Agrarische bedrijven Markt, trends, ontwikkelingen en risico’s
Inhoud Agrarische bedrijven De markt Feiten en cijfers Verdiepingscijfers: akkerbouw Verdiepingscijfers: tuinbouw Verdiepingscijfers: veehouderij Trends, ontwikkelingen en risico’s Markt en regelgeving Belangrijke organisaties
3 3 6 13 15 17 19 19 26
Agrarische bedrijven De markt De agrarische sector is een belangrijk onderdeel van de sector landbouw & visserij. De sector bestaat uit vele soorten ondernemingen op het gebied van akkerbouw, tuinbouw, rund- en intensieve veehouderij. Voorbeelden van bedrijven in de branche zijn:
–– Graasdierbedrijven: fokken en houden van runderen, schapen, geiten en paarden (graasdieren). –– Hokdierbedrijven: fokken en houden van varkens en pluimvee (hokdieren). Kalvermesterijen worden bij de graasdierbedrijven ingedeeld. –– Dienstverlening voor akkerbouw, tuinbouw, veeteelt en fokkerij.
–– Akkerbouwbedrijven: teelt van aardappelen, suikerbieten, graan, mais etcetera. –– Tuinbouwbedrijven: teelt van groenten, fruit en bloemen.
Figuur 1. Aantal agrarische bedrijven verdeeld over subbranches (2009 t/m 2013) Subbranches
2009
2010
2011
2012
2013
11.660
11.962
11.953
12.016
12.142
1.284
1.532
1.383
1.377
1.336
954
945
957
858
814
Akkerbouwgroentebedrijven
1.081
1.029
1.122
1.037
1.102
Akkerbouwbedrijven vooral voedergewassen
2.546
2.622
2.760
3.002
3.109
Overige akkerbouwbedrijven
5.795
5.834
5.731
5.742
5.781
10.814
10.198
9.871
9.394
8.925
w.v. Glasgroentebedrijven
1.303
1.257
1.205
1.131
1.074
Snijbloemenbedrijven
1.728
1.500
1.453
1.358
1.202
Pot- en perkplantenbedrijven
1.121
994
889
861
826
Overige glastuinbouwbedrijven
497
632
595
539
541
1.056
1.030
1.031
1.006
1.021
Bloembollenbedrijven
846
759
722
698
656
Paddenstoelbedrijven
210
190
175
160
151
Boomkwekerijbedrijven
2.748
2.676
2.662
2.557
2.392
1.305
1.160
1.139
1.084
1.062
Blijvende teeltbedrijven
1.796
1.825
1.808
1.728
1.666
w.v. Wijngaardbedrijven
44
47
52
49
49
1.682
1.698
1.682
1.611
1.550
70
80
74
68
67
Graasdierbedrijven
38.025
38.024
37.041
36.682
36.086
w.v. Melkveebedrijven
17.815
17.519
17.236
16.902
17.001
Vleeskalverenbedrijven
1.427
1.432
1.339
1.333
1.328
7.442
7.535
7.318
7.206
6.748
3.289
4.025
4.154
4.298
4.389
358
368
359
356
362
Akkerbouwbedrijven w.v. Graan-, oliezaad- en eiwitgewasbedrijven Zetmeelaardappelbedrijven
Tuinbouwbedrijven
Opengrondsgroentebedrijven
Overige tuinbouwbedr ijven
Fruitbedrijven
Overige blijvende teeltbedrijven
Overige rundveebedrijven
Schapenbedrijven Geitenbedrijven
3
Figuur 1. Aantal agrarische bedrijven verdeeld over subbranches (2009 t/m 2013)
Vervolg pagina 3
Subbranches
2009
2010
2011
2012
2013
Paard- en ponybedrijven
5.122
4.638
4.270
4.226
3.858
Graasdierbedrijven vooral voedergewassen
362
370
438
510
895
Overige graasdierbedrijven
2.210
2.137
1.927
1.851
1.505
Hokdierbedrijven
6.683
6.479
6.107
5.661
5.416
w.v. Fokzeugenbedrijven
1.338
1.292
1.189
1.041
972
Vleesvarkensbedrijven
2.378
2.265
2.157
2.042
1.957
Overige varkensbedrijven
1.017
957
904
832
749
Leghenbedrijven voor consumptie-eieren
736
769
719
669
697
Vleeskuikenbedrijven
480
470
439
428
428
Overige pluimveebedrijven
413
417
398
371
352
Overige hokdierbedrijven
321
309
301
278
261
903
905
876
833
903
1.194
1.072
942
819
724
w.v. Veeteeltcombinaties vooral graasdieren
646
574
504
402
353
548
498
438
417
371
Gewassen-/veeteeltcombinaties
1.933
1.859
1.794
1.677
1.619
w.v. Akkerbouw-/graasdiercombinaties
1.028
985
979
917
932
905
874
815
760
687
73.008
72.324
70.392
68.810
67.481
Gewassencombinaties Veeteeltcombinaties
Veeteeltcombinaties vooral hokdieren
Overige gewas/veecombinaties
Totaal Bron: CBS landbouwtelling, LEI Wageningen UR
Figuur 1 laat de verdeling van het aantal agrarische bedrijven zien naar type activiteiten. –– D e agrarische sector in ons land heeft een lange en rijke traditie. Nederlandse agrariërs zijn sinds oudsher voorlopers in de wereld. Nederland is op wereldschaal een belangrijke exporteur van agrarische producten. Nederland behoort samen met de Verenigde Staten, Duitsland en Frankrijk wereldwijd tot de grootste exporteurs. –– Er is in alle subsectoren sprake van sterke consolidatie en schaalvergroting. Sinds 2000 is dat aantal bedrijven met 31% afgenomen, terwijl de oppervlakte landbouwgrond in die jaren met slechts 7% is afgenomen. De daling van het aantal agrarische bedrijven bestaat in hoofdzaak uit vrijwillige bedrijfsbeëindiging bij generatiewisseling. Faillissementen komen relatief weinig voor. 4
–– T wee derde van de landoppervlakte van Nederland is in gebruik als landbouwgrond. Zo’n 60% is in het bezit van agrariërs die de grond zelf gebruiken. Daarnaast is grond in het bezit van particulieren, die de grond verpachten, het Rijksvastgoed en ontwikkelbedrijf, gemeenten en investeringsmaatschappijen. In 2013 is het areaal cultuurgrond voor het eerst gestegen sinds 2000 en in 2014 is het gelijk gebleven. Akkerbouw is het sterkst gegroeid in 2013, wat voornamelijk ten gevolge van een groei van consumptieaardappelen komt. –– De standaardopbrengst van een gemiddeld boeren bedrijf is van 2000 tot 2013 met 62% toegenomen tot € 315.000. Ze zijn moderner ingericht en meer kapitaalkrachtig. De opbrengsten variëren wel sterk door de jaren heen en tussen de verschillende typen agrarische bedrijven onderling.
Figuur 2. Aantal agrarische bedrijven verdeeld over subbranches en naar bedrijfsgrootte (ha cultuurgrond) (2013) bedrijven met ... ha cultuurgrond (2013) Subbranche
totaal
zonder
0,01-<1
1-<5
5-<10
10-<20
20-<30
30-<50
-
7
1.303
2.286
2.345
1.349
1.800
2.036
1.016
12.142
176
1.800
3.585
1.274
910
436
372
270
102
8.925
-
157
466
308
439
166
91
35
4
1.666
Graasdierbedrijven
603
575
6.921
4.330
4.748
4.019
7.738
6.161
991
36.086
Hokdierbedrijven
903
467
1.224
877
949
391
350
210
45
5.416
Gewassencombinaties
-
14
84
80
158
126
169
201
71
903
Veeteeltcombinaties
6
10
33
59
167
155
171
103
20
724
Gewassen-/veeteeltcombinaties
-
10
141
190
339
249
284
261
145
1.619
1.688
3.040
13.757
9.404
10.055
6.891
10.975
9.277
2.394
67.481
Akkerbouwbedrijven Tuinbouwbedrijven Blijvende teeltbedrijven
Totaal
50-<100 100 e.m.
bedrijven
Bron: CBS landbouwtelling, LEI Wageningen UR
–– D e verwachting is dat het gezinsbedrijf ook in de toekomst het overheersende bedrijfstype zal zijn in de sector. In 2013 bestond 87% van de agrarische bedrijven uit gezinsbedrijven. –– Het Europese landbouwbeleid streeft naar vergroening en modernisering van de landbouw. –– De komende jaren wordt de laatste productiesteun afgeschaft binnen de EU: na de melkquota in 2015, verdwijnen de suikerquota in 2017. –– Er vindt veel onderzoek plaats in de sector vanuit het Landbouw Economisch Instituut (LEI) en de Universiteit Wageningen (WUR). Het afschaffen van de productschappen zorgt mogelijk voor een afname van de beschikbare onderzoeksgelden. –– De nationale overheid en de EU interveniëren op vele manieren in de agrosector, in de vorm van subsidies, regelgeving en fiscale maatregelen. Deze interventies zijn vaak aanleiding voor discussies over speelveldongelijkheden en (on)eerlijke concurrentie. –– De Food and Agriculture Organization (FAO) van de VN heeft geconstateerd, dat de voedselmarkten meer in balans zijn en de prijsvolatiliteit is afgenomen. –– Het overgrote deel van de Nederlandse agrarische handel vindt plaats binnen de EU. Van de uitvoer gaat 80% naar de EU, de invoer komt voor 56% uit de EU. Binnen de EU zijn de naaste buren de belangrijkste handelspartners. Ongeveer één derde van de intrahandel vindt plaats met Duitsland. België, Luxemburg,
––
––
–– ––
Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hebben samen een aandeel van rond de 40%. Nederland is wereldwijd het land met het beste voedsel (genoeg te eten, betaalbaarheid, kwaliteit en diabetes & obesitas) volgens ‘The Good Enough to Eat-Index’ van Oxfam. De overheid heeft als doel gesteld om in 2015 de voedselverspilling in de gehele keten met 20% te verminderen ten opzichte van 2009. In het begin van de keten hebben het gebruik van uitgangsmaterialen en seizoensinvloeden (regenval, ziekten en plagen) effect. Daarnaast kan inadequaat transport en opslag leiden tot verspilling. Binnen de sector wordt steeds meer aandacht gegeven aan diervriendelijkheid en dierenwelzijn. de Russische boycot van land- en tuinbouwproducten treft de sector. De export naar Rusland bedroeg in 2013 € 1,5 miljard euro, ongeveer 2% procent van de totale agrarische export, en 9% van de uitvoer naar landen buiten de EU. Daarmee is Rusland voor de agro-sector de belangrijkste afzetmarkt buiten de EU, na de VS. Vlees, zuivel, sierteelt en veevoer(ingrediënten) zijn de belangrijkste groepen in de export naar Rusland.
5
Figuur 3. Index ontwikkeling productie (basisprijzen) bij agrarische bedrijven en het bruto binnenlands product (BBP) 130
Index (2010 = 100)
120
110
100
90
80
70
2005
2006
Bron: CBS, CPB, LEI, EIM (2014 - 2015)
2007
2008
2009
Akkerbouwgewassen Veehouderijproducten Totale landbouw
Feiten en cijfers –– D e agrarische sector bestaat uit ruim 67.000 bedrijven. Het aantal bedrijven is gedaald de laatste jaren. –– In totaal werken er ongeveer 92.000 zelfstandigen in de branche. –– MKB bedrijven (tot 100 werkzame personen) leveren de grootste bijdrage aan de werkgelegenheid in de branche met ongeveer 89% van de banen. Grootzakelijke bedrijven (100 of meer werkzame personen) zijn goed voor circa 11% van de banen. –– De meeste bedrijven in de sector zijn melkveehouderijen. –– In 2013 telde de branche bijna 3.450 starters. –– De gerealiseerde productie in 2013 bedroeg naar schatting circa € 27,2 miljard. –– Ongeveer tweederde van de oppervlakte van Nederland is in gebruik door de agrarische sector. Figuur 3 laat de ontwikkeling van de productie zien in de agrarische sector in de periode 2005-2013 en de verwachting voor 2014 en 2015, afgezet tegen de economische groei. De branche is gevoelig voor de stand 6
2010
2011
2012
2013
2014
Tuinbouwgewassen Agrarische dienstverlening BBP
2015 Prognose
van de economie. De agrarische dienstverlening is nog het minst conjunctuurgevoelig. In 2009 was er een sterke afname van de productie in alle branches. Dat was een gevolg van de wereldwijd teruggelopen economie. De productie van akkerbouw, veehouderij en agrarische dienstverlening is in de jaren 2010 tot en met 2013 weer gegroeid. Alleen de productie van tuinbouwgewassen is in 2011 sterk gedaald. Dit is met name het gevolg van een sterke daling van de productie van verse groente als gevolg van een dodelijke voedselvergiftiging veroorzaakt door de EHEC-bacterie. De EHEC-crisis legde de export lam op het hoogtepunt van het productieseizoen. De verwachting is dat door het aantrekken van de wereldhandel en binnenlandse economie in 2014 en 2015 de productie van de landbouw sterker zal groeien dan de economie. In totaal werd in 2013 ongeveer € 27,2 miljard aan productiewaarde gerealiseerd in de branche. Dit betekent een stijging ten opzichte van de productiewaarde in 2010.
Figuur 4 laat het aantal bedrijfsoprichtingen en -opheffingen zien in de agrarische sector in 2012 en 2013. Er zijn relatief een redelijk aantal bedrijfsoprichtingen. Uit cijfers van het EIM blijkt dat bedrijven in de sector tussen 2009 en 2012 gemiddeld een winst voor belasting van 18,6% haalden. Dat is hoger dan het marktgemiddelde bedrijfsresultaat (6,5%).
Het inkomen in de land- en tuinbouw was net als in 2012 hoger dan het gemiddelde inkomen van zelfstandigen in het midden- en kleinbedrijf.
Figuur 4. Agrarische bedrijven: aantal starters
4.000 3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 –
3.515 2.975
2012
Het voor 2013 geraamde inkomen is licht gedaald ten opzichte van 2012, toen een relatief hoog inkomen werd behaald. Voor de totale land- en tuinbouw is het gemiddelde inkomen uit bedrijf geraamd op € 58.000, hoger dan de vijfjarige gemiddelden voor de periode 2001-2005 en 2006-2010.
3.450 3.365
2013 Opheffingen
Het inkomen uit bedrijf wordt vooral bepaald door de opbrengsten van land- en tuinbouwproducten en de aan die productie verbonden kosten. Een deel van de opbrengsten, ruim 8%, komt uit de opbrengsten van niet-agrarische activiteiten en uit subsidies. De spreiding in inkomen uit bedrijf is groot, onder meer door verschillen in bedrijfsomvang, -opzet, arbeidsefficiency en ondernemerschap. Om de bedrijfs-resultaten van in omvang verschillende bedrijven beter te kunnen vergelijken, wordt het inkomen veelal uitgedrukt in euro per onbetaalde arbeidsjaareenheid (aje).
Bron: CBS
Figuur 5. Resultaat en inkomen (€1.000 per bedrijf per jaar) van het gemiddelde agrarische bedrijf, 2001-2013 Opbrengsten
(+)
w.v. landbouwproductie (%)
2001-2005
2006-2010
2011
2012
2013(r)
275,0
388,1
493,6
528,4
541,0
95,0
90,9
90,7
91,5
91,5
toeslagen en subsidies
3.0
4,7
4,4
4,1
4,1
overige (o.a. verbreding) (%)
2,0
4,4
5,0
4,4
4,3
Betaalde kosten en afschrijvingen
(-)
239,1
345,3
452,7
465,0
483,0
Buitengewone baten en lasten
(+)
1,0
-0,5
0,0
0,0
0,0
Inkomen uit bedrijf
(=)
36,9
42,3
40,9
63,4
58,0
idem per onbetaalde aje
25,8
29,5
28,2
43,9
40,0
Inkomsten buiten bedrijf
11,8
19,1
19,8
21,4
21,0
w.v. arbeid
5,7
9,0
10,2
9,0
9,0
overig
6,1
10,1
9,6
12,4
12,0
48,7
61,4
60,7
84,8
80,0
Totaal inkomen
(+)
(=)
a In 2010 is de steekproefpopulatie aangepast; de ondergrens is verschoven van 16 ege naar 25.000 euro SO en de bovengrens (2000 ege) komen te vervallen. Hierdoor liggen de gemiddelden op een hoger niveau en zijn de opbrengsten en kosten per bedrijf hoger.
Bron: Informatienet, LEI
7
In figuur 6 is de inkomensvorming per bedrijfstype gemiddeld over de periode 2008-2012 weergegeven. Het gemiddelde inkomen uit bedrijf kwam in deze periode uit op bijna € 43.000 per bedrijf en op ruim € 29.000 per onbetaalde aje. Daarnaast was er gemiddeld nog bijna € 19.000 per bedrijf aan inkomsten uit niet-agrarische activiteiten en subsidies. Voor de varkens- en glastuinbouwbedrijven was dat inkomen over deze periode veel lager. De varkensbedrijven kampen al jaren met lage inkomens. De slechte bedrijfs resultaten dragen eraan bij dat het aantal bedrijven met varkens afneemt. Voor de glastuinbouw drukten de negatieve inkomens in 2008 en 2009 het vijfjaarsgemiddelde en resteerde een inkomen van 18.000 euro per onbetaalde aje.
2012) en dieptepunten (2011). De onevenwichtigheden zijn mede veroorzaakt door de verplichte omschakeling van traditionele kooihuisvesting naar alternatieve huisvesting. De resultaten van de melkvee- en vleeskalverenbedrijven kwamen voor deze vijf jaren rond het gemiddeld uit. Het kengetal inkomen uit bedrijf per € 100 opbrengsten is gemiddeld € 9, maar heeft een grote spreiding. Bedrijfstypen met veel betaalde kosten, zoals de intensieve veehouderijbedrijven met aangekocht veevoer en de glastuinbouw met personeel, komen hier relatief laag uit. De meer grondgebonden bedrijven komen bij dit kengetal hoger uit. Dit geldt in deze periode bij uitstek voor de akkerbouwbedrijven.
De leghennen-, vleeskuiken-, bloembollen-, boomteelt-, en vooral de akkerbouwbedrijven lieten gemiddeld veel betere resultaten zien. Voor de akkerbouwbedrijven is dat onder meer te danken aan een aantal jaren van redelijke bedrijfsresultaten met positieve uitschieters door hoge opbrengstprijzen in 2010 en 2012. De leghennenbedrijven hebben vanaf 2008 te maken met een zeer grillig verloop van de gemiddelde inkomens met hoogtepunten (2010 en
Figuur 6. Inkomensvorming naar bedrijfstype, gemiddelde 2008-2012 Aantal onbetaalde aje per bedrijf
Inkomen uit bedrijf Per 100 euro Per onbetaalde opbrengsten aje (x 1.000)
Per bedrijf (x 1.000)
Inkomsten buiten bedrijf (x 1.000)
Totaal inkomen (x 1.000)
Totaal land- en tuinbouw
1,4
9,4
29,5
42,7
18,8
61,5
Melkveebedrijven
1,5
12,4
25,5
38,3
16,2
54,5
Vleeskalverenbedrijven
1,3
21,3
29,2
38,8
19,9
58,7
Varkensbedrijven
1,2
2,9
14,4
16,7
22,8
39,5
Leghennenbedrijven
1,4
7,9
46,0
65,4
16,4
81,8
Vleeskuikenbedrijven
1,3
3,7
37,9
47,5
13,8
61,3
Akkerbouwbedrijven
1,1
23,9
63,3
69,4
21,0
90,4
Glastuinbouwbedrijven
1,7
2,3
18,2
31,0
2,2
33,1
Opengrondsgroentebedrijven
1,6
11,3
27,1
43,6
-
-
Fruitbedrijven
1,4
13,3
28,9
39,9
-
-
Bloembollenbedrijven
1,5
7,8
36,5
55,2
-
-
Boomkwekerijbedrijven
1,6
16,7
46,0
74,0
-
-
Bron: Informatienet, LEI
8
Figuur 7. Productie agrarische bedrijven naar hoofdcategorie 2012 en 2013 (€ mln.) Volume
Prijs
Waarde
-0,1
+1,3
+1,1
+3,8
+11,1
+15,1
2013 2012
+0,7
-1,1
-0,6
Tuinbouw Veehouderij Akkerbouw Dienstverlening en overig
-2,6
+6,1
+2,4
+0,8
+0,9
+1,7
9.331 9.233
Tuinbouw 5.952 5.170
Rundveehouderij
5.307 5.340
Intensieve veehouderij 3.253 3.176
Akkerbouw
3.405 3.348
Overig
Bron: CBS landbouwtelling, LEI
Figuur 8. Prijsindices opbrengsten akkerbouw (2005-2013) 160 140 120
Index (2010 = 100)
100 80 60 40 20
2005 granen
2006
2007
2008
voedergewassen
2009
suikerbieten
2010 aardappelen
2011
2012 zaaiuien
2013 BBP
Bron: LEI
Figuur 7 geeft een verdeling van de gerealiseerde productiewaarde (2012 en 2013) in de agrarische branche naar hoofdcategorie.
productievolume (+4%) als door een sterke prijsstijging (+11%). De prijzen van rundvee en melk zijn sterk gestegen in 2013.
Veehouderijbedrijven realiseren het grootste aandeel (ruim 40%) van de totale productiewaarde van de sector, gevolgd door tuinbouwbedrijven (34%). Het sterkst gegroeid in 2013 is de rundveehouderij (+15%). Dit komt zowel door een toename van het
De akkerbouw is in 2013 met bijna 3% gegroeid in productiewaarde. De prijzen zijn met 6% gestegen, terwijl het geproduceerd volume is gedaald met bijna 3%. Met name de prijzen van voedergewassen en aardappelen zijn sterk gestegen. 9
Figuur 9. Prijsindices opbrengsten tuinbouw (2005-2013) 160 150 140
Index (2010 = 100)
130 120 100 100 90 80 70 60 2005
2006 verse groente
2007
2008
2009
bloemen en planten
2010 fruit
2011
2012
2013
BBP
Bron: LEI
Figuur 10. Prijsindices opbrengsten veehouderij (2005-2013) 160 150 140
Index (2010 = 100)
130 120 100 100 90 80 70 60 2005
2006 rundvee
2007 varkens
2008 pluimvee
2009
2010 melk
2011 eieren
2012
2013
BBP
Bron: LEI
De tuinbouw is beperkt gegroeid met circa 1% in waarde, door een stijging van de prijzen. Het volume is vrijwel constant gebleven. De prijzen van fruit zijn het sterkst gestegen. De intensieve veehouderij (varkens en pluimvee) is als enige branche gedaald in waarde. Het volume is 10
weliswaar gestegen, maar de prijzen zijn gedaald. De prijzen van varkens zijn gedaald, terwijl die van pluimvee zijn gestegen. De agrarische dienstverlening is met bijna 2% gegroeid.
In figuur 11 is meer in detail te zien welke productcategorieën het meeste bijdragen in de productie en welke gegroeid zijn sinds 2009. Uit de figuur blijkt dat de productcategorie bloemen en planten de grootste bijdrage levert aan de productiewaarde van de agrarische sector, gevolgd door de melkproductie en als derde de varkensbranche. Samen zijn deze categorieën goed voor meer dan de helft van de productie. Andere substantiële productiewaarden worden gerealiseerd door verse groenten, rundvee en aardappelen.
De productie van granen is het sterkst gegroeid van alle producten. Het belangrijkste graangewas in Nederland is tarwe. Veruit het grootste deel van het Nederlandse tarweaanbod vindt zijn weg naar de veevoerindustrie en wordt verwerkt in mengvoeders. De productie is met name gegroeid door een sterke groei in prijzen tussen 2009 en 2012. Het jaar 2013/14 is een goed productiejaar wereldwijd gezien. Voor vrijwel alle gewassen is de oogst hoger dan in 2012/2013.
Figuur 11. Productie agrarische bedrijven verdeeld over de productgroepen (2012)
Figuur 12. Wereldproductie akkerbouw en veehouderij (mln. ton)
Bloemen en planten
6.335
Melk
8,3%
4.150
Varkens
6,8%
2.966
Verse groenten (incl. uien)
3,6%
1.887
Rundvee
2,1%
1.604
Aardappelen
1,7%
9,4%
1.331
Pluimvee
788
2,6%
Veevoedergewassen
732
14,8%
Andere gewassen
683
10,2%
Eieren
622
8,3%
Vers fruit
4,0%
614
Granen
24,8%
403
Suikerbieten
332
Schapen en geiten
166
Andere dierlijke producten
166
Industriële gewassen n.e.g.
93
Andere dieren
28
Paarden
20
9,5%
Tuinbouw Veehouderij
8,7%
Dienstverlening en overig
2,2% 11,3% 12,1%
Agrarische dienstverlening Overige goederen en diensten
6,7%
Akkerbouw
1,3%
2.878
0,7%
470 1.000
2.000
3.000
4.000
5.000
6.000
7.000
1.249 1.154
Voedergranen 780 765
Melk
697 671
Tarwe
Oliezaden
502 481
Rijst
494 488 181 180
Suiker (ruw)
Varkensvlees
111 109
Pluimveevlees
108 106 68 67
Rundvlees
2013/2014 2012/2013 Akkerbouw Veehouderij 2013
Schapen- en geitenvlees
14 14
2014
8.000
Bron: CBS landbouwtelling, LEI Wageningen UR
Bron: FAOstat en Food Outlook.
Zo nam volgens de Food Outlook van de FAO de productie van granen met 8% toe in 2013/2014, onder meer dankzij een zeer goede oogst van maïs in de Verenigde Staten en van tarwe in de Gemenebest van Onafhankelijke Staten (waartoe onder meer Rusland, Wit-Rusland en Oekraïne behoren). De recordoogsten zorgen ervoor dat de graanvoorraden flink zijn toegenomen, van 18% ‘stocksto-use-ratio’ in 2008 tot 23% in 2013/14. Hierdoor is de graanprijs wereldwijd gedaald. Ook voor oliezaden geldt dat recordoogsten in vooral Zuid-Amerika hebben geleid tot een aanvulling van de voorraden, waardoor de druk op
de prijzen kon afnemen. De productie van suiker en rijst is beperkt gegroeid. De productie van melk steeg in 2013 met 1,9% naar 780 mln. ton melk. De groei vindt zijn oorsprong vooral in Azië door groei van de bevolking en toename van het inkomen. In de EU bleef de melkproductie stabiel, maar voor het eerst in jaren nam het aantal koeien weer toe, doordat producenten zich voorbereiden op de afschaffing van de quota per 1 april 2015.
11
Figuur 14. Agrarisch grondgebruik, 2000-2013 Areaal (1.000 ha)
Verschil (%)
2000
2005
2012
2013
2012-2013
Grasland en voedergewassen
1.249,5
1.241.7
1.224,5
1.219,0
-0,5
w.v. grasland
1.036,7
1.000,0
986,5
983,0
-0,4
snijmaïs
205,3
235,1
231,8
230,3
-0,7
Akkerbouw
634,4
604,1
520,8
532,4
2,2
w.v. granen
225,7
223,3
209,0
210,2
0,6
aardappelen
180,2
155,8
149,9
155,8
3,9
suikerbieten
110,9
91,3
72,7
73,2
0,6
overig
117,6
133,7
89,2
93,2
4,5
Tuinbouw open grond
81,1
81,4
86,4
86,4
-0,1
w.v. groenten
22,4
22,4
24,2
24,1
-0,6
fruit
20,6
18,6
18,8
19,1
1,5
bloembollen
22,5
23,0
23,5
23,3
-0,8
boomkwekerij
12,6
14,6
17,0
17,0
0,1
Tuinbouw onder glas
10,5
10,5
10,0
9,8
-1,4
w.v. groenten
4,2
4,4
4,9
4,9
0,5
sierteelt
5,9
5,6
4,6
4,4
-3,4
1.975,5
1.937,7
1.841,7
1,847,6
0,3
Cultuurgrond, totaal a Peildatum 15 mei
De productie van vlees is in 2013 verder toegenomen, maar de groei is beperkt. De stijging van de productie zit vooral bij varkens- en pluimveevlees. China speelt daarin een hoofdrol. Naar schatting ligt de Chinese productie van varkensvlees op bijna de helft van de mondiale productie. Voor pluimveevlees is China na de Verenigde Staten de grootste producent. De inschatting is dat China op niet al te lange termijn de VS zal voorbijstreven. De prijsindex voor voedsel, die de FAO maandelijks publiceert, laat zien dat deze vrij stabiel is gebleven in 2013. Het beeld per product is echter zeer uiteenlopend. De graanprijzen daalden over het gehele jaar, terwijl de zuivelprijzen tot een recordhoogte zijn gestegen. De prijzen voor vlees en oliezaden bleven vrijwel op hetzelfde niveau. De voedselprijsindex blijft hoog in vergelijking met de jaren voor 2008. De FAO constateert, dat de voedselmarkten meer in balans zijn en de prijsvolatiliteit is afgenomen.
12
Bron: CBS Landbouwtelling, LEI
Nederland kent in totaal circa 1,8 miljoen hectare landbouwgrond. Grasland (blijvend en tijdelijk) en voedergewassen (snijmaïs) voor de veehouderij nemen daarvan ongeveer tweederde in beslag. Het gebruik is sinds 2000 afgenomen, voornamelijk door een krimp van het gebruik van grasland. Akkerbouw is goed voor 29% van het gebruikte areaal. Vergeleken met 2000 is het gebruik afgenomen, maar in 2013 is een kentering te zien. Deze groei komt met name door groei van consumptieaardappelen, uien, overige akkerbouwgroenten en handelsgewassen (kool- en raapzaad en cichorei). De tuinbouw is goed voor 5% van het gebruikte areaal. Vergeleken met 2000 is de tuinbouw open grond gegroeid, door groei van de verbouw van groenten en bloembollen. De tuinbouw onder glas is gekrompen, voornamelijk door een krimp van de sierteelt.
Verdiepingscijfers: akkerbouw Knol- en wortelgewassen zijn goed voor 43% van het akkerbouwareaal. Consumptieaardappelen hebben in 2013 sterk aan terrein gewonnen. Dit heeft voornamelijk te maken met een sterk gestegen prijs. Er is sprake van
een sterke prijsvolatiliteit, waardoor ook in de toekomst sterke schommelingen in de productie kunnen optreden. Vergeleken met granen verbruikt de aardappel minder land, minder water en groeit sneller dan rijst en andere granen per eenheid voeding. De verwachting is, dat de
Figuur 15. Oppervlakte en productie akkerbouwgewassen (2012 en 2013) Gewassen
Beteelde oppervlakte (ha)
Totale bruto opbrengst (1.000 kg)
2012
2013
2012-2013
2012
2013
2012-2013
Suikerbieten
72.724
73.194
0,6%
5.734.645
5.727.418
-0,1%
Consumptieaardappelen
67.452
71.569
6,1%
3.383.603
3.481.212
2,9%
Knol- en wortelgewassen
Zetmeelaardappelen
43.321
44.032
1,6%
1.903.501
1.695.193
-10,9%
Pootaardappelen
39.159
40.223
2,7%
1.478.515
1.400.455
-5,3%
270
260
222.926
229.278
2,8%
12.500.264
12.304.278
-1,6%
Tarwe
151.625
152.754
0,7%
1.302.001
1.335.105
2,5%
Gerst
29.844
29.618
-0,8%
205.912
208.084
1,1%
Korrelmaïs
15.505
15.512
0,0%
191.363
185.284
-3,2%
Corn Cob Mix
5.813
5.927
2,0%
62.935
67.725
7,6%
Triticale
1.925
1.953
1,5%
12.099
9.931
-17,9%
Haver
1.739
1.892
8,8%
10.380
10.426
0,4%
Rogge
1.934
1.820
-5,9%
9.225
6.706
-27,3%
Voederbieten subtotaal knol- en wortelgewassen Granen
overige granen
565
744
31,7%
208.950
210.220
0,6%
1.793.915
1.823.261
1,6%
Zaaiuien
20.993
21.984
4,7%
1.329.867
1.200.173
-9,8%
overige akkerbouwgroenten
30.757
32.316
5,1%
subtotaal akkerbouwgroenten
51.750
54.300
4,9%
1.329.867
1.200.173
-9,8%
13.670
12.310
-9,9%
26,7%
subtotaal Granen Akkerbouwgroenten
Zaden Graszaad overige zaden
1.250
1.310
4,8%
14.920
13.620
-8,7%
Cichorei
2.913
3.888
33,5%
124.236
157.454
Koolzaad
2.129
3.477
63,3%
7.475
10.275
37,5%
Vezelvlas en lijnzaad
2.077
1.881
-9,4%
13.290
11.237
-15,4%
Hennep
1.274
1.284
0,8%
10.189
10.273
0,8%
overige handelsgewassen
1.097
1.150
subtotaal handelsgewassen
9.490
11.680
23,1%
155.190
189.239
21,9%
Bruine bonen
1.585
1.796
13,3%
4.756
5.297
11,4%
overige peulvruchten
1.125
1.034
-8,1%
subtotaal peulvruchten
2.710
2.830
4,4%
4.756
5.297
11,4%
7.990
8.230
3,0%
26.454.254
25.790.386
-2,5%
subtotaal zaden Handelsgewassen
Peulvruchten
Overig Groenbemestingsgewassen overige akkerbouwgewassen subtotaal overig Totaal
3.650
3.860
5,8%
11.640
12.090
3,9%
522.386
534.018
2,2%
Bron: CBS Landbouwtelling, LEI
13
aardappel na rijst het tweede wereldvoedselgewas wordt. Van de consumptieaardappelen wordt maar liefst 75% aan het buitenland verkocht in de vorm van tafelaardappelen en aardappelproducten zoals friet. Van de pootaardappelen wordt 60% geëxporteerd. Pootaardappelen zijn bedoeld voor de aardappelteelt. De zetmeelaardappelen worden vrijwel allemaal in Nederland verwerkt in bijvoorbeeld voeding, lijm, inkt verf, crème of kleding. De telersprijzen van suikerbieten zijn in 2012 met maar liefst 23,5% gestegen en de hoge suikeropbrengst per hectare was erg hoog. Binnen Europa verschuift de productie van suiker steeds meer naar gebieden met een hoge suikeropbrengst per hectare in combinatie met een efficiënt werkende industrie. Nederland hoort daar bij. In 2013 is sprake van een lichte daling, maar de prijzen zijn nog steeds relatief hoog. De suikerbieten worden verwerkt in Nederland tot suiker. Veruit het grootste deel van deze suiker wordt verkocht aan industriële afnemers (o.a. de chocolade industrie) die het verwerken in eindproducten. Slechts een klein deel (10-20%) komt direct bij de consument terecht. Nederland kent nog één bedrijf dat suikerbieten tot suiker verwerkt: Suiker Unie, een dochteronderneming van Royal Cosun, een agro-industrieel concern met 9.400 bietentelers in de coöperatie. Per september 2017 wordt het suikerquotum binnen de EU afgeschaft. Dit biedt zowel kansen als bedreigingen voor suikenbietentelers. Het areaal suikerbieten kan na het afschaffen van het suikerquotum in Nederland groeien met 14% volgens de universiteit Wageningen (WUR) en in Europa totaal is er ruimte voor een groei van 10%. De ontwikkeling van de prijzen is echter onzeker. Granen zijn goed voor 39% van het akkerbouwareaal. De teelt van granen vindt voor een belangrijk deel plaats op kleigrond en wordt vanwege de vruchtwisseling vaak in het bouwplan opgenomen. Het belangrijkste graangewas in Nederland is tarwe met een productie van circa 1,3 mln. ton. Een steeds groter deel van het totale graanareaal bestaat uit tarwe. Afgelopen 10 jaar nam dit aandeel toe van ruim 60% naar ruim 80% van het totale graanareaal. Veruit het grootste deel van het Nederlandse tarweaanbod vindt zijn weg naar de veevoerindustrie en wordt verwerkt in mengvoeders. Met een productie van ruim 200.000 ton per jaar is gerst na tarwe het belangrijkste graangewas met als bestemmingen de binnenlandse markt en export. Een deel van de gerst wordt afgezet aan binnenlandse en buitenlandse mouterijen ten behoeve van de productie van mout voor de bierproductie. De mout wordt afgenomen 14
door de binnen- en buitenlandse bierindustrie. Korrelmaïs wordt geteeld voor de droge korrel, die meestal wordt afgezet in de mengvoerindustrie. Corn cob mix (CCM) wordt geoogst bij een drogestofgehalte van 55 à 60% in de korrel. Soms wordt, naast de korrels, een beperkt deel van de spil meegeoogst. Het gehele product wordt gemalen en vervolgens ingekuild. Het wordt voornamelijk gebruikt voor varkensvoeding, maar daarnaast wordt het ook gevoerd aan melkvee. Akkerbouwgroenten zijn goed voor 10% van het akkerbouwareaal. Het grootste gedeelte van de productie betreft zaaiuien met circa 1,2 mln. ton. Het beteelde oppervlak voor zaaiuien stijgt in het seizoen 2014/2015 verder met 2%. De productie is sterk gedaald in 2013, terwijl het areaal is toegenomen. De bruto-opbrengst was daarmee aanzienlijk lager. Dit heeft met name met weer- en seizoensinvloeden te maken. De prijzen fluctueren sterk. Ongeveer 90% van de uienproductie wordt geëxporteerd, waarvan 60% naar Europa, 24% naar Afrika 8% naar Noord-Amerika en 8% naar Azië. Nederland bevindt zich in de wereldtop van uienexporteurs, naast India, China, Mexico en de Verenigde Staten, dankzij de combinatie van de hoogste hectareopbrengst ter wereld en de laagste teelt-, verwerking- en transportkosten. Overige akkerbouwgroenten zijn onder andere peen, schorseneren, witlof, erwten en knolselderij. Zaden, handelsgewassen, peulvruchten en overige akkerbouwgewassen zijn goed voor circa 8% van het akkerbouwareaal. Sterke groeiers in 2013 waren de handelsgewassen cichorei en koolzaad. De vraag naar inuline-cichorei is gestegen in Noord-Amerika (koek en cake) en Azië (babyvoeding). De Europese agrarische termijnmarkt Euronext heeft bekend gemaakt het aanbod derivaten uit te breiden met koolzaadproducten. Vanaf 2014 kan gehandeld worden in koolzaadmeel en koolzaadolie. De koolzaadderivaten hebben in 2013 een sterke groei laten zien. In 2013 is er op de beurs 93 miljoen ton aan koolzaad verhandeld. Dat is een groei van 67 procent in vijf jaar tijd. Raapschroot wordt in toenemende mate gebruikt in diervoer en koolzaadolie wordt veel gebruikt als grondstof voor biodiesel.
Verdiepingscijfers: tuinbouw De sector tuinbouw bestaat uit tuinbouw open grond en de glastuinbouw. De tuinbouw open grond is met 86.400 hectare goed voor circa 4,7% van het gebruik van de cultuurgrond in Nederland. Het gebruik is ongeveer hetzelfde als in 2012 en gegroeid vergeleken met 2000. Het gebruik is verdeeld over groenten (28%), bloembollen (27%), fruit (22%) en boomkwekerijen (19%) en overig (4%). Sinds 2000 is het aandeel boomkwekerijen het sterkst gestegen. In 2013 is het aandeel fruit sterk gestegen Groente, fruit en sierteelt uit Nederland komt Rusland voorlopig niet meer in. Als tegenreactie op de door Europa en de VS afgekondigde sancties weren of beperken de Russen een flink aantal landbouwproducten van westerse landen. De boycot geldt voor 1 jaar. Voor de sierteelt heeft deze boycot relatief het meeste effect binnen de tuinbouw. Ongeveer 4% van alle export van sierteelt gaat naar Rusland en bijna een kwart van alle export buiten Europa. De export van verse groenten en fruit van Nederlandse bodem bedroeg in de eerste helft van 2014 ruim 1,5 miljard kilo. Er is 9% meer uitgevoerd dan in 2013. Vooral de export van peer (+81%), tomaat (+13%), komkommer (16%) en paprika (14%) was beduidend groter. De export vanuit Nederland naar Duitsland steeg met 14%. De productie van verse groente is in 2012 sterk gedaald als gevolg van een dodelijke voedselvergiftiging veroorzaakt door de EHEC-bacterie. De EHEC-crisis legde de export lam op het hoogtepunt van het productieseizoen in 2011. In 2013 is het gebruikte areaal voor groente open grond gedaald (-0,6%), evenals de productie (-0,3%). Het verschil met groenteverbouw in de akkerbouw is dat het in de vollegrond wordt verbouwd en om fijne groenteteelt gaat. Sommige gewassen worden door vervroeging en verlating jaarrond geteeld. In de vollegrond komen hiervoor prei, wortelen, witlof en bloemkool in aanmerking. Uien zijn met 1,3 miljoen ton goed voor 27% van de productie van groenten in de tuinbouw. De productie is sinds 2011 sterk teruggelopen, in tegenstelling tot uienproductie in de akkerbouw. Met 18% van de productie vormen tomaten met 855.000 ton de tweede categorie. De productie hiervan is toegenomen in 2013. De derde categorie is winterpeen met 430.000 ton productie in 2013 (9% van het totale volume). Sterke groeiers in de top-10 van 2013 waren champignons, witte kool en prei.
Figuur 16. Keten rond de sierteeltsector (2012) Opkweek
Aantal bedrijven opkweekmateriaal en zaden Opkweekmateriaal bloemisterijproducten Bloemzaden
Importwaardea Snijbloemen Potplanten Tuinplanten Totaal
715 mln. 80 mln. 60 mln. 856 mln.
2 bloemenveilingen, 7 veillocaties Omzet snijbloemen Omzet kamerplanten Omzet tuinplanten Totaal
2.503 1.541 377 4.422
Sierteelt Bedrijven Areaal Productiewaarde
Snijbloemen 1.280 2.140 ha. 2.180 mln.
Pot- en perkplanten 980 1.750 ha. 2.050 mln.
Aantal groothandels in bloemen en planten 2.750 waarvan 646 exporterende bedrijven Exporterende groothandel in snijbloemen 536 Exporterende groothandel in pot- en tuinplanten 501
Detailhandelb
Snijbloemen: bloemist (53%), supermarkt (18%) Kamerplanten: tuincentrum (44%), bloemist (25%)
Consumentenmarkt
160 118 ha 30 ha
Exportwaarde
Snijbloemen 3.226 mln. Pot- en tuinplanten 2.040 mln. Totaal 5.266 mln.
Bedrijvenmarkt
a import op basis van omzet bloemenveilingen; b afzetkanalen op basis van volume in Nederland.
Bron: LEI
Binnen de sierteelt (bloembollen, bomen en bloemen) is het areaal van pot- en perkplanten stabiel. Het snijbloemenareaal is gedaald. Vooral het areaal rozen is afgenomen, door toenemende buitenlandse concurren-tie en achterblijvende opbrengsten in verhouding tot de kosten. Het aandeel van de bloemenhandel, dat via de veiling gaat bedraagt ongeveer 30%. Dit aandeel loopt terug. De bloemenveiling in Aalsmeer is de grootste veiling van Nederland en één van de grootste ter wereld. De veiling maakt deel uit van FloraHolland, de grootste veiling van snijbloemen en planten ter wereld. FloraHolland is een coöperatie in eigendom van circa 5.000 leden/kwekers die zonder winstoogmerk vraag en aanbod samenbrengt. Door intensievere samenwerking tussen teler en handelaar is de (fysieke) veilingklok minder belangrijk geworden als afzetkanaal. De verhandelingmethodieken (en prijsvorming) voor bloemen en planten worden door de moderne communicatietechnologie steeds transparanter en toegankelijker, waardoor rechtstreekse inkoop bij 15
marktsystemen toeneemt. Tussenschakels kunnen steeds meer buiten spel worden gezet. FloraHolland schreef voor het eerst rode cijfers in 2013. Vooral bij potplanten hadden andere afzetkanalen, zoals bemiddeling (FloraHolland Connect), al een behoorlijk groot aandeel. Bij bemiddeling komen de producten niet meer fysiek voor de klok. De laatste jaren zijn ook de snijbloementelers actiever in deze vorm van verkoop. Als gevolg van de slechte economische situatie in de glastuinbouw, zijn de laatste jaren vrij veel bedrijven in de glasgroenteteelt failliet gegaan. De Rabobank, veruit de grootste financier, moest hierdoor zowel in 2012 als 2013 miljoenen afboeken op kredieten in de glastuinbouw. Sinds 2000 is het gebruikte areaal afgenomen, met name in de sierteelt. Binnen de glastuinbouwsector zijn de inkomensverschillen groot. De pot- en perkplantenbedrijven behalen al jaren achtereen goede resultaten, gemiddeld over de periode 2008-2012 circa 60.000 euro per onbetaalde aje. De gemiddelde resultaten van de glasgroentebedrijven zijn veel slechter. Deze sector is sinds het begin van deze eeuw in areaal met circa 10 procentpunten gegroeid tot bijna de helft van het areaal glastuinbouw. De tegenvallende prijsontwikkeling van groenten in 2008, 2009 en 2011 zorgde voor een licht negatief resultaat. De snijbloemenbedrijven deden het vooral in 2011 en 2012 qua inkomen een stuk beter door een betere prijsvorming, maar blijven gemiddeld voor de periode 2008-2012 nog wel onder het niveau van de totale sector. De Nederlandse glastuinbouw is bezig met een energietransitie om het gebruik van fossiele brandstoffen sterk te verminderen. In het Convenant Schone en zuinige agrosectoren zijn voor de glastuinbouw doelen en ambities overeengekomen voor 2020 voor de verbetering van de energie-efficiëntie met gemiddeld 2% per jaar, de reductie van CO2-emissie; o.a. via gebruik van warmtekrachtinstallaties en een aandeel duurzame energie van 20%. In het innovatie- en actieprogramma Kas als Energiebron (KaE) werken glastuinbouw en overheid samen om de doelen van het Agroconvenant te realiseren. De glastuinbouw is een belangrijke elektriciteitsproducent en netto (verkoop minus inkoop) leverancier van elektriciteit. De elektriciteit wordt geproduceerd met warmtekrachtkoppeling, waarbij de vrijkomende warmte wordt benut. Het grootste gedeelte van de Nederlandse sierteeltproductie wordt afgezet in het buitenland. Ruim 60% hiervan gaat naar Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. 16
De productie van fruit in Nederland bestaat voornamelijk uit appels (314.000 ton) en peren (327.000 ton). De productie van appels (+11%), maar vooral de productie van peren (+64%) is sterk gestegen in 2013. Voor het eerst in de historie was de perenteelt hoger dan de appelteelt. Veel appeltelers zijn overgestapt op de perenteelt omdat die voor hen rendabeler is geworden. Internationaal is er veel vraag naar met name de Nederlandse conferencepeer, die dan ook veruit de meest geproduceerde peer is. Bij de appels is de Elstar favoriet onder Nederlandse telers. Fluctuaties in productieopbrengsten kenmerken de fruitteelt. Beperkte Europese voorraden en een gematigde oogst zorgden ervoor dat de prijsontwikkeling goed was. De oogstraming voor 2014 komt uit op 350.000 ton appels en 336.000 ton. Ten opzichte van vorig jaar komt dit neer op een 12% grotere appeloogst en is de productie van peren naar verwachting 3% groter. Aan de consumptiekant liggen de verhoudingen nog wel stevig in het voordeel van de appel. Peren zijn veel meer een exportproduct.
Figuur 17. Ontwikkeling veestapel (2000-2013, x 1.000) Aantal dieren
Verschil (%)
2000
2005
2012
2013
2012-2013
Rundvee, totaal
4.069
3.799
3.879
3.999
3,1
w.v. melkkoeien
1.504
1.433
1.484
1.553
4.6
jongvee melkproductie
1.325
1.142
1.188
1.243
4,6
vlees- en weidevee
457
394
300
278
-7,3
vleeskalveren
783
829
908
925
1,9
Overige graasdieren
1.601
1.785
1.572
1.578
0,4
w.v. schapen
1.305
1.361
1.043
1.034
-0,9
geiten
179
292
397
413
4,0
paarden en pony’s
117
133
132
131
-0,8
Varkens, totaal
13.118
11.312
12.234
12.212
-0,2
w.v. fokzeugen
1.129
966
938
945
0,7
biggen
5.102
4.563
5.180
5.274
1,8
vleesvarkens
6.505
5.504
5.874
5.754
-2,0
Kippen, totaal
104.015
92.914
95.273
97.719
2.6
w.v. leghennen
32.573
30.513
32.675
34.688
6.2
vleeskuikens
50.937
44.496
43.846
44.242
0.9
a Peildatum 1 april
Verdiepingscijfers: veehouderij Binnen de veehouderij is de rundveehouderij het belangrijkste in productie (€ 6 miljard). De productie is sterk toegenomen in 2013 evenals het aantal koeien (4 miljoen in 2013). Koeien worden gebruikt voor de productie van melk en voor de productie van vlees. Ongeveer 70% van de koeien is voor de melkveehouderij en 30% voor de vleesproductie. Medio 2013 heeft het kabinet zich uitgesproken tegen ongebreidelde groei van de veehouderij in Nederland. De intensieve veehouderij brengt verschillende risico’s voor de volksgezondheid met zich mee. De zuivelmarkt is sterk in beweging. Na het afschaffen van de melkquotering in 2015 zal naar verwachting de melkproductie sterk toenemen. De inschattingen over de toename lopen uiteen tussen 7,5% en ongeveer 13% in 2020 ten opzichte van 2013. Volgens ING zal in de periode 2013-2018 voor € 1 miljard worden geïnvesteerd door de zuivelindustrie, vooral in extra productiecapaciteit voor kaas, wei en babyvoeding. Volgens projecties van de OECD/FAO zal de vraag naar zuivel in de wereld - vooral door veranderende consumptiepatronen in China en
Bron: LEI
India - het komend decennium meer toenemen dan het aanbod, waardoor de zuivelprijzen op een hoog niveau zullen blijven liggen. Naar verwachting zullen echter ook de voerprijzen hoog zijn door een grote vraag naar veevoer. Onder deze marktomstandigheden zal de extra EU-melkproductie na de beëindiging van de melkquotering gemakkelijk kunnen worden afgezet, maar de marges komen wel enigszins onder druk te staan. In Nederland hebben veel melkveehouders hun capaciteit uitgebreid om vanaf 2015 fors meer te gaan produceren. De uitbreiding moet wel binnen wettelijke en maatschappelijke kaders blijven. Met name de mestwetgeving kan een uitbreiding van de veestapel in de weg staan, terwijl bij de bouw van grote stallen rekening moet worden gehouden met de wensen van de omwonenden. De omvang van de rundveeveestapel is sterk bepalend voor de totale methaanuitstoot. De Nederlandse zuivelsector heeft daarom, via het initiatief Duurzame Zuivelketen, klimaatneutrale groei als doel gesteld. In dit initiatief werken de primaire producenten en de zuivelverwerkende industrie gezamenlijk aan het streven de Nederlandse zuivelsector wereldwijd koploper te maken op het gebied van duurzaamheid. 17
Figuur 18. Keten rond de zuivelproductie (2013) Veevoederinstrustrieb
78 producenten mengvoeders
Import levende runderen 18.500 stuksa
Productie en afzet mengvoeders: 13.360.000 ton waarvan Rundveevoeders: 3.543.000 ton
Runderslachterijen�
Melkveehouderij
9 slachterijend Totaal 510.000 slachtingen 158.700 ton vlees met been
Import zuivelproducten
849.064 ton melk inclusief room 178.665 ton melkpoeder 156.927 ton gecondenseerde melk 200.435 ton karnemelk en yoghurt 691.463 ton wei en weipoeder 104.121 ton boter en zuivelpasta’s 274.234 ton kaas Importwaarde: 2,8 miljard euro
17.001 bedrijven 1.552.919 stuks melkrundveee 12.207.161 ton melkf
Export levende runderen
Zuivelindustrie
Export zuivelproductenc
57.500 stuksa
1.042.000 ton consumptiemelk en -productenc 136.568 ton boter 793.024 ton kaas 193.531 ton melkpoeder 396.146 ton gecondenseerde melk
Verbruik zuivel per hoofd
635.212 ton melk inclusief room 246.605 ton melkpoeder 309.388 ton gecondenseerde melk 64.704 ton karnemelk en yoghurt 273.037 ton wei en weipoeder 229.794 ton boter en zuivelpasta’s 750.157 ton kaas Exportwaarde: 5,8 miljard euro
82,9 kg consumptiemelk en -producten 3,1 kg boter 18,9 kg kaas 7,5 kg melkpoeder 14,0 kg gecondenseerde melk
Totale consumtieve besteding aan zuivelc 4,4 miljard euro
Bron: LEI
Figuur 19. Keten rond de varkenshouderij (2012/2013) Veevoederindustriea
78 producenten mengvoeders Productie en afzet mengvoeders: 13.360.000 ton waarvan Varkensvoeders: 5.451.000 ton
Import varkens (incl. biggen) 0,9 miljoen stuks
Import varkensvlees 252.300 ton
Varkenshouderij
5.500 bedrijven met varkens Aanwezige dieren 12,2 mln. varkens, w.v. 945.000 zeugen Productie 24,8 mln. dieren
Slachterijen/ vleesverwerkende bedrijven 12 slachtlocatiesb 14,3 mln. slachtvarkens 1,33 mln. ton
Export varkens (incl. biggen)
11,4 miljoen stuks
Export varkensvlees 897.500 ton
Verbruik varkensvlees totaal 685.900 ton per capita 41,0 kg
a Alleen Nevedi-leden; b 100.000 slachtingen per jaar.
18
Bron: LEI
Voor de melkveehouderij worden geen dierrechten ingevoerd. Er is voldoende vertrouwen dat de groei van de melkproductie niet hoeft te leiden tot een grotere fosfaatproductie, omdat deze groei grotendeels zal worden opgevangen door een verhoogde dierefficiëntie en het voerspoor. De ontwikkeling van aantal vleeskalveren vertoont eveneens een stijgende lijn. In de varkenssector wordt tot 2020 geen groei van het aantal varkens verwacht vanwege het slechte economische perspectief. Het aantal varkens is min of meer constant, ook vanwege het systeem van productierechten. De dierrechten voor de varkens- en pluimveehouderij blijven voorlopig gehandhaafd, in ieder geval tot de volgende evaluatie van de Meststoffenwet in 2016. De dierrechten beperken de omvang van de pluimvee- en varkensstapel. Meer dan de helft van de in Nederland geboren mannelijke varkens wordt niet meer gecastreerd. Nederland loopt daarin duidelijk voorop ten opzichte van concurrerende landen zoals Duitsland en Denemarken. Er vindt veel onderzoek plaats naar het verminderen van het risico op
berengeur in varkensvlees. In 2013 is een akkoord gesloten tussen de varkenshouderij, de vleesindustrie, de retail, de levensmiddelenindustrie en ngo’s voor een retail-breed marktconcept voor varkensvlees: het Varken van Morgen. Dit is gebaseerd op het Beter Leven-concept, maar gaat iets verder op het gebied van milieueisen. Alle supermarkten in Nederland hanteren deze specificaties bij de inkoop. Naar verwachting zal vanaf 2015 zo’n 40% van de in Nederland geproduceerde varkens onder dit concept vallen. De zeugenhouderij in Nederland ontwikkelt zich sterker dan de vleesvarkenshouderij, zowel in schaalgrootte, als dierprestatie en concurrentiekracht. De Nederlandse zeugenhouderij vormt samen met die in Denemarken de wereldtop in zeugproductiviteit. De autonome productiviteitsontwikkeling van de zeugen leidt tot een hogere biggenproductie, die in toenemende mate over de grens wordt afgezet. De ontwikkeling van de Nederlandse varkenssector naar een kraamkamer voor andere landen in Europa levert vanuit oogpunt van milieudruk, arbeidsprestatie en investeringsbehoefte veel voordelen op. De meeste gehouden dieren in de veehouderij zijn kippen (bijna 100 miljoen in 2013). Het aantal ligt lager dan in 2000, maar is gestegen vergeleken met 2012. Kippen worden gehouden voor de vleesproductie (vleeskuikens, 45%), voor het leggen van eieren (leghennen, 35%), en als hobbykippen (circa 20%).
In 2013 is de productie weer op het niveau van 2011. Het aandeel scharreleieren (van 41% in 2010 naar 72% in 2013) en biologische eieren (van 3% in 2010 naar 5% in 2013) is sterk toegenomen sinds 2010.
Een groot deel van de vleesproductie wordt geëxporteerd. De export vindt zijn voornaamste bestemming in de EU met Duitsland en het Verenigd Koninkrijk als koplopers. De meeste bedrijven voldoen aan de regelgeving rond milieu en dierenwelzijn. Op het gebied van diergezondheid wordt met name de nadruk gelegd op het verder reduceren van het antibioticagebruik. Net als in de varkenssector blijven dierrechten blijven voorlopig gehandhaafd. Dit brengt een kostennadeel met zich mee ten opzichte van buitenlandse concurrenten.
Trends & ontwikkelingen –– Het Europees landbouwbeleid gaat op de schop. De marktbescherming wordt verder afgebouwd, er verschuift geld van oude naar nieuwere lidstaten en het bedrag dat overblijft, wordt gelijkmatig verdeeld over alle hectares (een zogenaamde ‘flat rate’). De EU gaat tevens de nodige ‘groene’ voorwaarden stellen. De toeslagen in de eerste pijler worden niet meer gebaseerd op een historische referentie, maar afgeleid volgens het regionaal model, waarbij alle boeren in een regio/land dezelfde toeslag per ha krijgen. Alle boeren, die landbouwgrond in goede landbouwen milieuconditie houden, komen in aanmerking voor zo’n toeslag. Dat betekent dat ook boeren die nu geen toeslagen ontvangen, straks een hectaretoeslag kunnen krijgen. In Nederland gaat het daarbij onder meer om telers van groente, fruit, consumptie- en pootaardappelen en bloembollen. –– In 2015 worden de melkquota afgeschaft, en de suikerquota in 2017. –– Er komen steeds meer regels voor diergezondheid, plantgezondheid en voedselveiligheid binnen de EU.
Sinds 1 januari 2012 zijn legbatterijen verboden in Europa. Ongeveer 75% van de leghennen werd in legbatterijen gehouden. Om die reden zijn veel boeren overgeschakeld naar de nog toegestane verrijkte kooien. Een verrijkte kooi heeft een oppervlakte van 750 cm² per kip. Dat is ongeveer één derde groter dan in een legbatterij. Veel pluimveehouders zijn over op stallen met scharrelkippen in verrijkte kooien. Deze zijn in de EU toegestaan tot 2021. In totaal worden jaarlijks meer dan 10 miljard eieren gelegd. Het verbod op de legbatterijen heeft ervoor gezorgd, dat in 2012 de productie met ruim 3% is gedaald.
Trends, ontwikkelingen en risico’s –– D e meest gesloten verzekeringen binnen de branche zijn motorrijtuigen, brand/bedrijfsschade, bedrijfsaansprakelijkheid en ziekteverzuim. –– Verzekeringen op het gebied van werkmaterieel en AOV worden ook vaak gesloten. –– Er zijn meerdere verzekeringen, die specifiek voor de agrarische sector van toepassing zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor verzekeringen op het gebied glastuinbouw, milieuaansprakelijkheid, hagel- en vorstschade, transport van paarden, W.A. Dieren, ziekteverzuim, AOV, ziekte en ongevallen van dieren, landbouwwerktuigen. –– Verschillende brancheorganisaties bieden mantelcontracten voor verzekeringen. –– B elangrijke trends en ontwikkelingen bieden aanknopingspunten voor een goed advies met betrekking tot verzekeringsproducten. Die trends en ontwikkelingen en hun uitwerking op bedrijfsrisico’s zijn hieronder in een aantal thema’s bijeengebracht.
Markt en regelgeving
19
Dit is het gevolg van de risico’s van verkeerde voeding, zoals een dodelijke voedselvergiftiging veroorzaakt door de EHEC-bacterie en de Q-koorts uitbraak, die complicaties opleverde waaraan mensen zijn overleden. Op het gebied van plantgezondheid spelen met name Q(uarantaine)-organismen een belangrijke rol. Dit zijn ziekteverwekkers die veel gewasschade opleveren en niet meer meer weg te krijgen zijn. Als een Q-organisme op een exportproduct aangetroffen wordt, wordt de partij afgekeurd zodat de indirecte schade groot kan zijn. In de Europese Fytorichtlijn zijn circa 300 organismen opgenomen als Q-organisme. –– Genetisch gemodificeerd voedsel komt steeds meer voor in de markt. Voorbeelden zijn planten die beter tegen droogte kunnen, tomaten die gezonder zijn (‘paarse tomaat’), maïs die beter bestand is tegen plagen en aardappelen die resistent zijn tegen Phytophthora, die de gevreesde aardappelziekte veroorzaakt. In de landbouw zet men biotechnologie vaak in tegen schadelijke insecten. Gewassen kunnen genetisch aangepast worden zodat insecten de planten vermijden. De overheid beslist of een genetisch gemodificeerd organisme (ggo) veilig is om op de markt te komen. De Europese Unie moet een ggo op EU niveau toelaten. De fabrikant moet wetenschappelijk aantonen dat het gewas onschadelijk is voor mens, dier en milieu. De Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) beoordeelt het risico van een vergunning. In Nederland kijkt het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) of de risico’s voor mens en milieu juist ingeschat zijn. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) kijkt mee met de beoordeling van de voedselveiligheid en Economische Zaken (EZ) met de diervoederveiligheid. De Commissie Genetische Modificatie (COGEM) adviseert de overheid over milieurisico’s bij Europese vergunningaanvragen voor ggo’s. Fabrikanten moeten op het etiket vermelden als een product meer dan 0,9% genetisch aangepaste bestandsdelen bevat. –– In december 2014 wordt de verordening over de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten van kracht. Die verplicht dat voorverpakte levensmiddelen moeten worden voorzien van een etiket met duidelijke informatie over het voedingsmiddel, waaronder de herkomst. In het geval van onverwerkt vlees kan de herkomst verder worden gespecificeerd naar het land waar het dier geboren is, het land waar het is gefokt en het land waar het is geslacht. –– De productie van de land- en tuinbouw wordt beïnvloed 20
––
––
––
––
door de ontwikkeling van het areaal en de productie per hectare. De productie fluctueert jaarlijks sterk door de weersomstandigheden tijdens het groei- en oogstseizoen. Door veranderingen in de productie treden grote prijsfluctuaties op. Nederland heeft op veel gebieden van oudsher een hoge productiviteit. De inkomens in de agrarische sector fluctueren door de fluctuaties in productie en prijzen sterk van jaar tot jaar. De inkomens zijn ook sterk verschillend per branche, door verschillen in bedrijfsomvang, -opzet, arbeidsefficiency en ondernemerschap. Het inkomen van akkerbouwbedrijven is relatief het hoogst en voor varkensbedrijven relatief het laagst. In december 2013 werd tijdens een bijeenkomst van de World Trade Organisation (WTO) een akkoord bereikt om de internationale handel te bevorderen, het eerste echte wapenfeit van de WTO sinds zijn oprichting in 1995. Voor de landbouwsector kwamen de 160 leden van de organisatie in principe een regeling overeen over voedselvoorraden, verbetering van markttoegang voor de minst-ontwikkelde landen en handelsfacilitatie. In de zomer van 2013 zijn de EU en de VS onderhandelingen gestart voor een handels- en investeringsakkoord (Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP)). Als de EU en de VS tot een overeenstemming komen zou de TTIP het grootste vrijhandelsakkoord ooit zijn. EU’s agro-food industrie zou in totaal circa 10% meer kunnen exporteren, vooral door het opheffen van zogenoemde non-tariff measures (NTMs). Nu is de zuivelexport vanuit de EU gebonden aan importquota van de VS, en weert de VS nog steeds rundvlees uit de EU vanwege de BSE-uitbraak in de jaren negentig. Naast de onderhandelingen met de VS is de EU in 2013 ook gestart met besprekingen met China (over investeringen) en Japan. Naar schatting komt er door bedrijfsbeëindiging tot 2030 zo’n 24 miljoen m2 aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en 8 miljoen m2 aan gebouwen met een woonfunctie beschikbaar. Om sloop aantrekkelijk te maken, is de rood-voor-rood-regeling in het leven geroepen. Boeren mogen een woonkavel op hun erf verkopen als zij de opbrengst van die kavel gebruiken voor het bekostigen van de sloop van de agrarische bedrijfsgebouwen op het erf. Het transport van levende dieren wordt kritisch gevolgd, onder meer vanwege de welzijnsproblemen die zich voordoen. In de laatste 20 jaar is een groot aantal EU verordeningen en richtlijnen ingevoerd om het
dierenwelzijn tijdens transport te verbeteren en de risico’s op de verspreiding van dierziekten in te dammen. Jaarlijks worden in de EU ruim 12 miljoen levende d ieren verplaatst in ruim 50.000 lange afstands–– transporten, die vaak langer zijn dan 8 uur. Tijdens deze laatste transporten moeten dieren rusten bij een zogenaamde halteplaats. Er zijn ongeveer 120 halteplaatsen die, verspreid over Europa, intensief gebruikt worden. Het overgrote deel van de kalvertransporten is naar Nederland. De reistijden zijn ook begrensd. –– Een zorgboerderij is een agrarisch bedrijf waar mensen met een zorg- of hulpvraag een waardevolle dagtaak vinden. De laatste jaren is de ontwikkeling van zorgboerderijen erg snel gegaan. Het aantal is gegroeid sinds 2000 van 200 tot 1.100. Risico’s –– De nieuwe landbouwregels en hectaretoeslagen leiden tot nieuwe aansprakelijkheidsrisico’s wanneer niet wordt voldaan aan de eisen. –– Het afschaffen van de melk en suikerquota leidt tot investeringen in uitbreiding en nieuwe technologie bij ondernemers. Deze investeringen brengen technische en kredietrisico’s met zich mee. Een goede analyse van de benodigde aanpassingen in de bestaande verzekeringen kan belangrijk zijn. –– Strengere wet- en regelgeving op het gebied van diergezondheid, plantgezondheid en voedselveiligheid kan leiden tot nieuwe of verhoogde risico’s op het gebied van aansprakelijkheid. Een goede analyse welk type aansprakelijkheden, zoals productaansprakelijkheid of product recall, afgedekt zouden kunnen worden door verzekeringen kan de risico’s in kaart brengen. –– Genetisch gemodificeerd voedsel kan nieuwe risico’s met zich meebrengen. Dat kan er toe leiden dat de (dekkingen van) huidige verzekeringen, bijvoorbeeld brand- en aansprakelijkheidsverzekeringen tekortschieten. Door analyse kan worden bepaald welke dekkingen nog van toepassing zijn en welke niet. –– Nieuwe regels voor verpakkingen en etiketten brengt mogelijk nieuwe aansprakelijkheidsrisico’s met zich mee. –– De fluctuaties in inkomen kunnen ertoe leiden, dat er nieuwe betalingsrisico’s ontstaan. Goed creditmanagement en eventueel een krediet- en/of rechtsbijstandverzekering kunnen een oplossing bieden. –– Transport van dieren brengt specifieke risico’s met zich mee op het gebied van ziekte en ongevallen van de dieren, vervoerdersaansprakelijkheid, lading en milieu.
Nieuwe wetgeving zorg voor mogelijke veranderingen in deze risico’s. –– Zorgboerderijen hebben een eigen risicoprofiel op het gebied van brand, aansprakelijkheid en inkomensverzekeringen.
Technologie & innovatie Trends & ontwikkelingen –– De toekomstige agrarische sector moet meer kunnen produceren met minder milieubelasting. GPS, sensortechnologie, ICT en robotisering zijn allemaal essentiële ingrediënten voor de ontwikkeling van precisielandbouw. Precisielandbouw werkt met 0satellietwaarnemingen, sensoren, plaatsspecifieke teelt- en oogstmaatregelen, opbrengstkaarten, automatisering, robotisering, Early Warning Systemen (EWS), BeslissingOndersteunende Systemen (BOSsen), veel ICT en draadloze netwerken. Deze technologie heeft vele voordelen: besparingen op input (meststoffen en gewasbeschermings middelen), hogere opbrengsten door maatwerk, minder kans op emissies naar het milieu en residuen in het gewas, verlaging van arbeidsbehoefte en meer gemak en kwaliteit bij de uitvoering van teeltmaatregelen. –– De glastuinbouw heeft de laatste decennia een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt op het gebied van arbeidsbesparende teelttechnieken. Automatisering en robotisering wordt steeds belangrijker. Daarnaast bestaat nog rond de 40 à 45% van de teeltgebonden arbeid uit oogsthandelingen, waarvoor in de praktijk nog geen klant-en-klare machinale oplossingen zijn. Voor werkzaamheden rondom de oogst worden verschillende technologie;en gebruikt, zoals sorteringsen verpakkingslijnen met automatische stapelaars, stoksteek-, opplant- of tracking- en tracingsystemen, gewasverzorgingssystemen en interne transportsystemen. –– Tijdens het daadwerkelijk oogsten wordt steeds meer gebruik gemaakt van padregistratiesystemen. De productiviteit van de verschillende werkzaamheden van de medewerkers wordt hierbij opgeslagen en omgevormd tot managementinformatie. Een managementinformatiesysteem (MIS) verschaft ondernemers inzicht in onder meer arbeidsprestaties, kwaliteits aspecten van producten, en ziekten en plagen in de kas. –– De groei van melkveebedrijven wordt vooral opgevangen door het inpassen van technologische vernieuwingen in het bedrijf, waarvan de melkrobot het belangrijkste voorbeeld is. 21
Deze robot werkt 24 uur per dag. Een andere vinding die steeds meer wordt gebruikt is de voerrobot. Die zorgt ervoor dat de juiste hoeveelheid en het juiste mengsel voer voor de koeien beschikbaar is. Een derde innovatie is de mestschuifrobot. –– Omdat steeds meer boeren hun koeien niet zelf meer melken, komen er steeds meer instrumenten om het vee in de gaten te houden. Het gaat dan om sensor- en cameratechnieken voor het monitoren van individuele koeien, zoals stappentellers en webcams om het afkalven in de gaten te houden. Al deze instrumenten leveren informatie aan de ondernemer. –– Een nieuwe stal bij varkenshouders kan het mogelijk maken grotere koppels te houden, looplijnen te bekorten en makkelijker de biggen te vangen met behulp van balansroosters. Door de verbeterde bedrijfsinrichting kan tijd worden bespaard. Automatisch voeren is al geruime tijd ingevoerd. Risico’s –– Innovaties en technologische veranderingen kunnen ervoor zorgen dat de dekking van huidige verzekeringen tekortschiet. Analyse moet uitwijzen welke dekkingen nog van toepassing zijn en welke niet. Dan wordt duidelijk welke nieuwe risico’s er zijn ontstaan die (nog) niet zijn afgedekt, zoals bijvoorbeeld op het gebied van technische verzekeringen, werkmaterieel en/of bedrijfsschade. Dit kan leiden tot meer, of meer uitgebreide en/of zelfs nieuwe (aanvullende) verzekeringsbehoeften. –– De toename van het gebruik van software zorgt ervoor dat het bedrijfsproces hiervan in toenemende mate afhankelijk wordt. Verzekeringen op het gebied van machinebreuk, computer en elektronica, bedrijfsschade, reconstructie en extra kosten kunnen de risico’s op schade afdekken. –– Goed risicomanagement op het gebied van internet security risico’s wordt steeds belangrijker. Inmiddels zijn specifieke cybercriminaliteit verzekeringen op de markt voor de risico’s van diefstal van gegevens via het internet. –– Nieuwe stallen bij varkenshouders kunnen nieuwe brandrisico’s met zich meebrengen.
Topsector Agri & Food - Innovatie In 2010 startte het kabinet met het Topsectoren beleid. Het kabinet wil Topsectoren waarin Nederland wereldwijd uitblinkt, nog sterker maken. Om economisch en maatschappelijk tot de wereldwijde top te blijven behoren, 22
wordt op negen topsectoren gericht. Slimme samenwerking tussen bedrijven, onderzoekers en de overheid staat in beide gevallen centraal. Een van de negen Topsectoren heeft betrekking op de agrarische sector: Agri & Food De topsector Agri & Food is goed voor bijna 10% van onze nationale inkomsten en werkgelegenheid en nummer 2 exporteur van agrifood producten wereldwijd. Agri & Food omvat alles rond voedsel, zowel de primaire productie als het bewerken, verwerken, vermarkten en de distributie ervan. Bovendien is Nederland wereldwijd belangrijk leverancier van de meest succesvolle en innovatieve Agri & Food-bedrijven en kennisinstellingen. De groei van de wereldbevolking vergroot het belang van de sector, maar stelt deze ook voor grote uitdagingen. Bijvoorbeeld op het gebied van duurzaamheid, gezondheid en voedselzekerheid. Belangrijkste thema’s, relevant voor de industrie zijn: –– Minder verliezen. Er gaat bij bedrijven en consumenten nog veel voedsel verloren. Innovaties moeten ervoor zorgen dat de derving in de gehele keten flink wordt terug gedrongen. De in Nederland ontwikkelde kennis zullen ook benut worden in ontwikkelingslanden en opkomende economieën. –– Vrij van fossiele fosfaat en energie. Fossiele fosfaat moet voor 2025 volledig vervangen worden door fosfaat uit organische stromen. Bedrijven implementeren bestaande en nieuwe technologieën om energie-efficiënter te werken en gaan gedeeltelijk of geheel hun eigen energie opwekken. Zo moet 2% energiebesparing per jaar worden gerealiseerd. In 2025 zal naar verwachting een groot deel van de bedrijven netto-producent van energie zijn. –– Wereldleider in eiwittechnologie. Nederland versterkt zijn positie op het gebied van eiwittechnologie. De productie van eiwitten wordt steeds meer gebaseerd op planten, schimmels, micro-organismen, algen en insecten. Hiermee is het mogelijk de CO2-voetafdruk van voedingseiwit te halveren. –– Gezondere producten. Gezondere producten leiden tot gezondere mensen. Nederlandse bedrijven werken hard aan producten die minder zout, suiker of vet bevatten en toch smakelijk zijn. Dit levert een bijdrage aan een hogere kwaliteit van leven en aan een kostenreductie van de (gezondheids) zorg omdat daarmee de opmars van voedingsgerelateerde ziekten als obesitas, hart- en vaatziekten en kanker wordt teruggedrongen.
Personeel Trends & ontwikkelingen –– Arbeid is voor de intensieve land- en tuinbouwsectoren een grote kostenpost. Zo gaat in de glastuinbouw ongeveer 20% van de kosten op aan betaalde arbeid, en is arbeid in de zeugenhouderij goed voor circa een zesde van de kosten. De land- en tuinbouw in Nederland is voortdurend op zoek naar arbeidsbesparende technieken om de kosten te beperken of efficiënter te werken. In zowel de intensieve als de extensieve sectoren speelt tevens mee dat het vinden van geschikt personeel, met name bij hoogconjunctuur, lastig is. –– Door de snelle vergrijzing onder boeren in Nederland vindt de regering het van belang om juist jonge boeren financieel te steunen. Binnen de EU zijn er specifieke afspraken gemaakt om jonge boeren te helpen bij het ontwikkelen van hun bedrijven. Jonge boeren krijgen naast de uniforme hectaretoeslag een extra premie van zo’n € 50. Deze premie geldt alleen voor de eerste 90 hectare. Jonge boeren in maatschap komen ook voor deze premie in aanmerking. –– Flexibele arbeidskrachten (uitzendkrachten en personeel met tijdelijke contracten) nemen binnen de akker- en tuinbouw een steeds groter aandeel in. De inzet van flexibele arbeidskrachten voor met name de opengrond tuinbouw is beperkt tot de piekperioden. –– De meeste boeren zijn zelfstandig ondernemer. –– Het ziekteverzuim percentage in de landbouw is een van de laagste van alle sectoren. Het aandeel is in 2013 verder gedaald (van 3% in 2011 tot 2,7% in 2013). Een reden van de daling kan zijn, dat werknemers gelukkig zijn met het hebben van een baan en zich daardoor minder snel ziek melden. Bij het aantrekken van de economie de komende jaren kan dit percentage weer stijgen. Het gaat in ongeveer de helft van de gevallen om klachten aan het bewegingsapparaat. –– De publieke WGA-vast premies van het UWV voor agrarische bedrijven dalen in 2015. Deze zijn nog wel hoger dan gemiddeld in het hele bedrijfsleven. De WGA-flex en Ziektewet-flex (ZW-flex) premies stijgen. Deze premies zijn ondergemiddeld vergeleken met andere bedrijven. De WGA instroom bij grote bedrijven was in 2013 hetzelfde als in 2012. Ondanks dat er relatief veel kleine werkgevers zijn met minder dan 10 werknemers zijn agrarische bedrijven meer dan gemiddeld eigenrisicodrager (28% versus 20,7% gemiddeld). Gemeten in loonsommen is echter een ondergemiddeld aandeel eigenrisicodrager voor de WGA (39% verge-
leken met 46%). Het aantal eigenrisicodragers is met bijna 10% afgenomen vergeleken met 2013. Voor de Ziektewet is men nog relatief beperkt eigen risicodrager (circa 1,5%). Dit aandeel is wel sterk gegroeid. Risico’s –– Groei van de economie en schaalvergroting bij bedrijven kunnen leiden tot een toename van de risico’s op ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Preventie, re-integratie en goede ziekteverzuim-, AOV en WIA-verzekeringen blijven van belang in de branche. –– Veelvoorkomende beroepsziektes in de agrarische sector zijn: beroepsinfectieziekten (contact met dieren, reproductiestoornissen door blootstelling aan bestrijdingsmiddelen), aandoeningen van het houding- en bewegingsapparaat, huidaandoeningen door chemicaliën en luchtwegaandoeningen. –– Ondernemers zijn wettelijk verplicht om een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) uit te voeren. De stichting Stigas coördineert de uitvoering van het arboconvenant Agro & Arbo werkt beter, biedt RI&E diensten, re-integratie en preventieadviezen. –– Het samenwerkingsverband voor de agrarische en groene sociale regelingen heeft de naam Colland. Dit behelst Pensioen, Verzekeren en Arbeidsmarktbeleid voor de agrarische sector. –– Er (al dan niet algemeen verbindend verklaarde) cao’s voor: sociaal fonds arbeidsmarktbeleid voor agrarische en aanverwante bedrijven (Colland CAO), Landbouwwerktuigen exploiterende ondernemingen (LEO), Bos en Natuur, Bedrijfsverzorgingsdiensten, Groenvoederdrogerijen,Tuinzaadbedrijven, Hoveniersbedrijven, Rundveeverbetering,Varkensverbetering in Nederland, Paddestoelen, Dierhouderij, Glastuinbouw, Open Teelten Landbouw, Open Teelten Tuinbouw, Open Teelten Bloembollen, Open Teelten Boomkwekerij, Weefselkweek, Bloembollengroothandel. –– Er is een verplichte bedrijfstakpensioenfondsen voor de Landbouw. –– De toename van het aandeel van flexwerkers en stijging van de sectorale premies voor flexwerkers van het UWV, zorgen ervoor, dat de Wet BeZaVa grote impact kan hebben op de kosten. Een goed advies over eigenrisicodragerschap mogelijkheden voor de ZW-flex en WGA is belangrijk. –– Voor zzp’ers is het risico op verlies van inkomen bij arbeidsongeschiktheid en het risico op een pensioengat groot. Een specifiek aanbod voor zzp’ers kan 23
toegevoegde waarde leveren. Daarbij valt te denken aan producten op het gebied van (beroeps)aansprakelijkheid, arbeidsongeschiktheid en (bancaire) lijfrente.
Topsectoren beleid - Human capital
––
Bedrijven uit de Nederlandse topsectoren behoren internationaal tot de top. Het vasthouden van die positie vraagt om een goedopgeleide beroepsbevolking, met voldoende vakbekwame technici. Een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en een structurele samenwerking tussen bedrijven en onderwijsinstellingen zijn daarbij cruciaal. Human capital agenda’s (HCA) In de human capital agenda’s (HCA’s) geven de topsectoren aan hoe vraag en aanbod van goedgeschoolde arbeidskrachten zich de komende jaren ontwikkelen. In de HCA’s doen de topsectoren voorstellen om onderwijs en arbeidsmarkt beter op elkaar te laten aansluiten. Zo investeren de topsectoren in Centra voor Innovatief Vakmanschap in het mbo en Centres of Expertise in het hbo. Dit zijn samenwerkingsverbanden tussen bedrijven en onderwijsinstellingen. De topsectoren gaan ook 1.000 beurzen per jaar uitreiken aan getalenteerde mbo-, hbo- en universitaire studenten.
––
–– Landbouwuniversiteit Wageningen De landbouwuniversiteit in Wageningen geniet wereldwijd aanzien in de agrarische branche. De universiteit is een van de belangrijkste internationale universiteiten met opleidingen en onderzoek op het gebied van gezonde voeding en leefomgeving. De universiteit heeft bijna 9.000 studenten, waarvan circa 4.200 bachelor-studenten, ongeveer 4.200 master-studenten en bijna 1.900 promovendi van circa 100 verschillende nationaliteiten.
Duurzaamheid Trends & ontwikkelingen –– In het nieuwe akkoord binnen de EU over het nieuwe Europese landbouwbeleid staat vergroening van de landbouw voorop. Boeren kunnen kiezen uit twee opties. Ten eerst kunnen ze kiezen voor standaard vergroeningsmaatregelen: het elk jaar wisselen van gewas, behouden van grasland of het inrichten en beheren van waardevolle landschappen. Ten tweede kunnen ze kiezen voor vergroening via duurzaamheidscertificaten en/of agrarisch natuurbeheer Gecertificeerde biologische bedrijven komen in aanmerking voor de premie voor vergroening. –– Het nieuwe Europese Plattelandsbeleid stimuleert 24
––
investeringen in innovatie en verduurzaming op het boerenerf. Voorbeelden zijn initiatieven zoals precisielandbouw, de verwerking van mest tot nieuwe producten of innovatieve veehouderijsystemen. De hectaretoeslag bestaat uit twee onderdelen: een basispremie (70% van de toeslag) en een vergroeningspremie (30%). Boeren ontvangen de vergroeningspremie alleen als ze aan drie voorwaarden voldoen: handhaving van het areaal blijvend grasland, gewasrotatie met ten minste drie gewassen (twee voor bedrijven van 10-30 ha), en het aanleggen van een ecologisch aandachtsgebied (EFA) op minimaal 5% van het bouwland als een bedrijf meer dan 15 ha akkerbouw heeft. Deze vergroeningsvoorwaarden kunnen ook met andere maatregelen, die eenzelfde effect voor het milieu en de biodiversiteit hebben, worden ingevuld. De vergroeningsvoorwaarden gelden niet voor biologische boeren. Een reductie van de uitstoot van broeikasgassen door de landbouwsector kan worden bereikt door aanpassingen in de bedrijfsvoering, zoals een verandering in de samenstelling van het voer en een lager kunstmestgebruik, en door het toepassen van emissiearme technieken. De omzet van duurzaam voedsel groeide in 2013 met gemiddeld 10,8%, terwijl de totale bestedingen aan voedsel met 0,4% daalden. Het meest verkochte keurmerk is Biologisch (40% van de verkopen in 2013), UTZ Certified (20% van de verkopen in 2013) en Beter Leven (19% van de verkopen in 2013). Het sterks gegroeid in 2013 is het Aquaculture Stewardship Council (ASC) keurmerk voor vis, een keurmerk van het Wereld Natuur Fonds (WNF) en Initiatief Duurzame Handel (IDH) (+526%). In de voedingssector is de Alliantie Verduurzaming Voedsel opgericht, een samenwerkingsverband tussen ketenpartners (onder meer het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL), de Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie (FNLI) en de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO)). De ambitie is dat al het voedsel op de Nederlandse markt in 2020 significant duurzamer wordt geproduceerd en gedistribueerd en dat de voedselverspilling significant wordt verminderd. De productie van vlees en zuivel legt een grote druk op milieu en klimaat. Daarom wil de overheid bevorderen dat mensen kiezen voor duurzaam vlees of vleesvervangers. De overheid investeert daarom bijvoorbeeld in onderzoek naar nieuwe eiwitten, zoals ‘planktonburgers’ met eiwit uit algen.
–– D oor regelgeving om emissies te beperken en regel geving voor de herbeoordeling van ‘bestaande stoffen’ zijn milieubelastende stoffen vervangen door milieuvriendelijke stoffen, waardoor de milieubelasting van het oppervlaktewater met 85% is verminderd. In de 2e Nota Duurzame Gewasbescherming (“Gezonde Groei, Duurzame Oogst”, 2013-2023) is afgesproken, dat de betrokken toelatingshouder (= fabrikant) een EmissieReductie-Plan (ERP) moet opstellen als de toepassing van een middel in de periode en regio van toepassing tot normoverschrijdingen leidt. Als het ERP na invoering onvoldoende effect sorteert, dan kan de toelating worden ingetrokken. –– Om invulling te geven aan het Kyotoprotocol is in 2008 het Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren opgesteld, waarin voor de agrosectoren doelstellingen en acties zijn opgenomen op het gebied van energie en klimaat. Volgens het convenant moet in 2020 de CO2-uitstoot van de gehele agrosector en de uitstoot van de overige broeikasgassen (lachgas en methaan) lager zijn dan in 1990. Per sector zijn voor deze algemene hoofddoelen aanvullende afspraken gemaakt. De uitstoot van CO2 in de landbouw is sinds 1990 toegenomen, voornamelijk in de glastuinbouw. Deze stijging wordt gecompenseerd door een afname van de uitstoot van methaan en lachgas. Lachgas komt vrij bij ploegen en bemesten en methaan is vooral afkomstig van herkauwers. De primaire land- en tuinbouw levert met een aandeel van circa 64% de grootste bijdrage aan de CO2-uitstoot. –– Zowel het biologisch gecertificeerde areaal als het aantal gecertificeerde biologische landbouwbedrijven is in 2013 verder toegenomen (van 1,7% aandeel in het areaal in 2000 tot 3% in 2013) er zijn inmiddels ruim 1.500 biologische bedrijven actief. In de biologische landbouw wordt geen gebruik gemaakt van kunstmest en chemische gewasbeschermingsmiddelen. Daarnaast zijn er voorschriften voor het gebruik van krachtvoer en diergeneesmiddelen en voor de mogelijkheden voor dieren om naar buiten te gaan. Een landbouwbedrijf mag de producten pas als biologisch verkopen als het een omschakelingsperiode van één tot twee jaar heeft ondergaan en aan de normen van een biologisch certificeringsinstantie heeft voldaan. Het toezicht op de biologische productie in Nederland berust bij SKAL Biocontrole. –– Ter stimulering van duurzame investeringen zijn door het ministerie van EZ subsidies en/of fiscale regelingen voor agrarische ondernemers beschikbaar gesteld
(onder andere MIA, VAMIL, EIA, Subsidieregeling Investeringen in integraal duurzame stallen). –– De veehouderij en industrie rondom Natura 2000-gebieden veroorzaken neerslag van stikstof in die gebieden. Die neerslag moet omlaag omdat anders het voortbestaan van beschermde soorten in Natura 2000-gebieden in gevaar komt. Om een rem op de economische ontwikkeling van bedrijven te voorkomen wordt aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) gewerkt. Daardoor moet de stikstofneerslag dalen terwijl toch ontwikkelingsruimte ontstaat voor die bedrijven, die willen uitbreiden. De PAS gaat waarschijnlijk eind 2014 van kracht worden. Ruim de helft van het aantal melkkoeien en vleesvarkens in Nederland bevindt zich in de 5 km-zones. –– De universiteit van Wageningen speelt samen met het Nederlandse bedrijfsleven in de agro, chemie, papier en energie sectoren een prominente rol in de overgang van een economie, die draait op fossiele grondstoffen naar een economie die draait op biomassa als grondstof. Dit wordt ‘biobased economy (BBE)’ genoemd. In een biobased economy gaat het over het gebruik van biomassa voor niet-voedsel toepassingen. Deze toepassingen zijn bijvoorbeeld inhoudsstoffen, chemicaliën, materialen, transportbrandstoffen, elektriciteit en warmte. –– (co-)Vergisting en het opwekken van elektriciteit met WKK’s door agrarische bedrijven neemt toe. Dit komt vooral voor in de glastuinbouw en de veehouderij. De landbouw is de grootste decentrale leverancier van elektrisch vermogen met ongeveer een kwart van het totale elektrische vermogen in Nederland. Naar verwachting is nog een verdubbeling van het WKK vermogen mogelijk. De overheid heeft zich in haar plan Schoon en Zuinig ten doel gesteld om nog eens 50 PJ energie te besparen door de vergrote inzet van WKK. Door (co-)vergisting kan energie worden gewonnen uit biomassastromen (meestal natte stromen). Vergistingsinstallaties zetten de biomassa om in biogas. Daar kan een warmtekrachtkoppeling (WKK) elektriciteit en warmte van maken. Een bedrijf met een vergistingsinstallatie gebruikt de opgewekte elektriciteit zelf of verkoopt deze aan een energiebedrijf. Biogas kan worden opgewaardeerd tot Groen Gas voor het aardgasnetwerk. Groen Gas is toepasbaar als transportbrandstof.
25
Risico’s –– De toenemende wet- en regelgeving op het gebied van duurzaamheid en milieu kunnen ervoor zorgen, dat de aansprakelijkheidsrisico’s toenemen. –– Gebruik van nieuwe technologie en productiemethodieken kunnen ertoe leiden dat de risico’s veranderen. Dat kan er toe leiden dat de (dekkingen van) huidige verzekeringen, bijvoorbeeld brand-/bedrijfsschade-, technische en aansprakelijkheidsverzekeringen tekortschiet. Door analyse kan worden bepaald welke dekkingen nog van toepassing zijn en welke niet. Daarnaast moet bepaald worden of er nieuwe risico’s zijn ontstaan die niet zijn afgedekt. Hierdoor kan behoefte ontstaan aan meer, uitgebreidere, aanvullende of geheel nieuwe verzekeringen. –– Voor de productie van nieuwe producten, zoals duurzaam voedsel, zijn nog in beperkte mate de risico’s bekend, vanwege de korte historie. Dit vormt een uitdaging voor de risico-inschatting door verzekeraars. –– Onvoldoende beschikbaarheid van grondstoffen brengt productierisico’s met zich mee. Dit kan ernstige bedrijfsschade tot gevolg hebben. –– Een goede dekking voor het vervoeren van gevaarlijke stoffen en een goede milieu aansprakelijkheidverzekering vormen de eerste stap om beter aan duurzaamheidcriteria te voldoen.
Belangrijke organisaties –– K oninklijke Handelsbond voor Boomkwekerijen Bolproducten (Anthos) –– Avined, overkoepelende organisatie van de pluimveesector. –– Centraal Bureau Slachtveediensten (CBS). –– De Vereniging Cultuurtechnische - werken en Grondverzet, Meststoffendistributie en Loonwerken in de Agrarische Sector in Nederland (CUMELA Nederland) –– Colland Samenwerkingsverband op gebied van Pensioen, Verzekeren en Arbeidsmarktbeleid. Bieden via agrarische verzekeraar Sazas verzekeringen op het gebied van AOV, ziekteverzuim en WIA. –– Het Comité van Graanhandelaren. –– Centrale Organisatie voor de Vleessector (COV). Mantelcontracten op het gebied van WIA-verzekeringen. –– Stichting Brancheorganisatie Kalversector. –– Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (KAVB). Mantelcontracten op het gebied van kredietverzekeringen. 26
–– L andbouw Economisch Instituut (LEI), onderzoeksinstituut van Universiteit Wageningen. –– Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO). Samenwerkingsverband van LTO Noord, ZLTO en LLTB. –– De Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO) –– OVONED brancheorganisatie voor de eiersector –– Plantum NL. –– PLUIMNED brancheorganisatie voor de pluimveevleessector. –– Stichting Gezondheidszorg Agrarische Sectoren (Stigas). –– Brancheorganisatie Akkerbouw i.o.. –– Productschappen worden in 2014 opgeheven. –– Productschap Vee en Vlees; (Productschap Vee en Vlees wordt in 2014 opgeheven) –– Branchevereniging VHG, vereniging voor hoveniers, groenvoorzieners, boomspecialisten, dak- en gevelbegroeners en interieurbeplanters. Mantelcontracten op het gebied van verzekeringen voor motorrijtuigen, rechtsbijstand, transport & bedrijf, werkmaterieel, aansprakelijkheid voor bedrijven, milieuschade en AOV. –– Brancheorganisatie voor de vlas- en hennepsector. –– Vee&Logistiek Nederland ( fusie NBHV, NBW, Veetrans, en GNV). Mantelcontracten op het gebied van verzekeringen voor ongevallen. W.A. Dieren, zorg, privé-verzekeringen werknemers. –– Vereniging van Bloemenveilingen in Nederland (VBN). Bron De in dit brancherapport gebruikte informatie is gebaseerd op openbaar beschikbare gegevens zoals van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Kamer van Koophandel (KvK), Economisch Instituut Midden- en Kleinbedrijf (EIM), UWV en brancheorganisaties.
Meer informatie? Wilt u meer weten over het Brancherapport Agrarische bedrijven? Neem dan contact op met ons. Wij gaan graag met u in gesprek. Delta Lloyd Spaklerweg 4 L 12.2.01-0115
1096 BA Amsterdam www.deltalloyd.nl Aan deze brochure kunnen geen rechten worden ontleend.