Bouwtechnologie trends en ontwikkelingen Rik Oostveen Dr. Cor Nonhof
Opdrachtgever Ir. Daan Maatman, programmaleider Technologie Hiteq, expertisecentrum voor technisch vakmanschap in de toekomst
1
www.hiteq.org
2
Inhoud Samenvatting ....................................................................................................... 5 1.
Inleiding...................................................................................................... 7
1.1
Achtergrond ............................................................................................. 7
1.1.1
De bouwsector in Nederland ................................................................. 7
1.1.2
Overheid als drijvende kracht innovatie ................................................. 9
1.1.3
Stakeholderanalyse op de bouwplaats ...................................................10
1.2
Opzet van het onderzoek...........................................................................11
1.2.1
Literatuur ..........................................................................................11
1.2.2
Interviews .........................................................................................11
2.
Transitiemodellen ........................................................................................11
2.1
Systeeminnovaties ...................................................................................11
2.2
Het Multilevelmodel ..................................................................................12
2.3
Nationaal Innovatiesysteem .......................................................................13
2.4
Diffusie en adoptie van een innovatie ..........................................................14
3.
Sociaaleconomisch krachtenspel en technische mogelijkheden (PEST-model) ......15
4.
Resultaten ..................................................................................................16
4.1
Overheid als drijvende kracht innovatie.......................................................16
4.1.1
Overheidsbeleid met betrekking tot de bouwsector in Nederland ..............16
4.1.2
EPBD, EPC en Bouwbesluit..................................................................17
4.1.3
De overheid in voortrekkersrol .............................................................18
4.2
Stakeholders op de bouwplaats ..................................................................18
4.2.1
Verhoudingen in de keten....................................................................19
4.2.2
Woningbouw ......................................................................................19
4.2.3
Utiliteitsbouw .....................................................................................20
4.3
Sociaaleconomisch krachtenspel en technische mogelijkheden .......................20
4.3.1
Politiek .............................................................................................20
4.3.2
Economie ..........................................................................................21
4.3.3
Sociale context ..................................................................................22
4.3.4
Technologie .......................................................................................23
4.4
Innovatiebeleid en de markt ......................................................................24
4.4.2
Synergie in de keten ...........................................................................24
4.4.3
Intelligente energievoorziening ............................................................24
4.4.4
Comfortabel leven ..............................................................................25
Conclusie en aanbevelingen ...................................................................................27 Bronnen ..............................................................................................................29 Afkortingen ..........................................................................................................31 Noten ..................................................................................................................33 BIJLAGEN ............................................................................................................34 Bijlage 1: Het Bouwwerk Informatie Model (BIM) ...................................................35 Bijlage 2: TCO/ DBFMO ......................................................................................36 3
Bijlage 3: Drukte onder de grond .........................................................................37 Bijlage 4: Betonkernactivering .............................................................................38 Bijlage 5: Nieuwe specialismen ............................................................................39
4
Samenvatting Bouwtechnologie trends en ontwikkelingen Rik Oostveen Dr. Cor Nonhof De Rijksoverheid en de Europese Unie vormen de drijvende kracht achter de energiezuinige bouw. De regelgeving wordt in fasen aangescherpt en de markt moet zich daarnaar voegen. De leveranciers van materialen en installaties zijn de eerste die de uitdaging aangrijpen om te innoveren en de concurrentie met collega’s aan te gaan. Er is hierdoor al heel snel een gevolg voor het middelbaar beroepsonderwijs. De nieuwe materialen en installaties vragen specialistische kennis van de installateurs en monteurs. Er ontstaan zelfs nieuwe basisberoepen. Synergie in de bouwketen is een tweede innovatie die nodig is om alle mogelijkheden om te komen tot energiezuinige gebouwen te benutten. Geïntegreerde contracten van ontwerp en financiering tot en met meerjarig beheer maken het noodzakelijk om de complete levenscyclus van een gebouw te beschouwen conform het concept van Cradleto-Cradle - van de bouw tot de afbraak/herbestemming. Er wordt veel verwacht van de synergie die ontstaat door de samenwerking van alle partijen die gedurende de levensloop met het gebouw te maken krijgen. Op beperktere schaal wordt hetzelfde verwacht van de samenwerking van alle partijen gedurende de stichting van het gebouw. Speciaal ontwikkelde software maakt het mogelijk dat de partijen op de bouwplaats innig kunnen samenwerken. De software maakt het mogelijk dat partijen ruimtelijke en planningsproblemen eerder zien en eerder kunnen oplossen. Synergetische voordelen behalen kan alleen als alle partijen op voet van gelijkheid willen samenwerken. In de bouw is dat op alle tijdschalen niet vanzelfsprekend. Traditioneel is er een sterk en hiërarchisch projectmanagement in de bouwfase en dat de toekomstige beheerder meepraat over het ontwerp is niet gebruikelijk. Realisatie van de synergetische voordelen vergt het opgeven van machtsposities en een andere manier van samenwerken. Dit soort culturele omslagen vragen tijd. Ondersteuning met voorbeeldprojecten en technische informatie door de eigen branche is noodzakelijk om weerstand weg te nemen. Beide activiteiten worden ook actief door de overheid en branches gedaan. Voor publiek- private samenwerking is een prijs ingesteld: PPS Award van Building Business/IPFA. Energiezuinige bouw heeft ook invloed buiten de directe gebouwde omgeving. De infrastructuur in de grond moet worden herzien. Als gebouwen praktisch zelfvoorzienend zijn op het gebied van energie, hoeft er misschien geen gasnet meer te worden aangelegd. In het centrum van Den Haag zitten de gebouwen elkaar in de ondergrond in de weg bij het aanboren van waterlagen om koude of warmte in op te slaan. Woningbouwverenigingen zoeken nieuwe financiële relaties met bewoners om renovaties tot energiezuinige woningen mogelijk te maken. Al deze zaken vergen aanpassingen aan de wet- en regelgeving. De overheid zet de doelen en het tijdpad om te komen tot een energiezuinige gebouwde omgeving. Zij heeft besloten om daarbij het voortouw te nemen bij het wijzen naar methoden om dat te realiseren. De Rijksgebouwendienst experimenteert met nieuwe manieren van aanbesteden en publiek- private samenwerking. 5
Zij loopt daarbij steeds een paar jaar voor op de momenten waarop de eisen worden aangescherpt. De ervaringen worden gedeeld met de marktpartijen. Daarnaast sluit de overheid convenanten met de bouw- en installatiesector en woningcorporaties om medewerking te verkrijgen. Deze marktpartijen gaan daarop in om invloed te kunnen hebben op de precieze manier waarop de overheid de eisen aanscherpt. Een complicerende factor is dat economische en demografische ontwikkelingen grootschalige toepassing van nieuwe concepten tegenwerkt. De verwachting is dat er weinig nieuw zal worden gebouwd. De winst zal in hoofdzaak moeten komen van aanpassingen aan bestaande gebouwen.
6
1. Inleiding De bouwsector staat in 2013 voor grote opgaven. De economische crisis eist vele slachtoffers en er is nog geen zicht op dat de woningbouw of utiliteitsbouw snel uit de problemen raken. Voor de langere termijn zijn er ook problemen. Leegstand in kantoorpanden lijkt structureel nu steeds meer mensen vanuit huis werken. De detailhandel via traditionele winkels komt steeds meer in de problemen door de verkoop via het internet. In de woningbouw lijken de aanpassingen in de hypotheekaftrek en mogelijkheden om hypotheken te krijgen te leiden tot een verschuiving in de wensen voor de omvang van bepaalde sectoren koop- en huurwoningen. Naast deze sociaaleconomische zaken op de korte en middellange termijn spelen er ook langetermijntrends. De bouw heeft grote problemen om de vacatures voor goed geschoold technisch personeel vervuld te krijgen. Technische beroepen trekken steeds minder jongeren (Groeneveld et al., 2007). Daarnaast is er vanuit de politiek juist een grote druk op de bouwsector om technisch te innoveren, met name op het gebied van de energieprestatie van gebouwen. De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor 40% van het energieverbruik en 36% van de CO2-uitstoot in de Europese Unie (EU). Een verbeterde energieprestatie van gebouwen is de sleutel tot het realiseren van klimaat- en energiedoelstellingen van de EU voor 2020, het verminderen van de CO2- uitstoot met 20% en het bereiken van een energiebesparing van 20% ten opzichte van 1990 (EU, 2010). Verbetering van de energieprestaties van gebouwen is een kosteneffectieve manier in de strijd tegen de klimaatverandering en de verbetering van de energiezekerheid, terwijl het ook werkgelegenheid creëert, met name in de bouwsector.
1.1
Achtergrond
1.1.1 De bouwsector in Nederland De Nederlandse bouwsector staat momenteel voor een serieuze opgave. De sector kent sinds enige jaren een duidelijke stagnatie in groei en omzet. De huidige economische crisis en recessie waarin Nederland en Europa in het algemeen zich bevindt zijn hier mede verantwoordelijk voor. Winstmarges binnen de bouwsector bedragen slechts rond de één procent opbrengst op gemaakte investeringen. Leegstand in de utiliteitsbouw neemt zorgwekkende vormen aan en er worden jaarlijks minder huizen gebouwd in de woningbouw. De focus in de woning- en utiliteitsbouw is meer en meer gericht op renovatie van het huidige bestand en dus het verduurzamen van de bestaande voorraad aan woningen en kantoren. De conservatieve cultuur binnen de bouwsector en geringe samenwerkingsverbanden lijken innovaties binnen de Nederlandse bouwsector te belemmeren (Holtackers en Grootenboer, 2011) en (CBS, 2011). Figuur 1. geeft weer dat het aantal nieuwgebouwde gebouwen binnen de woning- en utiliteitsbouw de afgelopen jaren flink is afgenomen.
7
Figuur 1: Het aantal nieuwgebouwde gebouwen neemt af in Nederland. De bouwsector in Nederland bestaat uit verschillende partijen die samenwerken binnen de bouwketen. Deze partijen worden van oudsher per project ingeschakeld op verschillende momenten van het bouwproces, zoals te zien is in figuur 2. Tijd: Start project Architectenbureaus
Ingenieursbureaus
Bouwmaterialen handel
Bouwbedrijven
Installatie bedrijven (E + I)
Oplevering Schilders- en onderhoudsbedrijven
Figuur 2: Schematische weergave van de bouwketen (vrij naar Holtackers en Grootenboer, 2011). 8
Hevige concurrentie tussen bouwbedrijven, gedreven door aanbesteding op laagste prijs en minder nieuwbouwprojecten houden de opbrengsten van de bouwsector laag. Door het verminderde aantal beschikbare nieuwbouwprojecten neemt de concurrentie voor beschikbare opdrachten voor bouwbedrijven in de Nederlandse woning- en utiliteitsbouw toe en dit resulteert in een prijscompetitie tussen de bouwbedrijven. De Nederlandse bouwsector wordt maatschappelijk niet gezien als een betrouwbare industrie en het onderlinge vertrouwen tussen concurrenten is laag. Het onderzoek van de parlementaire onderzoekscommissie in 2002 waarbij de grootschalige bouwfraude blootgelegd werd, is hier mede debet aan (Doreé et al., 2003). Onderstaande tabel laat de uitgaven aan innovatie in de Nederlandse bouwsector zien als een percentage van de totale uitgaven aan innovatie door Nederlandse bedrijven. Het toont aan dat er weinig geïnvesteerd wordt in innovatie door de bouwsector en dat het grootste deel besteed wordt door het midden- en kleinbedrijf. Uitgaven aan innovatie 1) in de bouw uitgesplitst naar MKB, 2010 Totaal
w.o. door MKB
Totaal
mln euro Totaal Nederland
w.o. door MKB
% van totaal Nederland 13 119
6 785
100
10 0
Sector Bouw kern w.v. Algemene burgerlijke en utiliteitsbouw Grond-, water- en wegenbouw Overige gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw
286 106 89 91
252 101 74 77
2,2 0,8 0,7 0,7
3, 7 1, 5 1, 1 1, 1
Bouw keten w.v. Algemene burgerlijke en utiliteitsbouw Grond-, water- en wegenbouw Overige gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw Toeleveranciers aan de bouw Gespecialiseerde groothandel en handelsbemiddeling Projectontwikkeling en architecten
935 106 89 91 326 36 287
772 101 74 77 298 31 191
7,1 0,8 0,7 0,7 2,5 0,3 2,2
11, 41, 5 1, 1 1, 1 4, 4 0, 5 2, 8
2)
1) Bron: CIS. Data uit innovatie-enquête zijn beschikbaar voor SBI-codes 01 t/m 82 exclusief SBI 72. 2) Totaal van Nederlandse bedrijvensector (SBI 01 t/m 82 exclusief SBI 72) met minimaal 10 werkzame personen per bedrijf.
De Nederlandse bouwsector wordt gezien als een sector die niet voldoet aan de standaarden die de maatschappij stelt. De heersende cultuur binnen de bouwsector lijkt wanpraktijken en economische schandalen in de hand te werken en in stand te houden. Daarnaast blijft de bouwsector op het gebied van prestaties en ontwikkeling achter bij andere industrieën. Teveel concurrentie weerhoudt private ondernemingen wellicht om te investeren in Research and Technology Development (RTD) en productontwikkeling. Het sterke vertrouwen in onderlinge competitie als drijfveer van deze processen wordt in twijfel getrokken (Doreé et al., 2003).
1.1.2 Overheid als drijvende kracht innovatie Beleid De Europese richtlijnen, zoals de Energy Performance of Buildings Directive (EPBD) en de invulling van de Nederlandse overheid van de EPBD dragen bij aan de besparingsdoelstellingen van zowel Europa als Nederland. Er is een grote variëteit aan beleidsinstrumenten gericht op energiebesparing bij huishoudens. Het is juist de combinatie van diverse maatregelen die leidt tot effect. De basis wordt gevormd door verplichtingen en convenanten. Daarnaast wordt met subsidies en kennisoverdracht de uitvoerbaarheid vergroot.
9
De Nederlandse overheid streeft voor het jaar 2050 naar een vermindering van ten minste 80% aan broeikasgassenemissies ten opzichte van de niveaus uit 1990, onderwijl met behoud of verbetering van de huidige betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening, energiezekerheid, economische groei en welvaart. De overheid vervult een pioniersrol in het realiseren van energieneutrale gebouwen. Voor de nieuwbouw zal de Rijksgebouwendienst (RGD) steeds een fase vooruitlopen op de aanscherping van de Energieprestatiecoëfficiënt met als doel om vanaf eind 2018 energieneutrale gebouwen te realiseren. De kennis en ervaring die met deze aanpak wordt opgedaan deelt de RGD met de markt. Daarnaast draagt de RGD bij aan de opschaling van energiebesparing in nieuwe en bestaande utiliteitsgebouwen door innovaties te stimuleren in techniek, proces en contractvormen (Ministerie van Economische Zaken, 2011). Trias energetica De duurzaamheidsmaatregelen van de Nederlandse overheid kunnen over het algemeen onderverdeeld worden in drie stappen. Hierbij is de eerste stap relatief het meest duurzaam en de laatste het minst. Deze strategie werd in 1996 door de toenmalige Nederlandse Onderneming voor Energie en Milieu (NOVEM), nu Agentschap NL, geïntroduceerd onder de naam Trias Energetica. De achtereenvolgende stappen van de Trias Energetica zijn: 1. Beperk het energieverbruik door verspilling tegen te gaan 2. Maak maximaal gebruik van energie uit duurzame bronnen 3. Zo efficiënt mogelijk omgaan met het gebruik van fossiele brandstoffen De Nederlandse overheid voert het beleid volgens de Trias Energetica. De methode laat de financiering buiten beschouwing, terwijl dat uiteindelijk wel een zwaarwegend criterium is in de besluitvorming. Het Energie Onderzoek Subsidieprogramma (EOS) wil de technische kennis over energieefficiency en duurzame energie uitbreiden door onderzoek van Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven te steunen. EOS beslaat het traject van idee tot marktintroductie. Afhankelijk van het type project en de perspectieven van het project kunnen bedrijven en kennisinstellingen bij verschillende EOS-regelingen een beroep doen op subsidie. EOS stimuleert ook op andere manieren de ontwikkeling en toepassing van kennis. Als uitvoerder van het EOS-programma organiseert Agentschap NL congressen, platforms en kennisnetwerken. Binnenlandse en buitenlandse partijen worden zo met elkaar in contact gebracht. Door deze samenwerking versterkt Nederland zijn kennispositie (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, 2011).
1.1.3 Stakeholderanalyse op de bouwplaats Er zijn diverse partijen die belang hebben bij een concrete uitvoering van een bouw. Het gaat erom die partijen te herkennen en hun belang expliciet te benoemen. Verder moet gekeken worden hoe die belangen met elkaar stroken of juist elkaars tegengestelde zijn. De mate waarin de partijen een vuist kunnen maken tegenover elkaar bepaalt uiteindelijk welke belangen de boventoon zullen voeren. Gezien het krachtenspel in de Nederlandse bouwwereld zullen we dat voor de woningbouw en utiliteitsbouw apart onderzoeken. Een belangrijk onderwerp is de wijze waarop de klant-leverancierverhouding op de bouwplaats wordt uitgewerkt. Het gaat om de vraag of de gecontracteerden alleen mogen meewerken of ook mogen meedenken. Het ene uiterste wordt gevormd door het inschrijven op een volledig uitgeschreven specificatie van het werk. Het andere uiterste is dat de onderaannemers zich intensief bemoeien met de opdracht. Dat laatste staat ook bekend onder de term co-makership.
10
De bouw kent een sterke hiërarchie met de projectontwikkelaar aan het roer. Aan de andere kant is de sterkste innovatie richting duurzaam bouwen aanwezig bij de toeleveringsbedrijven van materialen en installaties. Deze laatste partijen voelen zich beknot in hun mogelijkheden door een gebrek aan invloed in het bouwproces. Experts kijken naar de overheid om macht- en invloedverhoudingen in de bouwkolom te verschuiven.
1.2
Opzet van het onderzoek
Het doel van het onderzoek is om binnen de context van maatschappelijke invloeden de kansen en bedreigingen voor de Nederlandse bouwsector te signaleren op het gebied van (toekomstige) bouwtechnologieën en te bepalen wat de invloed hiervan zal zijn op het technische beroepsonderwijs. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode van oktober 2012 tot en met juni 2013. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van kwalitatieve onderzoeksmethoden voor het verkrijgen van de benodigde data en voor het intact houden van de percepties van de geïnterviewde actoren. Om relevante achtergrondinformatie te verkrijgen over de bouwsector is begonnen met een literatuuronderzoek waarin de wetenschappelijke theorieën die betrekking hebben op het ontstaan van nieuwe technologieën en innovaties (binnen de bouwsector) bestudeerd zijn. Vervolgens zijn sleutelactoren geïdentificeerd en benaderd voor interviews via e-mail en telefoon. Er zijn ook twee congressen bijgewoond op het gebied van duurzaamheid in de (toekomstige) bouwsector om meer inzicht te verkrijgen in de heersende trends en ontwikkelingen.
1.2.1 Literatuur Het literatuuronderzoek is verricht door artikelen te raadplegen op het gebied van duurzaamheid, innovaties in (bouw)technologie, systeeminnovaties en transitiemanagement. Daarnaast zijn rapporten uit de bouwsector geraadpleegd alsmede het Nederlandse overheidsbeleid met betrekking tot de bebouwde omgeving. Het literatuuronderzoek is gebruikt voor de probleemstelling, het formuleren van de centrale onderzoeksvraag en de deelvragen, het conceptuele model en het opstellen van de actorenkaart.
1.2.2 Interviews Met de actoren zijn semigestructureerde interviews gehouden waardoor er flexibel omgegaan kon worden met de vraagstructuur van het interview en er, waar nodig, dieper ingegaan kon worden op de voor de geïnterviewde relevante thema’s. De interviewstructuur was opgebouwd rond de thema’s waarmee de deelvragen van het onderzoek beantwoord konden worden.
2. Transitiemodellen 2.1
Systeeminnovaties
Systeeminnovaties zijn organisatie-overstijgende vernieuwingen die verbanden tussen de betrokken bedrijven, organisaties en individuen in het systeem ingrijpend veranderen (Rotmans, 2003). Hierin heeft het systeem betrekking op een overkoepelend niveau waarin individuele actoren zich hebben georganiseerd zoals economische sectoren, bedrijfstakken, maatschappelijke domeinen, steden of dorpen. Systeeminnovaties komen voort uit een combinatie van incrementele en radicale innovaties. Incrementele innovatie is een proces van relatief kleine aanpassingen aan reeds bestaande producten, die de dominantie van heersende regimes kan versterken en daardoor veelal makkelijker geadopteerd worden. Radicale innovatie, daarentegen, is gebaseerd op andere ontwerp- en wetenschappelijke principes, die nieuwe markten en andere mogelijke toepassingen kunnen ontsluiten. Radicale innovatie brengt hierdoor vaak een heersend regime in de problemen, maar kan tegelijkertijd de basis vormen voor 11
een succesvolle introductie van nieuwe partijen in het regerende regime of zelfs een complete industrie veranderen (Henderson en Clark, 1990). Grootschalige structurele maatschappelijke veranderingen worden transities genoemd en deze ontstaan uit een aantal systeeminnovaties. Volgens Geels en Kemp (Geels en Kemp, 2000) wordt een transitie geduid door het proces van overgang van de ene semistabiele situatie binnen een samenleving naar de andere. In het verleden heeft een dergelijke transitie reeds plaatsgevonden in de Nederlandse energiehuishouding tijdens de overgang van steenkool naar aardgas als de belangrijkste energiedrager. Voor deze transitie waren onder andere systeeminnovaties nodig op het gebied van distributie, woningbouw, instituties en bedrijfsleven (Verbong, 2000). De nu gewenste transitie naar een energieneutraal bebouwde omgeving vergt ook enkele systeeminnovaties. Het vergt meer dan slechts technologische ontwikkelingen om te komen tot transities en systeeminnovaties. Er is sprake van elkaar versterkende en op elkaar inwerkende technologische, economische, sociaal-culturele, ecologische en institutionele (politieke) factoren. Deze factoren en hun onderlinge relaties beïnvloeden de actoren binnen het economische systeem (Rotmans, 2003). De relaties tussen factoren en actoren binnen het economische systeem van de bouwsector vinden plaats op verschillende schaalniveaus. Voor de analyse van transities en systeeminnovaties kan gebruik gemaakt worden van het Multilevelmodel (figuur 3) dat beschreven wordt in de volgende paragraaf.
2.2
Het Multilevelmodel
Het Multilevelmodel bestaat uit drie schaalniveaus waarop transities plaatsvinden: microniveau (niches), mesoniveau (regimes) en macroniveau (landschap). Een transitie is het resultaat van veranderingen op verschillende niveaus (Geels, 2001) en kan alleen bereikt worden wanneer veranderingen op de drie verschillende niveaus elkaar onderling versterken. Het microniveau is het niveau waar zich niches bevinden, die de mogelijkheid bieden voor ontwikkelingen die afwijken van de huidige situatie. Deze niches zijn afgeschermd of afgesloten van de ‘normale’ markt, waardoor radicale innovaties daar mogelijk zijn. Verschillende typen niches kunnen onderscheiden worden, van technologische en marktniches tot sociale en institutionele niches. Het mesoniveau is de plek waar regimes gevormd worden. Een regime is feitelijk de gevestigde orde die als normaal wordt gezien door de maatschappij. Een verandering in het systeem is vaak nadelig voor het bestaande regime of een deel daarvan. Het macroniveau ofwel het landschap bevat de externe factoren die niet direct beïnvloedbaar zijn door experts in het regime. Factoren die een landschap vormen zijn het politieke klimaat, cultuur en wereldbeelden, alhoewel economische factoren ook een rol spelen, zoals olieprijzen en infrastructuur. Een verandering van het landschap is een langdurig proces waarbij een groot aantal verschillende partijen betrokken zijn. De verhouding tussen de drie niveaus is weergegeven in figuur 3. Deze figuur toont dat regimes ingebed zijn in het landschap en niches zijn ingebed in regimes. Innovaties vinden plaats in niches binnen de context van bestaande regimes en landschappen met hun specifieke problemen, regels en mogelijkheden en worden geïnitieerd om de problemen van bestaande regimes op te lossen. Deze problemen van het regime kunnen opkomen als gevolg van spanningen binnen het regime of druk vanuit het landschap. Innovaties die er op gericht zijn om de problemen op te lossen vinden plaats in niches en kunnen hun oorsprong hebben in veranderingen in het regime of in sommige gevallen veranderingen in het landschap. Toch resulteren ontwikkelingen in alleen niches niet tot een transitie en moeten bestaande regimes de innovaties verder 12
ontwikkelen (Kemp et al., 1998). Mogelijkheden op het regimeniveau die een kans bieden voor radicale innovatie om barrières te overwinnen worden ‘windows of opportunity’ genoemd. Een nieuw of aangepast regime kan uiteindelijk een verandering teweeg brengen in het landschap (Geels, 2001). In het algemeen hebben de belangrijke actoren op de drie niveaus verschillende belangen en zijn zij niet in staat om onderling de nodige veranderingen af te stemmen. Dit geldt ook in de bouw waar alle partijen binnen het systeem welwillend zijn en openstaan voor de transitie naar een meer duurzame gebouwde omgeving. Het macroniveau, het landschap, kan met wet- en regelgeving en richtlijnen een bepaalde transitie proberen af te dwingen. Voorwaarde is dan dat de innovaties op microniveau deze gewenste transitie kunnen bewerkstelligen en dat de gevestigde orde op het regimeniveau de eigen werkwijze en positie ter discussie stelt. De mogelijkheden uit fundamenteel onderzoek, dat plaatsvindt op het microniveau, moet door het regime vertaald worden naar en opgenomen in vermarktbare producten en diensten, die deze transitie kunnen faciliteren. Een intensievere samenwerking tussen de belangrijke actoren op de drie niveaus is hiervoor vereist. Deze samenwerking moet zich niet louter manifesteren in een efficiencyslag binnen de traditionele werkwijze, maar juist in een uitwisseling van kennis onderling om samen te komen tot innovatieve toepasbare concepten en systemen.
Figuur 3. de verschillende schaalniveaus van het Multilevelmodel (Geels 2001).
2.3
Nationaal Innovatiesysteem
Uit paragraaf 2.2 komt naar voren dat transities langzame en trage processen zijn waar één of meerdere systeeminnovaties voor nodig zijn. Innovatie wordt meer en meer als cruciaal beschouwd om de problemen die zich voor doen met betrekking tot de negatieve bijwerkingen van onverantwoorde economische groei het hoofd te bieden. Op menige politieke agenda prijkt dan ook de dringende vraag om effectief om te gaan met deze negatieve bijwerkingen van de economische welvaart. Hekkert (Hekkert et al., 2007) pleit dan ook om deze systeeminnovaties te bevorderen en te versnellen in een meer duurzame richting middels de bevordering van een Nationaal Innovatie Systeem (NIS). Het primaire doel van een NIS is om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling en diffusie van innovaties. Volgens de Universiteit van Utrecht zijn er zeven functies van een NIS die vervuld dienen te worden. Het betreft hier in het kort; ondernemersactiviteiten, kennisontwikkeling, kennisdiffusie tussen netwerken, begeleiding van onderzoek, marktinformatie, het mobiliseren van middelen en het creëren van legitimiteit ofwel tegenwerking van weerstand tegen verandering. Al deze zeven functies hebben een effect op elkaar, omdat het vervullen van één functie een effect heeft op de vervulling van de andere. De interacties tussen de functies is 13
belangrijk voor het creëren van synergie in het innovatiesysteem. De aanwezigheid van deze zeven functies maken het verloop van een succesvolle technologische ontwikkeling mogelijk en daarmee is het NIS ook een stimulans voor innovatie (Hekkert et al., 2007). Verder is het bekend uit studies naar innovatiediffusie dat de beschikbaarheid van positieve informatie in voorbeelden belangrijk is in het innovatie adoptieproces. Een goed voorbeeld doet volgen (O’Neal et al., 1973).
2.4
Diffusie en adoptie van een innovatie
Diffusie van een technologie volgt een S-curve; een moeizame start gevolgd door snelle adaptatie en tot slot een langere periode waarin de puntjes op de i worden gezet. Volgens Rogers (Rogers, 1995) is de diffusie van een technologie gedefinieerd als het proces waarin een nieuw idee of product wordt geaccepteerd door het huidige regime, waarbij de diffusiegraad de snelheid is waarmee de innovatie zich verspreid van de ene op de andere consument of actor binnen een sociaal systeem. Het proces van adoptie; de mate waarin een innovatie algemeen geaccepteerd wordt door de grootste groep (de majority), is hierbij van groot belang. Volgens Rogers bereikt het adoptieproces van een innovatie door een domino-effect uiteindelijk een ‘tipping-point’, ofwel omslagpunt, waarna de betreffende innovatie algemeen geaccepteerd zal worden door het heersende regime en vervolgens daarin verandering teweeg kan brengenen. De diffusie van een innovatie begint langzaam en ontstaat op het niche-niveau waar de innovators de nieuwe vinding bedenken. De ‘early adopters’ nemen deze innovatie vervolgens in gebruik. Op dit moment is het heersende regime nog terughoudend en niet overtuigd van de bruikbaarheid van de innovatie. Daarna slaat de innovatie aan bij de ‘vroege meerderheid’ waarna het omslagpunt volgt waardoor de innovatie snel wordt geaccepteerd door de rest van het regime en uiteindelijk zal leiden tot verandering van het heersende regime en mogelijk zelfs de verandering van het landschap. Dit proces is schematisch weergegeven in figuur 4.
omslagpunt
Figuur 4: Het adoptieproces en de diffusie van innovaties volgens Rogers.
14
3. Sociaaleconomisch krachtenspel en technische mogelijkheden (PEST-model) Het besluit om al of niet een concreet bouwplan uit te gaan voeren hangt ervan af of de mensen die de beslissingen nemen de tijd rijp achten. Zij laten zich daarbij leiden door een aantal zaken. Politiek De politiek bemoeit zich regelmatig met de bouwsector door allerlei faciliteiten in het leven te roepen. Zo is de hypotheekaftrek in het leven geroepen om het huizenbezit te vergroten. Op het moment van schrijven is het Btw-tarief voor de arbeidsuren in de bouw verlaagd naar 6% om bouwactiviteiten te stimuleren. Daarnaast is de Nederlandse overheid de belangrijkste steller van randvoorwaarden aan de bouw via het Bouwbesluit. Verder zet zij de randvoorwaarden neer voor technische innovaties op het gebied van energiebesparing. Tot slot moet de algemene maatregel van hoge belastingen op brandstoffen niet worden vergeten. Economie Men moet zicht hebben op een positief rendement om een bouwproject te starten. Het economisch tij moet goed zijn. Niet alleen de bouwer moet daarover een goed gevoel hebben, maar ook de banken die het geld voorschieten. Sociale context De maatschappij verandert. Webwinkels verdringen de reguliere detailhandel, kantoorpanden raken leeg, omdat men vanuit huis werkt. De vergrijzing leidt tot andere eisen aan de woningen. Er zijn tal van sociale veranderingen die van invloed zijn op de omvang van de bouw en wat er precies gebouwd wordt. Verschuivingen van nieuwbouw naar renovatie of andersom kan daarvan ook een consequentie zijn. Een ander onderwerp is de kwantitatieve en kwalitatieve vraag naar technisch personeel. Technologie Veel wensen voor de gebouwde omgeving moeten technisch gerealiseerd worden. De gewenste producten en diensten moeten er zijn en ook economisch verantwoord leverbaar zijn en worden onderhouden. Op het terrein van de installatietechniek is een belangrijke rol weggelegd voor instituties als TNO en ISSO. De meeste concrete innovaties op weg naar een duurzame bouw komen door materiaal- en productvernieuwingen van de toeleveranciers.
15
4. Resultaten 4.1
Overheid als drijvende kracht innovatie
4.1.1 Overheidsbeleid met betrekking tot de bouwsector in Nederland De Nederlandse overheid heeft meegewerkt en zich gecommitteerd aan internationale afspraken op het gebied van klimaatdoelstellingen en het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen (EU, 2010). In 2008 is de Energy Performance of Buildings Directive (EPBD) van de Europese Unie (EU) geïmplementeerd voor het opzetten van een energielabel voor gebouwen. De EPBD is een richtlijn die alle EU-leden verplicht tot het ondernemen van een vijftal specifieke maatregelen om de energieprestatie van alle gebouwen in de EU te verbeteren. In de richtlijn staan minimumeisen voor de energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van nieuwe en bestaande bouw, eisen voor generieke calculatiemethoden voor het berekenen van de EPC, de invoering van een energielabel voor gebouwen en een eis tot periodieke inspectie van lucht- en warmte-installaties.
Daarnaast is er vanaf 1 juli 2012 een nieuwe norm ingevoerd die verplicht is voor alle nieuwbouw. Deze NEN 7120 vervangt de oudere energieprestatienorm NEN 5128 voor woningbouw en NEN 2916 voor utiliteitsbouw. Op een later tijdstip zal deze ook bindend zijn voor de bestaande gebouwde voorraad in plaats van de ISSO 75.3 en ISSO 82.3. Vanaf dan heeft Nederland één bindende norm voor het bepalen van de energetische kwaliteit van gebouwen. Het Energielabel, met label A als meest energiezuinig tot label G zeer energie-onzuinig zal het inzichtelijk maken voor huizenbezitters hoe efficiënt hun woning is in vergelijking tot andere en dus hoe hoog hun uitgaven voor energie zullen zijn (NEN/Agentschap NL, 2012)1. De Nederlandse overheid streeft voor het jaar 2050 naar een vermindering van ten minste 80% aan broeikasgassenemissies ten opzichte van de niveaus uit 1990, onderwijl met behoud of verbetering van de huidige betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening, energiezekerheid, economische groei en welvaart. Verbetering of behoud kan met reeds beschikbare commerciële technologieën in de vorm van hernieuwbare energiebronnen zoals zonnepaneeltechnologie, op zee geproduceerde windenergie en CO2 afvang- en -opslagsystemen (CCS) gerealiseerd worden. Het is 16
daarbij nodig dat de gelijktijdige ontwikkeling van nieuwe technologieën op het gebied van hernieuwbare energiebronnen en de optimalisatie van de bestaande technologieën gestimuleerd wordt met effectieve financieringsprikkels, overheidsfinanciering en overheidssteun (ECF, 2010).
4.1.2 EPBD, EPC en Bouwbesluit De Europese richtlijn (EPBD) en de uitvoering van de Nederlandse overheid dragen bij aan de besparingsdoelstellingen van zowel Europa als Nederland. Er is een grote variëteit aan beleidsinstrumenten gericht op energiebesparing bij huishoudens. Het is juist de combinatie van diverse maatregelen die leidt tot effect. De basis wordt gevormd door verplichtingen en convenanten. Daarnaast wordt met subsidies en kennisoverdracht de uitvoerbaarheid vergroot. Voor nieuwbouwwoningen is de EPC het belangrijkste - verplichtende – instrument. Een EPC van 0,8 is als uitgangspunt genomen. De EPC is/wordt geleidelijk aangescherpt naar 0,6 in 2011 en naar 0,4 in 2015. Uiteindelijk moeten woningen energieneutraal gebouwd worden vanaf 2020. Aanvullende beleidsafspraken uit het lenteakkoord 2012 over zeer energiezuinige en innovatieve bouwprojecten in excellente gebieden, subsidies voor demonstratieprojecten en ondersteunende faciliteiten vanuit het programma VROM Kompas, zijn belangrijk voor het vergroten van draagvlak en praktische kennis bij bouwpartijen, zie bijvoorbeeld de publicatie van SenterNovem: Referentiewoningen nieuwbouw (DGMR Bouw, 2006). Om energiebesparing te realiseren in bestaande koop- en particuliere huurwoningen is het ‘Meer met Minder’-convenant afgesloten met energiebedrijven, de installatiebranche en de bouwsector (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties et al., 2012). Deze partijen hebben gezamenlijk een programma opgezet, waarmee eigenaren van woningen ondersteund worden bij het aanbrengen van besparingsmaatregelen. Deelname van woningeigenaren is vrijwillig, waardoor het effect van het convenant onzeker is.
Aan het (ver)bouwen en gebruik van woningen en andere gebouwen zijn regels verbonden. In het bouwbesluit staan de minimale bouwtechnische voorschriften waaraan gebouwen moeten voldoen. Dit zijn voorschriften op het gebied van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu. Duurzaam bouwen zet aan tot innovatie en productontwikkeling. Producten die nu standaard gebruikt worden, zijn ontwikkeld vanuit duurzaam denken. Bijvoorbeeld verf op waterbasis en zogenaamde ‘high-solid’-verven met minder schadelijke stoffen.
17
De energieprestatie van een nieuw gebouw wordt uitgedrukt in een energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Hoe lager de EPC, hoe zuiniger het gebouw. De EPC wordt steeds strenger om de bouw voor te bereiden op bijna energieneutraal bouwen vanaf eind 2020. Vanaf 2011 is de EPC voor nieuwe woningen 0,6 (was 0,8). Ook voor nieuwe kantoren, scholen, ziekenhuizen en andere gebouwen geldt een steeds lagere EPC. Alle nieuwe gebouwen moeten in 2015 de helft minder energie gebruiken dan in 2007. Vanaf eind 2020 is alle nieuwbouw bijna energieneutraal. Dit betekent dat een gebouw (over een jaar genomen) bijna evenveel energie opwekt als verbruikt. Nieuwe overheidsgebouwen zijn al vanaf eind 2018 bijna energieneutraal. Dit heeft het Rijk met de bouwsector en woningsector afgesproken en vastgelegd in het herijkte Lente-akkoord Energiebesparing van 2012 (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties et al., 2012). Dankzij deze wetgeving voor de energieprestatie van gebouwen (EPC) ontwikkelde de industrie onder meer nog zuiniger verwarmingsketels en ventilatiesystemen. Ook wordt steeds meer gebruik gemaakt van duurzame energie door de inzet van warmtepompen, zonneboilers en zonnepanelen.
4.1.3 De overheid in voortrekkersrol De overheid vervult een pioniersrol bij het realiseren van energieneutrale gebouwen. Als opdrachtgever in de bouwsector hanteert de Rijksgebouwendienst (RGD) de volgende prestatie-eisen. Alle publiekstoegankelijke overheidsgebouwen groter dan 500 m 2 zijn vanaf 2013 voorzien van een zichtbaar energielabel. Vanaf 2015 geldt dat voor gebouwen die groter zijn dan 250 m2. Voor de nieuwbouw zal de RGD steeds een fase vooruitlopen op de aanscherping van de Energieprestatiecoëfficiënt met als doel om vanaf eind 2018 energieneutrale gebouwen te realiseren. De kennis en ervaring die met deze aanpak wordt opgedaan deelt de RGD met de markt. Daarnaast draagt de RGD bij aan de opschaling van energiebesparing in nieuwe en bestaande utiliteitsgebouwen door innovaties te stimuleren in techniek, proces en contractvormen (Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2011). Een al wat ouder voorbeeld is de renovatie van het ministerie van Justitie (zie bijlage 2). Recent is het convenant EnergieRijk Den Haag (zie bijlage 3). Dit convenant was nodig, omdat hier een eenvoudige innovatie, op gebouwniveau in dit geval, heeft geleid tot een ruimtelijk ordeningsprobleem op het niveau van een stadswijk. Ook op andere terreinen zijn dit soort macroaanpassingen te verwachten. Als bijvoorbeeld huizen min of meer zelfvoorzienend worden op het gebied van energie, is het de vraag of er nog een gasnet in de wijk moet liggen. Dan kun je ook besluiten zo nodig elektrisch bij te verwarmen. Ook ligt het elektriciteitsnet in een woonwijk er dan niet om stroom te laten vloeien van de grote elektriciteitscentrales naar de eindgebruikers. Het ligt er dan primair om de kleine lokale verschillen in productie en verbruik tussen de bewoners te vereffenen.
4.2
Stakeholders op de bouwplaats
Op de bouwplaats werken veel partijen samen om het project te realiseren. Veelal is er een volgorde waarop de onderaannemers worden opgeroepen: de funderingsspecialisten het eerst en de schilders het laatst. Dit wordt de keten genoemd (regime volgens het multilevelmodel). Traditioneel is er een hoofdaannemer die, meestal geselecteerd op de laagste prijs, onderaannemers inhuurt. Iedere onderaannemer werkt daarmee onder grote prijsdruk en doet precies dat waarvoor hij is aangenomen. Er wordt door de onderaannemers regelmatig gesproken over niet alleen meewerken, maar ook meedenken. Het is de vraag welke micro-innovaties of veranderingen in het landschap deze samenwerking in de keten op gang gaat brengen.
18
4.2.1 Verhoudingen in de keten De bouwsector heeft de naam niet innovatief te zijn. Dit ligt niet aan een gebrek aan ideeën, maar aan het gebrek aan samenwerking. De selectie op de laagste prijs remt het innovatieve proces. Door de hiërarchische werkwijze ontstaat er spanning in de relatie tussen de verschillende partijen. Partijen staan weinig open om elkaars ideeën te accepteren of uit te voeren. De bouwsector houdt zichzelf in een wurggreep. De toeleveranciers in de bouw laten de meeste innovatie zien. Er komen nieuwe materialen en nieuwe installaties op de markt. Vanuit die hoek is er grote drang om deze vernieuwingen daadwerkelijk toe te passen. De bouw is echter traditioneel vraaggestuurd. Zij bouwen wat de opdrachtgever wil en die weet vaak niet wat er allemaal te koop is. Het ontbreekt de bouw aan een actieve benadering van de klanten met uitleg over de mogelijkheden. Een voorbeeld is het kunnen geven van prestatiegaranties op het geleverde product. Het gaat dan met name om de energieprestatie van het gebouw over een lange periode. Daarover moet de bouwwereld met de klant actief in gesprek. De technische mogelijkheden om in de keten samen te werken worden steeds groter. Daarmee komt er ook druk om dat ook daadwerkelijk te doen. De mogelijkheden om geld te besparen door afstemming van werkzaamheden en synergievoordelen door echt samen te werken geven daar richting aan. ISSO heeft in 2013 aan dit onderwerp een ThemaTech-nummer aan gewijd (ISSO, 2013). In bijlage 1 wordt dieper ingegaan op het ondersteunende model voor integrale samenwerking (BIM).
4.2.2 Woningbouw De grote afwezige op de bouwplaats is de toekomstige bewoner. Woningcorporaties of projectontwikkelaars vertegenwoordigen deze. Het is de vraag of de belangen van deze twee partijen overeenkomen met die van de koper/huurder. Omdat er minder woonwijken en bedrijfspanden gebouwd worden, wordt de kleinschalige consument als opdrachtgever steeds belangrijker. Een nieuwe opdrachtgever vraagt om een andere bedrijfsvoering. De man in de straat vraagt nog niet om een duurzame woning. Wel om een goedkope woning. Het energielabel zou het onderscheid tussen woningen veel meer zichtbaar maken voor de eindgebruiker. Dat maakt inzichtelijk welke woningen duurzamer en energiezuiniger zijn en uiteindelijk dus goedkoper om in te wonen. Het is een sector-overstijgend probleem de technische mogelijkheden over het voetlicht te brengen en vanuit dat perspectief aan te sluiten op de behoeften van de klant. Dit vergt een omslag in de manier van denken. De bouw doet weinig aan marktonderzoek of navraag naar de ervaringen van de bewoners. Er is nu weinig na-evaluatie om van daaruit het proces of product aan te passen of te optimaliseren. Het is belangrijk dat klanten/gebruikers geïnformeerd en geadviseerd worden over keuzemogelijkheden en nieuwe technologieën. Er zal dus ook een grote behoefte zijn aan mensen die in dat deel van de keten opereren. Daarvoor heb je andere competenties nodig dan de echte technische vakmensen. Er ontstaan dus ook andere functies binnen de bouwsector dan de pure techneuten. Kleinschalige renovaties geven de installateurs een mogelijkheid om buiten een hoofdaannemer om rechtstreeks met de klant zaken te doen. Door de complexiteit van de steeds wisselende opdrachten zal de installateur in steeds wisselende samenstelling met collega’s samenwerken.
19
4.2.3 Utiliteitsbouw Hier is de toekomstige bewoner vaak wel aanwezig en kan een afweging maken tussen de kale kosten van de bouw tegenover de totale kosten van het gebruik van het bouwwerk over de levensduur. De rijksoverheid met de Rijksgebouwendienst heeft ook voldoende expertise in huis om innovatie bij de bouwers af te dwingen. Dit is overheidsbeleid en wordt actief toegepast. Zo krijgen andere opdrachtgevers van de overheid de mogelijkheden voor innovatieve gebouwen en innovatieve werkwijzen te zien. Contractvormen zoals Design and Construct (D&C) of zelfs volgens het concept Design, Build, Finance, Maintain and Operate (DBFMO) bevordert ketensamenwerking, omdat je door het contract gedwongen wordt om meerdere zaken in overleg tussen alle partijen op elkaar af te stemmen. Deze contractvormen en BIM als efficiencytool brengen een rode draad aan door het hele project, waarin alle partijen gezamenlijk afspraken hebben gemaakt en dus beter zullen samenwerken.
4.3
Sociaaleconomisch krachtenspel en technische mogelijkheden
Het gaat hier om de stille krachten die werkzaam zijn in de randvoorwaarden voor de bouw.
4.3.1 Politiek Het belang van de politiek voor de context waarin gebouwd wordt is het afgelopen jaar weer duidelijk geworden. De politieke besluitvorming rond de mogelijkheden hypotheken te krijgen en het afbouwen van de hypotheekaftrek heeft de woningmarkt op slot gezet. De woningcorporaties krijgen te maken met afroming van hun balansen en kunnen daarom minder investeren. Men kijkt op dit moment naar de politiek om maatregelen te treffen om de markt weer vlot te trekken. Bouwen is zeer sterk ingekapseld in publieke regelgeving, ruimtelijke ordening, milieuen bouwregelgeving etc. Er zijn heel veel spelregels waar rekening mee gehouden moet worden en waar de plannen aan getoetst worden. Deze zijn van grote invloed op de bouw. Deze regelgeving bestaat, omdat je in de bouw een fysiek product neerzet dat voor zeer lange tijd zal bestaan. Met wet- en regelgeving afdwingen van een verduurzaming van de gebouwde omgeving is op zich goed om de verduurzaming te forceren. In de bouwsector is men gewend om steeds alleen aan die minimale eisen te voldoen. Een positievere bijdrage door de bouw laat het Lente-akkoord Energiezuinige Nieuwbouw tussen het rijk en de bouw van 28 juni 2012 zien (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties et al., 2012). Artikel 1.1a Partijen zetten zich in voor de verlaging van het gestandaardiseerde energieverbruik in de volle breedte van de nieuwbouwproductie (woning- en utiliteitsgebouwen) met 50% per 1 januari 2015. Referentie hierbij is het gebouwgebonden energieverbruik in gebouwen die gebouwd zijn conform de op 1 januari 2007 vigerende bouwregelgeving en volgens de reikwijdte van de Energieprestatienorm EPN en zijn opvolger de norm Energieprestatie van Gebouwen EPG. Het energiezuiniger maken van de gebouwde omgeving maakt ook andere ingrepen nodig. In Duitsland worden de energiemaatschappijen gedwongen tot de transitie van centraal eenrichtingsverkeer van de energiecentrale naar de verbruiker naar decentraal tweerichtingsverkeer. De teruglevering aan het net door de kleine lokale producenten met hun zonnepanelen en windmolens wordt gegarandeerd met een bepaalde prijs, zodat de investering gedaan kan worden om duurzame decentrale opwekking mogelijk te maken. Een ander voorbeeld is de vraag of er nog een gasnet in een nieuwe woonwijk moet komen als de woningen eigenlijk geen verwarmingsketel meer nodig hebben.
20
4.3.2 Economie Bij de experts bestaat een gevoel van urgentie: we moeten af van de traditionele ‘bouwsector’; bouwen als doel is passé; bouw is een middel om een bijdrage te leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken en problemen; het traditioneel bouwen van huizen is gewoon het leveren van een product, maar bewoners zoeken naar meer, naar ervaringen en emoties. Er bestaat het beeld dat moderne marketingstrategieën aan de bouw voorbij zijn gegaan. De bouwsector kan weer winst maken door andere business modellen, andere concepten te ontwikkelen, meer richting dienstverlening en belevingen. Daarvoor moet er gesproken worden met de klant, maar dat is de bouwsector niet gewend. De sector moet allianties sluiten met partijen (van buiten de bouwsector) die wel goed zijn om in contact te komen met de maatschappij. De bouw moet toe naar een lifestyle en een circulaire economie. Geïntegreerde contractvormen zijn een belangrijke drijvende kracht voor vernieuwing. Het is een middel voor de sector om andere duurzame materialen te gebruiken en innovatiever bezig te zijn. Dat proces komt op gang maar het gaat slechts stapsgewijs. Het proces wordt gedreven door de rijksoverheid en bijvoorbeeld gemeenten die dat proces als opdrachtgevers afdwingen. Bedrijven worden steeds kieskeuriger met wie ze samenwerken, omdat er nu meer kwaliteit gevraagd wordt. Bedrijven die de tijd nemen om te veranderen en zich te richten op de nieuwe markt met meer complexiteit, meer binnenstedelijk bouwen, meer onderhoud en minder nieuwbouw en meer klantgericht zijn, zullen overleven. In de utiliteitsbouw is bijvoorbeeld al sprake van het gebruik van het energielabel. Al een paar jaar wordt ongeveer een kwart van de nieuwbouw met verdergaande duurzaamheidsmaatregelen ontwikkeld. Eén van de werkwijzen die in de bouwsector zal moeten veranderen, is het projectmatig werken. De gemiddelde bouwonderneming wil zijn investering nu het liefst binnen één klus terugverdienen. Ze moet echter, zoals in de meeste andere branches gebruikelijk is, zich richten op de langere termijn. Projectoverstijgend investeren is noodzakelijk. Domotica is een voorbeeld. Eén huis automatiseren kost zo’n € 10.000 aan ontwikkeling. De hardware is misschien € 1.500. Totale kosten voor één huis € 11.500. Als je die ontwikkeling voor vijfhonderd woningen tegelijkertijd doet, kost het nog maar € 20 per huis om te ontwikkelen. Tel daarbij die € 1.500 op en je bent voor € 1.520 per huis klaar. Dit is de toekomst: groot denken en bouwen met visie. De innovatiegraad is aan het stijgen, maar veel innovaties worden gewoon niet gebruikt, omdat de inkopers selecteren op prijs. Daarnaast worden producten te weinig vermarkt. Er wordt niet genoeg reclame gemaakt voor nieuwe, slimme producten. Leveranciers zouden campagnes richting de inkopers kunnen opstarten en gaan investeren in onderwijs: dit is het, zo werkt het, dit zijn de voordelen, dit de nadelen, zo moet je het toepassen enz. Dat gebeurt niet of te weinig. Op het gebied van duurzaamheid is nog marktperspectief voor de bouwsector. Niet zozeer in alle installaties en voorzieningen die in een toekomstige bouw kunnen worden gerealiseerd, maar juist op de service en dienstverlening er omheen. Het binnenklimaat (ventilatie, energie, terugdringen geluidsoverlast) en energieverbruik krijgen nog niet bij alle klanten van de bouwsector de aandacht die het verdient. Mensen worden in hun portemonnee geraakt door de energieprijzen en dus zullen ze meer bewust worden in hun keuze voor energiezuinige woningen. De bestaande voorraad verduurzamen op energiezuinigheid is dan ook een ontwikkeling die nu snel gaat toenemen en dat is gunstig voor de bouwsector.
21
Vier bouwers en zes woningcorporaties hebben een plan om 111.000 naoorlogse sociale huurwoningen energieneutraal te gaan maken2. In 2020 zou een kwart miljoen huurders zo geen energienota meer hoeven te betalen. De totale renovatiekosten worden geschat op 6,5 miljard euro en worden via een constructie betaald via huurinkomsten. Op 28 juni 2013 tekenden zij na drie jaar experimenteren een samenwerkingsovereenkomst voor de eerste 11.000 woningen. Minister Blok van Wonen (VVD) steunt het plan. Hij moet de huurwet aanpassen om de financiële kant van het plan mogelijk te maken. Uneto-VNI en Otib voorzien voor de installatiebranche een ander landschap: Over tien jaar willen mensen geen individuele installatieproducten meer. Ze zoeken een integrale oplossing. ICT stelt de installateur in staat om altijd op maat te leveren, precies zoals de opdrachtgever wil. Kwaliteit en de relatie met de klant staan bovenaan.3 Dat geeft de installatiebranche de mogelijkheid om zich aan de bouwketen te onttrekken. Zeker bij kleinschalige renovaties liggen er kansen, maar ook bedreigingen. De totale installatie wordt steeds complexer en het is de vraag of een individuele installateur alle expertise in huis heeft. Het is nodig om een ander business model te gaan hanteren: De installateur werkt met de partijen uit zijn netwerk – en dat hoeft niet langer binnen de keten te zijn – die het best geschikt zijn voor de klus. De opdrachtgever wil straks niet meer betalen voor de installatie, maar voor tien jaar comfortabel wonen en werken. Er komen dus nieuwe business modellen. In 2020 werken installateurs steeds vaker samen in een of ander netwerk. Hij is dan niet langer de duizendpoot die alles zelf probeert te leveren, maar hij weet precies waar hij de beste oplossing voor zijn opdrachtgever kan vinden3.
4.3.3 Sociale context De bouwsector is verwend. Jarenlang was er meer dan genoeg werk. Er zijn jaren geweest dat er tweehonderdduizend nieuwe woningen per jaar werden opgeleverd. Er was altijd vraag naar woningen, wegen, kantoorpanden en bedrijfsruimtes en er was meer dan genoeg budget. Bouwbedrijven hadden de luxe om zich geen zorgen te hoeven maken. De bouwsector is de afgelopen decennia best iets veranderd, maar de complete omslag moet nog komen. Nu in Nederland economisch en demografisch de groei eruit is, is ook de luxepositie weg. Bouwbedrijven moeten schakelen van aanbodgericht naar vraaggericht ondernemen. Het werk moet anders georganiseerd worden en communicatie en creativiteit worden enorm belangrijk in de bouw. Op dit moment komen er in Nederland zo'n 70.000 huishoudens per jaar bij. Zij vestigen zich voornamelijk rond Amsterdam en Utrecht. Sommige regio's in Nederland krimpen echter. Dit zal de komende jaren steeds erger worden. We komen terecht in een nieuwe werkelijkheid. Eén die vraagt om een ander type bouwbedrijf en een ander type bouwvolume. Het is de verwachting dat er een scherpere scheiding gaat ontstaan tussen renovatie aan de ene kant en industrialisatie in de nieuwbouw aan de andere. In vormen van personeel verwoord: ambachtelijke vaklieden en ‘plug & play’ monteurs. Om de sector vooruit te helpen is het nodig de werkwijze te veranderen. Alle partijen moeten bij aanvang van een project met elkaar in contact komen en het proces en project doorspreken. Hierdoor verandert het perspectief van alle partijen en benadruk je de gezamenlijke belangen. Dit bevordert de efficiëntie en de medewerkers van de verschillende bedrijven ontwikkelen een gevoel van trots op het hele eindproduct dat ze samen gerealiseerd hebben. Maar het hoeft zich niet te beperken tot concrete projecten. Gebruik maken van ‘wisdom of the crowds’ zal toenemen. Dat kan binnen de bouwkolom, want medewerkers zijn naast specialisten ook wereldburgers en ervaringsdeskundigen. Het kan ook door via 22
sociale media intensief contact te onderhouden met de stakeholders en op die manier ook ‘feeling’ houden met de maatschappij. Op die manier valt er veel meer kennis en inzichten te ontsluiten. Het optimaliseren van producten en processen, het actief inzetten voor innovatie en ‘feeling’ houden met de maatschappij, die drie-eenheid is belangrijk. Maar ook materiaal en diensten delen via een digitale marktplaats voor bedrijven in de bouw past helemaal in de lijn van de circulaire economie. De sector zal beter samenwerken, meer geworteld zijn in de samenleving. Het imago van techniek kan altijd beter en de bouw is daarvoor een belangrijke en nuttige sector. Er zijn twee soorten mensen nodig: goed opgeleide jongeren, weer echt technisch geschoold. Daarnaast mensen met marketingkennis en die gevoel hebben voor wat er in de maatschappij leeft. Het is wenselijk dat er meer balans komt tussen mannen en vrouwen in de bouw. Binnen Europa loopt Nederland achter op dat gebied. Opleidingen zouden dit kunnen aanpakken door meer en/of andere voorlichting over de opleidingen te geven. Laat zien dat bouwen leuk is, dat niet alles vies werk is en dat het ook een heel sociaal beroep is, waarin je met teams werkt en met klanten.
4.3.4 Technologie Bouwbedrijven hebben geen echte R&D-afdelingen. Het zijn assemblagebedrijven die verschillende toeleveranciers bij elkaar brengen op de bouwplaats. Voor innovaties zijn zij afhankelijk van andere delen van de keten zoals de installatiesector en de toeleverende industrie. Maar door het ontwikkelen van nieuwe concepten kunnen zij technologische ontwikkelingen wel stimuleren. Er zijn al de nodige conceptontwikkelaars, zie bijvoorbeeld het initiatief NiaNesto waar kwalitatief gelijkwaardige woningen worden aangeboden die veel goedkoper zijn dan woningen die op de traditionele manier gebouwd worden.4 Circulair ontwikkelen is belangrijk. We produceren meer dan nodig en zijn qua grondstoffen bezig met de tweede aarde te consumeren. In de bouw kan afval ook winst zijn en de basis vormen voor een ander maakproces. Het is een technologische opgave restmaterialen na sloop weer terug te brengen in het bouwproces; het Cradle-to-Cradle principe. Contractvormen als D&C en DBFMO bevorderen ketensamenwerking, omdat je door het contract gedwongen wordt meerdere zaken in overleg met elkaar af te stemmen. Deze wens vormt de drijvende kracht achter BIM, een ICT-gereedschap om de bouwplaats virtueel inzichtelijk te maken en de planning van de activiteiten te ondersteunen. Over het algemeen is de sector conservatief te noemen als het gaat om het innovatiekarakter- de bouwsector zou ook meer en sneller nieuwe technologieën kunnen accepteren. Op het gebied van ICT valt er bijvoorbeeld nog veel te innoveren. Sociale media en communicatie zullen ook belangrijker worden binnen de bouw. Prefab bouwen (in fabriekshallen) zal ook opkomen. De uitdaging zal zijn met basiselementen toch verschillende soorten woningen te bouwen. Op die manier ben je minder onderhevig aan weersinvloeden en valt er te besparen door efficiency. De thermische kant, warmtevraag is het vlak waar de meeste winst behaald kan worden. De elektrotechniek is al vrij zuinig en daar valt niet heel veel meer te doen. Het schakelen tussen vraag en aanbod en het lokale en decentrale opwekken van energie is een belangrijker onderwerp. De opgave is het meten en regelen en het balanceren van de opgewekte en de te verbruiken hoeveelheid elektrische energie. De opslag van elektrische energie zal ook belangrijk zijn. Hoe kun je even bufferen om zo beter te balanceren? Daar ligt nog wel een uitdaging voor de elektrische installatie.
23
Een woord van waarschuwing is op zijn plaats. De technologische component van de installatiesector is heel groot en doel en middel worden hierin nog wel eens verwisseld. Gaat het om de technische installatie op zich of gebruik je het om te voldoen aan de wensen van de klant. Soms heb je minder techniek nodig om een hoger comfortniveau te bereiken bij de eindgebruiker. Dit is soms moeilijk te accepteren voor de sector. Door de nadruk teveel op technologie te leggen kun je ook aversie voor die technologie opwekken. Maar door de principes daarachter uit te leggen en te gebruiken kun je juist unieke meerwaarde leveren. Toekomstige werknemers zullen meer klantgericht moeten gaan leren denken. De mensen in de branche moeten zich meer gaan bezighouden met waarom en voor wie je een object realiseert. Van directeur tot monteur moet iedereen beter duidelijk hebben wat de behoefte is en over de vraag heen durven kijken. Echte techneuten zijn hier niet altijd goed in. Het is de verwachting dat er een scherpere scheiding gaat ontstaan tussen renovatie aan de ene kant en industrialisatie in de nieuwbouw aan de andere. In vormen van personeel verwoord: ambachtelijke vaklieden en ‘plug & play’-monteurs.
4.4 Innovatiebeleid en de markt 4.4.2 Synergie in de keten De drijvende kracht achter samenwerking in de keten ligt sterk bij de opdrachtgever. Dat is zo als grote opdrachtgevers als de Rijksgebouwendienst of woningcorporaties de opdracht geven. Die moeten dan wel nut en noodzaak daarvan inzien. Als een projectontwikkelaar voor eigen rekening koopwoningen bouwt ligt dat niet zo. Dan is er overigens nog wel een opdrachtgever op de achterbank: de overheid met het Bouwbesluit.
Contractvormen als D&C en DBFMO bevorderen ketensamenwerking, omdat je door het contract gedwongen wordt meerdere zaken op elkaar af te stemmen. Daarnaast bevordert het ook de efficiency. Deze contractvormen en BIM als tool brengen een rode draad aan door het hele project, waarin alle partijen gezamenlijk afspraken hebben gemaakt en dus beter zullen samenwerken. Het logistieke proces kan daarmee ook verbeterd worden. Als je daar efficiencyslagen kan maken, scheelt dat in de kosten. Prefab-bouwen kan daar een onderdeel van zijn.
4.4.3 Intelligente energievoorziening Voor oude woningen is een EPC van 0,8 als uitgangspunt genomen. De EPC is/wordt geleidelijk aangescherpt naar 0,6 in 2011 en naar 0,4 in 2015. Om de oudere woningen op hetzelfde niveau te brengen zijn vele maatregelen te nemen. De isolatiewaarde van muren, ramen en vloeren moeten omhoog. Ook moet oncontroleerbare tocht tot een minimum worden beperkt. Aanpassing van het oudere huizenbestand aan de nieuwe standaard moet met zorg gebeuren. Er zijn vele detailzaken waarop gelet moet worden. Isolatie geeft andere temperatuurprofielen in de spouw met mogelijke condensatie en schimmelvorming als gevolg. Het dichtmaken van een huis tegen tocht zorgt voor een slechter binnenklimaat. 24
De volgende stap is het energieneutraal maken van de woning. Dat vergt het volledig overdenken van alle kleine bijdragen aan energiebesparingen die nog mogelijk zijn. Denk bijvoorbeeld aan het terugwinnen van restwarmte uit douche- en waswater of een warmtewisselaar tussen de uitgeblazen en ingelaten ventilatielucht. Verwarming of koeling zal per ruimte afhankelijk van het gebruik geregeld moeten worden. Daarnaast moeten verschillende kleine energiebronnen van zonnepanelen of warmwaterreservoirs worden benut. Misschien moet veel energieverbruikende apparatuur als (af)wasmachines zichzelf aanschakelen als de energieproductie van het huis dat toestaat. Dit alles vraagt om installaties en huishoudelijke apparatuur die via een sterke infrastructuur in de woning kunnen communiceren met een intelligente sturing. Ook als woningen en utiliteitsgebouwen energieneutraal zijn, wil dat nog niet zeggen dat zij dat op elk uur van de dag of in elk seizoen zullen zijn. Het balanceren van vraag en aanbod over grotere gebieden en in verschillende seizoenen zal via het elektriciteitsnet gaan. Het eenrichtingverkeer van de grote stroomproducenten naar de verbruikers zal worden omgezet naar een systeem van vele leveranciers en verbruikers in wisselende samenstelling. Dat stelt andere eisen aan het elektriciteitsnet; het woord dat daar bij past is “smart grid”. Passieve ventilatie in traditionele woningen hangt af van de windsterkte, de windrichting en de temperatuurverschillen tussen binnen en buiten. De behoefte aan ventilatie hangt af van het gebruik van de individuele ruimten. Het gevoel van comfort in een ruimte hangt af van de circulatie en temperatuur van de lucht. Dit alles goed regelen vergt een uitgebreid meetinstrumentarium, een regelbare luchtbehandeling, een intelligente sturing en een infrastructuur om alles met elkaar te verbinden. De gedwongen ventilatie in moderne woningen is minder afhankelijk van de weersomstandigheden, maar de meeten regelapparatuur is niet veel anders. Een radicaal nieuwe manier om een gebouw te verwarmen of te koelen is de betonkernactivering. Hierbij wordt het binnenklimaat geregeld door de hele constructie op de juiste temperatuur te brengen, niet alleen de lucht. Deze manier van klimaatbehandeling is met name geschikt voor gebouwen die dag en nacht in gebruik zijn, zoals ziekenhuizen en zorginstellingen (zie bijlage 4). Het is de verwachting dat de technologische vernieuwingen rond energieverbruik en binnenklimaat invloed zullen hebben op de beroepen die in het middelbaarberoepsonderwijs worden onderwezen (Build Up Skills Nederland, 2013). Het gaat dan om nieuwe specialisaties van bestaande beroepen en zelfs nieuwe beroepen die in 2020 nodig zijn. Deze specialisaties bouwen, als alles goed is, voort op de competenties die het initiële onderwijs de aankomend vakman heeft geleerd. Er is met name gekeken naar de kwaliteiten die medewerkers nodig hebben om in bestaande bouw een renovatie uit te voeren. Dat is lastiger dan in nieuwbouw. Er zijn 62 specialismen benoemd die in bij renovaties in de bouw- en installatiesector een rol spelen. Van 15 is nog geen cursorische bijscholing beschikbaar, op twee na allemaal in de installatiesector. Zes specialismen in de bouw sluiten niet aan bij een beroep dat in het MBO wordt onderwezen al kun je er wel een cursus voor volgen. De beroepen Isoleerder en Steller en monteur van prefab-elementen in de bouw ontbreken volgens deze analyse (zie bijlage 5).
4.4.4 Comfortabel leven Comfortabel leven heeft natuurlijk te maken met het binnenklimaat in de woning. Maar het heeft ook te maken met de mogelijkheden om vanuit huis te werken, aan home entertainment te doen en om tot op hoge leeftijd in de eigen woning te kunnen blijven. Communicatie met de buitenwereld is daarbij van belang. Actief om in contact te treden 25
met collega’s, familie, vrienden en bekenden, maar ook passief bij inbraak of bij calamiteiten thuis. Bij dat laatste moet met name gedacht worden aan mensen die zelfstandig wonen, maar vanuit een zorgpost in de buurt in de gaten worden gehouden. Ook hier is een samenspel tussen sensoren, een infrastructuur en ICT aan de orde.
26
Conclusie en aanbevelingen Algemeen De Rijksoverheid en de Europese Unie vormen de drijvende kracht achter de energiezuinige bouw. De regelgeving wordt in fasen aangescherpt en de markt moet zich daarnaar voegen. Synergie in de bouwketen is een belangrijke innovatie die nodig is om alle mogelijkheden om te komen tot energiezuinige gebouwen te benutten. Geïntegreerde contracten van ontwerp en financiering tot en met meerjarig beheer maken het noodzakelijk om de complete (Cradle-to-Cradle) levenscyclus van een gebouw te beschouwen. Er wordt veel verwacht van de synergie die ontstaat door de samenwerking van alle partijen die gedurende de levensloop met het gebouw te maken krijgen. Op beperktere schaal wordt hetzelfde verwacht van de samenwerking van alle partijen gedurende de stichting van het gebouw. Speciaal ontwikkelde software maakt het mogelijk dat de partijen op de bouwplaats innig kunnen samenwerken. De software maakt het mogelijk dat partijen ruimtelijke en planningsproblemen eerder zien en eerder kunnen oplossen. Synergetische voordelen behalen kan alleen als alle partijen op voet van gelijkheid willen samenwerken. In de bouw is dat op alle tijdschalen niet vanzelfsprekend. Traditioneel is er een sterk en hiërarchisch projectmanagement in de bouwfase en dat de toekomstige beheerder meepraat over het ontwerp is niet gebruikelijk. Realisatie van de synergetische voordelen vergt het opgeven van machtsposities en een andere manier van samenwerken. In onze gesprekken met deskundigen blijkt dat dit als de belangrijkste hindernis wordt gezien. Dit soort culturele omslagen vragen tijd. Ondersteuning met voorbeeldprojecten en technische informatie door de eigen branche is noodzakelijk om weerstand weg te nemen. Beide activiteiten worden ook actief door de overheid en branches gedaan. Voor publiek- private samenwerking is een prijs ingesteld: PPS Award van Building Business/IPFA. Aanbevelingen De aanbevelingen die volgen uit dit onderzoek, zijn onder te verdelen in aanbevelingen die betrekking hebben op de bouwsector zelf en in aanbevelingen inzake de competenties van de werknemers in de sector. In hoofdstuk 4 zijn deze aanbevelingen benoemd en beschreven, in dit hoofdstuk worden ze puntsgewijs nog eens opgesomd. Sectoraal Richt je naast het produceren van woningen en gebouwen op toegevoegde waarde in termen van ervaringen en emoties. Kansen zijn er voor lifestyle en een circulaire economie. Hierbij horen andere business modellen dan de traditionele Denk hierbij aan service en dienstverlening Vorm op basis van gelijkwaardig multidisciplinaire teams voor het gehele bouwproces. Groot denken en bouwen met visie - invoeren projectmatig werken. Benut contractvormen als D&C en DBFMO voor het bevorderen van ketensamenwerking. Klantgerichtheid naar opdrachtgever en toekomstige gebruiker zal in belang toenemen. Er is behoefte aan advisering over het afstemmen van vraag en aanbod van energie in relatie tot decentrale opwekking. Bedrijven Richt je op nieuwe ontwikkelingen en markten zoals binnenstedelijk bouwen, meer onderhoud en minder nieuwbouw en meer klantgerichtheid.
27
Leveranciers worden uitgedaagd innovaties toegepast te krijgen in bedrijven en daarnaast investeren in onderwijs. De installateur doet er verstandig aan het traditionele netwerk uit te breiden met andere netwerken. Maak de omslag van aanbodgericht naar vraaggericht ondernemen. Communicatie en creativiteit nemen in belang toe.
Technologie Benut mogelijkheden voor innovatie met ICT, social media en prefabricage. De technologische component van de installatiesector is heel groot. De installateur neemt door dit relatieve belang een belangrijke positie in t.o.v. de andere bouwpartners. Energiebesparing zal verder toenemen naar energieneutraal bouwen tot wellicht energie leverend. Competenties Marktcommunicatie en advisering worden belangrijker. Evenals klantgericht opereren op alle functieniveaus. Houd rekening met een scherpere scheiding tussen renovatie aan de ene kant en industrialisatie in de nieuwbouw aan de andere en de specifieke eisen aan competenties (ambachtelijke vaklieden en ‘plug & play’-monteurs). Voor overige veranderingen in beroepen zie bijlage 5.
28
Bronnen Literatuur
Build Up Skills Nederland, Nationale Roadmap Conferentierapportage, Build Up Skills Nederland, 2013 Doreé , A., Holmen, E. en Caerteling, J., Co-operation and competition in the construction industry of the Netherlands, Association of Researchers in Construction and Management (ARCOM) nineteenth Annual Conference, 3-5 September 2003, (2), 817-26, University of Brighton, Brighton, 2003. ECF, Roadmap 2050, a practical guide to a prosperous, low-carbon Europe. European Climate Fund (ECF), 2010 EU Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen, Publicatieblad van de Europese Unie, 2010. Geels, F.W., Technological transitions as evolutionary reconfiguration processes: a multi-level perspective and a case-study, Research Policy Journal, 31, 1257–1274, Elsevier, Amsterdam, 2001. Geels, F.W. en Kemp, R., Transities vanuit socio-technisch perspectief, MERIT, Maastricht, 2000 Groeneveld, M.J. , Brand, M.D., Velden, J. van en Berg, S. van den, De technische arbeidsmarkt en het technisch beroepsonderwijs in 2020, Hiteq, Hilversum, 2007. Hekkert, M.P. , Suurs, R.A.A,. Negro, S.O,. Kuhlmann, S. Smits, R.E.H.M., Functions of innovation systems: a new approach for analysing technological change, Technol. Forecast. Soc. Change 74 (4) 413–432, Elsevier, Amsterdam, 2007 Henderson, R.M. en Clark, K.B., Architectural innovation: the reconfiguration of existing product technologies and the failure of established firms. Administrative Science Quarterly 35(1): 9-30, Ithaca, 1990 Holtackers, D. en Grootenboer, A., Monitor Bouwketen, Economisch Instituut voor de Bouw (EIB), Amsterdam, 2011. ISSO, BIM: Integraal Samenwerken, ThemaTech nr. 28, ISSO, Rotterdam, 2013 Kemp, R., Schot, J.W. en Hoogma, R., Regime shifts to sustainability through processes of niche formation: the approach of strategic niche management, Technology Analysis and Strategic Management 10, 175–196, Taylor & Francis, 1998 Ministerie van Economische Zaken, Tweede Nationale Energie Efficiëntie Actie Plan voor Nederland, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Den Haag, 2011. NEN/Agentschap NL , NEN 7120+C2; 2012, Energieprestatie van gebouwen – Bepalingsmethode, NEN Uitgeverij, Delft, 2012. O’Neal, C.R., Thorelli, H.B. en Utterback, J.M., Adoption of innovation by industrial organization, Industrial Marketing Management 2, 235-250, Wiley, 1973. Rogers, E.M., Diffusion of innovations, 4th ed., The Free Press, New York, 1995 29
Rotmans, J., Transitiemanagement: sleutel voor een duurzame samenleving. Koninklijke Van Gorcum. Assen, 2003. DGMR Bouw, Referentiewoningen Nieuwbouw, SenterNovem, 2006 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Bouwend Nederland, Energie Nederland, Uneto-VNI, Meer met Minder, convenant energiebesparing bestaande woningen en gebouwen, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2012 Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Tweede Nationaal energie efficiëntie actieplan, Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2011. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Bouwend Nederland, Aedes, Neprom, NVB, Lente-akkoord Energiezuinige Nieuwbouw, Staatscourant, Den Haag, 2012. Verbong, G., De Nederlandse overheid en energietransities: een historisch perspectief, Stichting Historie der Techniek, Eindhoven, 2000 Web-sites
http://radar2020.uneto-vni.nl www.architectura.be www.bouwendnederland.nl www.energieoverheid.nl www.energymag.be/nl www.innovatiemarkt.nl www.isso.nl www.pianoo.nl www.ppsnetwerk.nl www.rekenkamer.nl www.rgd.nl www.rijksoverheid.nl www.strukton.nl www.uneto-vni.nl www.vernieuwingbouw.nl www.welthuis.net www.ppsbijhetrijk.nl 30
Afkortingen Algemeen DBFMO
Design, Build, Finance, Maintain and Operate
D&C
Design and Construct
EOS
Energie Onderzoek Subsidieprogramma
GIS
Geo Informatie Systeem
ICT
Informatie- en communicatietechnologie
PPS
Publiek-Private Samenwerking
RTD
Research and Technology Development
R&D
Research and Development
TCO
Total Cost of Ownership
Organisaties BIR
Bouwinformatieraad
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
ECF
European Climate Fund
EIB
Economisch Instituut voor de Bouw
EU
Europese Unie
ISSO
Kennisinstituut voor de installatiesector (afkorting heeft geen betekenis meer)
NIS
Nationaal Innovatie Systeem
NOVEM
Nederlandse Onderneming voor Energie en Milieu
RGD
Rijksgebouwendienst
TNO
Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek
VROM
Ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu
31
Techniek BIM
Bouwwerk Informatie Model
CCS
Carbon caption and storage
EPBD
Energy Performance of Buildings Directive
EPC
Energieprestatiecoëfficiënt
EPG
Energieprestatie gebouwen (opvolger EPN)
EPN
Energieprestatienorm (voorganger EPG)
32
Noten 1. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel over het verplicht stellen van het Energielabel bij verkoop van woningen op 20 november 2012 j.l. verworpen. Hiermee is een belangrijk en nuttig instrumentarium om de energie prestatie van woningen zichtbaar te maken voorlopig verloren gegaan. Het bezwaar van veel Kamerleden was het feit dat de verkopende partij alleen opdraaide voor de kosten van het energielabel. 2. Bouwend Nederland (2013), Bouwers en corporaties renoveren en verduurzamen 11.000 woningen, www.bouwendnederland.nl/nieuws/32495/bouwers-en-corporatiesrenoveren-en-verduurzamen-11000-woningen, Bouwend Nederland, bezocht 15 juli 2013 3. Uneto-VNI en Otib (2013), Radar 2020, http://radar2020.uneto-vni.nl , Uneto-VNI en OTIB, bezocht 15 juli 2013 4. NiaNesto (2013), www.nianesto.nl, bezocht 15 juli 2013. 5. Strukton (2013), Renovatie ministerie van financiën. www.strukton.nl/projecten/renovatie-ministerie-van-financien, Strukton, bezocht 14 juni 2013. 6. Algemene Rekenkamer (2013), Contractmanagement bij DBFO-projecten, www.rekenkamer.nl/Publicaties/Onderzoeksrapporten/Introducties/2013/06/Contract management_bij_DBFMO_projecten, Algemene Rekenkamer, bezocht 14 juni 2013. 7. EnergieOverheid.nl (2013), Akkoord over EnergieRijk Den Haag, www.energieoverheid.nl/2012/09/17/akkoord-over-energierijk-den-haag, Rijksoverheid, bezocht 14 juni 2013 8. Innovatiemarkt (2013), Pilot EnergieRijk Den Haag, betrekken van de markt. www.innovatiemarkt.nl/1193/nl/pilot-energierijk-den-haag, Innovatiemarkt, bezocht 14 juni 2013
33
BIJLAGEN
34
Bijlage 1: Het Bouwwerk Informatie Model (BIM) ISSO publiceerde in april 2013 ThemaTech nr. 28 (ISSO 2013) met als onderwerp BIM: integraal samenwerken. De verschillende bijdragen illustreren uitstekend de gang van zaken rondom innovatie: de enthousiaste promotie door de ontwikkelaars en de moeizame toepassing door de ontvangende partij. Het Bouwwerk Informatie Model is in concept een ICT-omgeving waar alle partijen die meewerken aan een bouwwerk hun bijdrage kunnen inzien en op elkaar afstemmen. Om dit technisch mogelijk te maken moeten leveranciers hun producten in de tekening van het casco kunnen plaatsen. De onderaannemers moeten allemaal toegang hebben tot het project in de computer van de hoofdaannemer. Omdat er in steeds wisselende samenstelling aan verschillende bouwwerken wordt gewerkt, moet er een standaardisatie zijn van de beschrijvingen van het bouwwerk en haar onderdelen: open BIM. Dat voorkomt dat je als leverancier steeds de tekening van je producten moet omzetten naar een ander tekenpakket en dat je als onderaannemer met steeds verschillende softwarepakketten moet werken. Zo’n standaard is momenteel IFC 2X3 met IFC 2x4 in de startblokken. De dringende aanbevelingen in deze richting in dit themanummer toont aan dat dit nog niet gebruikelijk is. Martijn Kruijsse van Wolters & Dros beschrijft de toepassing van een BIM-ondersteuning door het bouwmanagement van de Ziekenhuis Groep Twente (ZFT). De eerste fase van de bouw van initiatief tot en met ontwerp en tekeningen is relatief traditioneel door adviseurs uitgevoerd. Het innovatieve van het toepassen van BIM lag in het 3D-model van het op te leveren gebouw. De toeleveranciers, waaronder de installateurs, werden mede uitgekozen op grond van hun ervaringen met BIM. Zij konden vervolgens met elkaar aan tafel rond dit 3D-model om het juiste tijdpad voor de installatie van de verschillende componenten het gebouw met elkaar af te spreken (4D-model met de tijd als vierde dimensie). Deze synergie in het planningsproces was de belangrijkste innovatie in dit traject (Lean proces volgens het vakjargon). Traditioneel worden planningen vaak ingevuld in volgorde van macht in het bouwproces. Merk hierbij op dat de positie van het bouwmanagement niet in het geding is geweest. In het themanummer en ook in de gesprekken met de experts komt steeds weer de wens boven om ook in de beginfase al mee te mogen praten over het ontwerp. Installateurs willen meer op voet van gelijkheid spreken met de bouwheer. Bauke de Vries, hoogleraar ontwerpsystemen van de TU Eindhoven noemt BIM vooral organisatorisch een ingrijpende ontwikkeling. Met BIM zijn de technische randvoorwaarden voor het integraal ontwerpen van een gebouw opgelost. Het ligt dan aan de mensen en partijen of die de mogelijkheden ook echt aangrijpen. Bij de inrichting van geo-informatiesystemen (GIS) zijn GIS-experts betrokken. Het is de verwachting dat voor de inrichting van bouwinformatiemanagementsystemen evenzo speciale vakbekwaamheden vereist worden. Arjan Schrauwen van ISSO herkent de BIMmanager, -adviseur, -coördinator en –modelleur/engineer. Uneto-VNI, de branche-organisatie voor de installatietechniek, heeft een BIMexpertgroep in het leven geroepen om de ontwikkelingen te sturen. De coördinatie voor de hele bouwsector ligt bij de Bouwinformatieraad (BIR).
35
Bijlage 2: TCO/ DBFMO Total Cost of Ownership (TCO) van een gebouw bestaat voor zo’n 25% uit ontwerp en realisatie en voor zo’n 75% operationele kosten. Het kan dus lonen om wat meer uit te geven aan de stichting van een bouwwerk als dat later kan worden terugverdiend. Je kunt dat als opdrachtgever zelf bewaken. Je kunt ook de uitvoerende partij vragen om niet alleen de bouw, maar ook het beheer voor een bepaalde periode te voeren. Dit concept gaat onder de naam Design, Build, Finance, Maintain and Operate (DBFMO). Merk op dat de bouwers zelfs meedoen in de financiering. Als de overheid een partij is in dit soort contracten wordt gesproken van Publiek-Private Samenwerking (PPS). De Rijksgebouwendienst (RGD) heeft in Nederland gepionierd met dit soort samenwerkingsverbanden. De renovatie (herbouw) van het ministerie van Financiën aan het Korte Voorhout in Den Haag was het eerste project. Eind 2012 waren voor de overheid dertien van deze contracten in uitvoering (voor zes wegen en zeven gebouwen) met een contractwaarde van ruim 6 miljard euro. De PPS-renovatie van het ministerie van Financiën is Europees aanbesteed. De eisen werden genoemd en beschreven in de Outputspecificatie. Op 2 november 2006 tekenden het consortium Safire en de Staat een overeenkomst voor 25 jaar waardoor kosten over de gehele levensduur kunnen worden beschouwd. De Staat geeft daarmee de ruimte aan de marktpartij om met efficiënte en innovatieve oplossingen te komen. Ook komen zo de risico's bij de partij te liggen die ze het beste kan beheersen. Strukton: Dit betreft een DBFMO-contract met een waarde van 173 miljoen euro NCW (netto contante waarde, exclusief btw). Het project omvat een kantoorgebouw met restaurant, sportvoorziening, bibliotheek, vergadercentrum, receptie, tuinen, bar, parkeergarage (100 plaatsen) en een fietsenstalling. Naast de financiering en de realisatie is Strukton met Safire verantwoordelijk voor onderhoud en exploitatiemanagement waaronder facilitaire dienstverlening (schoonmaak, catering, energielevering incl. volumerisico, deel van de beveiliging) voor 25 jaar. Safire is een samenwerkingsverband tussen Strukton, Cofely, Burgers Ergon, ISS Facility Services en Dutch Infrastructure Fund.5 De deelnemende partijen roemen in hun websites uiteraard deze unieke samenwerking. Buiten de hierboven aangehaalde partijen moeten ook genoemd worden het PPS-netwerk Nederland dat zich druk maakt om ervaringen in dit soort trajecten te delen en Pianoo Expertisecentrum Aanbesteden met eenzelfde doelstelling. Het Rijk heeft een aparte website ingericht: www.ppsbijhetrijk.nl. Het project kreeg in 2011 als eerste de PPS Award van Building Business/IPFA als beste voorbeeldproject. Maar dit soort innovaties gaat niet zonder kinderziekten. De Algemene Rekenkamer6: Eind 2012 waren dertien van deze contracten in uitvoering (voor zes wegen en zeven gebouwen) met een contractwaarde van ruim 6 miljard euro. Het Rijk verwacht met deze contracten in totaal 800 miljoen euro te hebben bespaard. De Algemene Rekenkamer onderzocht de wijze waarop het Rijk deze contracten uitvoert. Daarnaast onderzochten we hoe het Rijk de Tweede Kamer hierover informeert. Contracten bevatten elementen die ervoor moeten zorgen dat prestaties blijvend geleverd worden. Een belangrijk element is ‘betaling naar prestatie’. We zien bij de onderzochte projecten de volgende knelpunten: De prestaties van private partijen worden niet optimaal gemonitord. Het Rijk past boetes en kortingen niet altijd toe. Het Rijk doet gegarandeerde betalingen of betalingen ineens.
36
Bijlage 3: Drukte onder de grond Een belangrijke innovatie voor het energiezuiniger maken van gebouwen is de opslag van warmte in de zomer en koude in winter voor gebruik in het tegenoverliggende seizoen. Daarvoor worden boringen gedaan naar diepe grondwaterlagen. Hoewel de putten binnen de perceelgrenzen liggen, liggen de warm- en koudwaterbellen dat niet. In de ondergrond geldt: wie het eerst komt die krijgt het recht. Op de Golden Mile tussen het Centraal Station en het stadhuis van Den Haag liggen een groot aantal kantoren en andere utiliteitsgebouwen met een groot energieverbruik, vergelijkbaar met 30.000 huishoudens. Er is in de ondergrond niet meer genoeg ruimte om iedereen energiebesparende warmte- en koudeopslag te laten doen. De twee grootste partijen in het gebied, het Rijk en de gemeente Den Haag, hebben 17 september 2012 het convenant EnergieRijk Den Haag gesloten7 en 8 om hun putten ter beschikking te stellen van een gezamenlijk stadsverwarmings- en –koelingssysteem. Hun eigen gebouwen kunnen daarop worden aangesloten, maar ook andere gebruikers in het gebied kunnen zich aansluiten.
37
Bijlage 4: Betonkernactivering Betonkernactivering is de naam voor het gebruik van de totale constructie van een gebouw als radiator voor verwarming en koeling van de binnenruimten. De omvang van het actieve oppervlak maakt het mogelijk met lage verwarmings- en koelingstemperaturen te werken. De leidingen lopen door de kern van de vloeren en dat houdt in dat de hele bouwkundige constructie op temperatuur wordt gebracht. Een snelle regeling is daardoor niet mogelijk. Het principe is daardoor beter toepasbaar in utiliteitsbouw, waar de vraag naar comfort niet zo snel wisselt als in woningen die grote delen van de dag leeg staan. Het warmte- of koudetransport door het beton naar de ruimte is beperkt. Daardoor is het nodig de warmteverliezen in de winter en zonne-instraling in de zomer zo veel mogelijk te beperken. De geringere warmte-uitwisseling en daardoor minder convectie verhoogt ook het comfort van de ruimten. De lage watertemperaturen voor verwarming en koeling maken het mogelijk om efficiënt met geothermische installaties te werken. Om goed te kunnen verwarmen moet de vloer in goed warmtecontact staan met de lucht. Tapijt en vinyl isoleren in verschillende mate en daarmee moet tijdens de ontwerpberekeningen rekening worden gehouden. Andersom moet de beheerder van het gebouw de randvoorwaarden van het ontwerp kennen. Koeling vindt met name plaats via het plafond. De traditionele verlaagde plafonds met alle leidingen en verlichting daarin weggewerkt kunnen dus niet. De aanleg van de elektrische leidingen vergt speciale aandacht. Zeker als ook moet worden geanticipeerd op toekomstige aanpassingen. De grote aandacht voor warmte-isolatie leidt automatisch tot luchtdichte gebouwen. Het binnenklimaat is daardoor bedreigd. Het moet via een geregeld systeem in orde worden gehouden. Eventuele extra verwarming of koeling moet ook via het ventilatiesysteem worden geregeld. Betonkernactivatie vraagt een verdere integratie van installaties in de constructie van het gebouw. Ze kunnen niet achteraf in het verlaagd plafond of ergens anders worden aangebracht zonder de warmte-uitwisseling tussen de ruimte en de constructie te belemmeren. Ook vergt de regeling van temperatuur en het binnenklimaat andere en meer geïntegreerde installaties.
38
Bijlage 5: Nieuwe specialismen De komende jaren zal de overheid en de publieke sector sterk inzetten op verbetering van de bestaande woningbouw en utiliteitsgebouwen. Dit om de doelstellingen rondom het energieverbruik te halen. Op het moment van schrijven van dit boekje waren de besprekingen daarover in volle gang. Aanpassen van bestaande bouw aan de nieuwe strenge regels voor warmte-isolaties stelt eisen aan producten en de medewerkers in de bouw en installatietechniek. In de rapportage van de Nationale Roadmap Conferentie staan per beroep de nieuwe specialismen. Er blijken zelfs nieuwe beroepen nodig te zijn om de energiebesparingen te realiseren. Voor een groot aantal van deze specialismen bestaan al cursorische opleidingen, maar voor een deel moeten die nog worden ontwikkeld. De lijst hieronder geeft een mooi overzicht aan welke technische verbeteringen men moet denken als een bestaande bouw moet worden aangepast. Vereenvoudigd naar Build Up Skills Nederland (2013): Basisberoep Timmerman
Metselaar
Dakdekker Glaszetter Stucadoor Plafond- & wandmonteur Werkzaam in de bouw
Vloerenlegger (Service) Monteur E-installatie
(Service) Monteur W-installatie
(Service) Monteur koudetechniek
Monteur dak
Specialismen Bouwplaatsmonteur tuimelvensters Bouwplaatssteller prefab HSB gevelelementen Specialist renovatie houten vloeren Specialist renovatie houten dakconstructies Bouwplaatsmonteur prefab dakkapellen Bouwplaatsmonteur prefab daken Specialist gevelbetimmering Bouwplaatsmonteur kozijnen, ramen en deuren Specialist renovatie gemetselde funderingen Specialist steenstrip toepassingen Specialist renovatie gemetselde gevels Specialist hoogwaardig geïsoleerd metselwerk Specialist monteur fotovoltaische (PV)-systemen Specialist montage zonthermische systemen Specialist vegetatiedaken Specialist hoogwaardig geïsoleerd glas en zonwerende glasfolies Specialist buitengevelisolatie (gepleisterde afwerking) Specialist isolatie gevels binnenzijde met stuclaag Specialist isolatie binnenzijde Specialist isolatie gevels binnenzijde Specialist na-isolatie vloeren, daken, kruipruimten, spouwmuren en gevels Specialist gevelisolatie buitenzijde Specialist isolatie kelders Specialist isolatie en afwerking vloeren bovenzijde Specialist duurzaam licht Specialist zonne-energie Specialist domotica Specialist energiemonitoring Specialist warmtepompen Specialist ventilatie Specialist zonne-energie Specialist energieopwekking Specialist lagetemperatuurverwarming (LTV) Specialist EPA, Energiebesparing/ optimalisatie Specialist ventilatie Specialist hogetemperatuurkoeling (HTK) Specialist zonne-energie Specialist energiemonitoring Specialist zonne-energie Specialist windenergie
39
40
41