstypering
Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het "Verdrag van Malta" is ontwikkeld en dat aansluit bij de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz 2007). Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. 3.1.2
Bewoningsgeschiedenis
Het bestemmingsplangebied maakt deel uit van een veengebied, dat in de 10de/12de eeuw is ontgonnen. Bij de ontginning werden parallel lopende sloten gegraven en werden kaden aangelegd, die dienden om de watertoevoer van de naastgelegen nog onontgonnen stukken veengebied tegen te gaan. Het veengebied werd in de 17de en 18de eeuw benut voor veenwinning, waardoor er grote plassen ontstonden. Nadat de veenplassen waren drooggemaakt, kwamen oudere, prehistorische landschappen aan de oppervlakte te liggen. Het gaat onder meer om geulafzettingen (Afzettingen van Gorkum), waarvan bekend is dat deze in het Neolithicum/Bronstijd als woonplaats werden benut. Plaatselijk is nog restveen aanwezig. Op en in het veen kunnen bewoningssporen en vondsten vanaf de IJzertijd tot en met de Middeleeuwen voorkomen. Uit recent onderzoek door middel van grondboringen blijkt dat de bovenkant van dit veen sterk is aangetast. 3.1.3
Archeologische verwachting
Vindplaatsen zijn uit het plangebied niet bekend. Vanwege de veenwinningsactiviteiten zijn sporen van ná circa 1500 voor Christus in een groot deel van het plangebied vermoedelijk niet meer in situ aanwezig. Op en in het restveen kan dat wel het geval zijn. Oudere, prehistorische sporen voor 1500 voor Christus kunnen nog wel in het plangebied voorkomen. Mede op basis van BOORrapport 370 is de toegestane verstoringsdiepte bepaald op 7,30 meter beneden NAP (dit staat in het grootste deel van het plangebied gelijk aan circa 1 meter beneden maaiveld). Het plangebied is uitgeveend en weer drooggemaakt, waardoor het maaiveld diep ligt (ca. 6,30 / 6,40 meter beneden NAP). Daaronder is de bodem soms tot 1 meter verstoord, daaronder is nog antropogeen zand aanwezig, met daaronder maximaal 0,5 meter restveen zonder archeologische potentie. De top van de klei (Afzettingen van Gorkum) daaronder kent weer wel een verwachtingswaarde. Het plangebied Terbregsehof is grotendeels ingebruik als bedrijventerrein en dus al bebouwd en verstoord, bovendien is het gebied uitgeveend waardoor de archeologisch waardevolle lagen al zijn
14
aangetast. Alleen op zeer grote diepte zijn nog archeologische waarden aanwezig, bodemingrepen die die laag verstoren hebben vaak ook een grote oppervlakte. Gelet op de geplande ontwikkelingen en de bouwvolumes die er al staan, zullen bodemingrepen in dit gebied vrijwel altijd groter zijn dan 200 vierkante meter. In het bestemmingsplangebied zijn zowel grote landschappelijke fenomenen (slootstructuren, akkercomplexen) te verwachten als kleinere structuren die in een booronderzoek traceerbaar zijn, zoals huisplaatsen uit de prehistorie of de Romeinse tijd. Dergelijke kleinere structuren hebben een gemiddelde oppervlakte van 100-200 m2. Archeologische indicatoren aangetroffen in een klein plangebied (kleiner dan 200 m2) leveren doorgaans een zeer beperkte wetenschappelijke waarde op en de archeologische informatie is sterk gefragmenteerd. Het verlies aan archeologische informatie als in dergelijke gevallen geen onderzoek wordt uitgevoerd is relatief gering. Het registreren van een enkel spoor of een enkele vondst die bij dergelijke bodemingrepen wordt aangetroffen kan wel zinvol zijn. Daarom wijst de gemeente, wanneer (nader) archeologisch onderzoek niet verplicht is, altijd op de meldingsplicht in geval van 'toevalsvondsten', zoals verwoord in artikel 53 van de Monumentenwet 1988. Bij melding van dergelijke vondsten zal het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van Gemeentewerken Rotterdam (BOOR) indien nodig ter plekke komen documenteren. 3.1.4
Aanbevelingen
Voor het hele plangebied geldt een bouwregeling en een aanlegvergunning voor bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) die dieper reiken dan 7,30 meter beneden NAP en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 200 m².
3.2
Stadsgezichten en monumenten
Algemeen De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Monumentenwet (1988) dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen: Beschermde stadsgezichten (BS) Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar (Monumentenwet). Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wro). Wederopbouwaandachtsgebieden Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische status. Wel hebben Burgemeester en Wethouders in 1998 vastgesteld dat de historische kwaliteiten van deze waardevolle ensembles onderdeel uitmaken van het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan. Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM) Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2003. Bij een
15
monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning. Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG) In Rotterdam is een groot aantal objecten te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde Beeldbepalende objecten. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Ten aanzien van beeldbepalende objecten en beeldbepalende gevelwanden zijn geen juridische consequenties verbonden in de regels. Het plangebied Binnen het bestemmingsplangebied zijn geen beschermd stadsgezicht, monumenten en / of waardevolle panden gelegen.
3.3
Bestaande situatie
Het plangebied Terbregsehof is een zeer divers gebied, waar wordt gewoond en gewerkt. Het plangebied bevat ondanks haar beperkte omvang verschillende functies. Onder andere een parkeer-, woon-, en opslagterrein voor kermisexploitanten genaamd 'Terbregsehof'. Aan de Veenweg, Terbregseweg en Terbregsehof bevinden zich enkele woonhuizen. Daarnaast is in het plangebied een postdistributiecentrum gevestigd. De kwaliteit van de openbare ruimte heeft een beperkte uitstraling en de ligging tussen de verschillende infrastructurele barrières maken dit plangebied een weinig samenhangend geheel. Het plangebied valt thans qua functioneren op te delen in vier gebieden: 1.
Bebouwing met functie wonen;
2.
Parkeer-, woon-, en opslagterrein voor kermisexploitanten 'Terbregsehof';
3.
Overige bedrijvigheid,
4.
Groen- en restgebieden.
1. Wonen De woonhuizen in het plangebied kennen een vreemde voorgeschiedenis. Ondanks dat de woningen gebouwd zijn aan het begin van de vorige eeuw (ongeveer 1920), zijn zij niet opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. In het vigerende bestemmingsplan, opgesteld halverwege de jaren '50 zijn de woningen zelfs wegbestemd. Door de aanleg van snelwegen, maar ook vanwege de ontwikkeling van nieuwbouwlocaties elders, werden deze gronden bestemd als recreatieve gronden. Echter het plangebied is nooit als zodanig ontwikkeld en in de loop van de tijd zijn enkele nieuwe functies gerealiseerd met een vrijstellingsprocedure. In de jaren '70 hebben de bewoners van Burgemeester en Wethouders de toezegging gekregen dat hun woningen, die in de jaren '50 wegbestemd zijn geweest, in de eerstvolgende herziening positief bestemd zouden worden. Eind jaren '90 is een start gemaakt met het bestemmingsplan Terbregsehof, in dit bestemmingsplan zouden de woningen positief bestemd gaan worden. Dit bestemmingsplan is echter nooit verder in procedure gegaan. Omdat de woningen niet zijn opgenomen in het vigerende bestemmingsplan, zijn zij in feite wegbestemd met de laatste wijziging van het bestemmingsplan van 1959. Een quickscan milieu wijst uit dat de woningen aan de Terbregsehof naar verwachting ondanks de huidige milieuwetgeving positief bestemd kunnen worden. Dit geldt ook voor de woningen in de directe omgeving van het spoor. Dit omdat de woningen gezien kunnen worden als een bestaande situatie. Deze materie zal nader besproken worden in Hoofdstuk 6 Milieu. 2. Parkeer-, woon-, en opslagterrein voor kermisexploitanten In het oosten van het plangebied, tegen de spoor- en weginfrastructuur aan, ligt een terrein dat gebruikt
16
wordt door kermisexploitanten voor tijdelijke opslag. In het vigerende plan heeft deze locatie de bestemming "Bedrijven". In 1980 is door burgemeester en wethouders vrijstelling verleend middels artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van het voorschrift inzage recreatie ten behoeve van de aanleg van een stallingsterrein voor kermisexploitanten. Het terrein is in de periode van 1982 tot 1992 in zijn geheel verhuurd geweest aan de Stichting Rotterdamse Kermisexploitanten. Sinds 1992 zijn er individuele huurovereenkomsten gesloten met de kermisexploitanten voor het gebruik van de gronden. Dit mede omdat niet alle gebruikers kermisexploitanten bleken te zijn. Op dit terrein, genaamd 'Terbregsehof', vindt seizoensgebonden wonen plaats en zijn een aantal woonwagens aanwezig. Het Terbregsehof bestaat uit kavels genummerd van 50 tot en met 104. Naast de aanwezige woonwagens zijn ook schuurtjes en bergingen op het terrein te vinden. Bij een grote controle in 2005 door dS+V en de ketenpartners in het kader van het 'convenant vrijplaatsen' zijn alle bouwwerken op het terrein geïnventariseerd en in kaart gebracht. Destijds zijn 25 woonwagens/chalets/villa's, 3 bedrijfsgebouwen, 15 romneyloodsen en ongeveer 35 kleinere bouwwerken zoals bergingen en schuurtjes waargenomen. In totaal zijn er dus ongeveer 80 bouwwerken aanwezig op het terrein. Omdat voor dit terrein geen bouwvergunningen zijn verstrekt kan geconcludeerd worden dat bebouwing illegaal is. De woonfunctie op het terrein heeft vanuit de afgesloten contracten tussen de gebruikers en de gemeente een tijdelijk karakter. Het kermisexploitatieterrein Terbregsehof heeft echter jarenlang te maken gehad met een wildgroei van illegale bouwwerken, deels bestemd voor bedrijfsdoeleinden en deels bestemd voor wonen (al dan niet permanent). Deze bouwwerken zijn zonder vergunning gerealiseerd. Daarnaast is het zo dat er in veel gevallen geen binding bestaat van bewoners met kermisexploitatie. De situatie op het Terbregsehof voldoet op veel punten niet aan de regelgeving. Eén van de gevolgen hiervan is dat de brandveiligheid op het terrein niet gewaarborgd is. In de regels van dit bestemmingsplan wordt de situatie verder onderzocht en uitgewerkt. Het terrein dat gebruik wordt door de kermisexploitanten ligt verre van optimaal. Terbregsehof is gelegen aan de spoorlijn Rotterdam-Gouda-Utrecht en in de 'oksel' van het verkeersknooppunt Terbregseplein. In dit bestemmingsplan wordt de bestaande situatie, met name door het tijdelijke karakter van de functie wonen, geconsolideerd en wordt er geen ruimte geboden aan verdere uitbreiding van het terrein. Bekeken wordt in hoeverre er handhavend dient te worden opgetreden. 3. Overige bedrijvigheid Postdistributiecentrum In het westen van het plangebied is een bedrijventerrein aanwezig. Aan de Terbregseweg en aan het spoor heeft de T.N.T. zich gevestigd met een postdistributiecentrum. Tegenwoordig maakt de T.N.T. geen gebruik meer van het spoor voor het vervoeren van post, maar vindt het transport over de weg plaats. Deze activitiet is thans bestemd als "Bedrijventerrein". Aan de zuidwestzijde van het plangebied is een winkel in kampeerspullen en tentenverkoop gesitueerd, genaamd 'De Huifkar'. Op het buitenterrein staan tevens enkele tenten opgesteld. De locatie is bestemd als "Groen", terwijl in de regels is aangegeven dat hier tevens "Detailhandel ten behoeve van tentenverkoop" is toegestaan. Ten noorden van het plangebied ligt tussen het spoor en de verbindingsboog van de snelweg een metaalbedrijf. Een klein gedeelte van het bedrijf is aan de Terbregseweg in het plangebied gelegen. Verkoop van motorbrandstoffen In het plangebied op de Bosdreef 13 is een verkooppunt voor motorbrandstoffen, inclusief LPG gelegen. Ook net buiten het plangebied op de Bosdreef 12 is een dergelijk verkooppunt. Voor de Wet Milieubeheer is het één inrichting, met één vergunning. Het vulpunt van deze tankstations ligt op ongeveer 60 meter van het plangebied en heeft hierdoor wel gevolgen voor het plangebied. Binnen de zone van het LPG-vulpunt liggen geen bestaande woningen. Bij het verkooppunt van motorbrandstoffen is enige detailhandel in andere goederen of artikelen dan brandstof toegestaan. De nabijheid van dit verkooppunt is relevant voor de externe veiligheid van dit bestemmingsplan. Verschillende veiligheidscontouren met betrekking tot LPG vallen namelijk (deels) binnen het plangebied. De situatie wordt behandeld in Hoofdstuk 6 Milieu.
17
Voorzieningen Binnen het plangebied zijn geen voorzieningen aanwezig. Verkeer en parkeren Het plangebied is vanaf het nationale wegennet goed te bereiken. Het plangebied zelf wordt doorsneden door de Terbregseweg en de Hoofdweg/ Bosdreef. De intensiteit van de Terbregseweg is groot (circa 30.000 voertuigen per etmaal). Het Terbregsehof, Terbregsepad en de Veenweg vormen verblijfsgebieden. Het plangebied wordt thans niet per openbaar vervoer ontsloten ook zijn er momenteel geen parkeerproblemen bekend. 4. Groen en water Binnen een stedelijke omgeving is groen en water veelal schaars. In een groot gedeelte van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk is dit niet het geval. Verschillende 'reststroken' langs infrastructuur hebben een groen karakter. Het plangebied 'Terbregsehof' zelf, kent een groene zone aan weerszijden van de Terbregseweg. Echter de kwaliteit van het groen is beperkt. Duidelijk is dat het hier restgronden betreft. Op relatief korte afstand van het plangebied is het Kralingse Bos gelegen.
18
Hoofdstuk 4 4.1
Planbeschrijving
Aanleg Rijksweg 13/16
De belangrijkste ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied is de geplande verbinding tussen de rijkswegen A13 en A16. Voor het gebied ten noorden van het plangebied 'Terbregsehof' bestaat reeds jaren het voornemen om de rijksweg A16 door te trekken vanaf het verkeersknooppunt Terbregseplein en aan te laten sluiten op de A13 ten noorden van Hillegersberg-Schiebroek. Het besluit over een eventuele aanleg van de Rijksweg 13/16 is door de rijksoverheid uitgesteld op grond van het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT). Volgens planning zal niet eerder dan eind 2010 het tracébesluit genomen zijn. Realisatie is uitgesteld tenzij er omstandigheden zijn waardoor eerdere aanleg mogelijk wordt, bijvoorbeeld in het kader van het Bereikbaarheidsoffensief Randstad (BOR) of bij medefinanciering door private partijen. In het programma voor infrastructuur in ontwerp van het 'Ruimtelijk plan regio Rotterdam 2020' (RR2020) wordt een periode tussen 2015 en 2020 genoemd. Deze verbinding dient ervoor om het wegennet op een duurzame wijze te completeren, waardoor de milieudruk niet verder toeneemt. In het kader van de besluitvorming over de Trajectnota/MER Rijksweg 13/16 wordt op dit moment onderzocht op welke wijze Rijksweg 13/16 rechtstreeks op de Hoofdweg kan worden aangesloten. Inpassing van de nieuwe afrit in het Terbregseplein maakt het noodzakelijk naar creatieve oplossingen te zoeken. Daarbij worden ook oplossingen bekeken die het bestemmingsplangebied Terbregsehof ten oosten van de Terbregseweg doorsnijden (zoals verbreding van het viaduct Terbregseweg/spoorbaan ten behoeve van een combinatie met bovenbedoelde afrit). Dergelijke oplossingen hebben invloed op het bestemmingsplan. Ook wordt bij de planontwikkeling nagedacht over een mogelijke verbreding van de Terbregseweg om in de nieuwe situatie de toename van het noord-zuidverkeer op het onderliggende wegennet te kunnen opvangen.
4.2
Positief bestemmen van huidige woningen
De woningen aan het Terbregsehof worden in dit bestemmingsplan, ondanks dat zij in de jaren '50 zijn wegbestemd, beschouwd als zijnde een bestaande situatie. Dit aangezien de woningen in een eerder stadium als woningen bestemd zijn geweest en met een bouwvergunning gerealiseerd zijn. Daarnaast moet worden opgemerkt dat het 'wegbestemmen' nooit is geëffectueerd. Acht woningen aan de Terbregsehof zullen daarom positief worden bestemd in dit bestemmingsplan. Dit geldt ook voor de twee woningen aan de Terbregseweg in de directe omgeving van het spoor en de woning aan de Veenweg.
4.3
Bedrijventerrein
Het Terbregsehof betreft primair een opslagterrein voor kermismateriaal. Gezien de ligging van het terrein ten opzichte de aanwezige infrastructuur, is het huidige gebruik dat is toegestaan, op deze locatie een passend gebruik. Echter in de huidige situatie wordt het terrein niet alleen gebruikt voor de opslag en het parkeren van kermismateriaal. Het terrein wordt mede gebruikt als woonbestemming. Het permanent wonen op deze locatie is niet gewenst en hier dient dan ook een oplossing voor gevonden te worden. In de vigerende plannen had dit terrein de bestemming recreatieve voorziening. Er zijn geen concrete plannen om het gebied binnen de bestemmingsplanperiode een andere invulling te geven. Het opslagterrein ten behoeve van kermisexploitanten wordt in dit bestemmingsplan opgenomen door middel van de bestemming bedrijventerrein. Hoofdfunctie op het terrein is de winterberging van materialen en voertuigen ten behoeve van kermisexploitanten. Het hebben van een tijdelijke woning ten behoeve van kermisexploitanten in de vorm van een woonwagen of caravan is gedurende het winterseizoen ook toegestaan.
19
4.4
Kantoren
In de ontwerpfase van het bestemmingsplan is sprake van twee naast elkaar gelegen locaties waar mogelijk binnen een periode van 10 jaar ontwikkelingen gaan plaatsvinden. Het betreft plannen om langs de Terbregseweg zeven kantoorgebouwen te ontwikkelen met een totaaloppervlak van circa 5.250 m2. Die ontwikkeling is tijdens de vaststellingsfase van het bestemmingsplan teruggedraaid. Het is dan onvoldoende duidelijk of er voldoende bufferruimte aanwezig is tussen de verkeersbestemming en de beoogde kantoorbestemming. Tevens is de ontsluiting van de kantoorlocatie op de Terbregseweg onvoldoende ingepast. Juist vanwege deze overwegingen is ervoor gekozen de ontwikkeling van de kantorenlocatie terug te draaien en de bestemming conserverend vast te stellen.
4.5
Overige bestemmingen
4.5.1
Bedrijventerrein
Het postdistributiecentrum aan de westzijde van de Terbregseweg is eveneens bestemd met de bestemming 'Bedrijventerrein'. Op de plankaart is het bebouwingspercentage en de maximale bouwhoogte aangegeven. 4.5.2
Metaalbedrijf
Het pand aan de Terbregseweg 179 is direct gelegen naast het metaalbedrijf van Maatmetaal. In het metaalbedrijf is het bewerken, gieten en (groot)verhandelen van metaal toegestaan. In het nieuwe bestemmingsplan is het voormalig woonhuis bestemd als Bedrijf. 4.5.3
Groen, recreatieve voorzieningen en water
Aan groenvoorzieningen met de bijbehorende paden en watergangen is de bestemming "Groen" gegeven. Op deze bestemming is aan de Terbregseweg tevens een detailhandel in tenten toegestaan. Op het terrein staan diverse tenten Op de bestemming "Sport - Sport en speelterrein" zijn recratieve voorzieningen mogelijk, zoals bijvoorbeeld het onderkomen vvan de schaatsvereniging s.v. Rotterdam. 4.5.4
Verkooppunt voor motorbrandstoffen
In het plangebied en op korte afstand van het plangebied bevindt zich aan de Bosdreef een verkooppunt voor motorbrandstoffen. Voor deze verkooppunten is ook een LPG vulpunt en een afleverzuil aanwezig die van invloed zijn op het plangebied. 4.5.5
Verkeers- en verblijfsgebied
Binnen het plangebied zijn twee belangrijke ontsluitingswegen gelegen, de Terbregseweg en de Bosdreef/ Hoofdweg. Door de ontwikkeling van de kantoorvilla's aan de Terbregseweg is het noodzakelijk dat de verkeerssituatie aangepast wordt. Dit om een goede doorstroming en veilige verkeerssituatie te behouden. De nieuwe situatie is op de plankaart weergegeven. De overige wegen binnen het plangebied vormen verblijfsgebied. Bij de realisatie van kantoren zijn nieuwe parkeervoorzieningen op de bestemming Kantoren of Verkeer - Verblijfsgebied inbegrepen. 4.5.6
Spoorweg
Het spoor tussen Rotterdam en Utrecht, dat globaal de noordelijke plangrens vormt, is als zodanig opgenomen in het bestemmingsplan.
20
Hoofdstuk 5
Water
5.1
Beleidskader
5.1.1
Rijksbeleid
Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Nota Ruimte (2004). De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke cultuurhistorische waarden. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd. Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor streekplannen, streekplanuitwerkingen, regionale en gemeentelijke structuurplannen en bestemmingsplannen. De wijziging op het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg. Dit wettelijk vooroverleg wordt gevoerd in het kader van artikel 3.1.1 Bro. Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. 5.1.2
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland) bevat de hoofdlijnen van het provinciaal waterbeleid voor deze periode. Het plan komt in plaats van het waterbeleid zoals is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu (2006). Het provinciaal waterplan vervangt tevens het Grondwaterplan 2007-2013 en beschrijft dus ook het strategische grondwaterbeleid voor Zuid-Holland. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht. Voorts stelt de Provincie Zuid-Holland in haar nota 'Regels voor Ruimte' het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan verplicht en heeft zij als richtlijn 10% oppervlaktewater in bebouwd gebied geformuleerd, mits er geen overeenstemming met de waterbeheerder wordt bereikt. Is er wel overeenstemming tussen de gemeente en de waterbeheerder over het percentage te realiseren oppervlaktewater, dan gaat de provincie hiermee akkoord. Dit betekent dat zowel percentages beneden als boven de 10% kunnen worden afgesproken. In het RR2020, het ruimtelijk plan voor de regio Rotterdam, staat deze vuistregel ook beschreven. Als nuancering wordt hier genoemd dat al naar gelang de stedenbouwkundige en waterhuishoudkundige toestand op de locatie het percentage kan wijzigen. Daarnaast wordt in het RR2020 aangehaakt bij de trits vasthouden - bergen - afvoeren. Om een goede waterkwaliteit te bevorderen dient volgens het RR2020 aangesloten te worden bij een andere trits uit het nationaal beleid, te weten de trits schoonhouden - scheiden - zuiveren. In de deelstroomgebiedsvisies is voor Rotterdam de opgave het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. 5.1.3
Regionaal beleid
De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:
21
Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk; Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig; Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen. Een speerpunt is de aanleg van groene daken. Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. 5.1.4
Gemeentelijk beleid
Gemeentelijk Rioleringsplan 2006-2010 Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Rotterdam 2006-2010 is een wettelijk verplicht meerjarenbeleidsplan, dat alle aspecten op het gebied van de rioleringstaak van de gemeente Rotterdam behandelt. Het plan is in overleg met de waterkwaliteitsbeheerders opgesteld en is een bijlage bij het Waterplan Rotterdam. In combinatie met de herstructurering van bepaalde wijken maakt het afkoppelen van schone oppervlakte kansrijk. Het plan is door de gemeenteraad vastgesteld. Een tweetal bijzonderheden hieruit zijn: de jaarlijks ter vervangen kilometers riolering wordt vergroot van 14 km in 2000 naar 40 km in 2010; kansen worden benut om gemengde rioolstelsels te vervangen door gescheiden stelsels (afkoppelen van regenwater). Afkoppelkansenkaart Rotterdam (januari 2005) Kaarten waarop locaties staan aangegeven die kansrijk zijn voor afkoppelen van verharde oppervlakken. Grondwaterstijgingsrisicokaart Rotterdam (juni 2005) Kaarten waarop locaties staan aangegeven welke een risico hebben van grondwaterstijging na de vervanging van de riolering. Deelgemeentelijke Waterplannen In de deelgemeentelijke waterplannen is voor de deelgemeenten Kralingen-Crooswijk en Prins-Alexander een doorvertaling gemaakt van het Waterplan 2 Rotterdam. Per deelgemeente zijn locatiespecifieke streefbeelden vastgesteld en is de ambitie weergegeven voor de waterkwaliteit en de waterkwantiteit. Tevens zijn maatregelen geformuleerd om te komen tot de gewenste streefbeelden. Voor het gebied Terbregsehof zijn geen maatregelen geformuleerd. 5.1.5
Beleidskader Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Relevant beleid Nota waterkwantiteitsbeheer inclusief partiële herziening: normering wateropgave. Voor bestaand stedelijk gebied met een verdeling verhard/onverhard oppervlak van 60/40% geldt in principe een waterberging van 400 m3 per ha gebiedsoppervlak. Bij herstructurering geldt dat bij uitbreiding van verhard oppervlak 875 m3 aanvullende waterberging per ha nieuw verhard oppervlak moet worden gerealiseerd; Waterbeheersplan (WBP) 2007-2010;en het ontwerp-waterbeheerplan 2010-2015 De Watertoets bij Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard; Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen; De Tweede Rioleringsnota en de Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken. Doelstellingen Doelstellingen ten aanzien van het stedelijke waterbeheer zijn: Waterkwantiteit: voorkomen van inundatie en watertekorten. Een waterbergingseis van minimaal 875 m3 per ha, dan wel 10% van het plangebied, waterberging per hectare extra verhard oppervlak. De
22
ondergrens voor ontwikkelingen ligt op 500 m2; Waterkwaliteit: bereiken van minimaal basiskwaliteit/biologisch gezond water en het behouden, herstellen en ontwikkelen van gebieden met een zeer goede waterkwaliteit (de zogenoemde parels). Prioritering wateropgave Het graven van oppervlaktewater levert in het algemeen de meest duurzame oplossing. De uitvoering vindt bij voorkeur plaats binnen het plangebied of anders binnen hetzelfde peilgebied; In dicht stedelijk gebied is het realiseren van oppervlaktewater veelal niet mogelijk. In overeenstemming met het HHSK kunnen in deze gevallen andere vormen van waterberging worden besproken. Een alternatief kan worden gevonden in vegetatiedaken.
5.2
Samenwerking met de waterbeheerder
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. De beheerder van het oppervlaktewater in het plangebied Terbregsehof is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). De rioolbeheerder is de Afdeling Watermanagement van Gemeentewerken Rotterdam. Ten behoeve van het bestemmingsplan is door Gemeentewerken een wateradvies geformuleerd. (Ingenieursbureau GW, projectcode MR 8060, dd 2 oktober 2008). Dit advies is met de waterbeheerders besproken in september 2008, in de ontwerpfase van het bestemmingsplan. In die fase is nog sprake van de ontwikkeling van de kantorenlocatie aan de Terbregseweg. Die ontwikkeling is in de vaststellingsfase teruggedraaid. Naar aanleiding van het wateradvies geeft HHSK ter aanvulling dat watercompensatie in een lager gelegen peilgebied kan worden gerealiseerd als dat binnen hetzelfde peilgebied niet mogelijk blijkt. Voor Terbregsehof is als uitgangspunt aangehouden dat water wordt aangelegd om meer allure te geven aan de bedrijfsvilla's. Een eventuele benodigde compensatie wordt hiermee op voorhand ingevuld. De exacte ligging van dit water is nog niet bekend maar zal nader worden uitgewerkt. Zodra meer bekend is over de locatie waar water komt, is een overleg met het HHSK verstandig om hun adviezen mee te kunnen nemen bij de definitieve inrichtingsplannen. Bij de inrichting geldt als aandachtspunt rekening moet worden gehouden met een natuurvriendelijke inrichting. HHSK en Rotterdam streven naar natuurvriendelijke oevers waar mogelijk. Ook moeten barrières (voor watergebonden dieren) worden voorkomen door toepassing van ruime (ecologische) duikers, of bij voorkeur geen duikers maar een open verbinding. In het advies van HHSK wordt aangegeven dat een compensatie van 717 m3 nodig is in plaats van 717 m2. In deze rapportage is uitgegaan van een bereikbare berging van 1 meter per m2. Het oppervlak van 717 m2 is dan gelijk aan 717 m3. Als binnen het gebied geen berging van 1 meter kan worden behaald, dan dient meer water te worden aangelegd om aan het gewenste volume te komen. In de vervolguitwerking stelt HHSK dat dient te worden uitgegaan van een berging van 717 m3. In de regels is opgenomen dat 10% van het grondoppervlak met de bestemming Kantoren als oppervlaktewater dient te worden uitgevoerd. Daarmee wordt de noodzakelijke compensatie gerealiseerd. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.
23
5.3
Huidig watersysteem
5.3.1
Beschrijving huidige situatie
Het plangebied valt grotendeels binnen de deelgemeente Kralingen-Crooswijk. Een klein gedeelte van het plangebied valt onder de deelgemeente Prins Alexander. Het plangebied Terbregsehof ligt nog net binnen de ruit van snelwegen die wordt gevormd door de A16, A20, A4 en A15. Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door de spoorzone Rotterdam-Gouda-Utrecht, het pand en de groenstrook ten noorden van het spoor aan de Terbregseweg vallen binnen het plangebied. Aan de oostzijde wordt de plangrens gevormd door de oprit naar de rijksweg A16 en de overige infrastructuur. De rijksweg zelf en de oprit vallen dus buiten het bestemmingsplangebied. Het verkeersknooppunt Terbregseplein ligt ten noordoosten van het plangebied. Aan de zuid- en westzijde wordt het plangebied begrensd door de Hoofdweg en de Bosdreef. De plangrens ligt op het midden van deze wegen. De meest westelijke grens wordt gevormd door het huidige postdistributiecentrum. Het postdistributiecentrum valt nog binnen het plangebied. Ten zuidwesten van het plangebied ligt het Kralingse Bos. Het plangebied fungeert als intermediair tussen Hillegersberg en het Kralingse Bos. Binnen een stedelijke omgeving is groen en water veelal schaars. In een groot gedeelte van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk is dit niet het geval. Verschillende 'reststroken' langs infrastructuur hebben een groen karakter. Het plangebied 'Terbregsehof' zelf, kent een groene zone aan weerszijden van de Terbregseweg. Echter de kwaliteit van het groen is beperkt. Duidelijk is dat het hier restgronden betreft. Op relatief korte afstand van het plangebied is het Kralingse Bos gelegen. De ontwikkelingslocatie in het plangebied is vrijwel geheel onverhard (geitenweide met schuilplaats voor de dieren). In de onderstaande tabel zijn de oppervlakken en percentages weergegeven voor het gehele bestemmingsplangebied. Tabel Oppervlaktes en percentages aan verhard en onverhard oppervlak (ha)
percentage (%)
10,5
55,2
onverhard
7,1
37,4
water
1,4
7,4
totaal
19,0
100,0
type verhard
5.3.2
Regenwater- en huishoudelijk afvalwater afvoersysteem
Het plangebied Terbregsehof is een onderbemaling van het Rioleringsdistrict Lage Land (18). De onderbemaling pompt het vuilwater naar het hoofdgemaal. Het regenwater wordt geloosd op het oppervlaktewater. Het particuliere gemaal "TNT" prikt in op de onderbemaling van Terbregsehof. Het regenwater en het vuilwater van dit deelgebied wordt gemengd aangeleverd. Het hoofdgemaal pompt het water naar de AWZI Kralingseveer. Het plangebied maakt onderdeel uit van het oppervlaktewaterpeilgebied 53 (Prins Alexander/Ommoord), met een streefpeil op NAP -7,0 meter. Overtollig oppervlaktewater wordt afgevoerd door de watergangen langs de Boszoom. Vervolgens gaat het water langs de Prinsenlaan. Met gemaal de Lage Bemaling wordt het water uitgeslagen naar de Nieuwerkerkse Tocht. De drooglegging (de afstand tussen oppervlaktewater en het maaiveld) bedraagt ca. 1,5 meter. Hierbij wordt uitgegaan dat het terrein op uitgiftepeil wordt gebracht. De actuele drooglegging binnen het plangebied is circa 1,0 meter. 5.3.3
Grondwater
In de nabijheid van de Terbregsehof staan twee peilbuizen. Voor deze buizen zijn meetreeksen beschikbaar van 2005 tot en met 2007. Rondom twee peilbuizen is de maaiveldhoogte bekend. Deze gegevens zijn in onderstaande tabel weergegeven.
24
Tabel Gemiddelde peilbuisgegevens Peilbuisnummer Maaiveldhoogte (m. t.o.v. NAP)
-5,50
Grondwaterstand (m. t.o.v. NAP)
-6,35
Ontwateringsdiepte (meter)
0,85
5.3.4
Vernatten / verdrogen
De ontwateringsdiepte in het gebied is gemiddeld 0,85 meter. Er kan daardoor sprake zijn van een natte ondergrond. Voor wat verdroging betreft zijn in de huidige situatie geen problemen bekend. 5.3.5
Waterkeringen
In onderstaande figuur staan de waterkeringen weergegeven. Het plangebied ligt circa 1 kilometer meter ten zuiden van de Rottekade en circa 1,5 kilometer van de Ringvaartkade. De primaire waterkering van de Nieuwe Maas ligt op circa 2 kilometer afstand. Figuur Waterkeringen nabij Terbregsehof
5.3.6
Waterveiligheid
Voor de waterveiligheid wordt gekeken naar het risico voor overstroming. De afstand tot de waterkering is hierin van belang. Als de afstand groot genoeg is kan tijdig worden geëvacueerd. Ook is van belang hoeveel water op straat komt. Een kleine waterlaag geeft overlast maar geeft niet direct een risico voor de bebouwing, de openbare ruimte of voor de aanwezig mensen en dieren. Is de waterlaag 0,9 meter of meer dan geeft dat meer schade en leidt dit ook tot risico voor de aanwezige mensen en dieren. Overstroming Een overstroming ontstaat als een onbeheersbare hoeveelheid water het land instroomt. Dat kan vanuit een rivier, een meer of de zee zijn, bijvoorbeeld doordat er een gat in een waterkering ontstaat. Of als er over een grote lengte zo veel water over de dijken loopt dat zandzakken of andere noodmaatregelen de instroom niet stoppen. Een fors lekkende of overlopende sluisdeur, zonder dat een onbeheersbare situatie ontstaat, is dus géén overstroming. Ook water op het land door hevige regen noemen we geen
25
overstroming, maar wateroverlast. Overstromingsrisico Het overstromingsrisico wordt bepaald door het product van kans en gevolg. De theoretische kans op overstroming hangt af van de veiligheidsnorm die voor een dijkring is vastgesteld. Voor het plangebied (dijkring 14) is in eerste instantie de kering voor de Nieuwe Maas van belang. De term 'gevolg' binnen overstromingsrisico is de, in geval van een overstroming, voorkomende overstromingsdiepte en bijbehorende schade in het gebied. Overstromingsdiepte Hoe een overstroming precies verloopt, hangt af van allerlei factoren. Voor veel gebieden zijn computerberekeningen gemaakt om te laten zien hoe een overstroming zou kunnen verlopen. Bij een dergelijke berekening worden aannamen gedaan over de plaats en grootte van een dijkdoorbraak en de waterstanden op de rivier of op zee. De Provincie Zuid-Holland heeft voor de gehele provincie berekend hoe het gebied kan onderlopen en welke overstromingsdiepte op elke locatie bereikt kan worden. Door de uitkomsten van de berekeningen te combineren is voor elke locatie een maximale overstromingsdiepte bepaald. De overstromingsdieptekaart geeft daarmee een beeld van de gebieden die kunnen overstromen en een indicatie van de waterdiepten. In onderstaande figuur is de risicokaart weergegeven voor de omgeving van Terbregsehof. Figuur Risicokaart voor Terbregsehof (bron: www.risicokaart.nl)
Consequenties Uit de overstromingskaart blijkt dat de overstromingsdiepte voor het plangebied varieert tussen de 0,2 en 5,0 meter. Doordat de berekening niet alleen voor het plangebied zelf is uitgevoerd, is het detailniveau beperkt. Wel geeft de kaart aan dat als de waterkering van de Nieuwe Maas zal doorbreken er kans is op grote schade. Na een eventuele dijkdoorbraak zal het water vanuit de Nieuwe Maas in eerste instantie via de watergangen naar het noorden stromen. Het water stroomt naar de laagst gelegen polder Prins Alexander. Binnen deze polder zijn meerdere peilgebieden aanwezig. De barrières, zoals de kades van de Ringvaart, de Ringvaart, wegen en spoorbanen vertragen de instroom van water vanuit de Nieuwe Maas. Nadat de lage delen van de gebieden zijn gevuld, zal de waterschijf over het gehele oppervlak geleidelijk stijgen. Bij verdere stijging loopt het water de straat op en kelders en souterrains binnen. De indicatieve maximale diepte die het water in het plangebied kan bereiken is 5 meter. De exacte waterlaag die kan voorkomen is afhankelijk van het gat in de waterkering en de hoeveelheid water die de polder instroomt. De barrières die aanwezig zijn bieden de bewoners van Terbregsehof voldoende tijd om tijdig te evacueren als dat noodzakelijk blijkt te zijn.
26
5.4
Wateropgave
Deze paragraaf beschrijft de invloeden van het ruimtelijk plan op het watersysteem, de wateropgave in relatie tot de plankaart en regels. De in het plangebied aanwezige watergangen en -partijen hebben de bestemming Water gekregen. De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing is, zijn met een aanduiding op de plankaart aangegeven. Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (artikel 67 lid 11) is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen. Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook (zoals aangegeven op de plankaart) wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd hoogheemraadschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur. 5.4.1
Waterberging
Conform de Nota Regels voor Ruimte en het beleid van het hoogheemraadschap moet uitbreiding van het verharde oppervlak bij voorkeur worden gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater. Toekomstige situatie Op basis van het tijdens de vaststellingsfase teruggedraaide bouwplan zal het verhard oppervlak met maximaal 8.190 m2 toenemen. Compensatie Conform het beleid van HHSK dient 717 m3 (0,8190 ha * 875 m3/ha) waterberging te worden gerealiseerd. Bij de minimale drooglegging van 1 meter in dit gebied dient dus 717 m2 nieuw oppervlaktewater te worden aangelegd. Voorwaarden die aan dit nieuwe oppervlaktewater worden gesteld zijn: het dient binnen het desbetreffende peilgebied te worden aangelegd; het dient aangesloten te worden op het bestaande watersysteem; het dient binnen het desbetreffende plot te worden aangelegd. In plaats van aanleg van nieuw oppervlaktewater kan ook bestaand oppervlaktewater (binnen het peilgebied) worden verruimd of verbreed. 5.4.2
Afvalwater en regenwater
Op basis van eerdere plannen is een rioleringsadvies afgegeven voor de ontwikkelingen binnen het plangebied (IGWR, 5 juli 2005). Voor de vuilwaterproductie is in het advies uitgegaan van debiet van 1,4 m3/uur (op basis van 4.715 m2 aan vloeroppervlak, 20 m2/persoon en 6 liter/uur). Deze afvoer kan worden aangesloten op gemaal Terbregsehof (172). Op basis van de huidige plannen wordt een zelfde afvoer verwacht. In het rioleringsplan dient hier verder uitwerking aan worden gegeven. Het regenwater kan volgens de beslisboom afkoppelen zonder zuiverende voorziening worden geloosd op het oppervlaktewater. Functioneel advies en vergunningen Bij nieuwbouw of herstructurering dient de ontwikkelaar een rioleringsplan ter goedkeuring in te dienen bij de afdeling Watermanagement van de dienst Gemeentewerken Rotterdam.
27
5.4.3
Vernatten / verdrogen
Ter plaatse van de nieuw te ontwikkelen kantoorvilla's is voldoende oppervlaktewater aanwezig. De afstand tussen maaiveld en singelpeil is 1,5 à 2,0 meter. Door deze grote drooglegging worden geen problemen verwacht voor de bebouwing. De realisatie van de kantoorvilla's heeft geen gevolgen voor de aspecten vernatten en verdrogen. 5.4.4
Waterkeringen
Terbregsehof ligt op ruime afstand van waterkeringen. Vanuit het aspect waterkeringen gelden dan ook geen beperkingen in de graafdiepte en de locatie van de bebouwing. 5.4.5
Overige aandachtspunten
Groene daken Waterplan 2 heeft als speerpunt de aanleg van groene daken. Een groen dak is een dak dat bedekt is met bijvoorbeeld mos/sedum of zelfs grassen/kruiden. Een van de voordelen van groene daken is dat ze regenwater opvangen en het vertraagd afvoeren, waardoor het riool minder belast wordt als het hard regent. Bovendien dragen groene daken, wanneer op grote schaal worden toegepast, bij aan een duurzame stad en levert het door de jaren heen financiële voordelen op. Het verdient de aanbeveling om de mogelijkheden te verkennen voor het toepassen van groene daken binnen het bestemmingsplangebied.
28
Hoofdstuk 6 6.1
Milieu
Beleid
Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen; dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefbaarheid bepalen naast bijvoorbeeld bereikbaarheid en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen. De hoofdlijnen van het Rotterdamse milieubeleid zijn vastgelegd in het Rotterdams Milieuperspectief 2002 - 2007. Dit derde Rotterdamse Milieubeleidsplan (RMP3) ligt in het verlengde van het in 1995 vastgestelde RMP2. De nadruk ligt nu echter meer op de methodes en instrumenten om de geformuleerde beleidsdoelstellingen te bereiken. Om die redenen is de RMP3 gekoppeld aan het Uitvoeringsprogramma Milieu Rotterdam. De collegeprioriteiten zijn daarbij vertaald naar een zevental Speerpunten Milieu, te weten: 1. 2. 3. 4.
beperking van eventueel ongemak dat bedrijven ondervinden van milieuregelgeving; richten van overheidsinspanningen op het gebied van leefbaarheid op wijkniveau; veiligstellen van ruimte voor stedelijke ontwikkeling in combinatie met verantwoorde leefkwaliteit; waarborgen van het veiligheidsniveau in de stad en de haven door met een consequente gunningvergeving en handhaving het bedrijvenbestand bij te houden; 5. het aantrekken en inzetten van rijksmiddelen voor bodemsanering, gericht op maximale voortgang van stedelijke bouwplannen; 6. veiligstellen van de commerciële waarden van de grond (uitgeefbaarheid) van het verzelfstandigd Havenbedrijf op lange termijn; 7. de eerstvolgende rapportage luchtkwaliteit wordt van een strategie voorzien, waarbij realistische normen worden gecombineerd met realistische maatregelen. In maart 2001 is het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (het structuurplan voor de gemeente Rotterdam) vastgesteld. In het RPR 2010 worden met betrekking tot milieu en gezondheid aandachtsgebieden en kwaliteitsgebieden aangegeven. In de aandachtsgebieden is de milieubelasting zo hoog dat de kans op gezondheidsklachten van de bevolking niet acceptabel is. Kwaliteitsgebieden zijn gebieden waar de milieukwaliteit met betrekking tot geluid, luchtverontreiniging en externe veiligheid juist uitzonderlijk goed is. Deze gebieden zijn in Rotterdam zelf nauwelijks aanwezig. De in het RPR 2010 gestelde ambitie is om de kwaliteitsgebieden te handhaven en uit te breiden en om de aandachtsgebieden in aantal en omvang te verminderen.
6.2
Milieu-effectrapportage
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. De plannen voor de ontwikkeling van kantoorgebouwen zijn in de vaststellingsfase van het bestemmingsplan teruggedraaid. De eerder beoogde ontwikkelingen zijn niet MER-plichtig. De totale bedrijfsvloeroppervlakte van de te beoogde kantoren aan de Terbregseweg is ongeveer 5.000 m2. Dat is
29
veel lager dan de drempelwaarde van 200.000 m2 volgens de D-lijst van het besluit MER.
6.3
Milieuzonering
De gemeente Rotterdam stuurt al sinds de jaren '50 de inpasbaarheid van inrichtingen binnen de gemeentegrens door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen vernoemd in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Vanaf het begin van de jaren '90 wordt gebruikt gemaakt van de bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (de zogenaamde VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering). De VNG-lijst geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar 'afstandswaarden' gegeven. De hinderaspecten zijn bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. Er wordt uitgegaan van de milieugevoelige functie wonen. Deze informatie over milieukenmerken is indicatief en is niet als norm of richtlijn bedoeld. De lijst van bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan heeft geen betrekking op activiteiten zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie. In de Rotterdamse praktijk krijgen dergelijke activiteiten een andere bestemming. De indicatieve afstanden uit de VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering worden gebruikt bij het ontbreken van nadere informatie over milieuhinder. De VNG-lijst is vertaald naar de Rotterdamse situatie. Hiervoor is de gemeente Rotterdam verdeeld in vijf gebiedstypen, te weten: 'rustige woonwijk'; de woonvlekken zijn gescheiden van de werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 2; 'gemengde wijk'; het gaat hier om een bepaalde mate van functiemenging. Er is geen strikte scheiding tussen woon-, werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 3; 'industriegebied I'; dit zijn gebieden met overwegend lichte en middelzware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 4; 'industriegebied II'; gebieden met overwegend middelzware tot zware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 5; 'industriegebied III'; overwegend zware bedrijven voeren binnen deze gebieden de boventoon. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 6. Naast de gebiedstypen die bepaald worden door de mate van menging van bedrijfsactiviteiten en wonen, zijn er ook gebieden waarin géén dan wel nagenoeg geen bedrijfs- en woonfuncties voorkomen. Deze gebieden worden aangeduid als overgangsgebieden en worden gelijk gesteld met 'gemengde wijk'. Dit houdt in dat ook hier activiteiten toegestaan zijn tot en met milieucategorie 3.
30
Bedrijven en milieuzonering Rotterdam, uitsnede van indicatieve kaart met gebiedstypen
Bedrijfsactiviteiten in of nabij het plangebied Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als overgangsgebied. Dit houdt in dat activiteiten in de milieucategorieën tot en met categorie 3 zijn toegestaan. In het plangebied worden activiteiten in de milieucategorieën tot en met categorie 3.1 toegestaan. Overige activiteiten in of nabij het plangebied In en nabij het plangebied zijn er verschillende activiteiten die van invloed zijn op het plangebied in verband met geluid, lucht en externe veiligheid, te weten wegverkeer, spoorwegverkeer, vervoer gevaarlijke stoffen, LPG. De invloed van de activiteiten komt aan de orde bij de betreffende paragrafen.
6.4
Geluid
Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies. Gemeentelijk ontheffingsbeleid In het ontheffingsbeleid geldt een stelsel van voorkeurswaarden en grenswaarden voor geluid. Vanaf 1-1-2007 is niet de provincie, maar de gemeente Rotterdam verantwoordelijk voor het ontheffingsbeleid. In het Rotterdamse beleid staat een goede leefomgevingskwaliteit voor bewoners voorop. Bij beperking van geluidhinder hanteert de gemeente een volgorde in prioriteit: eerst bronmaatregelen, daarna overdrachtsmaatregelen en dan ontvangersmaatregelen. Bij het beoordelen van ontheffingsaanvragen besteedt het gemeentebestuur aandacht aan de mate waarin het stedenbouwkundig ontwerp bijdraagt aan de beperking van geluidsoverlast. Zo wordt in ieder geval nagegaan of er minimaal één geluidluwe gevel mogelijk is. In een compacte stad blijven ontheffingen van de voorkeurswaarde geregeld nodig om nieuwbouw te kunnen realiseren. Door beperking van geluidsoverlast vanaf het begin mee te nemen bij gewenste stedelijke ontwikkelingen, gaat de gemeente ervan uit dat de aantrekkelijkheid van de stad gewaarborgd blijft.
31
6.4.1
Wegverkeer
Als in een zone langs een weg nieuwe geluidsgevoelige situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven. Breedte geluidszones langs wegen Het plangebied Terbregsehof ligt binnen de geluidszones van de rijkswegen A16 en A20, van de Bosdreef/Hoofdweg en van de Terbregseweg/Boszoom. De overige wegen in het plangebied zijn niet relevant. In de onderstaande tabel is een opsomming gegeven van de zoneplichtige wegen en de bijbehorende zonebreedte. Zoneplichtige weg
Zonebreedte
Rijksweg 16
600 meter
Rijksweg 20
350 meter
Terbregseweg/Boszoom
200 meter
Bosdreef/Hoofdweg
350 meter
In nieuwe geluidsgevoelige situaties is de voorkeursgrenswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders hebben volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te leggen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd. Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. Ten aanzien van de geluidsinvloed van omliggende wegen op eventuele 'nieuwe' geluidsgevoelige situaties in het plangebied dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. De nieuwe kantoren en aanwezige bedrijven zijn geen geluidgevoelige objecten dus er hoeven geen geluidsonderzoeken te worden uitgevoerd. Wel stelt de ARBO-regelgeving eisen aan het maximale geluidsniveau op de werkplek. Omdat de woningen in de Terbregsehof een 'bestaande situatie' zijn, hoeft geen toetsing aan de Wet geluidhinder plaats te vinden. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening in het bestemmingsplan aandacht besteed te worden aan de geluidssituatie. Voor de argumentatie kan de actuele geluidssituatie door middel van een geluidsonderzoek of op andere wijze in beeld worden gebracht. Volgens opgave van DCMR staan de woningen aan Terbregseweg 179, 191 en 193 op de saneringslijst verkeerslawaai, de raillijst. De woningen waren op 1 maart 1986 aanwezig en er was op dat moment sprake van een geluidsbelasting van minimaal 60 dB(A). Derhalve zijn de woningen opgenomen in de gemeentelijke saneringslijst (artikel 88 e.v. Wet geluidhinder). Dit betekent dat de woningen voor maatregelen in het kader van de sanering verkeerslawaai in aanmerking komen. Woningen op het opslagterrein Het opslagterrein ten behoeve van kermisexploitanten krijgt een bedrijfsbestemming. De gronden zijn bestemd voor bedrijven in de categorie tot en met 3.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten. Daarnaast is op dit terrein winterberging van materialen en voertuigen van kermisexploitanten mogelijk. Het hebben van een tijdelijke woning ten behoeve van kermisexploitanten in de vorm van een woonwagen of caravan is gedurende het winterseizoen ook toegestaan. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een zonering toegepast binnen het terrein, waardoor het wonen op een zo gunstig mogelijke plek, afstand tot de snelweg, zal worden gerealiseerd om geluidhinder te voorkomen.
32
6.4.2
Spoorweglawaai
De woningen en het kermisexploitantenterrein zijn gelegen binnen de geluidszone van de spoorweg Rotterdam - Utrecht. De geluidsbelasting op de gevels van de woningen en op de eventuele woonwagenstandplaatsen is hoger dan de voorkeurswaarde. De voorkeurswaarde voor nieuwe woningen langs een bestaande spoorlijn bedraagt 55 dB. Kantoren en bedrijven zijn geen geluidgevoelige bestemmingen. Hiervoor hoeft dus geen akoestisch onderzoek gedaan te worden. Wel stelt de ARBO-regelgeving eisen aan het maximale geluidsniveau op de werkplek. In dat kader is het wellicht wel noodzakelijk om een akoestisch onderzoek uit te voeren. Voor de bestaande woningen, geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen is in het Besluit geluidhinder (art 4.1. lid 3) aangegeven dat de geluidsgrenswaarden niet in acht genomen dienen te worden. De bestemmingen zijn reeds aanwezig en worden niet gewijzigd en er is geen sprake van wijziging van de spoorweg. 6.4.3
Industrielawaai
Het plan ligt niet binnen de zone van een industrieterrein, zodat voor dit aspect geen onderzoek nodig is. 6.4.4
Luchtvaartlawaai
De Luchtvaartwet en het Besluit geluidbelasting grote luchtvaart, op grond waarvan het aanwijzingsbesluit Rotterdam Airport is vastgesteld, zijn op 24 december 2008 komen te vervallen en tegelijkertijd zijn de "Wijzigingswet Wet luchtvaart (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens)" en het "Wijzigingsbesluit luchtvaartwet (Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens)" in werking getreden. Conform de Wijzigingswet Wet luchtvaart blijft het besluit "Aanwijzig luchtvaartterrein Rotterdam Airport", genomen op 17 oktober 2001 en onherroepelijk geworden op 21 juni 2006, geldig tot het tijdstip waarop voor de Luchthaven Rotterdam Airport, de naam is inmiddels gewijzigd in "Rotterdam The Hague Airport", een nieuw aanwijzingsbesluit wordt genomen. Conform de genoemde wijzigingswet moet voor Rotterdam The Hague Airport binnen 5 jaar, uiterlijk 24 december 2013, een nieuw aanwijzingsbesluit worden genomen. Sinds november 2009 zijn onder andere het "Besluit burgerluchthavens" en de "Regeling burgerluchthavens" in werking getreden. Conform het Besluit burgerluchthavens moeten rond Rotterdam The Hague Airport bij een nieuw aanwijzingsbesluit de geluidcontouren van 48 dB(A), 56 dB(A) en 70 dB(A) worden vastgesteld. Vooruitlopend op de nieuwe wet- en regelgeving is voor (destijds genoemde) Rotterdam Airport het Milieueffectrapport zoneaanpassing 2008 deelrapport geluid, van juni 2008, opgesteld. In dit MER zijn verschillende varianten onderzocht. Gebleken is dat variant 4c de voorkeur verdient. Voor deze variant zijn (conform de inmiddels vervallen wet- en regelgeving) de geluidcontouren van 20 Ke tot en met 65 Ke en (conform de nu geldende wet- en regelgeving) de geluidcontouren van 45 dB(A) tot en met 70 dB(A) berekend. Deze geluidcontouren zijn opgenomen in figuur 20 respectievelijk figuur 48 van het genoemde MER. Momenteel is een nieuw aanwijzingsbesluit in voorbereiding waarmee de dB(A)-geluidcontouren conform variant 4c van het MER zullen worden vastgesteld. Het bestemmingsplangebied Terbregsehof valt niet binnen de hiervoor genoemde Ke- en dB(A)-geluidcontouren. Het luchtvaartlawaai is derhalve niet relevant voor dit bestemmingsplan. 6.4.5
Conclusie geluid
Voor wat betreft de kantoren en bedrijven is geluid als gevolg van de spoorlijn of de zoneplichtige wegen geen belemmering. De aanwezige woningen en het kermisexploitantenterrein liggen binnen de geluidszone van een bestaande weg of een bestaand spoor. Voor de betreffende woningen en de legale woningen op het exploitantenterrein is geen nader onderzoek noodzakelijk.
33
6.5
Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna de Wet luchtkwaliteit genoemd, in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De Wet luchtkwaliteit geeft invulling aan een dubbele opgave. Er is sprake van negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Tegelijkertijd heeft het feit dat er sprake is van overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor de luchtkwaliteit tot gevolg dat de realisatie van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen onder druk staat. Hierom is er haast geboden met het zo snel mogelijk verbeteren van de luchtkwaliteit en het zo veel mogelijk wegnemen van belemmeringen van gewenste ontwikkelingen. In de Wet luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland in bepaalde gevallen overschreden, vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan. De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, gaan de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. 31 juli 2009 is het NSL vastgesteld. Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als: 1. er door (de ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden; 2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft; 3. er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect; 4. het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling; 5. de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld. Plangebied Voor de bestaande woningen en de legale bewoning op het exploitantenterrein hoeft voor dit bestemmingsplan geen luchtonderzoek te worden gedaan. De woningen staan er al en leveren daarom geen bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De beoogde ontwikkelingen die het bestemmingsplan in de ontwerpfase nog mogelijk maakt, dragen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In de ontwerpfase maakt het bestemmingsplan het mogelijk om circa 5.000 m2 kantooroppervlak toe te voegen op de ontwikkelingslocatie aan de Terbregseweg. Ingevolge artikel 4, eerste lid, vallen kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 onder de regeling NIBM (Niet In Betekenende Mate bijdragen). Er is geen nader luchtonderzoek nodig om aan te tonen dat aan de grenswaarden wordt voldaan.
34
6.6
Bodem
Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is. Voor het verkrijgen van een bouwvergunning, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheidsverklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota "Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad". Plangebied In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. In 1998 is voor de ontwikkellocatie aan de Terbregseweg een geschiktheidsverklaring afgegeven. Deze informatie is echter al ouder dan 10 jaar. Ter plaatse zal een actualiserend onderzoek uitgevoerd worden, voordat de ontwikkeling kan plaatsvinden. Voor het overige gedeelte van het plangebied geldt dat het grootste gedeelte nog niet is onderzocht en dat gegevens van het gedeelte dat wel onderzocht is, te oud zijn. Op dit gedeelte dient nieuw onderzoek uitgevoerd te worden, voordat een eventuele herinrichting kan plaatsvinden.
6.7
Externe veiligheid
Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Bij beperkt kwetsbare objecten is de 10-6/jaar-norm een richtwaarde die alleen mag worden overschreden als daar gewichtige redenen voor zijn. Het is aan het lokale bevoegd gezag (de gemeente) om een invulling te geven aan het begrip "gewichtige reden". Hierbij kan worden gedacht aan het toestaan van een extensief gebruikt terrein, zoals een sportveld, binnen de 10-6-plaatsgebonden risicocontour. Ook kan worden gedacht aan het opvullen van een open plek in bestaand stedelijk gebied. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, dat in één getal kan worden uitgedrukt, wordt het groepsrisico door een (grafiek)lijn weergegeven. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo'n ongeval kleiner zijn. Bij stationaire bronnen ligt de lijn op 10-5/jaar voor tien slachtoffers en 10-7/jaar voor 100 slachtoffers. Voor de transportmodaliteiten weg, rail, water en buisleiding ligt de lijn op 10-4/jaar voor 10 slachtoffers en 10-6/jaar voor 100 slachtoffers. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt het 1% letaliteitsgebied; dit komt meestal overeen met de 10-8-plaatsgebonden risicocontour. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Een afwijking moet in een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging door het bevoegd gezag worden gemotiveerd.
35
6.7.1
Transport gevaarlijke stoffen over weg en rail
Transport van gevaarlijke stoffen over de A16 en A20 Plaatsgebonden risico: Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) blijft binnen de autosnelwegen en levert daardoor zowel in de huidige als in de toekomstige transportsituatie geen belemmering op voor het bestemmingsplan. Groepsrisico: De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt zowel in de huidige als in de toekomstige transportsituatie niet overschreden. De realisatie van de nieuwe ontwikkeling heeft geen invloed op het groepsrisico. Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor (Goudse lijn) Plaatsgebonden risico: De plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) blijft binnen het spoor en levert daardoor bij het huidig en toekomstig transport geen belemmering op voor het bestemmingsplan. Groepsrisico: De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt zowel in de huidige als in de toekomstige transportsituatie niet overschreden. De realisatie van de nieuwe ontwikkeling heeft geen invloed op het groepsrisico. Binnenstedelijk LPG-transport Plaatsgebonden risico: Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) levert geen belemmering op voor dit bestemmingsplan. Groepsrisico: De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt in de huidige situatie niet overschreden. De berekende waarde blijft ruim onder de oriënterende waarde. De realisatie van de nieuwe ontwikkeling heeft nauwelijks invloed op het groepsrisico. 6.7.2
LPG-tankstations
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPG-tankstations zijn vastgelegd. Welke afstandsnorm er geldt rond een vulpunt is afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar. In het REVI zijn afstanden opgenomen. De ministeriële regeling bevat de afstandsnormen: Daarnaast moet binnen een invloedsgebied van 150 meter (ongeacht de doorzet van LPG) rondom een LPG-vulpunt het groepsrisico in beeld worden gebracht. In het plangebied is op Bosdreef 13 een verkooppunt voor motorbrandstoffen, inclusief LPG, gelegen. Ook net buiten het plangebied op Bosdreef 12 is een dergelijk verkooppunt. Voor de Wet Milieubeheer is het één inrichting, met één vergunning. Het vulpunt voor LPG voor beide inrichtingen is buiten het plangebied gelegen aan de Boszoom. In de milieuvergunning is bepaald dat de doorzet van LPG niet meer bedraagt dan 1000 m3. De PR-contour (van het LPG-vulpunt) ligt buiten het plangebied. Binnen de normen van het 10-6/jaar plaatsgebonden risico van de afleverzuil vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. In het invloedsgebied van 150 meter rondom het LPG-vulpunt liggen een aantal woningen en toekomstige kantoorgebouwen. Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde. 6.7.3
Inrichtingen
In het plangebied zijn verder geen inrichtingen gelegen die relevant zijn voor de externe veiligheid. 6.7.4
Groepsrisico
Het groepsrisico is hierboven inzichtelijk gemaakt met behulp van een onderzoek door Gemeentewerken Rotterdam. Bij de berekening van het groepsrisico zijn de drie relevante risicobronnen, gevaarlijke stoffen over de (rijks- en binnen)weg, gevaarlijke stoffen over het spoor en LPG betrokken.
36
6.7.5
Conclusie externe veiligheid
Externe veiligheid is geen belemmering voor de nieuwe ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt. De groepsrisico's als gevolg van het spoor, de autosnelweg, het LPG-tankstation Bosdreef en het binnenstedelijk LPG-transport nemen nauwelijks door dit bestemmingsplan toe. De extra populatie zal voornamelijk bestaan uit kantoormedewerkers. Alle groepsrisico's blijven ruim onder de oriënterende waarde. Aan de afstandseisen voor Plasbrandaandachtsgebied (PAG) en de veiligheidszone wordt voldaan.
6.8
Flora en Fauna
De Flora- en faunawet (Ffwet) is sinds 1 april 2002 van kracht. De wet regelt de bescherming van de in het wild levende planten en dieren in Nederland met het oog op de instandhouding van soorten. Dit betreft soorten die zijn aangemerkt als beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet (art. 75). Op 10 september 2004 is het 'Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen' in werking getreden. In dit besluit zijn de volgende drie categorieën opgenomen: categorie 1: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd; categorie 2: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig, dan dient ontheffing aangevraagd te worden; categorie 3: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig. Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort' (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de 'uitgebreide toets'. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan. In verband met de beperkte ontwikkelingsmogelijkheden van het plan zijn ten behoeve van het plangebied geen ecologisch onderzoeken verricht.
6.9
Duurzaamheid en energie
Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Rotterdam heeft een ambitieus klimaatprogramma vastgesteld. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam moet bij het ontwerp van gebouwen rekening worden gehouden met duurzaam bouwenprincipes en de energieprestatie eisen.
37
6.9.1
Duurzaam bouwen
Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. De gemeente Rotterdam heeft daar boven op het document 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK) opgesteld (meest recente versie maart 2005). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Het RWK is vrijblijvend te gebruiken. Hieronder staan een aantal duurzaam bouwen maatregelen, die toegepast kunnen worden bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied: Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden. Zie hoofdstuk Water; Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief zijn stalen dakgoten; Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is;; Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet; Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen; Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak. 6.9.2
Energie
Het Rotterdam Climate Initiative is het nieuwe, ambitieuze klimaatprogramma waarbij de gemeente tracht de CO2-uitstoot van Rotterdam fors terug te brengen. Om een belangrijke bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Een warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Door het toepassen van industriële restwarmte als warmtebron voor het collectieve warmtenet wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de doelstellingen van de gemeente Rotterdam. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx ). Met de aanpassing van de bouwverordening op 12 juli 2007 stimuleert de gemeenteraad de aansluiting op het warmtedistributienet. Indien in een deel van de gemeente een warmtedistributienet aanwezig is, dan moet een aldaar te bouwen bouwwerk zijn aangesloten op die publieke voorziening. Dit geldt indien het bouwwerk niet verder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding is gelegen, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter. Sinds 1995 is het verplicht een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt in te dienen in het kader van het aanvragen van de bouwvergunning).
38
Hoofdstuk 7
Sociale veiligheid en leefbaarheid
Het Rotterdams beleid is erop gericht om bij nieuwbouwplannen de aandacht voor sociale veiligheid en leefbaarheid een integraal onderdeel te laten zijn van de planvorming. Bij het aspect leefbaarheid gaat het om fysiekruimtelijke voorzieningen voor de toegankelijkheid van gebouwen en openbare ruimten, het parkeren en stallen van auto's en fietsen, ruimte voor spelen en groen, bezonnings- en uitzichtconsequenties voor omwonenden, afvalmanagement en consequenties voor het beheer van de openbare ruimte. Voor de leefbaarheid van de wijken is veiligheid van groot belang. Het gaat dan zowel om objectieve veiligheid (het voorkomen van criminaliteit) als om subjectieve veiligheid (het gevoel van veiligheid dat men ervaart). Beide aspecten spelen een rol bij de uitwerking van het plan. Bij de delen binnen het plangebied die conserverend zijn van aard, zal het zonodig verbeteren van de sociale veiligheid en leefbaarheid vooral uitgevoerd moeten worden via beheermaatregelen. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om kleine fysieke ingrepen in de buitenruimte te plegen, zoals bijvoorbeeld het ondergronds aanbrengen van afvalcontainers. In deze delen zijn immers geen (grote) functionele wijzigingen voorgesteld. Voor de overig deel wordt als toetsingsinstrument gebruik gemaakt van de nota "Ontwerpen voor een geëmancipeerde samenleving", dS+V, oktober 1996. Hierin zijn 3 hoofd items geformuleerd voor het stedenbouwkundig plan: het scheppen van ruimtelijke voorwaarden voor mannen en vrouwen om desgewenst werken en zorgen te kunnen combineren door (zorgvuldige) menging van de functies, het strategisch plaatsen van voorzieningen en de bereikbaarheid van de wijken te verzekeren; differentiatie en flexibiliteit van woningen; veiligheid als basisvoorwaarde voor een normaal maatschappelijk leven.
39
Hoofdstuk 8
Handhaving
Met betrekking tot handhaving is er een groot verschil tussen een stedelijk gebied en een buitengebied. In tegenstelling tot in een buitengebied is het in een omvangrijk en dichtbebouwd stedelijk plangebied ondoenlijk alle bestaande illegale bebouwing en gebruik te inventariseren. In de praktijk is het lang niet altijd mogelijk om van buitenaf waar te nemen wat zich in een pand of op een besloten binnenterrein afspeelt en het ontbreekt aan capaciteit om hier in het kader van de opstelling van een bestemmingsplan een stelselmatig onderzoek naar in te stellen. Bovendien zou een dergelijke inventarisatie altijd een momentopname zijn. Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingsplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat. Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt. Het bovenstaande, handhaven naar aanleiding van klachten, geldt niet voor het kermisexploitantenterrein Terbregsehof. Hier zal in samenwerking met het OBR een handhavingstraject opgestart worden, met betrekking tot onder andere de handhaving van regels inzake illegale bebouwing. Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dS+V zijn vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingscommissie ingesteld die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.
40
Hoofdstuk 9
Financiële uitvoerbaarheid
In 2009 is door het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam de ruimtelijke en programmatische invulling en financiële haalbaarheid van de plannen beoordeeld. Op basis van programma studies, ruimtelijke schetsplannen en ramingen is de financiële haalbaarheid van de plannen getoetst. Bij deze toets is gekeken naar: Beschikbaarheid van gronden en terreinen (verwervingskosten, schadeloosstellingen, herhuisvesting zittende bewoners et cetera); Programmatische mogelijkheden en wensen (kantoorvilla's, de bouwkosten en m2-prijzen, faseerbaarheid en mogelijke grondopbrengst); Civiel technische aspecten van de ontwikkeling (onderzoek naar de bodemgesteldheid, groen-, water- en infrastructuur en de kosten van noodzakelijke en gewenste ingrepen). Uit deze toets is de conclusie getrokken dat de voorgestelde wijzigingen in het concept ontwerp Bestemmingsplan financieel ten minste neutraal te realiseren zijn. Om risico's tijdens de uitvoering te verminderen, en eventueel te kunnen bijsturen, kan gekozen worden voor een gefaseerde ontwikkeling van de locatie. Voorafgaand aan iedere fase zal gekeken worden in welke mate de oorspronkelijke (financiële en programmatische) uitgangspunten nog gelden en of planaanpassing noodzakelijk is. De gemeente zal bij deze fase overgangen door de ontwikkelende partij geraadpleegd worden.
41
Hoofdstuk 10 10.1
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerp-bestemmingsplan "Terbregsehof" toegezonden aan: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16.
Provincie Zuid-Holland VROM-Inspectie Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard Veiligheidsregio Rotterdam ProRail Infraprojecten DCMR Deelgemeente Kralingen-Crooswijk Gasunie Boor Rijkswaterstaat Ministerie Landbouw Ministerie van Defensie Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Stadsregio Rotterdam Tennet Zuid Holland Deelgemeente Prins Alexander
Door de partijen vermeld onder nummer 1 tot en met 9 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd. Daarvan had partij 9 geen inhoudelijke opmerkingen. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen. 10.1.1 Provincie Zuid-Holland Het provinciaal beoordelingskader is per 1 juli 2008 vormgegeven in interim-beleid, bestaande uit de streekplannen en de nota Regels voor Ruimte. Het plan is op enkele punten niet conform dit beleid. Archeologie Het plan is op de provinciale CHS-kaart aangeduid als gebied met "Waarde-Archeologie". Voor gebieden op de CHS-kaart met een verwachtingswaarde is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij een ontwikkeling met een grotere diepte dan 30 cm of een grote oppervlak dan 100 m2. Afwijking van het provinciale beleid is mogelijk op basis van een inhoudelijke onderbouwing. Een onderbouwing voor de afwijkende dieptemaat (7.30 meter beneden NAP) en een onderbouwing van de afwijkende oppervlaktemaat (200 m2) ontbreken in het plan. Reactie De toelichting in het bestemmingsplan is aangepast. Kantoren Voor wat betreft de lokale kantoren tot in totaal 5.250 m2 op een locatie die slecht door OV-vervoer is ontsloten, is nadere aanscherping, afstemming en eventuele volume afspraken in regionaal verband gewenst. Reactie In par 2.2.8 Visie Werklocaties 2030 wordt aangegeven dat met de visie regionale afstemming heeft plaatsgevonden. Het plangebied ligt in de nabijheid van A16 en A20, maar buiten de in de visie genoemde werklocatie langs de A20. De visie Werklocaties 2030 doet geen uitspraak over de locatie voor kleinschalige kantoren langs de Terbregseweg. Bedrijfsbestemming Over de bedrijfsbestemming ten westen van de Terbregseweg wordt niets opgemerkt. Bij een eventuele
42
sluiting van het postverdeelcentrum moet voorkomen worden dat daar via de bedrijvenbestemming zonder meer (volumineuze) detailhandel of leisure in kan komen. Verzocht wordt in de bestemmingsplanregels daar op in te gaan. Reactie De bedrijvenbestemming laat bedrijven toe uit de bedrijvenlijst die hoort bij de regels van dit bestemmingsplan. (Volumineuze) detailhandel of leisure zijn daarin niet opgenomen; zodoende hoeven ook geen nadere regels te worden opgenomen. 10.1.2 VROM-Inspectie Het plan geeft aanleiding tot het maken van de onderstaande opmerkingen, gelet op de nationale belangen die zijn verwoord in de Realisatie paragraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr.1). Het nummer achter nationaal belang verwijst naar het nummer in de RNRB. Nationaal belang 02: Basiskwaliteit hoofdinfrastructuur (Rijkwaterstaat) In paragraaf 6.7. worden de risico's met betrekking tot het transport gevaarlijke stoffen over de weg beschreven. In het "Besluit tot wijziging van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gelet op de voorgenomen invoering van het Basisnet" dat per 1-1-2010 van kracht is, wordt voor de wegvakken behorend tot het Basisnet Weg vastgesteld welke veiligheidszones van toepassing zijn en met welke vervoershoeveelheden GF3 gerekend dient te worden voor de bepaling van het groepsrisico. Voor dit plan zijn de veligheidszones en vervoerhoeveelheden voor de A20 (wegvak Z125), de A16 en de verbindingsweg van A20 naar A16 in het Terbregseplein (beide wegvak Z54) relevant. Verzocht wordt gebruik te maken van de nieuwe gegevens die volgens genoemd besluit van toepassing zijn. Verwezen wordt naar de website: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2009-19907.html. Reactie Het externe veiligheidsrapport is aangepast, er is gerekend met de nieuwe gegevens. In hoofdstuk 4.1. wordt de geplande verbinding tussen de A13 en A16 als een belangrijke ontwikkeling in de omgeving van het plangebied genoemd. De VROM-inspectie gaat ervan uit dat voor de maatregelen in het kader van realisering van de rijksweg A13/A16 binnen het plangebied voor de aanpassing van de Terbregseweg voldoende ruimte wordt behouden. Reactie Van deze aanname wordt kennisgenomen. Nationaal belang 09: Milieukwaliteit en externe veiligheid (VROM-Inspectie) Geluid - Wegverkeerslawaai en Spoorweglawaai Uit de toelichting blijkt dat de woningen binnen de geluidszones van de rijkswegen A16 en A20 en het spoor Rotterdam-Gouda gelegen zijn als 'bestaande situatie' in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn aan te merken. Zodoende hoeft geen toetsing aan de Wgh plaats te vinden. Is dit wel het geval, dan had het College van Burgemeester en Wethouders, een saneringsprogramma moeten opstellen om te bereiken dat de geluidsbelasting op de gevels zoveel mogelijk wordt beperkt tot 55 dB(A). Volgens DCMR staan deze woningen op een saneringslijst. Verzocht wordt meer informatie te versterken over de maatregelingen, waarvoor deze woningen in aanmerking komen, die getroffen moeten worden om de geluidsbelasting terug te brengen tot 55 dB(A). Met bijzondere aandacht voor de voortgang van het treffen van deze maatregelen. Reactie De woningen Terbregseweg 187 en 189 zijn in het huidige bestemmingsplan geen woningen meer. De woningen aan de Terbregsehof staan op de Raillijst, omdat ze een geluidsbelasting hebben van meer dan 65 dB. Het gaat om acht woningen. De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de raillijst ligt inmiddels bij Prorail. In het plangebied Terbregsehof zijn geen saneringswoningen gemeld vanwege wegverkeerslawaai. In het kader van de verbreding Rijksweg A 16 is het zo dat er ten behoeve van genoemde woningen schermen geplaatst zijn.
43
Uit de toelichting blijkt dat het opslagterrein ten behoeve van kermisexploitanten ruimte biedt voor tijdelijke bewoning in woonwagens en/of caravans. Een tijdelijk gebruik van het terrein voor bewoning lijkt planologische niet geregeld te zijn. De planregels (art. 4.1) stellen dat het terrein, voorzover gelegen ten oosten van de Terbegseweg, uitsluitend is bestemd ten behoeve van opslag voor kermisexploitanten. Geadviseerd wordt de planregels (inclusief normen en toetsingscreiteri) zo leesbaar en begrijpelijk te formuleren en te toetsen op handhaafbaarheid. In de Wgh zijn woonwagenstandplaatsen aangemerkt als geluidsgevoelig terrein. Voor het voorzien in woonwagenstandplaatsen voor de kermisexploitanten wordt verzocht de wettelijke voorschriften uit de Wgh in acht te nemen. Reactie Het terrein is niet aangemerkt als terrein voor woonwagenstandplaatsen, het terrein is dan ook geen geluidsgevoelig terrein in de zin van de Wgh. De ruimte die geboden wordt voor tijdelijke bewoning is vele jaren geleden contractueel vastgelegd. Op basis van de contracten die met de gebruikers zijn afgesloten kan handhavend worden optreden. In Hoofdstuk 8 Handhaving wordt nader ingegaan op deze mogelijkheid. Geluid - Luchtvaartlawaai In de toelichting wordt gerefereerd aan het besluit "Aanwijzing luchtvaartterrein Rotterdam Airport" van 17 oktober 2001. Een wijziging aanwijzing Luchtvaartterrein Rotterdam Airport is nu in voorbereiding. Geadviseerd wordt de passage uit paragraaf 6.4.4. Luchtvaartlawaai te actualiseren en de invloed van de wijziging op het plangebied te beoordelen. Reactie De tekst in paragraaf 6.4.4 is aangepast. Externe veiligheid - vervoer gevaarlijke stoffen over de weg Het plangebied ligt in de oksel van de A16 en A20 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de toelichting blijkt dat de nieuwe ontwikkelingen geen invloed hebben op het groepsrisico (GR) en dat het GR in elk geval onder de orienterende waarde blijft. Deze conclusie wordt getrokken op grond van een Risicoanalyse externe veiligheid, behorend bij het bestemmingsplan. Het groepsrisico moet berekend worden op basis van de meest recente vervoergegevens. De gegevens zijn te vinden in bijlage 5 (tabel afstanden en vervoerscijfer Basisnet weg), als bedoeld in artikel 1, onderdeel C van het besluit tot wijziging van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) gelet op de voorgenomen invoering van het Basisnet (gepubliceerd in staatscourant 2009, nr. 19907, 22 december 2009). Geconstateerd wordt dat in de Risicoanalyse geen gebruik is gemaakt van de meest recente vervoerscijfers zoals opgenomen in de Circulaire RNVGS. Verzocht wordt opnieuw een risicoanalyse uit te voeren met de meest recente vervoerscijfers. Indien het groepsrisico toeneemt of als er sprake is van een overschrijding van de orienterende waarde, dan dient het groepsrisico te worden verantwoord. Het groepsrisico moet niet alleen berekend worden voor de nog te realiseren bestemmingen. Ook de personendichtheid van de reeds aanwezige bestemmingen moet betrokken worden bij de groepsrisicoberekeningen. Reactie Het externe veiligheidsrapport is aangepast, er is gerekend met de nieuwe gegevens. Verzocht wordt de veiligheidszone nabij het Terbregseplein (A16 en A20) uit de Circulaire RNVGS alsnog op te nemen en te borgen in de planregels. Reactie In de veiligheidszone vinden geen ontwikkelingen plaats, het is niet nodig de zone op te nemen op de kaart of in de planregels.
44
In het bestemmingsplan wordt geen aandacht besteed aan een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Dat is een gebied tot 30 meter van de weg waarin, bij de realisering van objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. De 30 metee zone wordt gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. Zowel de A16 als de A20 hebben op deze locatie een PAG. Verzocht wordt in te gaan op het PAG en daarbij aan te geven op welke wijze rekening wordt gehouden met de effecten van een plasbrand. Als de objecten in deze zone toegelaten worden dient een verantwoording opgesteld te worden. Daarbij moet onder meer aandacht worden gegeven aan alternatieve locaties, welke maatregelen te nemen zijn om de effecten van een plasbrand tegen te gaan, hoe rekening gehouden is met de mogelijkheden voor hulpverlening om bij een ongeval in te grijpen en met de zelfredzaamheid van de mensen die in de PAG komen te verblijven. In het ontwerp Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) is beschrven aan welke voorwaarden het bouwen in een PAG moet voldoen. Reactie De tekst in paragraaf 6.7 is aangepast. Externe veiligheid - vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor In de risicoanalyse wordt op de externe veiligheid rond de Goudse lijn (spoor Rotterdam - Gouda). Confrom de Circulaire RNVGS is de risicoberekening gebaseerd op de prognose 2007 van ProRail. Vevolgens worden de risicoberekeningen verwerkt in een viertal varianten. Daarbij gaat de gemeente Rotterdam ervan uit dat brandbare gassen op termijn worden vervoerd in bloktreinen (BLEVE-vrij rijden). Hier is thans geen sprake van. Daarnaast lijkt het totaal BLEV-vrij rijden uitgesloten. Bovendien ligt het niet in de macht van de gemeente Rotterdam om af te dwingen de treinen BLEVE-vrij te laten rijden. Het is momenteel dus niet mogelijk een risicoreductiefactor toe te passen op grond van de verwachting dat er BLEVE-vrij gereden gaat worden. Verzocht wordt dit onderdeel van de risicoanalyse aan te passen en allen de weerslag van variant 1 uit te werken en op te nemen in de conclusie van de risicoanalyse. Ook wordt verzocht het plaatsgebonden risico (PR) in de toelichting en de planregels vast te leggen en op basis van deze gegeven het GR opnieuw te beoorden. Als het GR toeneemt of er is sprake van een overschrijding van de oriënterende waarde, dan dient het GR te worden verantwoord. Mocht een verantwoording van het GR aan de orde zijn, dan kan gebruik gemaakt worden van de CHAMP-methodiek in het hoofdstuk Horizon uiteraard wel aandacht besteden aan de verwachting van het BLEVE-vrij (arm)rijden. Reactie Het externe veiligheidsrapport is aangepast, er is gerekend met de nieuwe gegevens. 10.1.3 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard Hoogheemraadschap heeft geen opmerkingen op het voorontwerp. Wel wordt verzocht al de hoofdwatersystemen als water te bestemmen op de plankaart. Een deel van de hoofdwatergangen is niet als water bestemd maar als kantoor. Reactie Omdat de planvorming voor de locaties met de bestemming kantoor onvoldoende uitgewerkt zijn, wordt de hoofdwatergang alsnog bestemd als Water. 10.1.4 Veiligheidsregio Rotterdam De Veiligheidsregio Rotterdam- Rijnmond adviseert uw College om de volgende voorzieningen te realiseren, teneinde de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de hulpverlening te vergroten: In overleg met de afdeling Brandveiligheid de Regionale Brandweer Rotterdam Rijnmond District Oost dient de bereikbaarheid en bluswatervoorziening van het plangebied in de toekomstige situatie, opnieuw te worden beoordeeld en eventueel geoptimaliseerd. Deze voorzieningen dienen uitgevoerd te worden conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Reactie De bereikbaarheid en bluswatervoorziening worden niet geregeld in het bestemmingsplan.
45
Met betrekking tot een toxische wolk geldt dat de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in nieuwe gebouwen dient te worden verbeterd door de gebouwen geschikt te maken om enkele uren in te schuilen ("safe haven" principe). Hiervoor dienen deuren en ramen afsluitbaar te zijn. In nieuwe gebouwen die conform de bouwregelgeving voorzien moeten zijn van een brandbeveiligingsinstallatie, dient het luchtverversingssysteem uitgeschakeld te kunnen worden. Reactie Het bestemmingsplan regelt niet de wijze waarop gebouwen geconstrueerd (dienen te) worden. De voorziene ontwikkelingen dienen zodanig gerealiseerd te zijn dat deze beschermd is tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) als gevolg van een plasbrand. Hierdoor worden aanwezige personen in staat gesteld om het effectgebied sneller en veiliger te ontvluchten. Hierbij moet voor de gevels gericht naar de Terbregseweg en/of het spoor Rotterdam CS - Gouda gedacht worden aan blinde gevels of het beperken van het glasoppervlak. De initiatiefnemer dient hierbij de gevels en of het glasoppervlak bestand te laten zijn tegen een warmtestralingsflux van > 15 kW/m2. Bij de bouwvergunningverlening dient bij de brandpreventieve toets rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrandscenario op de gevel. Reactie Het bestemmingsplan regelt niet de wijze waarop gebouwen geconstrueerd (dienen te) worden. Resteffect De beschouwde risicobronnen kunnen in de voorziene plannen tot incidenten leiden die vallen in maatrampklasse I (plasbrandscenario Terbregseweg en op het spoor Rotterdam CS - Gouda en het BLEVE scenario bij het LPG vulpunt), maatrampklasse II (Toxisch scenario op het spoor Rotterdam CS - Gouda) en maatrampklasse III (BLEVE scenario op het spoor Rotterdam CS - Gouda)'-'. De maatrampklasseschaal loopt op van I tot en met V, waarbij III beheersbaar wordt geacht door de hulpverleningsdiensten. De genoemde maatregelen hebben nauwelijks tot geen kwantificeerbaar effect op het berekende aantal slachtoffers. Echter, de kans op het zich catastrofaal ontwikkelen van een incident neemt af en de effecten kunnen verder teruggedrongen worden. Reactie Notificatie 10.1.5 ProRail Infraprojecten Verwacht wordt dat de opstelcapaciteit bij Rotterdam Noord Goederen in het kader van Hoog Frequent Spoor vergroot zal worden. Daarnaast loopt een vergunningaanvraag voor extra opstelcapaciteit op Rotterdam Noord ten behoeve van opslag in verband met de bouw van station Rotterdam Centraal. Indien de opstelcapaciteit vergroot wordt, kan dit gevolgen hebben voor de geluidsbelasting. Verzocht wordt met deze gegevens rekening te houden bij de opstelling van het bestemmingsplan. Reactie De revisievergunning voor Prorail heeft geen consequenties voor het bestemmingsplan. Wel is het zo dat er tijdelijk, tot 1-1-2014, een beperkte toename van de geluidsbelasting is voor Terbregseweg 191-193. De geluidsbelasting blijft echter nog onder de richtwaarde en dus is de revisievergunning vergunbaar. 10.1.6 DCMR Opmerking bij 6.4. Geluid De geluidssituatie bij de bestaande/te herbestemmen woningen is niet onderzocht. Formeel is dat ook niet noodzakelijk maar gezien de bijzondere situatie wordt voorgesteld ook in kwantitatieve zin een oordeel te vellen. Reactie Er is geen noodzaak voor nader onderzoek naar de geluidssituatie voor de woningen. De toegevoegde
46
waarde van dergelijk onderzoek wordt niet gezien, zodat nader onderzoek achterwege blijft. Opmerking bij 6.5. Luchtkwaliteit Op basis van het NSL onderbouwen dat de te herbestemmen woningen (gaan) voldoen aan de normen. Het is niet alleen van belang dat nieuwe ontwikkelingen binnen de normen passen (op basis van NIBM) maar dat ook de woningen voldoen aan de normen. Reactie Het betreft hier enkele woningen die reeds tientallen jaren aanwezig zijn; indertijd zijn ze wegbestemd, maar die herbestemming is, zoals ook bij de DCMR bekend is, nooit geëffectueerd. Gezien deze voorgeschiedenis dienen deze woningen beschouwd te worden als bestaande situatie. Opmerking bij 6.7. Externe veiligheid In de tekst staat geen verwijzing naar het Basisnet. Het kaartje met PR contouren weg en rail is achterhaald. Het kaartje is in tegenspraak met de tekst (10-6 contour binnen de autosnelwegen). Het huidige inzicht is dat de maximale PR 10-6 contour op 38 meter uit de as van de weg ligt. Wellicht gaat het Basisnet nog in 2009 naar de Tweede Kamer. De uitkomsten daarvan kunnen dan nog verwerkt worden in het ontwerp (zonering langs transportroutes). Een onderzoek van Gemeentewerken is bij DCMR niet bekend. De 10-6contour, voor nieuwe ontwikkelingen, rond het LPG vulpunt is 45 meter. Verzocht wordt dit te wijzigen. Reactie De achterhaalde afbeelding is uit de tekst verwijderd en de tekst is aangepast. 10.1.7 Nederlandse Gasunie Het plan is getoetst aan het toekomstig externe veiligheidsbeleid van VROM voor aardgastransportleidingen, zoals dat naar verwachting medio 2010 in werking zal treden middels de AMvB Buisleidingen. De circulaire "Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen uit 1984" zal dan komen te vervallen. Uit deze toetsing blijkt dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtstbijgelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. Reactie Van deze opmerking is kennisgenomen. 10.1.8 Deelgemeente Kralingen-Crooswijk Verzocht wordt de paragraaf met betrekking tot handhaven aan te passen, omdat deze achterhaald is door recentelijk bestuurlijk overleg met Wethouder Karakus m.b.t. het kermisexploitantenterrein Terbregsehof waar afgesproken is dat het OBR het initiatief zal nemen voor het opstarten van een handhavingstraject. Reactie Naar aanleiding van bovengenoemd overleg is Hoofdstuk 8 Handhaving aangepast. In de tekst wordt nu verwezen naar het handhavingstraject dat inmiddels is opgestart.
47
48
Regels
49
Hoofdstuk 1 Artikel 1 1.1
INLEIDENDE REGELS
Begrippen
Plan
Het bestemmingsplan Terbregsehof van de gemeente Rotterdam 1.2
Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.3
Achtertuin
Tuingedeelte gelegen achter de achtergevel bouwgrens en de denkbeeldige lijn getrokken in het verlengde hiervan tot aan de zijerfgrens. 1.4
Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. 1.5
Bebouwingspercentage
Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bouwperceel door gebouwen mag worden ingenomen. 1.6
Bedrijven
De bedrijven genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels. 1.7
Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak. 1.8
Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.9
Bouwaanduidingen
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken. 1.10
Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.11
Bouwgrens
De grens van een bouwvlak c.q. een lijn welke niet door gebouwen mag worden overschreden. 1.12
Bouwlaag
Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld. NB: onder het "theoretisch profiel van een kap" wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek tenminste 20 en maximaal 60 graden bedraagt.
50
1.13
Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.14
Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.15
Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.16
Bruto vloeroppervlak (b.v.o.)
Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend. 1.17
Bijgebouw
Vrijstaand gebouw dat door constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een hoofdgebouw gelegen op hetzelfde perceel. 1.18
Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. 1.19
Erf
Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.). 1.20
Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.21
Grondgebonden woningen
Woningen met een eigen tuin. 1.22
Kap
Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek ten minste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt. 1.23
Kantoren
Gebouwen (c.q. deel van gebouwen) ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden van administratieve aard. 1.24
Laagbouw woningen
Woningen, niet gestapeld met woningen of andere functies. Woonwagens c.q. woonwagenstandplaatsen worden niet hieronder begrepen. 1.25
Maaiveld
De hoogte van het terrein nadat het gereed gemaakt is voor bebouwing.
51
1.26
Milieudeskundige
De directeur van de Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie. 1.27
Oorspronkelijke zij- resp. achtergevel
De zij- resp. achtergevel van een gebouw op het tijdstip van eerste oplevering van het gebouw. 1.28
Peil (straat-)
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg; voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein. Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend. 1.29
Praktijkruimte
Een werkruimte, welke geen onderdeel uitmaakt van een woning. 1.30
Straatmeubilair
Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d. 1.31
Tuin
Terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt. 1.32
Uitstekende delen aan gebouwen
Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d. 1.33
Water
Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater. 1.34
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. 1.35
Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. 1.36
Winkel
Detailhandelsvestiging en/of daarmee vergelijkbare vestiging voor de verrichting van diensten aan of ten behoeve van particulier c.q. eindconsument. Een belhuis wordt hier niet onder begrepen.
52
Artikel 2
wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.2
de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen conctructiedeel. 2.3
de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.4
de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.5
de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk. Dakoverstekken, luifels, balkons en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter. 2.6
de breedte van een gebouw
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte. 2.7
de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens
vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.
53
Hoofdstuk 2 Artikel 3 3.1
BESTEMMINGSREGELS
Bedrijf
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bedrijven t/m categorie 3.1 van de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels, met het daarbij behorende erf en werkterrein; b. Voorzover gelegen aan de Terbregseweg 179 tevens een bedrijf in het bewerken, gieten en (groot)verhandelen van metaal (milieucategorie 4.2). c. 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 16), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 3.2
Bouwregels
3.2.1
Algemeen
Op de voor 'Bedrijf' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functie. Het perceel Terbregseweg 179 dient voor 25% als open water te zijn ingericht. 3.2.2
Medebestemming
Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 3.3
Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.1 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn
54
Artikel 4 4.1
Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
een inrichting voor de verkoop van motorbrandstoffen - met LPG -, met de daarbij behorende bovenen ondergrondse voorzieningen, erf, alsmede, uitsluitend in combinatie hiermee, voor detailhandel. b. 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 16), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 4.2
Bouwregels
4.2.1
algemeen
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies, waarvoor geldt dat: a. van de gebouwen de maximum grondoppervlakte in totaal 100 m2 en de maximum hoogte 3 meter mag bedragen; b. van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, de maximum hoogte 7 meter mag bedragen, met uitzondering van ontluchtingsschachten; c. detailhandel niet meer dan 125 m2 vloeroppervlakte mag innemen. 4.2.2
medebestemming
Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
55
Artikel 5 5.1
Bedrijventerrein
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bedrijven t/m categorie 3.1 van de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels, alsmede voor de daarbij behorende opslag- en werkterreinen. Voorzover gelegen ten oosten van de Terbregseweg en ten zuiden van het spoor zijn de gronden uitsluitend bestemd ten behoeve van opslag voor kermisexploitanten. b. 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 16), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 5.2
Bouwregels
5.2.1
algemeen
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functie. 5.2.2
Percentage vloeroppervlakte
Bedrijfsgebonden kantoren mogen per bedrijf niet meer dan 50 % van het bruto vloeroppervlak innemen, met een maximum van 3000 m2. 5.2.3
medebestemming
Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 5.3
Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 5.1 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige - daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.
56
Artikel 6 6.1
Groen
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groenvoorzieningen, met bijbehorende voet- en fietspaden en watergangen; b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming; c. kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer. d. detailhandel in tenten en kampeerartikelen voorzover de gronden gelegen zijn ten westen van de Terbregseweg en ten zuiden van de Veenweg. e. 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 16), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 6.2
Bouwregels
6.2.1
algemeen
Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke passen in de functie als bedoeld onder in lid 6.1 onder a., zoals straatmeubilair, (al dan niet ondergrondse), bovenleidingsmasten c.q. -portalen ten behoeve van trambanen, bruggen, duikers; b. gebouwen ten behoeve van de in 6.1 onder d bedoelde functie, tot ten hoogste 80 m3 in totaal. c. kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, zoals gemaalgebouwtjes, telefooncellen, gasdrukregel- en meetstations, wachthuisjes e.d., niet groter dan 80 m3. 6.2.2
medebestemming
Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
57
Artikel 7 7.1
Kantoor
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. kantoren; b. parkeergarages, al dan niet (geheel of ten dele) ondergronds. c. 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 16), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 7.2
Bouwregeling
7.2.1
algemeen
Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies. 7.2.2
Bebouwingsnormen
Ten minste 10% van de grond dient als open water te zijn ingericht. 7.2.3
medebestemming
Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
58
Artikel 8 8.1
Sport - Sport- en speelterrein
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport - Sport- en speelterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor sportvelden en speelterreinen, met bijbehorende bebouwing en erf. d. 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 16), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 8.2
Bouwregels
8.2.1
algemeen
Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens in de bestemming passende bouwwerken, zoals kleedgebouwtjes/bergingen, een clubgebouw/kantine, lichtmasten, vlaggenmasten en tribunes. 8.2.2
medebestemming
Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
59
Artikel 9 9.1
Tuin
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. tuin; b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming. c. 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 16), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 9.2
Bouwregels
9.2.1
algemeen
Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: a. in de bestemming Tuin passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pergola's, erfafscheidingen, keermuren en gebouwde terrassen, alsmede hellingbanen en brandtrappen; gebouwde terrassen (dakterrassen worden niet hieronder begrepen) niet hoger mogen zijn dan 0,2 meter boven maaiveld; b. uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in het eerste en tweede lid onder b., mits niet dieper dan 2 meter uit de gevel en tenminste 2,2 meter boven maaiveld; c. aanbouwen en bijgebouwen, in de achter- en zijtuin van grondgebonden woningen, met dien verstande dat: 1. niet meer dan 50 % van het oppervlak van de achtertuin bebouwd mag worden; 2. een aanbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw niet breder mag zijn dan 3 meter, gemeten vanaf de oorspronkelijke zijgevel van het hoofdgebouw; 3. een aanbouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw niet dieper mag zijn dan 3 meter, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw; 4. de goothoogte van een aanbouw niet hoger mag zijn dan het vloerniveau (+ 25 cm) van het eerste verdieping van het hoofdgebouw, met dien verstande dat een aanbouw mag worden afgedekt met een schuin dakvlak met dezelfde hellingshoek als de kap/schuin dakvlak op het hoofdgebouw; 5. een bijgebouw niet groter mag zijn dan 20 m2 b.v.o.; 6. een bijgebouw niet hoger mag zijn dan 3 meter, gemeten vanaf maaiveld; 7. aanbouwen/bijgebouwen een afstand van tenminste 1 meter tot de denkbeeldige lijn getrokken in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw dienen aan te houden; 8. aanbouwen/bijgebouwen een afstand van tenminste 1 meter tot de erfgrens moeten aanhouden aan de zijde waar de kavel grenst aan openbaar gebied. 9.2.2
medebestemming
Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
60
Artikel 10 10.1
Verkeer - Spoorverkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Spoorverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. spoorbanen ten dienste van het spoorwegverkeer, met de bijbehorende kunstwerken, als viaducten, bruggen en duikers, overige voor het functioneren van het spoorwegverkeer nodige bouwwerken, alsmede groenvoorzieningen, waterlopen, paden e.d. b. 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 16), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 10.2
Bouwregels
10.2.1 algemeen Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: a. de in lid 10.1 bedoelde spoorbanen en kunstwerken; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bovenleidingen, seinpalen, overwegbomen, straatmeubilair, reclame-inrichtingen, geluidswerende voorzieningen e.d. 10.2.2 Bouwhoogte Gebouwen mogen niet hoger zijn dan 10 meter; bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet hoger dan 15 meter. 10.2.3 medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
61
Artikel 11 11.1
Verkeer - Wegverkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken zoals viaducten, bruggen, duikers; alsmede voor: 1. voorzieningen ten behoeve van wandelen en verblijven, zoals trottoirs, paden en trappen; 2. groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; 3. bouwwerken ten behoeve van kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen; 4. geluidswerende voorzieningen; b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming. c. 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 16), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 11.2
Bouwregels
11.2.1 algemeen Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: a. in de bestemming passende bouwwerken (geen gebouwen zijnde), zoals straatmeubilair, huisvuilcontainers (al dan niet ondergronds) niet groter dan 10 m3, abri's, bovenleidingmasten c.q. portalen ten behoeve van trambanen, alsmede niet voor bewoning bestemde kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, welke gebouwen niet groter mogen zijn 80 m3; b. uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in het eerste lid onder b., niet dieper dan 2 meter uit de gevel en tenminste 2,2 meter boven maaiveld. 11.2.2 medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
62
Artikel 12 12.1
Verkeer - Verblijfsgebied
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen; alsmede voor: 1. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen, fietspaden, parkeerplaatsen; 2. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; 3. bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen; 4. geluidswerende voorzieningen; b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming. c. 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 16), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 12.2
Bouwregels
12.2.1 algemeen Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: a. in de bestemming passende bouwwerken (geen gebouwen zijnde), zoals straatmeubilair, huisvuilcontainers (al dan niet ondergronds) niet groter dan 10 m3, abri's, bovenleidingmasten c.q. portalen ten behoeve van trambanen, alsmede niet voor bewoning bestemde kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, welke gebouwen niet groter mogen zijn 80 m3; b. uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in lid 12.1 onder b., niet dieper dan 2 meter uit de gevel en tenminste 2,2 meter boven maaiveld. 12.2.2 medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
63
Artikel 13 13.1
Water
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater, met bijbehorende voorzieningen. b. 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 16), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 13.2
Bouwregels
13.2.1 algemeen Op de in lid 13.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen, gemalen e.d. 13.2.2 medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.
64
Artikel 14 14.1
Wonen
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. woningen, met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen, bijgebouwen, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en -paden; b. 'Waarde - Archeologie' (als bedoeld in Artikel 16), voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 14.2
Bouwregels
14.2.1 Algemeen Op de voor ''Wonen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies. 14.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 14.2.3 Bebouwingsnormen Erfafscheidingen mogen niet hoger worden dan 2 meter. 14.3
Specifieke gebruiksregels
Woningen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf, mits: a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30 % wordt gebruikt voor werkactiviteiten; b. de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen; c. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen; d. er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van de werkactiviteiten.
65
Artikel 15 15.1
Leiding - Hoogspanning
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor 3 stuks 150 Kv ondergrondse hoogspanningsleidingen. 15.2
Bouwregels
15.2.1 Verbod Op de voor Leiding - Hoogspanning bestemde gronden, mag in afwijking van de bouwregels voor de andere voorkomende bestemming(en) dan 'Leiding - Hoogspanning', op bedoelde gronden niet worden gebouwd. 15.2.2 Uitzondering op verbod Het bouwverbod bedoeld in 15.2.1 geldt niet voor bebouwing welke is toegestaan ingevolge de bestemming "Leiding - Hoogspanning" en (vervangende nieuwbouw van) bebouwing welke aanwezig is op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. 15.2.3 Toegestane bouwwerken Ten behoeve van de functie "Leiding - Hoogspanning" mogen worden gebouwd in de bestemming passende bouwwerken zoals pomp-, regel-, meetstations e.d., elk niet groter dan 80 m3. 15.3
Ontheffing van de bouwregels
15.3.1 Ontheffing Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 15.2.1 ten behoeve van bouwwerken welke toegelaten zijn krachtens de andere bestemming(en) dan "Leiding - Hoogspanning", mits het belang van de hoogspanningsleiding hierdoor niet wordt geschaad. Geen ontheffing kan worden verleend voor bebouwing binnen 4 meter gemeten aan weerszijden uit de hartlijn "leiding hoogspanning". 15.3.2 Advies Alvorens ontheffing te verlenen winnen zij het schriftelijk advies in van de beheerder van de hoogspanningsleiding aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan het ontheffingsbesluit, ter bescherming van bedoelde leiding. 15.4
Aanlegvergunning
15.4.1 Verbod Op de voor "Leiding - Hoogspanning" bestemde gronden is het verboden zonder schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de onderstaande werken (geen bouwwerken zijnde) en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; b. Het indrijven van voorwerpen in de bodem (incl. heiwerkzaamheden); c. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven alsmede door ophogen; d. het aanbrengen van gesloten verhardingen; e. het verrichten van grondroer werkzaamheden, anders dan ten behoeve van leidingen; f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen; g. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair. 15.4.2 Uitgezonderde werkzaamheden Zulks geldt niet voor werken en werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en evenmin voor werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren.
66
15.4.3 Vergunning Aanlegvergunning wordt verleend, indien de uitvoering van de werken c.q. werkzaamheden zoals vermeld in lid 15.4.1 geen gevaar oplevert voor de ondergrondse leidingen of het goed functioneren ervan. 15.4.4 Advies Alvorens vergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders het schriftelijk advies in van de beheerder van de hoogspanningsleiding, aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan de vergunning, ter bescherming van het belang van de hoogspanningsleiding.
67
Artikel 16 16.1
Waarde - Archeologie
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden. 16.2
Bouwregels
In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een reguliere bouwvergunning, als bedoeld in de Woningwet, een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om bouwvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in 16.3 Aanlegvergunning 16.2.1 aanvullende regels Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een reguliere bouwvergunning als bedoeld in de Woningwet de volgende regels verbinden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige. 16.3
Aanlegvergunning
In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de hierna onder a t/m f genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 7,30 meter beneden NAP en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan. 16.3.1 vergunningsvereiste Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden: a. b. c. d. e. f.
grondbewerkingen (van welke aard dan ook); het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; het indrijven van voorwerpen in de bodem; het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven; het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.; het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.
Het aanlegvergunningvereiste geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten. Aanlegvergunning wordt verleend, indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. 16.3.2 deskundigenrapport Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een rapport van een archeologisch deskundige te overleggen. Aan een aanlegvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische
68
monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.
69
Artikel 17 17.1
Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van een hoofdwatergang. 17.2
Bouwregels
Op de voor ''Waterstaat - Waterstaatkundige functie' bestemde gronden, mag in afwijking van de bouwregeling voor de andere voorkomende bestemming(en) dan 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' niet worden gebouwd. 17.3
Ontheffing van de bouwregels
17.3.1 Ontheffing Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 17.2 ten behoeve van bouwwerken welke toegelaten zijn krachtens de andere toegelaten bestemming(en) dan 'Waterstaat Waterstaatkundige functie', mits het belang van de hoofdwatergang hierdoor niet wordt geschaad. 17.3.2 Advies Alvorens ontheffing te verlenen winnen burgemeester en wethouders het schriftelijk advies in van het waterschap, aan de hand waarvan zij desgewenst voorwaarden kunnen verbinden aan het ontheffingsbesluit, ter bescherming van genoemd belang.
70
Hoofdstuk 3 Artikel 18
ALGEMENE REGELS
Antidubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
71
Artikel 19 19.1
Algemene bouwregels
Maximum bebouwingspercentage
Ingeval noch in de regels, noch op de (analoge) verbeelding een maximum bebouwingspercentage is vermeld voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen, mogen deze gronden volledig worden bebouwd. 19.2
Goot- en nokhoogte
Voor woningen mag de maximum nokhoogte niet meer bedragen dan 7 meter boven de maximum goothoogte. Een souterrain mag niet hoger reiken dan 2 meter boven peil. 19.3
Afdekking van gebouwen
Ingeval noch de regels, noch de (analoge) verbeelding duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt. 19.4
Dakkapellen
Dakkapellen op schuine dakvlakken zijn toegestaan, onder de volgende voorwaarden: a. Ingeval zij geplaatst worden op het voordakvlak of een naar de weg of het openbaar groen gekeerd dakvlak, mogen zij niet breder zijn dan 2/3 deel van bedoeld dakvlak, waarbij tenminste 0,5 meter afstand tot de zijkant van het dakvlak aangehouden dient te worden. Niet meer dan één dakkapel mag in het voordakvlak worden gerealiseerd. b. Ingeval zij geplaatst worden op een ander dakvlak dan de genoemde, geldt dat zij tenminste 0,5 meter afstand tot de zijkant van het dakvlak dienen aan te houden. c. Op een aanbouw aan een niet-gestapelde woning is een dakkapel alleen toegestaan op het achterdakvlak. In alle gevallen geldt dat: d. de bovenzijde tenminste 0,5 meter onder de nok van het pand dient te blijven; e. de voorzijde tenminste 1 meter dient terug te liggen ten opzichte van de gevel. 19.5
Onderdoorgang
Ter plaatse van de aanduiding "Onderdoorgang" mag een onderdoorgang worden gebouwd, waarvan de breedte en hoogte niet minder dan 2,5 meter mag bedragen, met dien verstande dat ingeval de onderdoorgang tevens voor autoverkeer bestemd is deze niet minder dan 3,5 meter breed resp. 4,2 meter hoog mag zijn.
72
Artikel 20
Algemene ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het (voorlopig) verbod om niet te bouwen, anders dan overeenkomstig een onherroepelijk uitwerkingsplan resp. wijzigingsplan, mits: a. het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerpuitwerkingsplan resp. ontwerpwijzigingsplan; b. het bouwplan tezamen met het ontwerpuitwerkingsplan resp. ontwerpwijzigingsplan ter inzage is gelegd met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht; c. gedurende de termijn van ter inzage legging geen zienswijzen zijn ingediend.
73
Artikel 21 21.1
Algemene procedureregels
Procedure ontheffing van bouw- en/of gebruiksregels
Een ontheffing van de bouw- en/of gebruiksregels wordt niet eerder verleend, dan nadat burgemeester en wethouders het verzoek daartoe gedurende 6 weken voor belanghebbenden ter inzage hebben gelegd, na voorafgaande publicatie.
74
Hoofdstuk 4 Artikel 22 22.1
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 22.2
Ontheffing
Eenmalig kan ontheffing worden verleend van lid 22.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 22.1 met maximaal 10 %. 22.3
Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 22.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 22.4
Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 22.5
Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 22.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 22.6
Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in het lid 22.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 22.6.1 Uitzonderingen op het overgangsrecht gebruik Lid 22.5 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 22.7
Hardheidsclausule
Voor zover van toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
75
Artikel 23
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Terbregsehof", gemeente Rotterdam
76
Bijlagen
77
Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten categorie 1 t/m 3.1 (met a) Toelichting De Lijst van Bedrijfsactiviteiten geeft aan welke bedrijven binnen het plangebied in beginsel zijn toegestaan. Alle bedrijfsactiviteiten zijn ingedeeld in milieucategorieën, waarbij milieucategorie 1 betekent dat een bedrijfstype weinig potentiële milieuhinder veroorzaakt en milieucategorie 5 of 6 veel milieuhinder veroorzaakt. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de lijst van bedrijfstypen ingedeeld aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling uit 1993 (SBI'93) van het CBS. Voor de zonering en de bij de zones behorende bedrijfscategorieën is uitgegaan van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering - 2007". Per type bedrijf zijn afstanden gegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Voor geluid is aangegeven of sprake is van continu geluid en van activiteiten die op een gezoneerd terrein thuishoren. Voor wat betreft verkeersaantrekkende werking en visuele hinder zijn indices gegeven. De lijst van bedrijfsactiviteiten volgt de publicatie van de VNG, maar met een algemeen verschil. De lijst gaat alleen over activiteiten die in een bedrijfsbestemming zijn toegestaan. Zo zijn bijvoorbeeld sport- en recreatieve voorzieningen niet opgenomen, omdat die in Rotterdam een aparte bestemming zijn. Voor een uitsplitsing naar afstanden per categorie wordt verwezen naar de VNG-publicatie. In de tabel behorend bij het bestemmingsplan bepaalt de grootste indicatieve afstand de milieucategorie. De aanbevolen indicatieve afstand tussen een bedrijf en woningen: categorie 1: categorie 2: categorie 3.1: categorie 3.2: categorie 4.1: categorie 4.2: categorie 5.1: categorie 5.2: categorie 5.3: categorie 6:
afstand tot afstand tot afstand tot afstand tot afstand tot afstand tot afstand tot afstand tot afstand tot afstand tot
woningen 0 of 10 meter woningen 30 meter woningen 50 meter woningen 100 meter woningen 200 meter woningen 300 meter woningen 500 meter woningen 700 meter woningen 1000 meter woningen 1500 meter
Plangebied Voor dit plangebied zijn geen bedrijven toegelaten uit een categorie hoger dan categorie 3.1, deze zijn dan ook niet in de lijst opgenomen. Strategische milieubeoordeling Wanneer de bedrijvenlijst behorend bij het bestemmingsplan mogelijkheden biedt om MER-(beoordelings)plichtige bedrijven te vestigen geeft het bestemmingsplan daarmee het kader, zoals bedoeld in de Europese richtlijn (2001/42EG) en zal in dat geval voor het bestemmingsplan een planm.e.r. gevoerd moeten worden. De richtlijn voor de planm.e.r. is bedoeld om milieu-effecten van plannen en programma's tijdens de voorbereiding daarvan in beeld te brengen in een milieurapport (een PlanMER). Voor de zwaardere milieucategorieën is in de meeste gevallen een planm.e.r. nodig. Door het toestaan van enkele activiteiten uit de oorspronkelijke VNG-lijst categorie 3.1 is in die gevallen voor het plan een planm.e.r. nodig. De lijst van categorie 3.1 is voor dit plan geschoond van activiteiten die MER-(beoordelings)plichtig zijn. Daarnaast is van een aantal activiteiten uit de standaard VNG-lijst de hoeveelheid of productiecapaciteit beperkt, deze aanpassing is aangegeven met een "a" in de derde kolom. Het gebruik van een aangepaste lijst voorkomt dat dit plan onbedoeld toch het kader biedt en een planm.e.r. noodzakelijk is om de milieu-effecten in beeld te brengen. Voor dit plangebied wordt de onderstaande lijst met bedrijfsactiviteiten gehanteerd: sbi-code 15
Omschrijving -
cat.
VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
78
151
0
Slachterijen en overige vleesverwerking:
151
5
- vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, productieoppervlak <= 1.000 m²
3.1
151
6
- vleeswaren- en vleesconservenfabrieken, productieoppervlak <= 200 m²
3.1
151
7
151
8
- vervaardiging snacks en vervaardiging kant-en-klaar-maaltijden, productieoppervlak < 2.000 m²
152
0
Visverwerkingsbedrijven:
152
6
- verwerken anderszins, productieoppervlak <= 300 m²
3.1
1531
2
- vervaardiging van snacks, productieoppervlak < 2.000 m²
3.1
1552
2
- consumptie-ijsfabrieken, productieoppervlak <= 200 m²
1581
0
Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1581
1
- verwerkingscapaciteit < 2.500 kg meel/week
1583
0
Suikerfabrieken:
1584
0
Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
1584
3
- cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken, productieoppervlak <= 200 m²
2
1584
6
- suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, productieoppervlak <= 200 m²
2
a - loonslachterijen, productiecapaciteit < 20.000 ton/jaar
1585
Deegwarenfabrieken
1593 t/m 1595
Vervaardiging van wijn, cider e.d.
17
-
VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
172
0
Weven van textiel:
3.1 3.1
2
2
3.1 2
173
Textielveredelingsbedrijven
3.1
174, 175
Vervaardiging van textielwaren
3.1
176, 177
Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen
3.1
18
-
VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
181
Vervaardiging kleding van leer
182
Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer)
183
Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont
19
-
3.1 2 3.1
VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING)
192
Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel)
3.1
193
Schoenenfabrieken
3.1
20
-
HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
2010.2
0
Houtconserveringsbedrijven:
2010.2
2
203, 204, 205
1
205
a - met zoutoplossingen, productiecapaciteit < 120.000 m³/jaar Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, productieoppervlak < 200 m² Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken
3.1 3.1 2
79
21
-
VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN
2112
0
Papier- en kartonfabrieken:
2112
1
- productiecapaciteit < 3 ton/uur
22
-
UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
2222.6
3.1
Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen
2
2223
A
Grafische afwerking
1
2223
B
Binderijen
2
2224
Grafische reproductie en zetten
2
2225
Overige grafische activiteiten
2
223
Reproductiebedrijven opgenomen media
1
24
-
VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2442
0
Farmaceutische productenfabrieken:
2442
1
- formulering en afvullen geneesmiddelen
2442
2
- verbandmiddelenfabrieken
2466
A
Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken
25
-
VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF
2512
0
Loopvlakvernieuwingsbedrijven:
2512
1
- vloeroppervlak < 100 m²
252
0
Kunststofverwerkende bedrijven:
252
3
- productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen
26
-
VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
261
0
Glasfabrieken:
2615
a Glasbewerkingsbedrijven, productiecapaciteit < 8.000 ton/jaar
3.1 2 3.1
3.1
3.1
3.1
262, 263
0
Aardewerkfabrieken:
262, 263
1
- vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW
267
0
Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267
2
- zonder breken, zeven en drogen, productieoppervlak <= 2.000 m²
3.1
Slijp- en polijstmiddelen fabrieken
3.1
2681
2
28
-
VERVAARDIGEN VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCL. MACHINES/TRANSPORTMIDDELEN)
281
0
Constructiewerkplaatsen:
281
1a
- gesloten gebouw, productieoppervlak < 200 m²
3.1
284
B1
Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., productieoppervlak < 200 m²
3.1
2852
2
Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, productieoppervlak < 200 m²
3.1
287
B
Overige metaalwarenfabrieken niet elders genoemd; inpandig, productieoppervlak < 200 m²
3.1
80
30
-
VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30
A
Kantoormachines- en computerfabrieken
31
-
VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTRISCHE MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN
316 32
Elektrotechnische industrie niet elders genoemd -
2
2
VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN -BENODIGDHEDEN
321 t/m 323
Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d.
3.1
3210
Fabrieken voor gedrukte bedrading
3.1
33
-
VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
33
A
Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d.
35
-
VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS)
351
0
Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:
351
1
- houten schepen
36
-
VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN NIET ELDERS GENOEMD
361
2
Meubelstoffeerderijen bedrijfsoppervlak < 200 m²
1
362
Fabricage van munten, sieraden e.d.
2
363
Muziekinstrumentenfabrieken
2
364
Sportartikelenfabrieken
3.1
365
Speelgoedartikelenfabrieken
3.1
3661.1
Sociale werkvoorziening
3661.2
Vervaardiging van overige goederen niet elders genoemd
2
3.1
2 3.1
40
-
PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
40
C0
Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40
C1
- < 10 MVA
40
C2
- 10 - 100 MVA
40
D0
Gasdistributiebedrijven:
40
D3
- gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties cat. A
1
40
D4
- gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C
2
40
D5
- gasontvang- en -verdeelstations, cat. D
40
E0
Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40
E2
- blokverwarming
41
-
41
A0
2 3.1
3.1
2
WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER Waterwinning-/ bereiding- bedrijven:
81
41
A2 a - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling, capaciteit < 1,2 miljoen m³/jaar
41
B0
Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
41
B1
- < 1 MW
45
-
BOUWNIJVERHEID
45
1
- bouwbedrijven algemeen: bedrijfsoppervlak <= 2.000 m²
3.1
45
2
Aannemersbedrijven met werkplaats: bedrijfsoppervlak > 1.000 m²
3.1
45
3
- aannemersbedrijven met werkplaats: bedrijfsoppervlak < 1.000 m²
2
50
-
HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
501, 502, 504
3.1
2
Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven
2 1
5020.4
B
Autobeklederijen
5020.4
C
Autospuitinrichtingen
3.1
5020.5
Autowasserijen
2
503, 504
Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires
2
51
-
GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
5121
0
Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders
3.1
5122
Groothandel in bloemen en planten
2
5124
Groothandel in huiden, vellen en leder
3.1
5125, 5131
Groothandel in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen
3.1
5132, 5133
Groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsoliën
3.1
5134
Groothandel in dranken
2
5135
Groothandel in tabaksproducten
2
5136
Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk
2
5137
Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen
2
5138, 5139
Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen
2
514
Groothandel in overige consumentenartikelen
2
5151.1
0
Groothandel in vaste brandstoffen:
5151.1
1
- klein, lokaal verzorgingsgebied
5153
0
Groothandel in hout en bouwmaterialen:
5153
1
- algemeen, bedrijfsoppervlak > 2.000 m²
3.1
5153
2
- algemeen, bedrijfsoppervlak <= 2.000 m²
2
5153.4
4
zand en grind:
3.1
82
5153.4
6
- algemeen, bedrijfsoppervlak <= 200 m²
2
5154
0
Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154
1
- algemeen: bedrijfsoppervlak > 2.000 m²
5154
2
- algemeen: bedrijfsoppervlak < = 2.000 m²
2
5155.2
Groothandel in kunstmeststoffen
2
5156
Groothandel in overige intermediaire goederen
2
3.1
5157
1
- autosloperijen: bedrijfsoppervlak <= 1.000 m²
3.1
5157.2/3
1
- overige groothandel in afval en schroot: bedrijfsoppervlak <= 1.000 m²
3.1
5162
0
Groothandel in machines en apparaten:
5162
2
- overige
517 52
Overige Groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. -
Postorderbedrijven
527
Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) -
2
DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN
5261
55
3.1
3.1 1
LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING
5551
Kantines
1
5552
Cateringbedrijven
2
60
-
6022 6024
Taxibedrijven 1
603 63
VERVOER OVER LAND
- Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) bedrijfsoppervlak <= 1.000 m² Pomp- en compressorstations van pijpleidingen
-
6312
3.1 2
DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER Veem- en pakhuisbedrijven, koelhuizen
6321
1
Autoparkeerterreinen, parkeergarages
64
-
POST EN TELECOMMUNICATIE
641
2
3.1 2
Post- en koeriersdiensten
2 1
642
A
Telecommunicatiebedrijven
642
B0
zendinstallaties:
642
B2
- FM en TV
1
642
B3
- GSM- en UMTS-steunzenders
1
70
-
VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED
70
A
Verhuur van en handel in onroerend goed
71
-
VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
1
711
Personenautoverhuurbedrijven
2
712
Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's)
3.1
713
Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen
3.1
83
714
Verhuurbedrijven voor roerende goederen niet elders genoemd
2
72
-
COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
72
A
Computerservice- en informatietechnologie-bureaus e.d.
1
72
B
Switchhouses
2
73
-
SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
731 74
Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk -
2
OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
747
Reinigingsbedrijven voor gebouwen
7481.3
Foto- en filmontwikkelcentrales
2
7484.4
Veilingen voor huisraad, kunst e.d.
1
90
-
3.1
MILIEUDIENSTVERLENING
9001
A0
RWZI's en gierverwerkingsinrichtingen, met afdekking voorbezinktanks:
9001
B
rioolgemalen
9002.1
A
Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d.
3.1
9002.1
B
Gemeentewerven (afval-inzameldepots)
3.1
9002.2
A0
Afvalverwerkingsbedrijven:
9002.2
A4
- pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen)
9002.2
A7
- verwerking fotochemisch en galvano-afval
2
3.1 2
93
-
OVERIGE DIENSTVERLENING
9301.1
A
Wasserijen en strijkinrichtingen
3.1
9301.1
B
Tapijtreinigingsbedrijven
3.1
9301.2
Chemische wasserijen en ververijen
2
9301.3
A
Wasverzendinrichtingen
2
9301.3
B
Wasserettes, wassalons
1
Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten
1
9302 9303
0
Begrafenisondernemingen:
9303
1
- uitvaartcentra
1
Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden
2
Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd
1
9304 9305
B
84