Dossier 68
ADVIES VLAAMSE COMMISSIE VOOR RUIMTELIJKE ORDENING Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening regionaal stedelijk gebied Aalst
A. Samenvatting van het dossier ............................................................................................................... 2 A.1 Het afbakeningsproces .................................................................................................................... 2 A.2 Ontwerp ........................................................................................................................................... 3 A.3 Openbaar onderzoek ....................................................................................................................... 6 A.4 Adviezen .......................................................................................................................................... 6 B. Advies van VLACORO .......................................................................................................................... 7 B.1 Antwoord op de adviezen ................................................................................................................ 7 B.1.1. Gemeenteraad Erpe-Mere ....................................................................................................... 7 B.1.2. Provincieraad Oost-Vlaanderen ............................................................................................... 7 B.1.3. Gemeenteraad Liedekerke....................................................................................................... 9 B.1.4. Gemeenteraad Aalst ................................................................................................................ 9 B.2 Antwoord op de bezwaren en opmerkingen .................................................................................. 13 B.2.1 Plan 1: de grenslijn van het regionaal stedelijk gebied Aalst en grensgebied........................ 13 B.2.2 Plan 2: stedelijk landbouwgebied met bouwvrij karakter Poppenrode .................................. 19 B.2.3 PLan 3: stationsomgeving Aalst............................................................................................. 20 B.2.4 Plan 4: gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter ............................................... 21 B.2.5 Plan 5: stedelijk natuurelement Osbroek-Gerstjens............................................................... 53 B.2.6 Plan 6: randstedelijk groengebied Zomergembeek ............................................................... 60 B.2.7 Plan 7: gemengd regionaal bedrijventerrein Sterrenhoek ..................................................... 61 B.2.8 Plan 8: gemengd regionaal bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV ..................................... 62 B.2.9 Plan 9: stationsomgeving Denderleeuw Sporenbundel en Raaplandstraat .......................... 75 B.2.10 Plan 10: gemengd regionaal bedrijventerrein Denderleeuw Oost ....................................... 78 B.2.11 Plan 11: randstedelijk groengebied Oude Dender ............................................................... 79 B.2.12 Plan 12: stedelijk woongebied regionaalstedelijk gebied Aalst............................................ 81 B.2.13 Plan 13: bedrijventerrein voor kantoren en kantoorachtigen en bedrijven van lokaal belang Keppekouter ..................................................................................................................................... 90 B.2.14 Algemene bezwaren ............................................................................................................ 91 B.3 Eigen opmerkingen VLACORO......................................................................................................... 99 B.4 Besluit .............................................................................................................................................. 102
1
Dossier 68
A. Samenvatting van het dossier A.1 Het afbakeningsproces Op 14 juni 2002 werd het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan afbakening regionaalstedelijk gebied Aalst voorlopig vastgesteld door de Vlaamse regering. Delen van volgende gemeenten werden opgenomen in het afbakeningsplan: Aalst, Denderleeuw, Erpe-Mere, Haaltert, Affligem en Liedekerke. In het RSV werd Aalst geselecteerd als regionaalstedelijk gebied. De afbakening hiervan gebeurt door het Vlaams gewest. Als gevolg van het afbakeningsproces kunnen ook delen van de aan de eigenlijke stad grenzende gemeenten bij het stedelijk gebied worden opgenomen (RSV, p. 342). Regionaalstedelijke gebieden nemen omwille van hun verzorgingsniveau, hun stedelijke voorzieningen en hun economische structuur en belangrijke plaats in de ruimtelijke structuur van Vlaanderen. Het beleid in de regionaalstedelijke gebieden is gericht op het maximaal benutten van de bestaande en toekomstige stedelijke potenties (vooral het opvangen van een belangrijk aandeel van de groei inzake bijkomende woongelegenheden, stedelijke voorzieningen en ruimte voor economische activiteiten). Dit dient ook om het buitengebied te vrijwaren van stedelijke ontwikkelingen. Het RSV stelt volgende ontwikkelingsperspectieven voorop voor de stedelijke gebieden (p. 354-373): - realiseren van een groter aandeel bijkomende woongelegenheden - streven naar minimale woningdichtheden - differentiëren en verbeteren van de woningvoorraad - versterken van de multifunctionaliteit - concentreren van kantoren aan knooppunten van het openbaar vervoer - inplanten van (stedelijke) voorzieningen afgestemd op het belang van het regionaalstedelijk gebied - bundelen van kleinhandel op binnenstedelijke locaties en op kleinhandelszones - optimaliseren van de aanwezige recreatieve en toeristische voorzieningen - verzorgen van collectieve en openbare ruimtes - behoud en ontwikkeling van stedelijke natuurelementen en randstedelijke groengebieden - bieden van waarborgen voor stedelijke landbouw - behouden en uitbouwen van cultureel-maatschappelijke en historische waardevolle elementen - stimuleren van een stedelijk mobiliteits- en locatiebeleid Een afbakeningsproces verloopt in twee fasen, een voorbereidende fase en een uitvoeringsfase. De voorbereidende fase bestaat uit een visievorming, die resulteert in een voorstel tot afbakening. Deze voorbereidende studie werd uitgevoerd door Studiegroep Omgeving cvba (maart 2000). De belangrijkste gegevens die hieruit voortkwamen voor Aalst zijn: - Aalst is ingeklemd tussen drie grote landschappelijk waardevolle ruimten. - Het gebied wordt doorkruist door een bovenlokale infrastructurenbundel. - Er zijn drie gemengde stedelijke woonomgevingen: Aalst, Erembodegem en Denderleeuw. - Er zijn enkele grote groengebieden: Osbroek-Gerstjens, Wellemeersen, Kappellemeersen, enz. en openruimte corridors zoals Kluisbroek-Gerstjens. - Het noordelijk deel van Denderleeuw wordt ook bij het stedelijk gebied gerekend omwille van de aanwezigheid van het bedrijf Rendac, het station, bedrijven langs het spoor. - Er is een behoefte aan 133 ha bijkomende regionale bedrijventerreinen en 23 ha bijkomende lokale bedrijventerreinen. - Er is een behoefte aan 5104 bijkomende woongelegenheden (1997-2007). De vertaling van dit voorstel van afbakening in een RUP, gebeurt tijdens de uitvoeringsfase. Het gewestelijk RUP bevat tenminste de grenslijn of de grensgebieden van het betreffende stedelijk gebied met de bijbehorende voorschriften en desgevallend bestemmings-, inrichtings- en beheersmaatregelen voor specifieke locaties
2
Dossier 68
A.2 Ontwerp Voor de afbakening van het regionaal stedelijk gebied Aalst bestaat het ontwerp ruimtelijk uitvoeringsplan uit 13 plannen die hieronder kort worden toegelicht: 1. Grenslijn en grensgebied Een grenslijn heeft als doelstelling het ruimtelijk stedelijk beleid te richten op een afgebakende plek en om de afbakening een juridisch statuut te geven. De grenslijn loopt globaal genomen van Hofstade (noorden) tot Denderleeuw (zuiden). In de afbakening worden belangrijke delen van Aalst en Denderleeuw opgenomen. Van de overige gemeenten worden slechts kleine delen opgenomen: Liedekerke (bedrijventerrein en een deel van het gebied Oude Dender), Affligem (woongebied en bedrijventerrein) en Erpe-Mere (kleinhandelsactiviteiten langs de N9). Zij worden opgenomen omdat een grenslijn bij voorkeur samenhangende ruimtelijke entiteiten omsluit. De grenslijn volgt infrastructuren, gewestplanbestemmingen, hoogtelijnen, morfologische grenzen, etc. 2. Stedelijk landbouwgebied met bouwvrij karakter Poppenrode Poppenrode is een openruimte gebied, ingesloten door bebouwing. De huidige bestemming landbouw blijft bestaan; het gebied wordt gevrijwaard voor grondgebonden beroepslandbouw. Verder wordt aandacht besteed aan het behoud van de landschapsecologische en cultuurhistorische waarde. In het gebied kunnen wandel- en fietsroutes worden aangelegd. 3. Stationsomgeving Aalst Het station van Aalst staat in het RSV aangeduid als hoofdstation en wordt dan ook beschouwd als een Alocatie (multimodaal knooppunt) binnen het regionaalstedelijk gebied. In het actieprogramma worden bepaalde plekken in de buurt van het station aangeduid als gemengde kantoor- en dienstenzone. Bij de ontwikkeling gaat de aandacht vooral uit naar mobiliteit (parkeerproblematiek) en verweving van functies. De verdere ontwikkeling van het gebied zal worden uitgewerkt in een inrichtingsrapport. 4. Gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter Om een aanbodbeleid te voeren inzake bedrijventerreinen wordt het gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter (85 ha) voorzien. Het gebied wordt begrensd door de Gentsesteenweg (N9) in het noorden, de R41 in het oosten, het gehucht Maal in het westen en de E40 en de valleirand van de Ediksveldbeek in het zuiden. De hoofdontsluiting gebeurt via de Siesegemlaan (R41). Andere ontsluitingen, met uitzondering van een noodontsluiting, zijn niet toegestaan. Tussen het gehucht Maal en de Siesegemlaan wordt een fietspad voorzien. Op het bedrijventerrein zijn volgende activiteiten toegelaten: productie en verwerking van goederen; onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten; afvalverwerking, recyclage inbegrepen; op- en overslag, voorraadbeheer, groupage en fysieke distributie. Hierbij zijn gemeenschappelijke en complementaire voorzieningen toegelaten. Op het terrein zijn ook kleine Seveso-bedrijven toegelaten, waardoor voor het gehele bedrijventerrein een ruimtelijk veiligheidsrapport zal worden opgemaakt. Het terrein wordt gerealiseerd in twee fasen: eerst het noordelijk deel, pas nadat minimum 75% ingevuld is kan het zuidelijk deel ontwikkeld worden. Tijdens de eerste fase moeten ook de hoofdontsluiting, de fietsverbinding, het structurerend groenelement Siezegembeek en de bufferzones gerealiseerd worden. Bij de inrichting van het bedrijventerrein moet aandacht besteed worden aan de landschappelijke waarde ervan, namelijk aan de open kouters, de beekvalleien… Voor de inrichting van het gebied zal een inrichtingsrapport worden opgemaakt. De inrichtingsprincipes zijn vooral gebaseerd op duurzaam ruimtegebruik (bouwen in lagen, gegroepeerd parkeren). De principes van rationeel watergebruik worden maximaal toegepast. Voor het geheel wordt een onteigeningsplan opgemaakt. Om de beekvallei te vrijwaren wordt het structurerend groenelement Siezegembeekvallei aangeduid. Dit is gericht op het behoud, de aanleg en het beheer van de beekvallei binnen het regionaal gemengd bedrijventerrein.
3
Dossier 68
Het stedelijk woongebied langs de N9 is bestemd voor wonen en verwante voorzieningen indien ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving. Nieuwe grootschalige kleinhandelszaken zijn niet toegestaan. 5. Stedelijk natuurelement Osbroek Gerstjens Het gebied fungeert als groene long tussen twee stedelijke woonomgevingen (Aalst en Erembodegem). Het natuurgebied Osbroek-Gerstjens maakt deel uit van een af te bakenen GEN (Grote Eenheid Natuur) en vormt aldus een onderdeel van het VEN (Vlaams Ecologisch Netwerk) 1° fase. De bestaande industriegebieden worden omgevormd en worden in het afbakeningsplan opgenomen als randstedelijk groengebied. Het geheel wordt ontwikkeld als één groot samenhangend natuur- en recreatiegebied. Slechts een beperkt deel van het gebied wordt herbestemd. De ontwikkeling is gericht op het behoud en herstel van de landschaps- en natuurwaarden. Natuur is de hoofdfunctie, landbouw, landschapsontwikkeling, recreatief medegebruik enz. zijn nevenfuncties. Slechts een beperkt aantal voorzieningen en inrichtingen zijn toegelaten zoals kleinschalige verblijfsaccommodatie. Hoogdynamische activiteiten zijn verboden. Doorheen het gebied worden fiets- en voetgangersverbindingen aangelegd. De vervallen en leegstaande bedrijfspanden worden omgevormd tot een groen dagrecreatiegebied. De oever van de Dender doet dienst als overstap tussen recreatie op het water en recreatie op het land. De globale ontwikkeling van het gebied zal worden uitgewerkt in een inrichtingsrapport. Het gebied wordt opgedeeld in drie deelgebieden: het gebied ten oosten van de spoorweg, het gebied van de voormalige bonnetterie Bosteels en het gebied Schotte. Elke aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning moet een inrichtingsrapport bevatten en er wordt een openbaar onderzoek ingericht. 6. Randstedelijk groengebied Zomergembeek De vallei van de Zomergembeek ligt ten zuiden van het stedelijk woongebied Immerzeeldreef en vormt de grens van de woonwijk. Het randstedelijk groenelement vormt een ruimtelijk-ecologische en recreatieve verbinding tussen Osbroek-Gerstjens en het Kluisbos, beide elementen van de natuurlijke structuur op Vlaams niveau. Het wordt ingericht als een buurtpark met recreatief gebruik, met een maximale toegankelijkheid voor voetgangers en fietsers. Het gebied blijft volledig gevrijwaard van bebouwing. 7. Gemengd regionaal bedrijventerrein Sterrenhoek Het bedrijventerrein situeert zich ten zuiden van de afrit van de E40, aan de kruising met de N45. Dit regionaal bedrijventerrein wordt specifiek opgericht voor transport en distributieactiviteiten, omwille van de goede ontsluiting. Langs de N45 worden gebouwen van eenzelfde typologie opgericht. 8. Gemengd regionaal bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV Het terrein wordt ontwikkeld als regionaal bedrijventerrein. Het gebied wordt begrensd door harde infrastructuren: N45, de spoorlijn Aalst-Denderleeuw en de spoorlijn Gent-Brussel. Aan de oostzijde wordt het geheel begrensd door de vallei van de Molenbeek. Dit deel wordt opgenomen in het RUP omdat de bestemming natuurgebied betere garanties kan bieden voor de ontwikkeling van de beek. Het bedrijventerrein wordt ontsloten via de Damstraat. Tussen Terjoden en Welle wordt een nieuwe lokale weg voorzien, met fiets- en voetpad. Op het bedrijventerrein zijn volgende activiteiten toegelaten: productie en verwerking van goederen; afvalverwerking, recyclage inbegrepen; mestverwerking; op- en overslag, voorraadbeheer, groupage en fysieke distributie. Seveso-bedrijven zijn niet toegelaten. 9. Stationsomgeving Denderleeuw Het station van Denderleeuw wordt beschouwd als een gewenste A-locatie en binnenstedelijk multimodaal knooppunt met belangrijke ontwikkelingsmogelijkheden in functie van personeelsintensieve activiteiten. Binnen het plan is het de bedoeling om personeels- en bezoekersintensieve activiteiten in te planten, het creëren van een aangename ruimte voor de gebruikers van de autotrein, het ontwikkelen van gemengde projecten voor kantoren en voorzieningen, aandacht besteden aan de parkeerproblematiek (een voorzichtig parkeerbeleid) en de mogelijkheid openlaten voor de realisatie van woonactiviteiten en ondersteunende commerciële functies. Het gebied wordt opgedeeld in twee deelgebieden: ‘Sporenbundel’ en ‘Raaplandstraat’. Aanvragen voor stedenbouwbouwkundige vergunningen moeten vergezeld zijn van een inrichtingsrapport.
4
Dossier 68
10. Gemengd regionaal bedrijventerrein Denderleeuw Oost Het doel hier is de ontwikkeling van de nog onbebouwde terreinen rond het bestaande bedrijfsterrein van Rendac als gemengd regionaal bedrijventerrein door een overheid mogelijk te maken. Het nieuwe bedrijventerrein wordt gedragen door de N208, die tevens de hoofdontsluiting wordt van het gebied. De Dendervallei vormt een harde landschappelijk grens voor het gebied. Op het bedrijventerrein zijn volgende activiteiten toegelaten: productie van goederen; op- en overslag, voorraadbeheer, groupage en fysieke distributie. Kleine Seveso-bedrijven zijn enkel toegelaten in het zuidoostelijk deel van het terrein. Bij de inrichting van het bedrijventerrein wordt een bosbuffer voorzien aan de westzijde, de parking krijgt een groene aankleding en de bedrijven moeten een gevelwand vormen naar de N208 toe. Voor het gebied geldt een recht van voorkoop. 11. Randstedelijk groengebied Oude Dender Het doel is het behoud van een groot openruimte gebied tussen de verstedelijkte kernen van Denderleeuw en Liedekerke. Het gebied maakt deel uit van de vallei van de Dender en er worden mogelijkheden voorzien voor een laagdynamische recreatieve invulling. De periodieke overstromingen worden hier als een uitdaging gezien, maatregelen zijn vooral gericht op groen- en bosaanleg en natuurontwikkeling. Het gebied wordt publiek toegankelijk voor fietsers en voetgangers. Voor het gebied geldt een recht van voorkoop. 12. Stedelijke woongebied regionaalstedelijk gebied Aalst Er worden zes te ontwikkelen stedelijke woongebieden aangeduid: Hofstade, Ten Rozen, Immerzeeldreef, Heuvel, Erembodegem, Denderleeuw. Voor deze woongebieden staat een kwalitatieve ontwikkeling voorop, met een verweving van functies en een hoge dynamiek. Aandachtspunten zijn de aanleg van het openbaar domein, voldoende fiets- en voetgangersverbindingen en het oplossen van de verkeersproblematiek. Omdat het een stedelijk woongebied is, wordt gestreefd naar een dichtheid van 25 woningen per hectare en naar een differentiatie van het woningaanbod. 13. Bedrijventerrein voor kantoren en kantoorachtigen en bedrijven van lokaal belang Keppekouter Het terrein voor kantoren, kantoorachtigen en lokale bedrijven vormt een overgang tussen een gemengde stedelijke woonomgeving en de E40. Het geheel ligt kort bij een op- en afrittencomplex. Voor de aankleding van het terrein wordt gestreefd naar een duurzame invulling met een maximale terreinbezetting. Hierbij moet voldoende aandacht worden besteed aan de schaal van de omliggende woonomgeving. Voor het gebied geldt een recht van voorkoop.
5
Dossier 68
A.3 Openbaar onderzoek Het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan werd onderworpen aan een openbaar onderzoek gedurende 60 dagen van 19 augustus 2002 tot 17 oktober 2002. Bij het openbaar onderzoek werden in het totaal 3206 bezwaarschriften ingediend door 3507 personen. Hierbij werden: - 46 bezwaren ingediend die niet aan de vormvereiste beantwoorden en - 45 laattijdige bezwaren. Alle bezwaarschriften werden ingebracht in een databank1. In het kader van: - Plan 4 Gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter werden 2629 identieke bezwaren ingediend, ondertekend door 2789 personen, in de databank aangegeven als “type P1”. Op 236 hiervan werden bijkomende opmerkingen gemaakt. - Plan 8 Gemengd regionaal bedrijventerrein Erembodeghem Zuid IV werden 167 identieke bezwaren ingediend, ondertekend door 206 personen, in de databank opgenomen onder “type P2”. Op 57 hiervan werden bijkomende opmerkingen gemaakt. - Plan 12C Stedelijk woongebied Immerzeeldreef werden 248 identieke bezwaren ingediend, ondertekend door 263 personen, in de databank aangeduid als “type P3”. Op 3 hiervan werden bijkomende opmerkingen geformuleerd. Laattijdige bezwaren worden conform artikel 42 § 4 D.R.O. niet behandeld.
A.4 Adviezen -
Gemeenteraad Erpe-Mere ( 68/A/1): ongunstig advies (advies d.d. 24 september 2002) Provincieraad Oost-Vlaanderen (68/A/2): gunstig advies (onder voorbehoud) (advies d.d.1 oktober 2002), Gemeenteraad Liedekerke ( 68/A/3): gunstig advies (advies d.d.19 september 2002) Gemeenteraad Aalst (68/A/4): gunstig advies (advies d.d.15 oktober 2002)
Vlacoro ontving twee laattijdige adviezen. Deze worden conform artikel 42 § 4 D.R.O. niet behandeld. 1
Oorspronkelijk omvatte de databank 3225 bezwaren, maar de dubel jngediende werden verwijderd.
6
Dossier 68
B. Advies van VLACORO B.1 Antwoord op de adviezen B.1.1. GEMEENTERAAD ERPE-MERE ONGUNSTIG ADVIES VAN 24 SEPTEMBER 2002 Vlacoro merkt op dat de gemeenteraad van Erpe-Mere ongunstig advies geeft zonder aanbevelingen te doen of wijzigingen voor te stellen. Vlacoro merkt op dat dit plan een beleidskeuze is die kadert in de uitvoering van het RSV. B.1.2. PROVINCIERAAD OOST-VLAANDEREN GUNSTIG ADVIES (ONDER VOORBEHOUD) VAN 1 OKTOBER 2002 1. De provincieraad adviseert gunstig onder voorbehoud dat de Siezegemkouter behouden blijft als open ruimte. De afbakeningslijn kan ter hoogte van de Siezegemkouter de R41 volgen, zodat het westelijk deel buiten de afbakening van het regionaalstedelijk gebied valt. De Provincieraad stelt dat indien het bedrijventerrein Siezegemkouter toch gerealiseerd wordt, volgende aanpassingen moeten gebeuren in de stedenbouwkundige voorschriften (bijlage II): - Deelplan Siezegemkouter, art. 4.1.3 § 4: de aanleg van het gescheiden stelsel en de bufferbekkens dient te gebeuren conform de code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen. - Deelplan Siezegemkouter, art. 4.1.5: er staat één terreinbeheerder in voor het onderhoud van o.a. het structurerend groenelement Siezegemkoutervallei en van de bufferzones. Het deel van de Siezegembeek (waterloop nr. 5.057) tussen de Merestraat en de autosnelweg is echter gerangschikt in 2de categorie en wordt, conform de wet van 28 december 1967 op de onbevaarbare waterlopen, door het provinciebestuur onderhouden. In de bufferstrook ten zuiden van het betrokken gebied stroomt de Ediksveldbeek (waterloop nr. 5.056 – 3de categorie) die onder het beheer van de stad Aalst valt. Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Siezegemkouter nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Het RSV heeft de behoefte aan uit te rusten bedrijventerreinen voor Vlaanderen vastgesteld op 10.000 ha tot 2007. Hiervan zullen 6.000 ha afgebakend worden als bedrijventerrein en 4.000 ha als reservebedrijventerrein. Ten aanzien van de toestand op 1 januari 1994, betekent dit een toename van 6.964 ha (RSV, p. 587). Volgens het principe van gedeconcentreerde bundeling wordt het overgrote deel hiervan gerealiseerd in de stedelijke gebieden. De behoefte aan bijkomende bedrijventerreinen voor Oost-Vlaanderen bedraagt 1.715 ha. Hiervan wordt 77- 82% gerealiseerd in de stedelijke gebieden en 23 - 18% in het buitengebied. Op Vlaams niveau wordt per provincie een doorberekening gemaakt naar ieder groot- en regionaalstedelijk gebied op basis van het bestaande aandeel van de tewerkstelling. Voor het regionaalstedelijk gebied Aalst heeft de Vlaamse regering die bijkomende behoefte vastgelegd op 146 ha. In het ontwerp van afbakeningsvoorstel van maart 2000 is een locatiestudie opgenomen met 262 ha aan zoekzones voor bijkomende bedrijventerreinen in het regionaalstedelijk gebied Aalst. Met uitzondering van Siezegemkouter en Erembodegem Zuid zijn de meeste locaties relatief klein en bovendien erg verspreid gelegen. Met de keuze voor de bestemming van Siezegemkouter en Erembodegem Zuid tot bedrijventerrein komt men bijna tegemoet aan de invulling van de volledige taakstelling voor Aalst en worden er slechts twee terreinen ontwikkeld. De ruimtelijke clustering is dus gunstiger op gebied van impact op het ruimere gebied en economischer qua gebruiksmogelijkheden. Op het door de provincieraad voorgestelde voorbehoud (uitsluiting van Siezegemkouter) kan derhalve niet worden ingegaan.
7
Dossier 68
Wat de door de provincieraad voorgestelde aanpassingen van de stedenbouwkundige voorschriften betreft: - Vlacoro merkt op dat de wijze waarop de gescheiden afvoer van regen- en afvalwater zal gebeuren, wordt opgenomen in het inrichtingsrapport. De voorgestelde voorwaarde dient derhalve niet te worden opgenomen. - Vlacoro kan zich vinden in het voorstel aangaande het beheer van de waterloop maar wijst er op dat onderhavig RUP geen afbreuk kan doen aan de sectorwetgeving die uiteraard geldig blijft. De voorgestelde voorwaarde dient derhalve niet te worden opgenomen. 2. De provincieraad betreurt het dat ze niet betrokken werden bij de opmaak van het voorontwerp en ontwerp van het RUP ‘afbakening van het regionaalstedelijk gebied Aalst’. Vlacoro merkt op dat, zoals blijkt uit de toelichtingsnota (p. 15), het afbakeningsproces is verlopen in nauwe samenwerking tussen de drie bestuursniveaus: het Vlaams gewest, de provincie Oost-Vlaanderen en de gemeenten Aalst en Denderleeuw. Voor de provincie stonden afgevaardigden van de provinciale diensten in voor de begeleiding en de doorstroming naar het bestuur zelf. Op die manier is de provincie betrokken geweest in het gehele proces. Het einde van dat proces is inderdaad gepaard gegaan met een negatief advies van de provincieraad, dat ook werd geacteerd door de afgevaardigde van de diensten op de plenaire vergadering. 3. De provincieraad stelt voor ‘bijlage II, stedenbouwkundige voorschriften’ volgende wijzigingen voor: - Deelplan Zomergembeek, art. 6.1.1: het verbod op stedenbouwkundige handelingen geldt evenmin op werken, handelingen, voorzieningen en inrichtingen die nodig zijn voor het beheer van de beek, volgens de principes van de natuurtechnische milieubouw. - Deelplan Erembodegem Zuid IV: op het te realiseren bedrijventerrein zijn 2 onbevaarbare waterlopen (5.079 en 5.079a), die gerangschikt zijn in de 3de categorie en die worden beheerd door de stad Aalst. Bij de inrichting van het gebied dient aan weerszijden van de waterloop een strook van minimum 5 m, vanaf de uiterste boord van de waterloop, vrijgehouden wordt teneinde het onderhoud van de beek te verzekeren. - Deelplan Erembodegem Zuid IV: op het te realiseren bedrijventerrein moet er een gescheiden stelsel voor de afvoer van het water worden aangelegd en dient het oppervlaktewater te worden gebufferd conform de code van goede praktijk voor de aanleg van openbare riolen, alvorens het in de waterloop wordt geloosd. - Deelplan Denderleeuw Oost: bij de inrichting van het terrein moeten de gepaste maatregelen getroffen worden om het onderhoud van de waterloop nr. 5.086 (3de categorie, beheerd door de gemeente Denderleeuw) te kunnen blijven doen. -
-
Vlacoro treedt het advies bij en wenst aan de opsomming bij artikel 6.1.1 toe te voegen: “werken, handelingen, voorzieningen en inrichtingen die nodig zijn voor het beheer van de beek, volgens de principes van de natuurtechnische milieubouw”. Vlacoro kan zich vinden in het voorstel aangaande het beheer van de waterloop maar wijst er op dat onderhavig RUP geen afbreuk kan doen aan de sectorwetgeving die uiteraard geldig blijft. De voorgestelde voorwaarde dient derhalve niet te worden opgenomen. Vlacoro adviseert dat in de stedenbouwkundige voorschriften omtrent het bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV een gelijkaardig voorschrift wordt opgenomen als voorschrift 4.1.3, § 4 voor Siezegemkouter (“het gebied wordt zo ingericht en de gebouwen worden zo gebouwd dat maximaal de principes van rationeel watergebruik worden toegepast...”). Vlacoro kan zich vinden in het voorstel aangaande het beheer van de waterloop maar wijst er op dat onderhavig RUP geen afbreuk kan doen aan de sectorwetgeving die uiteraard geldig blijft. De voorgestelde voorwaarde dient derhalve niet te worden opgenomen.
8
Dossier 68
B.1.3. GEMEENTERAAD LIEDEKERKE GUNSTIG ADVIES VAN 19 SEPTEMBER 2002 4. De gemeenteraad neemt het plan aan, maar adviseert volgende aanpassingen: - de afbakening is dermate aan te passen zodat het bestaande lokaal bedrijventerrein (Begijnemeers) buiten de grenzen van het ontwerp valt. Ze stellen voor om de afbakening te laten samenvallen met het natuurlijk tracé van de Dender en de spoorlijn van Denderleeuw naar Brussel. - De gemeente is akkoord met de aanduiding van het randstedelijk groengebied op haar grondgebied mits behoud van het open landschappelijk karakter en het visueel bufferen van de winkels langsheen de Kasteelstraat; buffering en behoud van zichten zijn op te nemen in de verordenende stedenbouwkundige voorschriften. Hierbij vraagt de gemeente meer verduidelijking inzake het kombergend vermogen van het gebied. -
-
Uit de consideransen blijkt dat Liedekerke het bedrijventerrein Begijnemeers buiten de grens van de afbakening wil omdat dit terrein een lokaal karakter heeft en dus niet geschikt is als regionaal bedrijventerrein. Vlacoro merkt hierbij op dat een bedrijventerrein in het stedelijk gebied niet noodzakelijk een regionaal bedrijventerrein is, zodat de vrees onterecht is. Vlacoro acht de opmerkingen van de gemeente, gelet op de recente en periodieke overstromingen in de regio, uiterst relevant en stelt voor de in artikel 11.1.1 opgenomen bepaling die stelt dat een verhoging van het kombergend vermogen van het gebied mogelijk is, explicieter te formuleren. Wat de visuele buffering betreft, stelt Vlacoro voor om bij de aanleg van het gebied voldoende rekening te houden met een afscherming naar de Kasteelstraat toe.
B.1.4. GEMEENTERAAD AALST GUNSTIG ADVIES (15 OKTOBER 2002) De gemeenteraad gaat akkoord (24 stemmen voor, 12 tegen, bij 1 onthouding) met het ontwerp RUP, mits volgende aanpassingen: 5. Aan te passen kleine elementen in de toelichtingsnota: - p. 25 - verantwoording van de afbakening: bij het vermelden van de kernen die tot het buitengebied behoren, dient de kern van Baardegem toegevoegd te worden; - de BPA's die geheel of gedeeltelijk afgeschaft werden in het kader van de decretale vervalregeling van BPA's van voor het gewestplan, dienen op kaart 1.4 niet aangegeven te worden of slechts die delen die behouden werden; - de aanduiding 'overstromingsgebied voor de Dender' op kaart 3.3 (bestaande toestand) bovenop het bedrijf Tupperware is fout en dient verwijderd te worden; Vlacoro treedt het advies bij en vraagt om de voorgestelde wijzigingen op te nemen in het plan. 6. Aan te passen elementen inzake de grenslijn: - de grenslijn dient tussen de punten A en B en C en D zó vastgelegd te worden dat het stedelijk gebied hier zo ruim mogelijk genomen wordt; - de grenslijn aan Stoeterij ten Rozen aan te passen zodat deze activiteit binnen het regionaalstedelijk gebied Aalst komt te liggen; -
Vlacoro treedt het advies bij en stelt voor om de afbakeningslijn tussen de punten A, B, C en D te leggen. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij. De bewuste stoeterij wordt gescheiden van het stedelijk gebied door open ruimte, en sluit bijgevolg ruimtelijk niet aan bij het stedelijk gebied.
9
Dossier 68
7. Aan te passen elementen inzake het gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter: a. Afvalverwerkende bedrijven en seveso-bedrijven mogen geen vestiging krijgen op de Siezegemkouter; b. Een openbaarvervoersverbinding tussen de interne wegenis van het bedrijventerrein en het gehucht Maal moet mogelijk zijn volgens de stedenbouwkundige voorschriften; c. De percelen, kadastraal gekend 13e Afdeling, Sectie A, nrs. 443b en 443c, eigendom van Mevrouw Anja Van de Wiele, dienen niet mee opgenomen te worden in de bestemming 'bufferzone' voor het gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter, maar dienen buiten de afbakening van het bedrijventerrein geplaatst te worden en de huidige bestemming landschappelijk waardevol agrarisch gebied' volgens het gewestplan Aalst-Ninove-Geraardsbergen-Zottegem dient hier behouden te worden. Dit betekent dat ook de afbakeningslijn moet worden aangepast zodat voornoemde percelen in het buitengebied komen te liggen; d. In de inrichtingsprincipes moet parkeren bovenop het bedrijfsgebouw mogelijk gemaakt. worden en het aantal parkeerplaatsen aansluitend bij het bedrijfsgebouw mag niet limitatief op 10 genomen worden, maar dient afhankelijk gemaakt van algemene normen die als criteria onder meer het aantal werknemers en het type van activiteiten van het bedrijf bevatten; e. Toevoegen van een zinsnede in de stedenbouwkundige voorschriften : "Bij de inrichting van het gemengd regionaal bedrijventerrein dienen eerst de bufferzones - van het deel van het bedrijventerrein dat ingericht wordt - en de inrichting van het structurerend groenelement Siezegembeekvallei volledig gerealiseerd te zijn, vooraleer stedenbouwkundige vergunningen voor bedrijfsgebouwen kunnen afgeleverd worden; f. Voor wat betreft het structurerende groenelement Siezegembeekvallei moet enerzijds de ecologische uitbouw van de Siezegembeekvallei maximaal gerespecteerd worden, maar anderzijds het gemengd regionaal bedrijventerrein volgens de regels van zuinig ruimtegebruik kunnen ingericht worden. Daarom dient de minimale vrij te laten ruimte langsheen elke zijde van de beek vastgelegd te worden op 15 meter en/of de lijn van het overstromingsgebied op de Siezegemkouter (indien breder). In totaal moet de vrije ruimte waartussen de Siezegembeek loopt steeds 100 meter bedragen; g. Tekstwijziging in de stedenbouwkundige voorschriften voor het structurerende groenelement Siezegembeekvallei: "Interne wegenis voor gemotoriseerd verkeer die het structurerend groenelement Siezegembeekvallei kruist, moet dit in de mate van het mogelijke op loodrechte wijze doen. Het aspect zuinig ruimtegebruik én het ecologisch aspect dienen hier afgewogen te worden"; h. Tekstwijziging in de stedenbouwkundige voorschriften voor de bufferzones de vooropgestelde 50 meter breedte die beheerd moet worden als een dicht beboste buffer, moet eerder als richtinggevend beschouwd kunnen worden, waarvan omstandig gemotiveerd kan worden afgeweken indien ingespeeld wordt op de goede plaatselijke ruimtelijke ordening, vragen van aanpalenden en/of interessante complementaire activiteiten die de bufferfunctie respecteren. Steeds is het schriftelijk akkoord van de betrokken aanpalenden nodig om af te wijken van de visie om een dicht beboste buffer van 50 meter te realiseren; i. De bufferzone rond het bedrijventerrein, langsheen de E40/A10 autosnelweg in te perken tot een minimale breedte van 30 meter gezien het streven naar een zuinig ruimtegebruik. Deze breedte komt overeen met de verplichte bouwvrije strook langsheen autosnelwegen; j. De afbakening van de zonering stedelijk woongebied langs de N9 aan te passen zodoende dat er een inrichting van het bedrijventerrein kan gebeuren, met oog voor het aspect zuinig ruimtegebruik. Hierbij wordt minimaal de 50 meterzone gerespecteerd maar worden alle inhammen eruit gehaald met uitzondering van het Kasteel van Muylem dat samen met de omgevende tuin een beschermd monument is (KB 15/04/1981); k. In de algemene voorschriften voor de bestemming 'stedelijk woongebied langsheen de N9' nu geen uitspraken te doen over grootschalige kleinhandel, maar in de stedenbouwkundige voorschriften de mogelijkheid geven aan de stad Aalst om bij de opmaak van een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan hierover uitsluitsel te geven; l. In de stedenbouwkundige voorschriften voor het gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter aangeven dat er windmolens kunnen geplaatst worden, wel rekening houdend met de vigerende wetgeving terzake; m. In de stedenbouwkundige voorschriften voor het gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter de mogelijkheid te geven tot het realiseren van een nachtparking voor vrachtwagens;
10
Dossier 68
Vlacoro verwijst wat bovenstaande punten betreft overwegend naar de antwoorden bij de behandeling van de bezwaren van plan 4: regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter. a. Zie antwoord plan 4, kader 26. b. Zie antwoord plan 4, kaders 10 en 17. c. Zie antwoord plan 4, kader 62. d. Vlacoro treedt het advies niet bij en staat achter de principes van zuinig ruimtegebruik, waarbij er slechts een beperkt aantal parkeerplaatsen per bedrijf worden voorzien. e. In het stedenbouwkundig voorschrift 4.1.3, § 1 (p. 8) staat dat in de eerste realisatiefase de bufferzones ten noorden van de Siezegembeek moeten worden aangelegd. Daarbij moet, vooraleer een stedenbouwkundige vergunning gegeven kan worden, een inrichtingsrapport worden opgemaakt. Dit rapport bevat een voorstel voor de gehele ordening van het bedrijventerrein, inclusief de bufferzones. Het voorstel dient derhalve niet opgenomen te worden. f. Vlacoro merkt op dat dit zowel blijkt uit de stedenbouwkundige voorschriften als uit het grafisch plan. g. Vlacoro stelt voor om in te gaan op het voorstel omdat het ingegeven is door zuinig ruimtegebruik. h. Vlacoro stelt voor om niet op het voorstel in te gaan omdat de dichte buffer een duidelijke optie is van het ontwerp. i. Vlacoro stelt voor om niet op het voorstel in te gaan omdat de dichte buffer evenredig is met de aard van het bedrijventerrein. j. De noordelijke grens met inhammen is ingegeven vanuit de bestaande toestand en bebouwde percelen en om vanuit het bedrijventerrein een interferentie mogelijk te maken met de kleinhandelsactiviteiten langs de N9. k. Vlacoro treedt het advies niet bij, maar merkt op dat grootschalige kleinhandelszaken daar – vanuit onverenigbaarheidsstandpunt – inderdaad niet verantwoord zijn. l. Vlacoro is van oordeel dat het mogelijk moet zijn om windmolens te kunnen plaatsen. Het inrichtingsrapport moet uitsluitsel geven omtrent de haalbaarheid en de juiste positionering ervan. m. Vlacoro treedt het advies niet bij. Het is de optie om zo weinig mogelijk parkeerruimte te voorzien per bedrijf, waarbij een centrale parking wordt voorzien. Het is wel mogelijk dat deze centrale parking deels dienst doet als nachtparking voor vrachtwagens. Vlacoro is van mening dat zulke opties afhankelijk zijn van het beheer van het bedrijventerrein en derhalve niet thuishoren in de stedenbouwkundige voorschriften. 8. Aan te passen elementen inzake het gemengd regionaal bedrijventerrein Sterrenhoek: - Tekstwijziging door de stedenbouwkundige voorschriften 7.4.3 uit te breiden: "Wanneer de activiteiten bedoeld in 7.4.1 (gebied voor publiek wegenonderhoud) worden stopgezet, krijgt het gebied de bestemming zoals aangegeven in 7.1.1. (specifiek regionaal bedrijventerrein Sterrenhoek). De bepalingen van 7.4.2 blijven dan van toepassing, uitgezonderd de toegang tot de Churchillsteenweg, die dan ook dient genomen te worden via het kruispunt Churchillsteenweg-Industrielaan; - In de stedenbouwkundige voorschriften aan te geven dat eerst alle groenvoorzieningen volgens de voorschriften van het gemengd regionaal bedrijventerrein Sterrenhoek moeten worden gerealiseerd, vooraleer een stedenbouwkundige vergunning voor bedrijfsgebouwen kan worden verleend; -
Vlacoro treedt het advies bij en stelt voor om de wijziging op te nemen in de stedenbouwkundige voorschriften. Vlacoro deelt de bezorgdheid van de adviesinstantie om een buffer te realiseren vooraleer men een stedenbouwkundige vergunning kan verlenen, maar dit kan slechts wanneer de realisatie ofwel gebeurt via het beheer van het gebied ofwel stelselmatig, namelijk gekoppeld aan elke stedenbouwkundige vergunning.
9. Aan te passen elementen inzake het gemengd regionaal bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV: - In de stedenbouwkundige voorschriften 'mestverwerking' als mogelijke activiteit op dit gemengd regionaal bedrijventerrein te schrappen; Zie antwoord bij de bezwaren op plan 8: regionaal bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV, kader 14.
11
Dossier 68
10. Aan te passen elementen inzake het stedelijk woongebied: - De begrenzing van het stedelijk woongebied 'Ten Rozen' aan te passen en uit te breiden zodat over de gehele lengte en aan beide zijden van de uitgeruste weg 'Bosveld' woonbebouwing toegestaan kan worden. Hierdoor wordt de juridische onzekerheid van een vijftal zonevreemde woningen, ontsloten via het Bosveld, opgelost; Zie antwoord bij plan 12 B. Stedelijk woongebied Ten Rozen, kader 6. 11. Aan te passen elementen inzake het 'bedrijventerrein voor kantoren en kantoorachtigen en bedrijven van lokaal belang': - In de stedenbouwkundige voorschriften aangeven dat 7 bovengrondse bouwlagen voor kantoren en kantoorachtigen enkel toegelaten zijn aansluitend bij de autosnelweg E40. Gebouwen voor kantoren en kantoorachtigen, aansluitend bij de naastgelegen private tuinen moeten lager zijn, in verhouding tot de omgevende woningen en rekening houdend met het aspect privacy; - In de stedenbouwkundige voorschriften aan te geven dat geen Seveso-bedrijven toelaten zijn op het bedrijventerrein voor kantoren en kantoorachtigen en bedrijven van lokaal belang; . - In de stedenbouwkundige voorschriften aan te geven dat het groenscherm in de bouwvrije strook langs de E40 eerst volledig gerealiseerd moet zijn, vooraleer stedenbouwkundige vergunningen voor gebouwen kunnen verleend worden; -
-
Vlacoro treedt het advies bij en stelt voor om de wijzigingen op te nemen in de stedenbouwkundige voorschriften. Vlacoro merkt op dat Vlaams minister Van Mechelen in de vergadering van de commissie Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening van het Vlaams Parlement van 10 oktober 2002 (nr. 18, blz. 6) heeft meegedeeld dat het voorzien van kleine Seveso-bedrijven op Keppekouter op een materiële vergissing berust. Vlacoro stelt dan ook voor om de zinsnede “De zogenaamde “kleine Sevesobedrijven” zijnde de bedrijven die voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, §1 derde lid, van voormelde Samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 zijn toegestaan.” te schrappen uit stedenbouwkundig voorschrift 13.1.1. Vlacoro deelt de bezorgdheid van de adviesinstantie om een buffer te realiseren vooraleer men een stedenbouwkundige vergunning kan verlenen, maar dit kan slechts wanneer de realisatie ofwel gebeurt via het beheer van het gebied ofwel stelselmatig, namelijk gekoppeld aan elke stedenbouwkundige vergunning.
12. Aalst stelt voor om aan de bepalingen van het stedelijk woongebied regionaalstedelijk gebied Aalst toe te voegen dat geen enkele stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning kan afgeleverd worden binnen het in te vullen stedelijke binnengebied tussen Botermelkstraat, Oude Abdijstraat en Rozendreef, het binnengebied tussen Affligemdreef, Zandberg en lmmerzeeldreef en het stedelijk woongebied Heuvel, vooraleer een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor deze gebieden door de gemeenteraad is goedgekeurd. Vlacoro treedt het advies niet bij. Het is net de bedoeling van onderhavig RUP de bewuste gebieden in te vullen als stedelijk woongebied. Het vereisen van een bijkomend RUP zou die realisatie onaanvaardbaar uitstellen. 13. Aalst dringt aan op het nemen van een initiatief door de bevoegde minister tot het daadwerkelijk opstarten van de gemengde werkgroep voor de optimale benutting of bestemmingswijziging van leegstaande en/of te saneren bedrijventerreinen en bedrijfspanden op het grondgebied van het regionaalstedelijk gebied Aalst en deze werkgroep te verruimen met vertegenwoordigers van de Stad Aalst en van AROHM. Vlacoro beaamt deze bezorgdheid, maar wijst erop dat acties daarvoor vallen buiten het bestek van onderhavig RUP. Vlacoro verwijst hierbij ook naar haar antwoord bij plan 4, kader 1.
12
Dossier 68
B.2 Antwoord op de bezwaren en opmerkingen B.2.1 PLAN 1: DE GRENSLIJN VAN HET REGIONAAL STEDELIJK GEBIED AALST EN GRENSGEBIED Verzoeken tot opname in de afbakening van het regionaalstedelijk gebied Bezwaren tegen het niet opnemen van het bedrijventerrein Erpe-Mere in het afbakeningsontwerp. 1. Twee bezwaarindieners (2576 en 2577) menen dat indien het bedrijventerrein Erpe-Mere zou worden opgenomen, de taakstelling van het regionaalstedelijk gebied gemakkelijker zou kunnen worden ingevuld. Het bedrijventerrein zou dan verder kunnen worden ontwikkeld zodat Siezegemkouter niet nodig zou zijn. In bezwaarschrift 2576 wordt erop gewezen dat dit een aantal belangrijke voordelen heeft: − aansluiting op de E40, dus op het hoofdwegennet zonder hinder voor de omgeving − beperkt risico op verzadiging, geen sluipwegen − niet schenden van de wegencategorisering − busbediening zonder extra kosten voor De Lijn − treinbediening via het station van Erpe-Mere Vlacoro stelt aangaande het voorstel vast dat Erpe-Mere in het RSV niet geselecteerd werd als economisch knooppunt en dat het gebied omwille van logische ruimtelijke redenen niet werd opgenomen binnen de afbakening, zodat het dus niet in aanmerking komt voor de inplanting van een nieuw regionaal bedrijventerrein in het kader van de taakstelling van het RSV. Een opname van dit bedrijventerrein in het regionaalstedelijk gebied lijkt Vlacoro dus niet haalbaar: − Het regionaalstedelijk gebied wordt door de opname van Erpe-Mere erg groot. − Het is geen evidente keuze om dit op te nemen in het regionaalstedelijk gebied omdat het slechts via een smal bebouwingslint aansluit bij de rest van het regionaalstedelijk gebied. − De aldaar nog potentiële oppervlakte van 20 ha is erg klein voor de realisatie van de taakstelling. Bovendien ligt het gebied ver van het stadscentrum van Aalst, wat een stijging van de mobiliteit met zich kan meebrengen. Ook zijn de aansluitingen met het openbaar vervoer niet zo evident en is het gebied dus meer gericht op autoverkeer. − Het station van Erpe-Mere ligt slechts op een lokale treinlijn en heeft een lagere frequentie dan het station van Aalst. − Het terrein is inderdaad erg gunstig gelegen, met een onmiddellijke aansluiting op de E40. Maar dit geldt enkel voor het huidige bedrijventerrein, niet zozeer voor de potentiële uitbreiding ervan. (Zie ook kader 15, plan 4.) Andere 2. Het bezwaarschrift van Stoeterij Ten Rozen (26, 2732) strekt ertoe de afbakeningslijn van het regionaalstedelijk gebied Aalst zodanig te wijzigen dat de stoeterij binnen de grenzen van het gebied valt. De percelen van de manege grenzen aan het stedelijk woongebied Ten Rozen. De manege meent een meerwaarde te betekenen voor het gebied omwille van de recreatiemogelijkheden die zij biedt voor een groot publiek. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij. De bewuste stoeterij wordt gescheiden van het stedelijk gebied door open ruimte, en sluit bijgevolg ruimtelijk niet aan bij het stedelijk gebied. (Zie ook kader 6, advies 4.)
13
Dossier 68
3. Volgens de vzw Raldes (2098) worden bepaalde delen stedelijk gebied verkeerdelijk als buitengebied beschouwd. Daarmee verwijst de vzw naar ondermeer de kernen Liedekerke en Denderleeuw (sic). Deze zijn immers sterk vergroeid met Denderleeuw. Vlacoro merkt op dat Denderleeuw (met uitzondering van Iddergem) volledig in het regionaalstedelijk gebied is opgenomen. Vlacoro meent dat de niet opname in het regionaalstedelijk gebied van kern van Liedekerke (en van Teralfene) verantwoord is onder meer omwille van de ruimtelijke scheiding door barrières als spoorwegen en Dender, de beperkte bijkomende potenties voor stedelijke functies en de reeds voldoende grote mogelijkheden om de taakstellingen uit het RSV in Aalst en Denderleeuw in te vullen. Het stedelijk gebied uitsmeren over al te grote oppervlaktes zou net een van de fundamentele opties van het RSV, namelijk bundeling en concentratie, in het gedrang brengen. 4. De betrokkene (2576) argumenteert dat de stations van Liedekerke en Haaltert moeten worden opgenomen in de afbakening (het eerste ligt op de grenslijn, het tweede ligt buiten de afbakening). Dit met als voornaamste reden het reizigerspotentieel van de betrokken stations. Door de opname kunnen volgens de betrokkene ruimtelijke voorwaarden worden bepaald die van de stations multimodale knooppunten op het niveau van het regionaalstedelijk gebied maken. Een opname van de stations in het ontwerp van afbakening erkent de mogelijkheden die de stations bieden voor het regionaalstedelijk gebied, anders zouden zij degraderen tot pendelstations met enorme parkeergelegenheden en alle gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit die daaraan verbonden zijn. Hij dient tevens bezwaar in tegen het niet opnemen van de stations Vijfhuizen en Erpe-Mere in het ontwerp. Hij meent dat aan de westelijke zijde van Aalst geen rekening wordt gehouden met de aanwezige spoorweginfrastructuur. Spoorlijn 82 (Aalst-Burst) vormt nochtans een barrière in het landschap en is in die zin ruimtelijk structurerend. Van de stations van de betrokken spoorlijn ligt enkel Aalst-Kerrebroek binnen het regionaalstedelijk gebied volgens het ontwerp; Vijfhuizen ligt erbuiten. Vlacoro merkt op dat een station bezwaarlijk kan opgenomen worden in een regionaalstedelijk gebied zonder ook de ruime omgeving van dat station op te nemen. Aldus zou een opname van de stations ErpeMere, Haaltert en Vijfhuizen in het regionaalstedelijk gebied een vergroting van dat gebied meebrengen die planologisch niet te verantwoorden is, mede omdat de omgeving van die stations te weinig potenties inhoudt om ze te ontwikkelen als stedelijk gebied. Een opname van het station Liedekerke zou geen meerwaarde meebrengen voor het regionaalstedelijk gebied dat met de stations van Aalst en Denderleeuw reeds over twee binnenstedelijke multimodale knooppunten beschikt. 5. De Afdelingen Monumenten en Landschappen (2091) en Natuur (2092, 2571) merken subsidiair op dat Siezegemkouter niet kan fungeren als grenslijn zonder de aansluitende woonkern van Nieuwerkerken op te nemen (p. 27, kaartblad e2). Door de kouter te koppelen aan een bedrijventerrein verschuift men eigenlijk de grens van het stedelijk gebied en wordt de opname van Nieuwerkerken logisch. Vlacoro kan dit bezwaar niet bijtreden. De bezwaarindieners gaan voorbij aan de logische en gewenste barrièrewerking van de E40, die Siezegemkouter scheidt van Nieuwerkerken. De gedeeltelijke opname van Hofstade 6. Bezwaarindiener 247 verzoekt om de dichtbewoonde gedeelten van de deelgemeente Hofstade op te nemen in het regionaal stedelijk gebied, waar volgens de huidige plannen een deel van Hofstade buiten het regionaal stedelijk gebied valt. De betrokken delen van de gemeente komen volgens hem in aanmerking voor woonuitbreidingsgebied. Vlacoro stelt vast dat het regionaalstedelijk gebied te Hofstade voor het grootste deel ruimtelijk begrensd wordt door de oude spoorwegbedding. Dit is een logische ruimtelijke begrenzing die de kern van Hofstade bij het regionaalstedelijk gebied insluit. Onder meer gelet op de lintbebouwing aan de andere kant van de grenslijn, acht Vlacoro het niet wenselijk om de grenslijn te verleggen.
14
Dossier 68
Bezwaren tegen de opname van bepaalde gebieden in de afbakening van het regionaalstedelijk gebied Tegen de opname van de Siezegemkouter 7. Heel wat bezwaarindieners menen dat de Siezegemkouter behoort tot het buitengebied en van het verstedelijkt gebied Aalst wordt afgescheiden door de Siesegemlaan.2 Verschillende bezwaarindieners daarvan wijzen op het feit dat de Siesegemlaan de duidelijke en harde grens tussen stad en buitengebied vormt. 3 De vzw Werkgroep Zandberg en de vzw Raldes wijzen erop dat deze laan reeds eerder erkend werd als uiterste grens van de stedelijke uitbreiding met name in de memorie van toelichting van het BPA nr. 9 ‘Beekveld’ van het stadsbestuur waarin wordt aangegeven dat de ring (Siesegemlaan) aanvaard wordt als grens van de morfologische stad en als uiterste grens voor uitbreiding. Er wordt opgemerkt dat het aan de provincie is om binnen de marges van het RSV de exacte verdeling tussen stedelijk gebied en buitengebied vast te leggen.4 Bovendien wordt verwezen naar het negatief advies van de provincie Oost-Vlaanderen waarin wordt gevraagd om de Siezegemkouter in het buitengebied te laten en de bestemming ervan niet te wijzigen. Volgens bezwaarschrift 2631 druist de opname van de Siezegemkouter in het stedelijk gebied in tegen de geest en de letter van het RSV. Volgens de Boerenbond (Oost-Vlaanderen) (Oost-Vlaanderen) (2611)moet de grens van het Stedelijk Gebied Aalst lopen over de Siesegemlaan-Oude Gentbaan-Boudewijnlaan-Biekorfstraat-Steenweg op Dendermonde. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kaders 1 en 2 van plan 4 (gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter). Vlacoro merkt ook op dat regionaalstedelijke gebieden worden afgebakend door het Vlaams Gewest. De provincie is enkel bevoegd voor de afbakening van kleinstedelijke gebieden. Tegen de opname van het gebied Wellemeersen-Kappellemeersen en het gebied OsbroekGerstjens 8. Enkele bezwaarindieners hebben bezwaar tegen de opname van het gebied WellemeersenKapellemeersen binnen het regionaalstedelijk gebied (p. 27, kaartblad g4-h4).5 De Afdeling Monumenten en Landschappen Oost-Vlaanderen (2091) en de Afdeling Natuur OostVlaanderen (2092 en 2571) menen dat de voorziene grenslijn eerder willekeurig is en dat uit de kaart 1.5 blijkt dat de grenslijn van het regionaalstedelijk gebied niet samenvalt met de afbakening van het habitatrichtlijngebied en bovendien de afbakening van het VEN 1e fase snijdt. De Afdeling Natuur oordeelt dat het gebied structureel deel uitmaakt van het buitengebied, als onderdeel van een groter geheel dat zich bijna ononderbroken van oost naar west uitstrekt, m.n. via Ressebeke tot Teralfene en een totaal open gebied vormt van ongeveer 600ha. De Afdeling voegt er subsidiair aan toe dat indien de grens behouden blijft het gebied integraal moet aangeduid worden als stedelijk natuurelement en niet als ‘randstedelijk groengebied’, gezien de duidelijk aanwezige natuurwaarden, die bevestigd worden door de opname in het VEN en binnen het habitatrichtlijngebied. Vlacoro merkt op dat een opname van het gebied Wellemeersen-Kappellemeersen in het regionaalstedelijk gebied geen afbreuk doet aan de natuurwaarden van het gebied. Binnen het regionaalstedelijk gebied vervult het gebied een uitgesproken functie als een groot groen gebied tussen gemengde stedelijke woonomgevingen. Vlacoro meent dan ook dat het gebied terecht is opgenomen. 9. Natuurpunt (2603) wijst erop dat Osbroek-Gerstjens en De Wellemeersen reeds werden aangeduid binnen de afbakening van de eerste fase van het VEN, waarrond een politieke consensus bestaat en nu een openbaar onderzoek loopt. Toch werden deze gebieden opgenomen in het ontwerp RUP. Natuurpunt meent dat de aanduiding van VEN – gebieden (GEN volgens RSV) die in het buitengebied liggen en waarvan de hoofdfunctie vervult wordt door natuur – moeilijk te rijmen valt met de druk van de stedelijke
15
Dossier 68
functies. Dus waar mogelijk moeten de gebieden buiten de afbakening gehouden worden. Waar de stedelijke gebiedsdelen grenzen aan de VEN gebieden moet dit onder duidelijk vastgestelde voorwaarde gebeuren, welke via stedenbouwkundige voorschriften vastgesteld worden. Tenslotte stelt Natuurpunt zich vragen bij de opname van dergelijke grote aaneengesloten gebieden in de stedelijke afbakening en meent dat men beter zou zoeken naar andere locaties voor stedelijk groen, stadsbossen en zachte recreatie. Vlacoro wijst er op dat door de ligging van het bestaande industriegebied, namelijk tussen groengebieden, hier terecht wordt geopteerd voor het creëren van één groot aaneengesloten en samenhangend gemengd randstedelijk groengebied/stedelijk natuurelement aan de Dender. De leegstaande en vervallen fabriekspanden worden omgevormd tot een groen dagrecreatiegebied. De ruimtelijke ligging tussen de bestaande groene gebieden en de beleidsmatige aanduiding van VEN 1e fase in de aanleunende gebieden maken dat een zachte functie ruimtelijk beter te verzoenen valt met het gewenste beleid. In de toelichtingsnota wordt duidelijk gesteld dat het niet de bedoeling is om het volledige gebied Osbroek-Gerstjens te herbestemmen, maar enkel die gebieden op te nemen waarvan de huidige bestemmingsvoorschriften een bedreiging kunnen vormen voor de ontwikkeling van het gehele gebied. Vlacoro beaamt enerzijds wel dat om de doelstelling te verwezenlijken, zijnde tot één groot samenhangend natuur en recreatiegebied te komen, het aangewezen zou zijn om Osbroek-Gerstjens in z'n geheel aan te duiden , maar anderzijds is het een afbakeningsproces dat nu prioritaire acties moet bevatten zodat niet verwacht mag worden dat binnen de lijn van de afbakening voor het totale gebied een gebiedsdekkende bestemming wordt voorzien. (Zie ook kader 2, plan 5.) Vlacoro treedt het bezwaar dan ook niet bij. Tegen de opname van het gebied Oude Dender 10. De Boerenbond (Oost-Vlaanderen) (2611) en de vzw Raldes (2098) menen dat het gebied Oude Dender niet thuishoort in het stedelijk gebied Aalst. Vlacoro stelt vast dat het gebied in het RUP is opgenomen omwille van de volgende doelstellingen: het behoud van open ruimte als onderdeel van de vallei van de Dender en als open ruimte tussen de verstedelijkte kernen van Denderleeuw en Liedekerke en het creeëren van mogelijkheden voor een laagdynamische recreatieve invulling op het niveau van het stedelijk gebied die moet bijdragen tot een verhoging van de stedelijke woon- en leefkwaliteit in Denderleeuw (en Liedekerke). Gelet op deze doelstellingen meent Vlacoro dat het gebied wel degelijk in het regionaalstedelijk gebied thuishoort. Vlacoro treedt het bezwaar dan ook niet bij. (Zie ook kader 3, plan 11) Tegen de opname van de zone aangeduid als Erembodegem Zuid IV 11. Omwille van het waardevolle landschappelijke karakter wensen de vzw Werkgroep Zandberg (2096) en de vzw Raldes (2098) dat het gebied natuurgebied blijft en dat de zone aangeduid als ‘Erembodegem Zuid IV wordt uitgesloten uit de afbakening. De vzw’s stellen voor om de spoorlijn 50 als grenslijn te nemen in Erembodegem. Vlacoro erkent het verlies van open ruimte; natuur, recreatie, enz. De invulling van Erembodegem Zuid IV is echter nodig om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar standpunt bij de eerste bezwaren inzake het regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter (opmerkingen van Vlacoro bij kader 1) en ook naar haar opmerkingen bij kader 16 van het voorliggend plan Erembodegem Zuid IV. Vlacoro is daarenboven van oordeel dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV een logische uitbreiding is van het bestaande bedrijventerrein Erembodegem III en het voordeel heeft in de onmiddellijke nabijheid van de E40 te liggen. De fundamentele keuze voor een bestemming als bedrijventerrein brengt uiteraard mee dat bestemmingen als dagrecreatie, natuurgebied en landschappelijk waardevol agrarisch gebied moeten wijken en dat de economische functie hier voorrang krijgt op functies als natuur, landbouw, bos en recreatie.
16
Dossier 68
Vlacoro stelt daarenboven vast dat het bedrijventerrein een enclave vormt tussen verschillende infrastructuren (spoowegen en N45) Vlacoro meent tevens dat het bedrijventerrein gesitueerd is in een gebied dat met de kouter van Vlamoven in het zuiden en het natuurgebied Molenbeek in het oosten over reeds heel wat lokaal groen beschikt, zodat aan de groenbehoefte voor de lokale bevolking is voldaan. Inzake het aanbod aan groenvoorzieningen en inzake het zuinig ruimtegebruik binnen het bedrijventerrein en het verleggen van de loop van de zijbeek van de Molenbeek, meent Vlacoro dat het deel tussen de Driehoekstraat en de spoorlijn tot het bedrijventerrein moet blijven behoren. Vlacoro wijst er daarnaast op dat er een bijkomend gedeelte natuurgebied wordt gecreëerd (zie stedenbouwkundig voorschrift 8.5). Vlacoro treedt het bezwaar dan ook niet bij. (Zie ook kaders 1 en 4, plan 8). Tegen de opname van een deel van Erpe-Mere 12. Bezwaarindiener 3201 spreekt zich uit tegen de opname van beperkt deel van Erpe-Mere in het regionaal stedelijk gebied (paar 100 m langs N9) om volgende redenen: − Erpe-Mere als landelijk gebied dient visueel afgescheiden van stedelijk gebied; − strijdig met subsidiariteit want geen rekening gehouden met stelling gemeenteraad Erpe-Mere en met brief gemeente 23 oktober 2001; − brief AROHM 9/3/2000 verantwoordt opname “omwille van samenhang met het stedelijk gebied, niet in functie van nieuwe grootschalige ontwikkelingen en om bestaande kleinhandel langs N9 mee op te nemen; deze argumentatie wordt in voorliggende plan met voeten getreden (geen samenhang met stedelijk gebied aangezien de zone in ontwerp GRS aanzien wordt als open buffergebied en kleinhandel niet mag ontwikkelen tot verkeersonveilige baanwinkels; opname met het oog op regionaal bedrijventerrein wat wel grootschalig is) − machtsafwending omdat alleen rekening gehouden wordt met belangen stad Aalst en totaal geen rekening met standpunten bevolking Erpe-Mere o.m. verwoord in unanieme gemeenteraadsbeslissing Vlacoro kan deze bezwaren niet bijtreden. Aangezien het de bedoeling is om de kleinhandelsconcentratie langs de N9 op te nemen in het regionaalstedelijk gebied (wat voor Vlacoro een redelijke optie is), meent Vlacoro dat ook het betrokken gedeelte van Erpe-Mere dient mee opgenomen. Vlacoro kan zich met andere woorden erin vinden dat het gebied palend aan de grenslijn tussen de punten A, B, C en D zoals aangegeven in het grafisch plan (bijlage I van het RUP – d1), tot het stedelijk gebied behoort. Vlacoro merkt tevens op dat subsidiariteit inhoudt dat beslissingen moeten genomen worden op het meest geschikte niveau. Het kan niet worden betwist dat het afbakenen van de regionaalstedelijke gebieden een bevoegdheid is van het Vlaamse gewest. Vlacoro is dan ook de mening toegedaan dat het beginsel van de subsidiariteit niet geschonden is bij de afbakening van het regionaalstedelijk gebied Aalst. Vlacoro wijst er verder op dat de gemeenteraad van Erpe-Mere advies heeft kunnen verlenen en verwijst naar haar opmerkingen bij het betrokken advies. Vlacoro merkt tenslotte op dat de inwoners van ErpeMere hun bezwaren hebben kunnen kenbaar maken via het openbaar onderzoek en dat meer dan 500 inwoners dat ook gedaan hebben. Tegen de gedeeltelijke opname van Hofstade 13. Meerdere bezwaarindieners vinden het onlogisch dat een deel van Hofstade is opgenomen in de afbakening en een ander deel niet.6 Volgens de vzw Raldes moet het ganse gebied tot het buitengebied behoren, met de Oude Abdijstraat als grens. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 6 van dit plan.
17
Dossier 68
Andere bezwaren 14. In het bezwaarschrift (25=2652) wordt kritiek geuit op het feit dat uit de plannen blijkt dat het zuidelijke deel van het BPA Denderland Industriezone wel in het regionaalstedelijk gebied zou liggen en dat het noordelijke deel (waar de percelen gelegen aan de Koningshofbaan deel van uitmaken) er geen deel van uitmaakt. Volgens de bezwaarindiener is dit inconsequent en zelfs ontoelaatbaar. (zie hierbij kaart 1.4 Bestaande juridische toestand: contouren BPA) Vlacoro merkt op dat, hoewel het gewestplan in sommige gevallen bepalend is voor de specifieke ligging van de grenslijn, dit plan niet echt fungeert als uitgangspunt. De ligging van de grenslijn wordt in de eerst plaats bepaald door fysieke grenzen vanuit het buitengebied, bovenlokale elementen en programmatorische elementen. Het is dus zeer goed mogelijk dat de grenslijn een BPA doorsnijdt zoals bij het BPA Denderland Industriezone het geval is. Vlacoro is verder de mening toegedaan dat de grenslijn hier op een consequente manier getrokken wordt. In het noorden van het stedelijk gebied behoort de Dendervallei maximaal tot het buitengebied. De scheiding tussen de Dendervallei en Hofstade (KMO-zone) ten oosten van de steenweg op Dendermonde wordt gesitueerd langs de industrieweg. Verder vormt de scheiding tussen de Dendervallei en het bestaande waterzuiveringsstation de grens. Het noordelijk deel van het gebied voor openbaar nut zal door de stad Aalst niet verder worden ontwikkeld en valt buiten de grenslijn. Vlacoro kan dit bezwaar dan ook niet bijtreden. 15. De BTTB (Bond van Trein-, Tram- en Busgebruikers, 2577) vraagt zich af waarom de oude spoorbedding (Bijlage III – Toelichtingsnota, p. 28) richting Dendermonde als een vast gegeven wordt beschouwd. Er doen zich reeds jaren grote verkeersproblemen voor op de bestaande wegverbinding Aalst-Gijzegem-Dendermonde. Bovendien is een groot deel van de bevolking gekant tegen de uitbouw van de N41 van Dendermonde richting Aalst. De BTTB adviseert om de voorgestelde grenslijn te behouden maar expliciet de mogelijkheid open te laten om het bestaande fietspad op termijn om te vormen tot een spoorbedding Aalst-Dendermonde, als onderdeel van de lijn Antwerpen-Puurs (Dendermonde-Aalst). Temeer daar door de federale minister van verkeer de NMBS reeds de opdracht werd gegeven om de prijs en implicaties voor de eventuele reactivering van de genoemde spoorlijn te onderzoeken. Vlacoro wijst erop dat een van de uitgangspunten bij het RUP is dat de afbakeningslijn van het stedelijk gebied maximaal op het terrein herkenbaar moet zijn. Mede daarom is het fietspad op de verlaten spoorweg Aalst-Dendermonde als grens gesteld. Dit hypothekeert volgens Vlacoro de mogelijkheid niet om de betrokken spoorweg te reactiveren.
2
2092, 2096, 2098, 2102, 2110, 2560, 2561, 2565, 2566, 2567, 2571, 2583, 2610, 2611, 2631, 2957, 3224. 2561, 2565, 2566, 2567, 2583, 3224. 2561, 2565, 2566, 2567, 2583, 3224. 5 2091, 2092, 2098, 2571, 2603. 6 247, 2098. 3 4
18
Dossier 68
B.2.2 PLAN 2: STEDELIJK LANDBOUWGEBIED MET BOUWVRIJ KARAKTER POPPENRODE Er zijn geen bezwaren en opmerkingen voor dit deelplan.
19
Dossier 68
B.2.3 PLAN 3: STATIONSOMGEVING AALST 1. Aquafin (2095) wijst op de aanwezigheid van de afvalwatercollector ‘VMM874: Aalst-Collector I – Sectoren E/F’. Deze collectoren moeten toegankelijk blijven voor Aquafin. Aquafin wenst kennis te nemen van de verdere uitwerking en wijst erop dat het inplanten van hoogstammen of diepwortelende struiken bovenop de leiding normaliter niet wordt toegelaten omdat zij de leiding ernstig kunnen beschadigen. Vlacoro merkt op dat de interne structuur van het gebied niet opgenomen is in het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, maar zal geregeld worden in een inrichtingsrapport. Bij die gelegenheid kan dus rekening gehouden worden met de aanwezigheid van die collector en de ermee verband houdende erfdienstbaarheden. 2. Toerisme Vlaanderen (2574) vraagt om hier te voorzien in recreatieve activiteiten (cinema, museum,…) aangezien het gaat om een omgeving voor bezoekersintensieve voorzieningen. Aangezien deze dan worden ontwikkeld in de omgeving van het station is er een bijkomend voordeel, met name de goede ontsluiting door het openbaar vervoer. Vlacoro wijst erop dat recreatieve activiteiten uitdrukkelijk voorzien zijn en verwijst naar stedenbouwkundig voorschrift 3.1.1: “… Ook aan het wonen verwante voorzieningen zoals winkels voor dagelijkse aankopen, horeca, kleine bedrijven, openbare en private nutsvoorzieningen en diensten, sociaal-culturele inrichtingen en recreatieve voorzieningen zijn mogelijk voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving.” Het bezwaar is dan ook onterecht. 3. De Bond van Trein-, Tram- en Busgebruikers (2577) spreekt zich positief uit over het voornemen een voorzichtig parkeerbeleid te voeren. Vlacoro is van oordeel dat, zoals overigens is opgenomen in het RUP, een voorzichtig parkeerbeleid niet mag inhouden dat geen bijkomende parkings, in functie van concrete noden, zouden mogen worden voorzien in de stationsomgeving. Noch de voorschriften, noch de toelichting erbij sluiten dit uit, wel integendeel. Anderzijds is even duidelijk dat een ongebreideld verhogen van de parkeercapaciteit geen degelijke oplossing geeft aan het mobiliteitsprobleem en slechts leidt tot het dichtslibben van de wegen rond de stations tijdens de piekuren. Een en ander moet dus alleszins worden afgewogen, bij voorkeur in een mobiliteitsstudie. In dat mobiliteitsplan kunnen de diverse vervoersmodi aan bod komen. 4. De NMBS (2604) heeft specifieke bezwaren bij de visie en het ruimtelijk concept die in het RUP wordt verwoord bij de stationsomgevingen van Aalst (en Denderleeuw), m.n. de volgende passage: “In de omgeving van een station wordt een voorzichtig parkeerbeleid gehanteerd. Dit beleid zoals opgenomen in het standpunt van de Vlaamse Regering over het Gewestelijk Express Net (GEN) rond Brussel van 25 juli 2000 en in de opties in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, bepaalt dat grootschalige pendelparkings bij een stedelijk station moeten vermeden worden”. De NMBS wijst erop dat zij als doelstelling heeft om tegen 2010 50% meer treinreizigers te vervoeren. Het is inderdaad wenselijk die reizigers op andere wijze dan per auto naar het station te krijgen maar volgens de NMBS is het onrealistisch om te denken dat de auto geen belangrijk vervoersmiddel is richting station. Uiteindelijk moet aan de reizigers toch de mogelijkheid worden geboden om met de auto naar het station te gaan. Vooraf stellen dat de potentiële reizigers moeten gebruik maken van bus, tram, fiets als vervoersmiddel kan niet volgens de NMBS omdat mensen hun keuze van voor- en natransportmiddel laten afhangen van verschillende factoren (bijvoorbeeld is er een aansluitende busregeling, kinderen ophalen na het werk,…). Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 3.
20
Dossier 68
B.2.4 PLAN 4: GEMENGD REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN SIEZEGEMKOUTER Algemene bezwaren Het verlies van de open ruimte, de groene long van Aalst, en de bijhorende recreatiemogelijkheden 1. Bijna alle bezwaarindieners uiten hun bezorgdheid om het verlies van de zeldzame groene open ruimte die nog aanwezig is zo dicht bij Aalst.7 Meerdere aspecten worden daaraan gekoppeld: - De mens heeft natuur nodig om tot rust te komen.8 - De educatieve en didactische mogelijkheden van de kouter voor de scholenstad Aalst9 - Het gebied doet dienst als recreatiezone: wandelen, fietsen, … Ook jeugdbewegingen verliezen hun actiedomein.10 Er wordt gewezen op de talrijke land- en voetwegen die de Siezegemkouter doorkruisen en de verbinding vormen tussen de verschillende woonkernen en de stad. - De Siezegemkouter zorgt voor een mooi zicht en voor een visueel aantrekkelijk landschap.11 - Men vraagt het behoud van de kouter en het vergezicht. 12 - Bezwaar 266 is tegen de versnippering van het gebied. In het identiek bezwaar 13 wordt gevraagd om de Siezegemkouter in zijn huidige staat te bewaren, wat het leef- en woonklimaat ten goede zal komen. Vlacoro erkent het verlies van open ruimte, natuur, recreatie enz. Het gaat hierbij vooral om een verlies aan de huidige landschappelijke waarde en het verloren gaan van een intensief gebruik als randstedelijk groengebied, evenwel zonder uitgesproken ecologische waarde, waarbij via de stedenbouwkundige voorschriften en het beheer voor het gebied nochtans zoveel als mogelijk wordt tegemoet gekomen aan een met alle waarden rekening houdende invulling. Hierbij kan worden gewezen op het feit dat circa 20% van de aan te leggen 85 ha op Siezegemkouter een groene invulling krijgt als buffer, groenscherm, beekvallei, enz., zodat de belangrijkste natuur- en andere waarden in elk geval zoveel als mogelijk worden behouden. Het gaat daarenboven om een gebied dat ruimtelijk ligt ingesloten tussen de E40, het woonlint N9, het gehucht Maal en de Siesegemlaan. De invulling van Siezegemkouter is echter nodig om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Het RSV heeft de behoefte aan uit te rusten bedrijventerreinen voor Vlaanderen vastgesteld op 10.000 ha tot 2007. Hiervan zullen 6.000 ha afgebakend worden als bedrijventerrein en 4.000 ha als reservebedrijventerrein. Ten aanzien van de toestand op 1 januari 1994, betekent dit een toename van 6.964 ha (RSV, p. 587). Volgens het principe van gedeconcentreerde bundeling wordt het overgrote deel hiervan gerealiseerd in de stedelijke gebieden. De behoefte aan bijkomende bedrijventerreinen voor Oost-Vlaanderen bedraagt 1.715 ha. Hiervan wordt 77- 82% gerealiseerd in de stedelijke gebieden en 23 - 18% in het buitengebied. Op Vlaams niveau wordt per provincie een doorberekening gemaakt naar ieder groot- en regionaalstedelijk gebied op basis van het bestaande aandeel van de tewerkstelling. Voor het regionaalstedelijk gebied Aalst heeft de Vlaamse regering die bijkomende behoefte vastgelegd op 146 ha. In het ontwerp van afbakeningsvoorstel van maart 2000 (blz. 36 e.v.) is de uiteindelijke bijkomende behoefte aan bedrijventerreinen binnen het stedelijk gebied berekend op 136 ha, namelijk 64 ha prioritair en 72 ha als reserve. Die 136 ha is het resultaat van een evaluatie van de gerealiseerde bedrijventerreinen na 1 januari 1994 tegenover de schattingen van behoeften voor zonevreemde bedrijven en voor lokale bedrijven buiten stedelijk gebied (in min) en anderzijds de bedreigingen veroorzaakt door momenteel voor bedrijvigheid onbenutbare percelen. Bovendien bevat het cijfer de compensatie voor de in deelplan 5 "Osbroek - Gerstjens" herbestemde industriezone. In het ontwerp van afbakeningsvoorstel van maart 2000 is ook een locatiestudie opgenomen met 262 ha aan zoekzones voor bijkomende bedrijventerreinen in het regionaalstedelijk gebied Aalst. Met uitzondering van Siezegemkouter en Erembodegem Zuid zijn de meeste locaties relatief klein en bovendien erg verspreid gelegen. Met de keuze voor de bestemming van Siezegemkouter en Erembodegem Zuid tot bedrijventerrein komt men bijna tegemoet aan de invulling van de volledige taakstelling voor Aalst en worden er slechts twee terreinen ontwikkeld. De ruimtelijke clustering is dus gunstiger op gebied van impact op het ruimere gebied en economischer qua gebruiksmogelijkheden. Voor het gebied Siezegemkouter geldt daarenboven dat er een zeer goede ontsluiting mogelijk is naar de E40 toe, en dat er tevens voldoende mogelijkheden zijn wat betreft openbaar vervoer en bereikbaarheid
21
Dossier 68
voor fietsers en voetgangers. Dit alles dient echter nader te worden onderzocht en geëvalueerd in het mobiliteitsplan (zie verder). In het RUP zelf wordt slechts summier verantwoord waarom Siezegemkouter bestemd wordt als gemengd regionaal bedrijventerrein. In dat verband is immers enkel sprake van een programma van 136 ha bijkomende regionale bedrijventerreinen. In het RUP wordt met andere woorden niet uiteengezet hoe men tot dat programma gekomen is en waarom precies de locatie van Siezegemkouter uitgekozen is voor de realisatie van het belangrijkste deel van de bijkomende industrieruimte. Een omstandiger verantwoording in de toelichtingsnota had de transparantie van het planningsproces ten goede gekomen. Vlacoro merkt op dat door de opname van de conclusies en belangrijkste elementen uit het vooronderzoek in het einddocument vermoedelijk een groter maatschappelijk draagvlak zouden zou zijn ontstaan om de noodzaak tot aansnijding van Siezegemkouter aan te tonen. Vlacoro wijst er verder op dat, vanuit een vertaling van de principes van een zuinig en duurzaam ruimtegebruik, de gefaseerde ontwikkeling van Siezegemkouter best wordt gekoppeld aan een resultaatsverbintenis vanwege de beleidsinstanties. Die moet garanderen dat er een betere invulling en sanering van het bestaande aanbod aan bedrijventerreinen geschiedt. In die optiek is het - zoals is voorgeschreven in de bepalingen – te verantwoorden voorlopig enkel het noordelijk deel van de Siezegemkouter aan te snijden. Gelijktijdig moet alles in het werk gesteld worden om de andere industrieterreinen - desgevallend na brownfieldsanering - zoveel als mogelijk te benutten en het oneigenlijk gebruik aldaar weg te werken. Vlacoro is het er mee eens dat dit een traag proces is, maar vraagt dat hier voldoende aandacht aan besteed wordt. Indien er hier op Siezegemkouter teveel ha ineens bestemd worden, kan dit, vanuit ruimtelijk ordeningsoogpunt te prefereren proces immers verder vertraagd worden. Vlacoro wijst er ook op dat de 48,46 ha (ontwerp van afbakeningsvoorstel van maart 2000) aan leegstaande bedrijfspanden, vrije percelen en oneigenlijke activiteiten op bedrijventerreinen in de mate van het mogelijke functioneel moet worden gemaakt. Aldus kan de gefaseerde ontwikkeling van Siezegemkouter best gelinkt worden aan de bestaande reserve en kan er ook een einde gemaakt worden aan de oneigenlijke activiteiten op bedrijventerreinen. Verder mobiliteitsonderzoek en evolutie inzake economische ontwikkelingen kunnen uitwijzen of het al dan niet aansnijden van het zuidelijk deel van Siezegemkouter dan op dat moment verantwoord is. De aantasting van historisch landschappelijk erfgoed en de huidige bestemming als landschappelijk waardevol agrarisch gebied 2. Verschillende bezwaarindieners duiden erop dat (een deel van) het betrokken gebied is aangeduid als landschappelijk waardevol (agrarisch) gebied en/of een waardevol natuurgebied uitmaakt.14 Ook wordt gewezen op het ecologische belang van het betrokken gebied.15 Men stelt dat het behoud van fauna en flora voor toekomstige generaties onmogelijk wordt. Het gebied is een natuurlijke habitat voor dieren zoals de witte uil, de roek, de reiger, de fazant en een rustplaats voor trekvogels.16 Daarnaast vindt men dat ernstige schade wordt berokkend aan een historisch landschappelijk erfgoed van Aalst dat al eeuwenlang de verbinding vormt tussen stad en platteland.17 Dit leidt er volgens sommigen ook toe dat een belangrijke bron van inspiratie voor kunstenaars verdwijnt.18 Bovendien zou volgens de Boerenbond (Oost-Vlaanderen) de historische herkenbaarheid van Aalst als provinciestad tenietgaan en de stad, omsloten door industrieterreinen, een negatieve uitstraling krijgen.19 Vlacoro wijst er op dat het gebied quasi volledig is aangeduid als landschappelijk waardevol agrarisch gebied, enkel de zuidelijke beekvallei is natuurgebied. Wat de waarden betreft kan worden verwezen naar het antwoord bij kader 1 (natuurlijke en andere waarden). Vlacoro gaat niet akkoord met de stelling dat de historische herkenbaarheid van Aalst teniet gaat. Aalst is tenslotte in het RSV geselecteerd als een regionaal stedelijk gebied en moet zich derhalve profileren vanuit een aangepaste taakstelling. Hier bestaat door de ruimtelijke omstandigheden (zie antwoord bij kader 1) geen duidelijke harde grens tussen stad en buitengebied, waar onmiddellijk ten zuidwesten reeds het gehucht Maal aanpalend is. Aalst is tot slot helemaal niet volledig omsloten door industrie, het oostelijk deel wordt gekenmerkt door een grote open ruimte, waar de overgang open ruimte - stad veel prominenter speelt.
22
Dossier 68
Bezwaren vanuit de optiek van het verlies van landbouwgrond en de daaraan verbonden gevolgen 3. Het verlies van kostbare landbouwgronden is voor veel bezwaarindieners een bron van onbegrip. Het gaat immers om uiterst geschikte gronden voor landbouw en tuinbouw (Aba klasse 35).20 Ook wordt bezwaar ingediend tegen een aantal aspecten die verbonden zijn aan het verlies van de landbouwgronden van de Siezegemkouter: - de betrokken landbouwbedrijven worden onleefbaar21 - de jonge en toekomstige boeren kampen met beroepsonzekerheid.22 - jonge initiatieven in de land- en tuinbouw worden onmogelijk23 - door de herbestemming van de Siezegemkouter wordt het voortbestaan en de tewerkstelling in de agrarische sector bedreigd24 - inkomensderving voor de bewerkers van de gronden25 - er zijn geen alternatieven in de streek van Aalst26 - verlies van landbouwgronden dichtbij de stad27 - Indien er toch ruimte nodig is voor andere dan landbouwactiviteiten moet men eerst minder waardevolle gronden dan de Siezegemkouter aansnijden.28 Vlacoro erkent dat landbouwgrond en landbouwwaarde verloren gaat, maar merkt op dat, zoals is opgenomen in het ontwerp van afbakeningsvoorstel van maart 2000 (p. 22) het niet zo’n belangrijk landbouwgebied is. Vlacoro vraagt zich tevens af wat de toekomst is voor landbouw, zo dicht bij de binnenstad. De impact op de tewerkstelling door het verlies van het afgebakende gebied in de agrarische sector is gering. Vlacoro merkt anderzijds op dat er in het kader van de toekomstperspectieven voor landbouw dringend werk moet worden gemaakt van de afbakening van de agrarische structuur. Inzake de onteigeningen kan een grondbank – zoals voorgesteld wordt in een aantal geplande decretale bepalingen - een nuttig instrument zijn: namelijk in functie van een herverdeling van de gronden voor onteigende landbouwers. 4. Bepaalde bezwaarindieners wijzen erop dat het tenietdoen van de betrokken landbouwgronden indruist tegen het Europees beleid dat streeft naar een landbouwbeleid waarbij plattelandsontwikkeling voorrang krijgt om in de dichtgeslibde gebieden open ruimte te houden.29 Vlacoro verwijst in dit verband naar het antwoord bij kader 3. Vlacoro erkent dat er landbouwgrond wordt opgeofferd, maar de landbouwgrond ligt in stedelijk gebied. Door deze plek een stedelijke functie te geven, wordt de druk op het echte platteland (bijvoorbeeld ten oosten van Aalst) weggenomen. 5. Eén van de bezwaarindieners (61) wijst op de moeilijkheden die hij in 1998 gehad heeft om een vergunning te bekomen voor zijn nieuw landbouwbedrijf te Erpe in het gebied grenzend aan de voorgestelde industriezone. Als reden werd daarvoor ingeroepen: het behoud van de open ruimtes; dit terwijl men nu allerlei bedrijven zal toelaten. Vlacoro wijst er op dat ook eenzelfde vergunningverlenende overheid kan genoopt zijn het beleid aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Een van die gewijzigde omstandigheden kan zijn de vertaling van de taakstelling vanuit het RSV naar Siezegemkouter. Vlacoro erkent de moeilijke afweging tussen het maximaal behoud van de open ruimte en het tegelijk voldoen aan de opgelegde taakstelling. Vlacoro geeft aan (zie ook het antwoord in kader 1) dat dit hier echter op een zo duurzaam mogelijke wijze is gebeurd. Vlacoro wijst er tot slot op dat de bezwaarindiener, wiens bedrijf niet te Aalst maar te Erpe-Mere gevestigd is, niet vermeldt om welke vergunning het gaat, zodat de relevantie van het bezwaar niet kan worden nagegaan.
23
Dossier 68
6. De Boerenbond (Oost-Vlaanderen) vindt het onaanvaardbaar dat nergens bij de stedenbouwkundige voorschriften, en in het bijzonder bij de eisen gesteld aan de bedrijven in het bedrijventerrein, wordt gesproken over de bestaande tuin- en landbouw. Deze is van mening dat de tuin- en landbouw nog een blijvende rol kunnen spelen in het betrokken gebied.30 Bovendien zou in de stedenbouwkundige voorschriften teveel aandacht worden besteed aan natuur en te weinig aan de bestaande landbouwactiviteiten, waarbij wordt gewezen op het voornemen een boomgaard in te richten als bufferzone.31 Vlacoro treedt het bezwaar niet bij omdat zij een verweving van landbouw en industrie onrealistisch vindt binnen een regionaal bedrijventerrein. De natuurlijke functie kan wel omdat zij hier dient als buffer. Bij de aanleg van de buffer (beplanting) kan eventueel rekening worden gehouden met agrarische elementen zoals een boomgaard, hetgeen overigens is vastgelegd in de voorschriften. Nochtans is in de voorschriften (artikel 4.1.3) bepaald dat de gronden ten zuiden van de Siezegembeekvallei in afwachting van de tweede realisatiefase kunnen gebruikt worden voor landbouwdoeleinden. Van zodra de gronden in eigendom zijn van de instantie die instaat voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein, worden de nodige modaliteiten hiervoor geregeld door die ontwikkelaar. Beperkte werken, noodzakelijk ten behoeve van een nuttig landbouwgebruik, zoals het plaatsen van schuilhokken voor dieren of het plaatsen van afsluitingen, kunnen worden toegelaten. De kritiek op het teloorgaan van de landbouwfunctie - althans als ze betrekking heeft op de tweede fase - is dus momenteel minstens voorbarig. 7. In bezwaarschrift 2979 wordt erop gewezen dat in de Siezegemkouter momenteel een goed gestructureerde kleinschalige landbouw werkzaam is mét opvolgers en dat het gebied goed aansluit bij de Erpekouter. Vlacoro verwijst met betrekking tot dit bezwaar naar het antwoord bij kader 3. Bezwaren tegen de gefaseerde ontwikkeling van het bedrijventerrein 8. Ook bestaat kritiek op de gefaseerde ontwikkeling van het bedrijventerrein waarbij naast een effectief te ontwikkelen deel ook een stuk is aangeduid als reservegebied voor toekomstige ontwikkeling. Er werd bezwaar ingediend omdat nergens wordt aangegeven wanneer die reserve zal worden aangesneden.32 De Boerenbond (Oost-Vlaanderen) meent dat het feit dat een deel van het aan te duiden bedrijventerrein zal worden aangewezen als reservegebied onaanvaardbaar is. Dit creëert volgens de bond een groot onzekerheidsgevoel bij de overblijvende gebruikers die in een geblokkeerde situatie terechtkomen; investeringen kunnen niet meer, uitbreidingen worden onmogelijk, …33 Vlacoro treedt het bezwaar niet bij, stellende dat de Siezegemkouter duidelijk gefaseerd wordt ontwikkeld, hoewel het later te ontwikkelen zuidelijke deel (ten zuiden van de Siezegembeek) niet planmatig wordt aangeduid als reserveterrein. Dit deel kan volgens de voorschriften echter pas worden aangesneden nadat minimum 75% van het noordelijke deel ingevuld is (zie stedenbouwkundige voorschriften art. 4.1.3). De onteigening van het gebied gebeurt wel in één keer. De facto komt dat neer op een gefaseerde ontwikkeling die echter niet is gehouden aan een datum, maar op de daadwerkelijke realisatie van het eerste deel, wat uiteraard realistischer is en beter inspeelt op economische noden. Vlacoro merkt op dat een eventuele bijstelling van de prognoses in het RSV een daling van de behoefte kan inhouden. Daarom zou ook kunnen geopteerd worden om het zuidelijk deel voorlopig aan te duiden als reserveterrein omdat dit dan ook - als de nood zich niet meer opdringt (zie antwoord bij kader 1 wat betreft de resultaatsverbintenis) - kan geschrapt worden. In gelijk welke optie moet aan de landbouwers echter wel de nodige juridische zekerheid worden verschaft dat zij op de onteigende gronden hun activiteiten gedurende een welomschreven (eventueel hernieuwbare) periode kunnen blijven uitoefenen of afbouwen. Die zekerheid is in elk geval gegarandeerd wat de tweede fase betreft (zie het antwoord bij kader 6).
24
Dossier 68
Bezwaren verbonden aan de mobiliteitsproblematiek (ontsluiting Siezegemkouter) 9. Verschillende bezwaarschriften wijzen erop dat het betrokken gebied nu reeds kampt met grote mobiliteitsproblemen en menen dat de inplanting van een bedrijventerrein zal leiden tot een onoplosbare en onleefbare verkeersdrukte waarbij zowel de hoofdwegen als de secundaire wegen volledig verzadigd zouden geraken.34 Het toekomstige bedrijventerrein zal enkel ontsloten zijn langs de weg bij gebrek aan spoor- en waterwegen, wat door meerdere bezwaarindieners in strijd wordt geacht met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen.35 Bovendien brengen de beoogde activiteiten (afvalverwerking, opslag, …) intense transporten met zich mee met vrachtwagens.36 Dit alles zou leiden tot een sterke toename van de lokale verkeersdruk 37. Vaak genoemde wegen zijn de Boudewijnlaan, Gentsesteenweg, N9 en de Siesegemlaan. Het gaat om belangrijke in- en uitvalswegen van Aalst die nu reeds dagelijks files kennen. Daarnaast worden andere drukke wegen genoemd waaronder bepaalde bovendien in de toekomst zouden gebruikt worden als sluikwegen: Merestraat, Oudenaardse Steenweg, Zeeldraaiersstraat, Oude Heerbaan, de N46 en de toegangswegen tot de snelweg. Ook de N41 door Gijzegem is oververzadigd. Meerdere bezwaarindieners spreken hun bezorgdheid uit over de verkeersonveiligheid die daaruit zal volgen. Tengevolge van het sluikverkeer, zelf het gevolg van de oververzadiging van de grote wegen, zal de veiligheid, rust en woonkwaliteit in de nabijgelegen woongebieden afnemen, waarbij door bepaalde bezwaarindieners in het bijzonder wordt gewezen op de schoolgaande kinderen die de drukke wegen zullen moeten gebruiken om naar school te fietsen.38 Ook wordt opgemerkt dat de gebrekkige ontsluiting tevens voor de toekomstige bedrijven zelf grote problemen zal meebrengen die hun exploitatie sterk kunnen hinderen.39 Vervolgens wordt er in meerdere bezwaarschriften op gewezen dat ten gevolge van de verhoogde verkeersdruk, voornamelijk op de Siesegemlaan, de bereikbaarheid van het Aalsters Stedelijk Ziekenhuis, vooral door de hulpdiensten, in het gedrang komt.40 Vlacoro erkent de stijgende verkeersdruk door vrachtwagens, leveranciers, werknemers. Zij erkent ook dat één ingang langs de Siesegemlaan (indien deze in zijn huidige aanleg blijft bestaan) files kan veroorzaken. Met de toename van het verkeer kunnen er ook problemen ontstaan voor bijvoorbeeld de hulpdiensten van het naburig gelegen ziekenhuis. Maar Vlacoro merkt hierbij op dat qua mobiliteit de inplanting van één groot bedrijventerrein in de onmiddellijke nabijheid van de E40 te verkiezen is boven verschillende kleinere bedrijventerreinen die verspreid zijn over het regionaalstedelijk gebied. Vlacoro dringt erop aan dat de draagkracht van het gebied omtrent de bijhorende groei van de plaatselijke mobiliteit nader wordt onderzocht. Mede met het oog op de bereikbaarheid van het Stedelijk Ziekenhuis dient in het bijzonder aandacht besteed te worden aan de inrichting van de Siesegemlaan en aan de mogelijkheid van een tweede ontsluiting van het bedrijventerrein. Dit alles kan echter zijn beslag krijgen in het blijkbaar in opmaak zijnde gemeentelijk mobiliteitsplan. 10. Er is bezwaar tegen de mogelijkheid dat het verkeer van en naar het bedrijventerrein ook via de Zeeldraaiersstraat en andere omliggende straten kan gebeuren, hetgeen een grote verkeersoverlast (onder meer vrachtverkeer) voor deze wegen door woongebieden betekent. 41 ‘ Vlacoro wijst in dit verband naar de stedenbouwkundige voorschriften, meer bepaald naar artikel 4.1.2.§2: ”langs de Zeeldraaierstraat is enkel een ontsluiting voorzien voor voertuigen van hulpdiensten. Hiertoe zullen echter de nodige verkeerstechnische maatregelen dienen te worden getroffen”. Verder kan ook worden verwezen naar het antwoord bij kader 17. Tot slot is het duidelijk dat de locatie van het bedrijventerrein precies op die plaats is voorzien om vrachtverkeer zo snel mogelijk - via de Siesegemlaan - naar de E40 te loodsen. 11. Veel bezwaarindieners vinden dan ook dat er onvoldoende onderzoek is gebeurd naar de effecten van de inplanting van het bedrijventerrein op de mobiliteit en duiden op het ontbreken van een mobiliteitsrapport.42 Ook de Afdeling Wegen en Verkeer Oost-Vlaanderen vindt dat te weinig aandacht werd besteed aan verschillende aspecten van de verkeersafwikkeling.43 De Mina-raad meent dat eerst moet voorzien worden in de nodige infrastructuur voordat men het bedrijventerrein kan ontwikkelen.44 Volgens bezwaarschrift 2562 is het voor het afbakeningsproces van stedelijke gebieden noodzakelijk een
25
Dossier 68
ruimtelijke visie op mobiliteit en op de nodige infrastructuur uit te werken (p. 370 RSV). De belangrijkste uitgangspunten om duurzame mobiliteit in stedelijke gebieden te bewerkstelligen zijn, in de visie van de bezwaarindiener, de volgende: − Het garanderen van de noodzakelijke bereikbaarheid − Het garanderen van de beoogde leefbaarheid − Het vergroten van de verkeersveiligheid − Het voeren van een specifiek lokalisatiebeleid dat erop voorzien is nieuwe mobiliteitsgenerende activiteiten te voorzien op die plaatsen waar de capaciteiten en de kwaliteiten van het vervoerssysteem dit toelaten. Deze voorwaarden zijn volgens de betrokkene niet vervuld. Vlacoro treedt het bezwaar bij en is van oordeel dat een mobiliteitseffectenrapportage deel moet uitmaken van het overeenkomstig stedenbouwkundig voorschrift 4.1.4 op te maken inrichtingsrapport voor Siezegemkouter. Op die manier ontstaat er meer duidelijkheid over de verkeersafwikkeling in het gebied. Vlacoro betreurt dat er geen inzage werd gegeven over de relatie tussen het mobiliteitsplan dat in voorbereiding is en het afbakeningsplan, wetende dat het mobiliteitsplan reeds vrij ver gevorderd is (derde fase - beleidsplan) en vermoedelijk reeds elementen bevat ter remediëring van de geopperde problemen. 12. Meerdere bezwaarindieners oordelen dat de voltooiing van de ring om Aalst geen juiste oplossing is en dat alternatieven moeten gezocht worden om de verkeersproblematiek op de toegangs- en doorgangswegen van Aalst op te lossen.45 Hoewel dit bezwaar in se geen betrekking heeft op het gebied Siezegemkouter, wijst Vlacoro er op dat het afbakeningsplan niet voorziet in de voltooiing van de ring rond Aalst, maar dit anderzijds ook niet hypothekeert. Het is duidelijk dat de verkeersproblematiek in en om Aalst zijn beslag krijgt in het mobiliteitsplan. Specifieke opmerkingen inzake mobiliteit en wegen 13. De Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij adviseert om in de stedenbouwkundige voorschriften nog geen bindende uitspraken te doen over de ontsluiting en de interne wegenis en wijst erop dat een mobiliteitsrapport voor de stad Aalst in opmaak is. (Bijlage II - Stedenbouwkundige voorschriften, art. 4.1.2. §1-§4). Verder stelt zij dat het principe van het bereikbaarheidsprofiel van een locatie moet worden afgestemd op het mobiliteitsprofiel van de voorziene bedrijven. De ontsluitingsvoorwaarden van het bedrijventerrein in functie van de wegencategorie uit het richtinggevend gedeelte van het RSV moeten worden verfijnd, zodat bij voldoende motivering afwijkingen op dit principe mogelijk zijn.46 Vlacoro treedt dit bezwaar bij en verwijst naar haar antwoord bij kader 11. Vlacoro sluit zich aan bij de GOM en is van oordeel dat de inrichting en mogelijke ontsluiting zal afhangen van de resultaten van een mobiliteitsrapport dat de impact van de inplanting van een bedrijventerrein in een ruimere context plaatst. Rechtstreekse ontsluiting van individuele bedrijven op de Siesegemlaan (R41) of op de Gentsesteenweg (N9) is - zoals bepaald in artikel 4.1.2 van de voorschriften - verboden, net om de functie van de primaire wegen (doorgaand verkeer) zoveel mogelijk te vrijwaren. Daarvan afwijken zou weinig of niet te verantwoorden zijn. Het plan voorziet bovendien in de mogelijkheid van een ventweg langsheen de Siesegemlaan, ter bediening van de bedrijven, net om de functie van de doorgangsweg veilig te stellen. 14. De Gecoro (2564) wijst erop dat de verkeersafwikkeling van de Siezegemkouter ruimere implicaties met zich zal meebrengen dan louter in het bedrijventerrein zelf. Een inrichtingsrapport voor het betrokken gebied biedt onvoldoende mogelijkheden. Zij meent tevens dat de verkeersafwikkeling van het bedrijventerrein Siezegemkouter naar de E40 toe en de te verwachten problemen aan het kruispunt van de Siesegemlaan met de ring reeds in het plan moeten ondervangen worden. Ook moet bijvoorbeeld uitspraak worden gedaan over het al dan niet uitvoeren van een ondertunneling van de Gentsesteenweg.
26
Dossier 68
Vlacoro meent dat de verkeerstechnische oplossingen voor de door de Gecoro aangehaalde problemen dienen voort te spruiten uit het mobiliteitsplan. Vlacoro verwijst hieromtrent verder naar het antwoord bij de kaders 11 en 13. 15. De indiener van bezwaarschrift 2576 wijst erop dat de ontwikkeling van Siezegemkouter, omwille van het bijkomend verkeer op hoofdwegen en secundaire wegen (sluipverkeer) de wegencategorisering bedreigt. De betrokkene doet een voorstel tot aansluiting en ontwikkeling van het bedrijventerrein Erpe-Mere waardoor de Siezegemkouter niet meer moet herbestemd worden om aan de taakstelling van het regionaalstedelijk gebied te voldoen. Het heeft een aantal belangrijke voordelen: - aansluiting op de E40, dus op het hoofdwegennet zonder hinder voor de omgeving - beperkt risico op verzadiging, geen sluipwegen - niet schenden van de wegencategorisering - busbediening zonder extra kosten voor De Lijn - treinbediening via het station van Erpe-Mere Vlacoro merkt op dat de wegencategorisering een administratieve beslissing is. Sluipverkeer kan op zich geen bedreiging vormen voor de wegencategorisering, maar kan wel een aanwijzing zijn voor het nemen van maatregelen om de categorisering te doen naleven, met andere woorden er voor te zorgen dat doorgaand verkeer en bestemmingsverkeer niet zonder meer vermengd raken. De problematiek van het sluipverkeer kan dus ondervangen worden in het mobiliteitsplan. Wat het voorstel tot aansluiting en ontwikkeling van het bedrijventerrein te Erpe-Mere betreft, stelt Vlacoro vast dat Erpe-Mere in het RSV niet geselecteerd werd als economisch knooppunt en dat het gebied omwille van logische ruimtelijke redenen niet werd opgenomen binnen de afbakening, zodat het dus niet in aanmerking komt voor de inplanting van een nieuw regionaal bedrijventerrein in het kader van de taakstelling van het RSV. Een opname van dit bedrijventerrein in het regionaalstedelijk gebied lijkt Vlacoro dus niet haalbaar: - Het regionaalstedelijk gebied wordt door de opname van Erpe-Mere erg groot. - Het is geen evidente keuze om dit op te nemen in het regionaalstedelijk gebied omdat het slechts via een smal bebouwingslint aansluit bij de rest van het regionaalstedelijk gebied. - De aldaar nog potentiële oppervlakte van 20 ha is erg klein voor de realisatie van de taakstelling. Bovendien ligt het gebied ver van het stadscentrum van Aalst, wat een stijging van de mobiliteit met zich kan meebrengen. Ook zijn de aansluitingen met het openbaar vervoer niet zo evident en is het gebied dus meer gericht op autoverkeer. - Het station van Erpe-Mere ligt slechts op een lokale treinlijn en heeft een lagere frequentie dan het station van Aalst. - Het terrein is inderdaad erg gunstig gelegen, met een onmiddellijke aansluiting op de E40. Maar dit geldt enkel voor het huidige bedrijventerrein, niet zozeer voor de potentiële uitbreiding ervan. 16. De Bond van Trein-, Tram- en Busgebruikers (BTTB, 2577) betreurt dat voor de ontsluiting van het bedrijventerrein geen rol werd toebedeeld aan het openbaar vervoer. De BTTB dient bezwaar in tegen de ontwikkeling van het bedrijventerrein en adviseert om als alternatief het reeds bestaande bedrijventerrein Erpe-Mere, dat geschikt is voor trein- en busdiensten, op te nemen in de afbakening. Vlacoro merkt op dat de omgeving van Siesegemlaan nu reeds overlapt met het bereik van belangrijke openbaar vervoerslijnen zoals die naar het Stedelijk ziekenhuis. Voor een optimale bereikbaarheid van Siezegemkouter worden de bestaande buslijnen best verlengd en denkt men blijkbaar zelfs aan de aanleg van een tramlijn. Wat het alternatief Erpe-Mere betreft verwijst Vlacoro naar het antwoord bij kader 15. 17. De Lijn (263) wijst op het voorstel in de toelichtingsnota om de Merestraat af te sluiten voor het verkeer. De Lijn stelt voor om de Merestraat toegankelijk te houden voor openbaar vervoer en hulpdiensten. De ontsluiting voor de hulpdiensten via de Merestraat lijkt beter dan via de Zeeldraaierstraat omdat in het laatste geval de hulpdiensten via de congestiegevoelige N9 Brusselsesteenweg moeten. De af te sluiten straten kunnen toegankelijk blijven voor het openbaar vervoer en de hulpdiensten door
27
Dossier 68
gebruik te maken van inzinkbare paaltjes. Dit kan ook gesignaleerd worden met een bord C3 met een onderbord “Uitgezonderd De Lijn en hulpdiensten”. Vlacoro gaat akkoord met de opmerkingen van de bezwaarindiener en meent dat de voorgestelde oplossing dient te worden onderzocht in het mobiliteitsplan of in de specifieke inrichting van het gebied. 18. In bezwaarschrift 2979 wordt bezwaar ingediend tegen de eventuele afsluiting van het verkeer van de Merestraat. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij omdat bij het niet afsluiten het risico van zwaar verkeer doorheen het gehucht Maal te groot wordt en dat gevaar niet op een even passende wijze kan ondervangen worden. Strijdigheid van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan afbakening regionaalstedelijk gebied Aalst met het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) en andere bepalingen 19. Talrijke bezwaarindieners zijn van mening dat het ontwerp RUP om verschillende redenen indruist tegen de bepalingen en de geest van het RSV. Het gaat om de volgende beginselen van het RSV: - het behoud van de open (groen)ruimten als één van de prioritaire doelstellingen van het beleid 47 - nieuwe bedrijventerreinen moeten bij voorkeur gelokaliseerd worden in de nabijheid van spoorwegen en waterwegen48 - het behoud van de goede landbouwgronden49 - bestaande bedrijventerreinen moeten optimaal worden ingevuld vooraleer men overgaat tot de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen50 - nieuwe bedrijventerreinen moeten bij voorkeur aansluiten bij bestaande bedrijventerreinen51 - stedelijk gebied en buitengebied moeten van elkaar gescheiden worden, waarbij de bezwaarindieners menen dat de Siezegemkouter behoort tot het buitengebied52 - de bepaling van het RSV die aangeeft hoeveel agrarisch gebied er moet worden afgebakend53 Vlacoro treedt de bezwaren niet bij omdat de keuze voor Siezegemkouter voortvloeit uit de taakstelling en een locatiestudie (zie antwoord bij kader 1). Vlacoro is anderzijds wel van mening dat in de fasering van de ontwikkeling van Siezegemkouter rekening moet gehouden worden met de principes van een duurzaam ruimtegebruik, dit onder meer via een optimale invulling van de bestaande bedrijventerreinen (zie antwoord bij kader 1). Vlacoro merkt hierbij op dat er bij de onderzochte zoeklocaties geen of onvoldoende gelegen zijn aan een water- en/of spoorweg, behoudens de locatie in Denderleeuw (bij het bedrijf Rendac). Het RSV stelt inderdaad dat bedrijventerreinen bij voorkeur worden ingeplant bij andere terreinen, maar dit is geen vereiste. Bovendien dient beklemtoond dat de Dender geenszins behoort tot het hoofdwaterwegennnet en slechts een vervoerscapaciteit heeft tot 600 ton, wat onvoldoende is om een valabel alternatief voor wegvervoer te betekenen. Mede gelet op de natuurlijke waarden van die waterloop en de hypotheek die door de overstromingskans op aangelegen gronden wordt gelegd, is terecht niet gekozen voor het voorzien van grootschalige nieuwe bedrijventerreinen erlangs. Anderzijds zijn twee stationsomgevingen (Aalst en Denderleeuw) prominent aangegeven als locaties waar nieuwe kantorenontwikkeling mogelijk is. De keuze om een regionaal bedrijventerrein aan te leggen op Siezegemkouter bij de stad impliceert dat het gebied binnen het stedelijk gebied valt. Hoewel de afbakening van de 750.000 ha agrarisch gebied binnen het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen tot de bindende bepalingen in verband met het buitengebied behoort, wenst Vlacoro er toch op te wijzen dat er in het regionaalstedelijk gebied Aalst een kleine 200 ha supplementaire bedrijvenruimte wordt gecreëerd, terwijl de agrarische structuur nog niet afgebakend is (de commissie herinnert hier aan haar advies van 19 november 2002 i.v.m. de partiële herziening van het RSV, waarin zij vraagt dat dit laatste snel zou gebeuren). Vlacoro is van oordeel dat hierbij de ruimtebalans dient gerespecteerd te worden.
28
Dossier 68
20. In bezwaarschrift 2562 wordt gesteld dat de doelstelling van het RSV van de ontwikkeling van kwalitatieve woongebieden en het behoud van de leefbaarheid van de steden door de beperking van automobiliteit geschonden is. Ook meent de bezwaarindiener dat de bepaling die de inbreiding vooropstelt als prioriteit bij de ontwikkeling van bijkomende woongelegenheden (p. 359 RSV) geschonden is: de omgeving van de Boudewijnlaan komt daarvoor in aanmerking; deze mogelijkheid vervalt echter indien de Siezegemkouter bedrijventerrein wordt. Daarnaast moet volgens het RSV een ruimtelijke visie worden ontwikkeld over de mobiliteit en de nodige infrastructuur. Vlacoro wijst er op dat het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen meerdere taakstellingen bevat. Wat Siezegemkouter betreft is geopteerd voor het vervullen van de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen. Vlacoro meent dat deze keuze verantwoord is en verwijst hiervoor naar haar antwoord bij kader 1. Aangaande het bezwaar met betrekking tot mobiliteit en infrastructuur verwijst Vlacoro naar haar eerdere antwoord in dat verband (zie onder meer bij de kaders 11 en 13). 21. Natuurpunt heeft bezwaren tegen het feit dat het ontwerp RUP het in het RSV gemaakte onderscheid tussen effectieve bedrijventerreinen en reservezones achterwege laat. Natuurpunt meent dat indien de oppervlakte aan effectieve bedrijventerreinen als uitgangspunt wordt genomen er in Vlaanderen nog nood is aan 3000ha extra industriegebieden, in plaats van 7000ha. Dit onderscheid tussen effectieve en reserveterreinen wordt niet gemaakt in het ontwerp afbakeningsplan.54 Vlacoro vermoedt dat het cijfer van 3000 ha dat Natuurpunt hanteert, voortvloeit uit de aftrek van 7000 ha te ontwikkelen bedrijventerreinen met 4000 ha. Deze 4000 ha zijn industriegronden die volgens de gewestplannen die bestemming hebben maar om een of andere reden (bijvoorbeeld bezet met zonevreemde inplantingen, als strategische reserve door bedrijven aangekocht, enz.) nog niet dusdanig worden gebruikt. Vlacoro meent dat de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen in het RSV echter duidelijk is: ten aanzien van de plannen van aanleg op 1 januari 1994 dienen er 6.964 ha bijkomende bedrijventerreinen gecreëerd, ongeacht het eventueel nog voorhanden zijn van bestaande reserves (al dan niet beschikbaar). Wat de fasering van de aansnijding van Siezegemkouter - en het houden van een reserve - betreft, verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 8. De verdeling werd inderdaad niet kwantitatief doorgetrokken in het afbakeningsplan. Wel zijn duidelijke kwalitatieve bepalingen opgenomen: het tweede deel mag maar worden aangesneden bij een relatief hoge realisatiegraad van het eerste deel en wat de tweede fase betreft, mogen slechts deze werken worden uitgevoerd die noodzakelijk zijn voor een zuinig en efficiënt ruimtegebruik in het noordelijk deel van het terrein, zoals moet blijken uit het inrichtingsrapport. 22. Aalst dat reeds ongeveer 400 ha bedrijventerreinen heeft, moet een te groot deel van de taakstelling in Vlaanderen op zich nemen; ongeveer 150 ha nieuwe bedrijventerreinen van de voorziene ook niet duidelijk verantwoorde - 7000 ha in Vlaanderen zouden moeten gerealiseerd worden in Aalst. 55 Vlacoro merkt op dat Aalst in het RSV is geselecteerd als een regionaalstedelijk gebied. De taakstelling van het RSV wordt bepaald door het Vlaams gewest (zie ook antwoord bij kader 1). Vlacoro is van oordeel dat de cijfers bepaald door het Vlaams gewest n.a.v. het afbakeningsplan niet ter discussie staan, maar betreurt - zoals gesteld in het antwoord bij kader 1 - het feit dat de vertaling van de Vlaamse taakstelling naar het regionaalstedelijk niveau niet direct op een transparante wijze is gebeurd. 23. De vzw Red de Erpe- en Siezegemkouter meent dat art. 38 par. 1, 4° Decreet Ruimtelijke Ordening geschonden is.56 Dat artikel voorziet immers dat de vier ruimtelijke principes steeds samen moeten bekeken worden. Vlacoro wijst erop dat het aangehaalde argument niet in art. 38, §1, 4° (D.R.O.) is terug te vinden maar wel voortvloeit uit het RSV zelf. Vlacoro erkent dat de relatie met het RSV -waarvan dit afbakenings-RUP een uitvoering is - duidelijk tot uiting moet komen in de afweging van de ruimte-aanspraken van de verschillende maatschappelijke activiteiten. Deze afweging zit vervat in de procedure bij de opmaak van
29
Dossier 68
het gewestelijk RUP. Indien meerdere bepalingen met elkaar in strijd zijn dient door overleg en met respect voor de principes van het RSV naar een maatschappelijk gedragen consensus gestreefd te worden. De vier ruimtelijke principes moeten dus gerespecteerd worden in het geheel van de afbakening, wat naar het oordeel van Vlacoro, hier ook gebeurd is. 24. Het ontwerp RUP wordt door sommige bezwaarindieners in strijd bevonden met het Kyoto-protocol.57 De aanleg van bijkomende bedrijventerreinen zou strijdig zijn met het protocol doordat de emissie van broeikasgassen niet voldoende kan worden teruggedrongen indien steeds nieuwe bedrijventerreinen worden aangelegd die bovendien ook steeds zorgen voor bijkomende verkeersbewegingen.. Vlacoro merkt op dat het terugdringen van de emissie van broeikasgassen niet zozeer dient aangepakt via voorschriften op het vlak van de ruimtelijke ordening, maar vooral via de milieureglementering. Overigens kan een goede concentratie van bedrijven in grotere bedrijventerreinen het autoverkeer verminderen, wat uiteraard gunstige effecten op de vermindering van de broeikasgassen zal hebben. 25. Er is een gebrek aan een coherent stedenbouwkundig beleid.
58
Vlacoro meent dat dit bezwaar te weinig gespecificeerd is en te algemeen van aard om hierop in te gaan. Bezwaren tegen de voorgenomen activiteiten op het bedrijventerrein en op de vermeende gevolgen daarvan 26. Bij veel mensen rijzen vragen omtrent de te ontwikkelen activiteiten op het toekomstige bedrijventerrein, en dan meer specifiek bij de mogelijkheid om er Seveso-bedrijven te vestigen. De hinderlijke activiteiten van het bedrijventerrein zullen een zware belasting vormen voor het plaatselijke (leef)milieu en zorgen voor overlast.59 De Minaraad (stad Aalst) wijst erop dat Seveso-bedrijven van die aard zijn dat zij een grote impact zullen hebben op het milieu, en meer bepaald op de volksgezondheid, de veiligheid en de basismilieukwaliteit. In de bezwaarschriften komen verschillende aspecten van de hinderlijke activiteiten aan bod; het bedrijventerrein, met onder meer Sevesobedrijven, zal aanleiding geven tot lawaaihinder, geurhinder, uitstoot van gevaarlijke en giftige stoffen.60 Daarnaast zal ten gevolge van de luchtvervuiling (ongezonde emissies) luchthinder ontstaan.61 Ook industriële afvalwaters zullen voorbijkomende hinder zorgen.62 Daarbij komt nog bij dat de ganse omgeving in gevaar komt omwille van de grote risico’s verbonden aan de Seveso-bedrijven zoals brand- en ontploffingsgevaar ten gevolge van de opslag van giftige, brandbare en ontplofbare producten.63 Ongevallen met dergelijke Seveso-bedrijven zullen rampzalig zijn, temeer gelet op de nabijheid van de stadskern en het ziekenhuis, waarbij wordt opgemerkt dat dit laatste onmogelijk snel kan ontruimd worden.64 Bovendien zou de brandweer onvoldoende uitgerust zijn. 65 De Minaraad (Stad Aalst) is van mening dat het voorafgaandelijk opgesteld ruimtelijk veiligheidsrapport onmogelijk alle gevaarssituaties kan voorzien.66 De Boerenbond (Oost-Vlaanderen) vraagt dat dit rapport, alsook een gedetailleerd risicorapport voor de ruime omgeving, zou worden opgesteld door een onafhankelijke derde.67 Vlacoro merkt op dat grote Seveso-bedrijven niet toegelaten zijn. Milieuoverlast moet initieel beperkt worden op basis van de VLAREM-wetgeving en bij het verlenen van een milieuvergunning. Daarbij merkt Vlacoro op dat het ruimtelijk veiligheidsrapport in het kader van de Seveso-richtlijn voorafgaandelijk aan het inrichtingsrapport moet worden opgemaakt. Het veiligheidsrapport anticipeert en zal uitwijzen welke de aard van de bedrijven is die er kunnen gevestigd worden. 27. De risico’s verbonden aan de ontwikkeling van een bedrijventerrein met Seveso-bedrijven worden nog versterkt door de ongunstige ligging van het bedrijventerrein. Ten eerste is er de westelijke inplanting ten opzichte van de stadskern en het Aalsters Stedelijk Ziekenhuis. Deze impliceert dat alle schadelijke stoffen en geuren richting stad en ziekenhuis worden gevoerd door de overwegende westenwind.68 Twee bezwaarindieners wijzen erop dat om die reden in 1962 een plan van aanleg van een nijverheidszone werd afgekeurd.69
30
Dossier 68
Ten tweede is er de nabijheid van de stad en diens woonkernen en van het Aalsters Stedelijk Ziekenhuis. Meerdere bezwaarschriften hebben betrekking op de korte afstand tussen het bedrijventerrein en de (bewoonde) omgeving. Zij wijzen op de te kleine bufferzones. - De stadskern en bewoonde gebieden zijn te nabij gelegen.70 Het gebied ligt op minder dan 100meter van woongebieden. 71 - Er wordt gesteld dat geen buffer is voorzien voor de percelen 1405p en 1405r. 72 - Het bedrijventerrein ligt te dicht (200m) bij het Aalsters Stedelijk Ziekenhuis.73 - De bufferzones aan de Oude Heirbaan, de Gentsesteenweg en/of de Zeeldraaiersstraat zijn te klein.74 - Langs de zijde van de N9 is onvoldoende buffer tussen de gebouwen van bedrijventerrein en de bestaande bebouwing (woningen).75 - Er komt geen luchtzuiverende beplanting. 76 - Het bedrijventerrein ligt tevens te dicht bij de nabijgelegen scholen (onder meer KAHO Sint-Lieven).77 - In de bezwaarschriften 2078, 2079, 2080 wordt gewezen op een eventuele fout in het ontwerp. Langs de oostelijke zijde van het toekomstige bedrijventerrein is een bouwvrije zone vooropgesteld, langs het westen en het zuiden zijn bufferzones voorzien maar er is niets voorzien voor het woongebied aan de noordkant van het bedrijventerrein. De noordkant van het bedrijventerrein (langs de N9) sluit rechtsreeks aan bij de bestaande woningen en handelszaken. Vlacoro geeft aan dat economische activiteiten volgens het RSV vooral in economische knooppunten en stedelijke gebieden moeten worden voorzien. Dit impliceert dat ze veelal dicht bij woongebieden zullen liggen. - Vlacoro merkt op dat milieuaspecten worden geregeld via de VLAREM-wetgeving en de milieuvergunningen. - De percelen 1405p en 1405r zijn gelegen in het woonlint langs de N9. Vlacoro merkt op dat bij de andere percelen de tuin geldt als buffer, maar dat dit voor deze percelen niet het geval is. Vlacoro vindt het logisch dat er een vorm van buffering wordt voorzien voor deze percelen in het voorziene inrichtingsrapport zodat die niet noodzakelijkerwijze op het plan zelf moet worden aangeduid. - Het RUP voorziet in ruime buffers die in elk geval luchtzuiverend zullen zijn. - Vlacoro merkt op dat doorheen het bedrijventerrein een fietspad wordt voorzien dat gescheiden is van de andere wegenis. - In het woonlint langs de N9 worden de tuinen en de achterkanten van de kleinhandelszaken als buffer beschouwd. Verdere maatregelen, bijvoorbeeld inzake veiligheid, uitzicht…, kunnen worden geregeld in het voorziene inrichtingsrapport. 28. Er is bezwaar tegen de inplanting van overslagbedrijven, die vooral veel vrachtverkeer genereren met lawaaihinder en bijkomende immobiliteit tot gevolg. 78 Vlacoro erkent dit bezwaar, maar merkt op dat dit moet onderzocht worden in een mobiliteitsrapport (zie antwoord bij kaders 11 en 13). Vlacoro merkt wel op dat Siezegemkouter zeer gunstig gelegen is t.o.v. de autosnelweg (E40). 29. Omwille van de aard van de toegestane activiteiten en de hoger aangegeven gevolgen daarvan en omwille van de ongunstige ligging van het bedrijventerrein zijn verschillende bezwaarindieners bezorgd om de gezondheid van de omwonenden en van de patiënten van het Aalsters Stedelijk Ziekenhuis79. In bezwaarschriften 81 en 2102 wordt gewezen op het hoge sterftecijfer in de Denderstreek tengevolge van kanker en chronische long- en hartaandoeningen. Het aanleggen van bijkomende bedrijfsterreinen en het tegelijkertijd wegnemen van het positief zuiveringseffect van de open ruimte en het verhogen van de potentiële risico’s zal een bijkomend gezondheidsrisico met zich meebrengen. Vlacoro is van oordeel dat deze problematiek moet worden opgenomen in een aangepast milieubeleid en een preventief gezondheidsbeleid.
31
Dossier 68
Gebrek aan maatschappelijk draagvlak 30. Gelet op het grote protest van de plaatselijke bevolking en op de talrijke negatieve adviezen van lokale adviesraden, administraties, verenigingen en organisaties wijzen vele bezwaarschriften op het gebrek aan maatschappelijk draagvlak voor de inplanting van het bedrijventerrein.80 Daarbij wordt verwezen naar de negatieve adviezen van de stuurgroep, de Aalsterse adviesraden van Leefmilieu, Ruimtelijke Ordening en van Land- en Tuinbouw, de provincieraad Oost-Vlaanderen, AROHM Afdeling Monumenten en Landschappen, Dienst Stedenbouw van de provincie Oost-Vlaanderen, AMINAL Afdeling Natuur, de gemeenteraad van Erpe-Mere, Natuurpunt, Boerenbond (Oost-Vlaanderen), Minaraad (stad Aalst) en de Gecoro. Volgens bezwaarschrift 2979 wordt onvoldoende rekening gehouden met de omliggende gemeenten die een aantal belangrijke bezwaren hebben. Volgens bezwaarschrift 207 werd er geen rekening gehouden met het massaal protest van de bewoners. Vlacoro stelt een brede maatschappelijke tegenstand tegen de aansnijding van Siezegemkouter, hetgeen enigszins wordt aangetoond door het relatief grote aantal bezwaren, vast. Vlacoro merkt nochtans op dat onder meer naar aanleiding van de plenaire vergadering - vele instanties inspraak hebben gehad tijdens de procedure. Vlacoro is voorstander van inspraak en overleg met de bevolking. Dit kan bevorderend werken voor de maatschappelijke consensusvorming. Maar tegelijk moet realistisch worden aangenomen dat niet steeds een dergelijke consensus kan worden bereikt. Dit impliceert dat de door de overheid voor de realisatie van haar beleid noodzakelijk te maken keuzes niet steeds tot ieders tevredenheid zullen stemmen. Uit de documenten blijkt dat er een aantal stuurgroepvergaderingen georganiseerd werden. Vlacoro betreurt dat daarvan geen weerslag werd teruggevonden in het aan haar voorgelegde dossier. Zij stelt voor om voortaan de bijzonderste relevante bemerkingen in bijlage aan de toelichtingsnota toe te voegen. Bezwaren tegen bijkomende bedrijventerreinen 31. Veel bezwaarindieners betwijfelen dat de noodzaak bestaat om op de Siezegemkouter nieuwe bedrijventerreinen te ontwikkelen. Samengevat geven zij twee grote redenen aan: allereerst wordt betwijfeld of er een grote vraag en nood is aan bijkomende bedrijventerreinen81, daarnaast vindt men dat onvoldoende rekening werd gehouden met en onderzoek werd gedaan naar de bestaande alternatieven voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen82. Omdat het hier vooral gaat om de taakstelling vanuit het RSV verwijst Vlacoro hier naar haar antwoord bij kader 1 (locatiestudie). 32. Volgende argumenten worden aangehaald om aan te tonen dat geen nieuwe industrieterreinen nodig zijn: - de dalende werkgelegenheid (in de secundaire sector) 83 - er is meer nood aan kantoorgebouwen dan aan industrieterreinen84 - er is slechts een beperkt aantal investeringsdossiers85 - er zijn voldoende alternatieven Als alternatieven worden onder meer aangewezen: - leegstaande bedrijventerreinen en panden tengevolge van faillissementen en herlokalisaties en/of de mogelijkheid om bestaande bedrijventerreinen te saneren, waarbij wordt verwezen naar ondermeer de site Schotte, Bonnetterie Bosteels-De Smeth… 86 - het aanpakken van het oneigenlijke gebruik (garages, car-washes, …) van de bestaande bedrijventerreinen87 - Bovendien zijn andere terreinen omwille van hun ligging (spoor/watergebonden) of geomorfologie beter geschikt dan de Siezegemkouter88 - De bestaande bedrijventerreinen moeten beter benut worden (verdichting en inbreiding) en meer delen ervan moeten mogen bebouwd worden89
32
Dossier 68
Vlacoro merkt op dat: − het op dit ogenblik niet duidelijk is of, gelet op de inderdaad duidelijke grotere tertialisering, de taakstelling van het RSV qua bedrijventerreinen nog wel kan aangehouden blijven, zeker wat de inschatting van de reservenood betreft; de herziening van het RSV (RSV II in 2007) zal dat moeten duidelijk maken. − wat kantoorontwikkelingen betreft, er voldoende bijkomende ruimte wordt voorzien bij o.m. de stations van Aalst en Denderleeuw. − de bijkomende ha aan industrieterrein het aantal investeringsdossiers anderzijds kan doen stijgen. − er geen echte alternatieven voorhanden zijn. Dit blijkt uit het ontwerp van afbakeningsvoorstel van maart 2000, waarin een locatiestudie werd uitgevoerd met zoekzones voor bijkomende bedrijventerreinen. Uit deze zoekzones blijkt dat er geen geschikte locatie werd gevonden die gelegen is langs een spoor- en/of waterweg en voldoende groot of toegankelijk is voor een regionaal bedrijventerrein. − de sites Schotte en Bonnetterie Bosteels-De Smeth worden opgenomen in deelplan 5: stedelijk natuurelement Osbroek-Gerstjens. Zij krijgen een recreatieve herbestemming. Vlacoro beaamt het feit dat het oneigenlijke gebruik op bestaande bedrijventerreinen moet verdwijnen. Zie antwoord bij kader 1. 33. Meerdere bezwaarindieners vinden de cijfers die de noodzaak aan nieuwe bedrijventerreinen weergeven dan ook onverklaarbaar of onvoldoende onderbouwd.90 Zij menen dat geen enkele studie de noodzaak van 10000ha (waarvan 3000ha reserve) bijkomende industrieterreinen in Vlaanderen bewijst en/of dat het feit dat Aalst daarvan 150ha moet ontwikkelen niet gebaseerd is op ernstig onderzoek, met andere woorden vindt men de taakstellingen zelf onvoldoende onderbouwd. Bovendien vindt men het onaanvaardbaar dat zelfs meer (20ha) bedrijventerrein wordt ontwikkeld dan de taakstelling vereist.91 Ook wijst men erop dat de taakstelling in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen niet bindend is.92 Natuurpunt meent dat de aanduiding van 150ha bijkomend bedrijventerrein voor Aalst ten opzichte van de bestaande 400ha buiten verhouding is tot de draagkracht van de stad.93 Andere bezwaarindieners zijn van mening dat de verdeling van bedrijventerreinen tussen Aalst en Denderleeuw onjuist is.94 Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 1. Argument van de tewerkstelling 34. Veel bezwaarindieners betwijfelen dat het nieuwe bedrijventerrein veel nieuwe banen zal creëren.95 Zij wijzen erop dat de voorziene bedrijven (onder meer afvalverwerking, …) gekenmerkt worden door een sterke automatisering en dat bovendien te weinig onderzoek werd gevoerd naar de effecten op de tewerkstelling. De Gecoro (2564) meent dat een minimum tewerkstellingscijfer moet worden gekoppeld aan de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Vlacoro merkt op dat het tewerkstellingsbeleid geen bevoegdheid is van de ruimtelijke ordening. Vanuit ruimtelijk oogpunt kunnen er bijgevolg geen eisen worden gesteld omtrent een minimum tewerkstellingscijfer. Enkel kan men ruimtelijke condities creëren voor het vestigen van zo divers mogelijke bedrijven, hetgeen hier het geval is. Vlacoro herinnert er overigens aan dat de aard van de bedrijven en de concrete invulling worden overgelaten aan de beheerder, van de resultaten van het ruimtelijk veiligheidsrapport en van het bekomen van een milieuvergunning. Op die wijze zal er dus alleszins ook impact zijn op de tewerkstelling van het gebied. 35. Het gebrek aan aantoonbare baten voor de bevolking. Een merkelijke verhoging van de tewerkstelling wordt nergens aangetoond. Op de bestaande industrieterreinen is deze tewerkstelling klein; nieuwe bedrijven, zeker voor productie, afvalverwerking en dergelijke, zijn nog meer geautomatiseerd, waardoor de tewerkstelling nog kleiner wordt. De kleine baten door een licht verhoogde tewerkstelling compenseren geenszins de lasten voor de omwonenden. 96
33
Dossier 68
Vlacoro herinnert eraan dat de taakstelling van het RSV het aantal bijkomende bedrijventerreinen oplegt. Het is moeilijk om op voorhand te bepalen hoeveel de economische baten zullen bedragen. Vlacoro is van mening dat de last voor de omwonenden en de bewoners van Aalst in het algemeen binnen de perken valt, gezien de ligging, de ruime buffers en gezien het feit dat er geen versnippering is door de aansnijding van slechts enkele grotere gebieden. 36. Bijkomend zijn sommige bezwaarindieners van mening dat er onvoldoende geschikt personeel is om het bedrijventerrein te bemannen.97 Vlacoro merkt op dat een bedrijventerrein een attractiepool kan worden voor een ruimere omgeving zodat het tewerkstellingspotentieel navenant is. Bovendien ligt er een technische school in de buurt van het te ontwikkelen terrein wat ongetwijfeld een wervingspotentieel zal leveren. Wateroverlast 37. Er is een risico op ecologisch onevenwicht omdat door de toenemende bebouwing en verharding van de grond het regenwater niet meer kan insijpelen. Hierdoor zal de Siezegemkouter zijn vochtregulerend karakter verliezen. Daardoor zal het risico op overstromingen van de woongebieden in het omliggende toenemen.98 Een aantal bezwaarindieners vraagt een watertoets zoals is voorzien in het decreet ‘Integraal waterbeleid’ van 19 juli 2002.99 In de bezwaarschriften 30 en 31 wordt erop gewezen dat de percelen 1405p en 1405r 1m lager liggen dan de andere percelen zodat deze nog sneller zouden overstroomd worden. In bezwaarschrift 3199 wordt voorgesteld om indien het bedrijventerrein er toch komt waterdoorlatende parkings en wateropvang te verplichten. Enkele bezwaarindieners vrezen een risico van wateroverlast wegens te kleine buizen voor de waterleiding waardoor er een verlies van druk optreedt. 100 Vlacoro heeft begrip voor deze bezwaren en opmerkingen. Vlacoro merkt hierbij wel op dat er in het plan reeds heel wat maatregelen werden genomen inzake de vrijwaring van de Siezegembeek, het gebruik van waterdoorlatende materialen etc (zie art. 4.1.3 §4 en 4.1.7 van de stedenbouwkundige voorschriften). Er is dus reeds in ruime mate ingegaan op de waterproblematiek en het opvangen, capteren en vertraagd afvoeren van hemelwaters. Mogelijks kunnen die nog worden aangevuld naar aanleiding van recente of op til staande wetgevende initiatieven. In voorkomend geval zal overigens met die bezorgdheid moeten worden rekening gehouden bij het oordeel over de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag. Vlacoro verwijst hierbij ook naar het antwoord bij kader 45. Waardevermindering van percelen 38. Waardevermindering van percelen en huizen als gevolg van de overstromingsrisico’s door het volbouwen van de kouter en omwille van de nabijheid van de industrie;101 De leefbaarheid en de woonkwaliteit van de betrokken percelen wordt aangetast. Vlacoro is van oordeel dat het overstromingsrisico goed werd bestudeerd en dat de waardevermindering van de percelen geenszins een uitgemaakte zaak is. De waarde ervan kan ook stijgen door de nabijheid van een goed bereikbaar en nevenactiviteiten aantrekkend bedrijventerrein.
34
Dossier 68
Gebrek aan lange-termijn visie en de voortdurende verandering van het beleid 39. Meerdere bezwaarindieners stellen zich vragen bij het wijzigende beleid. In de bezwaarschriften 30 en 31 wordt gewezen op de negatieve beslissing van 1962 aangaande de aanleg van een nijverheidszone omwille van de overheersende westenwind richting stad en ziekenhuis. Andere bezwaarindieners wijzen op een gebrek aan een lange termijn visie doordat het gebied steeds andere bestemmingen krijgt: aanvankelijk werd de nadruk gelegd op de agrarische bestemming ervan (afgescheiden van de binnenstad door de harde scheidingslijn die de Siesegemlaan volgens de gemeenteraad zelf betekende), vervolgens wilde men het gebied een meer recreatieve waarde geven (voetbalterrein) en nu uiteindelijk wil men er industrieterreinen van maken.102 Vlacoro merkt op dat het beleid en omstandigheden inzake ruimtelijke ordening en de plaatselijke toestand sterk zijn geëvolueerd sinds 1962. In 1962 golden er totaal andere noden, afhankelijk van het toenmalige bevolkings- en tewerkstellingspotentieel. Thans zijn we veertig jaar later en heeft het RSV op basis van de huidige inzichten voor een toekomstig Vlaanderen bepaalde opties en taakstellingen vooropgezet. Vrees voor belangenvermenging en gebrek aan vertrouwen in de lokale overheid 40. In bezwaarschrift 2102 spreekt men van risico’s van belangenvermenging; het studiebureau dat de planologie van de streek heeft opgesteld heeft eerder – tevergeefs – de regularisatiebelangen van een bedrijf behartigd dat in het betrokken gebied is gelegen. Dit bureau stelt nu de herbestemming van het agrarisch gebied voor waardoor het betrokken bedrijf alsnog kan worden geregulariseerd. De Boerenbond (Oost-Vlaanderen) vraagt om de opstelling van een risicorapport voor de ruime omgeving en een ruimtelijk veiligheidsrapport voor het bedrijventerrein opgesteld door een onafhankelijke derde.103 Een aantal bezwaarindieners meent dat de overheid uit is op winstbejag omdat zij eerst gronden onteigent aan de waarde van landbouwgrond om deze naderhand met winst te verkopen als industriegrond.104 Bovendien kan dan omwille van de nieuwe bestemming als bedrijfsterrein een hoge onroerende voorheffing worden aangerekend.105 In bezwaarschriften 2100 en 2563 wordt opgeworpen dat de bestemming als bedrijventerrein met een openbaar karakter speculatieve doeleinden inhoudt. Vlacoro merkt op dat het afbakeningsplan is ingegeven vanuit een duidelijke taakstelling en de optie om hier een regionaal bedrijventerrein te creëren. De regularisatie van één of ander bestaand bedrijf vormt aldus geenszins een doelstelling ervan. Bovendien komt het bewuste bedrijf volgens de stedenbouwkundige voorschriften van de afbakening te liggen in een bouwvrije zone. Vlacoro merkt op dat een ruimtelijk veiligheidsrapport verplicht is bij de inplanting van een Seveso-bedrijf. Wat de onteigening op zich betreft, verwijst Vlacoro naar de terzake geldende decretale bepalingen. Ook de waardebepaling is daarin voorzien. Door het beheer over te laten aan een openbare instelling wordt speculatie alvast uitgesloten. Onteigenen is overigens de meest aangewezen manier om tot de uitvoering van het in het plan aangegeven bedrijventerrein over te gaan. Bezwaren inzake de voorziene beheersbevoegdheid van de stad Aalst 41. De GOM meent dat, in uitvoering van het subsidiariteitsbeginsel, het beheer van bedrijventerreinen een bevoegdheid is van het economische veld zelf. Beheersovereenkomsten horen dan ook niet thuis in een RUP; enkel de ruimtelijke randvoorwaarden mogen worden opgenomen. Het ruimtelijk beleid zorgt voor een effectief en gedifferentieerd aanbod van bedrijventerreinen, het economisch ontwikkelingsbeleid verzorgt de ontwikkeling van deze terreinen (zie Bijlage II - Stedenbouwkundige voorschriften, art. 4.1.3).106 Vlacoro merkt op dat de meeste voorschriften inzake beheer betrekking hebben op de ruimtelijke kwaliteit van het bedrijventerrein.
35
Dossier 68
42. De vzw werkgroep Zandberg en de vzw Raldes hebben een aantal bedenkingen bij de toewijzing van de beheersbevoegdheid over het bedrijventerrein aan de stad Aalst. Zij menen dat de stad bestuurd wordt door korte-termijn denkers die bovendien een slechte reputatie hebben. Bovendien gaat het om een gebied met regionale belangen dat ook als zodanig moet beheerd worden.107 Vlacoro kan zich niet uitlaten over de kwaliteit van de politieke besluitvorming. Vlacoro heeft wel begrip voor de opmerking inzake het regionale beheer. De aard van het bedrijventerrein (regionaal) komt niet overeen met de aard van de beheerder (stad Aalst). Vlacoro stelt voor om ook een regionale beheerder of de GOM te betrekken bij het beheer van het bedrijventerrein. 43. De Gecoro (2564) daarentegen merkt op dat de stad Aalst bij name moet genoemd worden als beheerder te allen tijde beheerder dient te blijven van het bedrijventerrein. Vlacoro is van mening dat het beheer in openbare handen moet zijn, enerzijds om kwaliteit te garanderen en anderzijds om speculatie uit te sluiten. 44. De Boerenbond (Oost-Vlaanderen) (2610, 2611) merkt op dat het doorschuiven van het beheer van het terrein naar het inrichtingsrapport waarbij de Stad Aalst optreedt onaanvaardbaar is, dit gelet op het feit dat het de stad is die het terrein naderhand zal beheren. De Bond is van mening dat de stad zo rechter en partij is in dezelfde zaak. Bovendien meent de Bond dat een onafhankelijke beheerder moet worden aangesteld en dat het niet toelaatbaar is dat de grootste promotor ook het beheer stuurt. Vlacoro merkt op dat de stad Aalst hier zowel als beheerder en als vergunningverlenende instantie optreedt. Dit kan problemen opleveren. Vlacoro treedt dit bezwaar bij in zoverre er een vermenging kan optreden van beheerder en vergunningverlenende instantie. Vlacoro is daarom eerder gewonnen voor een onafhankelijk beheerder, weliswaar een openbare instelling, zodat onpartijdigheid gewaarborgd is. Gebrekkige motivatie, gebrek aan onderzoek en onvoldoende inspraak 45. Meerdere bezwaarindieners menen dat er een gebrek is aan transparante gegevens over de redenen van een bijkomend bedrijventerrein (zie hoger reeds bij de twijfels omtrent de cijfergegevens inzake nieuwe bedrijventerreinen), over de zogenaamde bijkomende werkgelegenheid108, over de effecten op kinderen109, effecten op scholen110, effecten op patiënten111, … Hoger werd reeds gewezen op de mening dat er onvoldoende onderzoek werd gedaan naar mogelijke alternatieven voor het bedrijventerrein op de Siezegemkouter. Daarnaast menen bepaalde bezwaarindieners dat volgende onderzoeken moeten gebeuren: - mobiliteitseffectenrapportage (zie hoger) - emancipatie effecten rapportage (effecten op tewerkstelling vrouwen)112 - watertoets in het kader van het decreet integraal waterbeleid (zie hoger) Bovendien wordt in veel bezwaarschriften gevraagd om een milieueffectenrapportage.113 De vzw Red Erpe- en Siezegemkouter wijst op art. 4, lid 2 en Bijlage II van de MER-richtlijn.114 Vlacoro treedt het bezwaar met betrekking tot het gebrek aan transparantie bij. Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Siezegemkouter als bedrijventerrein nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 1. Vlacoro verwijst voor een antwoord op de argumenten inzake bijkomende werkgelegenheid naar haar antwoord bij kader 34 en inzake mobiliteitseffectenrapportage naar haar antwoord bij kader 11. Vlacoro meent dat een emancipatie-effectenrapportage niet tot de taakstelling van de ruimtelijke ordening behoort en dat een kindeffectenrapport enkel vereist is voor een decreet. Aangaande de effecten op patiënten meent Vlacoro dat die vooral te maken hebben met verkeersveiligheid en de toegang tot het ziekenhuis. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 13 en volgende. Verder is naar het oordeel van Vlacoro milieuveiligheid vooral een zaak voor de VLAREM-reglementering.
36
Dossier 68
Vlacoro merkt tenslotte ook op dat er met betrekking tot de watertoets weliswaar nog geen goedgekeurd decreet is, maar is van mening dat de stedenbouwkundige voorschriften in voldoende maatregelen voorzien (artikel 4.1.7). Zie ook het antwoord bij kader 37. 46. Sommigen spreken van een gebrek aan plaatselijke dossierkennis en van een algemeen gebrek aan onderzoek en/of motivatie.115 Ook meent men dat nergens in het ontwerp een duidelijke afweging wordt gemaakt van de voor- en nadelen van de inplanting van het bedrijventerrein op de Siezegemkouter116 en dat onduidelijkheid bestaat over de ruimtelijke en stedenbouwkundige afwegingen die aan de grondslag liggen van de herbestemming van de kouter 117. Vlacoro treedt het bezwaar bij met betrekking tot de motivering en het gebrek aan transparantie. Het gebrek aan plaatselijke dossierkennis blijkt niet uit de documenten. Voor de keuze voor de aansnijding van Siezegemkouter verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 1. 47. Bepaalde bezwaarindieners wijzen op een gebrek aan inspraak. Zo zou er onvoldoende inspraak geweest zijn bij de opstelling van het ontwerp en de onteigeningsplannen.118 Een deel bezwaarindieners geeft aan dat het plan ontstaan is zonder compromis tussen de verschillende overheden en belangenverenigingen. 119 Volgens bezwaarschriften 2561, 2565, 2566, 2567, 2583 en 3224 zouden kinderen te weinig kansen hebben gehad om hun mening te geven wat volgens de bezwaarindieners onder meer strijdig is met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. In bezwaarschrift 2102 wordt opgemerkt dat niet alleen rekening mag worden gehouden met de visie van de stad Aalst maar dat, gelet op het regionale karakter van de afbakening, ook inspraak moet verleend worden aan en rekening moet gehouden worden met de omliggende gemeenten die tegen het plan zijn. Vlacoro meent dat er tijdens de procedure voldoende mogelijkheid is geweest tot inspraak. Op p. 15 van de toelichtingsnota staat dat “het afbakeningsproces werd gevoerd in nauwe samenwerking tussen de drie bestuursniveaus, met name het Vlaams gewest, de provincie Oost-Vlaanderen en de gemeenten Aalst en Denderleeuw (in latere instantie ook de andere gemeenten, Erpe-Mere enkel bij de adviesronde naar het voorontwerp toe betrokken), in overleg met de betrokken overheidssectoren en met de verschillende maatschappelijke groepen en geledingen.” Vlacoro merkt op dat de bevolking op twee manieren werd betrokken bij het afbakeningsproces: enerzijds door informatieverschaffing door de overheid (infovergaderingen, folders…) en anderzijds door inzage in het dossier en de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tijdens het openbaar onderzoek. Vlacoro is tenslotte van oordeel dat een openbaar onderzoek niet uitsluit dat minderjarigen bezwaar kunnen indienen. In dit openbaar onderzoek heeft Vlacoro trouwens bezwaren van kinderen ontvangen. Specifieke bezwaren inzake de stedenbouwkundige voorschriften 48. Sommigen menen dat de stedenbouwkundige voorschriften onvoldoende streng zijn.120 Er zou een tekort zijn aan voorschriften met betrekking tot de op te trekken gebouwen, onder meer inzake de architectuur en zichtbaarheid.121 De Boerenbond (Oost-Vlaanderen) meent dat de stedenbouwkundige voorschriften onvoldoende rekening houden met de bestaande land- en tuinbouwactiviteiten.122 De Mina-raad (stad Aalst) oordeelt daarentegen dat de stedenbouwkundige voorschriften voor de inplanting van bedrijven onrealistisch zijn. 123 Vlacoro vindt de stedenbouwkundige voorschriften voor Siezegemkouter voldoende gedetailleerd. De vraag naar voorschriften inzake architectuur, zichtbaarheid enz. wordt verder uitgewerkt in het inrichtingsrapport dat verplicht is voor het bekomen van een stedenbouwkundige vergunning. Vlacoro verwijst met betrekking tot de vraag van de Boerenbond inzake voorschriften voor land- en tuinbouw in het gebied naar haar antwoord bij kader 6 en 8. Vlacoro is van oordeel dat de stedenbouwkundige voorschriften m.b.t. de aanleg van het bedrijventerrein erg toekomstgericht zijn: uit het plan blijkt dat het Vlaams gewest rekening heeft gehouden met artikel 4 (D.R.O.) zoals de principes ruimtelijke draagkracht, duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit.
37
Dossier 68
Voorschriften in een RUP mogen niet te streng zijn, ze moeten flexibiliteit en soepelheid garanderen. Meer vast omlijnde bepalingen kunnen worden opgenomen in het inrichtingsrapport. Vlacoro merkt, met betrekking tot de term 'inrichtingsrapport', op dat deze beter wordt vervangen door 'inrichtingsschets of -studie'. Een 'rapport' handelt over iets wat gebeurd is. Een 'schets of studie' naar iets wat nog moet komen. Het document een 'plan' noemen zou dan - conform rechtsleer - terecht te veel het vermoeden van het creëren van een planfiguur binnen het plan - zonder dat die procedure in het decreet is voorzien - impliceren. 49. De Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij geeft volgend advies met betrekking tot de stedenbouwkundige voorschriften inzake de landschappelijke kwaliteit van het bedrijventerrein Siezegemkouter (Bijlage II - Stedenbouwkundige voorschriften, art. 4.1.3. §5).124 De GOM wijst erop dat een duurzame ruimtelijke ontwikkeling maar kan bereikt worden indien in een ruimtelijke afweging sociaaleconomische noden evenwaardig worden meegeteld. De verschillende maatschappelijke behoeften moeten worden afgewogen op basis van gelijkheid. Economische ruimte moet effectief te gebruiken zijn en voldoende toekomstperspectieven hebben. Er komt een bufferzone waarvan 50m wordt beheerd als dicht groenscherm. Aan de Siezegembeekvallei wordt de bufferzone 100m. Dit resulteert op sommige plaatsen in een bufferzone van 200m. De GOM merkt op dat volgens de principes van het RSV alles wat boven de 20% aan infrastructuur voorzien is niet als taakstelling aanzien worden. De GOM adviseert vervolgens om de minimale perceelsnorm per bedrijf van 5000m² (Bijlage II Stedenbouwkundige voorschriften, art. 4.1.3. §2) op te nemen als richtinggevend en niet als norm. Vlacoro merkt op dat de GOM inderdaad de juiste definitie aangeeft van het begrip duurzame ontwikkeling, maar wijst erop dat het hier gaat om stedenbouwkundige voorschriften die opgesteld zijn op basis van deze definitie. Vlacoro merkt op dat het geheel aan bufferzones op het bedrijventerreinen inderdaad zo’n 20% bedraagt van de totale oppervlakte. De vraag is hier wel of de bufferzones moeten gerekend worden bij ‘infrastructuur’. Volgens het KB van 28/12/1972 is het immers verplicht om een buffer aan te leggen rond een bedrijventerrein; de breedte van de bufferzones wordt normatief vastgelegd in de omzendbrief van 8/7/1997 en bedraagt 50 m voor vervuilende industrie. Hier gaat het om een regionaal bedrijventerrein dicht bij de stad zodat een omvangrijke, stadslandschapsinpassende buffer in elk geval aangewezen is. De bestemmingsoverdruk bij de Siezegembeek is geen buffer, maar de aanduiding van het structurerend groenelement Siezegembeek. Vlacoro deelt tenslotte ook de mening dat de minimale perceelsnorm van 5000m² niet als absolute norm moet gelden, maar richtinggevend dient te zijn. Mits grondige motivering en op voorwaarde dat afwijkingen inderdaad ook de uitzondering blijven, moet van deze norm kunnen worden afgeweken, bijvoorbeeld voor rest- of hoekpercelen. 50. De Boerenbond (Oost-Vlaanderen) (2611) heeft volgende bemerkingen bij de stedenbouwkundige voorschriften: • de risico-analyse voor de ruime omgeving van de Seveso-bedrijven moet integraal deel uitmaken van het RUP. Zonder deze analyse is een oordeel over het bedrijventerrein onmogelijk • Er wordt teveel aandacht gevestigd op de natuur en te weinig op de bestaande landbouwactiviteiten. (cf. de bedoeling een boomgaard in te richten als bufferzone) Vlacoro merkt op dat voor elk Seveso-bedrijf een ruimtelijk veiligheidsrapport moet worden opgemaakt. Een risico-analyse komt hierin aan bod. Op het bedrijventerrein zijn trouwens enkel kleine Sevesobedrijven toegelaten. Vlacoro merkt op dat het landbouwgebied wordt omgevormd tot regionaal bedrijventerrein. Op zo’n terrein is er in principe helemaal geen plaats voor een verweving met landbouw (zie ook antwoord bij kader 6). De aanleg van een bufferzone rond een bedrijventerrein is verplicht (afstand bewaren ten opzichte van andere functies in de omgeving). Zo’n buffer heeft vooral een afschermende en landschappelijke functie (zie de stedenbouwkundig voorschriften, meer bepaald artikel 4.1.8).
38
Dossier 68
Bezwaren inzake de toepassing van de ruimtebalans en de opname van de Siezegemkouter in het stedelijk gebied 51. Verschillende bezwaarindieners menen dat de Siezegemkouter behoort tot het buitengebied en dat de Siesegemlaan de harde grens vormt van het stedelijk gebied.125 Daarbij wordt soms verwezen naar de memorie van toelichting van het BPA nr. 9 ‘Beekveld’ van het stadsbestuur waarin wordt aangegeven dat de ring (Siesegemlaan) aanvaard wordt als grens van de morfologische stad en als uiterste grens voor uitbreiding.126 Volgens de Boerenbond (Oost-Vlaanderen) past de Siezegemkouter niet binnen het stedelijk gebied tenzij als open-ruimte-poort op de stad.127 Vlacoro treedt dit bezwaar niet bij: een BPA kan gewijzigd worden door nieuwe ruimtelijke plannen die inspelen op nieuwe behoeften (zoals bijvoorbeeld een taakstelling in het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen). Vlacoro merkt op dat het bepalen van wat stedelijk gebied is en wat buitengebied één van de taakstellingen is uit het RSV. Dit gebeurt via de afbakeningsprocessen van de stedelijke gebieden. Voor de afbakening van een regionaalstedelijk gebied is het Vlaams gewest bevoegd. Zij beslist hier om Siezegemkouter op te nemen binnen de afbakening van het regionaalstedelijk gebied Aalst, wat impliceert dat het behoort tot het stedelijk gebied. 52. De vzw Red de Erpe- en de Siezegemkouter meent dat moet worden nagegaan of door de opname van de Siezegemkouter in het stedelijk gebied de ruimtebalans niet verstoord wordt.128 Vlacoro merkt op dat de ruimtebalans de verdeling tussen vraag en aanbod aan bedrijventerreinen weergeeft. Doordat er een behoefte is aan de vraagzijde (6964 ha) verstoort de invulling van Siezegemkouter als regionaal bedrijventerrein de ruimtebalans niet. Andere bezwaren 53. De Afdeling Natuur Oost-Vlaanderen vraagt om het gebied aan te duiden als stedelijk landbouwgebied en de beekvallei te behouden en te optimaliseren 129. Vlacoro merkt op dat er een keuze werd gemaakt om in Aalst 156 ha aan bijkomende industrie in de afbakening te voorzien (zie antwoord bij kader 1). In de stedenbouwkundige voorschriften worden voldoende garanties gegeven voor het behoud van de beekvallei (zie art. 4.1.7. Structurerend groenelement Siezegembeekvallei). Vlacoro merkt op dat het afbakeningsplan reeds een stedelijk landbouwgebied voorziet, namelijk Poppenrode (deelplan 2) en verwijst verder naar haar antwoord bij kader 3. 54. De bezwaarindiener (2102) meent dat het voorliggend plan te sterk gewijzigd is ten opzichte van het plan dat op 10 oktober 2001 werd voorgelegd aan de plenaire vergadering en dus opnieuw moet worden voorgelegd. De bezwaarindiener stelt slechts in het algemeen dat het voorliggend plan “sterk gewijzigd” is ten opzichte van het voorontwerp zonder hierover concrete aanduidingen te geven. De plenaire vergadering van 10/10/02 heeft enerzijds zelf beslist dat een bijkomende vergadering niet noodzakelijk is gezien er zich geen fundamentele wijzigingen opdrongen en anderzijds bepaalt het decreet dat de initiatiefnemer van de plenaire vergadering beslist om zonodig meerdere vergaderingen te houden zonder te specificeren in welke gevallen dit nodig zou zijn. 55. De dienst Toerisme Vlaanderen (2574) vraagt om te voorzien in ruimten voor lawaaisporten. Gezien deze activiteiten plaatsvinden op een ander tijdsstip als de bedrijfsactiviteiten zullen ze deze laatste niet storen.
39
Dossier 68
Daarnaast wordt gevraagd om de fietspaden langs de Siezegembeek zo dicht mogelijk langsheen het water te plaatsen, bij voorkeur er vlak naast of bovenop de dijk (dus, geen afstand van 15m zoals is voorzien in het ontwerp). Bij overstroming wordt er toch niet gefietst zodat zich daarbij geen problemen stellen. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij, omdat lawaaisporten niet te verzoenen zijn met de bestemming van een regionaal bedrijventerrein. Inzake de lawaaisporten merkt Vlacoro op dat er een beleidskader in opmaak is (in eerste instantie voor motorsport, later ook voor andere lawaaisporten). Op basis van een behoefteonderzoek werden enkele zoekzones voorgesteld die werden getoetst aan een afwegingskader. De uiteindelijk afgebakende zones worden verder uitgewerkt (in RUP’s) door de provincie. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij. Dergelijke details vragen geen uitspraak op gewestelijk niveau. Vlacoro vraagt wel dat er bij de inrichting van het gebied aandacht wordt besteed aan de goede toepassing van principes van integraal waterbeheer (bijvoorbeeld fietspaden in waterdoorlatende verharding). 56. De Boerenbond (Oost-Vlaanderen) vindt de partiële uitwerking van het voorliggend RUP (Bijlage III Toelichtingsnota p. 18, E2) onaanvaardbaar omdat de reden daartoe is dat de Siezegemkouter zo snel mogelijk zou worden ontwikkeld en dit voordat de bevolking reageert. De Boerenbond (Oost-Vlaanderen) meent dat eerst alle elementen moeten worden afgewogen en dat het voorliggende RUP zou moeten worden aangepast dat het een allesomvattend, volledig en uitgebalanceerd geheel wordt. Daarnaast vraagt de Boerenbond (Oost-Vlaanderen) dat de actieve land- en tuinbouw zou worden erkend als een harde ruimteactiviteit die een harde grens vertegenwoordigt. Alleszins dient een rol te worden toegekend aan de land- en tuinbouwactiviteiten in het gebied 130. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij en geeft aan dat er verschillende inspraakprocedures werden voorzien zoals het openbaar onderzoek. Wat de argumenten inzake landbouw als harde grens betreft verwijst Vlacoro naar het antwoord bij kader 51. Niet relevante bezwaren 57. − Het crematorium dat er dan toch zou komen aan de Hoezekouter, sluit aan bij de Siezegemkouter (1793). − Voorstel van alternatieven voor het geplande regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter: liever sociale woningen met veel groen (1785), liever bos (253) en bijkomende industrie liever kleiner en graag in Meldert (1991) − Men kan beter de stortplaats bij het ‘nieuw’ kerkhof te Erpe aanpakken (1798). − De overheid legt de beginselen van behoorlijk bestuur langs zich neer door ‘beschermd agrarisch gebied’ om te vormen naar industrie (2617). − Volgens bezwaarschrift 3221 is het bestuur medeverantwoordelijk voor de beroepsonzekerheid van de jonge boeren want zij zou de gepensioneerde landbouwers ertoe aangezet hebben hun gronden te houden en te wachten op de komst van het bedrijventerrein. Dit heeft ook hoge grondprijzen van landbouwgronden tot gevolg. − Men vraagt zich af hoe men kinderen nog milieubewust kan maken als ze opgroeien in zo’n omgeving. 131 Bovenstaande bezwaren worden door Vlacoro als niet-relevant beschouwd voor het voorliggende ontwerp van afbakening regionaalstedelijk gebied Aalst.
40
Dossier 68
Opmerkingen 58. De Gecoro (2564) benadrukt dat de aansnijding van de kouter voor de inplanting van een bedrijventerrein aan een zeer sterke ruimtelijke kwaliteitsbewaking onderhevig moet zijn en dat eerst en vooral een algemeen concept moet worden uitgewerkt. Stelt voor een bedrijvenpark te ontwikkelen waarbij een symbiose ontstaat tussen bedrijventerrein en park voor stedelijke activiteiten (ASZ, KAHO Sint-Lieven, …). Daarover dienen uitspraken te worden gedaan in het richtinggevende gedeelte van het structuurplan. Naderhand moet een continue begeleiding en een consequent beheer de kwaliteit van het bedrijvenpark permanent bewaken. Dit alles moet uitgewerkt zijn, in fasen, voor de aansnijding van de kouter. Vlacoro treedt de opmerking van de Gecoro bij in die zin dat moet worden gestreefd naar een goede afstemming tussen het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (huidige afbakening) en het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. Vlacoro is echter wel van oordeel dat het aansnijden van de Siezegemkouter niet mag afhankelijk worden gemaakt van de voorafgaande totstandkoming van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. 59. Aquafin (2095) wijst op de aanwezigheid van de Aquafin-collector ‘95.445: Aalst-Collector Siezegembeek’. Bovenop de collector werden door Aquafin erfdienstbaarheden gevestigd over een breedte van 5m. De belangrijkste gevestigde erfdienstbaarheden impliceren een verbod van bebouwing, het planten van hoogstammen… binnen de zone van 5m. De onteigenende overheid zal deze erfdienstbaarheden moeten respecteren. Het staat voor Vlacoro uiteraard vast dat bestaande erfdienstbaarheden zoals met betrekking tot een bestaande collector niet zonder meer kunnen gewijzigd worden. Vlacoro merkt overigens op dat in de stedenbouwkundige voorschriften (art. 4.1.7) wordt voorzien dat de “aanleg van constructies in functie van waterberging en waterzuivering zijn toegelaten, mits deze landschappelijk geïntegreerd worden”. Dit moet volgens Vlacoro ook gelden voor reeds bestaande voorzieningen.
41
Dossier 68
Bezwaren tegen de vooropgestelde onteigeningen op Siezegemkouter Een * houdt in dat de betrokkene tevens algemene bezwaren tegen de ontwikkeling van het gemengd regionaal bedrijventerrein heeft ingediend. Deze worden behandeld bij de andere algemene bezwaren. 60. Enkele bezwaarindieners hebben algemene bezwaren tegen de geplande onteigeningen. 132 Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Siezegemkouter als bedrijventerrein nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 1. Vlacoro stelt vast dat binnen het betrokken gebied op dit ogenblik weinig of geen gronden in overheidseigendom zijn en dat de eigendomsstructuur versnipperd is. Eigendomsverwerving door een overheidsinstantie dringt zich derhalve op om een vlotte en efficiënte realisatie van het bedrijventerrein mogelijk te maken. Vlacoro meent verder dat door het onteigeningsplan te laten samenvallen met het RUP, het RUP aan actiegerichtheid wint. Door het gehele bedrijventerrein in één beweging te onteigenen wordt bovendien speculatie tegengegaan 61. Bezwaarschrift 1 : percelen afd. 2 sectie C nrs. 1247T, 1247/B, 1258/D De Afdeling Wegen en Verkeer Oost-Vlaanderen stelt dat de percelen reeds werden onteigend door het Vlaams Gewest voor herinrichting N9 en R41. Vlacoro stelt vast dat de vermelde percelen reeds in overheidseigendom zijn en dringt erop aan dat de betrokken instanties zo spoedig mogelijk met elkaar in overleg treden. 62. Bezwaarschrift 3* : percelen afd. 13, sectie A, nrs 443/B en 443/C en Bezwaarschrift 4* : percelen afd. 13, sectie A, nrs 443/B en 443/C (ingediend door Algemeen Boeren Syndicaat: beroep gericht tegen de onteigening van een van de leden) Volgende argumenten worden ingeroepen tegen de onteigening: - nog een actief landbouwbedrijf, jonge leeftijd van de exploitante, persoonlijke en morele verbondenheid van de uitbaters met hun exploitatie (irrelevante bezwaren?) - financieel nadeel voor de uitbaters - beroepsonzekerheid van de jonge uitbaatster - schending proportionaliteit: onteigening van de betrokken percelen is niet noodzakelijk en nut ervan weegt niet op tegen verlies uitbaters - schending gelijkheidsbeginsel (samen te lezen met het niet-proportioneel zijn) want andere eigendommen aan de Keizerstraat worden niet onteigend Vlacoro treedt dit bezwaar bij. De percelen, kadastraal gekend 13e Afdeling, Sectie A, nrs. 443b en 443c dienen niet mee opgenomen te worden in de bestemming 'bufferzone' voor het gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter, maar worden best buiten de afbakening van het bedrijventerrein gehouden en kunnen derhalve hun huidige bestemming van 'landschappelijk waardevol agrarisch gebied' volgens het gewestplan Aalst - Ninove - Geraardsbergen - Zottegem behouden. Dit maakt het mogelijk het bewuste landbouwbedrijf dat aan de rand van het afgebakende gebied ligt te bestendigen, hetgeen functioneel en ruimtelijk kan verdedigd worden. Dit betekent dat ook de afbakeningslijn moet worden aangepast zodat voornoemde percelen in het buitengebied komen te liggen. De percelen palen overigens aan landschappelijk waardevol agrarisch gebied, zodat ze daar kunnen bij aansluiten. Vlacoro stelt bovendien voor om de op plan aangeduide bufferzone daar niet aan te passen omdat het bedrijf zelf grotendeels in de buitenste 50 m van die bufferzone ligt, die reeds een vrij open invulling kon krijgen en de bufferstrook voldoende breed blijft. Uiteindelijk kan bij de effectieve inrichting van het gebied worden rekening gehouden met het feitelijke bestaan van de hoeve en kan de vorm en aard van het buffergroen daaraan worden aangepast.
42
Dossier 68
63. Bezwaarschrift 20* : perceel afd. 13, sectie A, nr. 565/A De betrokkene heeft algemene bezwaren tegen de onteigening van zijn grond. Vlacoro stelt vast dat dit perceel gelegen is in de bufferzone (Ediksveldbeek) die een onontbeerlijke afschermfunctie vervult en waarvan de onteigening derhalve is vereist voor een goede inrichting van het bedrijventerrein. 64. Bezwaarschrift 30* : perceel afd.2 sectie C nr. 1405/R en Bezwaarschrift 31* : perceel afd. 2 sectie C nr. 1405/P – gedeeltelijke onteigening De bezwaarindieners wijzen erop dat de eigendommen aan de Gentsesteenweg niet worden onteigend en die van bezwaarindieners wel, wat zij onlogisch vinden. Vlacoro stelt vast dat deze percelen gelegen zijn in het stedelijk woongebied ten noorden van Siezegemkouter en aan de Zeeldraaierstraat. De grenslijn tussen het bedrijventerrein en dat woongebied vertoont veel inhammen. Vanuit het oogpunt van een zuinig ruimtegebruik bij de inrichting van het bedrijventerrein dienen dergelijke uitsnijdingen waar mogelijk vermeden. Door een deel van de betrokken percelen te onteigenen wordt een bijkomende inham vermeden. Vlacoro meent dan ook dat de voorgestelde onteigening gerechtvaardigd is. Het onteigende gedeelte valt overigens samen met een huidige of vroegere kadastrale perceelsgrens. Vlacoro wenst wel mee te geven dat de stad Aalst bij de realisatie van de onteigening in de mate van het mogelijke rekening zal dienen te houden met de woonsituatie van de huidige bewoners, zodat indien de ratio dit vereist soms de integrale woonpercelen zullen dienen te worden onteigend. 65. Bezwaarschrift 53 : percelen afd. 2 sectie C nrs. 1262/H, 1262/F, 1265/F en 1305/B Volgens de betrokkene zijn de betrokken percelen zijn reeds bedrijventerrein en staat op perceel 1262/H een vergunde toonzaal voor bouwmaterialen. Hij wordt tevens belast voor de percelen als zijnde handelsen bedrijventerrein. Vlacoro merkt op dat het afbakeningsplan en de bijhorende onteigening is ingegeven vanuit een duidelijke taakstelling en de optie om hier een regionaal bedrijventerrein te creëren. De regularisatie van één of ander bestaand bedrijf vormt aldus geenszins een doelstelling ervan. Vlacoro is bovendien van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden. Perceel 1265F wordt overigens doorsneden door de voor Vlacoro onontbeerlijke bouwvrije strook langs de Siesegemlaan (zie stedenbouwkundig voorschrift 4.1.6). 66. Bezwaarschrift 60 : percelen afd. 13 sectie A nr. 342 en afd. 2 sectie C nr. 1264/E De betrokkene (tegelbedrijf) tekent bezwaar aan tenzij hij zelf de betrokken gronden mag beheren en exploiteren. Het bedrijf kampt immers met een gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden Vlacoro is van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden. 67. Bezwaarschrift 62 : percelen: perceelnummers niet aangegeven, afd.2 sectie C nr. 1303 en afd. 13 sectie A nr. 352/A 4,23 ha (2.14 ha in eigendom, 0.47 ha in mede-eigendom en 1.62 ha in huur) van de 10,33 ha van de boomkwekerij ligt in het te onteigenen gebied. De onteigening betekent m.a.w. een teeltoppervlakteverlies van 40%, wat een verdere rendabele uitbating onmogelijk maakt. Bovendien is het volgens bezwaarindieners praktisch onmogelijk om buiten de Siezegemkouter evenwaardige (klasse Aba-gronden), op een aanvaardbare afstand van de bedrijfszetel gelegen gronden in gebruik te nemen, zodat het voortbestaan van de onderneming bedreigt wordt. Zij wijzen er ook op dat gedane investeringen zullen tenietgaan, inclusief de opleiding van de zoon. Het bedrijf heeft geïnvesteerd in duurzame land- en tuinbouwontwikkeling en heeft zich sociaal geëngageerd. Tot slot wijzen ze ook op een verlies aan tewerkstelling.
43
Dossier 68
Vlacoro is van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden. 68. Bezwaarschrift 230 : perceel afd. 13 sectie A nr. 554/C De betrokkene heeft algemeen bezwaar tegen de bestemming van de Siezegemkouter als industriegebied en eist een billijke vergoeding. Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Siezegemkouter als bedrijventerrein nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 1. Vlacoro verwijst hier naar artikel 16 van de Grondwet dat voorschrijft dat onteigenden billijk en voorafgaandelijk vergoed moeten worden. 69. Bezwaarschrift 231 = 2623: percelen afd. 13 sectie A nrs. 328 en 329/B (inclusief woonhuis) De bezwaarindienster wijst erop dat zij hier reeds woont sinds 1968 en dat ze nu 87 jaar is. Ze stelt voor om het perceel waarop het huis staat net buiten de onteigeningslijn te plaatsen, zeker gelet op het feit dat alle woningen in de omtrek uit de onteigeningszone vallen, met uitzondering van 2, waaronder deze. Desnoods moet men onteigenen in fasen: na haar overlijden of verlaten van het huis kan de onteigening nog gebeuren Vlacoro is van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden samen met alle andere. Vlacoro kan op dit bezwaar dus niet ingaan, maar wijst er wel op dat de percelen liggen in het zuidelijk deel van het bedrijventerrein, dat overeenkomstig het stedenbouwkundig voorschrift 4.1.3. slechts wordt aangesneden nadat in het deel ten noorden van de Siezegembeekvallei minstens 75 % van de bedrijfspercelen is ingevuld. Vlacoro geeft derhalve mee dat de stad Aalst bij de realisatie van de onteigening in de mate van het mogelijke rekening zal dienen te houden met de woonsituatie van de huidige bewoonster. 70. Bezwaarschrift 234* : perceelnummers niet opgegeven, gevonden percelen afd. 13 sectie A nrs. 363/B, 364/A, 460, 461, 462, 556, 557, 577/F en 578/F De bezwaarindieners wijzen op de onevenredige vergoeding: bezwaarindieners merken op dat het onverantwoord is dat zij vergoed worden aan de prijs van landbouwgrond terwijl de uiteindelijke bestemming industriegrond wordt; verwijzen naar de voorwaarde van een billijke en eerlijke prijs Vlacoro wijst erop dat dit wettelijk geregeld is, meer bepaald in artikel 72, § 1, eerste lid van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van ruimtelijke ordening: “Bij het bepalen van de waarde van het onteigende perceel wordt geen rekening gehouden met de waardevermeerdering of –vermindering die voortvloeit uit de voorschriften van een ruimtelijk uitvoeringsplan, voorzover de onteigening wordt gevorderd voor de verwezenlijking van dat ruimtelijk uitvoeringsplan.” 71. Bezwaarschrift 239 : percelen afd. 13 sectie A nrs. 291/B en 296/B De betrokkenen werpen op dat de percelen oorspronkelijk niet opgenomen waren in het voorstel van AROHM van mei 1999 en werden er nu bijgevoegd, volgens bezwaarindieners, opvallend buiten een vloeiende en te verwachten afbakening van het desbetreffende industriegebied Volgens de bezwaarindieners gaat het om waardevol landbouwgebied dat indien behouden zou kunnen dienen als bufferzone. Bovendien ontneemt men de eigenaars een ontspanningsmogelijkheid en economische opbrengst (houden van rund). Vlacoro wijst er op dat deze percelen liggen in de bufferzone die een onontbeerlijke afschermfunctie vervult voor het gehucht Maal en waarvan de onteigening derhalve vereist is voor een goede inrichting van het bedrijventerrein. Vlacoro merkt overigens ook op dat het Vlaamse Gewest in mei 1999 nog geen plannen tot op perceelsniveau beschikbaar heeft gesteld. Voor zover de bezwaarindieners zich baseren op kaart 39 “Structuurschets Omgeving Siezegemkouter” van mei 1999 die opgenomen is in het ontwerp
44
Dossier 68
van afbakeningsvoorstel van maart 2000, merkt Vlacoro op dat het hier gaat om een schets op basis waarvan bezwaarlijk gevolgtrekkingen op perceelsniveau kunnen gemaakt worden. 72. Bezwaarschrift 251*: percelen afd. 13 sectie A nrs 449, 572/A en afd. 2 sectie C nrs. 1337/A, 1366, 1388 en 1390 Betrokkene heeft algemene bezwaren. De ontwikkeling van het bedrijventerrein Siezegemkouter is nodig om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 1. 73. Bezwaarschrift 252*: Percelen afdeling 13 sectie A, nrs. 355/A, 355/B, 368/A, 368/B, 369/E, 372/A, 373, 375/A en afdeling 2, sectie C, nr. 1343 Betrokkene heeft algemene bezwaren. Vlacoro wijst er op dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein Siezegemkouter nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 1. 74. Bezwaarschrift 260* : percelen afd. 2 sectie C nrs. 1318, 1470 en afd. 13 sectie A nr. 362/B in medeeigendom De betrokkene heeft algemene bezwaren tegen de onteigening en wijst erop dat de familie reeds meer dan 150 jaar daar gevestigd is. Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Siezegemkouter als bedrijventerrein nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 1. 75. Bezwaarschrift 2074 = 2598: perceel afd. 2 sectie C nr. 1263/E De aankoop van het perceel gebeurde in het kader van een herlokalisatie van de afdeling carrosserie van het bestaande bedrijf. De betrokkene is bereid om mee te werken aan de wettelijke bestemmingswijziging, maar vraagt om niet onteigend te worden aangezien de eigen doelstelling met het perceel overeenstemt met de toekomstige bestemming van het perceel. Een dergelijke onteigening is volgens de verzoeker onlogisch aangezien het bedrijf zelf het perceel wenst te herbestemmen. Hij is bereid om een contract van niet-vervreemding te ondertekenen om het mogelijk speculatief karakter van de aankoop formeel te ontkrachten De voorgestelde onteigening heeft volgens verzoeker trouwens geen enkel oogmerk van algemeen nut (cf. stedenbouwwet; van algemeen nut is datgene wat de ruimtelijke ordening rationeel en harmonieus maakt en bepaalde sociale bekommernissen). Bovendien zou bij een onteigening geen rekening worden gehouden met de door het bedrijf betaalde aankoopsom, noch met de waarde van het perceel als industrieterrein, maar wel met de marktconforme prijs van de toestand die aan de vaststelling van het plan voorafgaat Hij meent dat geen onteigening moet worden doorgevoerd maar dat eerder moet gedacht worden in de richting van een financiële participatie van hen op basis van een correcte verdeelsleutel binnen het geheel van het regionaal bedrijventerrein. Vlacoro is van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van dit perceel de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Het dient derhalve onteigend te worden. Het perceel wordt overigens doorsneden door de voor Vlacoro onontbeerlijke bouwvrije strook langs de Siesegemlaan (zie stedenbouwkundig voorschrift 4.1.6). Vlacoro wijst verder ook op artikel 72, § 1, eerste lid van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van ruimtelijke ordening: “Bij het bepalen van de waarde van het onteigende perceel wordt geen rekening gehouden met de waardevermeerdering of –vermindering die voortvloeit uit de voorschriften van een ruimtelijk uitvoeringsplan, voorzover de onteigening wordt gevorderd voor de verwezenlijking van dat ruimtelijk uitvoeringsplan.”
45
Dossier 68
Vlacoro stelt tenslotte ook vast dat het perceel in landschappelijk waardevol agrarisch gebied ligt en verwijst voor zoveel als nodig naar het tweede lid van artikel 72, § 1 van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van ruimtelijke ordening: ”Bij het bepalen van de waarde van het onteigende perceel wordt evenmin rekening gehouden met de waardevermeerdering die het goed heeft verkregen door werken of veranderingen uitgevoerd zonder vergunning of in strijd met de voorschriften van een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan.” 76. Bezwaarschrift 2075 : percelen afd. 2 sectie C nrs. 1480, 1482, 1485/A en 1485/B De bezwaarindieners verzetten zich tegen de onteigening door de overheid omdat zij menen dat zij zelf en voor eigen gebruik de bestemming kunnen realiseren. Volgens de verzoekers is het feit dat enkel de overheid de bestemming kan wijzigen en daartoe overgaat tot onteigening strijdig met de bepalingen van de stedenbouwwet omdat deze regeling een beperking van de handelingsbekwaamheid van de eigenaar vormt. Vlacoro is van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden. Vlacoro wijst er tevens op dat onteigeningen geregeld worden in artikel 69 e.v. van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van ruimtelijke ordening. 77. Bezwaarschrift 2087* : De bezwaarindiener is bijna pensioengerechtigd en wou zijn gronden doorgeven aan neef J. Borms om zich er te vestigen als zelfstandig landbouwer. Hij wijst op de moeilijkheden bij onteigening gelet op het tekort aan alternatieve landbouwgronden in de streek van Aalst Vlacoro merkt op dat er geen percelen werden opgegeven. Het blijkt om de percelen afd. 2 sectie C nr. 1339 en 1474, volgens bezwaarschrift andere terreinen in huur te gaan. Vlacoro is van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert; zij dienen derhalve onteigend te worden; 78. Bezwaarschrift 2094 : perceel afd. 2 sectie C nr. 1358/B Bezwaarindiener is van mening dat aan alle zijden van de geplande industriezone een ruime groene bufferzone moet voorzien zijn. Hij meent dan ook dat het genoemde perceel als zodanig moet functioneren en dus geen deel moet uitmaken van de industriezone (wat zou betekenen dat er daar een inspringend stuk is). Bovendien ligt het perceel naast perceel 1358/C dat het beschermde monument Kasteel van Muylem betreft. Het kasteel is niet alleen beschermd als monument, ook de tuin met de omheiningsmuur is beschermd als stadsgezicht. Indien op enkele meters daarvan bedrijfsgebouwen kunnen worden opgericht druist dit in tegen de eerdere waardering door de Vlaamse overheid als landschappelijk en historisch belangrijk element. In die zin is het perceel 1358/B zeer nuttig als groene bufferzone en helpt het om de bedrijfsterreinen op iets grotere afstand van het kasteel en de omheining verwijderd te houden. Bovendien geeft verzoeker aan dat uit een gedetailleerd plan (bijlage bezwaarschrift) blijkt dat de omheiningsmuur een merkwaardige uitsprong maakt van ongeveer 1 bij 2 meter maakt in het meest zuidelijke punt. Hij vraagt zich af of deze uitsprong behoort tot het perceel 1358/B of 1358/C. Hij besluit dat hieruit het belang van het behoud van perceel 1358/B als groene buffer blijkt. Vlacoro stelt vast dat het perceel niet rechtstreeks paalt aan de Gentse Steenweg en buiten de zone van 100 m vanaf die steenweg valt. Vlacoro meent dan ook dat de voorgestelde onteigening gerechtvaardigd is. 79. Aquafin (2095) dient bezwaar in tegen de onteigening van perceel 352b (afd. 13, sectie A) omdat het een overstortconstructie betreft, nodig voor de goede werking van de afvalwatercollector. Niet alleen dient de toegankelijkheid tot die constructie te worden behouden, Aquafin wenst tevens eigenaar te blijven van het betrokken perceel. Vlacoro treedt dit bezwaar bij en stelt voor om het perceel uit het onteigeningsplan te schrappen.
46
Dossier 68
80. Bezwaarschrift 2097 *: percelen afd. 13 sectie A nrs. 293, 294/B, 294/E, 294/F en 295 Betrokkene heeft 17 jaar geleden de toestemming gekregen een bos aan te leggen en heeft daartoe investeringen gedaan waardoor hij nu beschikt over een bosje van 2.5ha. Een groot gedeelte van de wijk ‘Maal’ geniet mee van het bos. Hij pleit ervoor het bos niet op te nemen in het industrieterrein en voorziet concreet het volgende: - de bosstrook ligt helemaal aan de rand van het geplande industriegebied en belemmert dus geenszins de uitbouw van de industriezone. Het stuk grond dat wegvalt voor de industriezone is verwaarloosbaar - de bosstrook vormt dan een groene bufferzone tussen het voorziene industriegebied en een groot gedeelte van de wijk Maal (zie bijlagen 4 en 5) Bezwaarindiener wijst erop dat zijn zoon een woning heeft gebouwd op het perceel naast het bos om dit mee te kunnen beheren en onderhouden. Vlacoro is van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen onvoldoende garanties biedt voor het instellen van een bufferzone. Middels een onteigening kan daaromtrent meer zekerheid geboden worden. Vlacoro is anderzijds wel van oordeel dat de stedenbouwkundige voorschriften dienen te voorzien in een mogelijkheid om inzake het beheer van bufferzones overeenkomsten af te sluiten tussen de terreinbeheerder en particulieren. 81. Bezwaarschrift 2100* = 2563* : percelen afd. 2 sectie C nrs. 1248/B, 1252/C, 1312/D, 1312/E, 1312/F, 1312/G, 1313/B, 1313/C, 1319, 1320, 1321, 1322, 1323, 1328, 1329/B, 1331, 1332, 1333, 1334, 1335, 1336 De betrokkenen betwisten de wettigheid van de voorziene onteigening. Zij gaan akkoord met de bestemming als industriegebied maar aangezien zij zelf voldoen aan de criteria om te worden toegelaten tot het gemengd regionaal bedrijventerrein begrijpen zij niet waarom zij moeten onteigend worden. Daar komt bij dat bij onteigening de overheid slechts de prijs van landbouwgrond betaalt terwijl zij naderhand de gronden zal verkopen aan industriegrondprijzen. De bezwaarindieners verwijten de betrokken overheidsdiensten ervan de onteigeningsprocedure te misbruiken in hun privaat belang en met speculatieve doeneinden. Tenslotte menen de betrokkenen dat de voorgenomen onteigening onwettig is vanuit het oogpunt van de wetgeving inzake de mededinging. Vlacoro is van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden. Vlacoro wijst er op dat de waardebepaling van onteigende percelen wettelijk geregeld is, o.m. in artikel 72, § 1, eerste lid van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van ruimtelijke ordening: “Bij het bepalen van de waarde van het onteigende perceel wordt geen rekening gehouden met de waardevermeerdering of –vermindering die voortvloeit uit de voorschriften van een ruimtelijk uitvoeringsplan, voorzover de onteigening wordt gevorderd voor de verwezenlijking van dat ruimtelijk uitvoeringsplan.” Vlacoro stelt ook vast dat het perceel in landschappelijk waardevol agrarisch gebied ligt en verwijst voor zoveel als nodig naar het tweede lid van artikel 72, § 1 van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van ruimtelijke ordening: "Bij het bepalen van de waarde van het onteigende perceel wordt evenmin rekening gehouden met de waardevermeerdering die het goed heeft verkregen door werken of veranderingen uitgevoerd zonder vergunning of in strijd met de voorschriften van een plan van aanleg of een ruimtelijk uitvoeringsplan." Vlacoro merkt tenslotte op dat de bezwaarindiener niet aangeeft op welke wijze de onteigening onwettig is vanuit het oogpunt van de wetgeving op de mededinging. 82. Bezwaarschrift 2568 : Betrokkenen hebben algemeen bezwaar tegen de onteigening en hoopten dat het perceel bouwgrond zou worden of wouden het gebruiken als groentetuin.
47
Dossier 68
Vlacoro merkt op dat er geen percelen werden opgegeven. Het blijkt om perceel Afd. 2, sectie C, nr. 1492 te gaan. Vlacoro is van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden. 83. Bezwaarschrift 2580 :percelen afd. 2 sectie C nrs. 1401/C en 1405/M De terreinen werden aangekocht in het kader van een uitbreiding van het bestaande bedrijf (dat grenst aan de terreinen). Naar aanleiding van de aanvraag van een Stedenbouwkundig Attest nr.2 voor de uitbreiding van de bestaande bedrijfsgebouwen werd een ongunstig advies verleend omwille van de strijdigheid met de huidige bestemming van het gebied. Nu zou een dergelijke uitbreiding wel overeenstemmen met de toekomstige bestemming. Maar indien zij worden onteigend hebben zij geen garantie dat zij het betrokken percelen terug toegewezen krijgen. Het bedrijf is van mening dat aangezien het zelf de nodige invulling wil doen en dit liefst binnen zijn deel van de bewuste site het onlogisch en mogelijk onwettelijk is dat de stad Aalst zou onteigenen om vervolgens zelf de invulling te doen en hij en is bereid een contract van niet-vervreemding te ondertekenen teneinde een mogelijk speculatief karakter van de aankoop formeel te ontkrachten. De onteigening heeft bovendien geen algemeen nut. De betrokkene verwijst naar de Stedenbouwwet volgens dewelke van algemeen nut is alles wat de ruimtelijke ordening rationeel en harmonieus maakt alsook datgene dat betrekking heeft op de behoeften van de burgers. Volgens het bedrijf is daarvan in casu geen sprake en het vindt dat dit nog wordt onderstreept door de wijze waarop de onteigeningsvergoeding wordt bepaald. Hij doet tevens, in tweede orde, een voorstel om de grenzen van het onteigeningsplan te wijzigen. Het bedrijf wijst erop dat het een bestaande ontsluiting heeft langs de Gentsesteenweg en vindt dan ook dat, gelet op de zeer onregelmatige vorm van de begrenzing langs de kant Gentsesteenweg, het haalbaar is dat zij niet onteigend worden. Toch verkiest het bedrijf de andere oplossing; met name dat getracht wordt naar een financiële participatie van het bedrijf op basis van een correcte verdeelsleutel binnen het geheel van de realisatie van het gemengd regionaal bedrijfsterrein. Hij wijst er ook op dat de betrokken percelen getroffen zijn door de zonegrens van het gemengd regionaal bedrijventerrein, waardoor een zone non aedificandae ontstaat tussen het bestaande vergunde bedrijf (gelegen binnen een goedgekeurde verkaveling) en het toekomstige bedrijventerrein. Tot slot is hij van mening dat de percelen niet in hun totale oppervlakte worden bekeken. Vlacoro stelt vast dat de percelen niet rechtstreeks aan de Gentsesteenweg palen en buiten de zone van 100 m vanaf die steenweg vallen. Het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen zou de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeren. Met toepassing van artikel 69, §1 van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van ruimtelijke ordening worden onteigeningen in uitvoering van een ruimtelijk plan automatisch geacht van openbaar nut te zijn. Zulks is hier het geval. Wat het bezwaar omtrent de waardebepaling van een onteigend goed betreft, verwijst Vlacoro naar artikel 72, § 1, eerste lid van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van ruimtelijke ordening: “Bij het bepalen van de waarde van het onteigende perceel wordt geen rekening gehouden met de waardevermeerdering of –vermindering die voortvloeit uit de voorschriften van een ruimtelijk uitvoeringsplan, voorzover de onteigening wordt gevorderd voor de verwezenlijking van dat ruimtelijk uitvoeringsplan.” 84. Bezwaarschrift 2485 : percelen afd. 2 sectie C nrs. 1372/C, 1491/C en 1398/A De eigenaar heeft geen bezwaar tegen de onteigening van de percelen 1491/C en1398/A, maar wel met betrekking tot het perceel 1372/C, dat zich bevindt in de raakzone tussen enerzijds het bedrijventerrein Siezegemkouter en anderzijds het stedelijk woongebied langs de N9. De betrokkene meent dat de grens tussen de aangegeven zones flexibel is bepaald en niet zozeer aan de hand van de rechtsgeldige verkavelingen waarbij deze juridisch worden gerespecteerd. Hij meent dat de tuinzones (van woonhuizen en handelszaken) bepalend waren voor de grensbepaling waardoor de grens van het woongebied varieert wat betreft diepte vanaf de N9, waardoor indringingen in agrarisch gebied worden geregulariseerd. Verzoeker meent dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat zij de agrarische bestemming wel gerespecteerd hebben en daarvoor gesanctioneerd worden omdat zij niet worden opgenomen in het woongebied, dit in tegenstelling tot aanpalende percelen. Betrokkene merkt op
48
Dossier 68
dat het betrokken perceel ook steeds deel heeft uitgemaakt van een tuinzone bij een handelszaak zodat net dezelfde behandeling als de andere percelen dient te gebeuren. Hij doet volgend voorstel: toevoegen van het tuinperceel aan de woonzone en dus perceel 1372/C laten liggen in het stedelijk woongebied. Wanneer deze toevoeging bovendien wordt verbonden met de bebouwing langs de Zeeldraaierstraat bekomt men een meer duidelijke, uniforme grens tussen woongebied en bedrijventerrein. Dit lijkt betrokkene ook beter vanuit planologisch standpunt omdat op die manier wordt vermeden dat het bedrijventerrein zou indringen in het woongebied. Volgens betrokkene zou best een duidelijke grens worden bepaald, bijvoorbeeld een strook woongebied van 100m vanaf de N9. Op die manier worden de bestaande tuinen grotendeels gerespecteerd, is er voldoende tussenruimte vanaf de bestaande woningen tot aan het bedrijventerrein en is er een éénduidige en gelijke behandeling van de belanghebbenden, dit terwijl de totale oppervlakte-inname vergelijkbaar is. Vlacoro stelt vast dat het perceel niet rechtstreeks paalt aan de Gentse Steenweg en voor een groot deel buiten de zone van 100 m vanaf die steenweg valt. Vlacoro meent dan ook de voorgestelde onteigening gerechtvaardigd is. Het handhaven van de bestaande toestand van dit perceel zou de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeren. 85. Bezwaarschrift 2649 : percelen: afd. 2 sectie C nr. 1489/A, 1301 en afd. 13 sectie A nr. 367/A Betrokkene heeft bezwaar tegen de onteigening. Vlacoro is van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden. 86. Bezwaarschrift 2654: Geen percelen opgegeven. De bezwaarindiener bewerkt als eigenaar en huurder ongeveer 7ha landbouwgrond Hij verliest bij onteigening waardevolle landbouwgrond terwijl er geen alternatieve landbouwgronden zijn in Aalst. De ontwikkeling van het bedrijventerrein Siezegemkouter is nodig om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 1. Voor zover het de percelen afdeling 2, sectie C 1390, 1391, 1392/A, 1393/A, 1393/B, 1394/A, 1395 en 1339 betreft is Vlacoro van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden. 87. Bezwaarschrift 2897 : percelen afd. 13 sectie A nrs. 472/A, 472/B, 474, 475/A, 514/C, 526, 527, 528/B, 529/B, 530/C Bezwaarindiener wijst erop dat de gronden integraal deel uitmaken van het landbouwbedrijf waarvan uitbating volledig in het gedrang komt. De ontwikkeling van het bedrijventerrein Siezegemkouter is nodig om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 1. Vlacoro is van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden.
49
Dossier 68
88. Bezwaarschrift 2978* : percelen afd. 13 sectie A nrs.329/F 02, 331/D Er wordt gewezen op het verlies van gronden van goede kwaliteit dichtbij het bedrijf. Hij wijst op de strijdigheid met het Europese landbouwbeleid waarbij plattelandsontwikkeling voorrang krijgt om in dichtgeslibde gebieden open ruimte te houden. De ontwikkeling van het bedrijventerrein Siezegemkouter is nodig om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 1. Vlacoro is van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden. 89. Bezwaarschrift 2979 * : percelen afd. 2 sectie C nrs 1502, 1503/E, 1503/F in eigendom, afd. 13 sectie A nr. 329/F03, 331/d in mede-eigendom. De betrokkene heeft algemene bezwaren tegen de onteigening en gaat niet akkoord met de aanstelling van een gemeentebedrijf als onteigenden instantie. Bovendien is de onteigening niet in overeenstemming met Europese politiek van openhouden van de stedelijke regio’s voor nieuw landbouwbeleid. De ontwikkeling van het bedrijventerrein Siezegemkouter is nodig om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 1. Vlacoro is tevens van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden. 90. Bezwaarschrift 2984 : eigenaar en huurder van 7ha akkerland in Siezegemkouter De betrokkene is landbouwer in bijberoep met zoon die zich wil vestigen als zelfstandig landbouwer. De ontwikkeling van het bedrijventerrein Siezegemkouter is nodig om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 1. Vlacoro is van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden . 91. Bezwaarschrift 3208 : percelen 13 sectie A nr. 334A en nr. 473 Betrokkene is van mening dat de overheid eigenmachtig eigendom die eens bouwgrond was, wil verwerven. De ontwikkeling van het bedrijventerrein Siezegemkouter is nodig om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 1. Vlacoro is ook van oordeel dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden.
7
2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 20, 112, 234, 248, 250, 251, 252, 258, 260, 262, 271, 302, 363, 388, 473, 920, 990, 1138, 1553, 1554, 1784, 1888, 2071, 2078, 2079, 2080, 2091, 2092, 2494, 2096, 2098, 2099, 2102, 2110, 2404, 2622, 2650. 2165, 2286, 2560, 2571, 2596, 2597,2603, 2610, 2957, 3200. 8 2102, 2110. 9 271. 10 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 15, 234, 260, 328, 920, 1060, 1496, 1498, 1531, 1577, 1798, 1897, 1925, 2094, 2102, 2110, 2596, 2597, 2560, 2596., 11 2096, 2098, 2569, 2957, 3200. 12 342, 953, 998, 1002, 1008, 1260, 1533, 1534, 1615, 1664, 1795, 2384. 13 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1. 14 3, 4, 20, 271, 1577, 2078, 2079, 2080, 2094, 2096, 2098, 2561, 2565, 2566, 2567, 2579, 2579, 2583, 2610, 3201, 3224. 15 2099, 2957. 16 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 50, 283, 298, 459, 393, 394, 687, 688, 951, 1023, 1504, 1615, 1795, 2163, 2465, 2504, 2558. 17 2102, 2560, 2631, 2957.
50
Dossier 68
18
2110, 2560. 2610, 2611. 20 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 3, 4, 20, 271, 1082, 1091, 1160, 1160, 1578, 1579, 1793, 2087, 2094, 2096, 2098, 2099, 2102, 2504, 2558, 2560,2561, 2565, 2566, 2567, 2583, 2596, 2597, 2610, 2611, 2617, 2654, 2979, 2984, 3221, 3224. 21 61, 2099. 22 61, 2099, 2654, 2957, 3221. 23 260. 24 2099, 2957. 25 2597. 26 2087, 2654, 2654. 27 2978. 28 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1. 29 2978, 2979. 30 2610, 2611. 31 2611. 32 2596. 33 2610. 34 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 2, 3, 4, 15, 20, 21, 30, 31, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 49, 50, 92, 224, 225, 239, 251, 262, 266, 271, 283, 298, 328, 538, 572, 578, 579, 582, 617, 811, 920, 970, 1051, 1160, 1168, 1273, 1391, 1532, 1711, 1725, 1759, 1785, 1897, 1925, 2078, 2079, 2080, 2094, 2096, 2097, 2098, 2099, 2106, 2110, 2165, 2287, 2311, 2384, 2404, 2560, 2561, 2562, 2565, 2566, 2567, 2576, 2579, 2583, 2596, 2603, 2610, 2611, 2957, 2979, 3199, 3201, 3224. 35 2078, 2079, 2080, 2096, 2098, 2102, 2560, 2561, 2565, 2566, 2567, 2583, 2596, 2610, 2611, 3201, 3224. 36 2078, 2079, 2080, 2096, 2098, 2610, 2611. 37 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1. 38 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 30, 31, 239, 2102, 2165, 2560, 2561, 2562, 2565, 2566, 2567, 2583, 2596, 3201, 3224. 39 262. 40 2560 en 2596. 41 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1. 42 2, 271, 2096, 2098, 2102, 2561, 2565, 2566, 2567, 2579, 2583, 2589, 2596, 2603, 3224. 43 2. 44 2579. 45 2579, 2603. 46 2589. 47 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 251, 252, 271, 2096, 2098, 2099, 2102, 2110, 2560, 2561,2564 (minderheidsstandpunt Gecoro) 2565, 2566, 2567, 2583, 2596, 2597, 2957, 2979, 2603, 3199, 3201, 3224. 48 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 894, 1616, 2102, 2469, 2560, 2561, 2565, 2566, 2567, 2579, 2583, 2596, 3224. 49 2560, 2596. 50 2560, 2596, 2597. 51 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 271, 2560, 2579, 2596. 52 2102, 2110, 2597, 2631. 53 2560. 54 2603. 55 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1. 56 2560. 57 2102, 2560. 58 10, 2466. 59 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 11, 15, 21, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 50, 72, 81, 112, 152, 168, 173, 199, 253, 255, 259, 260, 262, 283, 298, 302, 341, 394, 413, 459, 538, 552, 578, 687, 688, 818, 820, 854, 855, 883, 965, 968, 998, 1001, 1029, 1030, 1031, 1039, 1160, 1161, 1164, 1236, 1391, 1503, 1534, 1553, 1605, 1607, 1615, 1678, 1688, 1700, 1711, 1725, 1742, 1746, 1793, 1795, 1798, 1880, 1886, 1920, 1925, 1991, 2063, 2064, 2078, 2079, 2080, 2106, 2189, 2286, 2287, 2311, 2318, 2318, 2395, 2396, 2412, 2414, 2417, 2504, 2559, 2596, 2622. 60 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 3, 4, 30, 31, 217, 224, 248, 251, 252, 2102, 2560, 2611, 3201. 61 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 2165, 2560, 2610, 2611. 62 2560. 63 1577, 2096, 2098, 2560, 2596, 2610, 2611, 2979, 3201. 64 262, 2610, 2611. 65 2106. 66 2579. 67 2610, 2611. 68 21, 30, 31, 44, 71, 141, 217, 224, 248, 251, 252, 534, 535, 1553, 1664, 1709, 2412, 2466, 2560, 2611. 69 30, 31. 70 30, 31, 49, 217, 224, 239, 245, 248, 250, 262, 271, 920, 2078, 2079, 2080, 2094, 2096, 2098, 2102, 2560, 2579, 2596, 2610, 2611, 2979, 3199, 3201. 71 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1. 72 30, 31, 222, 223 19
51
Dossier 68
73
2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 67, 92, 217, 224, 239, 245, 262, 271, 388, 443, 532, 572, 574, 682, 814, 815, 820, 912, 913, 920, 1001, 1002, 1004, 1060, 1534, 1630, 1785, 1793, 2036, 2078, 2079, 2080, 2094, 2096, 2098, 2102, 2163, 2384, 2417, 2579, 2585, 2596, 2610, 2611, 2979, 3199, 3201. 74 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 89, 217, 239, 2094, 2560, 2596. 75 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 224. 76 1029, 1039. 77 245, 1160, 1785, 1905, 1907, 1908, 1917, 1920, 1925, 1925, 1967, 1968, 1969, 2384, 2417, 2579. 78 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1. 79 30, 31, 101, 217, 224, 239, 248, 251, 252, 262, 680, 1000, 1004, 2078, 2079, 2080, 2096, 2098, 2102, 2165, 2286, 2466, 2560, 2579, 2585, 2596, 2610, 2611. 80 251, 252, 2096, 2098, 2099, 2102, 2560, 2603, 2979. 81 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 20, 271, 2096, 2098, 2097, 2099, 2469, 2560, 2561, 2565, 2566, 2567, 2583, 2596, 3199, 3224. 82 224, 239, 271, 2078, 2079, 2080, 2094, 2094, 2096, 2098, 2099, 2560, 2579, 2610. 83 89, 173, 271, 582, 584, 998, 1161, 1795, 2047, 2163, 2442. 84 2579, 2564 (minderheidsstandpunt Gecoro). 85 2099, 2560. 86 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 21, 70, 225, 253, 266, 271, 341, 443, 545, 953, 1002, 1091, 1157, 1391, 1607, 1991, 2094, 2099, 2163, 2396, 2466, 2469, 2560, 2564 (minderheidsstandpunt Gecoro: nog geen zicht op de leegstand), 2579, 2596, 2957, 3221.2096, 2098, 2099, 2102, 2560, 3216. 87 271, 2560, 2596, 3199. 88 2096, 2098, 2102, 2560. 89 2097, 2560, 2596, 2603, 3199. 90 271, 2564 (minderheidsstandpunt Gecoro), 2596, 2603, 2957, 3199. 91 2560, 2561, 2565, 2566, 2567, 2583, 2610, 3224. 92 2102, 2560, 2561, 2565, 2566, 2567, 2583, 3224. 93 2603. 94 2561, 2565, 2566, 2567, 2583, 3224. 95 20, 262, 2099, 2102, 2560, 2596. 96 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1. 97 2097, 2099, 2165. 98 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 30, 31, 217, 920, 2096, 2099, 2560, 2596, 3199. 99 2630 identieke bezwaren, zie databank type P1 en 2560, 2596. 100 455, 470, 582, 927, 1029, 1039 101 30, 31. 637, 638, 639, 654, 1005, 1051, 2386 102 2102, 2560. 103 2611. 104 20. 105 20. 106 2589. 107 2096, 2098. 108 2596. 109 2561, 2565, 2566, 2567, 2583, 2603, 3224. 110 2603. 111 2603. 112 2561, 2565, 2566, 2567, 2583, 3224. 113 2096, 2098, 2102, 2560, 2596. 114 2560. 115 224, 2102, 2110. 116 2078, 2079, 2080. 117 2564 (minderheidsstandpunt Gecoro) . 118 2099. 119 342, 854, 855, 883, 904, 1616, 2187, 2318, 2410, 2559, 2672, 969, 1030, 1031, 1051, 1159, 1607, 1391, 1628, 1664, 2143. 120 2610, 2611. 121 2078, 2079, 2080. 122 2610, 2611. 123 2579. 124 2589. 125 2092, 2571, 2096, 2098, 2102, 2110, 2560, 2631, 2957. 126 2096, 2098. 127 2610, 2611. 128 2560. 129 2092 en 2571 130 2610, 2611 131 967, 1160, 1920. 132 260, 271, 1138, 1578, 1579, 1713, 2709, 2710, 2711, 2712, 2713, 2714, 2718.
52
Dossier 68
B.2.5 PLAN 5: STEDELIJK NATUURELEMENT OSBROEK-GERSTJENS Bezwaren tegen nieuwe bestemming 1. De vzw Raldes (2098) wijst op de daar gelegen industrieterreinen van Schotte-Electrabel en Du ParcBosteels. De vzw gaat akkoord met een herbestemming van de site Du Parc-Bosteels en stelt de integratie in het stadspark voor. De site Schotte- Electrabel echter is een bestaand industrieterrein dat bovendien goed bereikbaar is (spoor- en waterweggebonden ligging). Het gebied heeft objectieve troeven als bedrijfsterrein. De vzw vindt het dan ook niet logisch dat dit groengebied moet worden en dat men elders groene zones gaat aansnijden die minder geschikt zijn voor industrie. Bovendien is het betrokken gebied verontreinigd en lijkt sanering aangewezen. Die sanering is echter onbetaalbaar indien de nabestemming natuur is, bovendien is de bestemming groengebied van een vervuilde bodem niet mogelijk volgens het bodemsaneringsdecreet en leidt dit tot mogelijke migratie van verontreiniging via het ecosysteem. De vzw vermoedt dan ook dat er sprake is van opportunistische overwegingen. Ook de Boerenbond (Oost-Vlaanderen) (2611) heeft bezwaar tegen het schrappen hier van een bestaande industriële site en het elders (Siezegemkouter) innemen van nieuwe open ruimten. De Boerenbond (Oost-Vlaanderen) vindt het onaanvaardbaar dat de bestemming wordt gewijzigd en meent dat natuur en recreatie moeten geïntegreerd worden in de bestaande site. Vlacoro merkt op dat de verantwoording over de opportuniteit tussen de schrapping van industrie hier en de nieuwe aansnijding van industrie elders, terug is te vinden in het Ontwerp van afbakeningsvoorstel van maart 2000. Vlacoro verwijst hierbij ook naar haar antwoord bij kader 1 van plan 4 ‘Gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter’. Door de ligging van het bestaande industriegebied, namelijk tussen groengebieden, wordt hier terecht geopteerd voor het creëren van één groot aaneengesloten en samenhangend gemengd randstedelijk groengebied/stedelijk natuurelement aan de Dender. De leegstaande en vervallen fabriekspanden worden omgevormd tot een groen dagrecreatiegebied. De ruimtelijke ligging tussen de bestaande groene gebieden en de beleidsmatige aanduiding van VEN 1e fase in de aanleunende gebieden maken dat een zachte functie ruimtelijk beter te verzoenen valt met het gewenste beleid. Vlacoro gaat akkoord met het bezwaar m.b.t. de sanering. De omzetting van industriegebied naar een randstedelijk groengebied heeft pas een meerwaarde wanneer de nodige middelen ter sanering van het vervuilde gebied gegarandeerd worden. Hiervoor zijn concrete acties nodig zoals het uitvoeren van een resultaatsverbintenis. In de toelichtingsnota wordt duidelijk gesteld dat het niet de bedoeling is om het volledige gebied Osbroek-Gerstjens te herbestemmen, maar enkel die gebieden op te nemen waarvan de huidige bestemmingsvoorschriften een bedreiging kunnen vormen voor de ontwikkeling van het gehele gebied. Vlacoro beaamt enerzijds wel dat om de doelstelling te verwezenlijken zijnde tot één groot samenhangend natuur en recreatiegebied te komen het aangewezen zou zijn om Osbroek-Gerstjens in z’n geheel aan te duiden , maar anderzijds is het een afbakeningsproces dat nu prioritaire acties moet bevatten zodat niet verwacht mag worden dat binnen de lijn van de afbakening voor het totale gebied een gebiedsdekkende bestemming wordt voorzien. 2. Het Instituut voor Natuurbehoud (2593) wijst erop dat de gebieden grenzen aan het ontwerp afbakeningsplan van het VEN-gebied nr. 222 “De vallei van de Dender en de Mark”. Drie van vijf te herbestemmen zones zijn gelegen in het gewenst VEN, de twee overige zones, m.n. te oosten van Gerstjens zijn te situeren in gewenst natuurverwevingsgebied. Het Instituut spreekt zich positief uit over de bestemming van het betrokken gebied maar formuleert een aantal bedenkingen en adviezen: a. Meent dat de overheden duidelijke afspraken moeten maken over de sanering van de sites. b. In het ontwerp afbakening van VEN eerste fase is op de linkeroever ten oosten van het Osbroek de zone tussen de Roomhofstraat en de Kapellekensbaan (percelen sectie B nrs. 15/G, 15/H, 12/E en 12/G) mee opgenomen, met de bedoeling in het natuurrichtplan een ruimere visie te kunnen uitwerken voor de zone tussen de Dender en de Roomhofstraat. Het Instituut meent dat zonder een
53
Dossier 68
uniforme aanduiding aan weerszijden van de Kapellekensbaan en zonder de opheffing van de twee autowegen de ecologische betekenis van het gebied minimaal is. c. In het ontwerp afbakeningsplan van VEN eerste fase is de zone op de rechteroever tussen de Dender en de spoorweg opgenomen (perceel sectie G nr. 131). Ook dit is volgens het Instituut een vrij geïsoleerd perceel. De ecologische meerwaarde kan wel worden verhoogd indien een uniforme afbakening wordt gerealiseerd op zowel de linker- als rechteroever. d. De zones uit het deelplan ten oosten van Gerstjens werden in het GNBS (Gewenste Natuur- en Bosstructuur) afgebakend als verwevingsgebied, dit omdat er in het gebied veel kasteelparken zijn waar natuur niet de hoofdfunctie is. Het Instituut voor Natuurbehoud meent dat, gelet op de beperkte oppervlakte groene herbestemmingen als natuur- en reservaatsgebied dat moet vastgesteld worden om de ruimtebalans van het RSV te realiseren, het aangewezen is schaars om te springen met de aanduidingen als natuurgebied. Het Instituut vraagt dan ook om de zones te oosten van Gerstjens niet te herbestemmen als natuurgebied maar wel als randstedelijk groengebied, waarbij het in aanmerking komt voor de uitbouw van een parkgebied. e. Relaties met de vogelrichtlijn: Osbroek bevat een belangrijke oppervlakte vogelhabitat, gekenmerkt door periodieke overstromingen. De relatie met de beek moet dan ook optimaal hersteld worden om zo de ruimtelijke randvoorwaarden te scheppen voor de duurzame instandhouding van de betrokken habitats. f. Het instituut vraagt om: - de zone tussen de linkeroever van de Dender en de Erembodegemstraat-Kappelekensbaan te herbestemmen tot natuurgebied met overdruk als GEN. - de twee oostelijke deelzones op de rechteroever van de Dender, aansluitend bij Gerstjens, te herbestemmen als randstedelijk groengebied met een overdruk als IVON. - overdruk van grote eenheid natuur voor de zones natuurgebied ten zuiden van Osbroek. a. Vlacoro verwijst hierbij naar haar antwoord bij kader 1. b. Vlacoro merkt op dat de inrichting van de totaliteit van het gebied binnen de afbakeningsprocedure van het stedelijk gebied niet aan de orde is, vermits de opties enkel prioritaire acties bevatten (zie antwoord bij kader 1). c. Er worden enkel prioritaire zones aangeduid om de natuurfuncties te vrijwaren (zie antwoord bij kader 1). Dit perceel is nu parkgebied, waardoor het niet werd opgenomen bij de prioritaire acties van het afbakeningsplan. d. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij omdat met de huidige bestemming voorzien in het RUP beter wordt aangesloten bij de omgevende zuidelijke bestemming. De bestemming die het instituut voorstelt zou gepaard gaan met dagrecreatieve infrastructuur hetgeen alleszins de doelstelling in gedrang zou brengen. e. Vlacoro merkt op dat de zones voorzien in het RUP niet vallen in een habitat- en/of vogelrichlijngebied. Het voorstel m.b.t. de waterhuishouding in relatie tot de beek valt buiten het afgebakende gebied. f. Vlacoro merkt op dat de prioritaire acties binnen het RUP vertaald worden in bestemmingswijzigingen met betrekking tot bedreigde fragmenten. Bijvoorbeeld door in twee fragmenten van OsbroekGerstjens een overdruk GEN te voorzien, bestendigt het RUP het gevoerde beleid met betrekking tot de afbakening als stedelijk natuurelement. Vlacoro stelt zich de vraag hoe binnen het gewestelijk RUP met de gewestelijke afbakeningsprocessen – gewenste agrarische structuur (GAS) en het Vlaams ecologische netwerk (VEN) – moet worden omgegaan. Dient binnen de afbakeningsprocedure de overdruk GEN, dan wel natuurverweving, een ruimtelijke verankering te krijgen in die prioritaire gebieden die onder stedelijk druk staan of is hiertoe een apart gewestelijk RUP aangewezen? Verzoek tot opname van de site Electrabel in het gebied Osbroek-Gerstjens 3. Verschillende bezwaarindieners menen dat de site Electrabel moet worden opgenomen binnen het gebied Osbroek-Gerstjens, als deelgebied Electrabel waarvoor een uitdoofscenario dient te worden opgemaakt.133 Dit door aan het gebied Electrabel dezelfde nabestemming te geven als de andere drie deelgebieden, namelijk "Randstedelijk groengebied Osbroek-Gerstjens met dagrecreatieve en natuureducatieve infrastructuur".
54
Dossier 68
Zij menen dat de argumenten die de herbestemming van de site Schotte en de zone Du Parc motiveren zeker zo goed van toepassing zijn op de site Electrabel. Deze uitbreiding wordt verantwoord geacht, gelet op de reeds gedeeltelijke leegstand van de site en om de dreiging van lokalisatie van nieuwe industrie te voorkomen (nog steeds mogelijk volgens de geldende stedenbouwkundige voorschriften van het BPA nr. 11 Stadspark) en ook gelet op de mogelijke negatieve invloed op het stadspark en teneinde de relatie tussen de Dender en het stadspark te versterken. Door als nabestemming voor deze zone eveneens ‘Randstedelijk groengebied Osbroek-Gerstjens met dagrecreatieve en natuureducatieve infrastructuur’ te geven, garandeert men volgens de betrokkenen dat Electrabel zijn huidige en zelfs toekomstige activiteiten kan blijven uitoefenen maar dat men zo tegelijkertijd voorziet in de uitbouw van het concept van groene long voor Aalst op termijn. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij omdat Electrabel nog steeds stoom produceert voor het stedelijk stoomnetwerk. Omdat de site nog in gebruik is, is het niet verantwoord om deze mee op te nemen in het gebied. De uitbating is niet verenigbaar met het voorstel van de bezwaarindiener (zie stedenbouwkundige voorschriften, artikel 5.3). Vlacoro vindt het wel aangewezen na te gaan of, naast de functionele afweging, een ruimtelijke afweging eventueel aanleiding kan geven tot de opname van de site Electrabel in het gebied Osbroek-Gerstjens. Bezwaren i.v.m. recreatieve voorzieningen in het gebied 4. De Minaraad (Aalst)(2579) wijst op de opname van het stedelijk natuurelement Osbroek-Gerstjens in de voorstellen voor de afbakening in de eerste fase van het VEN en aangewezen werd in het kader van de Habitatrichtlijn. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is in een dergelijk gebied de hoofdfunctie, zodat de toelaatbaarheid van andere functies zoals recreatie steeds grondig moet worden onderzocht en de effecten ervan op de natuurwaarden goed moeten worden afgewogen. De Raad meent dan ook dat harde recreatievormen uit den boze zijn en dat de voorkeur dient te gaan naar zachte, verenigingsgerichte recreatie en oordeelt dat hiermee in de toelichtingsnota en bij de stedenbouwkundige voorschriften te weinig rekening werd gehouden. Vlacoro vindt de bezorgdheid terecht, maar wijst erop dat het gaat om twee delen in de bestemmingsvoorschriften, namelijk artikel 5.1 (Natuurgebied Osbroek-Gerstjens) en artikel 5.2 (Grote eenheid natuur) en dat harde recreatie alleszins uitgesloten is. 5. Het Instituut voor Natuurbehoud (2593) spreekt zich positief uit over een ‘groenbestemming’ voor het betrokken gebied maar gaat niet akkoord met de bestemming als randstedelijk groengebied met dagrecreatieve infrastructuur (RGDI). Voorheen was er een verbinding tussen het huidige Osbroek en Gerstjens. De noordelijke zone van wat in het ontwerp RUP wordt voorgesteld om te herbestemmen als RGDI was toen een moerassige zone. Door de ruimtelijke integratie van de industriële site in de bestemming natuurgebied met overdruk van VEN zouden zich natuurherstelkansen aanbieden om de historische verbinding tussen de depressie van het Osbroek en het valleigebied op de rechteroever van de Dender (Gerstjens) te herstellen. De betrokken zone zou dan opnieuw kunnen functioneren als natuurlijk overstromingsgebied. Maar met de herbestemming van de verbindingszone tussen Osbroek en Gerstjens tot RGDI wordt de barrière tussen deze twee deelgebieden in wezen niet opgeheven en blijft Osbroek een ruimtelijk en ecologisch geïsoleerd gebied. Het Instituut vraagt om de zone tussen de linkeroever van de Dender en de Erembodegemstraat-Kappelekensbaan te herbestemmen tot natuurgebied met overdruk als GEN en geeft een negatief advies voor de herbestemming tot RGDI. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij en wijst er vooreerst op dat de eerdere verbinding zoals bedoeld door het Instituut alleszins dateert van vóór het gewestplan dat de tussenzone heeft bestemd tot industriegebied. Vlacoro kan zich vinden in de opties van het huidig RUP waar – desgevallend in een eerste fase – een herstel van de verbinding reeds deels wordt verwezenlijkt door aan het gebied, gelet op het bestaan van tal van gebouwen, een recreatief-ecologische scharnierfunctie toe te kennen. In elk geval is voorgeschreven dat natuurwaarden er uiterst belangrijk zijn.
55
Dossier 68
6. De Afdeling Natuur Oost-Vlaanderen meent (2092) dat bij het voorzien van fietsvoorzieningen langs de Dender (Bijlage III – Toelichtingsnota, p. 63) optimaal gebruik moet worden gemaakt van bestaande infrastructuur. Nieuwe verbindingen dienen beperkt te blijven tot het strikt noodzakelijke. Volgens de Afdeling is een verankering van de bestaande hoogspanningsleidingen en buisleidingen door middel van een opname in het concept niet wenselijk Vlacoro merkt op dat het realiseren van fietsverbindingen zal worden geregeld in het op te maken inrichtingsrapport. Wat de bestaande hoogspanningsleidingen betreft, treedt Vlacoro het advies niet bij en wijst erop dat die, omdat ze vereist zijn voor het functioneren van het stedelijk gebied, niet zonder meer verlegd kunnen worden. 7. De Dienst Toerisme Oost-Vlaanderen (2574) vraagt allereerst om een duidelijkere omschrijving van wat wordt begrepen onder kleinschalige verblijfsaccommodatie voor groepen (Bijlage III – Toelichtingsnota, p. 69). Zij stelt ook voor om de naam van het gebied te wijzigen aangezien het gebied niet enkel bestemd is voor dagrecreatieve structuur maar ook voor kleinschalige verblijfsinfrastructuur. Vlacoro merkt op dat de invulling van wat onder ‘kleinschalige verblijfsaccommodatie voor groepen’ mogelijk is zijn beslag kan en zal dienen te krijgen in het voor het gebied voorgeschreven inrichtingsrapport. Vlacoro merkt op dat de bestemming van het gebied ‘randstedelijk groengebied Osbroek-Gerstjens met dagrecreatieve en natuureducatieve infrastructuur’ is, wat een ruimere invulling heeft dan een zone voor dagrecreatie. De stedenbouwkundige voorschriften (artikel 5.3.1) stellen duidelijk dat kleinschalige verblijfsaccommodatie voor groepen mogelijk is en wordt geïntegreerd in de natuureducatieve infrastructuur. Onduidelijke begrenzing tussen randstedelijk groengebied en stedelijk natuurelement 8. De diensten Monumenten en Landschappen Oost-Vlaanderen en de Afdeling Natuur Oost-Vlaanderen merken op dat de juiste begrenzing tussen randstedelijk groengebied en stedelijk natuurelement nergens in zijn geheel wordt aangeduid. Enkel van die delen die een bestemmingswijziging krijgen zijn de juiste afbakeningen in het RUP terug te vinden. Dit is nochtans belangrijk gelet op de koppeling met VEN en/of habitatrichtlijngebied. Volgens de diensten kunnen het stadspark en het sportstadium worden aangeduid als randstedelijk groengebied; dit in tegenstelling tot de andere delen die moeten worden aangeduid als stedelijk natuurelement.134 Vlacoro verwijst voor de begrenzing van het gebied naar haar antwoord bij kader 1. Vlacoro wijst erop dat het stadion en het stadspark momenteel gelegen zijn in zone voor dagrecreatie en parkgebied, zodat zich hier alvast geen bestemmingswijziging opdringt. Omdat het om een lokale problematiek gaat, is het aan de gemeentelijke overheid om - zo nodig - een aan de aanpalende gebieden aangepaste groene invulling te geven. Bezwaar tegen het behoud van het tracé voor de ringweg 9. In verschillende bezwaarschriften wordt kritiek geuit tegen het behoud van het tracé voor de ringweg (Bijlage III – Toelichtingsnota, p. 65).135 De reservatie voor de voltooiing van de ring dient volgens hen geschrapt te worden doordat de ring daar onverzoenbaar is met de gewijzigde bestemming van het gebied. Het op het gewestplan voorziene tracé gaat volgens de Afdeling Monumenten en Landschappen Oost-Vlaanderen (2091) en/of de Afdeling Natuur Oost-Vlaanderen (2092 en 2571) in tegen de bescherming als landschap, tegen de opname als ankerplaats in de landschapsatlas, tegen de habitatrichtlijn, tegen de huidige waarde en tegen de opname binnen het VEN. In bezwaarschrift 2957 wordt de vraag gesteld op welke wijze het behoud van de reservatie voor de ring kan bijdragen tot het onderzoek van de ‘optie Zeebergbrug’.
56
Dossier 68
Vlacoro treedt het bezwaar niet bij en merkt op dat het afbakeningsplan niet voorziet in de voltooiing van de ring, maar deze ook niet uitsluit. Momenteel worden enkel de op het gewestplan voorziene reservatiestroken behouden, onder meer in het kader van de optie van een binnenstedelijke verdeelweg. Verder onderzoek, onder meer inzake mobiliteitsaspecten en de situatie t.a.v. de Zeebergbrug, moet uitsluitsel geven over de definitieve keuze. Overigens betekent het behoud van de reservatiestrook geenszins de instemming met de aanleg van een weg. Bezwaren omtrent het inrichtingsrapport zoals vermeld in art. 5.3.2 10. De Boerenbond (Oost-Vlaanderen) (2611) meent dat de werkelijke impact van een beleid maar kan worden ingeschat indien alle informatie ter beschikking is. Daarom moeten de inrichtingsrapporten (Bijlage III – Toelichtingsnota, p. 71) volgens hen grotendeels deel uitmaken van het RUP, zeker gelet op het feit dat er een wijziging van bestemmingen mee gepaard gaat. Vlacoro merkt op dat een RUP enkel de grote lijnen aangeeft en dat de verdere ordening van het gebied terecht wordt verwezen naar een inrichtingsrapport. Dit inrichtingsrapport wordt eveneens onderworpen aan een openbaar onderzoek zodat alle informatie dan voorhanden is om de impact van het beleid in te schatten. 11. Een aantal bezwaarindieners136 zijn van mening dat de stedenbouwkundige voorschriften omtrent het zogenaamde inrichtingsrapport zoals vermeld in art. 5.3.2 onduidelijkheden, tegenstrijdigheden en materiële vergissingen (vermelden artikelen die niet bestaan) bevatten. Volgende punten worden aangegeven: - Het eerste lid van art. 5.3.2 veronderstelt de opmaak van slechts één inrichtingsrapport - Het tweede lid van art. 5.3.2 vermeldt de opsplitsing van het gebied in drie deelgebieden - In het derde lid van art. 5.3.2 is sprake van een samenhangend inrichtingsrapport dat een voorstel bevat voor de verdere ontwikkeling van het gebied; dit veronderstelt, gelet op de opsplitsing van het gebied in drie deelgebieden, de opmaak van drie (deel)inrichtingsrapporten en is dus niet het inrichtingsrapport zoals bedoeld in het eerste lid van art. 5.3.2. Bezwaarindieners menen dan ook dat de inhoud van het eerste en derde lid van art. 5.3.2 tegenstrijdig is aan elkaar. - In het vierde lid van art. 5.3.2 is opnieuw sprake van één inrichtingsrapport dat moet aangeven hoe tussen Aalst en Erembodegem op de linkeroever van de Dender kan voorzien worden in een ecologische groenverbinding en fiets-en wandelverbinding tussen Osbroek en Gerstjens en hoe tussen Erembodegem en Aalst in het gebied op de linkeroever van de Dender kan voorzien worden in een fiets- en wandelverbinding die een aansluiting geeft op de omliggende gebieden. De bezwaarindieners veronderstellen dat het de bedoeling is om per deelgebied een inrichtingsrapport op te maken dat moet getoetst worden aan het voorafgaandelijk opgemaakt samenhangend globaal inrichtingsrapport voor het gehele gebied. Zij menen dan ook dat in de stedenbouwkundige voorschriften moet worden voorzien in de opmaak van één samenhangend globaal inrichtingsrapport en de opmaak van drie deelinrichtingsrapporten. Zij doen dan ook volgend voorstel tot wijziging van het artikel: "Artikel 5.3.2. Het gebied wordt opgesplitst in drie deelgebieden: het gebied ten oosten van de spoorweg, het gebied van de voormalige bonnetterie Bosteels, het gebied Schotte. De inrichting van het gebied wordt uitgewerkt in een samenhangend globaal inrichtingsrapport dat het toets kader zal vormen voor de inrichtingsrapporten die een voorstel bevatten voor verdere ordening van de deelgebieden. Onverminderd de bestemmings en inrichtingsbepalingen in 5.3.1. moeten aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen en verkavelingvergunningen vergezeld zijn van een inrichtingsrapport dat een voorstel bevat voor verdere ordening van het deelgebied waarbinnen de stedenbouwkundige vergunning of verkavelingvergunning wordt aangevraagd en dat past binnen het globaal inrichtingsrapport. In het samenhangend globaal inrichtingsrapport moet, naast de globale inrichting voor het gebied, aangegeven zijn hoe tussen Erembodegem en Aalst op de linkeroever van de Dender kan voorzien worden in een ecologische groenverbinding en fiets- en wandelverbinding tussen Osbroek en Gerstjens en hoe tussen Erembodegem en Aalst in
57
Dossier 68
het gebied op de linkeroever van de Dender kan voorzien worden in een fiets- en wandelverbinding die een aansluiting geeft op de omliggende gebieden. In afwijking van de reglementering betreffende de openbare onderzoeken over aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning en verkavelingaanvragen is er steeds een openbaar onderzoek vereist voor de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning in elk van de drie deelgebieden. Het samenhangend globaal inrichtingsrapport en het inrichtingsrapport dat een voorstel bevat voor verdere ordening van het deelgebied waarbinnen de stedenbouwkundige vergunning of verkavelingvergunning wordt aangevraagd, worden gelijktijdig met de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning of verkavelingvergunning aan het openbaar onderzoek onderworpen. Het openbaar onderzoek wordt op dezelfde manier georganiseerd als het openbaar onderzoek over aanvragen tot stedenbouwkundige vergunning en verkavelingaanvragen, zoals beschreven in de wetgeving over de ruimtelijke ordening. Daarenboven worden alle eigenaars van percelen gelegen in het betreffende deelgebied en de eigenaars van de percelen palend aan het deelgebied in kennis gesteld van het openbaar onderzoek. Bij aanvraag, bekendmaking van de aanvraag en bekendmaking van het openbaar onderzoek wordt de inhoud van 5.3.2. opgenomen. Ten laatste bij de start van het openbaar onderzoek wordt het samenhangend globaal inrichtingsrapport en het inrichtingsrapport dat een voorstel bevat voor verdere ordening van het deelgebied waarbinnen de stedenbouwkundige vergunning of verkavelingvergunning wordt aangevraagd, voor advies opgestuurd naar de in het gebied bevoegde planologische en stedenbouwkundige ambtenaren van het Vlaams gewest. Het goedgekeurd samenhangend globaal inrichtingsrapport en het goedgekeurd inrichtingsrapport dat een voorstel bevat voor verdere ordening van het deelgebied waarbinnen de stedenbouwkundige vergunning of verkavelingvergunning wordt aangevraagd vormen samen met de algemene bepalingen in 5.3.1. het toetskader bij de beoordeling van aanvragen voor een stedenbouwkundige vergunning of verkavelingvergunning, tenzij bij die aanvraag een aangepast inrichtingsrapport wordt bijgevoegd dat een voorstel bevat voor verdere ordening van het deelgebied waarbinnen de stedenbouwkundige vergunning of verkavelingvergunning wordt aangevraagd, dat rekening houdt met de reeds gerealiseerde elementen binnen het deelgebied. Dit aangepast inrichtingsrapport dat een voorstel bevat voor verdere ordening van het deelgebied, rekening houdend met de reeds gerealiseerde elementen binnen het deelgebied, wordt samen met de aanvraag aan een openbaar onderzoek onderworpen. De hierboven beschreven procedure wordt toegepast. "
Vlacoro wijst er op dat het inrichtingsrapport een samenhangende ontwikkeling beoogt te garanderen in elk van de gebieden, zoals omschreven in de toelichtingsnota p. 68. Onder de aangehaalde bepalingen 5.3.2. wordt inderdaad gestipuleerd dat er een inrichtingsrapport wordt uitgewerkt voor de inrichting van het gebied. Dat dit gebied wordt opgesplitst in 3 deelgebieden mag geen aanleiding zijn om te veronderstellen dat er 3 inrichtingsrapporten moeten worden opgemaakt. Anderzijds is het voorstel een nuttige suggestie om een en ander te verduidelijken. Opmerkingen 12. De bezwaarindiener (2957) oordeelt dat het beter is om in het voorliggend afbakeningsplan nog geen uitspraken doen over het al dan niet behouden van de lokale verbindingswegen tussen Aalst en Erembodegem. Hij vraagt waarom men niet de voorstellen volgt van de dienst Ruimtelijke Ordening van Aalst in zijn nota “Osbroek Gerstjens, Strategisch stedenbouwkundig project” Daarin wordt o.m. het volgende voorgesteld: (1) doorknippen van Erembodegemstraat voor doorgaand verkeer wat een vermindering zal meebrengen van de barrièrewerking en de geluidshinder in Osbroek-Gerstjens, van het sluipverkeer door dorpskern Erembodegem en van conflicten tussen snel doorgaand verkeer en trager plaatselijk verkeer (recreanten op zoek naar parkeerplaats) en (2) een nieuwe fietsverbinding omdat de huidige langs de Dender sociaal onveilig is. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij en wijst erop dat – in functie van de verbinding tussen de twee grote gebieden – het RUP inderdaad uitgaat van een (toekomstige) afsluiting van de lokale verbindingsweg tussen Aalst en Erembodegem, maar dat anderzijds dat “doorknippen” geen overlast mag opleveren voor de bovenlokale wegen en de woonomgeving. Het verordenend stedenbouwkundig voorschrift doet geen uitspraak over de al dan niet opheffing, noch over het behoud van de weg. De definitieve beslissing lijkt Vlacoro dan ook af te hangen van latere keuzes onder meer op basis van het mobiliteitsplan.
58
Dossier 68
13. Aquafin (2095) wijst op de aanwezigheid van de collector ’95.443: Aalst – Collector R.O. vanaf Bergenkouter tot Hoge Weg’. Bovenop de collector werden door Aquafin erfdienstbaarheden gevestigd. De belangrijkste erfdienstbaarheden impliceren een verbod tot bebouwing, het planten van hoogstammen of diepwortelende struiken,… binnen een zone van 5m of 10m. Vlacoro merkt op dat bij de uitvoering van het stedelijk groengebied Osbroek-Gerstjens rekening moet worden gehouden met de erfdienstbaarheden van Aquafin. 14. Elia NV (2594) wijst op de aanwezigheid van hoogspanningslijnen die correct zijn aangegeven in het ontwerp van RUP. Elia wijst erop dat de luchtlijnen vitaal zijn voor de elektriciteitsvoorziening van de streek en het zuidoosten van Oost-Vlaanderen. De bestemmingswijziging en wat daar eventueel uit voortvloeit moet er dan ook rekening mee houden dat de mastvoeten te allen tijde bereikbaar moeten blijven voor onderhoud en bij noodgevallen, ook met zwaar materieel. Vlacoro merkt op dat bij de uitvoering van het stedelijk groengebied Osbroek-Gerstjens rekening moet worden gehouden met aanwezigheid en de bereikbaarheid van de 3 hoogspanningslijnen. 133
2561, 2562, 2564, 2565, 2566, 2567, 2583. 2091, 2092, 2571. 135 2091, 2092, 2561, 2654, 2565, 2566, 2567, 2571, 2583, 2957. 136 2561, 2562, 2564, 2565, 2566, 2567, 2583. 134
59
Dossier 68
B.2.6 PLAN 6: RANDSTEDELIJK GROENGEBIED ZOMERGEMBEEK 1. De Afdeling Monumenten en Landschappen Oost-Vlaanderen (2091) en de Afdeling Natuur OostVlaanderen (2092 en 2571) gaan akkoord met de vrijwaring van een strook van minstens 10m vanaf het midden van de beek maar oordelen dat de juiste afbakening op het terrein zal moeten gebeuren op basis van de aanwezige bepalende fysische structuren. De Afdeling Natuur stelt dat de vallei van de Zomergembeek en de erbij behorende natuurwaarden een landschappelijk-geomorfologisch gegeven vormen en dat de precieze afbakening van de stroken langs de Zomergembeek moet gebeuren via een inrichtingsplan dat rekening houdt met de landschappelijke werkelijkheid. Vlacoro merkt op dat het RUP enkel de contouren van het gebied vastlegt. Dit vooral op basis van de bestaande bebouwing in het gebied. De strook van minstens 10 m aan weerszijden van de beek is enkel van toepassing op werken en handelingen die passen binnen het behoud, de bescherming, het herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden. 2. De Dienst Toerisme Vlaanderen (2574) vraagt om het fietspad dichter bij het water aan te leggen bij voorkeur er vlak naast of bovenop de dijk (in plaats van de voorziene afstand van 10m). Immers, bij overstromingen wordt toch niet gefietst. Dergelijke details vragen geen uitspraak op gewestelijk niveau. Vlacoro vraagt wel dat er bij de inrichting van het gebied aandacht wordt besteed aan de goede toepassing van principes van integraal waterbeheer (bijvoorbeeld fietspaden in waterdoorlatende verharding). 3. Het Instituut voor Natuurbehoud (2593) geeft een positief advies voor de herbestemming van het gebied tot randstedelijk groengebied, mits overdruk VEN voor het oostelijk gedeelte en adviseert om de oostelijke zone van het gebied (percelen sectie B nrs. 166/P, 166/R en een deel van 164/E) te bestemmen met een overdruk van GEN, in aansluiting op het bestaande ontwerp VEN 1e fase. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij en merkt op dat het betreffende gebied geen deel uitmaakt van de afbakening VEN 1ste fase. Vlacoro merkt op dat de prioritaire acties binnen het RUP vertaald worden in bestemmingswijzigingen met betrekking tot bedreigde fragmenten. Bijvoorbeeld door in twee fragmenten van Osbroek-Gerstjens een overdruk GEN te voorzien, bestendigt het RUP het gevoerde beleid met betrekking tot de afbakening als stedelijk natuurelement. Vlacoro stelt zich de vraag hoe binnen het gewestelijk RUP met de gewestelijke afbakeningsprocessen – gewenste agrarische structuur (GAS) en het Vlaams ecologische netwerk (VEN) – moet worden omgegaan. Dient binnen de afbakeningsprocedure de overdruk GEN, dan wel natuurverweving, een ruimtelijke verankering te krijgen in die prioritaire gebieden die onder stedelijk druk staan of is hiertoe een apart gewestelijk RUP aangewezen? Opmerkingen 4. Aquafin (2095) wijst op de aanwezige Aquafin – Collector ’95.473 – Erembodegem: Groenstraat – Heuvel’. Aquafin heeft hier erfdienstbaarheden gevestigd die schade aan de leiding moeten vermijden; de breedte van de erfdienstbaarheden is ter plaatse 10m. Vlacoro merkt op dat bij de inrichting van het randstedelijk groengebied Zomergembeek rekening moet worden gehouden met de erfdienstbaarheden van Aquafin.
60
Dossier 68
B.2.7 PLAN 7: GEMENGD REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN STERRENHOEK 1. De Afdeling Wegen en Verkeer Oost-Vlaanderen (2) merkt op dat het voornemen om een carpoolparking aan te leggen op het terrein tussen de wegenoprit en de gewestweg N45 (d.i. een terrein dat toebehoort aan het Vlaamse gewest) gehypothekeerd wordt door de nieuwe zonering. Zij wijst erop dat de aanleg van carpoolparkings een essentieel element is van de mobiliteitsbeheersing. De genoemde locatie is bijzonder geschikt, dit gelet op de nabijheid van het aansluitingscomplex. Vlacoro kan op zich instemmen met de bezorgdheid van de bezwaarindienende afdeling, namelijk het creëren van voldoende carpoolparkings dicht bij de E40 om het verkeerscongestieprobleem het hoofd te kunnen bieden. Anderzijds gaat het RUP uit van een andere, even begrijpbare optie, namelijk het creëren van bedrijvenzones voor verkeersaantrekkende regionale bedrijven op goed bereikbare, bij het stedelijk gebied aansluitende locaties. Uiteraard is het belangrijk dergelijke bedrijventerreinen ook zo dicht mogelijk bij het oprittencomplex te voorzien, net vanuit het mobiliteitsvraagstuk. De keuze voor Sterrenhoek als bedrijventerrein is, vanuit die specifieke ligging, mede gegrond op de taakstelling en uitgangspunten van het RSV, te prefereren. Vlacoro is verder van mening dat gestreefd moet worden naar een intensief en meervoudig ruimtegebruik en dat het mogelijk moet zijn om een carpoolparking te combineren met parkeerplaatsen voor het bedrijventerrein. 2. De betrokkene (2628) is eigenaar van een terrein in de Sterrenhoek en wenst daar kantoren te vestigen en vraagt om de stedenbouwkundige voorschriften zo aan te passen dat kantoren kunnen worden toegelaten in het gebied. Hij vraagt tevens om grootwinkelbedrijven toe te laten in het betrokken gebied, temeer daar betrokkene van mening is dat nergens in het RUP daarvoor ruimte is voorzien en dat langs de Gentsesteenweg een moratorium geldt voor de vestiging van grootwinkelbedrijven. Vlacoro is van oordeel dat noch kantoren, noch grootwinkelbedrijven wenselijk zijn op het gemengd regionaal bedrijventerrein Sterrenhoek. Vlacoro herinnert in dat verband aan de stedenbouwkundige voorschriften voor het gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter, meer bepaald voorschrift 4.1.1: kleinhandel, autonome kantoren en agrarische productie zijn niet toegelaten, kantoren en beperkte toonzalen gekoppeld aan de productieactiviteit van de individuele bedrijven, slechts onder bepaalde voorwaarden. Vlacoro meent dat deze regel voor elk van de gemengde regionale bedrijventerreinen uit het regionaalstedelijk gebied dient te gelden en dus ook voor Sterrenhoek. Vlacoro dringt er overigens op aan om dit uitdrukkelijk op te nemen in de stedenbouwkundige voorschriften. Wat grootwinkelbedrijven betreft kan Vlacoro hier nog aan toevoegen dat dergelijke verkeersgenerende activiteiten weinig of niet verzoenbaar zijn met de betrokken locatie.
61
Dossier 68
B.2.8 PLAN 8: GEMENGD REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN EREMBODEGEM ZUID IV Algemene bezwaren Bezwaren tegen het verlies van het laatste groen en de bijhorende recreatiemogelijkheden 1. Verschillende bezwaarindieners betreuren dat de laatste natuurgebieden en bossen in Terjoden verdwijnen voor de aanleg van een bedrijventerrein.137 Door het verdwijnen van het laatste stuk natuur in het gebied ontneemt men de wandelaars en de fietsers de mogelijkheid om van het groen recreatief gebruik te maken138. In de toekomst zullen wandelen en fietsen onveiliger zijn.139 Ook voor de onteigende personen betekent het wegvallen van hun stukje groen het verlies aan ontspanning, groenteteelt, …140 Het onteigenen van de bossen voor bedrijventerreinen is bovendien in strijd met de doelstelling het bosgebied in Vlaanderen uit te breiden.141 Vlacoro erkent het verlies van open ruimte; natuur, recreatie, enz. De invulling van Erembodegem Zuid IV is echter nodig om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar standpunt bij de eerste bezwaren inzake het regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter (opmerkingen van Vlacoro bij kader 1) en ook naar haar opmerkingen bij kader 16 van het voorliggend plan Erembodegem Zuid IV. Vlacoro is daarenboven van oordeel dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV een logische uitbreiding is van het bestaande bedrijventerrein Erembodegem III en het voordeel heeft in de onmiddellijke nabijheid van de E40 te liggen. De fundamentele keuze voor een bestemming als bedrijventerrein brengt uiteraard mee dat bestemmingen als dagrecreatie, natuurgebied en landschappelijk waardevol agrarisch gebied moeten wijken en dat de economische functie hier voorrang krijgt op functies als natuur, landbouw, bos en recreatie. Vlacoro stelt daarenboven vast dat het bedrijventerrein een enclave vormt tussen verschillende infrastructuren (spoorwegen en N45) Vlacoro meent tevens dat het bedrijventerrein gesitueerd is in een gebied dat met de kouter van Vlamoven in het zuiden en het natuurgebied Molenbeek in het oosten over reeds heel wat lokaal groen beschikt, zodat aan de groenbehoefte voor de lokale bevolking is voldaan. Wat de inrichting van het bedrijventerrein zelf betreft kan verwezen worden naar de stedenbouwkundige voorschriften, meer bepaald artikel 8.1.1, waarin bepaald wordt dat de zijbeek van de Molenbeek een landschappelijke waarde moet behouden voor het terrein en beheerd moet worden volgens de principes van de natuurtechnische milieubouw en artikel 8.2, waarin gesteld wordt dat een streekeigen begroeiing wordt aangeplant over de volledige breedte van de bouwvrije strook, die door de eigenaar beheerd wordt als een dicht, groen scherm. Wat het bezwaar inzake verkeersveiligheid betreft, vindt Vlacoro een weerlegging in de stedenbouwkundige voorschriften, meer bepaald artikel 8.5 over het gebied voor lokale wegenis. Dat gebied is bestemd voor de aanleg van een lokale weg, vrijliggende fietspaden en voetpaden. Tenminste één doorsteek voor fiets- en voetgangersverkeer wordt aangelegd tussen het gebied voor lokale wegenis en het gemengd regionaal bedrijventerrein. 2. In 169 identieke bezwaren142 wordt verzet aangetekend tegen de bestemmingswijziging van dagrecreatie, natuurgebied en waardevol agrarisch gebied naar gemengd regionaal bedrijventerrein, omdat het verdwijnen van dagrecreatie in de natuurlijke omgeving op geen enkele wijze wordt gecompenseerd. Voor een weerlegging van de argumenten inzake de bestemmingswijziging: zie de opmerkingen van Vlacoro onder het eerste kader. Voor een antwoord inzake compensatie voor dagrecreatie in zoverre het sportterreinen betreft: zie verder bij de behandeling van de bezwaren tegen het verdwijnen van de sportterreinen wegens onteigening (opmerking bij kader 7).
62
Dossier 68
3. In de bezwaarschriften wordt erop gewezen dat het betrokken gebied momenteel natuurgebied en landschappelijk waardevol landbouwgebied is en zo moet blijven.143 Bovendien is de vallei van de Molenbeek op de Biologische Waarderingskaart deels ingekleurd als biologisch (zeer) waardevol en meent men dat deze waarde moet worden gevrijwaard.144 Heel wat bezwaren hebben betrekking op de mogelijkheid die in het ontwerp is voorzien om de loop van de Molenbeek te verleggen. Verschillende instanties, waaronder de Minaraad van Aalst, de Afdeling Monumenten en Landschappen en de Afdeling Natuur achten het ontoelaatbaar om de beekloop in het bedrijventerrein te verleggen.145 Dit zou immers geen versterking betekenen voor de beekvallei maar integendeel de aanfluiting van de landschappelijke kwaliteit van het gebied zijn. Door het verleggen van de beekvallei zou volgens de Minaraad de opbouw van het betrokken gebied volledig genegeerd worden en zou er sprake zijn van strijdigheid met de principes van het integraal waterbeleid. In de bezwaarschriften 2096 en 2098 wordt gewezen op het negatieve advies van AMINAL – Afdeling Natuur Oost-Vlaanderen waarin wordt gesteld dat de huidige afbakening de beekvallei ontoelaatbaar versmalt. Voor een weerlegging van de argumenten inzake de bestemmingswijziging: zie de opmerkingen van Vlacoro onder het eerste kader. Wat de verlegging van de zijbeek van de Molenbeek of de versmalling van de betrokken beekvallei betreft, meent Vlacoro dat daar gelet op stedenbouwkundig voorschrift 8.1.1 geen bezwaren tegen bestaan vanuit het oogpunt van de ruimtelijke ordening. Het voorschrift bepaalt inderdaad dat de beek als open waterloop moet behouden blijven, dat een gewijzigde loop moet aansluiten op de loop stroomopwaarts en stroomafwaarts en dat de beek een landschappelijke waarde moet behouden voor het terrein. Vlacoro meent verder dat een verlegging van de loop van de zijbeek kan bijdragen tot een zuinig ruimtegebruik binnen het bedrijventerrein. Inzake integraal waterbeleid merkt Vlacoro op dat het genoemde voorschrift 8.1.1 tevens stelt dat de beek moet dienen voor de afvoer van regenwater, dat het kombergend vermogen van de beekvallei in het gebied niet mag worden verminderd door de ontwikkeling als regionaal bedrijventerrein en dat de beek moet beheerd worden volgens de principes van de natuurtechnische milieubouw. Vlacoro stelt voor om naar analogie van hetgeen bepaald is voor het natuurgebied Molenbeek (voorschrift 8.5.1) in voorschrift 8.1.1 aan de zinsnede "volgens de principes van natuurtechnische milieubouw" de woorden "en passen binnen een integraal waterbeheer" toe te voegen. Vlacoro adviseert tenslotte ook dat in de stedenbouwkundige voorschriften omtrent het bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV een gelijkaardig voorschrift wordt opgenomen als voorschrift 4.1.3, §4 voor Siezegemkouter (“het gebied wordt zo ingericht en de gebouwen worden zo gebouwd dat maximaal de principes van rationeel watergebruik worden toegepast...”). 4. De Minaraad (stad Aalst) stelt zich vragen bij de herbestemming van een deel van het natuurgebied ten noorden van de Driehoekstraat (tussen de Driehoekstraat en de spoorlijn Gent-Brussel) tot het bedrijventerrein. Het gaat om een zone die door de Driehoekstraat gescheiden blijft van de rest van het bedrijventerrein. Omwille van de reeds ruime invulling van het stedelijk gebied met bedrijfsterreinen vraagt de Mina-raad om de betrokken percelen (nrs. 1109, 1100, 1101, 1102, 1103) niet op te nemen in het bedrijventerrein en de bestemming als natuurgebied te behouden. Ook in bezwaarschrift 2971 wordt gevraagd om de betrokken percelen te behouden als groengebied en dus de industriezone het voetpad nr. 12 niet te laten overschrijden. Gelet op de eerdere standpunten van Vlacoro inzake het aanbod aan groenvoorzieningen en inzake het zuinig ruimtegebruik binnen het bedrijventerrein en het verleggen van de loop van de zijbeek van de Molenbeek, meent Vlacoro dat het deel tussen de Driehoekstraat en de spoorlijn tot het bedrijventerrein moet blijven behoren. Vlacoro wijst er daarnaast op dat er een bijkomend gedeelte natuurgebied wordt gecreëerd (zie stedenbouwkundig voorschrift 8.5). Voor een weerlegging van het argument over de reeds ruime invulling van het stedelijk gebied met bedrijventerreinen: zie de opmerkingen van Vlacoro onder het eerste kader.
63
Dossier 68
5. Het Instituut voor Natuurbehoud (2593) wijst erop dat in de GNBS (gewenste natuur- en bosstructuur, zoals is opgesteld vanuit de sector natuur op het I.N. in samenwerking met het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, de afdeling Bos en Groen en de afdeling Natuur) een deel van dit gebied is aangeduid als natuurverwevingsgebied. Het gaat om een beboste beekvallei met waardevolle elementen van elzenwilgenbroek, waardevolle rietlanden, … Het Instituut heeft bedenkingen bij volgende stelling uit het ontwerp: ‘door middel van aanleg van bedrijventerreinen kan de beekvallei verder versterkt worden’. Vooral het behoud van de open ruimte en het versterken van de natuurlijke elementen kan de beekvallei versterken. Het Instituut vraagt dan ook om de herbestemming als natuurgebied, met overdruk als natuurverwevingsgebied en is dus tegen de herbestemming tot bedrijventerrein. Ook Vlacoro is van oordeel dat de zinsnede “Door middel van de aanleg van het bedrijventerrein kan de beekvallei verder versterkt worden.” bij de figuur onderaan bladzijde 90 aanleiding kan geven tot verwarring. Vlacoro merkt op dat zij echter moet gelezen worden in de context van de bij de figuur horende titel. Vlacoro wijst er verder op dat het bij Erembodegem Zuid IV in eerste orde gaat om het aanleggen van een bedrijventerrein en in bijkomende om het versterken van een beekvallei. De keuze voor een bedrijventerrein heeft uiteraard gevolgen voor het verlies aan open ruimte en natuur. Daarop is ingegaan bij de opmerkingen van Vlacoro onder het eerste kader. 6. De vzw Natuurpunt Denderleeuw (2615) meent dat zowel het omvormen van de noordoostelijke zone van de bedrijvenzone als de zone ten oosten van de Driehoekstraat ten koste zou gaan van ecologisch zeer interessante open ruimte en waardevolle natuur. Voor een weerlegging van de argumenten inzake de bestemmingswijziging: zie de opmerkingen van Vlacoro onder het eerste kader. Bezwaren tegen het verdwijnen van de sportterreinen wegens onteigening 7. Veel bezwaarindieners zijn bezorgd over het toekomstige sociaal leven in Terjoden nu dat de belangrijkste sociale initiatieven gevestigd langs de baan SK Terjoden verdwijnen. Het gaat meer bepaald om voetbalterreinen, een petanqueclub, …146 Er moet een alternatief worden gezocht. De bezwaarindieners van de bezwaarschriften 2590 en 2605 geven aan dat ook AROHM de mening deelt dat het recreatiegebied waardevol is en in het ontwerp van Afbakeningsvoorstel Afbakening regionaalstedelijk gebied Aalst (maart 2000) de aanleg van een gemengd regionaal bedrijventerrein koppelt aan het vinden van een alternatief. Maar er zijn geen adequate alternatieven voorhanden147, de herlocalisatie zal zeer moeilijk of onmogelijk zijn. De belofte van ILvA om een vervangingsgebied ter beschikking te stellen is juridisch niet afdwingbaar en bovendien gaat nog niet eens om een recreatiegebied, nog afgezien van de herlocalisatiekosten, de verkeersonveiligheid en de kleinere oppervlakte.148 In bezwaarschrift 2653 wordt opgemerkt dat het verhuizen van de sportterreinen naar de Ninovestraat geen goede zaak is aangezien dit zou leiden tot supporterslawaai en verkeersproblemen in de dorpskern. Er wordt ook gewezen op het feit dat de bestaande infrastructuur aanzienlijk is: vijf uitgeruste voetbalvelden, drie tennisterreinen en twee petanquebanen. Dit zal de herlocalisatie sterk bemoeilijken. Bovendien werd in juli 2001 nog een bouwaanvraag gedaan voor een parking, voetbalveld en kantine en deze werd goedgekeurd.149 Omtrent de algemene consequenties van de bestemming als bedrijventerrein: zie de opmerkingen bij kader 1. Vlacoro meent dat deze sportterreinen sociaal gezien verbonden zijn met de woonkern Terjoden en beter dichter bij deze woonkern in het buitengebied gesitueerd worden. Vlacoro merkt hier op dat de stad Aalst op de plenaire vergadering van 10 oktober 2001 heeft verklaard dat aan de overkant van de N45, nabij de bewoning, een woonuitbreidingsgebied is gelegen waarvoor de stad een gemengde ontwikkeling voorziet in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. Volgens de stad vormen sportterreinen daar een onderdeel van.
64
Dossier 68
Bezwaren inzake mobiliteit 8. Er zal een sterke toename zijn van de verkeersdrukte, inclusief zwaar vrachtverkeer, op de nu reeds overbelaste wegen, alsook een gebrek aan een adequate ontsluiting van het bedrijventerrein.150 Dit zal leiden tot toenemende onveiligheid, in het bijzonder voor kinderen.151 Er wordt tevens gewezen dat sluipverkeer zal ontstaan, onder meer in de Driehoeksstraat.152 De twee zones van het uitgebreide bedrijventerrein zullen van elkaar gescheiden zijn door de spoorweg en de brug die ze verbindt is ongeschikt voor zwaar verkeer.153 Vrachtwagens zullen elkaar niet kunnen passeren onder de spoorwegbrug van de Driehoekstraat (straat niet opgegeven); de aanleg van een tweevaksbaan zal dus veel kosten meebrengen.154 Bovendien zijn er bedenkingen bij de heraanlegging van het rond punt Churchill: het verkeer zal lange tijd erg verstoord worden door de werken en deze zullen een hoog prijskaartje hebben.155 Vlacoro erkent de stijgende verkeersdruk door vrachtwagens, leveranciers, werknemers… Zij erkent ook dat de ontsluiting via het bestaande industrieterrein, waarlangs ook het nieuwe bedrijventerrein Sterrenhoek ontsloten wordt, bijzondere mobiliteitsproblemen stelt. Net als bij Siezegemkouter merkt Vlacoro echter op dat qua mobiliteit de inplanting van één groot bedrijventerrein in de onmiddellijke nabijheid van de E40 te verkiezen is boven verschillende kleinere bedrijventerreinen die verspreid zijn over het regionaalstedelijk gebied. Vlacoro meent dat mogelijke verkeersproblemen - zoals het sluipverkeer in de Driehoekstraat, de nauwe doorgang onder de spoorweg, de aanleg van de tweevaksbaan en de rotonde - dienen te worden gesitueerd binnen het geheel van de verkeerstechnische problematiek van zowel de nieuwe als de bestaande bedrijventerreinen te Erembodegem en nader moeten worden onderzocht in het kader van het in opmaak zijnde mobiliteitsplan. 9. In 169 identieke bezwaren156 wordt verzet aangetekend tegen de bestemmingswijziging van dagrecreatie, natuurgebied en waardevol agrarisch gebied naar gemengd regionaal bedrijventerrein, omdat het betrokken gebied enkel via autowegen ontsloten wordt en bijkomende aan- en afvoer van afval op het al verzadigde wegennet van Terjoden onmogelijk is. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 8. 10. ILvA (24) staat positief tegenover het nieuwe bedrijventerrein maar wijst op de noodzaak van voldoende ontsluiting: er moeten voldoende garanties zijn dat de stijging van de trafiek bij alle beschikbare verkeersdragers van en naar het industrieterrein door bestaande aangepaste of nieuwe infrastructuur kan worden opgevangen. ILvA geeft het probleem als volgt aan: In de huidige plannen kan het 25 ha grote gebied enkel op de externe wegeninfrastructuur worden aangesloten middels de bestaande ontsluiting via de Damstraat. Daardoor wordt alle in- en uitgaande verkeer doorheen het bestaande industriegebied geleid waarvan de ontsluiting middels de Churchillsteenweg nu al moeilijk is en de verkeersontwikkeling op veel momenten van de dag problematisch is. Voorgestelde oplossing: een bijkomende ontsluiting moet voorzien worden op de N45. Daarbij moet rekening worden gehouden met de aard van deze weg, met name een primaire weg II waardoor het creëren van een bijkomende kruising van verkeer niet tot de mogelijkheden behoort. Wel kan die bijkomende ontsluiting worden gerealiseerd door een rechts-rechtsontsluiting te voorzien voor het bedrijventerrein waardoor dwarsend verkeer wordt vermeden en er toch een deel van de verkeersstroom middels de N45 kan worden geleid. Indien nodig moet de grens van het stedelijk gebied ter hoogte van dit bedrijventerrein worden verschoven van de oostelijke naar de westelijke zijde van de N45. Gelet op het bovenstaande stelt ILvA volgende wijzigingen voor van het ontwerp van RUP: - op het grafisch plan van de afbakening (GP p. 20): verschuiven van de grens van het stedelijk gebied van de oostenlijke kant van de N45 naar het westen ervan. - op plan nr. 8 (p. 37): maken van een ontsluitingsmogelijkheid van het bedrijventerrein naar de N45 door een doorbreking van de bouwvrije strook langsheen die weg.
65
Dossier 68
-
-
Stellen bij de stedenbouwkundige voorschriften 8.1.2 dat: ‘… het bedrijventerrein voor regionale bedrijven wordt ontsloten via de bestaande spoorwegonderdoorgang van de Damstraat en middels een rechts-rechts ontsluiting op de N45. Toevoegen aan de stedenbouwkundige voorschriften van art 8.2: ‘… Dit verbod is niet van toepassing …, bestaande constructies, en voor het aanleggen van een rechts-rechtsontsluiting van het bedrijventerrein’ en ‘Een streekeigen begroeiing wordt aangeplant …. Groenscherm met uitzondering van de zone bestemd voor de ontsluiting van het bedrijventerrein opde N45, zoals hoger bepaald.’ Voor zover als noodzakelijk dienen ook de toelichtingsnoot voor de tekst en de kaarten worden aangepast aan het voorgestelde gewijzigd grafisch plan en deze voorgestelde gewijzigde stedenbouwkundige voorschriften
Vlacoro is van oordeel dat alternatieven voor de ontsluiting van Erembodegem Zuid IV tegelijkertijd met de verkeersproblematiek van de andere Erembodegemse bedrijventerreinen dient te worden onderzocht en verwijst verder naar haar opmerkingen bij kader 8. Vlacoro vindt de suggesties van Ilva zeker waardevol en stelt voor dat dit verder onderzocht wordt in het mobiliteitsplan van de stad Aalst. Bezwaren tegen nieuwe bedrijventerreinen 11. Meerdere bezwaarindieners twijfelen aan de noodzaak nieuwe bedrijventerrein te ontwikkelen.157 Zij verwijzen naar de neerwaartse trend in de secundaire sector en/of naar de niet benutte bedrijventerreinen in Erembodegem (terreinen van Coplac, Maxxim, …) en elders waarvan men het gebruik dient te optimaliseren.158 Er wordt gevraagd om eerst de talrijke ruïnes, bouwvallen en leegstaande fabrieksgebouwen te hergebruiken.159 Een bezwaarindiener is van mening dat de bijkomende tewerkstelling een nepargument is.160 Bovendien meent de indiener van bezwaarschrift 2653 dat het investeringsklimaat niet goed is zodat het ten zeerste de vraag is of zich bouwheren zullen aanbieden. Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Erembodegem Zuid IV als bedrijventerrein nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 1. Vlacoro wijst er verder op dat alles in het werk moet gesteld worden om de andere industrieterreinen desgevallend na brownfieldsanering - zoveel als mogelijk te benutten en het oneigenlijk gebruik aldaar weg te werken. Vlacoro merkt op dat het tewerkstellingsbeleid geen taak is van de ruimtelijke ordening en enkel ruimtelijke condities voor het vestigen van zo divers mogelijke bedrijven kunnen geschapen worden, hetgeen hier het geval is. Bezwaren met betrekking tot de aard van de betrokken bedrijven en de gevolgen daarvan 12. Er werden meerdere bezwaarschriften ingediend tegen de vestiging van vervuilende bedrijven en de opslag van gevaarlijke producten. De afvalverwerkende en recyclerende bedrijven houden daarnaast volgens sommigen een gevaar in voor geur- en geluidshinder, giftige uitstoten (bv. dioxine) en andere risico’s.161 en zorgen voor milieuhinder162. In bezwaarschrift 2653 wordt gevreesd voor een herlocalisatie van Rendac. Tengevolge van het verdwijnen van het groen enerzijds en de vervuiling door de bedrijven anderzijds zullen gezondheidsproblemen ontstaan.163 Vlacoro is van oordeel dat milieuoverlast initieel moet beperkt worden op basis van de VLAREMwetgeving en bij het verlenen van een milieuvergunning.
66
Dossier 68
13. Dit alles zal nog versterkt worden door de ligging van het nieuwe bedrijventerrein. Volgens een aantal bezwaarindieners is het terrein te dicht bij dichtbevolkte zones gelegen.164 Er wordt gewezen op de te kleine bufferzones aan de Olmenstraat en de Driehoekstraat.165 Een voldoende ruime bufferzone rekening houdend met de wind kan niet meer op Terjoden.166 Ook zouden kinderen opgroeien in een industriezone.167 Volgens bezwaarschrift 2590 voorziet het ontwerp in een inplanting die volledig haaks staat op de omliggende zoneringen: de geviseerde driehoek wordt omgeven door de woonzone van Terjoden ten westen (aan de overkant van de N45), het landschappelijk waardevol gebied ten zuiden en de boszone ten oosten van de inplantingssite en dit zonder de minste buffervoorziening. Het lijkt verzoekers kennelijk onredelijk om in het midden van die zoneringen een regionaal bedrijventerrein te willen inplanten, dit temeer gelet op de voorgenomen activiteiten. Zij besluiten dan ook dat de inplantingskeuze van de site kennelijk onredelijk is. Het bedrijventerrein is bovendien te dicht gelegen bij het natuurreservaat ‘de Wellemeersen’.168 Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Erembodegem Zuid IV als bedrijventerrein nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 1. Vlacoro merkt op dat de buffer in het westen kan verbeterd worden. 14. In bezwaarschrift 271 wordt gesteld dat het onlogisch is dat men ruimte ter beschikking stelt voor mestverwerking (Erembodegem) in een regio die geen dierlijke mestoverschotten produceert (witte en grijze gebieden MAP kaarten). Dit zou overbodige transporten creëren. Vlacoro meent dat de argumentatie van de bezwaarindieners onterecht is aangezien het hier een regionaal bedrijventerrein betreft. Vlacoro refereert hier ook naar de toelichtingsnota bij het RUP. Daarin is sprake van “alle vormen van activiteiten gelegen in het domein van de afvalverwerking, de mestverwerking en de recyclage in zoverre deze combineerbaar zijn met de natuurontwikkelingsopties voor de aangrenzende Molenbeek” (zie bijlage III – tekst, blz. 92). Bezwaren omwille van de strijdigheid van het ontwerp-RUP met het RSV 15. Uit enkele bezwaarschriften blijkt dat sommigen van mening zijn dat het aansnijden van groene ruimten en/of waardevol agrarisch gebied voor de aanleg van bedrijventerreinen strijdig is met het RSV.169 Vlacoro is van oordeel dat het ontwikkelen van het bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV niet strijdig is met het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen. Het RSV staat immers geen herbestemming van groene of agrarische gebieden in de weg. Vlacoro verwijst hier verder naar haar opmerkingen bij kader 1. Vlacoro meent anderzijds wel dat deze aansnijding moet opgenomen worden in de ruimtebalans. Gebrekkige motivering, gebrek aan inspraak en gebrek aan adequate informatie 16. Er wordt gewezen op de gebrekkige motivering voor een bijkomend bedrijventerrein. In de bezwaarschriften 2590 en 2605 wordt gesteld dat het feit dat Aalst in het RSV wordt geselecteerd als een regionaalstedelijk gebied (RSV p. 581) en dus als economisch knooppunt (RSV p. 585) niet wegneemt dat de behoefte in concreto en logisch-coherent moet geargumenteerd worden, wat volgens de betrokkene in casu niet is gebeurd. Het ontwerp maakt immers op geen enkele manier duidelijk welke behoeften aan bedrijventerreinen Aalst heeft, welk soort bedrijventerreinen gewenst zijn, welke synergieën er bestaan met de buurgemeenten, waarom de gekozen site geschikt is en in hoeverre aan de eventuele nood tegemoetgekomen wordt door het ontwerp. Het ontwerp verwijst enkel naar de totaalbehoefte voor Vlaanderen, zoals is vastgelegd in het RSV en naar de aanwijzing van het RSV dat bijkomende bedrijventerreinen zoveel mogelijk dienen gebundeld te worden in economische knooppunten. Maar de keuze van gebieden voor bedrijventerreinen dient tevens in overeenstemming te zijn met de andere ontwikkelingsperspectieven voor stedelijke gebieden die het RSV vooropstelt. De bezwaarindieners
67
Dossier 68
menen dat hiertussen op geen enkele wijze een afweging wordt gemaakt. Nochtans is Aalst in hoge mate een slaapstad van Brussel, met vele pendelaars zodat de schaarse ruimte misschien evengoed aan woningbouw zou kunnen besteed worden. Evenmin wordt aandacht besteed aan het fenomeen van herlokalisatie van zonevreemde bedrijven dat qua totaaloppervlakte een zero-sum game is, t.t.z. neutraal. Tenslotte menen de bezwaarindieners, die zelf betwijfelen dat er nood bestaat aan bijkomende bedrijventerreinen, dat het bestreden plan niet argumenteert hoe de bijkomende 26 ha de beweerde nood (officieus volgens de stad Aalst 210 ha) aan bijkomende bedrijventerreinen kan voldoen. Ze werpen op dat de opportuniteitskost – het verlies van een recreatie – niet opweegt tegen het beperkte marginale nut dat 26ha bijkomend bedrijventerrein oplevert. Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Erembodegem Zuid IV als bedrijventerrein nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Het RSV heeft de behoefte aan uit te rusten bedrijventerreinen voor Vlaanderen vastgesteld op 10.000 ha tot 2007. Hiervan zullen 6.000 ha afgebakend worden als bedrijventerrein en 4.000 ha als reservebedrijventerrein. Ten aanzien van de toestand op 1 januari 1994, betekent dit een toename van 6.964 ha (RSV, p. 587). Volgens het principe van gedeconcentreerde bundeling wordt het overgrote deel hiervan gerealiseerd in de stedelijke gebieden. De behoefte aan bijkomende bedrijventerreinen voor Oost-Vlaanderen bedraagt 1.715 ha. Hiervan wordt 77- 82% gerealiseerd in de stedelijke gebieden en 23 - 18% in het buitengebied. Op Vlaams niveau wordt per provincie een doorberekening gemaakt naar ieder groot- en regionaalstedelijk gebied op basis van het bestaande aandeel van de tewerkstelling. Voor het regionaalstedelijk gebied Aalst heeft de Vlaamse regering die bijkomende behoefte vastgelegd op 146 ha. In het ontwerp van afbakeningsvoorstel van maart 2000 (blz.36 ev.) is de uiteindelijke bijkomende behoefte aan bedrijventerreinen binnen het stedelijk gebied berekend op 136 ha, namelijk 64 ha prioritair en 72 ha als reserve. Die 136 ha is het resultaat van een evaluatie van de gerealiseerde bedrijventerreinen na 1 januari 1994 tegenover de schattingen van behoeften voor zonevreemde bedrijven en voor lokale bedrijven buiten stedelijk gebied (in min) en anderzijds de bedreigingen veroorzaakt door momenteel voor bedrijvigheid onbenutbare percelen. Bovendien bevat het cijfer de compensatie voor de in deelplan 5 "Osbroek - Gerstjens" herbestemde industriezone. In het ontwerp van afbakeningsvoorstel van maart 2000 is ook een locatiestudie opgenomen met 262 ha aan zoekzones voor bijkomende bedrijventerreinen in het regionaalstedelijk gebied Aalst. Met uitzondering van Siezegemkouter en Erembodegem Zuid zijn de meeste locaties relatief klein en bovendien erg verspreid gelegen. Met de keuze voor de bestemming van Siezegemkouter en Erembodegem Zuid tot bedrijventerrein komt men bijna tegemoet aan de invulling van de volledige taakstelling voor Aalst en worden er slechts twee terreinen ontwikkeld. De ruimtelijke clustering is dus gunstiger op gebied van impact op het ruimere gebied en economischer qua gebruiksmogelijkheden. In het RUP zelf wordt echter slechts summier verantwoord waarom Erembodegem Zuid IV bestemd wordt als gemengd regionaal bedrijventerrein. In dat verband is immers enkel sprake van een programma van 136 ha bijkomende regionale bedrijventerreinen. Een omstandiger verantwoording in de toelichtingsnota had de transparantie van het planningsproces ten goede gekomen. Vlacoro betreurt dat geen grotere poging is ondernomen om, bijvoorbeeld door het ter beschikking stellen van de studies uit het ontwerp, een groter maatschappelijk draagvlak te bekomen voor de noodzaak tot aansnijding van Erembodegem Zuid IV. 17. Een bezwaarindiener (2613) meent dat te weinig overleg is gepleegd tussen Aalst en Denderleeuw over de aanleg van een nieuwe bedrijvenzone en dat daardoor de bekommernissen van de inwoners van Denderleeuw onvoldoende aan bod zijn kunnen komen. Vlacoro wijst erop dat het hier gaat om een ontwerp van gewestelijk RUP waarbij het initiatief ligt bij het Vlaamse gewest, dat in de loop van het planningsproces diverse overlegmomenten heeft georganiseerd. Vlacoro merkt daarenboven op dat vertegenwoordigers van de colleges van burgemeester en schepenen van Aalst en Denderleeuw deelgenomen hebben aan de plenaire vergadering van 10 oktober 2001 en dat het ontwerp van RUP op 10 oktober 2002 gunstig geadviseerd is door de gemeenteraad van Denderleeuw en op 15 oktober 2002 door de gemeenteraad van Aalst. Vlacoro merkt tenslotte ook op dat de inwoners van Denderleeuw hun bekommernissen hebben kunnen kenbaar maken via het openbaar onderzoek.
68
Dossier 68
Bezwaren i.v.m. onjuiste en /of onvoldoende informatie 18. Natuurpunt Denderleeuw (2615) meent dat de situatie en de informatie in het voorliggend ontwerp onduidelijk, onvolledig en deels zelfs ontbrekend is. Volgens kaart 8.4 Bestaande juridische toestand/gewestplan, is minstens het noordoostelijke deel natuurgebied. Nergens wordt hierop in gegaan in de tekst Bijlage II - Stedenbouwkundige voorschriften (p. 21). Nochtans wordt de gehele zone in kwestie ten oosten van de Driehoekstraat te Welle (op het gewestplan nu ingekleurd als agrarisch landschappelijk waardevol gebied) in de tekst (Bijlage II – Stedenbouwkundige voorschriften, titel 8.5, p. 22) en kaartgedeelte 8, rubriek 8.5, opgenomen als toekomstig (en feitelijk) natuurgebied. De zone werd ook mee opgenomen in de perimeter van het gepland bedrijventerrein. Vlacoro merkt op dat plan 8 “Gemengd regionaal bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV” (bijlage I van het ontwerp van RUP) en artikel 8 “Gemengd regionaal bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV” van de stedenbouwkundige voorschriften (bijlage II van het ontwerp van RUP) voldoende duidelijke informatie verschaffen omtrent de bestemming van het betrokken gebied Vlacoro merkt vervolgens ook op dat de kaarten die bij plan 8 horen (bijlage III – kaarten van het ontwerp van RUP) in hun onderlinge samenhang en hun samenhang met het betrokken plan dienen te worden gelezen. Vlacoro heeft er geen bezwaar tegen dat het gebied in kwestie als natuurgebied opgenomen is binnen de omtrek van Erembodegem Zuid IV. Vlacoro meent ook dat in het ontwerp een terechte keuze wordt gemaakt door het gebied te herbestemmen als natuurgebied. Op die wijze wordt een snipper landschappelijk waardevol agrarisch gebied bij een natuurgebied gevoegd. 19. De indiener van bezwaarschrift 2620 meent dat eerlijke en volledige informatie ontbreekt, onder meer over welke activiteiten men in het bedrijventerrein werkelijk wil ontwikkelen (cf. verbrandingsovens?). Vlacoro is van oordeel dat in stedenbouwkundig voorschrift 8.1.1 wel degelijk de nodige informatie verschaft wordt omtrent de aard van de activiteiten die op het bedrijventerrein toegelaten zijn. Overschrijding van de draagkracht van het gebied 20. Meerdere bezwaarindieners merken op dat reeds nu sprake is van overlast en wijzen op het feit dat Terjoden doorsneden is door twee spoorwegen en de Rijksweg Aalst-Ninove.170 De leefbaarheid van Terjoden wordt door de cumulatie van verschillende elementen (verkeersdrukte, nabijheid industrie, tenietgaan laatste groen) volgens bepaalde bezwaarindieners gehypothekeerd.171 Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Erembodegem Zuid IV als bedrijventerrein voortvloeit uit de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 1. Vlacoro meent verder dat de ruimtelijke clustering van bedrijventerreinen gunstiger is op gebied van impact op het ruimere gebied en economischer qua gebruiksmogelijkheden. 21. De draagkracht van het gebied wordt zwaar overschreden (ook de nieuwe bedrijventerreinen Sterrenbroek en Keppekouter bevinden zich in Terjoden, dat al onder druk staat door de bestaande industrie). Het behoud van de leefbaarheid van Terjoden komt de totaliteit van de leefbaarheid in het stedelijk gebied ten goede. 172 Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 20.
69
Dossier 68
Bezwaren inzake het risico op wateroverlast 22. De indiener van bezwaarschrift 49 vreest dat ten gevolge van het asfalteren van de gronden de kansen op overstromingen en wateroverlast zullen toenemen. Vlacoro sluit zich bij dit bezwaar aan en dringt erop aan dat Erembodegem Zuid IV op dit vlak aan dezelfde stedenbouwkundige voorschriften onderworpen wordt als Siezegemkouter (meer bepaald stedenbouwkundig voorschrift 4.1.3, §4). Andere bezwaren 23. De bezwaarindiener (219) doet een voorstel omtrent over de inplanting van afvalverwerkende bedrijven (ILvA) om hinder te voorkomen (nl. inplanten tegen de spoorlijn van Denderleeuw-Kortrijk en ver genoeg van de Driehoeksstraat). Vlacoro merkt op dat de locatie van de bedrijven op het terrein niet dient geregeld te worden in een ontwerp van een RUP, maar in een inrichtingsrapport. 24. De Dienst Toerisme Vlaanderen (2574) vraagt om te voorzien in ruimten voor lawaaisporten aangezien deze geen verstoring opleveren in een bedrijventerrein. Vlacoro treedt dit bezwaar niet bij omdat lawaaisporten niet te verzoenen zijn met de bestemming van een regionaal bedrijventerrein. Vlacoro merkt tevens op dat er inzake lawaaisporten een beleidskader in opmaak is (in eerste instantie voor motorsport, later ook voor andere lawaaisporten). Op basis van een behoefteonderzoek werden enkele zoekzones voorgesteld die werden getoetst aan een afwegingskader. De uiteindelijk afgebakende zones worden verder uitgewerkt (in RUP’s) door de provincie. 25. De Boerenbond (Oost-Vlaanderen) (2611) meent dat moet gepoogd worden om elders bedrijventerreinen te creëren. Indien dan toch een gedeeltelijke uitbreiding van het bedrijventerrein wordt gedaan, moet rekening worden gehouden met de bestaande landbouwactiviteiten die daar aanwezig zijn. Landbouw en natuur rond het bedrijventerrein moeten worden afgewogen. De Boerenbond (OostVlaanderen) meent dan ook dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein ruimtelijk moet begrensd worden door het feitelijk grondgebruik waarbij landbouw en natuur als grensstellend moeten gesteld worden en heeft dan ook bezwaren tegen de betrokken stedenbouwkundige voorschriften. Vlacoro deelt de mening dat landbouw en natuur in het algemeen grensstellend moeten zijn ten opzichte van deze bedrijventerreinen en daar tegenover moeten worden afgewogen. In casu echter wordt het grenstellend karakter vnl. verleend door de spoorwegen en de N45 en naar oostzijde door het natuurgebied. Vlacoro merkt op dat er in het kader van de toekomstperspectieven voor landbouw dringend werk moet worden gemaakt van de afbakening van de agrarische structuur.
70
Dossier 68
Opmerkingen 26. ILvA (24) spreekt zich positief uit over de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein maar formuleert een aantal opmerkingen om een economisch verantwoorde ontwikkeling te verzekeren. ILvA meent dat er moet voor gezorgd worden dat de nieuwe tewerkstellingsgebieden de functies waartoe ze bestemd zijn kunnen opnemen en wijst op het belang van een economisch draagbare interne inrichting: de opgelegde planologische voorschriften, de richtlijnen in verband met de interne infrastructurele ontsluiting en de te voorziende bufferzones mogen de financiële haalbaarheid van de realisatie van een bedrijventerrein niet versmachten. Tenslotte moet, integenstelling tot het Besluit van de Minister, daar waar in de teksten de stad Aalst en niet ILvA als onteigenende instantie wordt aangegeven, de stad Aalst worden vervangen door ILvA. Vlacoro onderkent het belang van een economisch draagbare inrichting van bedrijventerreinen, maar wijst er anderzijds op dat dit bij een ontwerp van RUP het uitgangspunt een geïntegreerde afweging van de verschillende activiteiten maar dat niet mag ten koste gaan van ruimtelijke eisen. Vlacoro stelt daarbij vast dat in het ontwerp van RUP de stedenbouwkundige voorschriften voor Erembodegem Zuid IV minder zijn uitgewerkt dan de stedenbouwkundige voorschriften voor Siezegemkouter. Vlacoro dringt er dan ook op aan dat – mutatis mutandis - voor Erembodegem Zuid IV gelijkaardige voorschriften worden uitgewerkt als de voorschriften 4.1.3 en 4.1.4 van Siezegemkouter. Vlacoro kan niet achterhalen welk ministerieel besluit ILvA bedoelt, maar merkt anderzijds wel op dat bijlage Vb “Onteigeningstabel bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV”, die is gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 juni 2002 houdende voorlopige vaststelling van het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan afbakening regionaalstedelijk gebied Aalst, uitdrukkelijk vermeldt dat de Intercommunale Vereniging Land van Aalst als onteigenende instantie optreedt. Bezwaren tegen de vooropgestelde onteigeningen op Erembodegem Zuid IV Een * houdt in dat de betrokkene tevens algemene bezwaren tegen de ontwikkeling van het gemengd regionaal bedrijventerrein heeft ingediend. Deze worden behandeld bij de algemene bezwaren. 27. Bezwaarschrift 8* : perceel afd. 12 sectie B nr. 1641/F De bezwaarindieners wijzen op het feit dat hun groentetuin waarin zij ontspanning zochten hen ten onrechte wordt ontnomen. Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Erembodegem Zuid IV als bedrijventerrein nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 1. Vlacoro meent dat het handhaven van de bestaande toestand van dit perceel de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Het perceel dient derhalve onteigend te worden samen met alle andere. 28. Bezwaarschrift 28* : perceel afd. 12 sectie B nr. 1628/C Het stuk grond doet dienst als tuin en er werden reeds vele kosten gedaan voor de aanleg ervan en bouw van serre en tuinhuisje Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Erembodegem Zuid IV als bedrijventerrein nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 1. Vlacoro meent dat het handhaven van de bestaande toestand van dit perceel de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Het perceel dient derhalve onteigend te worden samen met alle andere. Vlacoro wijst er tenslotte op dat de billijke en voorafgaandelijke vergoeding van de onteigenden gewaarborgd is in artikel 16 van de Grondwet. 29. Bezwaarschrift 29* :percelen afd. 12 sectie B nrs.1637/A, 1638/A, 1639 en 1640: De betrokkenen wijzen op het verdwijnen ontspanningsmogelijkheden in hun tuin. Zij menen daarenboven dat het niet eerlijk is dat de eigenaars hun perceel nu niet voor industrie kunnen gebruiken omdat het
71
Dossier 68
daartoe nu niet is bestemd, maar eenmaal na de onteigening zullen anderen het wel als bedrijfsterrein kunnen verkrijgen. Zij vragen zich af welke financiële compensatie daarvoor wordt gegeven. Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Erembodegem Zuid IV als bedrijventerrein nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 1. Vlacoro meent dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden samen met alle andere. Vlacoro herinnert eraan dat de billijke en voorafgaandelijke vergoeding van de onteigenden gewaarborgd is in artikel 16 van de Grondwet. 30. Bezwaarschrift 47 : perceel afd. 12 sectie B nr. 1628/D Bezwaarschrift 58 : perceel afd. 12 sectie B nr. 1611/A Bezwaarschrift 59 : percelen afd. 12 sectie B nrs. 1630/C, 1632/B en 1633/A Bezwaarschrift 264 :perceel afd. 12 sectie B nr. 1629/B Bezwaarschrift 265 : percelen afd. 12 sectie B nrs. 1629 en 1628 (identieke formulieren en bezwaren) De bezwaarindieners gaan niet akkoord met de wijze waarop de onteigeningsvergoeding wordt bepaald, met name dat deze wordt bepaald op basis van de toestand die aan de vaststelling van het plan voorafgaat en dus geen rekening wordt gehouden met de nieuwe bestemming die aan de grond wordt toegekend door de plannen op grond waarvan er wordt onteigend. Als oplossing voorzien de bezwaarindieners het volgende: het is democratischer dat de meerwaarde die het goed ten gevolge van de nieuwe bestemming verkrijgt zou worden verdeeld tussen de onteigende en de onteigenende instantie. Dit zou moeten gebeuren als volgt: allereerst moet de gemiddelde waarde van de te onteigenen grond worden vastgesteld, dit volgens de beide bestemmingen (bv. Gemiddelde waarde als landbouwgrond en als industriegrond). Wanneer X gelijk is aan de prijs van landbouwgrond, en Y gelijk is aan de prijs voor industriegrond, dan bekomt men via volgende formule eenzelfde voordeel ten gevolge van de nieuwe bestemming: (x + y) : 2 = Z, waarbij Z gelijk is de som die de onteigende ontvangt. Vlacoro herinnert eraan dat de door de bezwaarindieners opgeworpen problematiek decretaal geregeld is, meer bepaald in artikel 72, § 1, eerste lid van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van ruimtelijke ordening: "Bij het bepalen van de waarde van het onteigende perceel wordt geen rekening gehouden met de waardevermeerdering of -vermindering die voortvloeit uit de voorschriften van een ruimtelijk uitvoeringsplan, voorzover de onteigening wordt gevorderd voor de verwezenlijking van dat ruimtelijk uitvoeringsplan." 31. Bezwaarschrift 219* : percelen afd. 142 sectie B nrs. 1504/A en 1505/B: De betrokkenen tekenen algemeen bezwaar aan tegen de onteigeningsplannen. Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Erembodegem Zuid IV als bedrijventerrein nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 1. Vlacoro meent dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden samen met alle andere. 32. Bezwaarschrift 221* :percelen afd. 12 sectie B nrs. 1650 en 1651 De betrokkene tekent algemeen bezwaar aan tegen de onteigeningsplannen. Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Erembodegem Zuid IV als bedrijventerrein nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 1. Vlacoro meent dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden samen met alle andere.
72
Dossier 68
33. Bezwaarschrift 2070* : perceel afd. 12 sectie. B nr. 1492/B2 De betrokkene betreurt dat zijn perceel waarop hij groenten teelt en ontspanning zoekt, verloren gaat. Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Erembodegem Zuid IV als bedrijventerrein nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 1. Vlacoro meent dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden samen met alle andere. 34. Bezwaarschrift 2570 : percelen afd. 12 sectie B nrs. 1642, 1643, 1645, 1648, 1653/C en 1656/D in mede-eigendom De bezwaarindiener merkt op dat het perceel met nr. 1656/D een verlengstuk heeft aan de andere kant van de spoorweg Kortrijk-Brussel met als kadastraal nummer Haaltert sectie B 1656/A en met een oppervlakte van 7a50ca. Hij vraagt dit stuk bij eventuele onteigening ook op te nemen. Vlacoro meent dat het handhaven van de bestaande toestand van de percelen 1642, 1643, 1645, 1648, 1653/C en 1656/D de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden samen met alle andere percelen binnen het bedrijventerrein. Vlacoro merkt tevens op dat het perceel 1656/A niet ligt in het gebied dat bestemd is als gemengd regionaal bedrijventerrein. Daarom is het perceel terecht niet opgenomen in het onteigeningsplan en komt het niet in aanmerking voor onteigening. 35. Bezwaarschrift 2607* : percelen afd. 12, sectie B, nrs. 1497, 1501/C, 1502/A, 1503/A, 1597, 1598, 1599/D, 1599/E, 1601/B en 1602/B in mede-eigendom De betrokkene heeft algemene bezwaren tegen de onteigening. Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Erembodegem Zuid IV als bedrijventerrein nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 1. Vlacoro meent dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden samen met alle andere. 36. Bezwaarschrift 2614* : perceel afd. 12 sectie B nr. 1501/C De betrokkene tekent algemeen bezwaar aan tegen de onteigeningsplannen. Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Erembodegem Zuid IV als bedrijventerrein nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 1. Vlacoro meent dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden samen met alle andere 37. Bezwaarschrift 2620* : percelen afd. 12 sectie B nrs. 1637/A, 1638/A, 1639 en 1640 in eigendom De bezwaarindieners wijzen op het verlies van de ontspanningsmogelijkheden op hun gronden. Zij hebben tevens bezwaren tegen het feit dat zij zelf geen eigen zaak mogen opstarten op de grond omwille van de bestemming maar dat na de onteigening vreemden dat wel zullen kunnen. Zij menen dat zij financieel benadeeld worden. Vlacoro is van oordeel dat de invulling van Erembodegem Zuid IV als bedrijventerrein nodig is om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerreinen van het RSV. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 1. Vlacoro meent dat het handhaven van de bestaande toestand van deze percelen de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden samen met alle andere. Vlacoro herinnert eraan dat de billijke en voorafgaandelijke vergoeding van de onteigenden gewaarborgd is in artikel 16 van de Grondwet.
73
Dossier 68
38. Bezwaarschrift 2733 : percelen 1646/A, 1646/B, 1647 De eigenaar verzoekt om de opname in onteigening van de kleinere percelen 1089/A, 1089 en 1088. Deze liggen aan de overkant van de weg van de onteigende percelen en waren bij de aankoop ervan gekoppeld aan de onteigende percelen. Vlacoro meent dat het handhaven van de bestaande toestand van de percelen 1646/A, 1646/B en 1647 de goede inrichting van het bedrijventerrein hypothekeert. Zij dienen derhalve onteigend te worden samen met alle andere percelen binnen het bedrijventerrein. Vlacoro merkt tevens op dat de percelen 1089/A, 1089 en 1088 niet behoren tot het gebied dat bestemd is als regionaal bedrijventerrein. Daarom zijn deze percelen terecht niet opgenomen in het onteigeningsplan en komen zij niet in aanmerking voor onteigening. Vlacoro wijst er wel op dat de percelen in het Natuurgebied Molenbeek liggen, waarvoor een recht van voorkoop geldt (stedenbouwkundig voorschrift 8.5.2).
137
8, 28, 29, 221, 232, 2070, 2607, 2653, 2886. 8, 29, 232, 2607, 2614, 2620. 29. 140 8, 29, 2070. 141 8. 142 169 identieke bezwaren, zie databank type P2 143 2096, 2098. 144 2092, 2096, 2098, 2571. 145 2091, 2092, 2096, 2098, 2571, 2579. 146 29, 220, 257, 2070, 2620, 2653. 147 249. 148 2590, 2605. 149 2590, 2605. 150 29, 49, 219, 220, 249, 2070, 2607, 2612, 2613, 2614, 2620, 2653. 151 29, 249, 2607, 2653. 152 220, 2653, 2813. 153 2070. 154 2653. 155 2653. 156 169 identieke bezwaren, zie databank type P2 157 2096, 2098, 2590. 158 2070, 2590, 2612, 2614, 2653. 159 28, 29, 220, 2620. 160 28. 161 232, 249, 2607, 2612, 2613, 2620, 2620. 162 29, 249 en 169 identieke bezwaren, zie databank type P2 163 29, 2620. 164 28, 49, 232, 2613. 165 232. 166 2808 167 2620. 168 2612. 169 2096, 2098, 2613. 170 8, 29, 257, 2620. 171 232, 249, 257. 172 169 identieke bezwaren, zie databank type P2 138 139
74
Dossier 68
B.2.9 PLAN 9: STATIONSOMGEVING DENDERLEEUW SPORENBUNDEL EN RAAPLANDSTRAAT 1. De Bond van Trein-, Tram- en Busgebruiker (BTTB, 2577) stelt dat de stelling: “Het eventueel voorzien van parkeerfaciliteiten aan het NMBS-station in Denderleeuw in functie van het regionaalstedelijk gebied niet onmogelijk maken” (Bijlage III – Toelichtingsnota, p. 101) in strijd is met de visie en het ruimtelijk concept, zoals verwoord op p. 102 van Bijlage III – Toelichtingsnota: “In de omgeving van het station wordt een voorzichtig parkeerbeleid gehanteerd. Dit beleid, zoals opgenomen in het standpunt van de Vlaamse Regering over het GEN rond Brussel van 25 juli 2000 en de opties in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, bepaalt dat grootschalige pendelparkings bij een stedelijk station moeten vermeden worden.” De BTTB adviseert om het momenteel aangeboden aantal autoparkeerplaatsen niet uit te breiden, maar het aantal (brom)fietsplaatsen te verhogen en de halteruimte van de bussen te verbeteren. Vlacoro is van oordeel dat, zoals overigens is opgenomen in het RUP, een voorzichtig parkeerbeleid niet mag inhouden dat geen bijkomende parkings, in functie van concrete noden, zouden mogen worden voorzien in de stationsomgeving. Noch de voorschriften, noch de toelichting erbij sluiten dit uit, wel integendeel. Anderzijds is even duidelijk dat een ongebreideld verhogen van de parkeercapaciteit geen degelijke oplossing geeft aan het mobiliteitsprobleem en slechts leidt tot het dichtslibben van de wegen rond de stations tijdens de piekuren. Een en ander moet dus alleszins worden afgewogen, bij voorkeur in een mobiliteitsstudie. In dat mobiliteitsplan kunnen de diverse vervoersmodi aan bod komen. 2. De NMBS (2604) heeft specifieke bezwaren bij de visie en het ruimtelijk concept die in het RUP wordt verwoord bij de stationsomgevingen van Denderleeuw (en Aalst), m.n. de volgende passage: “In de omgeving van een station wordt een voorzichtig parkeerbeleid gehanteerd. Dit beleid zoals opgenomen in het standpunt van de Vlaamse Regering over het Gewestelijk Express Net (GEN) rond Brussel van 25 juli 2000 en in de opties in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, bepaalt dat grootschalige pendelparkings bij een stedelijk station moeten vermeden worden”. De NMBS wijst erop dat zij als doelstelling heeft om tegen 2010 50% meer treinreizigers te vervoeren. Het is inderdaad wenselijk die reizigers op andere wijze dan per auto naar het station te krijgen maar volgens de NMBS is het onrealistisch om te denken dat de auto geen belangrijk vervoersmiddel is richting station. Uiteindelijk moet aan de reizigers toch de mogelijkheid worden geboden om met de auto naar het station te gaan. Vooraf stellen dat de potentiële reizigers moeten gebruik maken van bus, tram, fiets als vervoersmiddel kan niet volgens de NMBS omdat mensen hun keuze van voor- en natransportmiddel laten afhangen van verschillende factoren (bijvoorbeeld is er een aansluitende busregeling, kinderen ophalen na het werk,…) Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 1. 3. Omdat de NMBS (2604) hier voorziet in de inplanting van een aantal gebouwen, noodzakelijk voor het uitoefenen van haar openbare taak, vraagt zij om bij de ‘eisen gesteld aan de inhoudelijke elementen’ het volgende toe te voegen: “Het behoud van de sporenbundel. Het mogelijk maken van het voorzien van infrastructuur in functie van het onderhoud en de vernieuwing van de spoorinfrastructuur en in functie van de exploitatie en de veiligheid van het spoorverkeer. Verweving met andere dienstverlenende functies moet mogelijk zijn.” Vlacoro kan zich in deze opmerking vinden en stelt voor de bedoelde passage in die zin aan te passen (blz. 101 van bijlage III – toelichtingsnota).
75
Dossier 68
4. Bezwaar 2616 heeft betrekking op de percelen 472/F, 472/H en 500/2, gelegen binnen het gewestplan Aalst-Ninove-Geraardsbergen-Zottegem. De betrokkene vraagt om rekening te houden met de noodzaak van zijn bedrijf om werken en uitbreidingen uit te voeren, wat evenwel volgens het nieuwe ontwerp-RUP niet zou kunnen. Het bedrijf is bovendien spoorweggebonden en zou omwille van het RUP worden afgesloten van de spoorinfrastuctuur, wat het einde zou betekenen van de onderneming. Hij geeft de volgende argumenten aan om zijn verzoek te legitimeren: - In het besluit van de staatssecretaris voor ruimtelijke ordening en huisvesting, getekend van koningswege op 28 december 1976, met referentie VA/GDS nr. 4041/604, werd uitdrukkelijk voorzien dat inrichtingen die spoorgebonden waren zich in het betrokken gebied konden vestigen. Daaruit blijkt volgens de verzoeker dat de bestaande inrichtingen daar dus niet strijdig zijn met het gewestplan. Het is in de optiek van dat besluit dat het betrokken bedrijf (bvba Van Driessche) werd uitgebouwd. - De activiteiten van de onderneming zijn sterk spoorafhankelijk, zodat een herlocalisatie niet mogelijk is. - Ook de NMBS ging in het verleden steeds akkoord met de door de bvba gevraagde werken en uitbreidingen. - De verzoeker verwijst (zonder enige specificatie) verder naar het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2001 met betrekking tot de decreetswijziging inzake zonevreemde bedrijven. - Hij wijst erop dat een deel van de uitbreidings- en aanpassingswerken nodig zijn om te voldoen aan de milieureglementeringen en dat de werken geen aanleiding zullen geven tot verstoring van de omgeving en de ruimtelijke draagkracht er niet zal worden door overschreden. - Tenslotte wordt gewezen op het ontwerp ruimtelijk structuurplan van de gemeente Denderleeuw waarin het betrokken bedrijf werd opgenomen als een te ontwikkelen lokaal bedrijventerrein binnen het stedelijk gebied. De bezwaarindiener wijst nog op twee zaken: - de ongunstige ontsluiting van het gebied: voornamelijk de Wellestraat moet worden ontlast - vraagt zich af waarom de zone stationsomgeving Denderleeuw verbreedt ter hoogte van de bvba: zij is niet essentieel en bovendien strijdig met de opties van het ontwerp gemeentelijk structuurplan. De betrokkene vraagt dan ook om het perceel met kadastraal nummer 500/2 uit de zonering stationsomgeving Denderleeuw te halen en te voegen bij het bestaande bedrijf. Vlacoro wijst erop dat het betrokken perceel 500/2 volgens het huidige gewestplan gelegen is in een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen. In het RUP wordt het perceel opgenomen in een gebied dat blijkens stedenbouwkundig voorschrift 9.1.1 bestemd is voor personeelsintensieve en bezoekersintensieve activiteiten, openbare groene en verharde ruimten en stedelijk wonen. In dat gebied zijn ook aan het wonen verwante voorzieningen zoals winkels voor dagelijkse aankopen, horeca, kleine bedrijven, openbare en private nutsvoorzieningen en diensten, sociaal-culturele inrichtingen en recreatieve voorzieningen mogelijk voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving. Vlacoro meent dan ook dat een opname in de stationsomgeving Denderleeuw op het vlak van bedrijvigheid meer mogelijkheden biedt. Ook de spoorgebondenheid wordt met het RUP niet onmogelijk gemaakt, wel integendeel. Het RUP heeft wel tot gevolg dat de inrichting van het gebied gebeurt vanuit een globaal inrichtingsrapport, wat de ruimtelijke kwaliteit ervan moet garanderen. Vlacoro kan dergelijke optie steunen. Vlacoro stelt vervolgens vast dat het op 22 oktober 2002 vastgestelde ontwerp gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Denderleeuw inderdaad een lokaal spoorgebonden bedrijventerrein situeert binnen de omschrijving van de stationsomgeving Denderleeuw zoals opgenomen in het huidig RUP (kaart 47 na blz. 106 van het richtinggevend gedeelte van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan tegenover plan 9 van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan). Het een is alleszins niet compatibel met het ander. Vanuit procesmatig oogpunt betreurt Vlacoro dit. Vlacoro is ook van oordeel dat dit ontwerp gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Denderleeuw geen gevolgtrekkingen mag impliceren ten aanzien van het voorliggend gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Wat de ontsluiting van de stationsomgeving betreft, wijst Vlacoro erop dat er één onbebouwd perceel langs de Steenweg op Aalst mee is opgenomen omwille van de potenties ervan als toegang tot het gebied. Vlacoro kan de opgeworpen bezwaren dan ook niet bijtreden.
76
Dossier 68
Opmerkingen 5. Aquafin (2095) wijst op de aanwezigheid van de Aquafin – collector ’94.442: Denderleeuw – Collector Kampstraat tot Fabriekstraat’. Bovenop de collector werden door Aquafin erfdienstbaarheden gevestigd (o.m. recht van doorgang, verbod tot bebouwing) over een breedte van 10m. Vlacoro merkt op dat bij de realisatie van de Stationsomgeving Denderleeuw rekening moet worden gehouden met de erfdienstbaarheden van Aquafin.
77
Dossier 68
B.2.10 PLAN 10: GEMENGD REGIONAAL BEDRIJVENTERREIN DENDERLEEUW OOST Opmerkingen 1. Aquafin (2095) wijst op de aanwezigheid van de Aquafin – collector ’94.442: Denderleeuw – Collector Kampstraat tot Fabriekstraat’. Bovenop de collector werden door Aquafin erfdienstbaarheden gevestigd (o.m. recht van doorgang, verbod tot bebouwing) binnen de zone van 5m. Vlacoro merkt op dat bij de realisatie van het gemengd regionaal bedrijventerrein Denderleeuw Oost rekening moet worden gehouden met de erfdienstbaarheden van Aquafin.
78
Dossier 68
B.2.11 PLAN 11: RANDSTEDELIJK GROENGEBIED OUDE DENDER Bezwaren met betrekking tot de aanleg van fiets- en wandelpaden 1. De dienst Monumenten en Landschappen Oost-Vlaanderen (2091) merkt op dat de aanleg van fiets- en wandelpaden het kombergend vermogen van dit natuurlijk overstromingsgebied niet mag verhinderen. De afdeling Natuur Oost-Vlaanderen (2092, 2571) is van mening dat bij de aanleg van fiets- en wandelpaden moet worden rekening gehouden met het feit dat dit gebied in de winter blank staat. De aanleg mag de normale overstroming niet negatief beïnvloeden, noch onmogelijk maken. De dienst oordeelt dat het recreatief medegebruik ondergeschikt moet zijn aan het functioneel gebruik. Wat het kombergend vermogen van het gebied betreft merkt Vlacoro op dat de stedenbouwkundige voorschriften in artikel 11.1.1 voorzien in de mogelijkheid van een verhoging van het kombergend vermogen. Blijkens de toelichtingsnota (blz. 122) betreft het een verhoging in functie van de daling van het kombergend vermogen van de Dendervallei elders. Mede gelet op de recente watersnood in de Dendervallei in het algemeen en in de buurt van de Oude Dender in het bijzonder dringt Vlacoro erop aan dat bij de ontwikkeling van het randstedelijk groengebied Oude Dender voorrang wordt verleend aan het capteren van water en dit te vertalen in de stedenbouwkundige voorschriften. Het staat voor Vlacoro alleszins vast dat de aanleg van fiets- en wandelpaden het kombergend vermogen van dit natuurlijk overstromingsgebied niet nadelig mag beïnvloeden. Andere bezwaren 2. Het Instituut voor Natuurbehoud (2593) stelt dat in de GNBS (gewenste natuur- en bosstructuur, zoals is opgesteld vanuit de sector natuur op het I.N. in samenwerking met het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, de afdeling Bos en Groen en de afdeling Natuur) het overgrote deel van het gebied is aangeduid als natuurverwevingsgebied. Het instituut staat positief t.o.v. de bestemming tot groengebied mits een overdruk van natuurverwevingsgebied Vlacoro wijst erop dat de afbakening van natuurverwevingsgebieden als overdruk deel uit maakt van het afbakenen van de gebieden van de natuurlijke structuur en de agrarische structuur, terwijl het in dit RUP gaat om de afbakening van een regionaalstedelijk gebied. Vlacoro merkt op dat de prioritaire acties binnen het RUP vertaald worden in bestemmingswijzigingen met betrekking tot bedreigde fragmenten. Bijvoorbeeld door in twee fragmenten van Osbroek-Gerstjens een overdruk GEN te voorzien, bestendigt het RUP het gevoerde beleid met betrekking tot de afbakening als stedelijk natuurelement. Vlacoro stelt zich de vraag hoe binnen het gewestelijk RUP met de gewestelijke afbakeningsprocessen – gewenste agrarische structuur (GAS) en het Vlaams ecologische netwerk (VEN) – moet worden omgegaan. Dient binnen de afbakeningsprocedure de overdruk GEN, dan wel natuurverweving, een ruimtelijke verankering te krijgen in die prioritaire gebieden die onder stedelijk druk staan of is hiertoe een apart gewestelijk RUP aangewezen? 3. De Boerenbond (Oost-Vlaanderen) (2611) vindt de beoordeling van dit gebied in het RUP ‘van een saai weilandgebied naar een avontuurlijk multifunctioneel valleigebied’ (zie Bijlage III - Toelichtingsnota p. 120) onaanvaardbaar. Zij wijst op de natuurwaarde van weilanden en meent dat het gebied niet thuishoort in het stedelijk gebied Aalst. Verder heeft de Boerenbond (Oost-Vlaanderen) bezwaren tegen de betrokken stedenbouwkundige voorschriften. Vlacoro is van oordeel dat de term “saai” hier moet begrepen worden in de betekenis van monofunctioneel en met beperkte visuele en belevingswaarde, daar waar de toekomstige bestemming duidelijk een gevarieerde invulling en gebruiksmogelijkheden geeft. Verder wenst Vlacoro erop te wijzen dat de stedenbouwkundige voorschriften in artikel 11.1.1 uitdrukkelijk voorzien dat landbouw in de ruime zin mogelijk blijft op voorwaarde dat er geen nieuwe landbouwbedrijfsgebouwen worden opgericht (wat voor Vlacoro een aanvaardbare beperking is).
79
Dossier 68
Vlacoro stelt vervolgens vast dat het gebied in het RUP is opgenomen omwille van de volgende doelstellingen: het behoud van open ruimte als onderdeel van de vallei van de Dender en als open ruimte tussen de verstedelijkte kernen van Denderleeuw en Liedekerke en het creeëren van mogelijkheden voor een laag-dynamische recreatieve invulling op het niveau van het stedelijk gebied die moet bijdragen tot een verhoging van de stedelijke woon- en leefkwaliteit in Denderleeuw (en Liedekerke). Gelet op deze doelstellingen meent Vlacoro dat het gebied wel degelijk in het regionaalstedelijk gebied thuishoort. Opmerkingen 4. Aquafin (2095) wijst op de aanwezigheid van de Aquafin – collector ’96.240A: Liedekerke – Collector Liedekerke’. Bovenop de collector werden door Aquafin erfdienstbaarheden gevestigd (o.m. verbod tot bebouwing) over een breedte van 5m. Vlacoro merkt op dat bij de realisatie van het randstedelijk groengebied Oude Dender rekening moet worden gehouden met de erfdienstbaarheden van Aquafin.
80
Dossier 68
B.2.12 PLAN 12: STEDELIJK WOONGEBIED REGIONAALSTEDELIJK GEBIED AALST Bezwaren die betrekking hebben op het volledige plan 1. De vzw Raldes wijst op de urbanisatietendens en heeft bedenkingen bij de realisatie van bijkomende woongebieden, gelet op een dalend inwonersaantal van Aalst. Bovendien worden de cijfers die de zogenaamde behoefte aan bijkomende woongelegenheden uitdrukken niet bewezen of gemotiveerd. Vlacoro merkt op dat het voeren van een aanbodbeleid inzake woningen één van de essentiële opdrachten van een stedelijk gebied beleid is. Daarom worden strategische locaties, waaronder een belangrijk deel van de woonuitbreidingsgebieden, in het afbakeningsplan opgenomen als stedelijk woongebied. Er werd ook hier een fundamentele keuze gemaakt inzake het aanduiden van stedelijke woongebieden om tegemoet te komen aan de gevraagde taakstelling inzake woongelegenheden. Hiervoor werd vooral beroep gedaan op de beschikbare woon- en woonuitbreidingsgebieden. Vlacoro merkt op dat de keuze voor de aan te snijden gebieden voldoende gemotiveerd wordt in het ‘Ontwerp van afbakeningsvoorstel van maart 2000’. Uit een onderzoek van de binnengebieden en de bestaande woonuitbreidingsgebieden worden die gebieden aangeduid die een invulling kunnen geven aan de taakstelling inzake woonbehoefte. Ook de woonprogrammatie komt hierin duidelijk aan bod (p. 67). De weergave in de toelichtingsnota is een verkorte samenvatting van deze studie. Inzake de hypothese van de gewenste ruimtelijke structuur wordt volgend programma vooropgesteld: - 1723 woningen: percelen aan uitgeruste weg en in goedgekeurde verkavelingen - 644 woningen: aan te spreken leegstand - 3910 woningen: te ontwikkelen woongebieden Bij een realisatiegraad van 70% voor de nieuw te ontwikkelen gebieden en een consequent aanbodbeleid, kunnen er in het totaal 5104 bijkomende woongelegenheden worden gerealiseerd in het regionaalstedelijk gebied Aalst voor een periode van 1997-2007. Op basis van de voorontwerpen van de structuurplannen van Aalst en Denderleeuw werd een lijst opgesteld met de mogelijk aan te snijden zones voor stedelijk woongebied. Dit is volledig opgenomen in de toelichtingsnota (p. 19-20) en bijhorende kaart 0.3. Vlacoro merkt wel op dat de legende voor de lettercodes ontbreekt en dat men hierdoor geen goed beeld krijgt van de keuze voor de gebieden. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij m.b.t. de daling van de bevolking. Het RSV bepaalt dat binnen het afgebakende stedelijk gebied een aanbodbeleid wordt gevoerd inzake woongelegenheden (p. 330, 341). Indien bovenstaande redenering wordt gevolgd betekent dit de facto een pleidooi voor een verdere suburbanisatie. En dat is net wat het RSV probeert te vermijden. 2. De Dienst Toerisme Vlaanderen173 vraagt om de lijst van art. 12.1.1 (Bijlage III – Toelichtingsnota p.131), met name de aan het wonen verwante voorzieningen, ook aan te vullen met fiets- en voetgangersverbindingen. Vlacoro treedt dit bezwaar niet bij omdat dit integraal deel uitmaakt van de inrichting van het gebied. Het niet vermelden van deze voorzieningen houdt niet in dat ze niet mogelijk zijn. Fiets- en voetgangersvoorzieningen zijn expliciet nodig voor het functioneren van stedelijk wonen. 3. Natuurpunt174 vraagt duidelijkere bepalingen omtrent het vrijblijvend karakter van een mogelijke aansnijding van bijkomende woonuitbreidingsgebieden. Ze menen dat hiertoe eenduidige criteria moeten worden toegevoegd, die meer garanties geven voor het respecteren van de 60/40 norm en stellen daarbij voor dat er een bepaling wordt voorzien die vastlegt dat een gemeente naast een fasering van de aansnijding van woonuitbreidingsgebieden ook de referentieverhouding in acht moet nemen. Er moet m.a.w. een koppeling worden opgelegd tussen het aantal nieuw aan te snijden gronden en meer inbreidingsgerichte projecten binnen het stedelijk gebied. Verder is Natuurpunt van mening dat de behoefte aan bijkomende woongelegenheden te onderzoeken valt. Er is inderdaad een grote nood aan bijkomende woningen, maar dit mag niet leiden tot
81
Dossier 68
suburbanisatie door een niet opportune locatie van bijkomende woongelegenheden. Er is vooral nood aan meer kwalitatieve woonvoorzieningen binnen stedelijke gebieden met bijzondere aandacht voor diverse aspecten van leefbaarheid (groenvoorzieningen, verkeersveiligheid, …). Ze stelt voor om dit te doen in een specifiek RUP ter uitvoering van het afbakeningsplan. Dit laatste moet daartoe wel de nodige bepalingen en garanties bevatten. Vlacoro merkt op dat het hier gaat om stedelijke woongebieden, geen woonuitbreidingsgebieden. Deze stedelijke woongebieden worden aangeduid om tegemoet te komen aan de taakstelling inzake wonen. Hiervoor verwijst Vlacoro naar haar antwoord bij kader 1. Aangezien de woongebieden in het stedelijk gebied liggen moet de norm van 25 woningen per hectare voor een ruimtelijk samenhangend geheel gewaarborgd blijven. De omrekening van de 60/40-verhouding werd opgenomen in het ontwerp van afbakeningsvoorstel van maart 2000 (p. 30). Vlacoro merkt op, m.b.t. de suburbanisatie, dat een afbakeningsproces net het doel heeft om suburbanisatie te vermijden door de concentratie van woongelegenheden in het stedelijk gebied. De voorschriften (artikel 12.1.1) stellen dat een stedelijk woongebied bestemd is voor stedelijk wonen, openbare groen en verharde ruimte en aan het wonen verwante voorzieningen. Daarbij wordt nog aandacht besteed aan verweving van activiteiten, differentiatie van woningtype en/of woningdichtheid. 12.a Hofstade 4. De eigenaar 175 van de percelen sectie C, 452/G, 452/H en 465/C te Hofstade langsheen de N41 vraagt om zijn percelen met bestemming landbouwzone in te kleuren als woonzone. Omdat de percelen zijn ingesloten tussen woonzones zijn zij als landbouwgrond geen waarde meer. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij. De percelen vallen binnen de afbakeningslijn, maar liggen ruimtelijk geïsoleerd t.o.v. het stedelijk woongebied Hofstade, waardoor het niet evident is deze hierbij op te nemen. Voor de aanduiding van stedelijke woongebieden wordt trouwens gezocht naar grote aaneengesloten gehelen om te voorzien in de taakstelling inzake wonen. Opmerkingen 5. Aquafin176 wijst op de aanwezigheid van de Aquafin – collector ’95.455: Aalst – Collector Hofstade’. Bovenop de collector werden door Aquafin erfdienstbaarheden gevestigd (o.m. verbod tot bebouwing) over een breedte van 11m. Vlacoro merkt op dat bij de uitvoering van het stedelijk woongebied Hofstade rekening moet worden gehouden met de erfdienstbaarheden van Aquafin. 12.b Ten Rozen 6. Een bezwaarindiener meent 177 dat het ontbrekende gedeelte van de straat Bosveld (met o.m. woning indieners) dient opgenomen te worden in stedelijk woongebied Ten Rozen; op die manier krijgen legale woningen die zonevreemd zijn wegens gewestplan, juridische zekerheid. Vlacoro merkt op dat Bosveld aansluit bij het stedelijk woongebied. De linkerhelft van de straat werd niet opgenomen omdat het agrarisch gebied is (gewestplan) en omdat dit gebied gebruikt wordt voor glastuinbouw, zodat er ook ruimtelijke redenen bestaan om het gebied niet op te nemen als stedelijk woongebied. Vanuit het DRO (artikel 193 §3, 2de lid) wordt aan de gemeentelijke overheid opgedragen om een oplossing te bieden voor zonevreemde woningen.
82
Dossier 68
12.c Immerzeeldreef Bezwaren tegen de aansnijding recreatiemogelijkheden
van
groene,
waardevolle
zones
en
het
verlies
aan
7. Het gebied dat wordt aangeduid als woonuitbreidingszone bevat een grote groene zone en uniek landschap (tussen de Kluisdreef en de Immerseeldreef/Snoekstraat of deze van de Affligemdreef, Wortelland, Steenland en Kluisdreef enerzijds en deze van de Immerzeeldreef, de Snoeck-, Potaarde- en Putbosstraat anderzijds) met waardevolle natuurelementen, zoals bomenrijen en poelen. Volgens de bezwaarindieners moet het als dusdanig worden behouden.178 Verschillende bezwaarindieners wijzen op het feit dat het betrokken gebied momenteel landschappelijk waardevol agrarisch gebied uitmaakt.179 Bovendien is het gebied ecologisch waardevol. Het gaat om een uitzonderlijke beekvallei (van de Zomergembeek). Het is een permanente verblijfplaats en fourageergebied voor diverse vogelsoorten en een verpozingsplaats voor trekvogels. Het wordt doorkruist door een erkende waterloop (met kleine waterbronnen) en is een laatste natuurlijk leefgebied voor insecten en vlinders180 en klein wild zoals hazen, veldmuizen en fazanten.181 Het groene gebied kan dan dienen als verbinding tussen het Gerstjensbos en het Kluisbos.182 In bezwaarschrift 2578 wordt er op gewezen dat door het gebied te bestemmen als natuurgebied Gerstjens niet zo geïsoleerd zou liggen. De bezwaarindiener 2588 verwijst naar het voorontwerp van het RSP van Aalst van maart 2001 waarin het gebied de herbestemming kreeg van groengebied, dit om aansluiting te krijgen tussen de natuurgebieden Gerstjens en Kluisbos. Door het betrokken gebied te laten bebouwen wordt de verbinding tussen Osbroek, Gerstjens, het sportcomplex De Zandberg, het Kravaalbos en de Kluizen verbroken.183 Vlacoro merkt op dat het stedelijk woongebied Immerzeeldreef volledig gelegen is in woongebied en woonuitbreidingsgebied. Bij de aanleg van het gebied moeten het beekje in het noordelijk deel en de noordelijke oeverrand van de Zomergembeek zoveel mogelijk geïntegreerd worden. De stedenbouwkundige voorschriften voorzien garanties voor het behoud van bestaande groenelementen (artikel 12.1.1). Hierin wordt aandacht besteed aan de openbare groene ruimte en de verenigbaarheid van bepaalde functies met de onmiddellijke omgeving. Bovendien moet bij elk groot project een nota worden toegevoegd die de meerwaarde van het project voor de omgeving vastlegt. De Zomergembeek (zuidelijke grens) wordt opgenomen als randstedelijk groengebied (plan 6).Dit gebied vormt de zuidelijke grens van het stedelijk woongebied Immerzeeldreef en wordt uitgewerkt in de vorm van een buurtpark, zodat er toch nog een zekere garantie is van groen in de wijk. Het randstedelijk groenelement Zomergembeek vormt tevens een groene verbinding met het stedelijk natuurelement Osbroek-Gerstjes (plan 5). Vlacoro merkt op dat in het ontwerpstructuurplan Aalst (5 november 2002) de Zomergembeekvallei is aangeduid als gemeentelijk aandachtsgebied. Dit gebied vormt een groene corridor tussen het Kluisbos en Osbroek-Gerstjens. 8. Volgens een bezwaarschrift 184 is het gebied nu een waardevol natuuruitbreidingsgebied. De indieners van andere bezwaarschriften 185 zijn van mening dat het gebied moet worden opgenomen als deel van het VEN of IVON. In nog een ander bezwaarschrift 186 wordt gevraagd om het gebied tussen de Kluisdreef en de gracht nummer 28 (van de Atlas van Aalst der buurtwegen) en de buurtwegen nummer 96 en 98 anderzijds (Atlas der buurtwegen van de stad Aalst) te reserveren voor landbouw zoals nu, en eventueel later te herbestemmen tot groenzone binnen de stad. Daarnaast dienen volgens de bezwaarindiener een bouw- en verkavelingsverbod te worden opgelegd binnen deze grenzen, met uitzondering van nu bebouwde percelen van Kluisdreef nummer 45, 57 en 75. Vlacoro merkt op dat de zone begrepen binnen het RUP geen betrekking heeft op het natuurgebied. Het stedelijk woongebied Immerzeeldreef ligt volledig in woon- en woonuitbreidingsgebied en sluit aan bij de bestaande woongebieden. Vlacoro merkt op dat de invulling van dit gebied een optie is voor de invulling van de taakstelling inzake bijkomende woongelegenheden en verwijst hiervoor naar haar antwoord bij kader 1. Omdat het gebied ontwikkeld zal worden als woongebied, kan geen bouw- en verkavelingsverbod worden opgelegd. De huidige landbouwfunctie vervalt. 83
Dossier 68
Vlacoro merkt op dat het natuurgebied rond het Kluisbos een extra afscherming van de woonfunctie krijgt door het aanduiden van de Zomergembeek ten zuiden van Immerzeeldreef als randstedelijk groenelement. 9. De bezwaarindieners wijzen op een aantal functies van het betrokken gebied. Het gebied dient als recreatiegebied voor wandelaars, fietsers.187 De betrokken groene zone doet nu dienst als groene long temidden van de grote woonkernen.188 Ook zou door de woonuitbreiding een aantal goede landbouwgronden tenietgaan.189 Om te voorzien in de taakstelling werd gekozen voor de invulling van bestaande woonuitbreidingsgebieden (zie ook antwoord bij kader 1). Het verlies aan recreatie wordt opgevangen door het randstedelijk groengebied Zomergembeek (inrichting als buurtpark, mogelijkheid tot sportvoorzieningen) en het stedelijk natuurelement Osbroek-Gerstjens (recreatieve functie). In de stedenbouwkundige voorschriften (artikel 12.1.1) wordt voorzien in een kwalitatieve woonomgeving met aandacht voor open ruimte en recreatieve voorzieningen. Vlacoro merkt op dat het gebied woonuitbreidingsgebied is, geen landbouwgebied. 10. Sommige bezwaarindieners wijzen er op dat het onlogisch is, en tevens strijdig is met het RSV, om de betrokken groene zone teniet te doen aangezien men juist de groene zones en open ruimten wil behouden.190 Vlacoro verwijst hierbij naar de antwoorden bij kader 1 en kader 7. 11. Sommigen zijn in het algemeen voor een behoud van groen en natuur191, tegen versnippering van open ruimte 192 en visuele landschapsvervuiling 193. Iemand verwijst naar thema 12 van het milieubeleidsplan waarin een standpunt wordt ingenomen tegen versnippering van samenhangende systemen die van belang zijn voor de biodiversiteit en de maatschappelijke coherentie 194. Het zou hier ook gaan om een van de weinige gebieden gaan waar nog geen lichtvervuiling 195 is. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 1 inzake de taakstelling van het RSV. Door wonen te concentreren kan men een versnippering van de open ruimte elders voorkomen. De Zomergembeek vormt hier het samenhangend systeem, als een verbinding tussen het Kluisbos en Osbroek-Gerstjens. Lichtvervuiling is een kwestie die men af moet wegen afhankelijk van de locatie. In het stedelijk gebied zullen daarvoor uiteraard andere normen en criteria gelden dan in het buitengebied. Bezwaren vanuit de optiek van de gezondheid en de leefkwaliteit 12. Bepaalde bezwaarindieners menen dat de aanwezigheid van een groene omgeving belangrijk is voor de gezondheid. Drukbewoonde omgevingen houden ook lawaai, vervuiling, en verkeersoverlast in.196 Te grote leefkernen zijn onleefbaar.197 Binnen de stedelijke woongebieden is er behoefte aan een zekere kwaliteit van het leefmilieu, wat onder meer een voldoende groenvoorziening impliceert die kan dienen als buffer tegen lawaai, luchtvervuiling, ... en waardoor het gehele gebied kan ademen.198 De indiener van een bezwaarschrift 199 vraagt om een milieueffectenrapportage. Bovendien zal er indien men hoogbouw toelaat tot 6 niveaus een vermindering zijn van de leefkwaliteit omwille van de verstoring van het zicht en de inkijk. De hoogbouw is niet verenigbaar met de bestaande villa’s en de eengezinswoningen.200 Volgens andere bezwaarschriften 201 mag de nood aan bijkomende woningen niet leiden tot een willekeurige inplanting van woningen in het reeds dichtbevolkte Vlaanderen en mogen geen nieuwbouwprojecten worden opgestart die vloeken met de huidige inplanting. Men moet rekening houden met RSV, RUP, ecologische elementen en adviezen van deskundigen. Vlacoro verwijst voor haar antwoord m.b.t. de kwaliteit van het leefmilieu naar haar antwoorden bij de kaders 7, 8 en 9. Vlacoro merkt op dat een milieueffectenrapportage pas nodig is bij projecten van meer dan 2000 woningen of voor de ontwikkeling van een oppervlakte van 10 ha.
84
Dossier 68
Vlacoro merkt op dat in de voorschriften nergens wordt vermeld dat hoogbouw van zes verdiepingen mogelijk is. Er wordt wel een dichtheid van 25 wo/ha nagestreefd, alsook een vorm van woningdifferentiatie. Een nieuw aan te leggen woongebied moet trouwens in harmonie zijn met zijn omgeving, waardoor het uitgesloten lijkt dat hoogbouw hier mogelijk is. Aan deze nieuwe woonwijken zijn een aantal kwaliteitseisen verbonden (zie artikel 12.1.1). 13. Een aantal bezwaarindieners 202 hebben hun twijfels omtrent de woningnood. Die zou er blijkens advertenties van aangeboden woningen niet zijn, woningen van hoogbejaarden zouden op korte termijn bereikbaar zijn voor jongeren. Ook wordt de vraag naar een woonbehoeftenstudie gesteld 203. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 1. 14. Een aantal bezwaarindieners vindt het niet correct dat hun huidige woonomgeving wordt aangetast. Zij wijzen erop dat net de bestaande rust en landelijkheid de redenen zijn waarom zij daar wonen.204 Er wordt gepleit voor het behoud van het residentiële karakter.205 Het gebied is nu immers een aangename woonen wandelomgeving.206 Bovendien leidt dit alles tot een waardevermindering van de woning.207 Vlacoro merkt op dat de bezwaarindieners wonen in een gebied dat deels de bestemming woonzone heeft en deels de bestemming woonuitbreidingsgebied. Deze bestemming impliceert dat er woningen kunnen komen. Vlacoro verwijst naar haar antwoord bij de kaders 7 en 9 i.v.m. de compensatie van groen en groenvoorzieningen. Vlacoro merkt op dat of het ontwikkelen van een woongebied en positieve of negatieve invloed heeft op de waarde van de woningen nu nog niet kan voorspeld worden. Bezwaren met betrekking tot de risico’s op wateroverlast 15. Het betrokken gebied doet volgens verschillende bezwaarindieners momenteel dienst als bezinkingsbekken voor het regenwater en als natuurlijk overstromingsgebied. Bijkomende bebouwing zou er toe leiden dat de beken en de ondergrond deze functie niet meer zouden kunnen vervullen, dit met verhoogde overstromingskansen tot gevolg.208 Zij wijzen vaak ook naar de recente overstromingen in het gebied en naar het risico op ecologisch onevenwicht.209 De vzw Mantelgroep Michaëli wijst erop dat de grondopbouw wordt gekenmerkt door vrij langzaam waterdoorlatende afzettingen en dat men vanaf 9m diepte belandt in een ondoorlaatbare tertiaire klei. Wanneer de open ruimte wordt weggenomen wordt wateroverlast waarschijnlijk. Het feit van de verhardingen en ophopingen van de grond ten behoeve van de woningbouw zal dit enkel nog meer in de hand werken. Ook in andere bezwaarschriften wordt op de kwetsbaarheid van het gebied inzake grondwater Volgens een andere bezwaarindiener 210 moet de beekvallei behouden en gevrijwaard van bewoning blijven omdat het een gevoelige balans heeft in zijn waterhuishouding en zowel ter plaatse als stroomafwaarts gevaar geeft voor overstromingen (bijvoorbeeld zeer duidelijk na de stortvlaag van 30 juli 2002, maar ook op andere momenten minder ernstig). De beek heeft immers stroomopwaarts een natuurlijk overstromingsbekken waarvan de natuurlijke bergingscapaciteit ingeval van bebouwing ver overtroffen zal worden. Verder zijn de lokale omstandigheden zeer ongunstig voor insijpeling van hemelwater en is het een kwetsbaar gebied wat het grondwater betreft. In een bezwaarschrift wordt gewezen op de Maargracht die ook een beekvallei vormt en een overstromingsgebied is.211. Vlacoro merkt op dat uit kaart 12c3 blijkt dat het noordelijk deel van het aangeduide gebied wel degelijk vochtig is. Daarom vraagt zij, gezien de bezorgdheid van een aantal inwoners en de huidige overstromingsproblematiek, om bij de stedenbouwkundige voorschriften een extra voorschrift op te nemen inzake het waterbeheer in nieuw aan te leggen woongebieden en dit te koppelen aan landschappelijke en andere waarden. Overigens kan dienaangaande ook worden verwezen naar het antwoord bij kader 7.
85
Dossier 68
16. Bovendien betekent elke nieuwe verkaveling bijkomende rioleringen. Deze bijkomende rioleringen moeten dan worden aangesloten op het huidige rioleringsnet dat nu reeds overbelast is. 212 Grachten dienen regelmatiger onderhouden. Verkavelingen verminderen ook gevoelig het kombergend vermogen van het gebied213. Er wordt dan ook door meerdere bezwaarindieners gevraagd om een watertoets zoals voorzien in het Vlaamse decreet “Integraal Waterbeleid” van 19 juli 2002.214 Vlacoro merkt op dat de aanleg van nieuwe rioleringen geen voorwerp is van het RUP. Vlacoro merkt op dat er met betrekking tot de watertoets weliswaar nog geen goedgekeurd decreet is, maar is van mening dat dit moet worden opgevangen in een stedenbouwkundig voorschrift. Bezwaren tegen bijkomende woongebieden in groene zones 17. Meerdere bezwaarindieners zijn van mening dat eerst de verkrotte en leegstaande gebouwen (inclusief oude fabrieksgebouwen in stadscentrum) moeten hergebruikt worden, zodat er geen bijkomende nood meer is om nieuwe terreinen aan te snijden.215 Volgens verschillende bezwaarindieners moet dit hergebruik gestimuleerd worden door premies voor vernieuwing van gebouwen.216 Verder moeten de verkavelingen selectief en verantwoord worden uitgevoerd op braakliggende gronden.217 Het aansnijden van groene gebieden kan enkel dienen als noodoplossing en er moet meer aandacht worden besteed aan het zoeken van alternatieven.218 Sommige bezwaarindieners219 pleiten voor het herleefbaar maken van de stad (wat o.m. een vermindering van onveiligheid zou meebrengen) in plaats van het aansnijden van het weinige groen dat nog rest. Een bezwaarindiener220 meent dat de omzetting van het woonuitbreidingsgebied in woonzone bovendien onvoldoende gefundeerd is. Een andere bezwaarindiener 221 is van oordeel dat als uiterste norm alleen een residentiële bestemming aanvaardbaar is na aanpak van leegstand in de stad. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij kader 1. Bezwaren inzake de mobiliteitseffecten van de woonuitbreiding 18. Meerdere bezwaarindieners wijzen op de gevolgen van een bijkomende bewoningsdruk op het verkeer en dit op een onaangepaste wegeninfrastructuur die nu reeds overbelast is.222 Deze toenemende verkeersdruk zal leiden tot een grotere verkeersonveiligheid, onder meer van de zwakke weggebruiker.223 De bestaande wegen richting Brussel, Gent (Aelbrechtlaan) en Aalst zijn reeds verzadigd.224 Er wordt gevraagd om een verkeersstudie.225 Bovendien is er geen afdoende openbaar vervoer om de uitbreiding te verwerken.226 Vlacoro merkt op dat het mobiliteitsplan rekening moet houden met eventueel bijkomende verkeersafwikkelingen. Bezwaren inzake inspraak en maatschappelijk draagvlak 19. De indiener van een bezwaarschrift227 meent dat er te weinig rekening wordt gehouden met de reactie van de burgers. Hij is tevens van mening dat de werkwijze van de stad Aalst strijdig is met de richtlijnen van de Vlaamse overheid dat de stem van burger inzake de ruimtelijke ordening telt. Vlacoro merkt op dat de bevolking op twee manieren werd betrokken bij het afbakeningsproces: enerzijds door informatieverschaffing door de overheid (infovergaderingen, folders…) en anderzijds door inzage in het dossier en de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tijdens het openbaar onderzoek.
86
Dossier 68
Andere bezwaren 20. De betrokkene228 wijst erop dat eventuele onteigeningen niet uitgesloten zijn, zodat de huidige bewoners met een grote tuin het risico lopen om voor een deel te worden onteigend. Dit zou er toe leiden dat deze mensen niet langer hun hobby en levenswijze (tuinieren) kunnen verderzetten. Iemand 229 wenst geen onteigeningen van eigendom in het algemeen. Vlacoro merkt op dat voor dit gebied een recht van voorkoop (zoals bepaald in artikel 63 D.R.O.) geldt, geen onteigeningen. Het gaat hier om een stedelijk woongebied, waar andere rechten en plichten gelden dan in het buitengebied, zoals bijvoorbeeld het feit dat men dichter op elkaar woont. 21. Een bezwaarindiener 230 vraagt geen verandering van bestemming omdat woning en gronden die afhangen van het landbouwbedrijf zich in de betrokken zone bevinden. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij. De huidige bestemming van het gebied is woonuitbreidingsgebied, geen agrarisch gebied. 22. Een betrokkene231 dient bezwaar in tegen het voorziene voorkooprecht. Hij wenst zelf zijn kopers te selecteren en meent dat dit een fundamenteel recht is. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij. Het voorkooprecht is een voorgeschreven procedure die voorkomt uit artikel 63 van het D.R.O. Dit principe wordt overgenomen in art. 12.1.2 van de stedenbouwkundige voorschriften en is bijgevolg van toepassing op de aangeduide stedelijke woongebieden. Het voorkooprecht is één van de middelen om tot een daadwerkelijke realisatie van de bestemming te komen. 23. Een bezwaarindiener232 meent dat de sociaal behoevenden verspreid moeten leven en niet geconcentreerd in een bepaald gebied met sociale woningen. Vlacoro merkt op dat stedelijke woongebieden voorzien een gedifferentieerd woonmilieu, wat inhoudt dat er zowel ruimte moet zijn voor sociale woningen als voor open bebouwing (RSV, p. 333). Dit wordt integraal opgenomen in de stedenbouwkundige voorschriften artikel 12.1.1, § 2 (differentiatie van woningtype of woningdichtheid). 24. Sommige bezwaarindieners233 stellen dat het behoud van de schaarse natuur moet primeren op het winstbejag. Iemand234 meent dat de menselijke kant moet voorrang hebben op de zakelijke. Vlacoro verwijst hierbij naar haar antwoord bij kader 1 (keuze en taakstelling RSV) en naar kaders 7 en 9 voor compensatie aan groen. 25. Sommige bezwaarindieners235 menen dat de schoolomgeving onveiliger zal worden. Anderen236 vragen zich af hoe kinderen nog zullen kunnen bewust gemaakt worden van de natuur. Een bezwaarindiener237 wijst erop dat de bestaande onderwijsinstellingen de plotse toename aan kinderen niet zullen kunnen absorberen. Vlacoro merkt op dat de veiligheid van de schoolomgevingen moet worden opgevangen in het mobiliteitsplan. De overige opmerkingen zijn geen zaak van de ruimtelijke ordening. 26. Een bezwaarindiener238 wijst op de onaangepastheid van de openbare infrastructuur. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij. De infrastructuur en de ontsluiting van het gebied worden voorzien bij de inrichting van het stedelijk woongebied.
87
Dossier 68
12.d Heuvel Opmerkingen 27. Aquafin239 wijst op de aanwezigheid van de Aquafin-collector ’95.473 – Erembodegem: Groenstraat – Heuvel’. Aquafin vestigde de nodige zakelijke rechten ter hoogte van de collector en er werd ondermeer een erfdienstbaarheid gevestigd die verbiedt dat er hoogstammen en diepwortelende struiken worden geplant. Dit verbod moet blijven om schade aan de leiding te vermijden. De breedte van de zone van erfdienstbaarheden is ter plaatse 10m. Vlacoro merkt op dat bij de uitvoering van het stedelijk woongebied Heuvel rekening moet worden gehouden met de erfdienstbaarheden van Aquafin. 12.e Erembodegem 28. In het ontwerp van RUP wordt nergens vermeld dat er op die plaats 3 hoogspanningslijnen aanwezig zijn (die nochtans voorzien zijn in het huidige gewestplan). Bij de verdere ontwikkeling van dit gebied als woongebied moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de hoogspanningslijnen. De mastvoeten moeten, ook met zwaar materieel, te allen tijde bereikbaar blijven voor onderhoud en bij noodgevallen240. Vlacoro merkt op dat bij de uitvoering van het stedelijk woongebied Erembodegem rekening moet worden gehouden met aanwezigheid en de bereikbaarheid van de 3 hoogspanningslijnen. 12.f Denderleeuw Geen bezwaren. 173
2574 2603 2090 176 2095 177 2986 178 27, 45, 248, 250, 2081, 2578, 2588, 2595, 2716, 2729, 2898, 2992, 3027, 3028, 3029, 3030, 3031, 3032, 3069, 3070, 3136, 3138, 3139, 3140 + 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 179 2081, 2578, 3027, 3028, 3029, 3030, 3031, 3032, 3069, 3070, 3136 + 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 180 2912. 181 2081, 2578, 2588, 2595, 2716, 2896, 2898, 3137, 3138, 3139, 3140 + 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 182 27, 2081, 2588, 2715, 2716, 2789 + 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 183 2715 + 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 184 2898 185 3031,3032. 186 2898 187 27, 2081, 2729, 3137, 3138, 3139, 3140 + 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 188 27, 45, 2081, 2578, 2715, 2716, 2717, 2729, 3027, 3028, 3029, 3030, 3031, 3032, 3069, 3070, 3136, 3138, 3139, 3140 + 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 189 248, 250, 2588, 2925, 2992, 3137 + 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 190 45, 2896. 191 2991, 3035, 3037. 192 2925. 193 3049. 194 3026. 195 3051. 196 248, 250, 2081, 2578, 2595. 197 2578. 198 2898. 199 2578 200 2715, 2716, 2970, 3031, 3032. 201 3031, 3032. 174 175
88
Dossier 68
202
2627, 3065, 3106, 3026, 3127. 2627, 3026. 204 248, 250. 205 2992, 3031, 3032. 206 3136. 207 2921, 3033, 3137. 208 27, 45, 248, 250, 2578, 2715, 2716, 2717, 2729, 2896, 2898, 2924, 2925, 2992, 3025, 3026, 3034, 3038, 3040, 3043, 3046, 3048, 3052, 3053, 3056, 3057, 3082, 3088, 3124, 3131, 3137, 3142 + 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 209 3026, 3027, 3028, 3029, 3030, 3031, 3032, 3069, 3070+ 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 210 2898 211 3026. 212 2081, 2588, 2715, 2896, 3027, 3028, 3029, 3030, 3031, 3032, 3069, 3070, 3136, 3137, 3138, 3139, 3140 + 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 213 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 214 2081, 2898, 3137 + 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 215 27, 45, 2588, 2716, 2717, 2729, 2907, 2912, 2919, 2928, 2991, 2992, 2993, 3027, 3028, 3029, 3030, 3031, 3032, 3033, 3034, 3038, 3049, 3062, 3069, 3070, 3079, 3080, 3081, 3088, 3106, 3127, 3128, 3129, 3130, 3136, 3165, 3173 + 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 216 2992, 3027, 3028, 3029, 3030, 3031, 30323069, 3070, 3136. 217 3069, 3070, 3136 + 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 218 248, 250, 2081, 2588. 219 2928, 2946, 3025, 3160. 220 2578. 221 2946. 222 248, 250, 2081, 2578, 2588, 2715, 2716, 2896, 2907, 2912, 2919, 2928, 2992, 2993, 3027, 3028, 3029, 3030, 3062, 3069, 3070, 3079, 3080, 3088, 3129, 3136, 3138, 3139, 3140 + 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 223 2578, 2588, 3137 + 258 identieke bezwaren (zie databank type p3). 224 2715, 2716. 225 2578. 226 2896. 227 2578 228 248 229 3148 230 3149 231 2715 232 2716 233 2627, 2927. 234 2592. 235 3174, 3176, 3181. 236 2592, 2997, 3160. 237 2992. 238 2921. 239 2095 240 2594 203
89
Dossier 68
B.2.13 PLAN 13: BEDRIJVENTERREIN VOOR KANTOREN EN KANTOORACHTIGEN EN BEDRIJVEN VAN LOKAAL BELANG KEPPEKOUTER Bezwaren met betrekking op de inplanting van Seveso-bedrijven 1. Verschillende bezwaarschriften hebben betrekking op de oprichting van Seveso-bedrijven in deze buurt en wijzen op de mogelijkheid van opslag van gevaarlijke, giftige of ontplofbare stoffen.241 Er wordt tevens gewezen op de risico’s op ongevallen242 (explosies, branden, gifwolken) en de gevolgen daarvan voor de omgeving. Hierdoor komen het milieu243 en de veiligheid van de burgers244 in gevaar. Anderen wijzen op de aanwezigheid van een autosnelweg (cf. gevolgen bij ongevallen) en op het gevaar voor geurhinder . Vlacoro merkt op dat Vlaams minister Van Mechelen in de vergadering van de commissie Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening van het Vlaams Parlement van 10 oktober 2002 (nr. 18, blz. 6) heeft meegedeeld dat het voorzien van kleine Seveso-bedrijven op Keppekouter op een materiële vergissing berust. Vlacoro stelt dan ook voor om de zinsnede “De zogenaamde “kleine Seveso-bedrijven” zijnde de bedrijven die voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, §1 derde lid, van voormelde Samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 zijn toegestaan.” te schrappen uit stedenbouwkundig voorschrift 13.1.1. Vlacoro wijst er verder op dat milieuoverlast initieel moet beperkt worden op basis van de VLAREMwetgeving en bij het verlenen van een milieuvergunning. 2. De risico’s verbonden aan de inplanting van de Seveso-bedrijven zouden bovendien versterkt worden door de nabijheid van de bewoning245 zoals Erembodegem. In de bezwaarschriften 2098 en 2619 wordt verwezen naar het negatieve advies van 9 oktober 2001 van de dienst Veiligheidsrapportering van AMINAL waarin wordt gesteld dat de inplanting van Sevesobedrijven in het betrokken gebied problematisch is, gelet op de te kleine afstand tot de bebouwing (westenwind, gevaarlijke stoffen, … ). Bezwaarindiener 2624 wijst op het Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 21 juni 1999 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Art. 24 daarvan stipuleert dat de Gewesten er in hun beleid rekening moeten houden met de noodzaak om op lange termijn basis voldoende afstand te laten tussen de onder het akkoord vallende inrichtingen en onder meer woongebieden. Vlacoro verwijst hier naar haar antwoord bij het eerste kader. Bezwaren inzake mobiliteit 3. Door de inplanting van het bedrijventerrein zal er sprake zijn van toenemend zwaar vrachtverkeer.246 Vlacoro erkent dit bezwaar, maar merkt op dat dit moet onderzocht worden in een mobiliteitsrapport. Wat de ontsluiting van het terrein naar de E40 betreft stelt Vlacoro vast dat dit tevens de ontsluitingsweg naar de E40 is voor de bedrijventerreinen Sterrenhoek en Erembodegem Zuid I, II en III. Vlacoro verwijst hier verder naar haar opmerkingen bij kader 8 van plan 8 (gemengd regionaal bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV). 241
2098, 2606, 2619, 2624, 2625, 2648, 2719, 2720. 2619, 2625 2648 244 2648 245 2098, 2606, 2619, 2624, 2625, 2648, 2719, 2720. 246 2619 242 243
90
Dossier 68
B.2.14 ALGEMENE BEZWAREN Bewaar tegen toenemende urbanisatie (woonuitbreiding en bijkomende bedrijventerrein) en de vertaling van de taakstellingen 1. De vzw Werkgroep Zandberg (2096) en de vzw Raldes (2098) dienen algemeen bezwaar in tegen de aanleg van bijkomende industrieterrein in open ruimten. Zij menen dat dit niet alleen strijdig is met de doelstellingen van het RSV maar tevens niet verantwoord is; de draagkracht van een gebied is niet onbeperkt (cf. mobiliteit, milieukwaliteit van lucht, water en bodem,…). Onbeperkte groei is dan ook onrealistisch: het is onbehoorlijk om in een reeds volgebouwd gebied nog verdere onbeperkte groeiperspectieven te claimen zonder tegelijk de draagkracht in rekening te brengen. De vzw’s zijn van mening dat de wijze waarop de taakstellingen ter uitvoering van het RSV zijn genomen, en ook de doorrekening van de taakstellingen naar de verschillende deelgebieden en in het concreet geval naar het stedelijk gebied Aalst onduidelijk en arbitrair zijn. Zij betwisten tevens dat er een noodzaak bestaat aan bijkomende woongebieden en industrieterreinen. Bijkomend woongebied is overbodig gelet op een dalend inwonersaantal, ook bijkomend industrieterreinen zijn overbodig – dit gelet op afwezigheid geschikte arbeidskrachten op de interne markt en op de afname van het belang van de secundaire sector t.o.v. de tertiaire sector. De vzw Raldes meent dat de wijze waarop de taakstellingen ter uitvoering van het RSV zijn genomen, en ook de doorrekening van de taakstellingen naar de verschillende deelgebieden en in het concreet geval naar het stedelijk gebied Aalst onduidelijk en arbitrair zijn. Zij stelt zich vragen over de vertaling van de taakstelling industrie: - hoe men komt tot een noodzaak van 133 ha bijkomende industrieterreinen (cf. vergelijking met berekening GOM: 78ha voor het ganse arrondissement Aalst!) - Bijkomend industriegebied kan ook anders worden gezocht: - Er zijn veel gevallen van oneigenlijk gebruik van industrieterreinen (verwijst naar de gevallen in Erembodegem); deze moeten verdwijnen: zaken die niet thuishoren op de bestaande bedrijfsterreinen moeten worden weggehaald. Daarnaast moet er gekeken worden naar leegstand op de bestaande bedrijfsterreinen. Er moet dus een methodiek ontwikkeld worden voor een betere benutting van de bestaande bedrijfsterreinen - Bovendien blijkt dat er 34,5 ha onbebouwde industrieterreinen beschikbaar is. De vzw vraagt zich dan ook af hoe men van een echte behoefte kan spreken als er momenteel nog een aanbod aan industrieterreinen is. - De vzw hecht geen geloof aan toenemende tewerkstelling door nieuwe bedrijfsterreinen. - Tenslotte wordt gewezen op de economische ontwikkelingen in de regio Aalst: sluitingen en afdankingen. Daarbij zijn er ook verhuizingen van winstgevende bedrijven naar gebieden met lagere lonen, mindere reglementering, … Vlacoro kan deze bezwaren niet bijtreden en verwijst, wat bijkomende bedrijventerreinen betreft, naar haar bespreking van Siezegemkouter (plan 4, kader 1) en Erembodegem Zuid IV (plan 8, kader 1) en, wat woongebieden betreft naar haar bespreking van het stedelijk woongebied regionaalstedelijk gebied Aalst (plan 12, kader 1). Voor zoveel als nodig herhaalt Vlacoro dat het RSV de behoefte aan uit te rusten bedrijventerreinen voor Vlaanderen heeft vastgesteld op 10.000 ha tot 2007. Hiervan zullen 6.000 ha afgebakend worden als bedrijventerrein en 4.000 ha als reservebedrijventerrein. Ten aanzien van de toestand op 1 januari 1994, betekent dit een toename van 6.964 ha (RSV, p. 587). Volgens het principe van gedeconcentreerde bundeling wordt het overgrote deel hiervan gerealiseerd in de stedelijke gebieden. De behoefte aan bijkomende bedrijventerreinen voor Oost-Vlaanderen bedraagt 1.715 ha. Hiervan wordt 77- 82% gerealiseerd in de stedelijke gebieden en 23 - 18% in het buitengebied. Op Vlaams niveau wordt per provincie een doorberekening gemaakt naar ieder groot- en regionaalstedelijk gebied op basis van het bestaande aandeel van de tewerkstelling. Voor het regionaalstedelijk gebied Aalst heeft de Vlaamse regering die bijkomende behoefte vastgelegd op 146 ha.
91
Dossier 68
In het ontwerp van afbakeningsvoorstel van maart 2000 (blz. 36 e.v.) is de uiteindelijke bijkomende behoefte aan bedrijventerreinen binnen het stedelijk gebied berekend op 136 ha, namelijk 64 ha prioritair en 72 ha als reserve. Die 136 ha is het resultaat van een evaluatie van de gerealiseerde bedrijventerreinen na 1 januari 1994 tegenover de schattingen van behoeften voor zonevreemde bedrijven en voor lokale bedrijven buiten stedelijk gebied (in min) en anderzijds de bedreigingen veroorzaakt door momenteel voor bedrijvigheid onbenutbare percelen. Bovendien bevat het cijfer de compensatie voor de in deelplan 5 "Osbroek - Gerstjens" herbestemde industriezone. In het ontwerp van afbakeningsvoorstel van maart 2000 is ook een locatiestudie opgenomen met 262 ha aan zoekzones voor bijkomende bedrijventerreinen in het regionaalstedelijk gebied Aalst. Met uitzondering van Siezegemkouter en Erembodegem Zuid zijn de meeste locaties relatief klein en bovendien erg verspreid gelegen. Met de keuze voor de bestemming van Siezegemkouter en Erembodegem Zuid tot bedrijventerrein komt men bijna tegemoet aan de invulling van de volledige taakstelling voor Aalst en worden er slechts twee terreinen ontwikkeld. De ruimtelijke clustering is dus gunstiger op gebied van impact op het ruimere gebied en economischer qua gebruiksmogelijkheden. Wat de woonuitbreiding betreft herhaalt Vlacoro dat het voeren van een aanbodbeleid inzake woningen één van de essentiële opdrachten van een stedelijk gebied beleid is. Daarom worden strategische locaties, waaronder een belangrijk deel van de woonuitbreidingsgebieden, in het afbakeningsplan opgenomen als stedelijk woongebied. Er werd ook hier een fundamentele keuze gemaakt inzake het aanduiden van stedelijke woongebieden om tegemoet te komen aan de gevraagde taakstelling inzake woongelegenheden. Hiervoor werd vooral een beroep gedaan op de beschikbare woon- en woonuitbreidingsgebieden. Vlacoro merkt op dat de keuze voor de aan te snijden gebieden voldoende gemotiveerd wordt in het ‘Ontwerp van afbakeningsvoorstel van maart 2000’. Uit een onderzoek van de binnengebieden en de bestaande woonuitbreidingsgebieden worden die gebieden aangeduid die een invulling kunnen geven aan de taakstelling inzake woonbehoefte. Ook de woonprogrammatie komt hierin duidelijk aan bod (p. 67). De weergave in de toelichtingsnota is een verkorte samenvatting van deze studie: Inzake de hypothese van de gewenste ruimtelijke structuur wordt volgend programma vooropgesteld: 1723 woningen: percelen aan uitgeruste weg en in goedgekeurde verkavelingen 644 woningen: aan te spreken leegstand 3910 woningen: te ontwikkelen woongebieden Bij een realisatiegraad van 70% voor de nieuw te ontwikkelen gebieden en een consequent aanbodbeleid, kunnen er in het totaal 5104 bijkomende woongelegenheden worden gerealiseerd in het regionaalstedelijk gebied Aalst voor een periode van 1997-2007. Op basis van de voorontwerpen van de structuurplannen van Aalst en Denderleeuw werd een lijst opgesteld met de mogelijk aan te snijden zones voor stedelijk woongebied. Dit is volledig opgenomen in de toelichtingsnota (p. 19-20) en bijhorende kaart 0.3. Vlacoro merkt wel op dat de legende voor de lettercodes ontbreekt en dat men hierdoor geen goed beeld krijgt van de keuze voor de gebieden. 2. Boerenbond (Oost-Vlaanderen) (2611) verzet zich tegen nieuwe aansnijdingen van de groene ruimten en vraagt om een creatieve zoektocht naar andere oplossingen voor de invulling van de taakstelling tot het realiseren van voldoende bedrijventerreinen en wijst onder meer op de mogelijke aansluitende uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen. Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 1. 3. Bezwaarindiener 2985 wijst er op dat de hanteerde taakstelling voor bedrijventerreinen in het ontwerpRUP 82/18 is terwijl deze door de provincie Oost-Vlaanderen werd bepaald op 77/23. Vlacoro wijst erop dat het Vlaamse gewest (en niet de provincie) bevoegd is voor het afbakenen van regionale bedrijventerreinen in regionaal stedelijke gebieden en verwijst verder naar haar opmerkingen bij kader 1.
92
Dossier 68
4. Sommige bezwaarindieners zijn van mening dat het RSV geschonden is doordat meer hectare bedrijventerrein wordt ontwikkeld worden dan het vooropgestelde maximale streefcijfer van 136ha.247 Vlacoro merkt op dat in de toelichtingsnota bij het RUP (bijlage III – tekst, p. 16) een programma van 133 ha bijkomende regionale bedrijventerreinen en 23 ha lokale bedrijventerreinen wordt voorgesteld. Vlacoro acht dit programma niet strijdig met het RSV en verwijst verder naar haar opmerkingen bij kader 1. Respecteren van de ruimtebalans en de noodzaak van compensatie 5. De vzw Raldes (2098) wijst op de noodzaak van de overheid om een ruimtebalans te respecteren: indien op een plaats open ruimten worden aangesproken voor woningbouw, industrie, … dan moet dit gecompenseerd worden door ‘ontstedelijking’ op andere plaatsen. De vzw stelt daartoe concreet een aantal plaatsen voor die weer open ruimte zouden kunnen worden, waaronder de schrapping van de uitbreiding van de Bosveldwijk-Eglantierstraat. Ook bezwaarindiener 2985 wijst op de noodzaak van compenserende maatregelen om het evenwicht tussen de harde functies te bewaren. Vlacoro wijst erop dat het hier gaat over de afbakening van een regionaalstedelijk gebied dat een aantal opties bevat om te voldoen aan taakstellingen vanuit het RSV wat bedrijventerreinen en bijkomende woongelegenheden betreft. Anderzijds bevat het RUP ook duidelijke uitspraken ten aanzien van een aantal belangrijke stedelijke open ruimten, zoals het stedelijk landbouwgebied met bouwvrij karakter Poppenrode en het stedelijk Natuurelement Osbroek-Gerstjens. Het lijkt evident dat – in het kader van de subsidiariteit - de gemeentelijke overheid de noodzaak aan stedelijke groengebieden, parken en open ruimten verder aan- en invult. Het is vervolgens even evident dat het stedelijk gebied nooit los kan gezien worden van het buitengebied, waar het RSV uitgaat van de metafoor “Vlaanderen, open en stedelijk”. Het zal dus vooral het buitengebied zijn dat de grootste open ruimtes zal bevatten. Vlacoro kan dit bezwaar dan ook niet bijtreden. 6. De Boerenbond (Oost-Vlaanderen) (2611) kant zich tegen eenzijdige en eenduidige invullingen. Zij meent dat de afbakening van een stedelijk gebied geen taakstelling inzake groenoppervlakte inhoudt. (Verwijst hierbij naar het RSV). De bond stelt verder dat onvoldoende rekening werd gehouden met de taakstellingen inzake land- en tuinbouw die daar bovendien momenteel actief zijn. De Boerenbond heeft kritiek op het feit dat de invulling van het afbakeningsproces (inzake de groene invulling) gebeurd is zonder rekening te houden met de huidige gebruikers (land- en tuinbouwers). Landbouwgebieden en door de landbouw onderhouden of geëxploiteerde gebieden worden zonder een breed gedragen en onderbouwde visie omgevormd tot uitsluitend groene invulling. Het RUP moet een onderbouwd stedelijk beleid opmaken ten aanzien van de aanwezige land- en tuinbouw. Wat de groeninvulling betreft verwijst Vlacoro hier naar haar opmerkingen bij kader 5. Vlacoro herinnert er ook aan dat, waar het RUP een groene invulling voorziet, landbouw (weliswaar onder voorwaarde) nog als nevenfunctie kan blijven bestaan. Vlacoro meent dat er tijdens de procedure voldoende mogelijkheid is geweest tot inspraak en dat elkeen over de mogelijkheid beschikte om bezwaar in te dienen tijdens het openbaar onderzoek. Vlacoro wijst er vervolgens op dat visie en concept van elk plan duidelijk omschreven zijn (bijlage III – toelichtingsnota (tekst) van het ontwerp van RUP). Vlacoro merkt tenslotte op dat er in het kader van de toekomstperspectieven voor landbouw dringend werk moet worden gemaakt van de afbakening van de agrarische structuur.
93
Dossier 68
Bezwaren met betrekking tot de wijze en het tijdstip van totstandkoming van het ontwerp en inzake het gebrek aan inspraak en maatschappelijk draagvlak 7. De vzw’s Werkgroep Zandberg (2096) en Raldes uiten kritiek op de wijze waarop het voorliggend ontwerp tot stand is gekomen. De burger werd bestookt gedurende drie jaar met allerlei voorontwerpen die nauwelijks te doorgronden waren. Het huidige afbakeningsplan is te ruim en bovendien hangt er een groot prijskaartje aan vast: 170 euro. Bovendien werd een NV Siesegem opgericht die reeds allerlei plannen maakte: bouw- en wegeninfrastructuur, … terwijl het gebied nog steeds agrarisch gebied is. Die NV zou volgens de vzw ruime banden hebben met het stadsbestuur De Boerenbond (Oost-Vlaanderen) (2611) wijst erop dat de periode waarin het openbaar onderzoek werd opgestart in de zomervakantie ligt, een periode waarin veel mensen verlof nemen. Meent dat daardoor een aanzienlijk deel van de 60 dagen niet volwaardig kon worden benut, zodat een verlenging of herbeginnen volgens verzoeker aangeraden is. De Bond meent ook dat de procedure voor het RUP niet correct is verlopen. De duidelijke adviezen van diverse maatschappelijke geledingen werden niet in rekening gebracht onder druk van de stad Aalst. Daardoor zijn een aantal ondoorzichtige en niet onderbouwde beslissingen opgenomen in het ontwerp, die niet stroken met de principes van een degelijke ruimtelijke planning zoals voorzien in het RSV. Andere bezwaarindieners zijn van mening dat bepaalde instellingen ten onrechte niet om advies werd gevraagd, onder meer de provincie Vlaams Brabant en de Jeugdraad.248 Er is een gebrek aan democratisch draagvlak bij de overheden (provincie Oost-Vlaanderen, omliggende gemeenten), bij de adviesraden en bij de bevolking.249 Vlacoro meent dat er tijdens de procedure voldoende mogelijkheid is geweest tot inspraak vanwege adviesraden en indivuele burgers. Vlacoro merkt op dat de bevolking op twee manieren werd betrokken bij het afbakeningsproces: enerzijds door informatieverschaffing door de overheid (infovergaderingen, folders…) en anderzijds door inzage in het dossier en de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tijdens het openbaar onderzoek. Tijdens het openbaar onderzoek lag het ontwerp van RUP gratis ter inzage in de gemeenten Aalst, Denderleeuw, Erpe-Mere, Haaltert, Affligem en Liedekerke. Vlacoro heeft er verder geen bezwaar tegen dat documenten van een openbaar onderzoek tegen kostprijs worden beschikbaar gesteld. Vlacoro merkt op dat het openbaar onderzoek liep van 19 augustus tot 17 oktober 2002 en meent dat een overlapping van een tiental dagen met de zomervakantie geen afbreuk doet aan de rechten van de bezwaarindieners. Wat het bezwaar van belangenvermenging inzake Siezegemkouter betreft wijst Vlacoro erop dat het totale gebied wordt onteigend en in beheer wordt gegeven van een onafhankelijk beheerder. Vlacoro merkt tenslotte op dat er in de loop van het planningsproces diverse overlegmomenten zijn geweest. Zo heeft het Vlaamse gewest de voorgeschreven plenaire vergadering georganiseerd, waarop ook de provincie Vlaams-Brabant was uitgenodigd. Algemene bezwaren inzake mobiliteitsaspecten 8. De Gecoro (2564) legt er de nadruk op dat bij elke geplande grootschalige ruimtelijke ingreep concrete uitspraken over mobiliteit moeten opgenomen worden in het afbakeningsplan. Een inrichtingsrapport voor het betrokken gebied biedt onvoldoende mogelijkheden. De Gecoro meent dat nog geen bindende uitspraken moeten gedaan worden over bepaalde gedetailleerde mobiliteitsaspecten zolang de zaken in hun totaliteit niet voldoende onderzocht zijn. Ook Natuurpunt (2603) meent dat het voorliggend ontwerp, dat voorziet in de inplanting van diverse bijkomende activiteiten (bedrijvigheid, wonen…), het mobiliteitsgenerend effect van diens bepalingen onvoldoende bekijkt. De impact van het RUP is dan ook onzeker, een bijkomend mobiliteitsonderzoek ter onderbouwing van dergelijke ingrijpende wijzigingen is nodig. Meer algemeen vindt de organisatie dat het aanleggen van bijkomende bedrijventerreinen zonder te voorzien in de noodzakelijke infrastructuur niet kan (verwijst naar Siezegemkouter). Bezwaarindiener 2985 meent dat het ontwerp-RUP niet gebaseerd is op een mobiliteitsplan dat de nodige mobiliteits- en ruimtelijke potenties aangeeft en dat de bevoegde minister het initiatief moet nemen om een mobiliteitsplan op te maken voor het regionaalstedelijk gebied Aalst en Denderleeuw. Aalst en
94
Dossier 68
Denderleeuw zijn volgens hen in RSV als regionaalstedelijk gebied geselecteerd omwille van de aanwezige lijninfrastructuur, spoorweg, Dender, autostrade E40. Zij betreuren dat de beoogde trendbreuk inzake mobiliteit niet nagestreefd werd aangezien het plan wordt opgehangen aan één vervoerswijze. Het is inderdaad duidelijk, zoals ook door Vlacoro geadviseerd, dat een aantal aspecten een mobiliteitsstudie noodzaken. Bij meerdere deelplannen heeft Vlacoro dat ook gezegd. Ook heeft Vlacoro geadviseerd de mobiliteitsstudie als noodzakelijke voorwaarde te koppelen aan het inrichtingsrapport. 9. Volgens bezwaarschrift 2576 dienen bij de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen volgende mobiliteitsaspecten in overweging te worden genomen: - multimodale bereikbaarheid via het spoor en de weg voor het personen- en goederenverkeer met specifieke aandacht voor het openbaar vervoer en het fietsverkeer - verkeersveiligheid op de routes naar de bedrijventerreinen, incl. voor fietsers - verkeersleefbaarheid voor de omwonenden - correcte toepassing van de wegencategorisering Wat de bereikbaarheid via het spoor betreft verwijst Vlacoro naar het feit dat in de stationsomgevingen geen voldoende ruimte vrije gronden waren om de taakstelling van het RSV inzake bedrijventerreinen op te vangen. Die stationsomgevingen zijn beter geschikt voor andere ontwikkelingen met veel gebruikers (kantoren, handel, wonen, ...). Verder is het zo dat de in Aalst voorzien grote nieuwe bedrijventerreinen komen op goed bereikbare plaatsen vanuit het oogpunt van de bediening ervan. Tegelijk bestaan mogelijkheden om die gebieden goed te ontsluiten met openbaar vervoer, fietsers ... Verkeersleefbaarheid- en veiligheid zijn inderdaad zaken die hun beslag zullen krijgen in de mobiliteitsstudie. Daarin zal de wegencategorisering bijzondere aandacht moeten krijgen; Andere bezwaren 10. Afdeling Wegen en Verkeer Oost-Vlaanderen (2) wijst op tegenstrijdigheden in verband met de reservatiestrook voor de ring rond Aalst. Bij de bespreking van het ‘Stedelijk natuurelement OsbroekGerstjens’ (Bijlage III- Toelichtingsnota, p. 70) wordt gesteld dat de reservatie voor de voltooiing van de ring om Aalst behouden blijft. Bij de bespreking van het ‘Gemengd regionaal bedrijventerrein Sterrenhoek’ wordt de reservatie voor diezelfde ring zonder enige beperking geschrapt. Vlacoro wijst erop dat wat het eerst genoemde deelplan betreft, het over de oostelijke ring om Aalst gaat, waarvan de reservatiestrook ook inderdaad behouden blijft. Bij het deelplan Sterrenhoek is enkel de op het gewestplan aangeduide zuidelijke verlenging ervan ten westen van de N45 (Aalst-Ninove) geschrapt, de eigenlijke ringreservatiestrook blijft behouden. Vlacoro treedt het bezwaar dan ook niet bij. 11. De betrokkenen (25, 2652) dienen bezwaar in tegen het gebruik van verouderd kaartmateriaal om de feitelijke toestand weer te geven. Op Plan 1, Kaart 1.1 staat de Koningshofbaan afgebeeld in haar toestand van voor 1975. Bezwaarindieners wijzen de onduidelijkheid van Plan 1 Grenslijn en grensgebied, Kaart 1.4 Bestaande juridische toestand: contouren BPA. Volgens hen bestaat het ‘BPA Denderland en Industriezone 3/10/1980’ niet en tot die conclusie werd gekomen na navraag bij de Dienst Ruimtelijke Ordening van de stad Aalst. Bezwaarindiener wijst erop dat in de Toelichtingsnota p. 24 sprake is van een ander BPA, met name het BPA Denderland en Industriezone van 6/7/1964, dat wel bestaat. Verzoeker vraagt zich af wie bij dergelijke opname van een niet bestaand BPA in de plannen baat heeft. Vlacoro kan zich in principe scharen achter de bezorgdheid van de bezwaarindiener omdat de bevolking en gebruiker van het plan slechts gebaat is bij correcte, recente documenten. Anderzijds hebben de aangehaalde onvolkomendheden geen invloed op de eigenlijke verordenende delen en zijn de opties, doelstellingen en betrachtingen wel voldoende duidelijk weergegeven. Vlacoro treedt dit bezwaar dan ook niet bij.
95
Dossier 68
12. De indieners van deze bezwaarschriften (2561, 2565, 2566, 2567 en 2583) menen dat de timing voor het RUP niet correct is omdat de provincies Oost-Vlaanderen en Vlaams Brabant nog niet beschikken over een goedgekeurd ruimtelijk structuurplan. Het is de provinciale overheid die binnen de marges van het RSV de exacte verdeling tussen binnen- en buitengebied bepaalt. Zij hebben tevens bezwaar tegen een gefaseerde ontwikkeling. Indien de herbestemming van de Siezegemkouter toch wordt doorgevoerd moet de timing voor het opstellen van een herbestemmingsplan voor de ontwikkeling van Osbroek-Gerstjens op zijn minst gelijklopen met het aansnijden van de kouter. De invulling van de taakstelling groen en recreatie is evenwaardig aan die van bedrijventerrein. De taakstelling van bedrijventerrein mag niet prioritair worden ingevuld. Bezwaarindieners menen dat een verordenende bepaling in die zin moet worden opgenomen in de bindende bepalingen van het RUP. Vlacoro treedt het bezwaar niet bij omdat volgens het RSV (blz.581) bindende bepalingen de afbakening van regionaalstedelijk gebieden duidelijk tot de taken van de Vlaamse overheid behoort. Wat de beweerde gefaseerde ontwikkeling van bedrijventerreinen tegenover recreatieve groengebieden betreft, meent Vlacoro dat dit alleszins niet uit de bepalingen van het RUP kan worden afgeleid. Zowel voor Siezegemkouter als voor het stedelijk Natuurelement Osbroek-Gerstjens is, vooraleer stedenbouwkundige vergunningen kunnen worden verleend, een inrichtingsplan vereist. Hier is dus geen verschil gemaakt qua fasering. Anderzijds is het wel correct dat het eigenlijke natuurgebied van Osbroek-Gerstjens uit de afbakening is gehouden omdat het – gelet op de gewestplanbestemming – niet om door voorschriften of bepalingen bedreigde gebieden gaat. De verder invulling, bescherming en eventuele aanwending ervan is, conform het subsidiariteitsprincipe, doorgeschoven naar de stedelijke overheid, dat voor het gebied overigens een strategisch project voorbereidt. 13. De Gecoro (2564) betreurt dat de beslissing van de Vlaamse Regering betreffende de opmaak van de studie naar de leegstand van bedrijven niet werd afgewerkt omdat deze materie rechtstreeks gelinkt is met de afbakening van het regionaalstedelijk gebied Aalst. De bezwaarindieners (2985) vragen aan de bevoegde minister om een werkgroep op te starten rond de optimale benutting of bestemmingswijziging van leegstaande en/of te saneren bedrijventerreinen en bedrijfspanden. Vlacoro merkt dienaangaande op dat uit de voorstudie wel duidelijk is dat rekening werd gehouden met het potentieel aan leegstaande bedrijfsgebouwen maar dat dit in elk geval onvoldoende was om – zelfs maar een klein deel van de taakstelling – in te vullen. Vlacoro beaamt deze bezorgdheid inzake leegstand en sanering, maar wijst erop dat acties daarvoor buiten het bestek van onderhavig RUP vallen. 14. Natuurpunt Denderleeuw (2615) dient bezwaar in met betrekking tot het geplande wegtracé die de expresweg N45 Aalst-Ninove zou verbinden met de stationsomgeving van Denderleeuw (Bijlage III Toelichtingsnota, Plan 1, kaart 1.3 bestaande juridische toestand: gewestplan met aangeduide wijziging). Dit zou een zeer zware negatieve invloed uitoefenen op landschappelijk en ecologisch vlak ter hoogte van de centrale landbouwkouter. Het aansnijden van de open ruimte is ook strijdig met het Denderleeuwse GNOP, waarin herhaaldelijk wordt gesteld dat het openhouden en bewaren van het koutercomplex een van de prioriteiten is. Het traject zou bovendien een ecologisch belangrijke beekvallei doorkruisen. Natuurpunt Denderleeuw stelt voor het betrokken tracé te schrappen. Vlacoro treedt dit bezwaar niet bij omdat het geen betrekking heeft op het voorliggend RUP, maar op het gewestplan. Binnen de afbakening blijft inderdaad het gewestplan – voorlopig – nog gelden voor het grootste deel van het grondgebied totdat de bevoegde overheid – vaak het plaatselijke gemeentebestuur – zich via specifieke planningsinitiatieven over de verdere ordening en invulling heeft uitgesproken. Het bezwaar zal op dat moment zijn beslag moeten krijgen.
96
Dossier 68
15. De indieners van bezwaarschrift 2612 hebben kritiek op de wijze waarop zij kennis moesten nemen van het ontwerp, met name via een bericht in de streekkrant van de laatste dag waarop bezwaar aantekenen mogelijk was. (eventueel behandelen onder titel 14, algemene opmerkingen) Diverse indieners 250 klagen de onduidelijkheid en laattijdigheid aan van de aan het publiek verstrekte informatie (o.a. een verwijzing naar De Streekkrant van 12 september 2002 waarin de informatievergadering 26 september 2002 aangekondigd werd). Vlacoro merkt op dat - onder meer naar aanleiding van de plenaire vergadering - vele instanties inspraak hebben gehad tijdens de procedure. Maar zij betreurt eveneens het feit dat onvoldoende transparantie bij de ruimtelijke afweging van de diverse activiteiten in het planningsproces de consensusvorming bemoeilijkt heeft. Vlacoro vraagt de nodige aandacht voor inspraak en overleg met de bevolking. Dit werkt bevorderend voor de maatschappelijke consensusvorming. Uit de documenten blijkt dat er een aantal stuurgroepvergaderingen georganiseerd werden. Vlacoro betreurt dat daarvan geen weerslag werd teruggevonden in het dossier. Zij stelt voor om de bijzonderste relevante bemerkingen in bijlage toe te voegen aan het dossier dat ter beslissing wordt voorgelegd, zodat er een degelijke afweging kan gemaakt worden. Opmerkingen 16. Een bedrijf in aardgasvervoerinstallaties (238) vraagt rekening te houden met de aanwezigheid van aardgasvervoerinstallaties in het betrokken gebied (o.m. de bevoorradingsleiding naar Aalst Amylum en het in voorbereiding zijnde drukreduceerstation in Terjoden). In de bijlage van het bezwaarschrift zit een plan waarop de leidingen zijn aangeduid. Vlacoro meent dat aan de bezorgdheid van deze bezwaarindiener tegemoet gekomen is in de stedenbouwkundige voorschriften 5.6 (stedelijk Natuurelement Osbroek-Gerstjens) en 8.4 ( gemengd regionaal bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV) waarin bepalingen opgenomen zijn over de bestaande buisleiding. 17. De Lijn (263) merkt op dat de afbakening van het regionaalstedelijk gebied Aalst een grote invloed heeft op de normen die van toepassing zijn op de uitvoering van het decreet basismobiliteit (o.m. minimale bedieningsfrequenties). Vlacoro verwijst hier naar haar opmerkingen bij kader 8. 18. De Dienst Toerisme Vlaanderen (2574) merkt op dat waterdoorlatende fietspaden zeer veel onderhoud vragen. Het groen moet twee tot drie maal per jaar worden verwijderd. Misschien moeten toch andere fietspaden worden gebruikt? Vlacoro treedt het bezwaar niet bij omdat de voorgestelde uitvoeringswijze een duidelijke optie is die moet inspelen op de aard en het karakter van de doorsneden gebieden en de terechte aandacht voor de waterhuishouding. IRRELEVANT De betrokkene (216) vraagt een bestemmingswijziging (van agrarisch gebied naar woonzone) voor de percelen afdeling 13 sectie B nrs. 1454/C, 1455, 1456/A, 1456/B, 1456/C, 1457, 1458/B, 1459/C en 1461/B, gelegen in de Muisstraat te Haaltert. Dit bezwaar wordt door Vlacoro als niet-relevant beschouwd voor het voorliggende ontwerp van afbakening regionaalstedelijk gebied Aalst.
97
Dossier 68
247
2560, 2561, 2565, 2566, 2567, 2583, 3224. 2561, 2565, 2566, 2567, 2583, 3224. 249 2985. 250 2927, 3034, 3036, 3073, 3080 248
98
Dossier 68
B.3 Eigen opmerkingen VLACORO Algemeen Vlacoro merkt op dat in het dossier onvoldoende de conclusies uit de behoeftestudies inzake bijkomende bedrijventerreinen en woongelegenheden, zoals die opgenomen zijn in het ontwerp van afbakeningsvoorstel van maart 2000, worden verduidelijkt. Vlacoro merkt op dat door het ontbreken van de kaarten 0.1 (synthese gewenste structuur stedelijk gebied Aalst) en 0.2 (structuurbepalende elementen van bovenlokaal belang) in de toelichtingsnota een algemeen overzicht van het doel van de afbakening verloren gaat. Door het gebrek aan kader, lijkt het alsof het slechts om 13 afzonderlijke plannen gaat, die weinig binding met elkaar hebben. Vlacoro merkt op dat de omschrijving van bedrijven die onder het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 vallen m.b.t. de beheersing van zware ongevallen, als “grote” en “kleine” Seveso-bedrijven in de voorschriften, nogal geladen is. Vlacoro vraagt een betere omschrijving, eventueel met voorbeelden van zulke bedrijven. Vlacoro merkt op dat, gezien het hoogdynamisch karakter van enkele deelplannen in het RUP, er heel wat verkeer zal bijkomen. De problemen die hierdoor kunnen ontstaan moeten worden opgelost in een mobiliteitsstudie. De mobiliteitsplannen van de verschillende gemeenten binnen het stedelijk gebied moeten op elkaar worden afgestemd. Bij vele plannen wordt verwezen naar de opmaak van een ‘inrichtingsrapport’. Vlacoro vindt deze term niet zo duidelijk, omdat een rapport vooral verwijst naar een bestaande toestand, terwijl het hier voorgestelde inrichtingsrapport vooral een gewenste toestand inhoudt. Vlacoro stelt daarom voor om de term ‘inrichtingsrapport’ te vervangen door ‘inrichtingsschets’ of ‘inrichtingsstudie’. Vlacoro merkt op dat er voldoende aandacht moet worden besteed aan de overstromingsproblematiek van de Dender. Hierdoor dient bij de inrichting van de gebieden voldoende aandacht te worden besteed aan waterdoorlatende verhardingen, gescheiden afvoer etc. Mogelijks moeten naar aanleiding van de recente overstromingen een aantal zaken opnieuw worden geëvalueerd, bijvoorbeeld voor plan 10 ‘Gemengd regionaal bedrijventerrein Denderleeuw Oost’. Vlacoro is van oordeel dat noch kantoren, noch grootwinkelbedrijven wenselijk zijn op de gemengde regionale bedrijventerreinen. Vlacoro herinnert in dat verband aan de stedenbouwkundige voorschriften voor het gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter, meer bepaald voorschrift 4.1.1: kleinhandel, autonome kantoren en agrarische productie zijn niet toegelaten, kantoren en beperkte toonzalen gekoppeld aan de productieactiviteit van de individuele bedrijven, slechts onder bepaalde voorwaarden. Vlacoro meent dat deze regel voor elk van de gemengde regionale bedrijventerreinen uit het regionaalstedelijk gebied dient te gelden. Vlacoro dringt er overigens op aan om dit uitdrukkelijk op te nemen in de stedenbouwkundige voorschriften. Stedenbouwkundige voorschriften in het algemeen moeten met andere woorden - als ze betrekking hebben op gelijke of gelijkaardige bestemmingsgebieden - zoveel mogelijk gelijk zijn. Enkel gebiedsgerichte specificaties kunnen verschillen. Die gelijke (basis)voorschriften bevorderen de rechtszekerheid en een homogene, duidelijke beoordeling van aanvragen. Bij een aantal aan deelplannen verbonden acties (sanering vervuilde bedrijventerreinen, ontwikkeling bestaande bedrijventerreinen) vraagt Vlacoro dit te koppelen aan een resultaatsverbintenis. Die moet garanderen dat de acties nodig in functie van een duurzaam ruimtegebruik effectief worden verwezenlijkt. Vlacoro merkt op dat de prioritaire acties binnen het RUP vertaald worden in bestemmingswijzigingen met betrekking tot bedreigde fragmenten. Bijvoorbeeld door in twee fragmenten van Osbroek-Gerstjens een overdruk GEN te voorzien, bestendigt het RUP het gevoerde beleid met betrekking tot de afbakening als stedelijk natuurelement.
99
Dossier 68
Vlacoro stelt zich de vraag hoe binnen het gewestelijk RUP met de gewestelijke afbakeningsprocessen – gewenste agrarische structuur (GAS) en het Vlaams ecologische netwerk (VEN) – moet worden omgegaan. Dient binnen de afbakeningsprocedure de overdruk GEN, dan wel natuurverweving, een ruimtelijke verankering te krijgen in die prioritaire gebieden die onder stedelijk druk staan of is hiertoe een apart gewestelijk RUP aangewezen? 1. Grenslijn en grensgebied Vlacoro sluit zich m.b.t. het grensgebied (de nog te bepalen afbakeningslijn aan de N9) aan bij het advies van de stad Aalst. In het advies wordt voorgesteld om het grensgebied zo ruim mogelijk aan te duiden, namelijk tussen de punten A, B, C en D zoals aangegeven in het grafisch plan (bijlage I van het RUP – d1). 2. Stedelijk landbouwgebied met bouwvrij karakter Poppenrode Vlacoro ondersteunt de doelstellingen en uitvoeringsmaatregelen van het RUP. 3. Stationsomgeving Aalst Vlacoro vraagt dat de zone ‘Stationsomgeving Aalst’ wordt uitgebreid met de naastliggende sporenbundel. Op deze manier wordt het mogelijk de ruimte boven de sporenbundel te overbouwen en te benutten voor stedelijke functies, iets wat in het buitenland regelmatig gebeurt. Hierdoor wordt een extra impuls gegeven voor een intensief ruimtegebruik in het stedelijk gebied. 4. Gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter Naar aanleiding van het bezwaar 2102 i.v.m. de noodzaak tot het houden van een tweede plenaire vergadering omdat er volgens de bezwaarindiener fundamentele wijzigingen aan het RUP werden aangebracht na de eerste plenaire vergadering van 10 oktober 2001, merkt Vlacoro op dat de plenaire vergadering van 10 oktober 2001 heeft beslist dat er geen tweede plenaire vergadering diende te worden gehouden omdat er geen ingrijpende wijzigingen aan het RUP zouden worden aangebracht. Tijdens de plenaire vergadering werd wel gewezen op de te geringe actiegerichtheid omdat – toen - enkel gewerkt werd met voorkooprechten in plaats van onteigeningsplannen. Vlacoro stelt vast dat na de plenaire vergadering twee onteigeningsplannen werden gevoegd bij de deelplannen 4 “Gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter” en 8 “Gemengd regionaal bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV”. Aangezien onteigeningsplannen louter uitvoeringsplannen zijn die volgens het DRO tot vijf jaar na het definitief vaststellen van het RUP kunnen worden opgemaakt, kunnen deze plannen niet worden beschouwd als een wijziging van het RUP. Deze onteigeningsplannen zijn echter conform het DRO art. 70 §2 onderworpen aan dezelfde procedureregels als een RUP en dienen aan een plenaire vergadering te worden voorgelegd. De vraag stelt zich of de beslissing tot het opmaken van onteigeningsplannen als antwoord op de conclusie van de plenaire vergadering i.v.m. de beperkte actiegerichtheid voldoende is om in overeenstemming te zijn met de opgelegde procedureregels in het DRO. 5. Stedelijk natuurelement Osbroek Gerstjens Vlacoro ondersteunt de doelstellingen en uitvoeringsmaatregelen van het RUP. 6. Randstedelijk groengebied Zomergembeek Vlacoro merkt op dat in de toelichtingsnota het gebied Zomergembeek wordt omschreven als een stedelijk natuurelement, maar inhoudelijk blijkt het echter te gaan om een randstedelijk groenelement waarbij de natuurfunctie evenwaardig is aan andere zachte functies, waaronder recreatief medegebruik. Het gaat hier eerder om een groene open-ruimte-corridor met als nevengeschikte functies een ruimtelijke ecologische en recreatieve verbinding tussen Osbroek-Gerstjens en het Kluisbos.
100
Dossier 68
7. Gemengd regionaal bedrijventerrein Sterrenhoek Vlacoro ondersteunt de doelstellingen en uitvoeringsmaatregelen van het RUP. 8. Gemengd regionaal bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV Naar aanleiding van het bezwaar 2102 i.v.m. de noodzaak tot het houden van een tweede plenaire vergadering omdat er volgens de bezwaarindiener fundamentele wijzigingen aan het RUP werden aangebracht na de eerste plenaire vergadering van 10 oktober 2001, merkt Vlacoro op dat de plenaire vergadering van 10 oktober 2001 heeft beslist dat er geen tweede plenaire vergadering diende te worden gehouden omdat er geen ingrijpende wijzigingen aan het RUP zouden worden aangebracht. Tijdens de plenaire vergadering werd wel gewezen op de te geringe actiegerichtheid omdat – toen - enkel gewerkt werd met voorkooprechten in plaats van onteigeningsplannen. Vlacoro stelt vast dat na de plenaire vergadering twee onteigeningsplannen werden gevoegd bij de deelplannen 4 “Gemengd regionaal bedrijventerrein Siezegemkouter” en 8 “Gemengd regionaal bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV”. Aangezien onteigeningsplannen louter uitvoeringsplannen zijn die volgens het DRO tot vijf jaar na het definitief vaststellen van het RUP kunnen worden opgemaakt, kunnen deze plannen niet worden beschouwd als een wijziging van het RUP. Deze onteigeningsplannen zijn echter conform het DRO art. 70 §2 onderworpen aan dezelfde procedureregels als een RUP en dienen aan een plenaire vergadering te worden voorgelegd. De vraag stelt zich of de beslissing tot het opmaken van onteigeningsplannen als antwoord op de conclusie van de plenaire vergadering i.v.m. de beperkte actiegerichtheid voldoende is om in overeenstemming te zijn met de opgelegde procedureregels in het DRO. 9. Stationsomgeving Denderleeuw Vlacoro vraagt dat de zone ‘Stationsomgeving Denderleeuw’ wordt uitgebreid met de naastliggende sporenbundel. Op deze manier wordt het mogelijk de ruimte boven de sporenbundel te overbouwen en te benutten voor stedelijke functies, iets wat in het buitenland regelmatig gebeurt. Hierdoor wordt een extra impuls gegeven voor een intensief ruimtegebruik in het stedelijk gebied. 10. Gemengd regionaal bedrijventerrein Denderleeuw Oost Vlacoro ondersteunt de doelstellingen en uitvoeringsmaatregelen van het RUP. 11. Randstedelijk groengebied Oude Dender Vlacoro ondersteunt de doelstellingen en uitvoeringsmaatregelen van het RUP. 12. Stedelijk woongebied regionaalstedelijk gebied Aalst Vlacoro merkt op dat bij de inrichting van de stedelijke woongebieden voldoende aandacht moet worden besteed aan de waterhuishouding in deze gebieden. Daarvoor zal het nodig zijn specifieke bepalingen op te nemen in de stedenbouwkundige voorschriften. 13. Bedrijventerrein voor kantoren en kantoorachtigen en bedrijven van lokaal belang Keppekouter Vlacoro ondersteunt de doelstellingen en uitvoeringsmaatregelen van het RUP.
101
Dossier 68
B.4 Besluit Vlacoro geeft gunstig advies over het ontwerp ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening regionaalstedelijk gebied Aalst mits: -
-
-
-
-
bij alle gemengde regionale bedrijventerreinen § 3 en § 4 (inzake kleinhandel, kantoren en toonzalen) van artikel 4.1.1. van de stedenbouwkundige voorschriften worden opgenomen. aan het stedenbouwkundig voorschrift art. 6.1.1 “werken, handelingen, voorzieningen en inrichtingen die nodig zijn voor het beheer van de beek, volgens de principes van de natuurtechnische milieubouw” wordt toegevoegd (adviezen). de in artikel 11.1.1 opgenomen bepaling die stelt dat een verhoging van het kombergend vermogen van het gebied mogelijk is, explicieter wordt geformuleerd en bij de aanleg van het gebied (randstedelijk groengebied Oude Dender) voldoende rekening wordt gehouden met een afscherming naar de Kasteelstraat toe (adviezen). artikel 7.4.3 van de stedenbouwkundige voorschriften wordt uitgebreid met: "Wanneer de activiteiten bedoeld in 7.4.1 (gebied voor publiek wegenonderhoud) worden stopgezet, krijgt het gebied de bestemming zoals aangegeven in 7.1.1. (specifiek regionaal bedrijventerrein Sterrenhoek). De bepalingen van 7.4.2 blijven dan van toepassing, uitgezonderd de toegang tot de Churchillsteenweg, die dan ook dient genomen te worden via het kruispunt Churchillsteenweg-Industrielaan” (adviezen). in artikel 13.1.1 van de stedenbouwkundige voorschriften wordt aangeven dat 7 bovengrondse bouwlagen voor kantoren en kantoorachtigen enkel toegelaten zijn aansluitend bij de autosnelweg E40. Gebouwen voor kantoren en kantoorachtigen, aansluitend bij de naastgelegen private tuinen moeten lager zijn, in verhouding tot de omgevende woningen en rekening houdend met het aspect privacy (adviezen). de grenslijn in het grensgebied wordt vastgelegd tussen de punten A, B, C en D zoals aangegeven in het grafisch plan (bijlage I van het RUP – d1) (plan 1). de percelen, kadastraal gekend 13e Afdeling, Sectie A, nrs. 443b en 443c niet worden opgenomen in de bestemming gemengd regionaal bedrijventerrein, maar buiten de afbakening van het bedrijventerrein worden gehouden en hun huidige bestemming van 'landschappelijk waardevol agrarisch gebied' behouden (plan 4). perceel 352b (afd. 13, sectie A) uit het onteigeningsplan wordt geschrapt (plan 4). er een garantie wordt gegeven dat het gebied ‘Randstedelijk groengebied Osbroek-Gerstjens met dagrecreatieve en natuureducatieve infrastructuur’ daadwerkelijk gesaneerd wordt (plan 5). de zinsnede “De zogenaamde ‘kleine Seveso-bedrijven’ zijnde de bedrijven die voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, §1 derde lid, van voormelde Samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 zijn toegestaan” geschrapt wordt uit het stedenbouwkundig voorschrift 13.1.1 (plan 13).
102
Dossier 68
maar merkt op dat: -
-
-
er in de toekomst meer aandacht moet worden besteed aan een grondigere samenstelling van het dossier, het beter motiveren van bepaalde keuzes en de communicatie met de bevolking, om tot een betere transparantie van het planningsproces te komen. er best een betere omschrijving kan worden gezocht voor de voorschriften inzake ‘Seveso-bedrijven’, omdat deze term te geladen overkomt. een mobiliteitsstudie zich opdringt, gezien het hoogdynamisch karakter van de voorziene activiteiten (regionale bedrijvigheid, nieuwe woongelegenheden etc). dat er voldoende aandacht moet worden besteed aan de overstromingsproblematiek van de Dender en dit, waar nodig, te vertalen in stedenbouwkundige voorschriften. de term inrichtingsrapport beter vervangen kan worden door ‘inrichtingsschets’ of ‘inrichtingsstudie’. er bij de ontwikkeling van de verschillende gebieden rekening moet worden gehouden met erfdienstbaarheden met betrekking tot verschillende nutsvoorzieningen zoals de collectoren van Aquafin en hoogspanningsmasten van Elia. de aangehaalde fouten in de toelichtingsnota, zoals aangegeven in het advies van de stad Aalst (B.1.4, kader 5), best gewijzigd worden (adviezen). dat het aangeraden is volgende tekstwijziging in artikel 4.1.7 van de stedenbouwkundige voorschriften op te nemen: "Interne wegenis voor gemotoriseerd verkeer die het structurerend groenelement Siezegembeekvallei kruist, moet dit in de mate van het mogelijke op loodrechte wijze doen. Het aspect zuinig ruimtegebruik én het ecologisch aspect dienen hier afgewogen te worden" (adviezen). het aangeraden is om de zones van de stationsomgevingen uit te breiden met de naastliggende sporenbundel. Op deze manier wordt het mogelijk de ruimte boven de sporenbundel te overbouwen en te benutten voor stedelijke functies (plan 3 en plan 9). vanuit een vertaling van de principes van een zuinig en duurzaam ruimtegebruik, de gefaseerde ontwikkeling van Siezegemkouter best wordt gekoppeld aan een resultaatsverbintenis vanwege de beleidsinstanties. Die moet garanderen dat er een betere invulling en sanering van het bestaande aanbod aan bedrijventerreinen geschiedt. In die optiek is het - zoals is voorgeschreven in de bepalingen – te verantwoorden voorlopig enkel het noordelijk deel van de Siezegemkouter aan te snijden. Gelijktijdig moet alles in het werk gesteld worden om de andere industrieterreinen desgevallend na brownfieldsanering - zoveel als mogelijk te benutten en het oneigenlijk gebruik aldaar weg te werken (plan 4). er werk moet worden gemaakt van de afbakening van de agrarische structuur (plan 4). er een mobiliteitseffectenrapportage (MOBER) moet worden gekoppeld aan het inrichtingsrapport, overeenkomstig artikel 4.1.4 (plan 4). er best nog geen definitieve wegenis wordt opgenomen in de stedenbouwkundige voorschriften omwille van het in opmaak zijnde mobiliteitsplan van de stad Aalst (plan 4). de mogelijkheid om de Merestraat open te houden voor het openbaar vervoer en de hulpdiensten onderzocht moet worden in een MOBER of in het mobiliteitsplan (plan 4). dat er een probleem kan ontstaan wanneer de stad Aalst zowel beheerder als vergunningverlenende instantie is voor het bedrijventerrein. Vlacoro is daarom eerder gewonnen voor een onafhankelijk beheerder, weliswaar een openbare instelling, zodat onpartijdigheid gewaarborgd is (plan 4). het aangeraden is in de stedenbouwkundige voorschriften omtrent het bedrijventerrein Erembodegem Zuid IV een gelijkaardig voorschrift op te nemen als voorschrift 4.1.3, § 4 voor Siezegemkouter (plan 8). het aangeraden is om aan de ‘eisen gesteld aan de inhoudelijke elementen’ (blz. 101 van bijlage III – toelichtingsnota) het volgende toe te voegen: “Het behoud van de sporenbundel. Het mogelijk maken van het voorzien van infrastructuur in functie van het onderhoud en de vernieuwing van de spoorinfrastructuur en in functie van de exploitatie en de veiligheid van het spoorverkeer. Verweving met andere dienstverlenende functies moet mogelijk zijn” (plan 9).
103
Dossier 68
-
er in de stedenbouwkundige voorschriften (artikel 11.1.1) meer aandacht moet worden besteed aan de overstromingsproblematiek van het gebied (plan 11). er in de stedenbouwkundige voorschriften, gezien de recente overstromingen, voldoende aandacht moet worden geschonken aan de waterhuishouding in de in te richten stedelijke woongebieden (plan 12).
Verleend op 11 februari 2003 te Brussel, De vaste secretaris,
De ondervoorzitter,
Lieve Reenaers
Roel Vanhaeren
104