Geschillencommissie passend onderwijs
107072 - Als de leerling na opname in een GGZ-instelling niet meer terugkeert op zijn school, hoeft die school geen ontwikkelingsperspectief meer op te stellen. ADVIES in het geding tussen: A, wonende te B, verzoekster gemachtigde: mevrouw mr. I.L. Madu en het College van Bestuur van C, gevestigd te B, het bevoegd gezag van D te B, verweerder
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij verzoekschrift van 25 november 2015 heeft verzoekster aan de Commissie een geschil voorgelegd over het ontwikkelingsperspectief voor en de verwijdering van haar zoon E. Verweerder heeft een verweerschrift op 8 december 2015 ingediend, aangevuld op 11 en 13 december 2015. De mondelinge behandeling van het geschil vond plaats op 17 december 2015 te Utrecht. Verzoekster was ter zitting aanwezig, vergezeld door haar moeder, mevrouw F en werd bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder waren aanwezig mevrouw G, bovenschools manager, mevrouw H en mevrouw J, directeur en intern begeleider (ib’er) van D. Namens het samenwerkingsverband (swv) PO B 28-06 waren aanwezig mevrouw K en mevrouw L, respectievelijk plaatsvervangend teamleider en teamleider onderwijs arrangeerteam.
2.
DE FEITEN
1. E is geboren op 25 mei 2006. Bij E is het Bi Pyramidaal syndroom vastgesteld, hetgeen problemen op het gebied van kracht, coördinatie en uithoudingsvermogen veroorzaakt. 2. E is 19 januari 2015 op D gestart in groep 5. Daarvoor zat E op basisschool M, net als de D een school die valt onder het bevoegd gezag van C. 3. Nadat E op 3 maart 2015 in de klas was geobserveerd door een ergotherapeut, hebben verzoekster, haar moeder, de ergotherapeut en de ib’er diezelfde dag met elkaar gesproken. Naar aanleiding van dat gesprek heeft de ib’er ambulante begeleiding aangevraagd bij het samenwerkingsverband PO 28-06 (swv). 4. Het eerste overleg tussen verzoekster, de ib’er en de ambulant begeleider (ab’er) heeft plaatsgevonden op 9 april 2015. 5. Op 25 mei 2015 heeft de ab’er de mogelijkheden en belemmeringen van E in algemene zin, op leergebied en op sociaal-emotioneel gebied in kaart gebracht. De ab’er heeft haar bevindingen op 25 mei 2015 per e-mail aan verzoekster gestuurd.
107072/ advies d.d. 27 januari 2016
pagina 1 van 5
Geschillencommissie passend onderwijs
6. Omdat de lichamelijke klachten van E toenamen, is verzoekster eind mei 2015 voor advies naar het revalidatiecentrum N gegaan. Via N heeft verzoekster voor E een verwijzing gekregen voor O (ggz instelling). 7. Van 8 juni tot 24 juli 2015 is E ter observatie opgenomen bij O (een ggz instelling). Hij heeft in die periode onderwijs gevolgd bij O Onderwijs P. 8. Op 7 juli 2015 hebben verzoekster, haar moeder, de schooldirecteur, de ib’er, de ab’er en iemand van het wijkteam met elkaar gesproken over passend onderwijs voor E. 9. Op 25 augustus 2015 heeft het vervolggesprek plaatsgevonden. Het is toen niet gelukt om te komen tot een inhoudelijk gesprek over een passende onderwijsplek voor E. 10. Op 25 augustus 2015 heeft de schooldirecteur verzoekster een brief gestuurd. Hierin staat dat E welkom is op de D zolang er voor hem geen juiste school is gevonden. In dezelfde brief staat dat de school verwacht dat E op 28 augustus 2015 weer op school komt. E heeft de school niet meer bezocht. 11. Na verschillende pogingen om opnieuw het gesprek aan te gaan over het vinden van een passende onderwijsplek voor E is er uiteindelijk op 6 november 2015 een overleg geweest. Daarbij waren aanwezig verzoekster, haar moeder, een onderwijsconsulent, iemand van het swv, de schooldirecteur, de ib’er en de ib’er van basisschool Q (de school waar E mogelijk naar toe zou gaan). 12. Op het moment van de zitting was er nog geen passende onderwijsplek voor E gevonden.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Standpunt verzoekster Op grond van artikel 8 lid 4 van de Wet op het primair onderwijs (WPO) moet het onderwijs aan een leerling die extra ondersteuning nodig heeft, zijn gericht op individuele begeleiding die is afgestemd op de behoeften van de leerling. Hierin is de school tekortgeschoten. Verweerder heeft niet gezorgd voor passend onderwijs en ook niet voor een veilige schoolomgeving. De school heeft nagelaten om het handelingsplan over te nemen dat M gebruikte en dat was opgesteld door de ergotherapeut van het revalidatiecentrum waar E onder behandeling was. Er is geen ontwikkelingsperspectief (opp) opgesteld voor E. Doordat er sprake was van een onveilig schoolklimaat is E zich anders gaan gedragen. Met de juiste begeleiding in een veilige omgeving kan E goed meekomen op een reguliere basisschool. Dat heeft hij laten zien bij O Onderwijs P. Deze opvatting wordt ook onderschreven door O en de behandelend neuroloog. De opvatting van de school, dat E naar een school voor speciaal onderwijs zou moeten gaan, is geen reden om hem van school te verwijderen. Het is niet nodig dat E naar een school voor speciaal onderwijs gaat. Dat blijkt uit het rapport van O. Dit rapport heeft verzoekster meegenomen naar het overleg van 7 juli 2015. Daar heeft zij het toegelicht. Verzoekster heeft het rapport niet overhandigd, omdat zij van mening is dat de school kon afgaan op hetgeen zij vertelde over het rapport. Het rapport heeft verzoekster wel gestuurd aan het swv. Op advies van O heeft verzoekster besloten dat E na de zomervakantie niet meer naar de D zou gaan. O had dat afgeraden omdat de somatische klachten van E waren toegenomen als gevolg van zijn negatieve ervaringen op die school. E heeft een positieve benadering nodig. Die zou de montessorischool Q hem kunnen bieden. Doordat de Deen onjuist beeld van E heeft geschetst, heeft Q besloten om E niet als leerling aan te nemen. 107072/ advies d.d. 27 januari 2016
pagina 2 van 5
Geschillencommissie passend onderwijs
Wat er nu moet gebeuren volgens verzoekster is, dat de school ophoudt met onjuiste informatie over E te verspreiden. Verder moet er een goed ontwikkelingsperspectief (opp) voor E opgesteld worden. Een opp waarin staat wat E nodig heeft en wat een reguliere basisschool E kan bieden. Verzoekster heeft er geen vertrouwen in dat D E kan bieden wat hij nodig heeft. Standpunt verweerder Voordat E is aangenomen, heeft de school gesproken met M. M vertelde dat het in groep 4 goed was gegaan met E. In groep 5 veranderde zijn gedrag en kreeg hij meer last van de lichamelijke klachten die horen bij zijn ziektebeeld. M heeft dit besproken met het revalidatiecentrum, niet met het swv. Tijdens het kennismakingsgesprek met verzoekster heeft de school onder meer gesproken over de aanpassingen die E nodig had in verband met het Bi Pyramidaal syndroom. Na met verzoekster en de vorige school gesproken te hebben, is E 19 januari 2015 begonnen op D. Vanaf maart 2015 merkte de school dat E steeds vaker niet meewerkte. Hij liet defensief gedrag zien. Het werd voor de leerkrachten lastiger om E te motiveren. E kreeg steeds meer last van pijn en vermoeidheid. Hij was snel geïrriteerd en overprikkeld. Er ontstonden vaker conflicten tussen E en zijn klasgenoten. De school heeft dit met verzoekster besproken en na toestemming van verzoekster heeft de school in april 2015 het swv ingeschakeld. De bedoeling was om samen met het swv op zoek te gaan naar de beste onderwijsplek voor E. In verband hiermee heeft de ab’er een dossieranalyse gemaakt. De analyse was klaar op 25 mei 2015. De ab’er adviseerde om over de te nemen stappen in gesprek te gaan met verzoekster, haar moeder, de school en mogelijk het revalidatiecentrum (waar E onder behandeling was). Het was de bedoeling dat daarna voor E een opp vastgesteld zou worden. Voordat een gesprek met verzoekster kon plaatsvinden, heeft verzoekster zelf het revalidatiecentrum benaderd voor advies. Op advies van het revalidatiecentrum is E verwezen naar O. Verzoekster heeft de school op 28 mei 2015 laten weten dat er een intakegesprek zou plaatsvinden bij O. In de periode dat E was opgenomen bij O heeft er een groot overleg plaatsgevonden. De uitkomst van dit overleg was, dat alle aanwezigen van mening waren dat E gerichte begeleiding nodig had in zijn onderwijssituatie om zijn problemen aan te pakken. Dat was meer dan de D kon bieden. De school gunde E een plek waar het net zo goed zou gaan als bij P. De afspraak was om na de zomervakantie verder te praten. Alles was nog mogelijk. Het gesprek op 25 augustus 2015 is niet goed verlopen. Omdat er geen passende andere onderwijsplek voor E was gevonden, heeft de school laten weten dat E welkom bleef op D zolang dat nodig was. Verzoekster heeft ervoor gekozen om E niet meer naar D te laten gaan. Er zijn na 25 augustus 2015 afspraken gemaakt voor vervolggesprekken op 7 september en 1 oktober 2015. Verzoekster was uitgenodigd voor deze gesprekken maar is daar niet verschenen. Op 6 november 2015 is er een overleg geweest waarbij twee ergotherapeuten, twee teamleiders van het swv, de ib’er en directeur van D, de ib’er van Q, de onderwijsconsulent, verzoekster en haar moeder aanwezig waren. Dat overleg heeft niet geleid tot het vinden van een passende onderwijsplek voor E.
4.
VISIE SAMENWERKINGSVERBAND
Het samenwerkingsverband (swv) is nauw betrokken geweest bij het vinden van een passende onderwijsplek voor E. Zo was het swv onder meer aanwezig bij het gesprek op 25 augustus 2015. Het swv heeft toen en ook later niet het verslag van O ontvangen. Voor E is geen indicatie speciaal onderwijs afgegeven. Wel heeft het swv in zijn eindverslag (begin december 2015) de 107072/ advies d.d. 27 januari 2016
pagina 3 van 5
Geschillencommissie passend onderwijs
mogelijkheden en belemmeringen van E in kaart gebracht. Wat het swv betreft staan alle opties open: E kan naar een school voor speciaal onderwijs, speciaal basisonderwijs of naar een reguliere basisschool.
5.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
Bevoegdheid In 43 lid 2 van de Wet op het primair onderwijs (WPO) is opgenomen van welke geschillen de Commissie kennis kan nemen. De Commissie is bevoegd kennis te nemen van geschillen die verband houden met de toelating van een leerling, de verwijdering van een leerling en de vast- en bijstelling van het ontwikkelingsperspectief. De Commissie is niet bevoegd om kennis te nemen van een geschil dat betrekking heeft op een ander terrein, zoals bijvoorbeeld over een veilige schoolomgeving. Het ontwikkelingsperspectief Op grond van artikel 40a lid 1 van de Wet op het primair onderwijs (WPO) stelt het bevoegd gezag voor een leerling die extra ondersteuning nodig heeft een opp vast. Voor een leerling die naar een reguliere basisschool gaat, hoeft geen opp opgesteld te worden als de leerling niet meer nodig heeft dan basisondersteuning. Aangezien de aanpassingen (zoals een goede stoel) die E nodig had vanwege zijn fysieke beperkingen binnen de basisondersteuning van de school vielen, was het niet nodig om bij de start van E op D een opp voor hem op te stellen. Dat er bij aanmelding ook sprake was van gedragsproblemen bij E, op grond waarvan toen al een opp opgesteld diende te worden, is de Commissie niet gebleken. Op het moment dat bij de school het vermoeden ontstond dat E extra ondersteuning nodig had en de school een beroep deed op ambulante begeleiding is de plicht ontstaan om een opp voor E op te stellen. Ambulante begeleiding wordt volgens het ondersteuningsplan gerekend tot extra ondersteuning. Uit de stukken blijkt dat de ambulant begeleider begin april 2015 is benaderd en dat zij op 25 mei 2015 in kaart heeft gebracht welke mogelijkheden en belemmeringen E in het algemeen, op leergebied en op sociaal-emotioneel gebied heeft. De Commissie stelt vast dat de ambulant begeleider daarmee binnen een periode van zes weken (exclusief de vakanties die vielen in april en mei: 25 april tot 11 mei 2015, 14,15 en 25 mei 2015) de bouwstenen voor een opp heeft geleverd. Dat de school niet snel na 25 mei 2015 een definitief opp heeft opgesteld kan de school niet verweten worden. Verzoekster had immers besloten om E op te laten nemen bij O. Het is begrijpelijk dat de school het eindadvies van O wilde afwachten alvorens een definitief opp op te stellen. Het staat vast dat de school na de zomervakantie geen definitief opp heeft opgesteld. Dit kan de school evenmin worden verweten. Bij verzoekster ontbrak inmiddels het vertrouwen in de school en zij heeft haar zoon daar, na de zomervakantie, niet meer aan het onderwijs laten deelnemen. Onder die omstandigheid hoeft niet van verweerder te worden gevergd dat hij overgaat tot definitieve vaststelling van het opp. Het opp is niet alleen leerlingspecifiek maar ook schoolspecifiek. In het opp moet immers ook beschreven worden op welke wijze de school, met inachtneming van het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan, ondersteuning kan geven aan een leerling die extra ondersteuning nodig heeft. Van de school hoeft niet verlangd te worden haar ondersteuningsmogelijkheden voor een specifieke leerling te beschrijven als vast staat, dat de betreffende leerling daarvan geen gebruik zal maken, omdat deze niet terugkeert op de school. Nu de school niet kan worden verweten dat zij geen definitief opp heeft opgesteld, zal de Commissie het verzoek hierover ongegrond verklaren. De verwijdering Naar aanleiding van het gedeelte van het verzoekschrift dat ziet op de verwijdering van E overweegt de Commissie als volgt. Uit het verslag van het groot overleg van 7 juli 2015 blijkt dat die 107072/ advies d.d. 27 januari 2016
pagina 4 van 5
Geschillencommissie passend onderwijs
dag is overwogen dat het wenselijk zou zijn om voor E een passende onderwijsplek te vinden buiten D. Die uitspraak kan niet worden opgevat als een verwijderingsbesluit of een voornemen tot verwijdering. Temeer omdat het de bedoeling was om op 25 augustus 2015, na ontvangst van het eindadvies van O, opnieuw in gesprek te gaan over wat de best passende onderwijsplek voor E zou zijn. Verzoekster heeft er echter om haar moverende redenen voor gekozen om E na de zomervakantie niet terug te laten keren naar D. Ook niet nadat de school verzoekster op 25 en 28 augustus 2015 schriftelijk heeft meegedeeld dat E welkom is op D zolang de juiste school voor E nog niet was gevonden. Nu er geen sprake is van een verwijderingsbesluit of voornemen tot verwijdering zal de Commissie het verzoek hierover ongegrond verklaren.
6.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen oordeelt de Commissie het verzoek ongegrond.
Aldus gedaan te Utrecht op 27 januari 2016 door mr. drs. P.H.A. van Geel, voorzitter, drs. E. Hoeksma en drs. M.E. Post, leden, in aanwezigheid van mr. A.A. Veraart, secretaris.
mr. drs. P.H.A. van Geel voorzitter
107072/ advies d.d. 27 januari 2016
mr. A.A. Veraart secretaris
pagina 5 van 5