Artikel – tijdschrift SchuldSanering – februari 2004, nr.1 Trefwoorden: modern paternalisme, bemoeizorg, outreacehnde hulpverlening, schuldhulpverlening Auteurs: Jos van der Lans en Marc Räkers
Amsterdams aanvalsplan: actiever schudden aan ontruimingszeef Problematische schulden en grote steden horen bij elkaar. De verklaringen daarvoor zijn bekend: grote steden kennen grotere concentraties mensen die op, rond of onder het minimum moeten leven. In die omstandigheden zijn schulden snel gemaakt. Die wijsheid is eigenlijk al eeuwen oud. Daarom is het verwonderlijk dat in de meeste grootstedelijke gebieden nog nauwelijks sprake is van een geoliede institutionele aanpak waarin voorzieningen en verhuurders op effectieve wijze samenwerken om de schade voor de betrokken schuldenaren en organisaties zelf (oninbare schulden zijn voor woningcorporaties een forse kostenpost) tot een minimum te beperken. Iedere organisatie - van corporatie tot schuldhulpverleningsbureau - gelooft vooral in haar eigen aanpak en discipline. Het eigen werkproces staat voorop, het vertrouwen in de inspanningen van andere betrokkenen is minimaal, waardoor de noodzaak om met alle partijen vanuit een soort helikopterperspectief naar het totale proces van oplopende schulden te kijken nauwelijks wordt gevoeld. Er op af In Amsterdam is een begin gemaakt is om bij de aanpak van huurschulden dit institutionele langs-elkaarleven te doorbreken. Een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van corporaties, gemeente, schuldhulpverlening, maatschappelijk werk en maatschappelijke opvang1 lanceerde half december een 2 opmerkelijk 'Aanvalsplan tegen huisuitzettingen in Amsterdam', met als strijdbare titel: `ER OP AF'. Het plan is een aansporing voor alle betrokken organisaties en instellingen in Amsterdam om hun aanpak effectiever op elkaar af te stemmen, de hete aardappels (lastige en moeilijk bereikbare klanten) niet langer naar anderen door te schuiven en om een werkwijze te ontwikkelen waarin mensen met huurschulden in een zo vroeg mogelijk stadium persoonlijk - bij voorkeur in hun eigen thuissituatie - worden benaderd. Het initiatief voor de werkgroep werd in de zomer van 2003 genomen door het Amsterdamse crisisschuldhulpverleningsteam De Vliegende Hollander (onderdeel van HVO-Querido, instelling voor maatschappelijke opvang in Amsterdam). De Vliegende Hollander functioneert in Amsterdam sinds 1997 als bezemwagen van de schuldhulpverlening: korte tijd voordat een huisuitzetting plaatsvindt, trekken de medewerkers nog een keer aan de bel in een laatste poging het onheil te stoppen. En dat werkt: jaarlijks worden op deze manier honderden ontruimingen voorkomen. Maar je kunt het ook anders zeggen: het succes van De Vliegende Hollander is het diapositief van 1
De werkgroep bestond uit de volgende leden: Petra Bakker (teamcoördinator en medewerker De Vliegende Hollander), Ed van der Hoeden (deurwaarderskantoor Van der Hoeden-Mulder), Cees van Helfteren (hoofd dienstverlening en preventie HVO-Querido), Tim Joosse (directeur maatschappelijke dienstverlening en samenlevingsopbouw Oost, voorzitter Directeurenoverleg Maatschappelijke Dienstverlening (DiMaDi)), Walter Kamp (beleidsambtenaar Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling), Jan Willem Kluit (adviseur Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties), Stan Poels (directeur maatschappelijke opvang HVO-Querido), AnneMieke Sprenger (directeur maatschappelijke dienstverlening Zuid), Rene Zegerius (hoofd Vangnet & Advies, GG&GD) 2
Het rapport is te bestellen bij
[email protected] . Of te downloaden via www.hvoquerido.nl (doorklikken op ‘Nieuws’).
1
het falen van andere instanties. Steeds vaker kwamen Vliegende Hollanders als eerste instantie bij mensen over de vloer, steeds vaker bleek dat andere instanties probleemgevallen naar hen doorstuurden, met als gevolg dat De Vliegende Hollander elk jaar voor een steeds grotere groep in de weer was. Toen de gemeente Amsterdam bovendien aan de financiering van de Vliegende Hollander begon te morrelen, besloot HVO-Querido de betrokkenen een spiegel voor te houden en formeerde zij een werkgroep rond de vraag of corporaties, schuldhulpverlening, maatschappelijk werk, sociale dienst, deelraden en gemeente Amsterdam voldoende doen om het aantal huisuitzettingen in de stad tot het absolute minimum te beperken? Zitten ze er voldoende bovenop om te voorkomen dat mensen op straat worden gezet? Laten ze het niet te gemakkelijk aan anderen over? Kwesties die in deze tijden van economische tegenspoed elke dag aan urgentie lijken te winnen. In 2003 verdubbelde het aantal mensen dat in Amsterdam een beroep op de schuldhulpverlening deed. Het gaat hier om mensen die gedwongen door de omstandigheden zichzelf melden, maar daarachter - elke insider weet dat - gaat een groeiend reservoir van mensen schuil die deze stap niet zetten, en gewoon de huur niet (kunnen) betalen. Zij zijn de stille schuldenaren die we - als er niks gebeurt - pas terugzien in de statistieken van het groeiende aantal huisuitzettingen. Precies dat wil het Amsterdamse aanvalsplan voorkomen. De ontruimingszeef Wat moet er in Amsterdam gebeuren om het aantal huisuitzettingen wegens huurschuld tot een minimum te beperken? Een eerste noodzakelijke stap is om het proces van het ontstaan van huurschulden tot en met de ontruiming met alle betrokken instanties nauwkeurig in kaart te brengen. Daarbij gaat het om de vragen ‘wie doet wat en op welk moment?’ (en wat kan hij/zij meer doen), hoe houden de instanties elkaar van hun bemoeienissen op de hoogte? en hoe dragen ze hun dossiers over? In het aanvalsplan wordt dit proces 'van huurschuld tot ontruiming' omschreven met behulp van het beeld van een zeef: de ontruimingszeef. Iedereen die huurachterstand oploopt komt op deze zeef terecht; het is aan de instanties zo aan de zeef te schudden, dat er zo weinig mensen op blijven liggen (zie kader). Ruwweg beslaat het proces van oplopende huurschuld tot uiteindelijke ontruiming zes maanden. (Dat kan langer zijn, bijvoorbeeld doordat mensen tussentijds wel een maand huur betalen.) Bij huurschulden blijft het probleemeigendom de eerste drie maanden bij de verhuurder, in de meeste gevallen woningcorporaties. Het innen van de huur is hun verantwoordelijkheid, die in Amsterdam op een zeer uiteenlopende wijze wordt ingevuld. Dominant is de administratieve aanpak: de wanbetaler wordt met brieven tot betaling gemaand. Een aantal corporaties zoekt telefonisch contact, een paar corporaties gaan zo mogelijk op huisbezoek. In een convenant tussen de schuldhulpverlening en de Amsterdamse corporaties is afgesproken dat de verhuurders verdere juridische stappen opschorten op het moment dat een huurschuldenaar zich bij de schuldhulpverlening meldt. Na drie maanden huurachterstand dragen corporaties de schuldenaar doorgaans over aan de deurwaarder. Dit betekent dat hij/zij na 11/12 weken (gerekend in het ideaaltypische traject van 6 maanden) een dagvaarding krijgt voor een (overigens administratieve) zitting waarin de rechter een ontruimingsvonnis (of beter: een ontbinding van het huurcontract) uitspreekt. In Amsterdam worden jaarlijks tussen de 15.000 en 20.000 dagvaardingen uitgebracht. Grotendeels betreft het hier huurders van corporatiewoningen. Daarvan zijn er in Amsterdam ruim 200.000, zodat dus ieder jaar 7 tot 10 procent van het totaal aantal huurders van corporatiewoningen een dagvaarding ontvangt. Dat zijn forse aantallen. Tussen dagvaarden, uitspraak en betekenen (aan de huurder kenbaar maken) van een vonnis zit ruwweg vier weken. Het ontvangen van een dagvaarding is voor veel mensen een stevige schok: voor hen begint de ontruimingszeef nu onrustbarend te trillen. Dit brengt het merendeel van de betrokkenen bij de les: zij betalen of regelen hun achterstand alsnog, waarbij velen zich tot de schuldhulpverlening wenden. Na vier maanden resteerden er in 2002 in Amsterdam zo'n 6000 huurders voor wie de rechtbank daadwerkelijk een vonnis tot ontruiming uitsprak. Voor wie in deze fase geen hulp zoekt, of krijgt 2
aangereikt, tikt de tijd meedogenloos verder: hij blijft op de zeef liggen. Ontruiming komt steeds dichterbij. Tussen het betekenen van het vonnis en het aankondigen van de daadwerkelijke ontruiming zit doorgaans vier weken. De zeef schudt in de beleving van veel betrokkenen nu elke dag. Dat werkt, want voordat de aanzegging van de ontruiming de deur uit gaat betaalt ongeveer 50 procent van de betrokkenen alsnog. In 2002 bleven er daardoor na vijf maanden nog 3200 huurders over bij wie de ontruiming werd aangekondigd. Er is dan nog ongeveer een maand te gaan. Deze aankondiging is voor 50 tot 60 procent van de mensen opnieuw een reden om – zij het met het nodige kunst- en vliegwerk - tot betaling over te gaan, waarmee ontruiming voorkomen wordt. (Voor de duidelijkheid: bovenop de huurschuld komen dan ook nog eens de proces- en deurwaarderskosten.) In 2002 ging het om 1825 van de 3216 gevallen. Blijft over: 1391 mensen die in het traject van zes maanden, een week voor de definitieve ontruiming nog niet betaald hebben. Vlak voor ontruiming slaagt nog zo'n 10 tot 15 procent van de betrokkenen er in om te betalen. In 2002 waren dat 185 mensen. Blijft over: 1211. Van dit aantal daadwerkelijk in gang gezette ontruimingen, blijkt bij aankomst van de deurwaarder een aantal met de noorderzon vertrokken (2002: 46), bij de helft van de mensen wordt de resterende inboedel als afval bestempeld en bij het vuilnis gezet, zij hebben alles van waarde elders weten onder te brengen. De andere helft (600) is daar niet in geslaagd, hun inboedel wordt afgevoerd en opgeslagen, voor zover er door de ontruimers waarde aan wordt gehecht. In Amsterdam worden deze spullen nog drie maanden bij boedelbeheer opgeslagen, daarna worden ze verkocht. Zeef actief opschudden Schudden aan de zeef werkt, hoe eerder, hoe harder, hoe persoonlijker, hoe minder mensen op straat komen te staan. Dat is - daarover bestaat in Amsterdam geen verschil van mening - een zorg waar iedereen baat bij heeft. Uiteraard de betrokkenen zelf, niemand wil immers ontruimd worden. Maar ook de corporaties, voor wie een ontruiming een kostenpost is die kan variëren van 3.500 tot 14.000 euro.3 Dat geld is doorgaans niet op de schuldenaar te verhalen. Extra inspanningen om huisuitzettingen te voorkomen verdienen zich daarom al snel terug. Maar ook de samenleving heeft baat bij effectief schudden aan de ontruimingszeef, want wie ontruimd wordt duikt elders in de samenleving meestal al snel als een stevige kostenpost op. Preventiefase Wie de ontruimingszeef goed bekijkt, ziet dat er in het proces na drie maanden een duidelijke cesuur ligt. Tot die tijd zijn corporaties de voornaamste spelers en kunnen zij door eigen activiteiten en gerichte samenwerking met de maatschappelijke dienstverlening (algemeen maatschappelijk werk en schuldhulpverlening) het aantal mensen dat doorgaat naar de volgende fase tot een minimum beperken. Vanuit het perspectief van het voorkomen van ontruiming en dakloosheid noemen we deze eerste fase preventiefase. Een aantal corporaties in Amsterdam (AWV, De Key en Het Oosten) heeft er voor gekozen om in deze fase actief naar hun schuldenaren op te treden. Er wordt opgebeld (ook ’s avonds!), en voordat de zaak in handen van een deurwaarder komt proberen zij een huisbezoek af te leggen. De cijfers die zij daarvoor kunnen overleggen, zijn buitengewoon positief; de inspanningen verdienen zich meer dan terug. (Zie kader AWV) Het Amsterdamse aanvalsplan pleit ervoor deze aanpak in corporatieland te veralgemeniseren. Dan kan in de hoofdstad een uniforme aanpak ontstaan, die een algemene bekendheid krijgt, waarbij elke Amsterdammer met huurschulden precies weet waar hij aan toe is en wat hij kan doen. Huurders van corporatiewoningen met een oplopende betalingsachterstand krijgen - bij wijze van voorbeeld - gele kaarten 3
Zie voor een verhelderende toelichting op deze cijfers: P.G.A. van der Sanden, ‘Woningcorporaties als bondgenoten, extra schuldhulp als “stop-loss’?’, in: Nieuwsbrief schuldhulpverlening, nr. 3, mei/juni 2003. Van der Sanden rekent in dit artikel voor dat corporaties een actief en persoonlijk incassobeleid al heel snel dubbel en dwars terugverdienen.
3
uitgereikt, met de bedoeling het proces te keren. Die kaarten vormen een ‘toegangsbewijs’ tot de maatschappelijke dienstverlening, die actief ondersteuning bedt om tot een oplossing te komen. Na twee gele corporatiekaarten (een tweede wordt persoonlijk overhandigd, juist met de bedoeling om deze bij een persoonlijk contact ‘in de zak’ te kunnen houden) volgt een rode kaart: het dossier van de huurder wordt overgedragen aan de deurwaarder. De preventiefase is voorbij. Als het goed is hebben corporaties alles uit de kast gehaald om erger te voorkomen, maar kunnen ze nu niet anders dan het dossier aan de deurwaarder overdragen. Hier begint de interventiefase. De interventiefase In de interventiefase zijn de hoofdrolspelers: de deurwaarders (formele uitvoerders van de vonnissen), opnieuw de maatschappelijke dienstverlening (waaronder dus de schuldhulpverlening) en De Vliegende Hollander. De zaak krijgt nu crisisachtige proporties; actieve interventie is noodzakelijk om ontruiming te voorkomen. Dat is ook de stok achter de deur, de huurder die alle signalen negeert wacht onvermijdelijk een ontruiming. De praktijk van De Vliegende Hollander in Amsterdam leert dat het in veel gevallen mensen betreft die zich niet makkelijk voegen in de logica van spreekkamers, formulieren en loketten; die stap is al te groot, te onoverzichtelijk, te ver weg. Het proces valt alleen te keren als je in hun eigen leefwereld verschijnt, ze daar terzijde staat, de papieren zonodig bij elkaar raapt, ordent en een uitweg biedt. In principe moet een actieve aanpak van corporaties al voorkomen dat veel van hen in een juridische procedure terecht komen. Maar mocht dat niet zo zijn, dan betekent dat opnieuw dat huisbezoek een wezenlijk element moet zijn van de dienstverlening in deze interventiefase. In Amsterdam is dat tot nu toe het werk van De Vliegende Hollander. De schuldhulpverlening heeft er geen tijd voor en voelt zich er veelal niet voor geëquipeerd. De vraag daarbij is natuurlijk: wanneer zou zo'n thuisinterventie plaats moeten vinden? Het is immers ondoenlijk om alle zesduizend mensen die een ontruimingsvonnis ontvangen te bezoeken. Het is ook niet nodig, want de zeef schudt daardoor vanzelf al zo heftig dat er grote aantallen doorheen vallen. Gezien het aantal beschikbare medewerkers is het logisch om het extra interventiemoment ergens in de laatste maand van het traject van zes maanden te plaatsen. Bijvoorbeeld: precies na het aankondigen van de ontruiming (die dan meestal nog een maand op zich laat wachten) zou standaard een laatste persoonlijke interventiepoging gedaan moeten worden. Zo’n interventie zou gedaan moeten worden door een actieve buitendienst van schuldhulpverlening en/of maatschappelijk werk (die momenteel nog niet bestaat) of door De Vliegende Hollander. Beide instanties gaan daarvoor het komend jaar samenwerken om dat voor elkaar te krijgen. Andere oriëntatie Het spreekt voor zich dat het aldus attaqueren van de grootstedelijke huurschuldenproblemen een adequate informatievoorziening veronderstelt. Dat is iets waar gemeente en stadsdelen voor kunnen zorgen. Belangrijker is echter dat het actiever en effectiever schudden aan de ontruimingszeef een andere oriëntatie van corporatiemedewerkers, maatschappelijk werkenden en schuldhulpverleners vraagt. De spreekkamer op kantoor is niet langer de enige plek waar zij hun klantcontacten hebben. Hulp- en dienstverlening is niet langer een kwestie van het melden van schuldenaren aan de balie. Voor een deel van de klanten zal men ‘er op af’ moeten; meer en meer zal van professionele hulp- en dienstverleners zelf een stap richting klant verwacht worden. Dat klinkt vanzelfsprekend, maar het gaat hier wel om een professionele oriëntatie die de laatste decennia min of meer uit dit type instellingen 'weg' gemoderniseerd is. Aanbellen aan de deur herinnert de meeste professionals vooral aan opdringerige woonmaatschappelijk werkers die tot diep in de jaren zestig met een kieskeurige blik onmaatschappelijke gezinnen de maat kwamen namen. Sinds de jaren zeventig hebben deze beroepsgroepen dat bewust achter zich gelaten. Niet de hulpverlener beweegt naar zijn doelgroep, maar de doelgroep wordt geacht voldoende motivatie op te kunnen brengen om naar de 4
dienstverlening toe te bewegen. Met die omslag is, zoals we in onze recente publicatie 'Bemoeien werkt' hebben laten zien, niet alleen een meer respectvolle omgang met klanten tot stand gekomen (wat onmiskenbaar winst is geweest), 4 maar tegelijkertijd ook iets essentieels verloren gegaan. Namelijk: de kunst om vanuit de leefwereld van mensen professionele hulp- en dienstverlening te bieden. De persoonlijke levenssfeer is aldus uitgegroeid tot een professionele no-go-area, waar professionals bij voorkeur verre van blijven. Zo wordt het ook op de opleidingen vaak geleerd. In de praktijk betekent dit dat veel vormen van hulp- en dienstverlening voor bepaalde groepen mensen onbereikbaar zijn geworden. Als zij huurachterstanden oplopen blijven ze op de zeef liggen, hoeveel brieven en aanmaningen ze ook ontvangen. Ze missen de communicatieve en institutionele vaardigheden om zichzelf uit de ellende omhoog te trekken. De groep is divers, ze varieert qua leeftijd, qua problemen, maar een ding lijkt vast te staan: de groep neemt in omvang toe. In de geestelijke gezondheidszorg is bemoeizorg het professionele antwoord geworden op deze ontwikkeling. In de schuldhulpverlening, het maatschappelijk werk en de incassoafdelingen van corporaties is een vergelijkbaar antwoord nog niet gevonden. Maar er wordt op een aantal plaatsen wel aan gewerkt. De Vliegende Hollander is er een voorbeeld van, maar ook de actieve persoongerichte en outreachende incassoaanpak van woningcorporaties als AWV, De Key en Het Oosten zijn daar voorbeelden van. Uit de schulp kruipen In 'Er op af. Een aanvalsplan tegen huisuitzettingen in Amsterdam' wordt een lans gebroken om deze actieve, op mensen en hun leefwereld gerichte aanpak tot een wezenlijk onderdeel te maken van het schudden aan de ontruimingszeef. Het nieuwe Amsterdamse motto moet zijn: hoe sneller, actiever, hoe persoonlijker de interventie - hoe kleiner de kans dat het misloopt. Maar zo'n aanpak werkt alleen als de verschillende instellingen nauwgezet samenwerken, gericht 'buitendiensten' in het leven roepen en die ook echt ondersteunen. Een medewerker van een corporatie die op huisbezoek merkt dat er werk aan de winkel is voor het maatschappelijk werk, moet daar ook een beroep op kunnen doen. Zoals dat andersom ook kan gebeuren. Veel instellingen zullen daartoe uit hun schulp moeten kruipen. Het Aanvalsplan daagt hen daar met zo'n 25 concrete aanbevelingen nadrukkelijk toe uit.De voorstellen houden al die Amsterdamse betrokken instanties en instellingen een spiegel voor. Eigenlijk is dat het aardigste van het Amsterdamse aanvalsplan tegen huisuitzettingen. Het is - voor de verandering - nu eens geen verlanglijstje richting overheid, maar vooral een appel aan instellingen en voorzieningen om durf te tonen en risico's te nemen. Het opent vooral de aanval op de verkokerde en naar binnen gerichte cultuur van al die instellingen die in een grootstedelijk gebied als Amsterdam verantwoordelijkheid dragen in het schudden van de ontruimingszeef. Jos van der Lans is publicist en lid van de Eerste Kamer voor GroenLinks. Marc Räkers is verbonden aan HVOQuerido en een van de oprichters van De Vliegende Hollander. Beiden waren penvoerders van de werkgroep die in december het aanvalsplan tegen huisuitzettingen in Amsterdam publiceerde. Zij zijn bovendien auteurs van het boek ‘Bemoeien werkt’ dat in dezelfde maand bij uitgeverij De Balie verscheen.
4
Zie: Jos van der Lans, Nies Medema en Marc Räkers, Bemoeien werkt. Amsterdam De Balie, december 2003. Ook: Jos van der Lans, ‘De ontdekking van de leefwereld’, in: Tijdschrift voor de Sociale Sector, jrg. 57, november 2003, pp. 3-9.
5
Kader 1: De Amsterdamse ontruimingszeef Preventiefase 0 - 3 maanden 0 - 1 mnd
corporatie wijst huurder op achterstand in betaling
1 - 2 mnd
eerste gele kaart door corporatie gerichte info schuldhulpverlening meesturen persoonlijk op de huid zitten: belrondes
2 - 3 mnd
tweede gele kaart door corporatie instrument: huisbezoek, bemoeibemiddeling verkorte toegang tot schuldhulpverlening, algemeen maatschappelijk werk
3 mnd
licht rode kaart: overdracht deurwaarder
Interventiefase 3 - 6 maanden na 3 mnd
(licht) rode kaart: alarminfo schuldhulpverlening bijgevoegd bij dagvaarding
na 4 mnd
uitspraak rechterlijk vonnis, (donker) rode kaart: bel nu ..... uitspraak automatisch gemeld bij centraal meldpunt huisuitzetting,
na 5 mnd
aangekondigde ontruiming: rode kaart met een zwart randje. Melding bij buitendienst maatschappelijke dienstverlening/De Vliegende Hollander, in principe volgt altijd huisbezoek.
na 6 mnd
ontruimingen tot een minimum gereduceerd, geen huisuitzetting zonder poging tot interventie
Kader 2 (Huur)schuldhulpverlening door de AWV; voorkomen van ontruiming op huurschuld. Eind 1997 liepen de ontruimingen op huurschuld op tot wel 70 per jaar op een bezit van (toen) ruim 16000 verhuureenheden (vhe’s). Conclusie: dit is sociaal en financieel niet acceptabel. Kosten voor de AWV per ontruiming (en vrijwel niet verhaalbaar) circa 3600 Euro per woning. Deze kosten bestaan uit huurschuld, deurwaarders- en proceskosten en eventuele schade aan de woning. Voorjaar 1998 start een proefproject:1 medewerker (huur)schuldhulpverlening met als gevolg veel minder ontruimingen (circa 16) op huurschuld dat jaar. Reden om het project m.i.v. 1999 om te zetten tot officieel onderdeel van het nieuwe huurincassobeleid. Ontruimingen op huurschuld in 1999 circa 12. Vanaf 2000 is de AWV aanzeggingen ontruiming en daadwerkelijke ontruimingen exact gaan registreren. Dus komen er harde cijfers… En niet te vergeten, in 2001 is een tweede fulltime medewerker aangenomen. 6
Cijfers (op bezit wat geleidelijk oploopt van 16000 vhe’s naar ruim 18000 vhe’s nu) 2000 - 179 aanzeggingen, 14 ontruimingen, waarvan 8 op huurschuld en 6 op Juridische Zaken (JZ) als overlast en illegale bewoning. 2001 - 200 aanzeggingen, 31 ontruimingen, waarvan 16 op huurschuld en 15 op JZ. 2002 - 269 aanzeggingen, 38 ontruimingen, waarvan 14 op huurschuld en 24 op JZ. 2003 - 256 aanzeggingen, 37 ontruimingen, waarvan 16 op huurschuld (waarvan 1 bedrijfsruimte) en 21 op JZ. Jørn Kost: ‘Mijn inschatting is dat we met deze aanpak vele tientallen (60–70) ontruimingen per jaar voorkomen. De aanmeldingen nemen wel toe, zeker in complexiteit (niet geregistreerd). Er valt echter nog veel te verbeteren. Meer samenwerking bijvoorbeeld, maar waar een schreeuwend gebrek aan is, is een goed functionerende inkomstenbeheer en budgettering die al hier bij de verhuurder moet beginnen: ‘nu tekenen, anders ga je er uit’ om het zo maar te zeggen. En meer beschermingsbewind. Nog een opmerking. De hier genoemde ontruimingen op huurschuld vallen meer onder het begrip “juridisch ontruimd” (variërend van ander slot plaatsen tot restant inboedel verwijderen) dan daadwerkelijk op straat zetten. Op straat zetten komt zelden of nooit voor omdat het bijna altijd om ontruimingen gaat waarbij de huurders al zijn vertrokken (“Noorderzon”) Deze info komt uit onze huidige aanpak, dus vrijwel altijd met huisbezoek! Vanuit de info huisbezoek wordt bij ontruiming van kwetsbaren (zoals ouders met kinderen, ouderen, psychiatrisch patiënten) maatschappelijke opvang geregeld als dat nodig blijkt.’ Cijfers en toelichting: Jørn Kost, coördinator schuldhulpverlening AWV Amsterdam
7