BESLUIT ALS BEDOELD IN ARTIKEL 7.17 lid 1 VAN DE WET MILIEUBEHEER (BEOORDELINGSPLICHT m.e.r.)
Indiener Aanmeldnotitie betreft
Locatie Datum besluit Kenmerk Projectnummer
: :
: : : :
Bork Recycling B.V. Beoordelen of er aanleiding is om de procedure van de milieueffectrapportage te volgen en een milieueffectrapport (MER) op te stellen door uitbreiding van activiteiten Dolderweg 44 in Steenwijk 6 november 2015 2015/0354517 Z-HZ_MERB-2015-006111
1
Colofon
Adresgegevens
Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99 Fax 038 425 75 00 www.overijssel.nl
[email protected]
2
Inhoudsopgave 1
Besluit ...................................................................................................... 4
1
Inleiding................................................................................................... 9
2
Beoordelingsplicht en toetsingskader. .................................................... 11
3
Beoordeling. ........................................................................................... 11
3
1
Besluit
1.1
Onderwerp
Wij hebben op 2 oktober 2015 een m.e.r.-aanmeldingsnotitie (ons kenmerk: 2015/0305099) in het kader van een MER-beoordeling ontvangen van Bork Recycling B.V.. Het betreft een m.e.r.-aanmeldingsnotitie vooruitlopend op een aanvraag voor een revisievergunning. De m.e.r.-beoordeling heeft betrekking op de: uitbreiding van de opslagcapaciteit en de jaardoorzet (overslag en bewerking) van afvalstoffen, de uitbreiding met opslag en overslag van nieuwe afvalstoffen en het uitvoeren van nieuwe bewerkingen. De m.e.r.-aanmeldingsnotitie gaat over de locatie Dolderweg 44 in Steenwijk. 1.2
Besluit Wij besluiten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in dit besluit, en gelet op de artikelen 7.16 t/m 7.19 van de Wet milieubeheer dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het uitvoeren van een milieueffectrapportage nodig maken voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor de voorgenomen activiteiten van Bork Recycling B.V. aan de Dolderweg 44 in Steenwijk.
1.3
Ondertekening en verzending Met vriendelijke groet, namens Gedeputeerde Staten van Overijssel,
Lars Wuijster, teamleider Vergunningverlening
Een exemplaar van deze beschikking hebben wij gezonden aan: a.) Bork Recycling B.V., t.a.v. de heer J. Bork, Zwartschaap 46, 7934 PC STUIFZAND; b.) Dagelijks bestuur van waterschap Reest en Wieden, t.a.v. de heer W. Pieters, Postbus 120, 4970 AC MEPPEL; c.) Burgemeester en wethouders van Steenwijkerland, t.a.v. mevr. M. Klaren, Postbus 162, 8330 AD STEENWIJK; d.) Veiligheidsregio IJsselland, t.a.v. de heer B. Quint, Postbus 1453, 8001 BL ZWOLLE; e.) Misa advies, t.a.v. de heer ing P. Francken, Postbus 159, 4190 CD GELDERMALSEN.
4
1.4
Rechtsmiddelen Het besluit is overeenkomstig artikel 7.17 lid 4 van de Wet milieubeheer bekendgemaakt. Tijdens de toekomstige procedure voor de omgevingsvergunning bestaat de gelegenheid tot het indienen van zienswijzen en eventueel beroep. Daarbij kan ook dit m.e.r.beoordelingsbesluit betrokken worden.
5
BESLUIT ALS BEDOELD IN ARTIKEL 7.17 lid 1 VAN DE WET MILIEUBEHEER (BEOORDELINGSPLICHT m.e.r.) Overwegingen verwegngen
Indiener Aanmeldnotitie betreft
Locatie Datum besluit Kenmerk Projectnummer
: :
: : : :
Bork Recycling B.V. Beoordelen of er aanleiding is om de procedure van de milieueffectrapportage te volgen en een milieueffectrapport (MER) op te stellen door uitbreiding van activiteiten Dolderweg 44 in Steenwijk 6 november 2015 2015/0354517 Z-HZ_MERB-2015-006111
7
8
1
Inleiding. Bork Recycling B.V. (hierna: Bork) heeft het voornemen om een inrichting voor het opslaan en bewerken van afvalstoffen uit te breiden. Het gaat om: - uitbreiding opslagcapaciteit en jaardoorzet van afvalstoffen; - uitbreiding bewerkingscapaciteit groenafval; - uitbreiding van afvalactiviteiten met de opslag, overslag van kunststoffen, glas, metaal, papier- en karton, dakafval, gipsafval en overige stromen; - breken van steenachtige materialen; - shredderen van afvalhout (A- en B-hout); - zeven van grond. Hiervoor is inmiddels een aanvraag om vergunning Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) bij Gedeputeerde Staten ingediend. Bevoegde gezag Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag voor de inrichting voor het verlenen van de omgevingsvergunning. Dit volgt uit artikel 2.4 van de Wabo juncto artikel. 3.3 lid 1 van het Bor. De activiteiten van de inrichting zijn genoemd in Bijlage I onderdeel C categorieën 28.1 en 28.4 van het Bor en daarnaast betreft het een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort genoemd in Bijlage I categorie 5.5 van de Richtlijn industriële emissies van toepassing is. Omdat Gedeputeerde Staten het bevoegde gezag zijn voor het verlenen van de omgevingsvergunning, zijn zij dit ook voor de m.e.r.-beoordelingsprocedure, die hieraan vooraf gaat. M.e.r.-beoordelingsplicht Het initiatief is m.e.r.-beoordelingsplichtig. Het initiatief is benoemd in het Besluit m.e.r. in categorie D 18.1: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verwijdering van afval. De drempelwaarde van een installatie voor de verwijdering van afval wordt overschreden, zijnde een capaciteit van 50 ton per dag. Het begrip "verwijdering" voor de toepassing van de m.e.r.-regelgeving omvat alle handelingen die leiden tot hetzij verwijdering van afvalstoffen in de strikte zin van het woord, hetzij tot de nuttige toepassing daarvan. De jaardoorzet van afvalstoffen, waarbij een bewerking (breken of shredderen) plaatsvindt die leidt tot verwijdering of nuttige toepassing bedraagt 55.000 ton in de nieuwe situatie. Hierbij gaat het om bewerking van steenachtige materialen, A- en B-hout en groenafval. Hierdoor is de capaciteit meer dan 50 ton per dag. Voor de voorgenomen verandering hebben wij op 28 juli 2015 (ons kenmerk: 2015/0236926) een m.e.r.-aanmeldingsnotitie voor de beoordeling van de m.e.r.-plicht, ingevolge artikel 7.8a van de Wet milieubeheer (hierna: Wm), van Misa advies namens Bork ontvangen. Op 2 oktober 2015 hebben wij een vervangende m.e.r.-aanmeldingsnotitie (rapport 5BORVER2.08911.R) ontvangen.
9
Vergunde situatie Voor de inrichting zijn eerder de onderstaande vergunningen verleend door burgemeester en wethouders van Steenwijkerland (zie 1) en door waterschap Reest en Wieden (zie 2) en een melding ingediend bij burgemeester en wethouders van Steenwijkerland (zie 3): Soort vergunning
Datum besluit
Kenmerk
Onderwerp
Wet milieubeheer
3 oktober 2007
62WM/06
Milieuvergunning (1)
WVO
5 oktober 2007
07-09
Lozingsvergunning* (2)
Wet milieubeheer
ontvangst op
irixmgOtrf
Melding Wm 8.40 (3)
15 januari 2013 De hierboven genoemde vergunning waar een * bij staat is met de inwerkingtreding van de Waterwet op 22 december 2009 omgezet in een omgevingsvergunning.
Huidige situatie Bork heeft een omgevingsvergunning (milieu) voor het uitvoeren van de volgende activiteiten: - sorteren en inzamelen van bouw- en sloopafval; - inzamelen en bewerken (verkleinen en versnipperen) van groenafval; - opslaan van schone- en licht verontreinigde grond; - het opslaan van puin; - opslaan van bouwmaterialen; - inzamelen en opslaan van asbesthoudend materiaal; - opslaan van materieel (kranen, bouwketen, e.d.); en daarnaast voor het lozen via één werk op het gemeentelijk vuilwaterriool van: - huishoudelijk afvalwater; - afvalwater afkomstig van de wasplaats; - verontreinigd hemelwater afkomstig van de bulkopslag van groenafval, bouw- en sloopafval en opslag van schone en licht vervuilde grond; en voor het lozen via één werk op het gemeentelijk hemelwaterriool van hemelwater afkomstig van het dak van het bedrijfspand. Een melding Activiteitenbesluit is gedaan voor het opslaan van afvalhout (houtsnippers). Deze activiteit wordt niet meer uitgevoerd door Bork. Voorgenomen situatie Bork wil de inrichting op de volgende punten veranderen (uitbreiden): - uitbreiding opslagcapaciteit en jaardoorzet van afvalstoffen; - uitbreiding bewerkingscapaciteit van snoeihout; - uitbreiding van afvalactiviteiten met de opslag, overslag van kunststoffen, glas, metaal, papier- en karton, dakafval, gipsafval en overige stromen; - uitbreiden in het breken van steenachtige materialen (vergroting capaciteit); - shredderen van afvalhout (A- en B-hout); - zeven van grond.
10
Na uitbreiding zal de totale doorzet aan afvalstoffen (overslag en bewerking) 102.000 ton per jaar zijn. De vergunde doorzet is bijna 10.000 ton per jaar. Na uitbreiding zal de totale opslagcapaciteit van afvalstoffen 15.730 ton bedragen. De vergunde opslagcapaciteit is bijna 850 ton. De grootste opslaghoogte zal 10 meter gaan bedragen: bij de opslag van steenachtige materialen (puin).
2
Beoordelingsplicht en toetsingskader. Ingevolge artikel 7.2 van de Wm moeten Gedeputeerde Staten bij voorgenomen activiteiten die staan opgenomen in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) bepalen of de voorgenomen activiteiten vanwege bijzondere omstandigheden waaronder zij worden ondernomen m.e.r.-plichtig zijn. Dat wil zeggen dat de initiatiefnemer de vergunningsaanvraag op grond van de Wm al of niet vergezeld moet laten gaan van een milieueffectrapport (hierna: MER). In categorie 18.1 onderdeel D van het Besluit m.e.r. is aangegeven dat voor de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verwijdering van afval, anders dan bedoeld onder D 18.3, D 18.6 of D 18.7, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een installatie met een capaciteit van 50 ton per dag of meer, een m.e.r. beoordelingsplicht geldt. Een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt wanneer sprake is van een besluit waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Deze afdeling is van toepassing. Een aanvraag om omgevingsvergunning is al ingediend op 5 augustus 2014. Gedeputeerde Staten moeten beoordelen of, gelet op bijzondere omstandigheden, voor het verlenen van de nieuwe Wabo-vergunning een MER noodzakelijk is. Het algemene uitgangspunt bij een dergelijke beoordeling is dat er geen MER behoeft te worden opgesteld, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op: 1. de kenmerken van de activiteit; 2. de plaats waar de activiteit plaatsvindt; 3. de samenhang met andere activiteiten ter plaatse; 4. de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.
3
Beoordeling. De bijzondere omstandigheden zijn door ons als volgt beoordeeld:
1. Kenmerken van de activiteiten. Bij de kenmerken van het project is in het bijzonder in overweging genomen de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, de productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico van ongevallen met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën. Aangevraagd wordt een uitbreiding van de inrichting:
11
-
uitbreiding opslagcapaciteit en jaardoorzet van afvalstoffen; uitbreiding bewerkingscapaciteit van snoeihout; uitbreiding van afvalactiviteiten met de opslag, overslag van kunststoffen, glas, metaal, papier- en karton, dakafval, gipsafval en overige stromen; uitbreiden in het breken van steenachtige materialen (vergroting capaciteit); shredderen van afvalhout (A- en B-hout); zeven van grond.
Conclusie Het project is beperkt van omvang, zorgt niet voor cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen is beperkt. De productie van afvalstoffen is gering van omvang. Afvalstoffen worden juist ingezameld en bewerkt om deze geschikt te maken voor hergebruik of in te zetten als grondstof. Verontreiniging en hinder en het risico van ongevallen zijn beperkt. Gelet hierop overwegen wij, dat naar aanleiding van de kenmerken van het project kan worden uitegsloten, dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
2. De plaats waar de activiteiten plaatsvinden. De activiteiten zullen uitgevoerd gaan worden aan Dolderweg 44 in Steenwijk (gezoneerde industrieterrein Dolderkanaal-Hooidijk). Ten oosten van de activiteiten bevindt zich op circa 500 meter een woonwijk. Op meer dan 100 meter ten westen van de activiteiten bevindt zich het buitengebied. Het dichtst bij gelegen Natura-2000 gebied ligt op 1,8 kilometer ten zuiden van de activiteit: De Wieden. Een beschermd natuurmonument bevindt zich op meer dan 10 kilometer afstand. De activiteiten bevinden zich niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed Kunnen zijn is inhetbijzonder in overweging genomen dat het project is gelegen op geringe afstand van kwetsbare natuurgebieden maar op grotere afstand van gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid en gebieden die anderszins om speciale bescherming vragen. Conclusie Wij overwegen dat naar aanleiding van de plaats van het project kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. 3. De samenhang met andere activiteiten ter plaatse. In de directe omgeving van Bork is het bedrijf SGI aanwezig. Dit bedrijf staat naast Bork. SGI is een bedrijf dat zich bezighoudt met onder andere het verbranden van biomassa in een WKK (Warmte-Kracht-Koppelingsinstallatie) ten behoeve van het opwekken van warmte en elektriciteit. Voor deze activiteiten is een milieuvergunning afgegeven door burgemeester en wethouders van Steenwijkerland. Hierbij is geconcludeerd dat de geuremissie van SGI verwaarloosbaar klein is. Gelet hierop is er feitelijk geen sprake van cumulatie van geurhinder. Cumulatie van geluid door meerdere inrichtingen binnen het geluidsgezoneerde bedrijventerrein wordt beoordeeld binnen de noodzakelijke zonetoets, die zal worden uitgevoerd binnen de omgevingsvergunningprocedure. Conclusie
12
Cumulatie met andere activiteiten leidt niet tot zodanige gevolgen voor het milieu, dat een MER moet worden opgesteld. 4.
De kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.
Uit de m.e.r.-aanmeldingsnotitie blijkt dat de milieubelasting door Bork naar de omgeving beperkt van omvang is. De milieubelasting wordt hieronder omschreven.
Geluidemissie en trillinghinder De voorgenomen uitbreiding leidt tot wijziging van de akoestische situatie van het bedrijf. De akoestische effecten van de uitbreiding zijn onderzocht en zijn beschreven in het akoestisch rapport dat een bijlage bij de m.e.r.-aanmeldingsnotitie is. Het gaat om akoestisch rapport „Bork Recycling te Steenwijk; geluidonderzoek‟, rapportnummer F20529-2-RA d.d. 24 juli 2015 van Peutz BV. Toetsingskader De geluidsniveaus worden beoordeeld met behulp van: de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening 1998, de Wet geluidhinder. Situatie Bork is gelegen op het gezoneerde industrieterrein Dolderkanaal-Hooidijk in Steenwijk. Uitbreiding De uitbreiding van Bork heeft onder andere betrekking op: het breken van steenachtig materiaal; het uitbreiden van de bewerkingscapaciteit van groenafval; het verhogen van de opslagcapaciteit; het shredderen van afvalhout; het verhogen van de jaardoorzet van afvalstromen en de uitbreiding van de afvalstromen. De uitbreiding leidt tot het inzetten van nieuwe geluidsbronnen, zoals een puinbreker, houtshredder en zeef, tot een verhoogde bedrijfsduur van de bestaande bronnen, zoals shovel en kraan, en tot toename van transportbewegingen. Akoestisch onderzoek Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat door de uitbreiding de geluidsemissie op de relevante beoordelingspunten (vergunningspunten en zonebewakingspunten) zal toenemen. De grootste toename vindt plaats in noordelijke en westelijke richting. De geluidsbijdrage van Bork in de geluidszone neemt toe. Door middel van de zonetoets, uitgevoerd door de zonebeheerder, wordt bepaald of de voorgestelde toename acceptabel en toelaatbaar is. De geluidszone (maximaal toegestane hinder) wordt door de uitbreiding van Bork niet gewijzigd, maar de toegediende geluidsruimte aan Bork in de zone wel. Dat betekent dat de maximaal toegestane geluidsniveaus conform de vastgestelde geluidszone, die op de zonepunten gelden, niet worden veranderd. Wat de vastgestelde geluidszone betreft, treedt geen verslechtering van de geluidssituatie op.
13
In de omgevingsvergunningsprocedure wordt door middel van de zonetoets bepaald of de berekende geluidsniveaus vergunbaar zijn. Gelet op de afstand tot de dichtst bij gelegen woningen (meer dan 250 m) is trillinghinder en laagfrequent geluid niet te verwachten. Conclusie Gelet op het aspect geluidemissie en trillinghinder zijn er geen bijzondere omstandigheden waarvoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
Geur De inrichting is gelegen op een bedrijventerrein. In de omgeving bevinden zich bestaande woningen die als geurgevoelige bestemmingen kunnen worden aangemerkt zoals is beschreven in hoofdstuk 2.9 van de NeR. Bij de m.e.r.-aanmeldingsnotitie in het kader van de MER is een notitie opgenomen met de uitwerking van het aspect geur (kenmerk 5BOR-VER2.09131.N, 21 september 2015). Activiteiten worden niet gezien als geurrelevant als er buiten de inrichting zonder maatregelen geen geur waarneembaar is. Gelet op het feit dat er opslag van, en handelingen met geurrelevante materialen plaatsvinden, worden de activiteiten echter gezien als geurrelevant. In de notitie wordt een vergelijking gemaakt met het afvalverwerkende bedrijf Langezaal uit Haaksbergen. Een deel van de activiteiten komt overeen en op basis daarvan is bekeken wat het effect in de omgeving van Bork zal zijn. In de notitie wordt gesteld dat de geurimmissie beneden de richtwaarde uit het Overijsselse geurbeleid zal blijven. De streefwaarde zal echter worden overschreden bij geurgevoelige bestemmingen in de omgeving door activiteiten bij Bork. Cumulatief effect In de directe omgeving van Bork is het bedrijf SGI aanwezig. Dit bedrijf staat naast Bork. SGI is een bedrijf dat onder andere als activiteit heeft het verbranden van biomassa in een Warmtekrachtkoppelingsinstallatie (WKK) voor het opwekken van warmte en elektriciteit. Voor deze activiteiten is een milieuvergunning afgegeven door de gemeente Steenwijkerland. Hierbij is geconcludeerd dat de geuremissie van SGI verwaarloosbaar klein is. Gelet hierop is er geen sprake van cumulatie van geurhinder, die het opstellen van een milieueffectrapport noodzaakt. Conclusie Gelet op het aspect geur zijn er geen bijzondere omstandigheden waarvoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
Luchtkwaliteit Toetsen aan luchtkwaliteitseisen De aangevraagde activiteiten leveren een bijdrage aan concentraties verontreinigende stoffen in de buitenlucht. Om aan te tonen dat er wordt voldaan aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen, heeft Bork een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit laten voeren: “Bork Recycling te Steenwijk” Luchtkwaliteitsonderzoek in het kader van een aanvraag
14
omgevingsvergunning (milieu), rapportnummer FA 20529-2-RA-002, d.d. 21 juli 2015. Dit rapport is een bijlage bij de m.e.r.-aanmeldingsnotitie. Wettelijk kader De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is opgenomen onder titel 5.2 (“Luchtkwaliteitseisen”) van de Wm. In bijlage 2 bij de Wm zijn grens- en richtwaarden opgenomen voor concentraties van stoffen in de buitenlucht. Grenswaarden zijn er opgenomen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof: PM10, PM2,5), lood, koolmonoxide en benzeen. Er is een richtwaarde opgenomen voor ozon en er zijn richtwaarden gedefinieerd voor het totale gehalte van de stoffen benzo(a)pyreen, arseen, cadmium en nikkel in de PM10 fractie. In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 zijn regels en voorschriften opgenomen voor het meten en berekenen van concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. In de Regeling zijn gestandaardiseerde rekenmethodes opgenomen. De gestandaardiseerde rekenmethodes geven resultaten die rechtsgeldig zijn. Beschouwde stoffen en grenswaarden In de Nederlandse situatie zijn de concentraties NO2 en PM10/PM2,5 kritisch ten opzichte van de grenswaarden. In het kader van de aanvraag/initiatief zijn de concentraties van die stoffen in detail berekend en getoetst aan de wettelijke grenswaarden, inclusief het effect van de aangevraagde activiteiten. Wat betreft de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden, lood, koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, arseen, cadmium, nikkel en ozon treden de laatste jaren nergens in Nederland overschrijdingen van grens- of richtwaarden op. De concentraties van deze stoffen vertonen een dalende trend en zijn dermate laag, dat overschrijding van de daarvoor geldende grens- of richtwaarden in Overijssel redelijkerwijs uitgesloten is. De voornoemde stoffen zijn daarom niet nader in detail in beeld gebracht. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een grenswaarde van 25 µg/m3 als jaargemiddelde concentratie. In het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) zijn maatregelen opgenomen om te voldoen aan de grenswaarde voor PM10. Deze maatregelen zijn er tevens op gericht om te voldoen aan de grenswaarde voor PM2,5. Wij gaan er daarom vanuit dat wanneer aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, tevens aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan. Luchtkwaliteitsonderzoek In het door de aanvrager bijgevoegde luchtkwaliteitsonderzoek zijn de concentraties NO2 en PM10/PM2,5 berekend, inclusief de bijdrage t.g.v. de activiteiten van de initiatiefnemer. In het onderzoek zijn de bronbijdragen beschouwd vanwege op- en overslag van stuifgevoelige materialen, het breken en zeven van puin, shredderen, de grondzeef, mobiele werktuigen en in-/externe verkeersbewegingen. Op basis van bovenstaande bronbijdragen zijn de concentraties berekend met het verspreidingsmodel KEMA STACKS+, geïmplementeerd in GeoMilieu 2.61 en gebruik makend van de preSRM module 1.4.02. De berekende totale concentraties zijn gebaseerd op de meest actuele achtergrondconcentraties en getoetst aan de jaar- en uurgemiddelde grenswaarden voor NO2 en de jaar- en etmaalgemiddelde grenswaarden voor PM10.
15
Het luchtkwaliteitsonderzoek toont aan dat door de activiteiten in 2015 zowel voor stikstofdioxide als PM10/PM2,5 de in de Wet milieubeheer gestelde grenswaarden niet worden overschreden. Conclusie Gelet op het aspect luchtkwaliteit zijn er geen bijzondere omstandigheden waarvoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
Verkeer en parkeren Het terrein ligt op een industrieterrein en wordt ontsloten via een uitrit aan de Dolderweg. Per dag bezoeken 60 vrachtwagens en 19 personenwagens Bork. Parkeren vindt plaats binnen het eigen terrein. Conclusie Gelet op het aspect verkeer en parkeren zijn er geen bijzondere omstandigheden waarvoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
Bodem Er vinden bodembedreigende activiteiten plaats. Voorbeelden hiervan zijn de opslag en overslag (en eventuele bewerking) van steenachtige materialen, groenafval, dakafval, C-hout, grond en asbesthoudende materialen. Met de te treffen bodembeschermende voorzieningen bij de verschillende onderdelen van de activiteit zal er sprake moeten zijn van een verwaarloosbaar bodemrisico zoals aangeduid in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming 2012. In het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling zijn regels gesteld m.b.t. bodembescherming. Conclusie Gelet op het aspect bodem zijn er geen bijzondere omstandigheden waarvoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
Energie Het toekomstige verbruik van elektriciteit en aardgas is niet vermeld. Het dieselverbruik zal na de uitbreiding ongeveer 30 m3 per jaar zijn. Daarmee is het bedrijf ten minste een middelgrote verbruiker van energie. In de omgevingsvergunningprocedure zal het energieverbruik nog nader aan de orde komen en zal blijken of energiebesparing nodig is en in hoeverre energiebesparingsmogelijkheden zullen moeten worden onderzocht en/of uitgevoerd. Ook zal een toetsing aan de BREF energie efficiency moeten worden uitgevoerd, om te bepalen of de BBT worden toegepast wat betreft energiebesparing. Conclusie Gelet op het aspect energie zijn er geen bijzondere omstandigheden waarvoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
16
Water Het waterverbruik zal ongeveer 250 m3 per jaar gaan bedragen. Dit is een beperkte hoeveelheid. Conclusie Gelet op het aspect watergebruik zijn er geen bijzondere omstandigheden waarvoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
Afvalstoffen Afvalstoffen worden geaccepteerd met als uitgangspunt deze in te zetten voor nuttige toepassing of voor afvoer naar een stortplaats. De activiteiten met geaccepteerde afvalstoffen zullen moeten voldoen aan de minimumstandaarden zoals voorgeschreven in het Landelijk Afvalbeheerplan 2, 2009-2021 (LAP2). Gevaarlijke afvalstoffen, te weten C-hout, asbest en teerhoudend dakafval zullen geaccepteerd en op- en overgeslagen worden. Binnen de inrichting komt een beperkte hoeveelheid afvalstoffen vrij. Bij de omgevingsvergunningprocedure zal duidelijk worden hoe de afvalstromen moeten worden opgeslagen en overgeslagen om eventuele milieueffecten te minimaliseren of verwaarlozen Conclusie Gelet op het aspect afvalstoffen zijn er geen bijzondere omstandigheden waarvoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
Afvalwater Binnen de inrichting komen de volgende afvalwaterstromen vrij. 1. huishoudelijk afvalwater afkomstig van sanitaire voorzieningen; 2. bedrijfsafvalwater afkomstig van de vloeistofdicht vloer op het buitenterrein; 3. hemelwater afkomstig van daken; 4. bedrijfsafvalwater afkomstig van de vloeistofkerende vloer van het buitenterrein. Deze afvalwaterstromen worden geloosd op de gemeentelijke riolering. Conclusie Gelet op het aspect afvalwater zijn er geen bijzondere omstandigheden waarvoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
Externe veiligheid De inrichting valt niet onder een categorie van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Conclusie
17
Gelet op het aspect externe veiligheid zijn er geen bijzondere omstandigheden waarvoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
Risico van ongevallen en het optreden van abnormale (bedrijfs)omstandigheden. Binnen de inrichting worden afvalstoffen opgeslagen, overgeslagen en bewerkt. De opslag van bijvoorbeeld sloophout (A- en B-hout) is een brandbare, niet-milieugevaarlijke stof. Dit geldt ook voor kunststoffen. Het kan ook gelden voor groenafval en ongesorteerd bouw- en sloopafval. De opslag moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Voor de opslag van A- en B-hout is een notitie opgesteld waarin de warmtestraling bij een brand is berekend en waarin wordt getoetst of wordt voldaan aan het Bouwbesluit 2012 (notitie 5BORVER2.09323.N). Deze bijlage is in de m.e.r.-aanmeldingsnotitie opgenomen. In de milieuvergunningprocedure zal concreet op deze notitie ingegaan worden en zal vermeld worden welke brandbeheersmaatregelen getroffen gaan worden. De notitie moet daartoe nog wel aangepast worden. Conclusie Gelet op het aspect risico van ongevallen en het optreden van abnormale (bedrijfs)omstandigheden zijn er geen bijzondere omstandigheden waarvoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
Effecten op de natuur De bescherming van belangrijke natuurwaarden is geregeld in de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. De Natuurbeschermingswet beschermt bepaalde gebieden. De Flora- en Faunawet beoogt bepaalde diersoorten te beschermen. De bescherming van de natuur in Nederland vindt plaats door Europese en nationale wetgeving. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen soortbescherming en gebiedsbescherming. Deze staan los van elkaar en hebben ieder hun eigen werking. Respectievelijk hebben de wetten betrekking op de bescherming van waardevolle soorten en waardevolle gebieden. In het kader van de gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang. Gedeputeerde Staten kunnen een vergunning verlenen op grond van de Nb-wet. Door deze wet worden zowel beschermde natuurmonumenten beschermd, als de gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn (de zogenaamde Natura 2000-gebieden). Projecten binnen of in de omgeving van beschermde gebieden mogen niet leiden tot negatieve effecten op de diersoorten en/of habitats binnen deze gebieden. Als er toch negatieve gevolgen verwacht worden moet voor de activiteit vergunning worden aangevraagd. Met de invoering van de Programmatisch Aanpak Stikstof (PAS) is de vergunningverlening op grond van de Nb-wet voor handelingen of activiteiten waarbij stikstof vrijkomt veranderd. Er is ook een vrijstelling van vergunningplicht geïntroduceerd in combinatie met een meldingsplicht. De aangevraagde activiteiten hebben een (mogelijke) negatieve invloed op de aanwezige habitattvpen en/of soorten in omliggende Natura 2000 gebieden voor wat betreft de factoren verzuring en vermesting.
18
Op ongeveer 1,8 km ten zuiden van Bork ligt het Natura 2000-gebied De Wieden, op ongeveer 5 km ten westen van Bork het Natura 2000-gebied De Weerribben. De activiteiten van Bork leiden tot stikstofemissies en dus tot stikstofdepositie. Bij de m.e.r.-aanmeldingsnotitie is een stikstofdepositierapport gevoegd (kenmerk: FA 205291-RA-001 van 16 juli 2015). De hoogste depositie bedraagt in de nieuwe situatie 0,11 mol stikstof per hectare per jaar op De Wieden. Deze waarde overschrijdt de Kritische Depositiewaarde (KDW). Een melding in het kader van de PAS is op 10 juli 2015 ontvangen van Bork (Aerius kenmerk: 1qnhMCZQe). Bork ligt niet binnen een Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Er worden geen verhardingen aangelegd, bomen gekapt of watergangen gedempt. Het bedrijfsterrein wordt niet vergroot. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot verstoring o.b.v. de Flora- en Faunawet. Conclusie Gelet op het aspect effecten op de natuur zijn er geen bijzondere omstandigheden waarvoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
Ruimtelijke ordening en landschappelijke inpassing De inrichting ligt op een industrieterrein. De inrichtingsgrenzen veranderen niet in de nieuwe situatie. De activiteit is industrieel van aard. De activiteiten passen niet binnen het huidige bestemmingsplan. Door de gemeenteraad van Steenwijkerland is voor het bedrijfsterrein een nieuw bestemmingsplan „Bedrijventerrein‟ vastgesteld (nummer NL.IMRO.1708.BTvlhstwoldBPON01). Naar aanleiding van het ontwerp van dit bestemmingsplan zijn op 1 oktober 2013 zienswijzen ingediend. In de zienswijzennota (kenmerk Reactienota ontwerpbestemmingsplan bedrijventerreinen, d.d. 17 december 2013) is door de gemeenteraad aangegeven dat op basis van een principeverzoek kan worden beoordeeld of medewerking kan worden verleend. De op 5 augustus 2014 ontvangen vergunningaanvraag betreft zowel het afwijken van de planregels als uitbreiding van de milieuactiviteiten. Conclusie Gelet op het bovenstaande kunnen de activiteiten nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Er zijn echter geen bijzondere omstandigheden waarvoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
5. Conclusie De mogelijke milieubelasting is voldoende omschreven om te kunnen beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden. Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden waaronder de activiteiten worden ondernomen. Er hoeft dan ook geen MER opgesteld te worden.De milieubelasting afkomstig van de activiteiten kan door de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en door de aangevraagde omgevingsvergunning (onderdeel milieu) en de nog in te dienen aanvullende gegevens in voldoende mate worden ondervangen.
19