Verslag voorgesteld door de gouverneur namens de Regentenraad
Belangrijkste macro-economische ontwikkelingen Wereldeconomie : dynamisch, maar fragiel 1.
De wereldeconomie is in 2005 zeer krachtig blijven groeien – met meer dan 4 pct. –, hoewel dat cijfer achterblijft bij het uitzonderlijke resultaat van 2004. Opnieuw waren de stuwende krachten voornamelijk de Verenigde Staten en de Aziatische opkomende economieën, vooral China. Toch werd ook in de olieproducerende landen een forse expansie opgetekend, terwijl Japan zijn economisch herstel wist te consolideren. In het eurogebied bleef de groei zwak, hoewel hij in de loop van het jaar aantrok.
2.
De groei van de wereldproductie zou dat tempo kunnen blijven aanhouden voorzover het de weergave is van duurzame productiviteitswinsten. In de opkomende economieën, die zich volop in een inhaalproces bevinden, is een aanzienlijke verbetering van de productiviteit opgetekend. Ook in de Verenigde Staten, een nochtans ontwikkelde economie die echter profijt heeft weten te trekken van technologische innovaties, is de productiviteit er trendmatig vrij stevig op vooruitgegaan. Dat de krachtige wereldgroei niet berust op een expansie van de vraag die geenszins in verhouding staat tot de capaciteit, wordt ook bevestigd door de aanhoudend matige stijging van het algemene prijspeil, ondanks duidelijke schommelingen van de relatieve prijzen – stijgingen voor de meeste grondstoffen, dalingen voor sommige afgewerkte producten met een hoge intensiteit aan laaggeschoolde arbeid.
3.
Volgens het meest waarschijnlijke scenario zal die expansie aanhouden, wat niet wegneemt dat er twee belangrijke risico’s aan verbonden zijn : de spanningen op de markten voor energiedragers en de accumulatie van de financiële evenwichtsverstoringen.
4.
De aardolieprijzen zijn tot september 2005 blijven stijgen. Vervolgens zijn ze ietwat gedaald, vooraleer opnieuw in de hoogte te gaan. Verdere stijgingen en een uitgesproken volatiliteit vallen niet uit te sluiten : op de korte termijn omdat de enge, niet-benutte marges van de productieen raffinagecapaciteit de markt veel gevoeliger maakt voor eventuele geopolitieke spanningen, op de lange termijn omdat een structureel hogere consumptie druk uitoefent op beperkte natuurlijke hulpbronnen. Een dergelijke ontwikkeling zou de kosten voor de ondernemingen verzwaren, in de meeste landen de koopkracht van de gezinnen uithollen en de onzekerheid doen toenemen. Zij zou de economische activiteit des te meer drukken indien blijvend hogere oliekoersen de lonen en de prijzen in hun kielzog zouden meeslepen.
5.
Het geringe particuliere sparen en het omvangrijke overheidstekort in de Verenigde Staten, de door de Chinese overheid relatief laag gehouden wisselkoers van de renminbi, de weinig dynamische vraag in het eurogebied en in Japan en de verzwaring van de oliefactuur, hebben er overigens voor gezorgd dat het gebrek aan evenwicht in de buitenlandse handel, vooral het lopende tekort van de Verenigde Staten, aanhield. Dit laatste tekort, dat 6,5 pct. bbp bereikte,
13
kon nog moeiteloos worden gefinancierd. Tegenover de kooplust van de gezinnen, die in de hand werd gewerkt door een « boom » in de vastgoedsector, en de financieringsbehoefte van de overheid in dat land stond immers een spaaroverschot in de rest van de wereld, met name wegens een tekort aan investeringsprojecten, de demografische ontwikkelingen in Europa en in Japan, de accumulatie van deviezenreserves in China en de stijging in de inkomens van de olie-exporterende landen. De naar de Verenigde Staten gekanaliseerde overvloedige mondiale spaargelden zijn een van de factoren die verklaren waarom de lange rente bijzonder laag is gebleven, flink lager dan de verwachte nominale groei. Nochtans is er nog steeds het risico van een ommekeer, die aanleiding zou kunnen geven tot een fikse stijging van de lange rente en tot ongeordende wisselkoersbewegingen. De mondiale welvaart zou daarenboven kunnen worden bedreigd door een opflakkering van het protectionisme. Derhalve moet de – op dit ogenblik weliswaar nog té aarzelende – vooruitgang worden verwelkomd die is geboekt met het oog op het geleidelijk corrigeren van de evenwichtsverstoringen : in de Verenigde Staten is het monetaire beleid opnieuw neutraler geworden en is het overheidstekort gekrompen, maar de begrotingsvooruitzichten blijven onbevredigend ; China heeft een eerste stap gezet in de richting van een versoepeling van zijn wisselkoersstelsel ; in Japan is de binnenlandse vraag opnieuw op gang gekomen ; in Europa heeft de Lissabon-strategie, die voortaan vooral gericht is op de groei en de werkgelegenheid, een nieuwe impuls gekregen.
Eurogebied : bescheiden groei 6.
Vanaf medio 2004 ging de economische groei in het eurogebied opnieuw vertragen. In de eerste helft van het verslagjaar bleef hij zwak ; nadien trok hij opnieuw aan. Hij liep terug van gemiddeld 1,8 pct. in 2004 tot 1,4 pct. in 2005. Voor 2006 maken de prognoses gewag van een reële bbp-groei met om en nabij 2 pct. Wat het tempo en de samenstelling van de groei betreft, zijn de verschillen tussen de lidstaten nauwelijks afgenomen – in tegenstelling tot Duitsland, Nederland of Italië was de binnenlandse vraag bijvoorbeeld zeer dynamisch in Ierland of in Spanje –, maar bijna overal worden dezelfde conjunctuurbewegingen vastgesteld.
7.
De groeiverzwakking was het gevolg van een daling van de netto-uitvoer tegen de achtergrond van een persistent zwakke binnenlandse vraag in het eurogebied als geheel. Tijdens het eerste halfjaar had de uitvoer te lijden onder een tijdelijke vertraging van de wereldhandel en onder de eerdere forse appreciatie van de eenheidsmunt. De hoge energieprijzen drukten het reële beschikbare inkomen van de gezinnen. Deze laatste wisten hun vertrouwen constant aangetast door de onzekerheid omtrent het verloop van de werkgelegenheid en de toekomst van de sociale uitkeringen, meer bepaald de pensioenen. Ondanks uitermate gunstige financieringsvoorwaarden en vrij hoge winsten, losten de investeringen van de ondernemingen de initiële verwachtingen niet in, voornamelijk als gevolg van de gestegen energiekosten en de weinig levendige vraag in het licht van een onderbezet productievermogen. Wellicht speelden echter ook de aantrekkelijker rentabiliteitsvooruitzichten van de uitbreidingsinvesteringen in andere regio’s van de wereld een rol.
8.
Medio 2005 kon de groei opnieuw steviger aantrekken dankzij met name de expansie van de wereldhandel, terwijl de depreciatie van de euro sedert het begin van het jaar ook de uitvoer stimuleerde. Deze laatste droeg bij tot een stijging van de bruto-investeringen in vaste activa door de vennootschappen. De expansie van de uitvoer en van de investeringen zal zich in 2006 vermoedelijk voortzetten en de particuliere consumptie zal wellicht geleidelijk aantrekken, parallel met het beschikbare inkomen van de gezinnen.
9.
Aan deze vooruitzichten blijven risico’s verbonden zoals een nieuwe stijging van de grondstoffenprijzen of een bruuske reactie op de groeiende schuldenlast van de Verenigde Staten. Het weerstandsvermogen en het dynamisme van Europa moeten worden verstevigd door een op stabiliteit gericht macro-economisch beleid, door meer coördinatie, door de
14
Verslag voorgesteld door de gouverneur namens de Regentenraad
ontwikkeling van synergieën en door structurele hervormingen conform de Lissabon-agenda, die groeistimulerend moeten werken.
België : relatief zwakke uitvoer, opverende investeringen 10. Het
conjunctuurprofiel van België bleef tijdens het verslagjaar vergelijkbaar met dat van het eurogebied. Hoewel de groei in België sedert het dieptepunt van 2001 hoger lag dan die in het eurogebied, verliep het herstel relatief traag, met twee onderbrekingen. De zeer open Belgische economie lijkt bijzonder gevoelig voor de schommelingen van de buitenlandse vraag – die voornamelijk een impact hebben op de industriële productie –, alsook voor de wijzigingen in de olieprijzen. De stijging van het reële bbp is vertraagd van gemiddeld 2,4 pct. in 2004 tot 1,5 pct. in 2005. Volgens de prognoses van de Bank, zou zij in 2006 kunnen aantrekken tot ruim 2 pct.
11. In
de eerste helft van 2005 liep de uitvoer van goederen en diensten terug als gevolg van een tijdelijke inzinking van de buitenlandse vraag en wellicht ook van de verzwaring van de relatieve kosten van de Belgische ondernemingen, onder meer als gevolg van de appreciatie van de eenheidsmunt tijdens de twee voorgaande jaren. In de tweede helft van het jaar lieten de verkopen aan het buitenland evenwel een herstel optekenen. Over het geheel van het jaar liep de toename ervan in reële termen terug van 5,6 pct. in 2004 tot 2,2 pct. Net als de meeste landen uit het eurogebied, met als belangrijke uitzondering Duitsland, waar de producenten profijt hebben getrokken van een specialisatie in kapitaalgoederen en van een duidelijke loonmatiging, heeft België aanzienlijk wat marktaandelen verloren. De invoer vertraagde minder sterk als gevolg van, onder meer, de aankopen van uitrustingsgoederen. Bijgevolg beïnvloedde het saldo van het handelsverkeer met het buitenland de groei van het reële bbp negatief ten belope van 0,6 procentpunt, tegen 0,3 punt in 2004.
12. De
ondernemingen daarentegen voerden hun bruto-investeringen in vaste activa – met uitzondering van aankopen van vastgoed en schepen – met reëel 10 pct. op, een sedert 1990 ongekende opgang. Het ging hier om een inhaalbeweging. De voorgaande jaren waren immers gekenmerkt door een teruglopende investeringsactiviteit die kennelijk niet kon worden gewettigd door het verloop van de vraag, van de winsten en van de voorwaarden inzake externe financiering en die dus wellicht een gevolg was van de wil om de balansen te herstructureren – door er het gewicht van de schuld in te verkleinen – en van een toegenomen voorzichtigheid in een onzekere omgeving. De stijging van de investeringen compenseerde hun sedert 2001 opgetekende achteruitgang ten opzichte van het bbp, een ontwikkeling die in tegenstelling stond met de winsttoename. De verhouding tussen de kapitaalvorming en het exploitatieoverschot van de vennootschappen bleef echter onder het niveau van 2001. In de dienstverlenende branches veerden de aankopen van kapitaalgoederen bijzonder krachtig op, terwijl ze in de industrie stabiel bleven, wat er zou kunnen op wijzen dat de uitbreidingsinvesteringen in de industrie naar andere landen worden verplaatst.
13. De
gezinnen van hun kant voerden, ongeveer zoals het jaar voordien, hun consumptieve bestedingen in reële termen met 1,2 pct. op, en die voor nieuwbouw en renovatie met 3 pct., na de forse stijging met 9,1 pct. in 2004. De toename van de particuliere consumptie was vergelijkbaar met die van het reële beschikbare inkomen, zodat de spaarquote, die voorheen was gedaald tot onder die in de buurlanden, zich stabiliseerde. Na drie jaar van stagnering of zelfs teruggang, was de 1 pct. belopende stijging van het reële beschikbare inkomen van de particulieren het resultaat van, onder meer, de versnelde toename van de inkomens van de zelfstandigen en van die uit vastgoed alsook van maatregelen die erop gericht waren de fiscale en parafiscale druk te verminderen ; die stijging werd evenwel afgeremd door de verhoging van de consumptieprijzen, die groter uitviel dan die van het gezondheidsindexcijfer dat als referentie dient voor de indexering van een groot deel van de inkomens. Als gevolg van het lage
15
rentepeil werd méér in woongebouwen geïnvesteerd. De financiering van deze laatste alsook van de aankopen van reeds bestaande gebouwen gebeurde méér dan in 2004 door middel van hypothecaire leningen met vaste rente, die de kredietnemers behoeden voor het risico van een rentestijging. Het financiële sparen van de particulieren richtte zich in toenemende mate op risicodragende lange-termijnbeleggingen. 14. De
ondernemingen bleven netto banen creëren en de totale werkgelegenheid groeide met bijna 1 pct. of 40.000 eenheden. Die toename is uitsluitend toe te schrijven aan de particuliere sector. Ze omvat voor het eerst sedert 1996, ook een stijging van het aantal zelfstandigen, met meer dan 4.000 eenheden. De gesalarieerde werkgelegenheid steeg met meer dan 4.000 eenheden in de niet-marktdiensten en met zowat 6.000 eenheden in het kader van de dienstencheques, terwijl in de overige ondernemingen bijna 25.000 nieuwe arbeidsplaatsen werden gecreëerd. Vanwege de grotere toename van de beroepsbevolking, is de werkloosheidsgraad evenwel opgelopen van 8,4 pct. in 2004 tot 8,8 pct. Die stijging is deels toe te schrijven aan het feit dat het statuut krachtens hetwelk oudere werklozen worden vrijgesteld van de verplichting een baan te zoeken, minder vlot werd toegekend. Bij de jongeren is de werkloosheid evenwel gedaald.
15. Gemeten
aan de hand van de stijging van de geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP), is de inflatie versneld van 1,9 pct. in 2004 tot 2,5 pct. in 2005. In september bereikte zij een piek van 3 pct. ; nadien is ze opnieuw vertraagd als gevolg van de overheidsmaatregelen tot gedeeltelijke compensatie van de prijsverhoging voor bepaalde olieproducten. De prijsstijgingen voor aardolie waren debet aan de versnelling van de inflatie, die hoger uitkwam dan die van het eurogebied omdat de HICP in België gevoeliger is voor een dergelijke schok. Dat heeft te maken met het grotere gewicht van stookolie in de HICP en met de relatief lage accijnzen op olieproducten. Ongerekend energiedragers en niet-bewerkte levensmiddelen, is het indexcijfer, net als in 2004, met slechts 1,4 pct. toegenomen. De zwakke vraag, de verzwaring van de internationale concurrentiedruk als gevolg van de mondialisering en de loonmatiging hebben de prijsstijgingen afgeremd, waardoor de vrees voor aanzienlijke besmettingseffecten van de gestegen energiefactuur tot dusver ongegrond blijkt.
16. In
weerwil van een bescheiden toename van de conventionele lonen – ongerekend de indexeringen –, liepen de uurloonkosten tijdens het verslagjaar met 2,2 pct. op. Volgens de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, zou de gecumuleerde stijging voor 2005 en 2006 2 procentpunten hoger liggen dan die in de voornaamste partnerlanden. Zodoende gaat de concurrentiepositie van de Belgische producenten erop achteruit, deels als gevolg van opwaartse aanpassingen van de prijzen die hoger liggen dan waar tijdens de onderhandelingen over het centrale akkoord werd van uitgegaan, en deels ook van het feit dat de verwachte loonstijgingen in de buurlanden onder de initiële vooruitzichten blijven. Tussen 1996 en 2006 zou het ecart van de respectieve verhogingen van de uurloonkosten circa 3 punten bereiken. Rekening houdend met een in België minder krachtige productiviteitsgroei, wellicht als gevolg van een sterkere toename van de werkgelegenheid van de laaggeschoolden, zou het in termen van kosten per eenheid product op ongeveer 5 punten uitkomen.
16
Verslag voorgesteld door de gouverneur namens de Regentenraad
Monetair beleid en financiële stabiliteit Monetair beleid : het verankeren van de inflatieverwachtingen 17. Het
monetaire beleid kan het best tot een duurzame groei bijdragen door de waarde van het geld veilig te stellen en daartoe inflatie en deflatie te voorkomen. De door de Raad van Bestuur van de ECB snel verworven geloofwaardigheid in het volbrengen van die opdracht heeft zich vertaald in extreem lage nominale en reële rentetarieven, zowel op de korte als op de lange termijn. Derhalve kan de relatieve zwakte van de groei in het eurogebied niet aan het monetaire beleid worden toegeschreven.
18. Het
behoud van die geloofwaardigheid vereist een beleid dat tijdig reageert op de risico’s voor de prijsstabiliteit. Sedert 2000 heeft een opeenvolging van schokken – de stijgingen van de prijzen voor aardolie en voor voedingsmiddelen, de verhogingen van indirecte belastingen – de stijging van de HICP geregeld ietwat boven de drempel van 2 pct. per jaar getild. Op de directe effecten van dergelijke schokken heeft de monetaire overheid uiteraard geen greep. Toch moet zij erop toezien dat het algemene prijsniveau er niet gedurende geruime tijd door gaat ontsporen. Op basis van de grondige economische en monetaire analyse die hij tijdens het verslagjaar maakte, gaf de Raad van Bestuur vanaf september te kennen dat het prijsverloop op de middellange termijn steeds meer onderhevig leek aan opwaartse risico’s en in december besloot hij de rente voor de basis-herfinancieringstransacties op te trekken van 2 pct., het niveau waarop ze tweeëneenhalf jaar eerder was vastgesteld, tot 2,25 pct.
19. Aan
het begin van het jaar oordeelde de Raad nog dat de inflatoire impact van de duurdere energie kon worden geneutraliseerd door het onderbezette productievermogen, de toenemende concurrentiedruk uit de opkomende economieën, de loonmatiging en de weerslag van de eerdere stijging van de wisselkoers van de euro. Later op het jaar werd dat oordeel gewijzigd door de grotere waarschijnlijkheid van blijvend hoge energieprijzen, door de depreciatie van de euro, door aanwijzingen van een groeiversnelling en door een lichte toename van de inflatieverwachtingen op de lange termijn, zoals die kunnen worden gemeten op de obligatiemarkten. Bovendien hadden de liquiditeitscreatie en de kredietexpansie zich als gevolg van het lage rentepeil voortgezet, wat trouwens in sommige landen de vastgoedprijzen fors opdreef. De Raad van Bestuur concludeerde derhalve dat het monetaire beleid een iets minder accommoderende koers diende te varen.
Financieel toezicht : rekening houden met de wisselwerking tussen de risico’s 20. In
2005 was de economische omgeving bevorderlijk voor het behoud van de financiële stabiliteit in de wereld. De wanbetalingen bleven beperkt, zowel omdat de groei krachtig bleef als omdat de voornaamste debiteurs, vooral de vennootschappen, hun schuldgraad goed in de hand wisten te houden. De financiële markten hielden duidelijk rekening met deze positieve factoren, getuige de lage risicopremies en de eveneens lage koersvolatiliteit. De huidige kleine vergoeding van het kredietrisico zou evenwel moeilijk gerechtvaardigd kunnen blijven in geval van een – zelfs geringe – verslechtering van de kwaliteit van de debiteurs.
21. Een
omslag van de kredietcyclus zou tevens de aandacht kunnen vestigen op de meer structurele zwakheden van een aantal financiële instellingen. De goede rentabiliteit van het bankwezen is in hoge mate te danken aan de fikse vermindering van de voorzieningen voor kredietrisico’s alsook aan de conjunctuurgebonden groei van het verstrekte kredietvolume. Mochten deze twee
17
hoekstenen wegvallen, dan zouden de kredietinstellingen in tal van landen opnieuw problemen kunnen ondervinden inzake kostenbeheersing en inkomensstijging op markten die traag groeien precies omdat er reeds in ruime mate een beroep wordt gedaan op de bancaire dienstverlening. Deze problemen gelden eveneens voor de Belgische financiële instellingen die, als reactie, verschillende soorten van activiteiten trachten te combineren, nieuwe diensten proberen te ontwikkelen of op andere markten trachten door te dringen. 22. Teneinde
een gegrond advies in te winnen over het aanpassingsvermogen van het financiële systeem en het weerstandsvermogen ervan tegen schokken, heeft België zich recentelijk onderworpen aan het evaluatieprogramma van het IMF. In zijn verslag beklemtoont het Fonds de structurele factoren die de stabiliteit van de sector ondersteunen, bijvoorbeeld de toegang tot de aanzienlijke nationale spaargelden, de traditioneel voorzichtige houding van de banken, of nog, het gewicht, in de kredietportefeuilles, van goede kredietnemers, voornamelijk de overheid. De resultaten van de stress testing-oefening bevestigen dat de voornaamste financiële instellingen solide zijn. Terzelfder tijd wijst het IMF er echter op dat de toezichthouders rekening moeten houden met de toenemende complexiteit van de grote financiële groepen, met de ontwikkeling, in België, van een groots opgezette, grensoverschrijdende betalings- en vereffeningsinfrastructuur en, meer algemeen, met de effecten van de concurrentie, die de marges verkleint en aanzet tot internationalisering.
23. Deze
ontwikkelingen hebben heel wat implicaties voor de financiële stabiliteit. Op microprudentieel niveau worden de financiële instellingen, als gevolg van de diversificatie van de activiteiten, gedwongen specifieke risico’s te dragen die ze moeten leren kennen en beheersen. Vanuit macro-prudentieel oogpunt zorgen de uitbreiding van sommige instellingen en de verruiming van hun productengamma voor een betere inschakeling in het wereldwijde financiële systeem. Tegelijkertijd krijgen die instellingen echter ook een systemische dimensie en worden ze gevoeliger voor de mondiale marktontwikkelingen. In deze nieuwe omgeving, waarin de risico’s elkaar wederzijds beïnvloeden, is het zaak dat de verschillende instellingen die belast zijn met het prudentiële toezicht, hun acties nauw coördineren. Daarom heeft de overheid de afgelopen jaren een dubbele toenadering tot stand gebracht. Enerzijds heeft zij de voor het bedrijfseconomisch toezicht verantwoordelijke organen gefuseerd in de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen en, anderzijds, heeft zij structuren gecreëerd die het mogelijk maken de samenwerking tussen de Bank en de CBFA te institutionaliseren en te verstevigen.
24. De
eerste fase van dit integratieproces werd beheerst door aangelegenheden van operationele aard, temeer daar een van de doelstellingen erin bestond om, binnen de CBFA, maar ook tussen deze laatste en de Bank, synergieën te ontwikkelen in soms zeer concrete domeinen, zoals het deelnemen aan de werkzaamheden van verschillende internationale organisaties en fora, het verwerken van door de financiële instellingen verschafte informatie, de informatica of de uitrusting en algemene diensten. De uiteindelijke doelstelling van de hervorming zal evenwel pas bereikt zijn op het ogenblik dat deze laatste wordt vertaald in een strategische visie en in een toenadering tussen de culturen met respect voor de specifieke eigenschappen van de verschillende metiers. En van deze tweede fase dient onverwijld werk te worden gemaakt opdat België aansluiting zou vinden bij de momenteel aan de gang zijnde beweging in de EU, waar het ontstaan van grote grensoverschrijdende groepen ertoe noopt het toezicht op deze laatste en het beheer van de financiële crisissen nog meer gemeenschappelijk aan te pakken.
18
Verslag voorgesteld door de gouverneur namens de Regentenraad
Uitdagingen voor het economische beleid Over de noodzaak tot een coherent en anticiperend economisch beleid 25. De
economische-beleidsmakers worden met tal van problemen geconfronteerd, die niet beperkt blijven tot het louter sturen van de economie doorheen de wisselvalligheden van de conjunctuur. Verschillende, in 2005 opgetekende ontwikkelingen getuigen immers van structurele veranderingen.
26. Zo
wijzen de forse opkomst van de grote Aziatische economieën, China en India, en in mindere mate die van de nieuwe lidstaten in de EU, op een versnelling van het globaliseringsproces. Dit laatste vormt voor Europa en België een bron van welvaart dankzij de invoer van minder dure producten en de openstelling van nieuwe afzetmarkten. Tegelijkertijd is het echter ook een uitdaging omdat nieuwe concurrenten op het toneel verschijnen, wat een aantal sectoren onder druk kan zetten. Bovendien neemt de internationale arbeidsverdeling steeds meer de vorm aan van een segmentatie van het productieproces, vooral door tussenkomst van de multinationale ondernemingen : producten worden in toenemende mate ontworpen en verspreid in de economieën met een hooggeschoold menselijk kapitaal, terwijl de intermediaire fase van de massaproductie plaatsheeft in de lage-loonlanden. Op die manier draagt de globalisering bij tot de verdere relatieve deïndustrialisering van de ontwikkelde economieën die zich, tot op heden, vertaald heeft in een overdracht van banen naar de dienstensector, in hoge productiviteitswinsten in de industrie alsook in een daling van de relatieve prijzen, eerder dan in een zwakkere groei van de industriële productie. Enkele opkomende economieën, waaronder China, evolueren echter snel naar ontwikkelingsstadia die meer gericht zijn op technologisch hoogwaardiger producten en op innovatie, terwijl India zich veeleer focust op de uitbouw van zijn dienstenuitvoer. Momenteel heeft er geen grootschalige verhuizing van activiteiten naar die economieën plaats, en wordt er ook niet massaal uit ingevoerd, maar de concurrentiedruk is onmiskenbaar sterk toegenomen, terwijl Europa – en vooral België – op de Aziatische markten onvoldoende vertegenwoordigd blijft.
27. De
stijging van de olieprijzen als gevolg van de dynamische wereldvraag, de geopolitieke onzekerheden en de orkanen in de loop van 2005, die op ecologische risico’s wijzen, vraagt overigens om wijzigingen in de productietechnieken en in het consumentengedrag, gericht op energiebesparing en op een diversifiëring van de bronnen.
28. De
demografische ontwikkelingen impliceren een andere aanzienlijke verandering : de te verwachten inkrimping van de beroepsbevolking en de forse stijging van de verhouding tussen het aantal gepensioneerden en die beroepsbevolking zullen de groei van het bbp per inwoner allicht afremmen en de overheidsfinanciering van pensioenen en gezondheidszorg onder druk zetten. Deze vooruitzichten vergen een beleid dat erop gericht is de werkgelegenheidsgraad te verhogen, de productiviteit te stimuleren en het financiële evenwicht van de sociale zekerheid op de lange termijn te waarborgen.
29. Het
aanhoudende ecart, ten slotte, tussen de productiviteitsgroei in de Verenigde Staten en die in het eurogebied alsook de verscheidenheid die in dat opzicht in Europa wordt vastgesteld, wijzen erop dat het innovatievermogen niet overal even sterk is. Vernieuwing is evenwel van cruciaal belang voor de verdere verbetering van de levensstandaard van de bevolking in het licht van de globalisering en de vergrijzing, maar noopt op haar beurt tot een investeringsinspanning en tot soms moeilijk te realiseren wijzigingen in de kwalificaties en in de organisatie van de productie van goederen en diensten.
19
30. Om
deze uitdagingen aan te gaan, is er behoefte aan een coherent en toekomstgericht beleid. Zonder daarom het beheer op de korte termijn te verwaarlozen, moet het economische beleid worden afgestemd op middellange- en lange-termijndoelstellingen. Zo moet een stabiliteitskader worden gecreëerd, moet de economische dynamiek worden gestimuleerd en moet tevens rekening worden gehouden met de sociale en milieudoelstellingen. Het economische beleid moet op verschillende niveaus ten uitvoer worden gelegd, wat tegelijkertijd een duidelijke verdeling van de bevoegdheden en een efficiënte coördinatie veronderstelt : de EU, die de gepaste dimensie heeft om op sommige ontwikkelingen in te spelen, heeft behoefte aan een nieuwe bezieling ; de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten alsook de sociale partners hebben allemaal een rol te spelen ; meer algemeen moeten alle deelnemers aan het economische leven worden gemobiliseerd via ruim overleg.
Begrotingsbeleid : de sociale bescherming waarborgen, de groei en de werkgelegenheid duurzaam stimuleren 31. Het
begrotingsbeleid in het eurogebied blijft onder de bevoegdheid van de lidstaten ressorteren, maar ten behoeve van de vlotte werking van de monetaire unie is het zaak dat beleid te coördineren en door gemeenschappelijke regels te omkaderen : die rol wordt respectievelijk gespeeld door de globale richtsnoeren voor het economische beleid en door het stabiliteits- en groeipact, waarvan in maart 2005 een hervorming is goedgekeurd. Een bezinning over de regelgeving inzake het Europese begrotingsbeleid had wel degelijk nut aangezien ze onvoldoende strikt werd toegepast en een afglijden naar een, door sommige landen, systematisch niet-naleven van de normen wellicht de meest nefaste ontwikkeling zou zijn geweest voor de geloofwaardigheid van het institutionele kader en voor de macro-economische stabiliteit van de monetaire unie. Door de hervorming zijn de regels soepeler en complexer geworden en beschikt de Raad over een ruimere interpretatiemarge. Het komt er dus op aan dat de lidstaten, de Commissie en de Raad het nieuwe systeem rigoureus en coherent toepassen teneinde een gezond beheer van de overheidsfinanciën te waarborgen. De vorige regelgeving heeft ongetwijfeld bijgedragen tot het verhinderen van flagrante ontsporingen. Dat neemt echter niet weg dat, volgens de prognoses van de Europese Commissie, vijf lidstaten uit het eurogebied, waaronder de drie grootste, in 2005 een tekort van meer dan 3 pct. bbp lieten optekenen.
32. In
België, daarentegen, werden de overheidsrekeningen voor het zesde jaar op rij met een nulsaldo afgesloten. Dat contrast verdient te worden beklemtoond, hoewel het evident is dat een land met een zware schuldenlast zijn financiën rigoureuzer moet beheren.
33. Sommige
factoren die aan deze resultaten ten grondslag lagen, nopen evenwel tot waakzaamheid. Zo bleven de overheidsbegrotingen baat hebben bij de vermindering van de rentelasten als gevolg van, in hoofdzaak, de renteverlaging. De rentetarieven zijn echter tot een zeer laag niveau gezakt, dat wellicht niet steeds houdbaar zal zijn. Bovendien werden de begrotingen, weliswaar in mindere mate dan tijdens de twee voorgaande jaren, bijgestuurd door niet-recurrente opbrengsten die voortvloeien uit, bijvoorbeeld, de verkoop van vastgoed of uit de overname van pensioenverplichtingen van overheidsbedrijven. Systematisch dergelijke maatregelen nemen – een praktijk die niet nieuw is – reikt echter geen duurzame oplossing aan en sommige ervan zullen later de overheidsfinanciën zelfs bezwaren.
34. Ondanks
een lichte verbetering in 2005, is het structurele primaire overschot – dat voor die factoren en ook voor het effect van de conjunctuurschommelingen gezuiverd is – sedert de inwerkingtreding van de monetaire unie met bijna 3 procentpunten bbp fors gekrompen, wat de vermindering van de rentelasten integraal heeft tenietgedaan. Hoofdoorzaak daarvan was de toename van de uitgaven, vooral die voor de sociale zekerheid. Bemoedigend in dat opzicht is de in 2005 opgetekende vertraging in de reële groei van de primaire uitgaven – het
20
Verslag voorgesteld door de gouverneur namens de Regentenraad
gevolg van een gunstige ontwikkeling in de gezondheidszorg. Die tendens zou moeten worden voortgezet. 35. Het
vastberaden nastreven van een vermindering van de overheidsschuld is immers van cruciaal belang om het voortbestaan van de sociale bescherming te vrijwaren. Er dient zo snel mogelijk een marge te worden gecreëerd die kan worden benut op het ogenblik dat de met de vergrijzing van de bevolking gepaard gaande kosten zullen verzwaren. De in het stabiliteitsprogramma van december 2005 vastgelegde doelstelling om van 2007 tot 2012 groeiende begrotingssurplussen te realiseren, dient als een absoluut minimum te worden beschouwd.
36. Een
andere doelstelling van de begrotingspolitiek is het duurzaam bevorderen van de groei en de werkgelegenheid, die op hun beurt zullen bijdragen tot de leefbaarheid van het socialebeschermingsstelsel. In dat opzicht moet de kwaliteit van het overheidsoptreden absoluut worden verbeterd en worden beoordeeld aan de hand van de impact ervan op het groeipotentieel van de economie, eveneens rekening houdend met de sociale effecten ervan. Zo moeten de overheidsfinanciën een bijdrage leveren aan het werkgelegenheids- en het innovatiebeleid, die verderop zullen worden behandeld : de lastendruk op arbeid zou nog kunnen worden verlaagd, de investeringen in fysiek en menselijk kapitaal zouden moeten worden bevoorrecht.
37. Dat
zal geen sinecure zijn. Het effect, op de begrotingspositie, van de verlagingen van de fiscale en parafisale druk op arbeid moet worden gecompenseerd, hetzij door andere ontvangsten aan te boren, hetzij door bepaalde uitgaven te beperken. Naast een correcte belastinginning, zal het nastreven van de begrotingsdoelstellingen niet alleen een selectie, maar ook een strikte controle van de uitgaven vereisen. Gelet op de reeds genomen maatregelen en teneinde een verzwaring van de belastingen en de sociale bijdragen te verhinderen, vereist het traject van het stabiliteitsprogramma dat de groei op jaarbasis van de primaire uitgaven tijdens de periode 2006-2009 ongeveer een half procentpunt lager zou liggen dan die van het bbp, wat een trendbreuk betekent ten opzichte van het verleden.
38. In
een federale Staat moeten alle beleidsniveaus aan deze inspanning deelnemen. Ze zijn immers samen verantwoordelijk voor blijvend gezonde overheidsfinanciën. De in het nieuwe samenwerkingsakkoord vastgelegde doelstellingen moeten worden nageleefd onder toezicht van de Hoge Raad van Financiën, die in staat moet worden gesteld zijn activiteiten zo snel mogelijk te hervatten.
Werkgelegenheidsbeleid : het ontwikkelen van de vraag naar en het aanbod van arbeid 39. Het
werkgelegenheidsbeleid in de EU blijft een nationale materie, maar de lidstaten sluiten met hun acties aan op de Lissabon-strategie, die in 2005 werd hernieuwd door de opstelling van nationale hervormingsprogramma’s. In de EU zijn er verschillende typen van sociale modellen. Als men nagaat welke het best inspelen op de vereisten inzake economische leefbaarheid en efficiëntie en op de verzuchtingen inzake gelijkheid en zekerheid, dan worden de blikken op de noordelijke landen gericht. De Bank heeft trouwens reeds enige tijd geleden gewezen op de opmerkelijke resultaten van die landen op het vlak van cohesie en sociaal overleg, productiviteitswinsten en werkgelegenheidsgraad. Zij hebben hun succes te danken aan, onder meer, krachtige herverdelingsmechanismen, een beperkte reglementaire bescherming van de bestaande banen, een doorgaans langere beroepsloopbaan, een efficiënte begeleiding van de werklozen, aanzienlijke inspanningen qua opleiding en innoverende bedrijven. Er bestaat niet de minste twijfel over dat uit dergelijke ervaringen lessen kunnen worden getrokken, ook al heeft ieder land zijn eigen verleden en zijn eigen specifieke kenmerken.
21
40. Voor
de bevolkingsgroep tussen 15 en 64 jaar bedraagt de werkgelegenheidsgraad in België 60,9 pct., wat aanmerkelijk lager is dan het EU-gemiddelde. Dat percentage moet worden opgetrokken, niet alleen ter bestrijding van de werkloosheid en van het leed dat erdoor wordt veroorzaakt, maar ook om productieve krachten vrij te maken die zullen bijdragen tot het collectief welzijn en om de financieringsbasis van de sociale zekerheid te verruimen. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de groepen die op de arbeidsmarkt ondervertegenwoordigd zijn : de vrouwen, de jongeren, de 55-plussers, de allochtonen en de laaggeschoolden. Om de werkgelegenheid te bevorderen, moet worden ingegrepen in de vraag naar en het aanbod van arbeid.
41. De
vraag naar arbeidskrachten is afhankelijk van de loonkosten, die zowel de concurrentiepositie van de Belgische bedrijven als de substitutiegraad van arbeid door kapitaal bepalen. Momenteel stijgen die kosten evenwel forser dan in de aangrenzende landen, ofschoon er in enkele branches all in-akkoorden bestaan die bepalen dat de reële loonstijgingen omgekeerd evenredig worden aangepast met het ecart tussen de indexeringen die aanvankelijk in het vooruitzicht werden gesteld en die welke tijdens het afgelopen jaar effectief ten uitvoer werden gelegd. De verslechtering van de concurrentiepositie, getuige ook Belgiës verlies aan marktaandelen bij de uitvoer en de uitholling van het lopende overschot, vereist derhalve dat de sociale partners hun verantwoordelijkheid opnemen en de mechanismen waarin door de wet wordt voorzien, tijdig in werking stellen. De bittere ervaring van de jaren zeventig herinnert er immers aan hoezeer een verslechtering van de concurrentiepositie – die toentertijd te wijten was aan een vergeefse poging om de loontrekkenden te behoeden voor de collectieve verarming als gevolg van de olieschokken – schadelijk is voor de werkgelegenheid.
42. Ook
de verlaging van de sociale-zekerheidsbijdragen kan de vraag naar arbeid een impuls geven. Zij zal des te efficiënter zijn naarmate zij betrekking heeft op de lage lonen, op de risicogroepen of op de sleutelberoepen van de kenniseconomie. Die verlaging mag uiteraard niet worden aangewend voor loonsverhogingen.
43. Wat
de flexibiliteit van de arbeidsorganisatie betreft, zijn er de laatste jaren reeds belangrijke inspanningen gedaan. Toch zouden de bedrijven meer mensen in dienst kunnen nemen, mochten ze met meer soepelheid mogelijkheden te baat kunnen nemen om efficiënter in te spelen op de wijzigingen in de vraag naar goederen en diensten of om de uitrustingen beter te gebruiken. De overheid heeft recentelijk reeds fiscale maatregelen goedgekeurd ter aanmoediging van een soepeler organisatie, bijvoorbeeld ploegenarbeid en overuren. Het realiseren van een betere combinatie van beroeps- en andere activiteiten voor de werknemers moet eveneens in dit licht worden bekeken.
44. Tot
slot is het zaak iedere vorm van discriminatie op het vlak van indienstneming en promotiekansen tegen te gaan, teneinde alle kwetsbare groepen vlotter op de arbeidsmarkt te integreren.
45. Er
is ook nood aan een beleid dat gericht is op de kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkeling van het arbeidsaanbod. Een dergelijk beleid behelst onder meer een betere begeleiding van de werkzoekenden, maatregelen met betrekking tot de eindeloopbaan en investeringen in opleiding.
46. Het
terugdringen van de werkloosheid is uiteraard prioritair. Het blijvend hoge aantal vacatures en de regionale en subregionale verschillen inzake werkloosheidsgraad wijzen op een kloof tussen de kwalificaties, op een onvoldoende geografische mobiliteit van de werkzoekenden en ook op de – in sommige gevallen – zwakke financiële arbeidsstimuli. Er zijn een aantal maatregelen genomen om deze problemen op te lossen, waaronder een verlaging van de fiscale en parafiscale druk op de lage inkomens en een activeringsprogramma met betrekking tot het gedrag van de werkzoekenden. Dat programma behelst een efficiënter toezicht op de naleving
22
Verslag voorgesteld door de gouverneur namens de Regentenraad
van de uitkeringscriteria, supplementaire bijstand en opleiding. Dit programma, dat in 2004 werd ingevoerd ten behoeve van de werklozen jonger dan dertig jaar, werd in 2005 uitgebreid. In 2006 zal dat nogmaals het geval zijn. De regionale diensten voor arbeidsbemiddeling hebben overigens besloten nauwer te gaan samenwerken door, onder meer, informatie uit te wisselen over de vacatures waarin moet worden voorzien. *47. Terwijl
acht op de tien personen tussen 35 en 44 jaar een baan hebben, daalt die verhouding tot drie op tien voor de leeftijdscategorie van 55 tot 64 jaar, dat is een van de laagste in de EU. Door de intensieve toepassing van de stelsels van vervroegde uittreding uit de arbeidsmarkt wordt de economie een belangrijke middelenbron ontnomen en daalt het aantal werkenden op wie de financiering berust van de sociale voorzieningen voor de bevolking, met name van de ouderen, die steeds talrijker zullen worden. Het door het federale parlement goedgekeurde solidariteitspact tussen de generaties betekent een onontbeerlijke trendwijziging, die ertoe moet leiden dat oudere werknemers worden aanmoedigd om langer te blijven werken, dat de ondernemingen ouderen in dienst houden of nemen en dat de jongeren meer kansen worden gegeven om werk te vinden.
48. Ten
slotte is levenslange opleiding van essentieel belang om de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te vrijwaren en te vergroten. De vanaf 1998 door de sociale partners geformuleerde doelstelling inzake de investeringen in beroepsopleiding – zij hadden in 2004 1,9 pct. van de loonsom moeten uitmaken –, werd niet gehaald ; integendeel, de desbetreffende uitgaven zijn de afgelopen jaren kennelijk teruggelopen. Van de ondernemingen worden dus nieuwe inspanningen verwacht. Dankzij de vereenvoudiging van de sociale balansen zal de opleidingsactiviteit overigens accurater kunnen worden gemeten. Opleiding mag trouwens niet alleen in financiële termen worden benaderd, zij moet evenzeer worden beschouwd vanuit het oogpunt van de mate waarin er wordt aan deelgenomen – en op dit laatste vlak is zowel in 2003 als in 2004 een stijging opgetekend. Bovendien omvat zij ook, vooral in de kleine en middelgrote ondernemingen, informele opleidingen.
Voor een innovatiebeleid 49. Innovatie,
in de ruime zin van het woord opgevat als de ontwikkeling, de verspreiding en het gebruik van nieuwe of verbeterde producten en productieprocessen, is van vitaal belang om de potentiële groei en de werkgelegenheid te ondersteunen en de levensstandaard te verbeteren, zeker tegen de achtergrond van de verwachte inkrimping van de bevolking op arbeidsleeftijd en de toegenomen druk van de internationale concurrentie. De door de overheid en de sociale partners te ondernemen acties om de innovatie te stimuleren, moeten trouwens in de lijn liggen van de Lissabon-strategie, die erop gericht is van de EU een concurrentiekrachtige en dynamische kenniseconomie te maken. In de jaarlijkse studie die de Europese Commissie aan dit onderwerp wijdt, komt België op de zesde plaats in de EU – die op het vlak van innovatie zelf een achterstand heeft op de Verenigde Staten en Japan. De lijst wordt aangevoerd door de noordelijke landen en Duitsland.
50. Innovatie
verstevigt het concurrentievermogen. Zij verbetert immers de productieve efficiëntie en zorgt ervoor dat er nieuwe producten worden ontwikkeld waarvoor de prijsconcurrentie minder scherp is. De vernieuwing zou gericht moeten worden op de ontwikkeling van hoogwaardige technologie, maar ook op de branches met een minder geavanceerde technologie waarin België gespecialiseerd is, en op de diensten, waarvan het economische gewicht toeneemt. Innovatie draagt er overigens toe bij dat de sociale en milieudoelstellingen vlotter kunnen worden bereikt, en zij kan de Belgische ondernemingen ook in deze domeinen een comparatief voordeel bieden.
*
Één regent heeft zich inzake deze paragraaf onthouden.
23
51. De
activiteiten inzake onderzoek en ontwikkeling zijn een belangrijke bron van vernieuwing, ook al blijft de innovatiekracht van een economie niet tot dergelijke activiteiten beperkt. In België liepen de bestedingen aan onderzoek en ontwikkeling tot 2001 fors op. Sedertdien lieten ze een lichte teruggang optekenen. In 2003 maakten ze 1,9 pct. van het bbp uit, wat ongeveer overeenstemt met het gemiddelde van de EU-15, ofschoon de overheidsfinanciering ontoereikend was. Toch blijven die bestedingen onder het gemiddelde niveau in de buurlanden en duidelijk lager dan die in de noordelijke landen. Zij blijven ook aanzienlijk onder de voor 2010 vastgelegde doelstelling van 3 pct. en zijn bovendien te sterk geconcentreerd in sommige branches, bijvoorbeeld de farmacie, en hangen te zeer af van multinationale bedrijven. Het is bovendien zaak zich te vergewissen van de efficiëntie van die uitgaven, teneinde deze investeringen in daadwerkelijke resultaten om te zetten.
52. Van
cruciaal belang is tevens dat een klimaat wordt gecreëerd dat niet alleen voor de innovatie zelf bevorderlijk is, maar ook voor de activiteiten die het onderzoek en de ontwikkeling moeten voeden en voor die welke er vervolgens moeten voor zorgen dat ze effectief ten uitvoer worden gelegd : enerzijds, een degelijk hoger onderwijs dat toegankelijk is voor alle studenten, ongeacht hun sociale achtergrond en, anderzijds, een vermogen om de nieuwe kennis te assimileren en toe te passen aangezien het verspreiden en implementeren van innovatie even belangrijk is als het ontwikkelen ervan, getuige de bijvoorbeeld in de Verenigde Staten gerealiseerde productiviteitswinsten dankzij een efficiënte toepassing van de nieuwe informatie- en communicatietechnologieën. België lijkt trouwens vooral achter te blijven als het erop aankomt innovaties in concrete toepassingen om te zetten.
53. De
investeringen in menselijk kapitaal zijn van essentieel belang, hetzij in de vorm van onderwijs, meer bepaald in de wetenschappelijke en technische richtingen, hetzij in de vorm van permanente opleiding. Zij zijn immers de bron van de technologische vooruitgang en van de toepassing ervan. Het is niet alleen een kwestie van middelen, maar ook van efficiëntie. In dat opzicht zouden een minder sterke versnippering van het onderwijsaanbod, een betere samenwerking tussen de onderwijsinstellingen en -netten en meer complementariteiten vruchten kunnen afwerpen.
54. Het ondernemerschap, het aanmoedigen van de creativiteit van de werknemers, de bereidheid om
beredeneerde risico’s te nemen en de tenuitvoerlegging van wijzigingen in de bedrijfsorganisatie naar aanleiding van de toepassing van nieuwe technieken, zijn eveneens bevorderlijk voor de productiviteit en voor het op de markt brengen van nieuwe producten en diensten. De verspreiding van de innovatie moet ook worden gestimuleerd door de ontwikkeling van het risicokapitaal en door een verscherping van de concurrentie op de productmarkten. De overheid moet er, in al haar geledingen, op toezien dat de obstakels worden geruimd die het innovatieproces in zijn verschillende fasen hinderen. Zij moet ertoe aansporen de noodzakelijke financiële middelen in te zetten, de administratieve procedures voor de oprichting van nieuwe bedrijven vereenvoudigen, een innovatiebevorderend fiscaal en parafiscaal kader creëren en er zelf de producten van benutten. 55. Aangezien
innovatie geen op zichzelf staand proces is, is het algemeen beschouwd van belang dat de interacties tussen de betrokken actoren – universiteiten, onderzoekscentra, ondernemingen, overheid – worden versterkt en dat synergieën worden ontwikkeld. Het voorbeeld van Finland en van sommige Europese regio’s die een opmerkelijke groei hebben bereikt, kan een bron van inspiratie zijn : van belang zijn kennelijk niet alleen de klassieke factoren die een dergelijke dynamiek bepalen – bijvoorbeeld de aanwezigheid van een efficiënt vervoer- en communicatienetwerk en hightechclusters –, maar ook de samenwerking tussen universiteiten en ondernemingen en de synergieën die op een gemeenschappelijke visie berusten. Het is dus zaak dat de economische-beleidsmakers hun krachten bundelen en een coherent en op alle domeinen gericht innovatiebeleid ten uitvoer leggen.
24
Verslag voorgesteld door de gouverneur namens de Regentenraad
Conclusie 56. Zal
de economische opleving die zich sedert medio 2005 in België en in het eurogebied aftekent, net als de twee vorige herstelperiodes van korte duur zijn of luidt zij het begin in van een meer solide expansie ? Het antwoord op deze vraag hangt weliswaar af van hoe de wereldeconomie evolueert, maar ook van het vermogen van België en van Europa om zowel de productiecapaciteit als de binnenlandse vraag te verstevigen. Dankzij het monetaire beleid van het Eurosysteem, zijn de financieringsvoorwaarden in het eurogebied zeer gunstig. Het begrotingsbeleid moet het vertrouwen helpen herstellen door de overheidsfinanciën gezond te maken en kracht bijzetten aan de economische dynamiek door de ontvangsten en de uitgaven oordeelkundig te sturen. In de lijn van de Lissabon-strategie, ten slotte, heeft Europa behoefte aan een versnelling van de structurele hervormingen teneinde een duurzame groei en de leefbaarheid van de sociale bescherming te waarborgen in het licht van de globalisering en de vergrijzing van de bevolking.
57
België mag niet dralen. Het solidariteitspact tussen de generaties getuigt van een heilzame bewustwording van de noodzaak om de ouderen méér aan het arbeidsproces te laten deelnemen. Het ogenblik is gekomen dat de overheid en de sociale partners zich samen op een nog ambitieuzer collectief project toeleggen : het versterken van het concurrentievermogen van ons land, en wel in de ruimste zin van het woord, namelijk het vermogen om de groei, de werkgelegenheid en de welvaart van de bevolking op duurzame wijze te waarborgen. Een dergelijke doelstelling vereist inspanningen op het vlak van loonmatiging, opleiding en innovatie, inspanningen waar alle actoren van het economische leven aan moeten deelnemen. Brussel, 1 februari 2006
25