Gemeenschappelijke Regeling
Agenda voor Algemeen Bestuur GGD Rotterdam-Rijnmond, Platform PHO jz /AB GGD RR en Portefeuillehoudersoverleg jeugdzorg Datum:
18 april 2013
Locatie:
Stadhuis Rotterdam, kamer SH 7 - Commissiekamer
Tijdstip: 9.30 – 13.45 uur
09.30 – 10.45 10.45 – 10.55 10.55 – 11.20 11.20 – 12.00 12.00 – 13.45
Algemeen Bestuur GGD Rotterdam-Rijnmond Korte pauze + binnenkomst wethouders Jeugd Platform AB GGD RR en PHO jz Raad voor het Publiek Belang CJG Rijnmond PHO jeugdzorg inclusief lunch
AB GGD RR 09.30 – 09.30
1.
Opening en vaststelling agenda
2. •
Mededelingen Voorzitterschap Algemeen Bestuur gemeenschappelijke regeling
bijlage
09.30 – 09.35
3.
Verslag AB GGD RR 21 februari 20132 gevraagde beslissing: het verslag vaststellen
09.35 – 09.55
4.
Veiligheidshuis en zorg Ter bespreking / kennisname
09.55 - 10.00
5.
Kinderopvang (handhaving) Ter bespreking / kennisname
bijlagen
10.00 - 10.15
6.
Begroting 2014 en proces begroting 2015 Gevraagde beslissing: instemmen met het voorstel
bijlagen
10.15 - 10.30
7.
Jaarverslag 2012 Gevraagde beslissing: het jaarverslag vaststellen
bijlagen
10.30 - 10.40
8.
Regionale bijeenkomst Volksgezondheid Ter bespreking
10.40 - 10.45
9.
Rondvraag en sluiting
10.45 – 10.55
KORTE PAUZE + BINNENKOMST WETHOUDERS JEUGD
stukken ter info meegestuurd en dus niet op agenda: presentatie KIZ uit AB van 21 februari 2013
bijlage
bijlage
Gemeenschappelijke Regeling
Platform (PHO jz en AB GGD RR) 10.
Opening en vaststelling agenda
11.
Mededelingen
10.55 –11.00
12.
Verslag Platform 21 februari 2013 gevraagde beslissing: het verslag vaststellen
11.00 - 11.20
13.
Brief minister Plasterk Ter bespreking
11.20
14.
Sluiting
11.20 - 12.00
Raad voor het Publiek Belang CJG Rijnmond
12.00 – 13.45
PHO jeugdzorg
12.00 - 12.10
Pauze en lunch
12.10 -
15.
Opening en vaststelling agenda
16.
Mededelingen - Terugkoppeling uit het Bestuurlijk Overleg (VWS, VNG, IPO) van 3 april
17.
Verslag PHO jz 21 februari 2013 gevraagde beslissing: het verslag vaststellen
10.55 -
12.00- 12..20
bijlage
bijlagen
1 bijlage
---deel stadsregio Rotterdam------------------------------------------------------------------------------------12.20 – 12.35
18.
Transitieplan stadsregio Rotterdam gevraagde beslissing: adviseren aan het DB SR
2 bijlagen
---deel gezamenlijke gemeenten regio Rotterdam Rijnmond-----------------------------------------12.35 – 13.15
19.
Plan van aanpak Implementatieplan gevraagde beslissing: instemmen met het voorstel
2 bijlagen
13.15 – 13.25
20.
Beperken frictiekosten; procesaanpak en planning gevraagde beslissing: instemmen met het voorstel
3 bijlagen
13.25 – 13.40
21.
Startfoto gevraagde beslissing: instemmen met conclusies en aanbevelingen van de Startfoto
2 bijlagen
13.40 – 13.45
22.
Rondvraag en sluiting
Platform (PHO jz en AB GGD RR) behorend bij agendapunt 12
Gemeenschappelijke Regeling
Verslag: I. van Soest
Staf directie Publieke Gezondheid en Zorg Afdeling Beleidscoördinatie Cluster Maatschappelijke ontwikkeling
[email protected] 06-512621340
Aan: de leden van het PHO Jeugdzorg – Algemeen Bestuur Gemeenschappelijke regeling GGD Rotterdam-Rijnmond Datum: 25 februari 2013 Naam overleg: PLATFORMOVERLEG van het overleg Portefeuillehouders Jeugdzorg– Algemeen Bestuur GGD RR
Datum overleg: 21 februari 2013
Aanwezige bestuurders mw. J. Kriens dhr. P. Kromdijk mw. J. de Jongh dhr. L. Hofstra dhr. W. Borgonjen dhr. W. ten Kate dhr. D. van der Schaaf dhr. H. Dokter dhr. G. de Jong dhr. C. Dijkman dhr. W. Kruikemeier mw. M. Rombout dhr. J. Grijzen dhr. N. Groenewegen dhr. C. Oosterom dhr. C. Versendaal mw. A. Hartnagel dhr. A. Hoekstra
Rotterdam, voorzitter Maassluis Hellevoetsluis Krimpen ad IJssel Brielle Lansingerland Spijkenisse Ridderkerk Goeree-Overflakkee Spijkenisse Bernisse Albrandswaard Schiedam Westvoorne Vlaardingen Barendrecht Capelle ad IJssel Vlaardingen
Dhr. J. Gebben
Barendrecht
dhr. G. van der Wees Maassluis dhr. M. Stam Schiedam dhr. H. de Jonge Rotterdam GGD Rotterdam-Rijnmond dhr. V. Roozen alg. directeur en secretaris dhr. O. de Zwart directeur dhr. C. Quak uitvoerend secretaris mw. I. van Soest notulist Genodigden
Afgemelde bestuurders
Afwezig
Platform (PHO jz en AB GGD RR) 08
Opening en vaststelling agenda Gisteren hebben alle aanwezigen de decentralisatiebrief ontvangen van minister Plasterk aan de Tweede Kamer. VNG is niet enthousiast over de brief. Dhr. De Zwart stelt voor op het terrein van Jeugd dit platform te benutten om de komende periode het e.e.a. uit te zoeken, zoals welke samenwerkingsvormen zijn er, afstemming met gemeentesecretarissen, subregionale wethouders vragen om contactpersonen etc. Dit onderwerp op 18 april hier terug laten komen. Dhr. Ten Kate zegt niet enthousiast te zijn en stelt voor zeker niet meteen te gaan rennen. Het is goed om informatie te verzamelen. Een aarzeling ligt bij de 100.000+ gemeenten. Verder impliceert de zinsnede ‘congruente samenwerkingsverbanden’ dat we in Jeugd naar één samenwerking moeten. Lansingerland zit zelf in 3 samenwerkingsverbanden, het risico bestaat dat dit verzandt in een structuurdiscussie. Dhr. Ten Kate stelt voor als gemeentes gezamenlijk een reactie aan VNG te geven, eerst onderling de discussie voeren en niet meteen springen. Wat dhr. Gebben stoorde is de discussie over horizontale en verticale verantwoordelijkheid; er is uit het Rijk verticale verantwoordelijkheid (systeemverantwoordelijkheid), in dit geval hijgt het Rijk in je nek als er zaken misgaan. Dat willen we niet; als we verantwoordelijk worden voor de decentralisatie, dan zijn we dat ook. Mevr. De Jongh sluit hierbij aan; nu is het niet de tijd om meteen te organiseren. Hellevoetsluis is zelf ook bezig met sociale visie en heeft daar de ambtenaren hard bij nodig. Mevr. De Jongh stelt voor af te wachten hoe VNG gaat reageren. Iedereen is druk bezig met transities, we hoeven hier niet ‘ingerommeld’ te worden. We moeten wel een signaal afgeven dat vrijheid van beleid noodzakelijk is, meent dhr. Kromdijk. Vanuit haar relatie met de VNG vindt mevr. Kriens dat we uitvoeringskracht en bestuurskracht vooral niet door elkaar moeten halen.Ook de VNG betreurt het dat in de brief uitvoeringskracht is gekoppeld aan het vergroten van bestuurskracht. Laten we ons bij de inhoud houden en daar de uitvoeringskracht versterken. Het is juist positief wanneer je kleinere bestuurlijke eenheden hebt. Ten tweede; het aspect verticale verantwoording komt nergens terug. We moeten oppassen dat we niet alleen de informatievoorziening gaan doen. We willen de regie houden over gebiedslokale zaken en ook op de manier waarop deze bij de regering terechtkomen. We wachten zeker niet op ‘maasmeisje’- incidenten. Ten derde heeft VNG eerder aangegeven dat er jurisprudentie bestaat over het wmo-compensatiebeginsel, dit wordt door rechters als een verworvenheid gezien. Hier is verder onderzoek naar te doen in bondgenootschap met het Rijk. Deze drie aspecten moeten in de gaten worden gehouden om de gezamenlijke verantwoordelijkheid te houden. Congruentie wordt in de inhoud gevonden. De ontkokering moet georganiseerd worden op bovengenoemde drie terreinen. Dit zou voor Lansingerland een goed moment zijn om van Delft los te raken. Overigens loopt dit stuk vooruit op andere delen van het land, waarmee de kracht van ons samenwerkingsverband benadrukt wordt. In spoor twee wordt aangegeven dat er een nuancering komt, nl. dat provincies hier over meer te zeggen krijgen. Dhr. Stam stelt voor dat wij vanuit de regio aan de provincie aangeven hoe wij erover denken. Niet afwachten. Dit aspect dient bij de inventarisatie betrokken te worden, aldus mevr. Kriens. Dhr. De Jonge ziet de brief zelf als een enorme kans om de samenwerkingsverbanden te herzien en stelt voor om vooral in veel samenwerkingen te zitten; AMK en ASHG zitten bijvoorbeeld in een ander verband, maar hebben wel met elkaar te maken. Laten we dit in één keer goed regelen; hoe proactiever we zijn hoe beter. Dhr. Ten Kate is het hiermee eens echter, we zijn al bezig met verbanden op het locale vlak. Hij is niet voor de tendens om waar we mee bezig zijn te laten vallen om hier zomaar in mee te gaan.
Verslag overleg Platform PHOjz en AB GGD RR d.d. 21 februari 2013
pag. 2
09
Mededelingen --
10
Verslag Platform van 13 december 2012 Naar aanleiding van het verslag: betreffende de regionale bijeenkomst Volksgezondheid stelt mevr. Hartnagel dat men momenteel aan het lobbyen is voor geld, om er met beperkte middelen toch een mooie bijeenkomst van te maken. Er zijn nu 5 projecten aangedragen. Het verslag wordt vastgesteld.
11
Projectplan rVTV door W. Klaus We staan aan de vooravond van het traject Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2013, de enquêtes zijn uitgezet. We willen als GGD graag van u weten; wat voelt voor u goed, wat kunt u meegeven voor het proces? Dhr. Versendaal vindt de tijdsplanning onduidelijk; de nota Volksgezondheid is uitgesteld, maar als de informatie daarvoor aan het einde van het jaar komt is dat laat. Mevr. Klaus antwoordt dat de gemeentes allemaal een eigen moment hebben voor de nota Volksgezondheid, dat maakt de planning lastig. Afgesproken is de enquête iedere 4 jaar te houden, dat kan niet meer veranderd worden. Of de gegevens op tijd komen blijft een probleem wat ook landelijk speelt. Veel gegevens zijn overigens al binnen (Jeugd). Monitor Volwassenen en Ouderen komt begin maart beschikbaar, dus in april overleggen. Alleen de analyse komt dan later, maar als er behoefte aan is kan men de gegevens dan al krijgen. Mevr. Hartnagel wil vanuit Capelle een compliment geven; het loopt prima en er is een grote betrokkenheid.
13
Rondvraag en mededelingen -De vergadering wordt gesloten
ACTIELIJST Datum afspraak 13-12-2012 21-02-2013 21-02-2013 21-02-2013 21-02-2013
Actie
Actie door:
Projecten aanleveren betr. de bijeenkomst Volksgezondheid. Mailen aan K. Quak Decentralisatiebrief; op gebied van Jeugd e.e.a. uitzoeken – contactpersonen aanleveren etc. Uitkomst decentralisatie/jeugd op agenda Platform 18 april rVTV; inventarisatie betr. het proces
Allen
Verslag overleg Platform PHOjz en AB GGD RR d.d. 21 februari 2013
allen GGD allen allen
pag. 3
Gemeenschappelijke Regeling
Overleg:
Algemeen Bestuur GGD-RR / Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg
Datum vergadering: 18 april 2013 Agendapunt nr.:
13
Onderwerp: Antwoord op brief decentralisaties Gevraagde beslissing: In te stemmen met het versturen van bijgaande brief als gezamenlijk antwoord (los van individuele brieven per gemeenten) op de zgn. Plasterk-brief Financiële/personele consequenties: geen Verdere procedure: Verzenden brief door secretariaat platform
Communicatie/voorlichtingsaspecten: n.v.t. Toelichting: In het vorige platformoverleg is gesproken over de brief van Plasterk. Er is toen afgesproken dat er in ieder geval een inventarisatie zou plaatsvinden per gemeente van de reeds lopende samenwerkingsverbanden. Door een aantal gemeenten is deze inventarisatie aangeleverd. Een aantal andere gemeenten heeft volstaan met het verwijzen naar de website www.regioatlas.nl waarop per gemeente de samenwerkingsverbanden al in grote lijnen staan weergegeven. In het ambtelijke overleg is een voorkeur uitgesproken om gezamenlijk een brief te versturen over de reeds lopende samenwerking in de regio. Hiervoor is een conceptbrief opgesteld die als bijlage bij deze agendapost voorligt ter besluitvorming. Bijlage(n): Concept antwoord namens het platform
Onderwerp / naam steller / datum
blad 1
Behorend bij agendapost 13 Bezoekadres: Schiedamsedijk 95 3011 EN Rotterdam
Staf directie Publieke Gezondheid en Zorg Afdeling Beleidscoördinatie Cluster Maatschappelijke ontwikkeling
Postadres: Postbus 70032 3000 LP Rotterdam Website: www.ggd.rotterdam.nl E-mail:
[email protected]
GD1220
Fax:
Aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dr. R.H.A. Plasterk
Contactpersoon: drs. C. Quak
c.c. Aan de bestuurders Jeugd en Volksgezondheid van de regio Rijnmond
Telefoon: (010) 433 9289
Uw brief van: 19 februari 2013 Uw kenmerk: 2013-0000108917 Ons kenmerk: DIV0435 Aantal pagina’s: 2 Aantal bijlagen:-Betreft: kabinetsbrief decentralisaties Datum:
Geachte heer Plasterk,
In uw brief van 19 februari 2013 vraagt u ons als gemeenten in welke verbanden wij de decentralisaties willen uitvoeren. Met deze brief willen wij u als samenwerkende gemeenten in de regio Rijnmond informeren over twee intensieve samenwerkingsverbanden op regionaal niveau. Alle afzonderlijke gemeenten zullen los daarvan ook individueel nog separaat reageren op uw vraag naar de reeds aanwezige samenwerkingsverbanden. Zij zullen daarbij een overzicht geven van de dossiers waarop momenteel in (sub-) regionaal verband wordt samengewerkt. Op het terrein van jeugdzorg werken we in onze regio al lange tijd samen in de stadsregio. We bereiden ons in deze regio voor op de nieuwe taken waar we door de decentralisatie van de jeugdzorg per 1 januari 2015 verantwoordelijk voor worden. Dat betreft de gemeenten: Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Brielle, Capelle aan den IJssel, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen en Westvoorne. Ook de gemeente Goeree-Overflakkee doet mee met onze voorbereiding. Met de vaststelling van ons Programmaplan decentralisatie jeugdzorg 2012-2015 is in februari 2012 het fundament gelegd voor onze samenwerking bij de decentralisatie van de jeugdzorg. In de daaropvolgende periode is gezamenlijk een aantal inhoudelijke en financiële vraagstukken nader uitgewerkt. Centraal staat de verantwoordelijkheid van iedere individuele gemeente. Maar om meerdere redenen willen we in de toekomst op een aantal terreinen samen blijven optrekken. Die insteek staat beschreven in een Plan van Aanpak voor de implementatie van de decentralisatie jeugdzorg dat we in april 2013 als regionale portefeuillehouders hebben vastgesteld. Daarnaast hebben we als lokale portefeuillehouders gezamenlijk geadviseerd op het transitieplan van de stadsregio. Onderdeel daarvan is onze zorg voor zorgcontinuïteit en goede overgangsmaatregelen. Deze beide beleidsdocumenten worden na april 2013 voorgelegd aan de lokale colleges en gemeenteraden. In de tussentijd werken we door aan allerlei taken die belangrijk zijn voor de implementatie.
Behorend bij agendapost 13
Op het terrein van de AWBZ decentralisatie stemmen wij in het samenwerkingsverband van de regio GGD Rotterdam Rijnmond reeds anderhalf jaar middels een bestuurlijke werkgroep frequent met elkaar af over de mogelijkheden van gezamenlijke zorginkoop, de vervoerstromen en wisselen we kennis, ervaring en informatie uit over alles wat samenhangt met deze decentralisatie. We oriënteren ons op de verschillende samenwerkingsmogelijkheden op regionaal of subregionale schaal, al naar gelang het beste past bij de specifieke doelgroep.
We hopen u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben. Namens het platform van wethouders Volksgezondheid en Jeugd in de regio Rijnmond,
drs. ing. V.J.M. Roozen Directeur Publieke Gezondheid en Zorg en secretaris AB GGD-RR
dr. O. de Zwart, MPH directeur Jeugd
agendapunt 17
Verslag 21 februari 2013 Cluster Jeugdbeleid Verslag: M. Comans
Aan: PHO Jeugdzorg Naam overleg: Portefeuillehoudersoverleg jz
E-mail:
[email protected] Telefoon: (010) 433 9801
Datum: 18 april 2013 Aanwezige bestuurders: dhr H.M. de Jonge dhr W.A.J. Borgonjen dhr C.J. Dijkman dhr L.J. Gebben dhr N. Groenewegen mw A.J. Hartnagel dhr A. Hoekstra dhr A. Hofstra
13.
voorzitter Brielle Spijkenisse Barendrecht Westvoorne Capelle ad IJssel Vlaardingen Krimpen ad IJssel
dhr G. de Jong mw J.D. de Jongh dhr W. ten Kate dhr W. Kruikemeier mw M. Rombout dhr M.X. Stam dhr G. van der Wees
Dirksland Hellevoetsluis Lansingerland Bernisse Albrandswaard Schiedam Maassluis
Opening en vaststelling agenda De voorzitter opent de vergadering en deelt mee dat hij eerder weg moet. Mevrouw De Jongh zal het voorzitterschap daarna overnemen. De agenda wordt ongewijzigd vastgesteld.
deel stadsregio Rotterdam
14.
Subsidies jeugdzorg 2013 De SR en de stadsregionale gemeenten zijn in het proces verlening subsidies 2013 veel samen opgetrokken. Belangrijk was de 2,65% bezuiniging die door het Rijk is opgelegd en de door de SR ingestelde 3% herinzet om te anticiperen op januari 2015. Mevrouw Hartnagel vraagt hoe de realisatie van de bezuinigingen wordt gemonitord en hoe het PHOjz hiervan op de hoogte wordt gehouden. De voorzitter zegt dat in de 4- en 8-maandsgesprekken de voortgang van de herinzet wordt gemonitord. Het voorstel subsidieverlening 2014 zal in het PHO van 27 juni worden voorgelegd. Formeel moeten de zorgaanbieders hierover voor 1 juli 2013 worden bericht.
15.
Verdeling voormalige RAS-middelen 2013 De wethouders spreken hun dank uit aan het DB van de SR voor het beschikbaar stellen van middelen uit de SR-reserve. Hiermee kan het grootste deel van de zorg worden voortgezet. De voorgestelde verdeling over de gemeenten is ambtelijk afgestemd De heer Borgonjen meldt dat het bezwaar van de SR niet-ontvankelijk is verklaard. Hij pleit er voor om hiertegen bij de rechter in beroep te gaan, maar daarna niet verder te gaan naar de Raad van State. De wethouders zijn zich ervan bewust dat het beroep weinig kans van slagen heeft, maar vinden het belangrijk om een signaal af te geven. Het PHO jz adviseert het DB SR beroep in te stellen. Het PHO jz stemt in met de voorgestelde verdeling van de voormalige RAS-middelen over de regiogemeenten.
16.
Overleg zorgaanbieders, BJZ, SR en regiogemeenten 2013 Ter voorbereiding op de transitie is een werkgroep gestart bestaande uit vertegenwoordigers van de gemeenten, zorgaanbieders, BJZ en de SR. Deze werkgroep heeft een agenda opgesteld met onderwerpen die de komende twee jaar met elkaar behandeld worden. De heer Hofstra wil als onderwerp toevoegen “ICT sociaal domein”. Mevrouw Hartnagel stelt voor het onderwerp “frictiekosten” aan de agenda toe te voegen. De voorzitter benadrukt dat de werkgroep scherp moet aansluiten bij alle overleggen die al plaatsvinden.
deel gezamenlijke gemeenten regio Rotterdam Rijnmond
17.
Startfoto, update stand van zaken, proces en aanpak In oktober 2012 heeft het PHOjz kennisgenomen van een notitie over de Startfoto en het verdiepend vraagontwikkelingsonderzoek. Het doel van het Startfoto onderzoek is inzicht verkrijgen in het jeugdzorgveld in de gemeenten van de regio Rijnmond, het huidige zorggebruik van jeugdigen die in deze gemeenten wonen, alsmede de kosten van de zorg voor jeugd. Het gaat hierbij zowel om preventieve (niet-geïndiceerde) zorg als om geïndiceerde zorg (jeugdzorg, jeugd-GGZ, zorg voor jeugd met licht verstandelijke beperking). Onder jeugd wordt verstaan de leeftijdsgroep van 0 tot en met 22 jaar. Het Startfoto onderzoek valt uiteen in een deel voor Rotterdam en een deel voor de regio Rijnmond (de stadsregio inclusief de gemeente Goeree-Overflakkee). De Startfoto voor Rotterdam is zo goed als afgerond, de analyse voor de Startfoto voor de regio Rijnmond loopt nog. Het onderzoeksteam heeft veel medewerking van zorgaanbieders en van ambtenaren van de verschillende regiogemeenten gekregen. De dataverzameling en analyses hebben meer tijd gekost dan verwacht omdat het langer duurde voordat zorgaanbieders gegevens konden leveren, onduidelijkheden in registratiesystemen en complexiteit van de kostenanalyse. Daardoor is de planning iets uitgelopen; op het PHO jz van 18 april wordt de stadsregionale Startfoto gepresenteerd. Wilma Jansen geeft een presentatie van de voorlopige resultaten voor geïndiceerde zorg. De sheets zullen worden nagestuurd. De voorzitter benadrukt dat het hier gaat om de vraag naar zorg en niet om de financiering. Dit laatste komt aan de orde in de verdeelsystematiek. Mevrouw Rombout noemt als voorbeeld nog de vervuiling van de cijfers door het feit dat een locatie van Yulius in Barendrecht is gehuisvest.
18.
Complementariteit Transitieplan en Implementatieplan Het Transitieplan van de SR en het Implementatieplan van de samenwerkende gemeenten moeten complementair zijn. Om dit te realiseren moeten de processen nauw aansluiten. De overlappende onderwerpen in deze processen worden in de agendapost behandeld. De voorzitter geeft een korte update van de landelijke stand van zaken. Onze samenwerking van gemeenten in de regio Rotterdam Rijnmond blijkt landelijk gezien voorop te lopen. De heer De Zwart zegt dat op het PHO jz van 18 april Transitieplan en Implementatieplan worden behandeld en dat scherp moet worden gelet op de verschillende verantwoordelijkheden. De heer Ten Kate kan zich vinden in de opsomming van overlappende onderwerpen, maar de focus van continuïteit van zorg moet breder. We moeten streven naar evenwicht op drie punten: continuïteit van zorg, frictiekosten en vormgeven transformatie. Mevrouw Hartnagel vraagt of iedere gemeente zelf kan bepalen of en in welke mate een volumegarantie wordt gegeven. Zij vindt een volumegarantie een keuzebeperking. De voorzitter zegt dat moet worden voorkomen dat in 2014 een grote zorginstelling omvalt want dan kan er geen continuïteit van zorg worden gerealiseerd. De SR heeft de zorginstellingen al laten weten vanaf 2015 geen zorg meer in te kopen en wanneer de gemeenten te lang blijven wikken en wegen worden de banken van de zorginstellingen zenuwachtig. Het streven is dus de zorginstellingen snel en vroegtijdig duidelijkheid te geven. Anders staan deze in 2014 bij de (dan) kersverse wethouders jeugd op de stoep. De voorzitter schat in dat het Rijk komt met een budgetgarantie van rond de 80%. Mevrouw De Jongh benadrukt dat er desondanks toch ruimte voor transformatie blijft. De heer De Jong vindt 80% een goede lijn. Maar ook over de resterende 20% moeten wij ons herbezinnen. Alles moet goedkoper en efficiënter. De voorzitter merkt op dat de bezuiniging van 50 à 60 miljoen per 2015 niet dezelfde is als de 15%. Die gaat pas in in 2017. De heer Groenewegen vindt 80% goed te verdedigen. Het Rijk zadelt ons wel op met een probleem. Waarom moeten de lagere overheden dit betalen?
2
De heer Gebben pleit ervoor op 18 april hierover de discussie te voeren en daar het eerdergenoemde evenwicht tussen continuïteit van zorg, frictiekosten en transformatie bij te betrekken. ‘ De voorzitter kondigt aan dat de SR een brief stuurt aan alle stadsregionale colleges over frictiekosten. De brief is streng van toon, maar de toelichting van de voorzitter moet hierin worden meegenomen. Mevrouw De Jongh spreekt haar ongerustheid uit over het feit dat de SR allerlei potjes reserveert in verband met de Metropoolregio. Zij heeft de indruk dat jeugdzorg hierbij wordt vergeten. Het PHO jz ontvangt graag het memo over frictiekosten zoals dat in het DB SR is behandeld. De voorzitter zal nagaan of dit mogelijk is. Het PHO jz stemt in met de voorgestelde onderwerpen. Voorzitter Hugo de Jonge verlaat de vergadering. Mevrouw Jorriena de Jongh neemt het voorzitterschap van hem over. 19.
Verdeling inclusieve/exclusieve en lokaal/regionaal ingekochte voorzieningen In het PHO jz van 13 december 2012 is besloten om voorlopig het uitgangspunt te hanteren dat de gezamenlijke gemeenten in deze regio vanaf 2015 gezamenlijk de exclusieve jeugdhulpvoorzieningen, de jeugdbescherming en de jeugdreclassering willen inkopen. Ook werd aan de ambtelijke werkgroepen de opdracht gegeven om de begrippen inclusieve en exclusieve zorg nader in te vullen. Een eerste aanzet hiertoe ligt nu ter vergadering voor. De heer Ten Kate kan zich vinden in het voorstel. Hij vraagt wanneer de genoemde nadere studie betreffende jeugd GGZ meer inzicht zal bieden. Hij wijst erop dat zich tussen lokale en regionale inkoop nog een heel gebied bevindt (bv geclusterd lokaal). De inmiddels ter tafel aangeschoven projectleider werkgroep Sturing en Financiering, de heer Joost Kadijk, antwoordt dat dat onderdeel moet zijn van de uit te werken verbijzondering. Hij geeft een toelichting op voorliggende keuzes en geeft aan dat hierover met aanbieders geïndiceerde jeugdzorg wordt gesproken. De heer Hoekstra vraagt hoe de gehanteerde wegingscriteria tot stand zijn gekomen. De heer Kadijk antwoordt dat de werkgroep deze heeft bedacht. Hij benadrukt dat de voorliggende verdeling work in progress is; een eerste aanzet tot operationalisering. Het PHO jz stemt in met de gehanteerde methode en lijn van redeneren in de eerste opzet verdeling inclusieve/exclusieve en lokaal/regionaal ingekochte voorzieningen.
deel RMC
20.
Jaarverslag RMC 2012 en jaarplan en begroting RMC 2013 Marco de Waal geeft een toelichting. Dit agendapunt bestaat uit drie delen 1. Jaarplan RMC 2013 en jaarverslag RMC 2012 De RMC-activiteiten in 2013 focussen op het begeleiden van uitgevallen jongeren. Beleid en uitvoering is aangehaakt bij de afspraken uit het vsv-convenant. Regionale samenwerking zal verder vorm krijgen. 2. Verlengen regionale pilot locatiegerichte inzet In de regio wordt op 6 mbo-locaties de pilot locatiegerichte inzet uitgevoerd. Het PHO jz heeft op 4 oktober ingestemd met het verlengen van de pilot tot 31 december met dekking uit de RMCreserves. Vanuit het vsv-convenant zijn er middelen om dit te verlengen tot eind van het schooljaar. Daar heeft het Bestuurlijk Overleg vsv-convenant akkoord op gegeven. Echter, omdat het PHO jz altijd zeer betrokken is geweest bij de regionale verzuimaanpak en ze voor een deel de dekking uit de RMC-reserves goedkeuren (niet voor deze verlenging), wordt het PHO jz gevraagd hiermee in te stemmen. 3. Voorlopige cijfers 2011-2012 De regionale voorlopige vsv-cijfers over schooljaar 2011-2012 zijn beschikbaar. Die zijn voor de regio positief. Vanwege de sterkte verbindingen met de RMC-functie worden deze cijfers in deze notitie gepresenteerd. Daarbij ligt de focus op de regiogemeenten. De regio mag zichzelf feliciteren.
3
Voor wat de regio betreft staat Rijnmond op de tweede plaats als het gaat om het realiseren van de doelstelling Convenant 2007-2012 in de G4. Landelijk gezien staat Rijnmond bij de 39 regio’s op de 17e plek. De doelstelling van 40% is met een daling van 27,6% niet gehaald. Echter voor het eerst is er wel een daling gerealiseerd die groter is dan 10% ten opzicht van het voorgaande jaar. In aantallen vsv zonder rekening te houden met aantal deelnemers is de daling 10,3%. Het percentage vsv afgezet tegen het aantal deelnemers laat een daling zien van 12,5%. Aan het PHO jz worden de volgende beslissingen voorgelegd: 1. Vaststellen jaarverslag 2012. 2. Vaststellen jaarplan en begroting 2013. 3. Instemmen met verlengen pilot locatiegerichte inzet (verzuimaanpak) tot eind van het schooljaar 2012-2013 met dekking uit middelen vsv-convenant (besluit genomen door bestuurlijk overleg vsv-convenant (BO VSV). Er wordt conform besloten. Aan de heer De Waal wordt gevraagd om een conceptbrief voor de wethouders op te stellen om eventueel hun gemeenteraden te kunnen informeren. deel algemeen
21. • •
Mededelingen Bij de stukken voor het PHO is ter informatie meegestuurd een overzicht voor 2013 van de bijeenkomsten rond de proeftuinen. De eerste PHO jz Themabijeenkomst van dit jaar bestaat uit een bezoek aan de proeftuin Jeugdbeschermingsplein.
22a 22b 22c
Verslag extra PHO jz 13 september 2012 Verslag PHO jz 4 oktober 2012 Verslag PHO jz 13 december 2012 De verslagen worden ongewijzigd vastgesteld.
23.
Rondvraag en sluiting Er wordt geen gebruik gemaakt van de rondvraag. De vice-voorzitter sluit de vergadering met dank aan de gemeente Vlaardingen voor de gastvrijheid.
4
Gemeenschappelijke Regeling
Overleg:
Algemeen Bestuur GGD-RR / Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg
Datum vergadering: 18 april 2013 Agendapunt nr.:
18
Onderwerp: Transitieplan stadsregio Rotterdam Gevraagde beslissing: het dagelijks bestuur van de stadsregio Rotterdam positief adviseren t.a.v. het opgestelde Transitieplan Financiële/personele consequenties: Op een aantal onderdelen van de uitwerking van het transitieplan wordt inzet van gemeenten gevraagd. In de ambtelijke kerngroep wordt het proces en de inzet van gemeenten verder afgestemd, waarbij het uitgangspunt is de inzet zo efficiënt mogelijk in te richten. Kosten, niet zijnde de gemeentelijke ambtelijke inzet, die met dit traject samenhangen, worden gedragen door de stadsregio Rotterdam.
Verdere procedure: Het portefeuillehoudersoverleg brengt advies uit aan het Dagelijks bestuur van de stadsregio. Het dagelijks bestuur zal in haar overleg van 22 mei over dit plan besluiten.
Communicatie/voorlichtingsaspecten: n.v.t. Samenvatting: Per 1 januari 2015 wordt de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg, die nu bij de stadsregio Rotterdam is belegd, bij wet beëindigd en wordt deze neergelegd bij de gemeenten in de regio Rotterdam. De stadsregio draagt zorg voor een planmatig toewerken naar de beëindiging van haar taken. In dit Transitieplan wordt aangegeven hoe de stadsregio planmatig stappen neemt naar de beëindiging van haar taken. De activiteiten die de stadsregio in de komende periode onderneemt zijn de volgende: - Stappenplan ter realisering van de garantie op continuïteit van zorg voor cliënten - Frictiekosten reserves - Formele beëindiging verantwoordelijkheid stadsregio en vaststelling subsidie 2014 - Financiële voorbereiding op de transitie - Overdracht van deel zorginkoop naar gemeenten per 2014 - Beheer van (financiële) dossiers Toelichting: Per 1 januari 2015 wordt de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg, die nu bij de stadsregio Rotterdam is belegd, bij wet beëindigd en wordt deze neergelegd bij de gemeenten in de regio Rotterdam. Ook de jeugd-GGZ en de Jeugd-LVB worden op dat moment gedecentraliseerd. Bij de overgang van het oude naar het nieuwe stelsel dienen veel zaken goed geregeld te zijn om een
Transitieplan SR / Marc Verkerk / 4 april 2013
blad 1
soepele overgang van het oude naar het nieuwe regime mogelijk te maken t.b.v. cliënten, instellingen en gemeenten. De gemeenten dragen zorg voor de implementatie van het nieuwe stelstel. De stadsregio draagt zorg voor een planmatig toewerken naar de beëindiging van haar taken. In dit Transitieplan wordt aangegeven hoe de stadsregio dit gaat doen. Het Transitieplan is een groeidocument. De thema’s zijn wel helder, maar op onderdelen zullen (mogelijk) nog aanpassingen nodig zijn, omdat op het nieuwe jeugdzorgstelsel of de implementatie ervan nog niet uitgewerkt zijn en/of nog niet toe aan besluitvorming toe zijn. Wanneer er meer duidelijkheid is, zal het transitieplan daarop aangepast worden. We dienen tijdens het proces dat volgt op dit transitieplan goed zicht houden op de landelijke en regionale ontwikkelingen. Door nauw aan te sluiten bij de processen in de regio en af te stemmen met het IPO, VNG en Rijk wordt dit geborgd. De activiteiten waar de stadsregio de verantwoordelijkheid voor neemt, zijn de volgende: - Stappenplan ter realisering van de garantie op continuïteit van zorg voor cliënten - Frictiekosten reserves - Formele beëindiging verantwoordelijkheid stadsregio en vaststelling subsidie 2014 - Financiële voorbereiding op de transitie - Overdracht van deel zorginkoop naar gemeenten per 2014 - Beheer van (financiële) dossiers Voorts is er een aantal zaken waarin de stadsregio Rotterdam een ondersteuningsrol voor zichzelf ziet weggelegd richting gemeenten: - Impact van keuzes van gemeenten op frictierisico´s - Kennisoverdracht - Verdeelmodel en bekostiging op basis van historisch gebruik
Bijlage(n): Concept Transitieplan Stadsregio Rotterdam (versie 03/04/2013)
Transitieplan SR / Marc Verkerk / 4 april 2013
blad 2
Gemeenschappelijke Regeling
Overleg:
Algemeen Bestuur GGD-RR / Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg
Datum vergadering: 18 april 2013 Agendapunt nr.:
19
Onderwerp: Plan van aanpak voor de implementatie van jeugdhulp bij de samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam-Rijnmond per 1 januari 2015.
Gevraagde beslissing: Instemmen met 1. In navolging van de ontwikkeling van de pedagogische civil society, collectieve voorzieningen en de functie ‘gezinsgeneralist’ worden ook de vormgeving van het diagnostisch team en de inkoop van inclusieve voorzieningen aangemerkt als lokale taken. 2. Elke gemeente zorgt er (naar keuze individueel of binnen een subregionaal samenwerkingsverband) voor dat de lokaal werkzame ‘gezinsgeneralisten’ en huisartsen een beroep kunnen doen op een diagnostisch team voor onderzoek naar en advies over de behandeling van jeugdproblematiek. De gemeente zorgt ervoor dat dit diagnostisch team objectief en onafhankelijk is, en minimaal bestaat uit een jeugdarts en een gedragswetenschapper. 3. Elke gemeente beslist of zij gebruik wil maken van (en derhalve een bijdrage wil leveren aan) een regionale pool van sterk gespecialiseerde artsen en gedragswetenschappers voor onderzoek naar en advies over de behandeling van zeer specifieke jeugdhulpproblematiek. De gemeenten die willen deelnemen aan de regionale specialistenpool geven opdracht aan de ambtelijke kerngroep om dit onderdeel van het stelsel nader uit te werken, in samenhang met de overige regionale taken. Het voorstel van de ambtelijke kerngroep wordt voorgelegd aan het PHO van oktober 2013. 4. De inkoop van individuele jeugdhulp wordt door de gemeenten (naar keuze individueel of binnen een subregionaal samenwerkingsverband) zelfstandig vormgegeven. De inventarisatie van de werkgroep Sturing en Financiering – zoals besproken in het PHO van februari 2013 - dient hierbij als leidraad. 5. Elke gemeente bepaalt (naar keuze individueel of binnen een subregionaal samenwerkingsverband) zelfstandig voor welke lokaal in te kopen voorzieningen de toegang wordt gereguleerd en op welke wijze dit wordt vormgegeven. 6. De ambtelijke kerngroep krijgt opdracht om voor de regionaal in te kopen voorzieningen een gezamenlijke (toegangs)procedure uit te werken. Zij legt dit voor aan het PHO van oktober 2013. 7. De financiering van de lokale taken, de sturing op het bereiken van de beoogde doelen en cliëntenparticipatie bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid worden aangemerkt als lokale verantwoordelijkheden, die door elke gemeente (naar keuze individueel of binnen een subregionaal samenwerkingsverband) zelfstandig worden vormgegeven.
pva implementatieplan / Heleen van den Berg / 4 april 2013
blad 1
8. In het PHO van juni 2013 nemen we een besluit over de wijze waarop Jeugdbescherming en Jeugdreclassering worden georganiseerd. Onderdeel van dit besluit is de wenselijkheid van doelgroepenbeleid. De uitwerking van dit besluit wordt voorgelegd aan het PHO van oktober 2013. 9. In het PHO van juni 2013 nemen we een besluit over de inrichting van één of meer bovenlokale Advies- en Meldpunten Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). De uitwerking van deze keuze wordt voorgelegd aan het PHO van oktober 2013. 10. In het PHO van juni 2013 nemen we een besluit over de toekomstige vormgeving/organisatie van het CID en het KSCD. De uitwerking van dit besluit wordt voorgelegd aan het PHO van oktober 2013. 11. Vóór 1 januari 2014 geven we aan welke budgetten we in 2015 regionaal gaan inkopen en bij welke aanbieders. Hierbij wordt zo goed mogelijk voldaan aan het (wettelijke) uitgangspunt om continuïteit te bieden aan cliënten die uiterlijk in 2014 een zorgtraject zijn gestart. 12. De nog op te richten werkgroep Zorgcontinuïteit en Overgangsmaatregelen krijgt opdracht om in samenspraak met vertegenwoordigers van zorgaanbieders vorm te geven aan een vloeiende overgang van bestaande cliënten (zijnde cliënten die uiterlijk in 2014 starten met een zorgtraject dat één of meer regionale voorzieningen omvat) naar het nieuwe stelsel volgens de principes van continuïteit van zorg en beperking van frictiekosten. 13. De werkgroep Sturing en Financiering krijgt opdracht om voor juni 2013 een gezamenlijke prestatiemonitor te ontwikkelen. 14. Het verzekeringsmodel voor regionale inkoop wordt niet verder uitgewerkt. 15. De werkgroep Sturing en Financiering krijgt opdracht om de financieringsmodellen “vlaktax” en “verrekening” nader uit te werken en door te rekenen. De resultaten worden voorgelegd aan het PHO van juni 2013. Daarbij hoort ook een advies aan een juridische werkgroep welke bestuurlijke samenwerkingsvorm(en) het beste passen bij deze manier van financieren. 16. Een werkgroep met juridische en financiële medewerkers van gemeenten wordt gevraagd om op basis van het resultaat van de werkgroep Sturing en Financiering de inkoopmodellen “vrijwillige centrumgemeente” en “gezamenlijke uitvoeringsorganisatie” verder uit te werken en het PHO van oktober 2013 daarvoor een voorstel te doen. Hun opdracht ligt binnen de door Minister Plasterk gestelde kaders in zijn brief van 15 maart 2013 over de vormgeving samenwerkingsverbanden. 17. De gemeente Goeree Overflakkee maakt vanaf nu formeel deel uit van ons samenwerkingsverband van samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam Rijnmond. Voorwaarde is wel dat de regio Rijnmond niet verantwoordelijk gesteld kan worden voor eventuele frictiekosten van de provincie Zuid Holland of regio Zuid Holland Zuid. 18. Ambtelijk wordt er de komende periode samengewerkt in de volgende werkgroepen: - de ambtelijke kerngroep - de werkgroep Sturing en Financiering (tot juni 2013) - een werkgroep met juristen en financieel specialisten / inkopers - een werkgroep zorgvernieuwing en lessen proeftuinen - een werkgroep zorgcontinuïteit en uitwerking overgangsmaatregelen - een werkgroep informatiemanagement en ICT (vanaf juni 2013) Iedere subregio is zelf verantwoordelijk voor de invulling van de werkgroepen. In de werkgroepen (m.u.v. de ambtelijke kerngroep) wordt ook een vertegenwoordiging vanuit de zorgaanbieders en/of CJG Rijnmond gevraagd aan te sluiten.
pva implementatieplan / Heleen van den Berg / 4 april 2013
blad 2
19. Het resterende budget (inclusief een deel van het transitieplan van de stadsregio 283.000 euro) wordt besteed aan de vormgeving van het programma in het vervolg van 2013, zoals in dit hoofdstuk is beschreven. Alleen de inzet van de programmacoördinator wordt gefinancierd uit dit programmabudget. Onno de Zwart wordt als ambtelijk opdrachtgever gevraagd de projectorganisatie in te richten. 20. In het PHO van oktober 2013 wordt een besluit genomen over de voortgang en financiering van het programma in de resterende maanden van 2013 en 2014. In de bestuurlijke werkgroep van 2 april jl. is de wens uitgesproken om een aantal besluiten steviger te formuleren. Daarmee wordt een helderder opdracht geformuleerd voor de ambtelijke werkgroepen. Gelet op de uitgebreide ambtelijke voorbereiding is het implementatieplan niet meer aangepast. De bestuurlijke werkgroep stelt voor de volgende besluiten te wijzigen: 14. gewijzigd: De modellen van verzekering en verrekening voor regionale inkoop worden niet verder uitgewerkt. 15. gewijzigd De werkgroep Sturing en Financiering krijgt opdracht om alleen het financieringsmodel ‘vlaktax’ nader uit te werken en door te rekenen. De resultaten worden voorgelegd aan het PHO van juni 2013. 16. gewijzigd Een werkgroep met juridische en financiële / inkoopmedewerkers van gemeenten wordt gevraagd om het inkoopmodel via een gemeenschappelijke regeling verder uit te werken en het PHO van oktober 2013 daarover een voorstel te doen. Hun opdracht ligt binnen de door Minister Plasterk gestelde kaders in zijn brief van 15 maart 2013 over de vormgeving van samenwerkingsverbanden., Financiële/personele consequenties: Zie hoofdstuk 6. Voorgesteld wordt het resterende budget (283.000 euro) in 2013 te besteden aan het programma, inclusief de bijdrage vanuit Goeree Overflakkee en vanuit de transitiemiddelen van de stadsregio. De positie van programmacoördinator is per 18 april vacant. Hiervoor dient iemand te worden aangesteld, liefst uit één van de deelnemende gemeenten.
Verdere procedure: De komende periode wordt gewerkt conform de in hoofdstuk 6 beschreven procedure en planning. Op de verschillende portefeuillehoudersoverleggen in 2013 komen de geplande beslissingen terug. In de bestuurlijke werkgroep van 2 april 2013 is de ambtelijke kerngroep gevraagd te kijken of er geprioriteerd kan worden in de acties die in hoofdstuk 6 beschreven staan. Ook is gevraagd om een proces op te zetten waarbij alle gemeenten wel voldoende aangehaakt zijn bij het werk van alle werkgroepen maar waarbij het niet strikt noodzakelijk is dat iedere subregio in iedere werkgroep vertegenwoordigd is. Hierover heeft de ambtelijke werkgroep gesproken in haar vergadering van 3 april 2013. Voor iedere werkgroep is de opdracht beschreven, inclusief de gevraagde ambtelijke capaciteit. Op basis daarvan wordt binnen de subregio’s gekeken naar de invulling van de verschillende werkgroepen. Op basis van de beschreven opdrachtformuleringen worden nu offertes opgevraagd voor de externe ondersteuning bij een aantal werkgroepen. Deze externe ondersteuning zal m.n. ingezet worden voor de werkgroepen Sturing en Financiën, AMHK/JB/JR en zorgvernieuwing. Afgesproken is dat iedere subregio verantwoordelijk blijft voor de terugkoppeling van het werk van de werkgroepen. Als een subregio niet vertegenwoordigd is in een subregio maakt het zelf afspraken hoe de terugkoppeling vorm gegeven kan worden. Communicatie/voorlichtingsaspecten: Er wordt niet gezamenlijk gecommuniceerd over dit Plan van Aanpak. Individuele gemeenten / subregio’s kunnen bij hun lokale traject actief communiceren.
pva implementatieplan / Heleen van den Berg / 4 april 2013
blad 3
Samenvatting: Met de vaststelling van het Programmaplan decentralisatie jeugdzorg 2012-2015 in februari 2012 is het fundament gelegd voor samenwerking tussen de (inmiddels) 16 gemeenten bij de decentralisatie van de jeugdzorg. In de daaropvolgende periode is een aantal inhoudelijke en financiële vraagstukken nader uitgewerkt en ter besluitvorming voorgelegd aan het regionaal portefeuillehoudersoverleg. Het vertrekpunt voor het nu voorliggende plan van aanpak is de besluitvorming in het PHO van 13 december 2012. In deze vergadering is een aantal vervolgopdrachten verstrekt aan de regionale programmaorganisatie, die in het eerste kwartaal van 2013 zijn uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn in dit plan van aanpak verwerkt. Parallel hieraan is door de Stadsregio Rotterdam een transitieplan geschreven. In het PHO van 13 december 2012 is besloten dat de regiogemeenten deze documenten als basis zullen gebruiken voor een lokaal implementatieplan, en dat het geheel voor de zomer van 2013 aan de gemeenteraden zal worden aangeboden. De gemeente bepaalt zelf in welke vorm dit gebeurt. In een overleg met de zorgaanbieders is gesproken over de richting van de besluitvorming en de wijze waarop een uitwisseling tussen hen en de gemeenten kan worden vormgegeven. De contouren van het nieuwe jeugdhulpstelsel zijn inmiddels vastgesteld. In dit plan van aanpak voor de implementatiefase geven we aan welke onderdelen van dit stelsel lokaal en welke regionaal kunnen worden uitgewerkt. Per onderdeel van het stelsel inventariseren we wat de stand van zaken is en welke acties de komende periode moeten worden ondernomen om op 1 januari 2015 ‘klaar’ te zijn voor onze nieuwe taken.
Bijlage(n): Plan van Aanpak voor de implementatie van jeugdhulp bij de samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam-Rijnmond per 1 januari 2015
pva implementatieplan / Heleen van den Berg / 4 april 2013
blad 4
Acht is meer dan duizend
Plan van aanpak voor de implementatie van jeugdhulp bij de samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam-Rijnmond per 1 januari 2015
Datum: 17 mei 2013 Status: definitief
INHOUD 1. Inleiding 1.1 Aansluiting Goeree-Overflakkee 1.2 Stand van zaken wetgeving en beleidsontwikkeling 1.3 Functioneel model voor het nieuwe jeugdhulpstelsel 1.4 Leeswijzer 2. Lokale taken 2.1 De rollen van de gemeente onder de Jeugdwet 2.2 Pedagogische civil society en collectieve voorzieningen 2.3 Gezinsgeneralist 2.4 Diagnostisch team 2.5 Inclusieve individuele voorzieningen 2.6 Toegang tot jeugdhulp 2.7 Sturing op en financiering van lokale voorzieningen 2.8 Samenvatting 3. Regionale taken 3.1 Exclusieve individuele jeugdhulp 3.2 Advies- en Meldpunt Huiselijke geweld en Kindermishandeling (AMHK) 3.3 Jeugdbescherming en jeugdreclassering 3.4 CIT en Kennis- en servicecentrum 3.5 Samenvatting 4. Sturing op voorzieningen 4.1 Continuïteit van zorg; zekerheid voor aanbieders en cliënten 4.2 Sturing op doelen, prestaties en indicatoren 4.3 Sturing via samenwerking 4.4 Sturing op financiële risico’s 4.5 Varianten gezamenlijke inkoop 4.6 Wat gaan we regionaal inkopen? 5. De beslispunten samengevat 5.1 Lokale taken 5.2 Regionale taken 6. Vervolg samenwerkende gemeenten na april 2013 6.1 Vervolgproces 6.2 Planning 6.3 Budget 7. Proeftuinen 7.1 Planning en proces 7.2 MKBA support traject 7.3 Proeftuin 2013 Nieuwe Waterweg Noord Bijlagen Bijlage1: voorbeeldprofiel gezinsgeneralist Bijlage 2: scenario’s voor het reguleren van de toegang tot jeugdhulp Bijlage 3: het AMHK in het nieuwe stelsel Bijlage 4: De 10 prestatie-indicatoren
2
3 4 5 7 9 9 10 10 11 12 13 14 15 17 18 18 19 19 20 21 21 22 24 24 26 31 33 33 34 36 36 36 38 40 40 41 41 46 46 50 54 58
1
INLEIDING “Acht is meer dan duizend” is een oud Nederlands spreekwoord, waarmee wordt aangegeven dat een zorgvuldige behartiging van zaken belangrijker is dan het hebben van veel geld. Als gemeenten staan we de komende jaren voor de uitdaging om met minder geld een beter functionerend jeugdhulpstelsel vorm te geven. In deze transitieperiode willen wij zoveel mogelijk duidelijkheid bieden aan cliënten en zorgaanbieders en tegelijkertijd de financiële en inhoudelijke kaders goed bewaken. Daarnaast willen we het bestaande jeugdzorgstelsel transformeren naar een toekomstbestendig jeugdhulpstelsel, waarin hulp bij opvoeden en opgroeien sneller, integraler en dichter bij huis wordt geleverd. Hiermee geven we invulling aan de doelstelling uit het programmaplan dat zoveel mogelijk kinderen in de regio Rotterdam gezond en veilig opgroeien. Dit plan van aanpak is geschreven in de wij-vorm, waarmee wordt verwezen naar de 16 samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam. In alfabetische volgorde gaat het om de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Brielle, Capelle aan den IJssel, GoereeOverflakkee, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Maassluis, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen en Westvoorne.
1.1 Aansluiting Goeree-Overflakkee De gemeente Goeree-Overflakkee is op 1 januari 2013 ontstaan uit een fusie van de gemeenten Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee. Deze gemeente maakt geen deel uit van de (Stads)regio Rotterdam, maar volgt al geruime tijd zijdelings het regionale programma decentralisatie jeugdzorg. Goeree-Overflakkee heeft daarnaast ook te maken met een samenwerkingsverband georganiseerd rondom de regio Zuid-Holland zuid. De reden hiervan is dat de provinciale jeugdzorg voor de gemeente Goeree-Overflakkee via de provincie Zuid-Holland wordt georganiseerd. Recent heeft het college van B&W van Goeree-Overflakkee besloten officieel te willen participeren in ons samenwerkingsverband. Dit wordt door het college gezien als het meest natuurlijke en logische verband om bovenlokale uitdagingen in de jeugdzorg toekomstbestendig te organiseren. Als regio verwelkomen we hen in ons samenwerkingsverband. Formeel blijft de huidige uitvoering van de jeugdzorg op Goeree-Overflakkee tot eind 2014 onder verantwoordelijkheid van de provincie Zuid-Holland vallen. Om vanuit deze situatie te kunnen aansluiten bij de samenwerking in de regio Rotterdam, moeten er extra inspanningen worden gepleegd, bijvoorbeeld op het gebied van overgangsmaatregelen en participatie in het AMHK. Dit blijft uiteraard allereerst de verantwoordelijkheid van de betreffende gemeente, maar er zal zoveel als mogelijk samen opgetrokken worden. De gemeente GoereeOverflakkee zal naar evenredigheid bijdragen aan het regionale werkbudget.
3
1.2 Stand van zaken wetgeving en beleidsontwikkeling Met de vaststelling van het Programmaplan decentralisatie jeugdzorg 2012-2015 in februari 2012 is het fundament gelegd voor samenwerking tussen de (inmiddels) 16 gemeenten bij de decentralisatie van de jeugdzorg. In de daaropvolgende periode is een aantal inhoudelijke en financiële vraagstukken nader uitgewerkt en ter besluitvorming voorgelegd aan het regionaal portefeuillehoudersoverleg (PHO). Door in te stemmen, spreken de wethouders Jeugd van de regiogemeenten hun bereidheid uit om deze voorstellen in hun eigen gemeente te implementeren. Maar omdat jeugdhulp onder de nieuwe Jeugdwet een lokale verantwoordelijkheid wordt, is het laatste woord uiteindelijk aan de gemeenteraden. Het vertrekpunt voor dit plan van aanpak is de besluitvorming in het PHO van 13 december 2012. In deze vergadering is een aantal vervolgopdrachten verstrekt aan de regionale programma organisatie, die in het eerste kwartaal van 2013 zijn uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn in dit plan van aanpak verwerkt. Parallel hieraan wordt door de Stadsregio Rotterdam een transitieplan geschreven. In het PHO van 13 december 2012 is besloten dat de regiogemeenten deze documenten als basis zullen gebruiken voor een lokaal implementatieplan, en dat het geheel voor de zomer van 2013 aan de gemeenteraden zal worden aangeboden. De gemeente bepaalt zelf in welke vorm dit gebeurt: zij kan er voor kiezen om drie afzonderlijke plannen voor te leggen of om deze te integreren in een groter geheel, bijvoorbeeld een overkoepelend decentralisatieplan. In een overleg met de zorgaanbieders is gesproken over de richting van de besluitvorming en de wijze waarop een uitwisseling tussen hen en de gemeenten kan worden vormgegeven. De contouren van het nieuwe jeugdhulpstelsel zijn inmiddels vastgesteld. In dit plan van aanpak voor de implementatiefase geven we aan welke onderdelen van dit stelsel lokaal en welke regionaal kunnen worden uitgewerkt. Per onderdeel van het stelsel inventariseren we wat de stand van zaken is en welke acties de komende periode moeten worden ondernomen om op 1 januari 2015 ‘klaar’ te zijn voor onze nieuwe taken. Een complicatie hierbij is dat het wettelijk kader voor het nieuwe jeugdhulpstelsel nog niet is uitgekristalliseerd. Na de consultatieronde in het derde kwartaal van 2012 is het wetsvoorstel aangepast. In maart 2013 is deze versie voor advies naar de Raad van State gestuurd. Het advies van de Raad van State wordt eind juni 2013 verwacht. Daarna zal het wetsvoorstel waarschijnlijk worden vrijgegeven voor behandeling door de Tweede Kamer. Tot die tijd is de tekst van het wetsvoorstel niet openbaar, zodat we niet exact weten binnen welk juridisch kader we ons beleid moeten vormgeven. Bovendien is nog niet duidelijk hoe het landelijke budget voor jeugdhulp over de gemeenten wordt verdeeld. Pas in de meicirculaire van 2013 zullen we hierover mogelijk enige duidelijkheid krijgen. Hoewel dit op zichzelf goede redenen zouden zijn om de beleidsontwikkeling op te schorten, kiezen we hier niet voor. Het gevolg zou namelijk zijn dat we niet op tijd gereed zijn voor het overnemen van de subsidie- en inkooprelaties van de Stadsregio Rotterdam. Dit zou grote onzekerheid met zich meebrengen voor cliënten en aanbieders van jeugdzorg, uitmondend in hoge frictiekosten. Wij vinden dit niet getuigen van “acht” en gaan daarom door op de ingeslagen weg.
4
1.3 Functioneel model voor het nieuwe jeugdhulpstel Voor een goed begrip van de volgende hoofdstukken, presenteren we hier nogmaals het functioneel model voor het jeugdhulpstelsel zoals ons dat vanaf 2015 voor ogen staat. Dit model was opgenomen in de eindrapportage van de werkgroep Signalering, diagnosestelling en zorgtoeleiding, die in het PHO van 13 december 2012 is vastgesteld. De belangrijkste begrippen uit het model lichten we kort toe. Hierbij merken we op dat deze begrippen en hun definities nog niet in alle gevallen goed aansluiten op de praktijk van de jeugdhulp. Werkende weg ontwikkelen we met elkaar een nieuw jargon. Het voortdurend aanpassen van de terminologie aan nieuwe inzichten zou echter tot veel verwarring leiden. Daarom handhaven we de oorspronkelijke termen tot onze nieuwe ‘jeugdhulptaal’ is uitgekristalliseerd. Overigens geldt ook voor het functioneel model zelf dat dit in de eerste plaats een denkkader is, dat de complexe werkelijkheid onvoldoende recht doet. Zo zijn de verschillende soorten voorzieningen in werkelijkheid meestal niet opeenvolgend, maar geïntegreerd in één arrangement.
diagnostisch team
pedagogische civil society collectieve voorzieningen gezinsgeneralist
inclusieve individuele voorzieningen exclusieve individuele voorzieningen
80%
jeugdbescherming jeugdreclassering
opschalen afschalen 80% 15%
5%
5
Pedagogische civil society Het geheel aan inspanningen voor het veilig en kansrijk opgroeien van jeugdigen door: a. burgers die op enigerlei wijze verbonden zijn met het gezin waar de jeugdige deel van uitmaakt; b.professionals die met jeugdigen werken, maar niet (primair) vanuit een hulpverlenende rol of een focus op jeugdgezondheidszorg, zoals medewerkers kinderopvang, leerkrachten en jongerenwerkers. Collectieve voorziening Elke vorm van professionele begeleiding bij de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van jeugdigen die vrij toegankelijk is voor de doelgroep, die per afzonderlijke voorziening kan verschillen. Gezinsgeneralist Een breed georiënteerde en domein overstijgend werkende jeugdprofessional, die gezinnen in hun eigen omgeving ondersteunt bij het oplossen van niet-alledaagse vraagstukken m.b.t. de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van kinderen en jongeren. Diagnostisch team Een team van specialisten dat de gezinsgeneralist ondersteunt bij het stellen van diagnoses en de toeleiding naar de juiste behandeling bij jeugdproblematiek. Inclusieve individuele voorziening Elke vorm van één op één hulp waarbij de hulpverlener participeert in het dagelijks leven van het gezin en thuis, op school of in een andere voor de cliënt bekende omgeving ondersteuning biedt. Exclusieve individuele voorziening Elke vorm van één op één hulp die niet verweven is met het dagelijks leven van het gezin en geboden wordt in een omgeving die voor de cliënt (aanvankelijk) onbekend is. Jeugdbescherming Een door de kinderrechter opgelegde maatregel die ingrijpt in het gezag van de ouders ter bescherming van een kind. Jeugdreclassering Door de kinderrechter opgelegde begeleiding van jongeren tussen 12 en 18 jaar (met mogelijke doorloop tot 23 jaar) die verdacht worden van of veroordeeld zijn voor een strafbaar feit, met als doel het voorkomen van recidive en het vergroten van maatschappelijke participatie. Het functioneel model is hier weergegeven als een ‘afdaling’ naar steeds zwaardere voorzieningen. Dit beeld doet niet volledig recht aan de beoogde werkelijkheid, waarin deze zwaardere voorzieningen beschikbaar blijven voor degenen die het echt nodig hebben, maar de uitdaging zal zijn om hier zo min mogelijk gebruik van te maken. Alleen door in een zo vroeg mogelijk stadium ondersteuning te bieden en de resultaten daarvan te verankeren,
6
kan worden voorkomen dat problematiek escaleert. Door steeds flexibel in te spelen op de situatie, op te schalen waar het moet en af te schalen waar het kan, wordt voor iedere cliënt uiteindelijk een persoonlijk optimum bereikt tussen ondersteuning en draagkracht. Met deze manier van werken willen we de volgende doelstellingen realiseren: 1. Zoveel mogelijk kinderen groeien kansrijk en veilig op, ontwikkelen hun talenten en participeren naar vermogen in de samenleving. Binnen het eigen gezin wordt hiervoor een sterke basis gelegd. 2. In de directe leefomgeving van gezinnen (buurt, wijk, kern, (deel)gemeente) komt een pedagogische civil society tot ontwikkeling, die effectieve ondersteuning biedt bij alledaagse vraagstukken rondom de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van jeugdigen. 3. Bij niet-alledaagse problemen krijgen jeugdigen en hun ouders zo snel mogelijk de professionele hulp die ze nodig hebben. Waar mogelijk wordt deze verleend door de gezinsgeneralist, waar nodig schuiven specialisten aan. 4. Hulpverleners participeren zoveel mogelijk in het dagelijks leven van het gezin. Behandeling en opvang buiten deze setting vindt alleen plaats als de problematiek en/of de veiligheidssituatie dat nadrukkelijk vereisen. 5. Tijdige en adequate signalering van (dreigende) problemen zorgt er voor dat in de meeste gevallen kan worden volstaan met preventieve interventies en inclusieve vormen van professionele hulp. Het gebruik van exclusieve en gedwongen vormen van jeugdhulp neemt daardoor af. 6. Jeugdhulpverlening is goed afgestemd met andere interventies in of rondom het gezin op het gebied van veiligheid, (passend) onderwijs, werk en inkomen, maatschappelijke ondersteuning, (jeugd)gezondheidszorg en wonen. We merken dat de termen inclusieve en exclusieve jeugdhulp in de praktijk onbedoelde associaties oproepen. Op termijn willen we deze termen vervangen door lokale en regionale voorzieningen. Hiermee duiden we primair het schaalniveau aan waarop de voorziening wordt ingekocht. We kunnen deze stap pas zetten als volledig is uitgekristalliseerd welk product in welke categorie thuishoort. Tot die tijd ‘behelpen’ we ons met de termen inclusief en exclusief.
1.4 Leeswijzer De focus in dit plan van aanpak ligt op de stappen die de komende periode gezet gaan worden om te komen tot een gezamenlijke organisatie en inkoop van regionale voorzieningen. Daarvoor moeten we ook helder hebben wat we NIET regionaal gaan doen. In hoofdstuk 2 beschrijven we daarom allereerst welke onderdelen van het functioneel model op lokaal niveau kunnen worden vormgegeven. Daarbij geven we zo concreet mogelijk aan welke acties er in de komende periode moeten worden ondernomen. Dit resulteert in een aantal beslispunten, die door de regiogemeenten zelfstandig kunnen worden uitgewerkt. De betrokkenheid van het regionale samenwerkingsverband bij deze onderwerpen wordt hiermee in principe afgerond. In hoofdstuk 3 gaan we in op de taken die we regionaal willen (blijven) uitvoeren. Vervolgens werken we in hoofdstuk 4 uit hoe we de uitvoering van deze taken willen organiseren,
7
financieren en aansturen. Ook hier vloeit weer een aantal beslispunten uit voort. In hoofdstuk 5 ordenen we de beslispunten uit de voorgaande hoofdstukken naar uitwerkingsniveau, en geven we voor het regionale niveau aan welke acties er de komende maanden moeten worden ondernomen om de implementatie van het nieuwe jeugdhulpstelsel een stap verder te brengen. Tot slot gaan we in hoofdstuk 6 dieper in op de regionale proeftuinen, waarin we onze ideeën over het nieuwe stelsel in de praktijk kunnen toetsen. Bij dit plan van aanpak is verder een aantal bijlagen gevoegd, waarin een aantal onderwerpen verder wordt uitgewerkt. In de hoofdtekst wordt hiernaar verwezen. De functie van de bijlagen is om de kennis over deze onderwerpen, die de afgelopen periode in het regionale traject is opgedaan, te delen met de afzonderlijke gemeenten. Daarnaast geven de teksten in de bijlagen een nadere onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst worden gemaakt.
8
2
LOKALE TAKEN Het traject dat de gemeenten in de regio Rotterdam de afgelopen periode met elkaar hebben doorlopen, heeft inzicht verschaft in welke taken zich lenen om lokaal te worden opgepakt en welke taken in regionaal verband kunnen worden uitgevoerd. De term lokaal verwijst in dit verband naar elk schaalniveau onder het niveau van de regio. Dat kan een individuele gemeente zijn (al dan niet nader opgedeeld in wijken), maar ook een subregionaal samenwerkingsverband van een beperkt aantal gemeenten.
BESLISPUNT 1: In navolging van de ontwikkeling van een pedagogische civil society, collectieve voorzieningen en de functie ‘gezinsgeneralist’, worden ook de vormgeving van het diagnostisch team en de inkoop van het merendeel van de inclusieve voorzieningen aangemerkt als lokale taken.
Dit hoofdstuk is bedoeld om de kennis te delen die in het regionale traject is opgedaan over de vormgeving van de lokale taken in het algemeen, en de gezinsgeneralist, het diagnostisch team en de (toegang tot) inclusieve voorzieningen in het bijzonder. Hiermee geven we invulling aan het besluit van het PHO van 13 december 2012. In de bijlage zijn handreikingen opgenomen die gemeenten kunnen ondersteunen bij de implementatie van deze functies.
2.1 De rollen van de gemeente onder de Jeugdwet De rollen die de nieuwe Jeugdwet (naar verwachting) aan de gemeenten zal toebedelen, zijn samen te vatten onder de noemers ‘regievoerder’ en ‘opdrachtgever’. Bij regievoering wordt in de eerste plaats gedacht aan sturing op het gehele stelsel van jeugdhulp. Hiermee moet een doorbraak worden bereikt in wat tot nu toe als het grootste knelpunt in de jeugdzorg wordt gezien: het gebrek aan samenwerking en afstemming tussen de verschillende organisaties die een gezin ondersteunen. De rijksoverheid schept hiervoor randvoorwaarden, onder meer door de budgetten voor jeugdhulp zo veel mogelijk te ‘ontschotten’. Het is verder aan de individuele gemeenten om de regie op het stelsel in de praktijk vorm te geven. Uiteraard kunnen we daarbij in regionaal verband leren van elkaars ervaringen. In het eindrapport van de werkgroep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering werd aan de regierol van de gemeenten de beeldspraak van een loods verbonden. Alle vormen van jeugdhulp moeten volledig ingebed zijn en onderdeel van het stelsel, zo was de gedachte. Goede verbindingen tussen het lokale en regionale veld maken het mogelijk om soepel
9
op- en af te schalen en te schakelen tussen meer en minder intensieve vormen van jeugdhulp. Op die manier kan een integraal arrangement worden vormgegeven voor het hele gezin, dat in elke fase van het proces aansluit bij de hulpvraag zoals die zich op dat moment manifesteert. We zien het als een gedeelde verantwoordelijkheid om te sturen op een integraal, samenhangend stelsel dat is ingebed in de lokale samenleving. Daarnaast hebben we gezamenlijk de ambitie uitgesproken om ook op casusniveau te sturen op een samenhangende aanpak. Met het oog daarop wordt de functie gezinsgeneralist ontwikkeld. Deze staat centraal in paragraaf 2.3. Behalve regisseur zijn we vanaf 2015 ook opdrachtgever van organisaties die jeugdhulp bieden. Vanuit deze rol leggen we de focus op resultaat: wat willen we bereiken? We laten het zoveel mogelijk aan onze opdrachtnemers (de uitvoerders van jeugdhulp) over om te bepalen hoe dit in de praktijk wordt vormgegeven. We stellen ons tot doel om de rol van opdrachtgever professioneel in te vullen. Dat vereist dat we onze doelen scherp voor ogen hebben en deze vertalen in (zowel inhoudelijk als financieel) heldere kaders, resulterend in SMART1 geformuleerde opdrachten. Om de uitvoering van deze opdrachten te kunnen monitoren en evalueren, stellen we in een vroeg stadium sturingsindicatoren vast en bepalen we hoe we de scores op deze indicatoren gaan meten. We verwachten dat dit ons ook gaat helpen om effectief vorm te geven aan de ombuigingen in de uitgaven aan jeugdhulp die de komende jaren noodzakelijk zullen zijn. Op dit sturingsmodel gaan we in hoofdstuk 4 dieper in. In het vervolg van dit hoofdstuk beschrijven we op hoofdlijnen hoe vanuit deze rolopvatting een aantal onderdelen van het nieuwe jeugdhulpstelsel lokaal kan worden ingevuld. De onderdelen die we op regionaal niveau willen vormgeven, komen aan de orde in hoofdstuk 3.
2.2 Pedagogische civil society en collectieve voorzieningen In het PHO van 13 december 2012 zijn de eerste twee treden uit het functioneel model (de ontwikkeling van een pedagogische civil society en collectieve voorzieningen) aangemerkt als lokale taken. Het argument daarvoor was dat de uitvoering van deze taken naadloos moet aansluiten op de kenmerken van de lokale samenleving, zoals de bevolkingsopbouw, het voorzieningenaanbod en de mate van sociale cohesie. Daarom doen we in dit implementatieplan geen nadere handreiking voor de uitwerking van deze functies. In dit deel van het functioneel model (zie pagina 5) spelen burgers en professionals een signalerende en eventueel een lichte ondersteunende rol bij het oplossen van jeugdproblematiek. Op grond van landelijke verhoudingen gaan we ervan uit dat dit voor 80% van alle jeugdigen (en hun ouders) afdoende is. Ouders en jeugdigen houden volledige regie over de oplossing van hun problemen, die meestal heel normaal zijn voor de ontwikkelingsfase waarin het kind zich bevindt en daarom als ‘alledaags’ worden aangemerkt.
2.3 Gezinsgeneralist Ook de ontwikkeling van de functie gezinsgeneralist is op 13 december jl. aangemerkt als een lokale taak. De gezinsgeneralist wordt ingeschakeld als er signalen zijn dat de problematiek complex is en/of het alledaagse overstijgt. We verwachten dat dit bij ongeveer 1
Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden.
10
20% van de jeugdigen het geval zal zijn, waarvan ongeveer 5% langdurig en intensief ondersteund zal moeten worden. In dergelijke situaties ondersteunt de generalist het gezin bij het nemen en behouden van de regie over de hulpverlening. Daarnaast bewaakt de generalist de samenhang van de aanpak en stemt deze de bijdragen van de verschillende hulpverleners op elkaar af. We vatten deze activiteiten samen onder de noemer casusregie. In bijlage 1 is een voorbeeldprofiel opgenomen dat als inspiratie kan dienen bij het vormgeven van deze functie. Voortbordurend op het besluit van 13 december jl. kiezen we ervoor om het diagnostisch team en de inkoop van inclusieve voorzieningen eveneens op lokaal niveau vorm te geven. De gezinsgeneralist functioneert als poortwachter naar individuele voorzieningen. In dit verband adviseert het diagnostisch team de generalist over de inzet van medische behandelingen. Doorontwikkeling van deze functies op lokaal niveau biedt dan de beste waarborgen voor een samenhangende aanpak van individuele problematiek. Benadrukt moet worden dat niet in alle casussen die de generalist behandelt een beroep zal worden gedaan op het diagnostisch team. Advies van een diagnostisch team kan aan de orde zijn bij bijvoorbeeld een aangeboren beperking, een gedragsstoornis of bij een psychiatrisch ziektebeeld.
2.4 Diagnostisch team De gezinsgeneralist is goed op de hoogte van de psychosociale problematiek in de gezinnen die hij of zij begeleidt, terwijl de huisarts overzicht heeft van het medisch dossier. Gezamenlijk kunnen deze functionarissen een compleet beeld schetsen van de situatie waarin de kinderen in het gezin opgroeien. In gevallen waarin de huisarts en de gezinsgeneralist de specialistische kennis missen om ‘zwaardere’ problematiek te kunnen diagnosticeren, moeten zij hiervoor een beroep kunnen doen op een lokaal diagnostisch team. We spreken af om dit minimaal te laten bestaan uit een jeugdarts en een gedragswetenschapper, en volgen hiermee deels het advies van de landelijke beroepsverenigingen in de jeugdzorg2. Afhankelijk van de lokale behoefte kan ook worden gekozen voor een uitgebreidere basisformatie, waarbij bijvoorbeeld expertise op het gebied van verstandelijke beperkingen en psychiatrische problematiek bij jeugdigen aan het diagnostisch team wordt toegevoegd. We houden er echter rekening mee dat dit niet in alle gemeenten en subregio’s wenselijk 2
Bron: Toeleiding tot zorg in het toekomstig stelsel Zorg voor Jeugd; advies van de gezamenlijke beroepsverenigingen aan de directeur- generaal Jeugd en Maatschappelijke zorg van het Ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport drs. M.P. van Gastel, 23 augustus 2011. In dit document adviseren de beroepsverenigingen om het ‘diagnostisch team’ (dat in het advies wordt aangeduid als een multidisciplinair kernteam binnen het CJG) behalve uit een jeugdarts en een gedragswetenschapper in ieder geval ook te laten bestaan uit een jeugdverpleegkundige en een maatschappelijk werkende. We hebben dit onderdeel van het advies niet volledig overgenomen omdat daarmee teveel overlap zou ontstaan met de wijkteams die in sommige gemeenten gevormd worden. Overigens bestaat er wel ruimte voor individuele gemeenten om de basisformatie van het diagnostisch team naar eigen inzicht aan te vullen met andere disciplines. De beroepsverenigingen hebben verder geadviseerd om het ‘diagnostisch team’ inhoudelijke eindverantwoordelijkheid te geven in de toegang tot specialistische zorg. Dit advies is verwerkt in de toegangsscenario’s in bijlage 2 bij dit plan van aanpak.
11
of haalbaar is. Daarom willen we op regionaal niveau vormgeven aan een pool van ‘superspecialisten’, die in voorkomende gevallen kunnen ‘aanschuiven’ bij het lokale diagnostisch team. Zowel voor het lokale diagnostisch team als voor de regionale specialistenpool geldt dat het gaat om een flexibel samenwerkingsverband en niet om een nieuw instituut. We hechten er sterk aan dat het diagnostisch team objectief en onafhankelijk is. In de adviezen van het team moet het belang van het kind voorop staan. De leden van het team mogen daarom geen direct belang hebben bij verwijzing naar specifieke vormen van zorg en/of naar de organisaties die deze zorg in de betreffende gemeente aanbieden.
BESLISPUNT 2: Elke gemeente zorgt er (naar keuze individueel of via een subregionaal samenwerkingsverband) voor dat de lokaal werkzame gezinsgeneralisten en huisartsen een beroep kunnen doen op een diagnostisch team voor onderzoek naar en advies over de behandeling van jeugdproblematiek. De gemeente zorgt ervoor dat dit diagnostisch team objectief en onafhankelijk is en minimaal bestaat uit een jeugdarts en een gedragswetenschapper. BESLISPUNT 3: De gemeenten die overwegen deel te nemen aan de regionale specialistenpool geven opdracht aan de ambtelijke kerngroep om dit onderdeel van het stelsel nader uit te werken in samenhang met de overige regionale taken. Het voorstel van de ambtelijke kerngroep wordt voorgelegd aan het PHO van oktober 2013. In oktober besluiten de gemeenten definitief over eventuele deelname aan de regionale specialistenpool.
2.5 Inclusieve individuele voorzieningen De laatste ‘trede’ van het functioneel model die we als een lokale taak beschouwen, is die van de inclusieve individuele voorzieningen. Met deze term verwijzen we naar vormen van jeugdhulp die (in tegenstelling tot collectieve voorzieningen) ten goede komen aan slechts één jeugdige of gezin en derhalve ‘maatwerk’ zijn in plaats van ‘confectie’. We duiden individuele jeugdhulp aan als inclusief wanneer deze geboden wordt in de dagelijkse leefomgeving van het gezin, dat wil zeggen thuis, op school of in een andere bekende omgeving. Omdat inclusieve hulpverlening er toe bijdraagt dat een jeugdige ondanks de problemen die er zijn zo normaal mogelijk opgroeit, geven we in principe de voorkeur aan deze vorm van jeugdhulp boven de ‘exclusieve’ hulp die geboden wordt in de ‘vreemde’ omgeving van bijvoorbeeld instellingen. Uiteraard is dit alleen mogelijk als er voldoende waarborgen zijn voor de veiligheid van de jeugdige en als de benodigde hulp niet al te specialistisch van aard is. Het onderscheid tussen inclusieve en exclusieve hulp is een sterke vereenvoudiging van de praktijk van de jeugdzorg, waarin er juist naar gestreefd wordt om zoveel mogelijk integrale arrangementen aan te bieden met een gecombineerde inzet van verschillende producten.
12
We hanteren dit onderscheid daarom primair als criterium voor de inkoop van producten: het mag geen belemmering zijn voor geïntegreerde zorg. We geven er de voorkeur aan om inclusieve voorzieningen lokaal in te kopen, onder meer om optimaal te kunnen aansluiten bij andere vormen van ondersteuning die vanuit de pedagogische civil society en de gemeente aan het betreffende gezin geboden worden. Dit is ook realistisch, omdat het bij het merendeel van de inclusieve voorzieningen gaat om ambulante vormen van hulpverlening die betrekkelijk goed kunnen ‘meebewegen’ met de vraag. Daarentegen willen we het merendeel van de exclusieve jeugdhulp regionaal in gaan kopen. Dit lichten we toe in hoofdstuk 3. Omdat alle jeugdzorgaanbieders die momenteel in de regio actief zijn zowel inclusieve als exclusieve producten aanbieden, zullen we de inkoopbehoeften van de individuele gemeenten regionaal inventariseren, waarna de gemeenten zelf hun eigen inkoop organiseren. De werkgroep Sturing en Financiering heeft een inventarisatie gemaakt van alle jeugdzorgproducten die momenteel door de Stadsregio Rotterdam worden ingekocht. Het gaat in totaal om 134 producten. Aan de hand van een aantal vooraf bepaalde wegingscriteria (zie hoofdstuk 4) zijn deze producten voorlopig als inclusieve of exclusieve voorziening aangemerkt. Met uitzondering van een beperkt aantal zeer specialistische producten, kunnen alle producten die als inclusief zijn aangemerkt volgens de werkgroep lokaal worden ingekocht. Het gaat om ongeveer 34% van het totale productenaanbod. Dit staat gelijk aan ongeveer 60 verschillende producten. Daarnaast wordt de gemeente verantwoordelijk voor jeugd-GGZ producten die momenteel nog door zorgverzekeraars en zorgkantoren worden ingekocht. Tot slot neemt het kabinet zich voor om de AWBZ-functies begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf voor jeugdigen tot 18 jaar naar de Jeugdwet over te hevelen. Het aantal producten dat de gemeenten gaan inkopen, zal daardoor in de uitgangssituatie nog hoger zijn. We gaan ervan uit dat de transformatie uiteindelijk zal resulteren in een overzichtelijker situatie.
BESLISPUNT 4: De inkoop van inclusieve individuele jeugdhulp wordt door gemeenten (naar keuze individueel of binnen een subregionaal samenwerkingsverband) zelfstandig vormgegeven. De inventarisatie van de werkgroep Sturing en Financiering – zoals besproken in het PHO van februari 2013 - dient hierbij als leidraad3.
2.6 Toegang tot jeugdhulp In het voorstel voor de Jeugdwet is opgenomen dat de gemeente bepaalt welke vormen van jeugdhulp vrij toegankelijk zijn. Het kabinet onderkent dat het wenselijk kan zijn om Deze inventarisatie is momenteel nog in ontwikkeling en zal in de komende periode o.a. nog worden besproken met
3
aanbieders.
13
in sommige gevallen een expliciet besluit (vergelijkbaar met het huidige indicatiebesluit) te nemen over de inzet van jeugdhulp, maar stelt dit niet verplicht. In beginsel kan de gemeente er dus voor kiezen om alle vormen van jeugdhulp vrij toegankelijk te maken. De gemeente beperkt zich dan tot de inkoop van de door burgers gewenste voorzieningen. Ouders en jeugdigen maken (al dan niet via intermediairs als het CJG, de huisarts of de school) vervolgens zelf afspraken met hulpverleners en zorgaanbieders over de inzet van deze voorzieningen in hun gezin. Omdat de wet tegelijkertijd een jeugdhulpplicht aan de gemeente oplegt (als er voorzieningen nodig zijn, moet de gemeente zorgen dat die er komen) zal het waarschijnlijk niet mogelijk zijn om hierbij uit te gaan van het principe ‘zo lang de voorraad strekt’. Het volledig vrijlaten van de toegang tot jeugdhulp is daarom in financieel opzicht een risicovolle beleidskeuze: het gevolg kan zijn dat de uitgaven aan jeugdhulp het beschikbare budget (fors) overschrijden en voor de gemeente onbeheersbaar worden. Vooralsnog kiezen we er daarom voor om de toegang tot jeugdhulp in ieder geval gedeeltelijk te reguleren. Mocht de verdere behandeling van het wetsvoorstel tot andere inzichten leiden, dan zullen we ons beleid hier op aanpassen. Ons uitgangspunt is dat gemeenten zoveel mogelijk individueel bepalen voor welke jeugdhulpvoorzieningen zij de toegang willen reguleren en hoe zij dit willen doen. In de praktijk zal dit in elk geval gelden voor de voorzieningen die lokaal worden ingekocht4. Als handreiking aan de individuele gemeenten en subregionale samenwerkingsverbanden zijn in bijlage 2 enkele scenario’s voor gereguleerde toegang uitgewerkt. Bij het regionaal inkopen van voorzieningen is het niet realistisch om elkaar op dit gebied volledige beleidsvrijheid te gunnen. Voor deze voorzieningen zullen we een gezamenlijke toegangsprocedure uitwerken, die een afgeleide is van het gekozen financieringsmodel (zie hoofdstuk 4).
BESLISPUNT 5: Elke gemeente bepaalt (naar keuze individueel of binnen een subregionaal samenwerkingsverband) zelfstandig voor welke lokaal in te kopen voorzieningen de toegang wordt gereguleerd en op welke wijze dit wordt vormgegeven BESLISPUNT 6: De ambtelijke kerngroep krijgt opdracht om voor de regionaal in te kopen voorzieningen een gezamenlijke (toegangs)procedure uit te werken. Zij legt dit voor aan het PHO van oktober 2013.
2.7 Sturing op en financiering van lokale voorzieningen In paragraaf 2.1 stelden we dat professioneel opdrachtgeverschap niet alleen vraagt
In het geval van een subregionaal samenwerkingsverband zullen de deelnemende gemeenten hier onderling
4
afspraken over moeten maken.
14
om heldere inhoudelijke en financiële kaders, maar ook om actieve bewaking van de voortgang bij de realisatie van de gestelde doelen aan de hand van meetbare indicatoren. Voor wat betreft de in dit hoofdstuk beschreven lokale voorzieningen, beschouwen we het als een individuele verantwoordelijkheid van de gemeenten om hier (desgewenst binnen een subregionaal samenwerkingsverband) vorm aan te geven. Vanuit het regionale samenwerkingsverband zullen we hier niet nader op sturen. Het sturingsmodel dat voor de regionale voorzieningen wordt ontwikkeld, kan wel als inspiratiebron dienen voor lokale sturing. De financiering van lokale voorzieningen beschouwen we eveneens als een lokale verantwoordelijkheid. Gemeenten bepalen zelf: a. welke producten zij in welke hoeveelheden beschikbaar willen stellen aan hun inwoners; b. met welke aanbieders zij willen samenwerken; c. of zij inkopen of subsidiëren; d. of zij dit traject individueel vormgeven of in samenwerking met andere gemeenten. Ook hierbij geldt dat de gemeenten desgewenst gebruik kunnen maken van de kennis die binnen het regionale samenwerkingsverband beschikbaar is en de instrumenten die in dit kader zijn of worden ontwikkeld. De overdracht van de verantwoordelijkheid voor de inkoop van een deel van de huidige geïndiceerde jeugdzorg van de Stadsregio Rotterdam naar de gemeenten brengt onzekerheid met zich mee voor de betrokken aanbieders, in het bijzonder Bureau jeugdzorg. We zijn ons bewust van het risico dat er frictiekosten kunnen ontstaan5. Vanuit onze maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben we er belang bij om deze frictiekosten zoveel mogelijk te beperken. In de komende periode werken we uit hoe we hier mee om willen gaan, waarbij we de overgangsmaatregelen die landelijk worden vastgesteld als uitgangspunt nemen. Tot slot merken we op dat we cliëntenparticipatie bij de ontwikkeling en uitvoering van het lokale jeugdhulpbeleid als een verantwoordelijkheid van de individuele gemeenten beschouwen. Met de instellingen waar we gezamenlijk producten inkopen, maken we afspraken over de wijze waarop zij cliëntenparticipatie vormgeven.
BESLISPUNT 7: De financiering van lokale voorzieningen, de sturing op het bereiken van de beoogde doelen en cliëntenparticipatie bij de ontwikkeling en uitvoering van het beleid worden aangemerkt als lokale verantwoordelijkheden, die door elke gemeente (naar keuze individueel of binnen een subregionaal samenwerkingsverband) zelfstandig worden vormgegeven.
5
Dit geldt alleen voor de gemeenten die behoren tot de Stadsregio Rotterdam en niet voor de gemeente GoereeOverflakkee.
15
2.8 Samenvatting De keuze van de gemeenten in de regio Rotterdam om samen te werken bij de implementatie van de nieuwe Jeugdwet neemt niet weg dat een substantieel deel van de nieuwe taken het beste op lokaal niveau kan worden vormgegeven. Gemeenten kunnen hierbij leren van elkaars ervaringen en gebruik maken van de inzichten die in het regionale traject zijn opgedaan. Voortbordurend op de besluitvorming in het PHO van 13 december 2013, worden de volgende taken als lokaal aangemerkt: 1. de ontwikkeling van een pedagogische civil society en collectieve voorzieningen; 2. de ontwikkeling van de functie gezinsgeneralist; 3. het samenstellen van een lokaal diagnostisch team; 4. het reguleren van de toegang tot (een deel van) de lokale voorzieningen; 5. de inkoop van circa 60 producten die worden aangemerkt als inclusieve individuele jeugdhulp 6. de financiering van de lokale taken; 7. de ontwikkeling van een sturingsmodel om de uitgaven aan jeugdhulp en de voorgang bij de realisatie van de beleidsdoelstellingen te bewaken; 8. de participatie van cliënten bij de ontwikkeling en uitvoering van het jeugdhulpbeleid. Gemeenten bepalen zelf of zij deze taken individueel of binnen een subregionaal samenwerkingsverband oppakken.
16
3
REGIONALE TAKEN Een groot deel van de taken in het nieuwe jeugdhulpstelsel kan lokaal worden vormgegeven, zo blijkt uit hoofdstuk 2. Het gaat dan om vormen van vrijwillige jeugdhulp, afgestemd op de behoeften van gezinnen die hun problemen onderkennen en geholpen willen worden bij het oplossen ervan. Het overgrote deel van de gezinnen voldoet aan dit profiel. In de praktijk komen we echter ook situaties tegen waarbij (door toedoen van de ouders of verzorgers) de veiligheid van de kinderen in het gezin ernstig in het geding is. In andere gevallen is het de jeugdige zelf die maatschappelijk onaanvaardbaar en mogelijk strafbaar gedrag vertoont. Ook zijn er casussen waarin sprake is van een specifieke (psychiatrische) problematiek die zelden voorkomt. De gemene deler in dergelijke situaties is dat ze vragen om specifieke expertise en/of minder vrijblijvende vormen van hulpverlening, en daarom minder geschikt zijn om uitsluitend te worden begeleid door de professionals uit het lokale veld6. In plaats daarvan willen we dit op regionaal niveau vormgeven, zonder daarbij de verbinding met het lokale veld te verliezen. In dit hoofdstuk beschrijven we allereerst welke vormen van jeugdhulp we regionaal willen inkopen. We sluiten hiermee aan bij de besluitvorming in het PHO van 13 december 2012 en bij laatste drie treden van het functioneel model: gezamenlijk kopen we exclusieve individuele jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering in. Een voorziening die nog ontbreekt in het functioneel model, maar wel een plaats moet krijgen in het nieuwe stelsel, is het Adviesen Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). Op dit onderwerp gaan we dieper in, alsook op het crisisinterventieteam en het Kennis- en servicecentrum. Over de organisatie van de inkoop en samenwerking op deze terreinen nemen we in juni 2013 een besluit. In daaropvolgende PHO’s zal de uitwerking op onderdelen aan de orde komen. De toekomstige vormgeving van Bureau Jeugdzorg en gecertificeerde instellingen is afhankelijk van de keuzes die op dit terrein gemaakt worden. Bij de verschillende besluiten komen deze beide punten dus expliciet aan de orde, alsook de consequenties van de dan voorliggende keuzes op frictiekosten. Overigens kent de regionale samenwerking bij de organisatie en inkoop van voorzieningen ook een bovengrens. Voor een aantal functies en voorzieningen binnen het jeugdhulpstelsel wordt verwacht dat deze landelijk ingekocht gaan worden. Het gaat dan om
6
Wellicht met uitzondering van de DOSA/GOSA regisseur. Overigens is het de bedoeling dat de regie in het lokale veld blijft, ook als de hulpverlening wordt opgeschaald naar regionaal werkende instanties, al dan niet in het gedwongen kader.
17
randvoorwaardelijke functies zoals kennisinstituten, onderzoek of initiatieven gericht op professionalisering. Daarnaast zullen zeer specialistische organisaties, zoals derdelijns GGZinstellingen of een instelling als De Hondsberg, waarschijnlijk landelijk worden aangestuurd.
3.1 Exclusieve individuele jeugdhulp In hoofdstuk 2 hebben we aangegeven dat we individuele jeugdhulp het liefst ‘inclusief’ willen aanbieden in de dagelijkse leefomgeving van het gezin. In de praktijk zal dit niet altijd mogelijk zijn, omdat de benodigde hulp te specialistisch is of de situatie in het gezin te onveilig. Voor dergelijke gevallen willen we een aanbod van ‘exclusieve’ voorzieningen achter de hand hebben. Exclusieve voorzieningen kennen hoge ‘vaste lasten’ voor onder meer huisvesting en gespecialiseerd personeel. Dat maakt het lastig om het aanbod van behandelplaatsen te laten meebewegen met de vraag. Door samen te werken bij de inkoop van exclusieve voorzieningen, waarborgen we dat deze voorzieningen binnen de regio beschikbaar blijven. Bovendien bevorderen we hiermee een optimale benutting van de beschikbare plaatsen en een doelmatige besteding van financiële middelen. In hoofdstuk 4 werken we onze gezamenlijke opdrachtgeverrol voor deze voorzieningen verder uit. In bijlage 6 lichten we toe op grond van welke criteria voorzieningen als inclusief of exclusief worden aangemerkt.
3.2 Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) De veiligheid van kinderen in een gezin komt heel concreet in het geding als er (structureel) sprake is van huiselijk geweld en/of kindermishandeling. In onze regio zijn momenteel verschillende meldpunten actief die zich richten op het voorkomen, signaleren en bestrijden van deze problematiek. Het kabinet streeft ernaar om de bestaande meldpunten voor kindermishandeling en huiselijk geweld op bovenlokaal niveau te bundelen tot één integraal meldpunt voor beide thema’s: het AMHK. Het voornemen is om dit via de nieuwe Jeugdwet te verankeren in de Wmo. De gemeenten worden verantwoordelijk voor de vormgeving van dit meldpunt. De term ‘bovenlokaal’ maakt al duidelijk dat hierbij moet worden samengewerkt. Uitgangspunt hierbij is dat de uitvoering op een effectieve en efficiënte manier wordt belegd, echter zonder de lokale borging van het AMHK te verliezen. In bijlage 3 beschrijven we hoe we dit willen vormgeven.
BESLISPUNT 8: In het PHO van juni 2013 nemen we een besluit over de inrichting van één of meer bovenlokale Advies- en Meldpunten Huiselijke Geweld en Kindermishandeling (AMHK). De uitwerking van deze keuze wordt voorgelegd in het PHO van oktober 2013.
18
3.3 Jeugdbescherming en jeugdreclassering Hoewel we dit uiteraard zoveel mogelijk proberen te voorkomen, komt het voor dat problemen zover escaleren dat er dwangmaatregelen moeten worden getroffen om de veiligheid van jeugdigen of andere burgers te waarborgen. De rechtbank legt dan een maatregel op en wijst een gecertificeerde jeugdhulpaanbieder aan die deze maatregel mag uitvoeren. In het PHO van 13 december 2012 is het eindrapport van de werkgroep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering besproken, dat een gedetailleerd inzicht geeft in dit deel van de jeugdketen. Vanaf 2015 worden de gemeenten financieel verantwoordelijk voor jeugdbescherming en jeugdreclassering. De ruimte voor lokaal maatwerk bij deze trajecten is minimaal, waardoor we de uitgaven aan deze maatregelen (en het beslag hiervan op het totale budget voor jeugdhulp) nauwelijks kunnen beïnvloeden. Lokale inkoop van jeugdbescherming en jeugdreclassering heeft dan geen meerwaarde. Daarom kiezen we ervoor om dit in regionaal verband te organiseren, zodat we onze inkoopkracht bundelen en waarborgen dat de benodigde expertise binnen de regio beschikbaar blijft. In het Jeugdbeschermingsplein doen we ervaring op met een andere organisatie van de jeugdbescherming. Dit beperkt zich nu tot Rotterdam. Het is belangrijk dat op korte termijn in één van de subregio’s wordt gestart met een zelfde proeftuin. De lessen uit deze proeftuinen worden richtinggevend voor de toekomstige inrichting van dit deel van het jeugdhulpstelsel. Voor het onderdeel jeugdreclassering kiezen we voor een beleidsarme overdracht. We werken verder vanuit de basis die in 2012 is gelegd door de werkgroep Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. In september 2013 zal een besluit worden gevraagd over de uitwerking van beide onderwerpen in het vervolg van 2013 en 2014.
BESLISPUNT 9: In het PHO van juni 2013 nemen we een besluit over de wijze waarop Jeugdbescherming en Jeugdreclassering wordt georganiseerd. Onderdeel van dit besluit is de wenselijkheid van doelgroepenbeleid. De uitwerking van dit besluit wordt voorgelegd in het PHO van oktober 2013.
3.4 CIT en Kennis- en servicecentrum Binnen het huidige Bureau Jeugdzorg zijn twee functies van belang die we tot nu toe niet besproken hebben. Het gaat dan om het Crisisinterventeam (CIT) en het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD). Het CIT wordt ingezet in situaties waarin gezinnen en kinderen snel hulp nodig hebben. Het CIT is nu goed bereikbaar, snel inzetbaar en kan direct aan de slag bij een crisis. Het KSCD doet binnen het huidige stelsel onderzoek voor een juiste diagnose. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door een psycholoog, orthopedagoog of psychiater. De toekomstige vormgeving van beide functies is nog niet aan de orde geweest in ons regionale proces. Voor het PHO van 27 juni 2013 willen we hiervoor een beslispunt voorbereiden.
19
BESLISPUNT 10: In het PHO van juni 2013 nemen we een besluit over de toekomstige vormgeving/ organisatie van het CIT en het KSCD. De uitwerking van dit besluit wordt voorgelegd in het PHO van oktober 2013.
3.5 Samenvatting In situaties waarin de veiligheid van een kind in het geding is, of een jeugdige zelf gedrag vertoont dat maatschappelijk onaanvaardbaar is, kan niet uitsluitend worden volstaan met vrijwillige hulpverlening in de bekende omgeving van het gezin. Voor dergelijke situaties willen we een adequaat aanbod van exclusieve voorzieningen inrichten. Daarnaast onderzoeken we hoe we de bestaande meldpunten op het gebied van kindermishandeling en huiselijk geweld kunnen samenvoegen en hoe we de huidige crisis-, kennis- en servicecentra willen vormgeven. Tot slot worden we vanaf 2015 verantwoordelijk voor de financiering van maatregelen op het gebied van jeugdbescherming en jeugdreclassering, die door de rechtbank worden opgelegd. We streven ernaar in oktober 2013 concreet aan te geven hoe we deze taken gaan invullen.
20
4
STURING OP VOORZIENINGEN Invulling en uitvoering geven aan professioneel opdrachtgeverschap vraagt niet alleen heldere inhoudelijke en financiële doelen, maar ook actieve bewaking van de voortgang bij de realisatie van deze doelen aan de hand van meetbare indicatoren. Dit is ook het uitgangspunt voor de sturing op het deel van de jeugdhulp dat gezamenlijk wordt ingekocht. Om hier actief invulling aan kunnen geven, zullen we onze informatiepositie sterk moeten verbeteren, rekening houdend met de huidige informatiepositie die niet sterk is. We realiseren dit door uitvoering te geven aan de sturingsvisie die is vastgesteld in het PHO van 13 december 2012.
4.1 Continuïteit van zorg; zekerheid voor aanbieders en cliënten Bij de gezamenlijke vormgeving van regionale voorzieningen streven we naar een transitie waarbij de continuïteit van zorg en ondersteuning is gewaarborgd, en aanbieders en cliënten tijdig weten waar ze aan toe zijn. Voor bestaande cliënten stellen we als eis dat ze niets merken van het feit dat ze onderwerp zijn van een transitie. Daarnaast zorgen we ervoor dat de huidige aanbieders van exclusieve voorzieningen een jaar voor de transitie een feit is weten met welk budget ze rekening kunnen houden in 2015. Daarvoor moet wel aan een aantal randvoorwaarden worden voldaan. Ook hierbij geldt dat we niet willen wachten op landelijke ontwikkelingen, maar vast beginnen met in kaart te brengen wat we zelf kunnen doen om deze procesdoelstelling te realiseren. Bij de gezamenlijk in te kopen voorzieningen gaat het over het algemeen om zware vormen van zorg aan zeer kwetsbare gezinnen. Juist bij deze gezinnen is discontinuïteit van zorg niet gewenst. De insteek voor het gezamenlijke aanbod na 2015 is dan ook een zeer conservatieve. De zorg loopt als het kan gewoon door bij dezelfde aanbieder, en liefst ook nog bij dezelfde professional. De bestaande indicaties worden gewoon afgerond, wat niet wegneemt dat er in de aanloop naar 2015 met deze aanbieders afspraken kunnen worden gemaakt over de beëindiging van trajecten en overdracht van het kind c.q. het gezin naar het lokale veld als dat de kwaliteit van zorg bevordert. De prestatieafspraken voor 2015 gelden voor het gehele bestand, ook voor de kinderen waarvan het traject reeds in 2014 is gestart.
BESLISPUNT 11: De samenwerkende gemeenten geven vóór 1 januari 2014 aan welke budgetten zij in 2015 regionaal gaan besteden en bij welke aanbieders. Hierbij wordt voldaan aan het (wettelijke) uitgangspunt om continuïteit te bieden aan cliënten die uiterlijk in 2014 een zorgtraject zijn gestart.
21
Ook voor jeugdigen die nog in de aanloopfase naar een traject zitten, geldt dat zij geen last mogen hebben van de transitie. Dat betekent dat we in de aanloop naar 1 januari 2015 de zaken zo organiseren dat er sprake is van een vloeiende overgang van toegangstaken van Bureau jeugdzorg naar de samenwerkende gemeenten en/of die partijen die in opdracht van gemeenten een taak van BJZ overnemen, bijvoorbeeld het CJG. We verzoeken de Stadsregio Rotterdam om uiterlijk op 1 november 2013 inzage te geven in de wachtlijsten en de cliënten in het toegangstraject7. Vanaf dat moment wordt de wachtlijst door de Stadsregio en het samenwerkingsverband gezamenlijk beheerd. Dat kan bijvoorbeeld door medewerkers van Bureau Jeugdzorg met toegangstaken te positioneren bij gemeenten en/of die partijen die in opdracht van gemeenten een taak van BJZ overnemen (zoals bijvoorbeeld CJG Rijnmond). Hiermee kan vroegtijdig de aansluiting tussen het lokale netwerk en de aanbieders van regionale voorzieningen worden gerealiseerd. Bijkomend voordeel is dat gemeenten kennis en ervaring kunnen opdoen met de op- en afschaling tussen lokale en regionale voorzieningen. Hoewel primair inhoudelijk gemotiveerd, raakt het voornemen om continuïteit van zorg te bieden aan bestaande cliënten aan het frictiekostenvraagstuk dat in het transitieplan van de Stadsregio Rotterdam wordt uitgewerkt. De op te richten werkgroep Zorgcontinuïteit en Overgangsmaatregelen onderzoekt hoe deze kosten zoveel mogelijk kunnen worden beperkt. Deze groep wordt aangevuld met vertegenwoordigers van zorgaanbieders en opdracht krijgen om een vloeiende overgang naar het nieuwe jeugdhulpstelsel te bewerkstelligen voor bestaande cliënten. Tot slot merken we op dat de ambitie om voor bestaande cliënten een soepele overgang naar het nieuwe stelsel te realiseren niet wegneemt dat we op de wat langere termijn streven naar een transformatie tot een toekomstbestendig jeugdhulpstelsel.
BESLISPUNT 12: De op te richten werkgroep Zorgcontinuïteit en Overgangsmaatregelen krijgt opdracht om in samenspraak met vertegenwoordigers van zorgaanbieders vorm te geven aan een vloeiende overgang van bestaande cliënten (cliënten die uiterlijk in 2014 starten met een zorgtraject dat een of meer regionale voorzieningen omvat) naar het nieuwe stelsel volgens de principes van continuïteit van zorg en beperking van frictiekosten.
4.2 Sturing op doelen, prestaties en indicatoren Ons uitgangspunt is dat we sturen op maatschappelijke doelen. Daarnaast meten we de prestaties van de instellingen die jeugdhulp uitvoeren. Dit zijn twee parallelle trajecten, omdat het oorzakelijk verband tussen de prestaties van een organisatie en maatschappelijke veranderingen moeilijk te bewijzen is. 7
Deze wachtlijst kan ook als basis dienen voor het maken van lokale afspraken met zorgaanbieders over afnamegaranties van inclusieve voorzieningen in 2015.
22
Doelen en prestaties vertalen we in meetbare indicatoren. In het advies van de werkgroep Sturing en Financiering van december 2012 is opgenomen dat we streven naar een minimale set van regionale/gezamenlijk afgesproken sturingsindicatoren. Dit is noodzakelijk omdat we: • congruentie willen bewerkstelligen in de sturing om daarmee de vergelijkbaarheid tussen gemeenten en tussen aanbieders te vergroten (benchmarking); • (financiële) risico’s willen beheersen en spreiden; • een robuuste zorginfrastructuur in stand willen houden na de transitie en tijdens de transformatie. Bij de keuze van indicatoren sluiten we zoveel mogelijk aan bij landelijke ontwikkelingen (maar laten we ons door het uitblijven van besluitvorming niet weerhouden) en bij de initiatieven die de Stadsregio Rotterdam faciliteert. Jeugdzorg Nederland heeft in 2006 10 prestatie indicatoren vastgesteld. Deze zijn te vinden in bijlage 4. In de regio Rotterdam wordt met de jeugdzorgaanbieders de volgende vier indicatoren uitgewerkt: 1. Cliënttevredenheid De tevredenheid van de cliënten (jeugdige en ouderfiguren) over het algemeen en specifiek over de resultaten van de hulp van de zorgaanbieder. 2. Doelrealisatie Einddoelen zoals die bij de start van de hulp worden vastgelegd met in ieder geval de cliënt (sluiten aan bij/vallen samen met de doelen van het indicatiebesluit). 3. Vermindering problematiek De mate waarin de ernst van de problematiek -gemeten aan het begin van de hulp- is afgenomen bij de beëindiging van de hulp. 4. Reden beëindiging zorg De reden op grond waarvan het Bureau Jeugdzorg - gehoord hebbende de zorgaanbieder en de cliënt - bepaalt dat de zorg beëindigd is. De overige 6 indicatoren zijn de verantwoordelijkheid van Bureau Jeugdzorg. Op dit moment hebben we nog weinig zicht op de sturing op de andere sectoren (GGZ en LVB) die ook onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten gaan vallen. We weten wel dat de huidige Inspecties de kwaliteit bewaken en dat er een landelijk harmonisatietraject wordt gestart. We sluiten daar nauw bij aan. De inhoudelijke en financiële prestaties van de uitvoerders monitoren we via een prestatiemonitor, die door de gemeenten gezamenlijk wordt ingericht en lokaal ontsloten kan worden. Door inzet van kwaliteitsmanagement en benchmarking willen wij het aanbod dat ingekocht wordt permanent verbeteren.
23
BESLISPUNT 13: De werkgroep Sturing en Financiering krijgt opdracht om voor juni 2013 een gezamenlijke prestatiemonitor te ontwikkelen.
4.3 Sturing via samenwerking Een uitdaging is de invulling van de regionale rol bij de sturing op de transformatie, met oog voor de lokale behoeften en belangen. Elke gemeente heeft immers haar eigen visie en beeld, passend bij de schaal en thematiek van de gemeente. Toch hebben we voor een groot deel ook te maken met vraagstukken die de gemeentelijke grenzen overstijgen. Daarnaast werken we samen met dezelfde regionale aanbieders. Sturing door samenwerking van gemeenten zal met name voor jeugdzorgorganisaties een prikkel zijn om intensiever te gaan samenwerken en te investeren in kwaliteitsverhoging en productaanpassing. Daarnaast zal er een beweging ontstaan waarbij jeugdzorgorganisaties gaan specialiseren en flexibiliseren. Dat zijn ontwikkelingen die de juiste randvoorwaarden scheppen voor een succesvolle transformatie. Op bestuurlijk niveau richt de samenwerking zich op de verbinding van partijen aan de doelen van de onderlinge samenwerking, de (werk)wijze waarop deze bereikt worden en de bijdrage van elke partij daaraan. Dit proces begint met het gezamenlijk formuleren van ambities en uitgangspunten voor de transformatie van de jeugdhulp, die eventueel kunnen worden vastgelegd in een bestuurlijk convenant. Op regionaal niveau willen we een samenwerkings- en inkoopstructuur inrichten om de trends en gevolgen van de transformatie te monitoren en zo risico’s beheersbaar te houden. In paragraaf 4.4 worden de verschillende varianten inkoopmodellen toegelicht. Op organisatieniveau (instelling en/of gemeente) worden de bestuurlijke en regionale afspraken door vertaald in de operationele organisatie, opdat de ruimte voor samenwerking door professionals ook wordt verankerd in de dagelijkse werkzaamheden. De transformatie van de werkers, zowel ambtelijk als bij de professionals, zien we als een cruciale slagingsfactor voor deze transformatie. We zullen wat dat betreft ook de hand in eigen boezem steken.
4.4 Sturing op financiële risico’s Met de inwerkingtreding van de nieuwe Jeugdwet worden de landelijk beschikbare middelen voor jeugdhulp (grotendeels) verdeeld onder de individuele gemeenten. Een deel van deze middelen zullen we reserveren om gezamenlijk voorzieningen te kunnen inkopen. We bouwen hierbij voort op de richting die in het PHO van 13 december 2012 is vastgesteld. Voor de decentralisatie van de jeugdzorg hebben we een aantal argumenten om de gezamenlijke inkoop te organiseren. Dit stelt ons namelijk in staat om:
24
• schommelingen in het gebruik van exclusieve (dure) jeugdhulp op te vangen; • te voorkomen dat gedurende een jaar de begroting overschreden wordt; • cliënten te garanderen dat de benodigde zorg altijd ingezet kan worden, ongeacht de financiële positie van de gemeente van herkomst; • de bezettingsgraad van de regionaal ingekochte plaatsen te maximaliseren en daarmee verspilling te voorkomen; • zorgorganisaties te stimuleren zich zodanig te organiseren dat de gewenste transformatie van zwaardere naar lichtere zorg bewerkstelligd kan worden. In het advies aan het PHO van 13 december jl. heeft de werkgroep Sturing en Financiering drie mogelijkheden benoemd om de solidariteit bij de financiering van regionale voorzieningen te organiseren: - verzekering - vlaktax - verrekening. Hieronder lichten we de modellen kort toe. 4.4.1 verzekering In dit model gaan we uit van maximale solidariteit tussen de deelnemende gemeenten. Iedere gemeente betaalt een vaste ‘verzekeringspremie’ aan een centrale partij/kassier. Deze kassier contracteert zorg namens de gemeenten. Hiermee verzekert de gemeente zich voor het hebben van capaciteit van de nader te bepalen exclusieve jeugdzorgvoorzieningen. Het risico bestaat dat gemeenten te weinig preventieve zorg organiseren en teveel gebruik maken van deze zorgvormen omdat ze er toch voor verzekerd zijn. Dit zal de ‘premie’ doen stijgen. Dat kan beperkt worden door een ‘no-claim’ in te bouwen. Gemeenten die beperkt gebruik maken van de regionaal ingekochte voorzieningen krijgen een deel van hun geld terug. Dit model biedt hiermee weinig financiële prikkels voor de individuele gemeenten om hun eigen voorzieningen in te richten. Het ligt niet in de rede dat het verzekeringsmodel (dat uitgaat van maximale solidariteit) de voorkeur heeft. Immers, de gemeenten hebben onvoldoende prikkel om preventief aanbod uit te breiden of te stimuleren en risico’s kunnen pervers afgewenteld worden op overige gemeenten in dit model. Ambtelijk is geconcludeerd dat dit model niet verder uitgewerkt wordt. 4.4.2 Vlaktax Dit model is een combinatie van het solidariteits- en profijtbeginsel. We gaan uit van verrekening van kosten over een aantal jaren. Gemeenten worden aangeslagen op het gemiddelde verwachte zorggebruik en dragen bij aan een centrale kas. De bijdrage is op basis van historisch gemiddeld gebruik. Door schaalgrootte van het samenwerkingsverband en door de kosten van het zorggebruik over een aantal jaren te spreiden, vangen we individuele schommelingen op.
25
Dit model biedt gemeenten de mogelijkheid hun risico’s te spreiden. Bij een goed dashboardsysteem hebben gemeenten in dit model voldoende tijd om bij te sturen op financiën en kunnen er maatregelen afgesproken worden met andere gemeenten om de kosten beheersbaar te houden. Een voorwaarde is wel dat er een duidelijk beeld is van het historisch zorggebruik, het huidige zorggebruik, alsmede het toekomstig zorggebruik in combinatie met de risicofactoren per gemeente. 4.4.3 Verrekening In dit model zit weinig tot geen solidariteit tussen gemeenten en wordt er op basis van het profijtbeginsel verrekend. Dit model gaat uit van verrekening op basis van feitelijk zorggebruik uit een bepaalde gemeente. Er zijn wel collectief productprijzen afgesproken met aanbieders. De fluctuatie in gebruik is voor rekening en risico van de individuele gemeente. Van belang bij een dergelijk systeem is wel dat je met de deelnemers aan deze regeling afspraken maakt over de registratie, want het is belangrijk het gebruik en de inzet van voorzieningen te kunnen vergelijken. In dit model wordt uitgegaan van het profijtbeginsel “de vervuiler betaalt”. Dit model houdt in die zin een risico in voor gemeenten dat de rekening volledig komt te liggen bij individuele gemeenten als er omstandigheden en risicofactoren voordoen die niet voorzien hadden kunnen worden voor gemeenten. Het solidariteitsbeginsel staat bij deze variant het meest onder druk.
4.5 Varianten gezamenlijke inkoop Ons gezamenlijk opdrachtgeverschap voor een deel van de jeugdhulpproducten geven we vorm via een regionale inkooporganisatie. We kiezen een inkoopmodel dat aansluit bij onze doelen en de wijze waarop we willen sturen. In het scala aan bestaande inkoopmodellen zijn in de praktijk drie hoofdvormen te onderscheiden: 1.inkoop per gemeente met bestuurlijke afstemming; 2.vrijwillige centrumgemeente constructie; 3.gezamenlijke uitvoeringsorganisatie. Bij de keuze voor een inkoopvorm zullen een aantal overwegingen meegenomen moeten worden. Hierbij zijn in ieder geval de volgende punten van belang: 1.aansluiting van ‘regionale jeugdhulp’ op ‘lokale jeugdhulp’ (veel maatwerk); 2.op- en afschaling borgen in het systeem; 3.goede informatievoorziening van regionaal niveau en aanbieders aan individuele gemeenten; 4.borgen beleidsvrijheid individuele gemeenten; 5.borgen kwaliteit; 6.beperken bestuurlijke drukte; 7.beperken van kosten voor inkoop; 8.nastreven schaalvoordelen en optimale prijsontwikkeling.
26
Aanvullend op onze eigen overwegingen heeft het ministerie van BZK in een brief van 15 maart 2013 aan de colleges van B&W criteria benoemd voor de inrichting van de samenwerking. Daarover wordt het volgende gezegd: “de samenwerkingsverbanden worden vormgegeven op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en bij de keuze voor samenwerking wordt rekening gehouden met reeds bestaande wettelijke vereisten voor regionale samenwerking.” De voorkeur van het kabinet is hiermee duidelijk. We zullen in de uitwerking van de samenwerkingsvormen hiermee rekening houden. We merken tegelijkertijd op dat er binnen deze voorkeur nog veel varianten mogelijk zijn. Van belang is verder dat onderstaande inkoopvormen alleen van toepassing zijn op de regionaal ingekochte vormen van zorg en niet op de lokale of subregionale inkoop. Op dit moment zijn er te weinig gegevens bekend om hier richtinggevende uitspraken over te doen. 4.5.1 Variant 1: inkoop per gemeente met bestuurlijke afstemming In deze variant zijn het uiteindelijk de individuele gemeenten die contracten sluiten met aanbieders, maar worden deze qua inhoud en vorm wel afgestemd om te voorkomen dat ze te veel uiteenlopen en complex worden voor aanbieders die voor meerdere gemeenten werken. Er wordt aangesloten bij de publiekrechtelijke rechtspersoon die iedere gemeente is en iedere gemeente heeft individuele afspraken met de verschillende aanbieders. De afstemming van afspraken kan eventueel worden vastgelegd in een bestuurlijk convenant, maar een rechtsvorm is in deze constructie niet noodzakelijk. Ook kan er een aantal gemeenten als ‘regiegemeenten’ optreden door bijvoorbeeld een modelovereenkomst op te stellen. Voordelen van deze variant zijn: - er wordt maximaal recht gedaan aan de individuele verantwoordelijkheid van iedere gemeente voor de uitvoering van de jeugdzorg; - gemeenten hebben maximale financiële zeggenschap; - er wordt aangesloten bij bestaande organisaties en capaciteit; - iedere gemeente kan eigen regie voeren op de zorg en ondersteuning die in de eigen gemeente wordt geleverd, zowel op kwaliteit als op kosten; - deze vorm biedt de maximale mogelijkheden voor lokaal maatwerk, mits binnen de geboden ruimt van het convenant gebleven wordt; - tevens geeft deze vorm de minste ‘overhead’ en organisatiekosten voor de regionale samenwerking. Nadelen van deze variant zijn: - aanbieders moeten per gemeente afspraken maken. Dit vergroot de transactiekosten voor aanbieders en gemeenten. Schaalvoordelen door standaardisatie kunnen moeilijker worden gerealiseerd. Door hier onderling afspraken over te maken kunnen deze nadelen voor een deel worden ondervangen. Door hogere transactiekosten kan het schaalvoordeel beperkt worden. - Een ander risico is dat de taakverdeling en verantwoordelijkheid in deze constructie niet helder wordt en het gevaar in zich draagt van selectief inkoopgedrag en gebruik door gemeenten. Daarnaast kan de (te) grote vrijblijvendheid leiden tot het maken van
27
-
-
afwijkende afspraken door individuele gemeenten buiten het bestuurlijk convenant, hetgeen financiële risico’s met zich meebrengt. Door focus op lokale inkoop en uitvoering zijn er geen overstijgende analysemogelijkheden. Per gemeente worden aantallen en prijzen afgesproken. Dit kan enerzijds betekenen dat de prijzen per gemeente verschillen en anderzijds kan een gemeente in een jaar een tekort of een overschot aan trajecten hebben. Bij deze variant is het moeilijk om fluctuaties in de vraag onderling ‘te verdelen’, want iedere gemeente heeft een individuele inkooprelatie met de verschillende aanbieders. Naast de maximale financiële zeggenschap als voordeel, zijn de individuele gemeenten ook verantwoordelijk voor het dragen van de financiële risico’s. Gemeenten en organisaties krijgen meer eigen organisatiekosten vanwege de beperkte inrichting van de organisatie op regionaal niveau. De opgebouwde kennis op stadsregionaal niveau dreigt hiermee ook verloren te gaan.
4.5.2 Variant 2: Vrijwillige centrumgemeente constructie Bij deze vorm is er één gemeente die namens andere gemeenten jeugdzorg inkoopt. Er kan worden aangesloten bij de rechtspersoonlijkheid en organisatorische capaciteit die de centrumgemeente al heeft. Gemeenten maken onderling afspraken over wat de centrumgemeente namens de andere gemeenten inkoopt van zorgaanbieders. In praktische zin betekent dit een bundeling van de inkoopwensen van de individuele gemeenten, welke vervolgens als één geheel worden ingekocht. Dit staat echter niet in de weg dat per individuele gemeente verantwoording zal worden afgelegd over de productie, kwaliteit en prestaties. Juridisch is het mogelijk te kiezen voor een privaatrechtelijke borging van deze afspraken (dienstverleningsovereenkomst) of publiekrechtelijke (lichte Wgr). Een voorbeeld hiervan is de GR GGD Rotterdam Rijnmond, waarbij het Algemeen Bestuur de uitvoering van haar wettelijke taken heeft belegd bij de GGD Rotterdam Rijnmond/gemeente Rotterdam. Voordelen van deze variant zijn: - er wordt aangesloten bij de bestaande organisatie en capaciteit van de centrumgemeente. Voor aanbieders van zorg wordt het maken van afspraken overzichtelijker (schaalvoordelen door standaardisatie en door standaardisatie lagere prijzen). - Er is een duidelijke ‘trekker’ is (de centrumgemeente), die waar nodig snel kan inspelen op veranderende omstandigheden. - Het is mogelijk om fluctuaties in de vraag onderling ‘uit te vlakken’. Als gevolg hiervan neemt het financieel afbreukrisico voor aanbieders af en blijft een basisaanbod in stand. - Zorgorganisaties zullen gestimuleerd worden te specialiseren en kennis en expertise te bundelen. - Gemeenten kunnen via de centrumgemeente hun ongebruikte deel beschikbaar stellen aan andere gemeenten. - Als de centrumgemeente nauwe contacten onderhoudt met individuele gemeenten kan één en ander goed aansluiten op de lokale inkoop.
28
Nadelen van deze variant zijn: - de bestuurlijke betrokkenheid en legitimiteit van andere gemeenten kan minder zijn. - De onderlinge solidariteit kan nadelig kan uitvallen. Dit kan opgevangen worden met de keuze van het verrekenmodel (zie paragraaf 4.4.3). 4.5.3 Variant 3: Gezamenlijke uitvoeringsorganisatie In deze variant is er niet één (centrum)gemeente die een trekkersrol vervuld, maar wordt capaciteit gebundeld in een gezamenlijk nieuw samenwerkingsverband. Hier bestaat de keuze tussen het privaatrechtelijk borgen van de samenwerking (oprichting stichting, vereniging, coöperatie, bv) en/of publiekrechtelijk borgen daarvan door oprichting van een Wgr (in lichtere of zwaardere vorm). Voordelen van deze variant zijn: - er is een duidelijk herkenbare gezamenlijke organisatie. Wanneer wordt gekozen voor een publiekrechtelijke borging, is ook de betrokkenheid en legitimiteit van andere gemeenten gewaarborgd. - Er kan optimaal gebruik gemaakt worden van standaardisatie en schaalvoordelen, omdat er één inkooporgaan ontstaat. - De governance kan relatief gemakkelijk ingericht worden, waarbij de zeggenschap van de lokale gemeenten geborgd kan worden. - Op termijn kunnen andere regionale samenwerkingsverbanden in het kader van de andere decentralisaties aanhaken. Nadelen van deze variant zijn: - het opzetten van een nieuwe organisatie gaat veel kosten in termen van huisvesting, hogere inschaling van personeel e.d. en parallelle afbouw van bestaande organisaties. - De nieuwe organisatie kan te veel op afstand komen en de eigen organisatiedoelstellingen kunnen dominant worden. In de tabel op de volgende pagina hebben we de verschillende varianten van de inkooporganisatie afgezet tegen de verschillende verrekenmodellen. We geven aan wat de voor- en nadelen zijn van de verschillende combinaties.
29
Verrekenmodel
Regionale inkooporganisatie Inkoop per gemeente met bestuurlijke afstemming
Vrijwillige centrumgemeente
Gezamenlijke uitvoeringsorganisatie
Verzekering (vaste premie per deelnemer voor gebruik regionaal ingekochte voorzieningen)
– lastig te organiseren, want geen gezamenlijke contracten en geen gezamenlijke kassier
+ er is een organisatie die kassier is. + inkoop via een partij, kan schaalvoordeel en prijsvoordeel opleveren. – risico op afschuifgedrag – beperkte betrokkenheid regiogemeenten – pakket kan beperkend zijn voor individuele gemeenten
+ er is een organisatie die kassier is. + gemeenten samen eigenaar + inkoop via een partij, kan schaalvoordeel en prijsvoordeel opleveren. – risico op afschuifgedrag – pakket kan beperkend zijn voor individuele gemeenten
Vlaktax (verrekening en over meerdere jaren naar individueel gebruik)
– lastig om verrekeningsafspraken hard te maken en vast te leggen.
+ er is een organisatie die kassier is namens alle gemeenten. + inkoop via een partij, kan schaalvoordeel en prijsvoordeel opleveren – Verreken systematiek moet uitgewerkt worden.
+ er is een organisatie die kassier is namens alle gemeenten. + inkoop via een partij, kan schaalvoordeel en prijsvoordeel opleveren – Verreken systematiek moet uitgewerkt worden door de gezamenlijke eigenaren
Verrekening (directe verrekening naar individueel gebruik)
+ want elke gemeente individuele contracten met aanbieders.
+ centrale prijsafspraken + inkoop via een partij, kan schaalvoordeel en prijsvoordeel opleveren.
+ inkoop via een partij, kan schaalvoordeel en prijsvoordeel opleveren. – weinig meerwaarde voor een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie.
4.5.4 Conclusie We constateren dat het vlaktaxmodel het best past bij de centrumgemeente/centrale inkooporganisatie. De uitwerking van de verrekening over meerdere jaren vraagt om een gezamenlijk commitment en een gezamenlijke investering. Dit commitment kan het beste vorm krijgen in een van deze twee organisatievormen. We constateren dat het verrekeningsmodel het beste past bij de inkoop per gemeente/ centrumgemeente. De focus ligt op het eigen gebruik. Daarbij past een zo licht mogelijke organisatievorm, met de minste investering van gemeenten in deze vorm.
30
BESLISPUNT 14: De werkgroep Sturing en Financiering krijgt opdracht om alleen het financieringsmodel “vlaktax” nader uit te werken en door te rekenen. De resultaten worden voorgelegd aan het PHO van juni 2013. BESLISPUNT 15: Een werkgroep met juridische en financiële /inkoopmedewerkers van gemeenten wordt gevraagd om het inkoopmodel via een gemeenschappelijke regeling verder uit te werken en het PHO van oktober 2013 daarover een voorstel te doen. Hun opdracht ligt binnen de door minister Plasterk in zijn brief van 15 maart 2013 gestelde kaders over de vormgeving samenwerkingsverbanden.
4.6 Wat gaan we regionaal inkopen? In de nieuwe Jeugdwet is een artikel opgenomen waarin vermeld staat dat gemeenten ‘waar het noodzakelijk is voor een effectieve en efficiënte uitvoering op bovenlokaal niveau moeten samenwerken’. In december 2012 is door het PHO besloten om voorlopig het uitgangspunt te hanteren dat we in deze regio gezamenlijk de exclusieve jeugdhulpvoorzieningen, de jeugdbescherming en de jeugdreclassering willen inkopen vanaf 2015. In een tweede besluit werd aan de ambtelijke werkgroepen de opdracht gegeven om de inkoopbegrippen inclusieve en exclusieve zorg nader in te vullen. In het PHO van 21 februari jl. is ingestemd met de navolgende indeling. Om (alleen ten bate van de inkoop) de knip tussen de inclusieve en exclusieve jeugdhulpvoorzieningen te kunnen maken, is gebruik gemaakt van de volgende wegingscriteria: a) de jeugdhulp vindt plaats binnen/ buiten de eigen context van het gezin; b) de regie op de jeugdhulp ligt binnen of buiten de wijk; c) het bedieningsgebied van de zorgaanbieder Nadat deze indeling was gemaakt is er een tweede weging toegepast gericht op de knip tussen lokale inkoop en bovenlokale inkoop. De wegingsfactoren die hierbij zijn toegepast zijn: • kosten per kind per traject; • volume per gemeente; • opstart- afbouwkosten van de voorziening; • mate van specialisatie; • schaarste van kennis/expertise. • aantal minuten (wat betreft jeugd GGZ) Op basis van de indeling van de voorzieningen in inclusieve en exclusieve zorg en de toegevoegde wegingsfactoren lokale en regionale inkoop zijn alle geïndiceerde jeugdzorgvoorzieningen ingedeeld. In tabel 4.2 op de volgende pagina hebben we de indeling samengevat.
31
categorie
Aantal producten
Waarvan lokale inkoop
Waarvan bovenlokale inkoop
Inclusieve zorg
53 (39,25%) € 32.516.528,-
42 (31,11%) € 23.205.959,-
11 (8,14%) € 9.310.569,-
Exclusieve zorg
48 (35,55%) € 37.933.536,-
8 (5,92%) € 14.852.832,-
40 (29,62%) € 23.080.704,-
Maatregelen drang en dwang/justitiële maatregelen
24 (17,78%) € 46.063.209,-
0 (0%)
24 (17,78%) € 46.063.209,-
Overhead Bjz
2 (1,5%) € 1.039.053,-
2 (1,5%) € 1.039.053,-
3 (2,22%) € 2.038.481,-
Onbekend
8 (5,9%) € 5.218.094,-
5 (3,70%) € 3.179.613,-
3 (2,22%) € 2.038.481,-
€ 122.770.420,-
€ 42.277.457,- (42,22%)
€ 81.532.016,- (57,78%)
Totaal
Toelichting op tabel 4.2: 1.17,78% van het totaal aantal producten ten bate van bovenlokale inkoop betreft maatregelen ten behoeve van de uitvoering van justitiële trajecten of dwang en drang. Denk hierbij aan een gedragsbeïnvloedende maatregel of jeugdreclassering. Deze maatregelen worden deels door rechters opgelegd en gemeenten hebben weinig tot geen invloed op deze vorm van maatregelen. De risico’s voor deze gemeenten zijn voor een ieder gelijk en daarom ligt het in de rede dit deel van de zorginkoop sowieso bovenlokaal te beleggen. In dit overzicht hebben we de maatregelen in het vrijwillig kader en de justitiële maatregelen op bovenlokaal niveau ingekocht. 2.De apart gelabelde overhead BJZ zal bij het verdwijnen van een regionaal BJZ ook op regionaal niveau verdwijnen. 3.57,78% van het totaal aantal producten wordt bovenlokaal ingekocht. 4.42,22% van het totaal aantal producten wordt lokaal ingekocht 5.127 producten zijn gelabeld, 8 producten zijn nog niet gelabeld op wegingscriteria inclusief/exclusief.
32
5
DE BESLISPUNTEN SAMENGEVAT In de voorgaande hoofdstukken zijn de beslispunten die voortvloeien uit dit plan van aanpak weergegeven in de context waarbinnen ze zijn ‘opgekomen’. In dit hoofdstuk vatten we de beslispunten nog even samen, gekoppeld aan het niveau waarop de verdere uitwerking zal plaatsvinden: lokaal of regionaal. Daarbij geven we aan welke acties er moeten worden ondernomen om het implementatietraject de komende maanden een stap verder te brengen.
5.1 Lokale taken De volgende beslispunten hebben betrekking op de lokale taken binnen het nieuwe jeugdzorgstelsel: • In navolging van de ontwikkeling van de pedagogische civil society, collectieve voorzieningen en de functie ‘gezinsgeneralist’ worden ook de vormgeving van het diagnostisch team en de inkoop van inclusieve voorzieningen aangemerkt als lokale taken. • Elke gemeente zorgt er (naar keuze individueel of binnen een subregionaal samenwerkingsverband) voor dat de lokaal werkzame gezinsgeneralisten en huisartsen een beroep kunnen doen op een diagnostisch team voor onderzoek naar en advies over de behandeling van jeugdproblematiek. De gemeente zorgt ervoor dat dit diagnostisch team objectief en onafhankelijk is, en minimaal bestaat uit een jeugdarts en een gedragswetenschapper. • De gemeenten die overwegen deel te nemen aan de regionale specialistenpool geven opdracht aan de ambtelijke kerngroep om dit onderdeel van het stelsel nader uit te werken in samenhang met de overige regionale taken. Het voorstel van de ambtelijke kerngroep wordt voorgelegd aan het PHO van oktober 2013. In oktober besluiten de gemeenten definitief over eventuele deelname aan de regionale specialistenpool. • Elke gemeente beslist of zij gebruik wil maken van (en derhalve een bijdrage wil leveren aan) een regionale pool van sterk gespecialiseerde artsen en gedragswetenschappers voor onderzoek naar en advies over de behandeling van zeer specifieke jeugdhulpproblematiek. De gemeenten die willen deelnemen aan de regionale specialistenpool geven opdracht aan de ambtelijke kerngroep om dit onderdeel van het stelsel nader uit te werken, in samenhang met de overige regionale taken. Het voorstel van de ambtelijke kerngroep wordt voorgelegd aan het PHO van oktober 2013. • De inkoop van individuele jeugdhulp wordt door de gemeenten (naar keuze individueel of binnen een subregionaal samenwerkingsverband) zelfstandig vormgegeven. De
33
inventarisatie van de werkgroep Sturing en Financiering – zoals besproken in het PHO van februari 2013 - dient hierbij als leidraad. • Elke gemeente bepaalt (naar keuze individueel of binnen een subregionaal samenwerkingsverband) zelfstandig voor welke lokaal in te kopen voorzieningen de toegang wordt gereguleerd en op welke wijze dit wordt vormgegeven. • De ambtelijke kerngroep krijgt opdracht om voor de regionaal in te kopen voorzieningen een gezamenlijke (toegangs)procedure uit te werken. Zij legt dit voor aan het PHO van oktober 2013. • De financiering van de lokale taken, de sturing op het bereiken van de beoogde doelen en cliëntenparticipatie bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid worden aangemerkt als lokale verantwoordelijkheden, die door elke gemeente (naar keuze individueel of binnen een subregionaal samenwerkingsverband) zelfstandig worden vormgegeven. Met uitzondering van de vervolgopdrachten voor de ambtelijke kerngroep (vormgeving regionale specialistenpool, beslispunt 3) en de werkgroep Sturing en Financiering (toegangsprocedure regionaal in te kopen voorzieningen, beslispunt 7) wordt de verdere uitwerking van deze beslispunten als een lokale aangelegenheid beschouwd. Op de agenda van het regionale samenwerkingsverband zullen deze onderwerpen niet meer terugkeren, anders dan in het kader van de proeftuinen of het onderling uitwisselen van ervaringen. Eventuele risico’s en onzekerheden die aan de uitvoering van deze taken zijn verbonden, worden op lokaal niveau gedragen.
5.2 Regionale taken Met betrekking tot de regionaal uit te voeren onderdelen van het nieuwe jeugdhulpstelsel zijn in de voorgaande hoofdstukken de volgende beslispunten opgenomen: • In het PHO van juni 2013 nemen we een besluit over de inrichting van één of meer bovenlokale Advies- en Meldpunten Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). De uitwerking van deze keuze wordt voorgelegd aan het PHO van oktober 2013. • In het PHO van juni 2013 nemen we een besluit over de wijze waarop Jeugdbescherming en Jeugdreclassering worden georganiseerd. Onderdeel van dit besluit is de wenselijkheid van doelgroepenbeleid. De uitwerking van dit besluit wordt voorgelegd aan het PHO van oktober 2013. • In het PHO van juni 2013 nemen we een besluit over de toekomstige vormgeving/ organisatie van het CID en het KSCD. De uitwerking van dit besluit wordt voorgelegd aan het PHO van oktober 2013. • De samenwerkende gemeenten geven vóór 1 januari 2014 aan welke budgetten zij in 2015 regionaal gaan besteden en bij welke aanbieders. Hierbij wordt voldaan aan het (wettelijke) uitgangspunt om continuïteit te bieden aan cliënten die uiterlijk in 2014 een zorgtraject zijn gestart.
34
• De nog op te richten werkgroep Zorgcontinuïteit en Overgangsmaatregelen krijgt opdracht om in samenspraak met vertegenwoordigers van zorgaanbieders vorm te geven aan een vloeiende overgang van bestaande cliënten (cliënten die uiterlijk in 2014 starten met een zorgtraject dat één of meer regionale voorzieningen omvat) naar het nieuwe stelsel volgens de principes van continuïteit van zorg en beperking van frictiekosten. • De werkgroep Sturing en Financiering krijgt opdracht om voor juni 2013 een gezamenlijke prestatiemonitor te ontwikkelen. • De werkgroep Sturing en Financiering krijgt opdracht om alleen het financieringsmodel nader uit te werken en door te rekenen. De resultaten worden voorgelegd aan het PHO van juni 2013. • Een werkgroep met juridische en financiële/inkoop medewerkers van gemeenten wordt gevraagd om het inkoopmodel verder uit te werken en het PHO van oktober 2013 daarvoor een voorstel te doen. Hun opdracht ligt binnen de door Minister Plasterk in zijn brief van 15 maart 2013 gestelde kaders over de vormgeving samenwerkingsverbanden.
35
6
VERVOLG SAMENWERKENDE GEMEENTEN NA APRIL 2013 In 2012 is door de portefeuillehouders de wens uitgesproken om te onderzoeken hoe gedurende het jaar 2013 het eigenaarschap van de regiogemeenten voor het programma behouden kan blijven met minder inzet van ambtelijke capaciteit. Daarom is in het eerste kwartaal van 2013 gewerkt met een ambtelijke kerngroep en het vervolg van de werkgroep Sturing en Financiering. Beide werkgroepen werden extern begeleid uit het in 2012 beschikbaar gestelde budget.
6.1 Ambtelijke kerngroep Om tot uitvoering van eerdergenoemde opgaven te komen, stellen we voor de werkwijze van begin 2013 gedurende het vervolg van 2013 te continueren en op onderdelen (tijdelijk) te intensiveren. De ambtelijke kerngroep krijgt als opdracht om de acties die in dit Plan van Aanpak staan in gang te zetten, te monitoren en verslag te doen aan het AOJ, de bestuurlijke werkgroep en het PHO. Vanuit iedere subregio wordt een vertegenwoordiger afgevaardigd. Gezamenlijk wordt een programmacoördinator benoemd, die optreedt als trekker van deze werkgroep. Ook een ambtelijk vertegenwoordiger van de stadsregio wordt toegevoegd aan deze werkgroep, om de processen van transitie en implementatie zoveel mogelijk gelijk te laten opgaan. Vanaf juni 2013 wordt deze werkgroep de implementatiegroep. Om de ambtelijke inzet te ontlasten wordt op onderdelen externe deskundigheid ingehuurd. De opgave van deze werkgroep is: • monitoren van het werk van de werkgroepen (zoals hieronder beschreven); • voorbereiden van de besluitvorming in het PHO van alle in dit Plan van Aanpak geplande besluiten; • voorbereiden van besluitvorming in juni 2013 (en uitwerking vervolgens in oktober 2013) over de organisatie van jeugdbescherming, jeugdreclassering, AMHK, CIT en KSCD. (Voor dit onderdeel wordt vanuit de ambtelijke kerngroep een tijdelijke projectgroep gevormd met een selectie van ambtenaren jeugd en volksgezondheid en medewerkers uit het veld (BJZ, ASHG, RvdK, veiligheid); • voorbereiden van besluitvorming in oktober 2013 hoe het regionale programma in 2014 wordt voorgezet (met daarbij een voorstel voor de financiën).
6.2 Werkgroepen De werkgroep Sturing en Financiering zal blijven bestaan tot juni 2013 om de financiële en sturingsvragen verder uitwerken. Zij organiseren daarbij o.a. in april een sessie met zorgaanbieders om de indeling van de lijst jeugdzorgproducten goed door te lopen. Verder heeft deze werkgroep nauw contact met de onderzoekers van het verdiepend onderzoek
36
van de Startfoto. Alle benodigde gegevens voor de manier van inkoop moeten voor juni beschikbaar zijn. In juni moet een voorstel over inkoop worden voorgelegd aan het PHO. Daarna start ook voor dit onderdeel een nieuwe fase. Voor de uitwerking van onderdeel moet in juni 2013 besluitvorming voorgelegd worden aan het PHO. Na juni wordt deze werkgroep gestopt. Daarnaast worden een aantal tijdelijke werkgroepen gestart. • Als eerste wordt een werkgroep gevormd met juristen en financieel specialisten en inkopers uit iedere subregio. Het overleg wordt bij elkaar geroepen onder verantwoordelijkheid van de programmacoördinator. Deze werkgroep krijgt als taak: • In oktober 2013 een advies aan het PHO aan te bieden over hoe regionaal ingekochte zorg in de lokale verordeningen moet worden vastgelegd; • In oktober 2013 een voorstel te doen om de samenwerking met regiogemeenten adequaat in te richten, voor wat betreft gezamenlijke inkoop volgens de vorm van centrumgemeente of via een gemeenschappelijke regeling. • Een tweede werkgroep wordt gevormd rond het thema zorgvernieuwing en lessen proeftuinen. Deze werkgroep wordt bij elkaar geroepen door de coördinator van de proeftuinen en een vertegenwoordiging vanuit de ambtelijke kerngroep. In deze werkgroep wordt ook een vertegenwoordiging van de zorgaanbieders8 uitgenodigd. De belangrijkste opgave van deze werkgroep is om gedurende 2013 te kijken wat de lessen van de proeftuinen zijn en hoe deze kunnen verbonden worden aan de lopende processen. Daarmee is deze werkgroep cruciaal in de vormgeving van de gewenste transformatie van zorg die we regionaal inkopen. De doorlooptijd van deze commissie is daarmee ook langer dan alleen 2013. • Een derde werkgroep is verantwoordelijk voor zorgcontinuïteit en de uitwerking van de overgangsmaatregelen. Dit is een gezamenlijke werkgroep, bij elkaar geroepen door de stadsregio en programmacoördinator. Ook in deze werkgroep wordt een vertegenwoordiger van de zorgaanbieders uitgenodigd. Deze werkgroep moet de komende periode ieder PHO rapporteren over de stand van zaken van de uitvoering van de overgangsmaatregelen is. Indien noodzakelijk wordt aan deze reguliere rapportage een voorstel gekoppeld voor onderdelen waar extra besluitvorming voor noodzakelijk is. Naast bovenstaande draagt deze werkgroep zorg voor de afspraken met zorgaanbieders aangaande de implementatie van kwantitatief meetbare indicatoren, zoals opgesteld door de werkgroep Sturing & Financiering, in de aanloop naar 1 januari 2015. • Een vierde werkgroep gaat pas van start na het stoppen van de werkgroep Sturing en Financiering. Zij krijgt een specifieke opdracht op het gebied van informatiemanagement en ICT. Vragen daarbij zijn: welk systeem en welke verantwoording is noodzakelijk op de gewenste manier van sturen en inkoop te organiseren. In deze werkgroep zitten vertegenwoordigers van de ambtelijke kerngroep, de stadsregio en de zorgaanbieders. Hun voorstel moet in december 2013 aan het PHO aangeboden worden. 8
We denken daarbij niet alleen aan de bestaande deelnemers van het zorgaanbiedersoverleg, maar bijvoorbeeld ook vanuit de jeugd-GGZ en LVB.
37
De subregio’s zijn zelf verantwoordelijk voor de bezetting van deze werkgroepen en voor terugkoppeling binnen hun subregio. Subregio’s kunnen ervoor kiezen om – vanwege de tijdsinvesteringen - elkaar af te vaardigen in een van de werkgroepen. Ook dan zijn de subregio’s zelf verantwoordelijk voor terugkoppeling. Deels gaat na april 2013 een nieuwe fase in van het programma. Op onderdelen is nog verdieping nodig, maar op onderdelen start de implementatie. Bij dat onderdeel is nauwere samenwerking met zorgaanbieders nodig. Het wordt de taak van de ambtelijke kerngroep om dit vorm te geven, bij voorkeur via de werkateliers. Bestuurlijk wordt de Expertgroep benut om onderdelen van de implementatie verder te bespreken. Hier zitten naast de wethouders De Jonge (Rotterdam) en Ten Kate (Lansingerland) bestuurders van verschillende jeugdzorginstellingen.
6.3 Budget Van het in 2012 beschikbaar gestelde budget is na afronding van het traject tot april 2013 nog 200.000 euro over. Op basis van een evenredige verrekening van het aantal jongeren draagt Goerree Overflakkee voor de komende periode 8.000 euro bij. De stadsregio draagt de helft van het transitiebudget 2013 bij uit de hierboven beschreven opgaven. De stadsregio en de samenwerkende gemeenten gaan immers gezamenlijk één proces in. Dat betekent dat we in 2013 dus een resterend budget van 283.000 euro hebben. De inzet van de programmacoördinator en de ondersteuning worden bekostigd uit het beschikbare budget in 2013. Ook vinden in 2013 nog verschillende werkbezoeken en werkateliers plaats, die uit dit budget worden betaald. Voor de werkgroepen zoals beschreven, kan externe deskundigheid worden ingekocht. De ambtelijke kerngroep beheert in gezamenlijkheid het budget en rapporteert hierover aan het AOJ (en PHO). Voorgesteld wordt om in het PHO van oktober 2013 een voorstel neer te leggen voor het benodigde budget in aanloop naar 1 januari 2015, omdat dan meer helderheid wat in de laatste periode 2013 en in 2014 nog zal moeten gebeuren. Gemeenten zouden met de begrotingsbehandeling eventueel rekening kunnen houden met de gezamenlijke inzet van een deel van hun transitiebudget 2014.
BESLISPUNT 17: De gemeente Goeree Overflakkee maakt vanaf nu formeel deel uit van ons samenwerkingsverband van samenwerkende gemeenten in de regio RotterdamRijnmond. BESLISPUNT 18: Ambtelijk wordt er de komende periode samengewerkt in de volgende werkgroepen: - de ambtelijke kerngroep - de werkgroep Sturing en Financiering (tot juni 2013) - een werkgroep met juristen en financieel specialisten / inkopers - een werkgroep zorgvernieuwing en lessen proeftuinen - een werkgroep zorgcontinuïteit en uitwerking overgangsmaatregelen - een werkgroep informatiemanagement en ICT (vanaf juni 2013)
38
Iedere subregio is zelf verantwoordelijk voor de invulling van de werkgroepen. In de werkgroepen (m.u.v. de ambtelijke kerngroep) wordt ook een vertegenwoordiging vanuit de zorgaanbieders en/of CJG Rijnmond gevraagd aan te sluiten. BESLISPUNT 19: Het resterende budget (inclusief een deel van het transitieplan van de stadsregio 283.000 euro) wordt besteed aan de vormgeving van het programma in het vervolg van 2013, zoals in dit hoofdstuk is beschreven. Alleen de inzet van de programmacoördinator wordt gefinancierd uit dit programmabudget. Onno de Zwart wordt als ambtelijk opdrachtgever gevraagd de projectorganisatie in te richten. BESLISPUNT 20: In het PHO van oktober 2013 wordt een besluit genomen over de voortgang en financiering van het programma in de resterende maanden van 2013 en 2014.
39
7
PROEFTUINEN Vanuit de behoefte om te experimenteren met een nieuw jeugdhulpstelsel is in 2012 besloten tot de start van een aantal proeftuinen in de regio. In de proeftuinen worden nieuwe werkwijzen uitgeprobeerd en nieuwe manieren van samenwerken getest. De proeftuinen zijn praktijk gestuurd en zijn bij uitstek instrumenten om de transformatie vorm te geven. Tegelijkertijd worden de opbrengsten langs de financiële meetlat gelegd: het moet niet alleen anders, maar ook (veel) minder kostbaar. De zes proeftuinen die in de regio momenteel uitgevoerd worden, zijn: 1.Wijkzorg voor Jeugd (Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk); 2.Jeugd- en opvoedhulp om de hoek (Capelle, Krimpen, Lansingerland, Voorne Putten); 3.Gewoon en Bijzonder wordt Bijzonder-Gewoon in de kinderopvang (Rotterdam); 4.Wijkteams Children’s Zone (Rotterdam Zuid); 5.Olympia College (Rotterdam Zuid); 6.Jeugdbeschermingsplein (Rotterdam).
7.1 Planning en proces Eind 2013 worden de proeftuinen afgerond en de resultaten opgeleverd. In 2013 vindt regelmatig terugkoppeling plaats over de voortgang aan ambtenaren (AOJ) en bestuurders (PHO-jz) van de gemeenten in de regio Rijnmond. Er wordt een leeromgeving ingericht voor betrokken instellingen bij de lopende proeftuinen, ter verdieping en om ervaringen uit te wisselen. In de loop van 2013 zijn de volgende momenten gemarkeerd: • Er vinden 3 werkconferenties plaats voor de proeftuinen, te weten op donderdag 7 maart 2013, 16 mei 2013 en 17 oktober 2013. Deze werkconferenties zijn verdiepingsbijeenkomsten bestemd voor de direct betrokkenen bij de huidige proeftuinen. • In maart 2013 is de themabijeenkomst-jeugd voor PHO-jz (deels) gebruikt voor een bezoek aan het Jeugdbeschermingsplein Rotterdam (proeftuin 6). • Het PHO-jz van april wordt geïnformeerd over de financiële verantwoording (2012) en de voortgang van de huidige proeftuinen. • Tijdens het PHO-jz van juni wordt een tussenrapportage van de huidige proeftuinen gegeven. • In het themadeel van het PHO-jz van december staan de opbrengsten/resultaten van de eerste ronde proeftuinen centraal. Op basis van deze uitkomsten wordt besloten hoe hiermee in 2014 wordt verder gegaan. We implementeren de kansrijke onderdelen en de onderdelen voor verder onderzoek worden onderdeel van de programma gestuurde proeftuin in de regio Nieuwe Waterweg Noord.
40
De mogelijkheid wordt open gehouden om –zonodig- in de loop van 2013 extra momenten voor overleg over de resultaten van de proeftuinen toe te voegen. Op bestuurlijk niveau bestaat hiertoe al de mogelijkheid tijdens de reeds geplande themabijeenkomsten jeugd op 30 mei 2013 en 14 november 2013.
7.2 MKBA support traject In de praktijk blijkt het moeilijk om zicht te krijgen op de mogelijke financiële effecten van de meeste proeftuinen. De meetbaarheid van kosten en baten is over het algemeen lastig en daarmee ook het concretiseren van de te verwachten besparingen. Bovendien zijn implementatie en effectmeting complex. Daarom is begin 2013 de mogelijkheid geboden om ondersteuning te krijgen bij het maken van een MKBA (Maatschappelijke Kosten Baten Analyse) voor de eigen proeftuin. Vanaf februari tot en met juni 2013 nemen de proeftuinen 2, 3, 4 en 6 deel aan het MKBA (support) traject. Resultaten worden vóór 1 juli 2013 opgeleverd.
7.3 Proeftuin 2013 Nieuwe Waterweg Noord De gemeenten Maassluis, Schiedam en Vlaardingen vormen samen de regio Nieuwe Waterweg Noord (NWN). Deze gemeenten krijgen de mogelijkheid om delen van het nieuwe jeugdzorgstelsel te testen in de praktijk. In deze proeftuin testen de gemeenten samen met aanbieders en cliënten delen van het nieuwe stelsel voor jeugdhulp om te ontdekken wat wel en wat niet werkt, voordat de gemeenten formeel vanaf 1 januari 2015 de verantwoordelijkheid krijgen voor de jeugdhulp. De inhoudelijke ambities van de proeftuin zijn deels gebaseerd op de adviezen van de werkgroepen Signalering, Diagnosestelling en Zorgtoeleiding (SDZ) en Sturing en Financiering (S & F). Deze werkgroepen hebben in december 2012 hun adviezen aan het PHO gegeven. In onderstaande outline zijn de ambities en experimenten benoemd die in de proeftuin NWN een plek krijgen. 7.3.1 Proces Om te komen tot onderstaande ambities en experimenten zijn de volgende stappen ondernomen en bronnen geraadpleegd: • inzichten en resultaten van de andere proeftuinen • inzichten en resultaten startfoto • adviezen werkgroepen SDZ, S&F • resultaten droomsessie 14 februari 2013 • resultaten bestuurlijke startconferentie 21 maar 2013 • resultaten werkontbijt professionals 28 maart 2013. Daarnaast wordt nog met een deel van de huidige cliënten gesproken en met ambtenaren die met de andere decentralisaties bezig zijn. Deze input wordt in het definitieve projectplan verwerkt dat voor de zomer van 2013 gereed zal zijn. 7.3.2 Beoogde resultaten laboratorium NWN In deze proeftuin richten we ons op de kwetsbare gezinnen die een of meerdere hulpvragen hebben rondom opgroeien en opvoeden. De vragen kunnen breed zijn. De vragen spelen zich af in het vrijwillig kader. Hiermee leggen we de focus op vroegtijdig in beeld krijgen van
41
de vragen en oplossingen en laten we de dwang en drang vragen in deze proeftuin buiten beschouwing. In 2014 hebben we in de NWN bereikt dat het gezin de regie heeft in het aangaan van de uitdagingen en het oplossen van de problemen, ondersteund door de juiste professional. We hebben het model van de werkgroep SDZ geïmplementeerd. Dat betekent dat: • 80% van de vragen wordt opgelost binnen de pedagogische civil society en hier geen individuele, maar alleen collectieve voorzieningen op worden ingezet; • de zorgtoeleiding en toewijzing voor inclusieve zorg bij kwetsbare gezinnen loopt via de gezinsgeneralist en een wijkgericht werkend team; • een Diagnostisch Team beschikbaar is voor vraagverheldering, een second opinion en toeleiding naar exclusieve zorg. We hebben een verschuiving van exclusieve naar inclusieve zorg en van inclusieve zorg naar collectieve voorzieningen gerealiseerd en hebben daarbij de volgende doelen ambities benoemd: 1. een hoge tevredenheid bij de gezinnen (score 8) 2. afname gebruik exclusieve zorg met 30% 3. toename gebruik van inclusieve zorg met 10% 4. toename gebruik van collectieve voorzieningen met 20% 5. afname totale kosten jeugdzorg met 15% 6. afname aantallen uithuisplaatsingen met 50% 7. aname van het aantal MP gezinnen met 10% 8. afname interventie duur bij MP gezinnen. 9. afname van de doorlooptijd tussen signaal en juiste hulp met 50% 10. multiprobleemgezinnen waar het leervermogen beperkt of niet aanwezig is, krijgen een structurele praktische ondersteuning. Op randvoorwaarden hebben we het volgende bereikt: • Inzicht in zorgcarrières van kinderen en deze zijn waar mogelijk bekort. • Inzicht in de totale kosten die een multiprobleemgezin maakt. • De gezinsgeneralist is in het nog uit te werken wijkteam goed gepositioneerd en heeft mandaat om te handelen. • De indicatiestelling is vereenvoudigd/afgeschaft. • Elk MP gezin heeft een eigen gezinsplan, ondersteund door de gezinsgeneralist. • Het gezin en de betrokken hulpverleners hebben inzicht in het dossier en wisselen informatie uit. • De samenwerking is structureel verbeterd en er wordt gebiedsgericht en integraal gewerkt. • De eerstelijns professional (waaronder de huisarts en de GGZ professional) is actief betrokken bij het gezin. • De gemeente heeft zicht op de uitvoering en kosten van de jeugdhulp via een dashboard. 7.3.3 Deelprojecten Om een dergelijke ambitie te kunnen realiseren is het noodzakelijk om de proeftuin in verschillende samenhangende deelprojecten onder te verdelen met elk een eigen doelstelling en resultaat. Hieronder geven we een eerste beeld van de deelprojecten die in de proeftuin uitgevoerd kunnen gaan worden.
42
Deelproject 1: gezinsregie op eigen kracht Hierin staat het stimuleren van de eigen kracht centraal met erkende methoden als signs of safety, wraparound-care en eigen kracht conferentie. De professionals zijn getraind in de methodiek en bekwaam in de uitvoering. De gezinnen hebben baat bij de ondersteuning en waarderen die hoog. Resultaat: - regie en controle bij gezin - de professional is goed opgeleid, dienend, generalistisch en heeft mandaat en positie. Deelproject 2: gezinsplan Onderdeel van de gezinsregie is het gezinsplan dat voldoet aan alle normen van volledigheid en veiligheid. Het plan is concreet en begrijpelijk voor iedere betrokkene. Er is een budget toegewezen, beheerd door de gezinsgeneralist. Als de generalist er niet uitkomt, kan hij een beroep doen op een diagnostisch team met specialisten dat de juiste diagnose kan stellen of de vraag kan verhelderen. De regels rondom informatiedeling en privacy worden gerespecteerd. We sluiten hier aan op de adviezen uit het rapport: ‘Weg met obstakels’ van Mr. J.J.A. Bovens. We sluiten aan bij de technische innovaties die in de regio ontwikkeld zijn zoals het Zorgcoördinatie Dossier en SISA. Daarnaast laten we ons inspireren door de toekomstvisie: de jeugdcloud. We hebben nauw contact met andere regio’s waar virtuele gezinsplannen ontwikkeld worden en investeren indien mogelijk samen in de ontwikkeling van nieuwe tools. Resultaat: een begrijpelijk gezinsplan. Het gezinsplan is virtueel toegankelijk voor de juiste betrokkenen en de plek waar updates in staan. Deelproject 3: wijkteam Door alle betrokkenen is aangegeven dat een integraal en samenwerkend wijkteam de oplossing zou bieden voor veel vragen die zich buiten het gezin in de leefomgeving afspelen. Er wordt nog teveel langs elkaar heen gewerkt en de verschillende professionals hebben nog te weinig overzicht en mandaat om adequaat te kunnen handelen. We stellen op minimaal één plek in de regio een wijkteam in dat met mandaat kan handelen. We sluiten aan bij de ervaringen met de wijkteams in de regio, waaronder in Schiedam. Het wijkteam maakt gebruik van het virtuele gezinsplan en van de juiste ICT infrastructuur om relevante kennis en informatie m.b.t. de leefomgeving te delen met elkaar. Onderdeel van het wijkteam is de gezinsgeneralist de generalist blijft verantwoordelijk en eerste aanspreekpunt voor het individuele gezinsplan. Resultaat: Laagdrempelig wijkteam dat kwetsbare gezinnen direct kan ondersteunen en hulp kan inzetten. Deelproject 4: toegang Een van de problemen waar professionals nu tegen aan lopen is de bureaucratie rondom de toegang van verschillende voorzieningen. Een ander probleem is het aantal verwijzingen dat nodig is om de juiste zorg bij de cliënt te krijgen. We geven de generalist de opdracht om de toegang tot de diverse voorzieningen te vereenvoudigen. De toegang tot verschillende soorten voorzieningen is afgestemd met alle aanbieders. Het indicatieproces is versimpeld.
43
Resultaat: De wachttijd is teruggebracht tot 48 uur. Er zijn maximaal twee verwijzingen (overdrachten) nodig om de juiste hulp bij het gezin te krijgen. Deelproject 5: informatiemanagement Een belangrijk resultaat van de proeftuin is het inzicht in kosten en baten van de jeugdhulp. Gemeenten moeten in hun nieuwe rol als opdrachtgever in staat worden gesteld om goed te kunnen sturen. Daarom ontwikkelen we in de proeftuin een digitaal dashboard dat gemeenten en aanbieders in staat stelt om met elkaar goed in te kunnen kopen en te kunnen sturen op de jeugdzorg. We brengen de informatiebehoefte in kaart en verbeteren die zodra dat mogelijk is. We maken onderscheid in informatie tussen professionals en voor bestuurders. We sluiten aan bij het project dat KING en VNG zijn gestart: Verkenning Informatievoorziening Sociaal Domein (VISD). Het doel van de verkenning VISD is een gedragen advies te geven over de inrichting van de informatievoorziening in het sociaal domein en een aanzet op hoofdlijnen voor het gefaseerd bereiken er van. We nemen als uitgangspunt voor het dashboard het advies van de werkgroep Sturing en Financiering: - de gemeente gaat sturen op maatschappelijke doelen die zijn geoperationaliseerd; - de gemeente stuurt op de afname van risicofactoren zoals beschreven in een risicoprofiel; - de gemeente stuurt op toename van beschermende factoren; - de gemeente heeft de productie en financiering ervan in beeld; - de gemeente heeft zicht op de resultaten van de prestatie indicatoren waar instellingen op rapporteren. Het geheel is vormgegeven in een digitaal dashboard dat gemakkelijk inzicht geeft in bovenstaande sturingsfactoren. Resultaat: - Snellere en betere informatie voor alle betrokkenen. Digitaal dashboard beschikbaar voor professionals en bestuurders. - Prestatie-indicatoren benoemd en geoperationaliseerd. Deelproject 6: onderzoek Om de resultaten van de proeftuin te monitoren is het van belang om de proeftuin vanaf de start goed te begeleiden met onderzoek. Er zal een goed evaluatie onderzoek moeten plaatsvinden. Parallel aan de proeftuin loopt een onderzoek dat de voortgang en de resultaten meet. We nemen de tijd om de huidige situatie in de NWN gemeenten in kaart te brengen. Dat doen we door de gegevens van de startfoto en de landelijk beschikbare gegevens op gemeenteniveau in beeld te brengen. Zo hebben we bij de start van de proeftuin helder in beeld wat de aard en omvang van de vragen en problemen zijn en kunnen we op basis van deze nulmeting ook de resultaten meten. We zetten de methodiek van de Maatschappelijke Kosten-Baten analyse (MKBA) in om de resultaten te meten. Deze methodiek wordt op dit moment ook gebruikt bij diverse proeftuinen om de resultaten in beeld te brengen. Resultaat: Kwalitatief en kwantitatief inzicht in de resultaten van de proeftuin. Deelproject 7: de regelopruimdienst
44
Tijdens het hele traject richten de we regelopruimdienst in. Deze dienst ruimt overbodige, tijdrovende of onnodig ingewikkelde regels op die in de samenwerking zijn geslopen. Hiermee plukken we het ‘laaghangend fruit’ dat in de samenwerking te vinden is en geven we aan de kleine verbeteringen, op aangeven van professionals en cliënten ook direct doorgevoerd kunnen worden. De regelopruimdienst wordt ondersteund door Werner van Dorst en werkt op basis van de LEAN principes. Resultaat: Minimaal 15 overbodige regels zijn opgeruimd. 7.3.4 Projectorganisatie Er is een stuurgroep met daarin bestuurlijke vertegenwoordiging van NWN gemeenten en instellingen. De stuurgroep wordt tevens aangevuld met een vertegenwoordiging van cliënten. De samenstelling van de stuurgroep wordt definitief als het projectplan definitief is. De stuurgroep fungeert als opdrachtgever voor het laboratorium en neemt verantwoordelijkheid voor de uitkomsten. De stuurgroep stelt een projectleider aan die de dagelijkse leiding heeft. Onder de stuurgroep kunnen werkgroepen ingesteld worden. De stadsregionale bestuurlijke werkgroep wordt gebruikt als klankbord om de resultaten te delen binnen de stadsregio.
45
BIJLAGEN Bijlage 1: voorbeeldprofiel gezinsgeneralist In deze bijlage werken we de figuur van de gezinsgeneralist wat verder uit, als handreiking voor de lokale invulling van dit onderdeel van het functioneel model voor het nieuwe jeugdhulpstelsel. Deze profielschets is grotendeels gebaseerd op bestaande bronnen en het rapport dat de werkgroep SDZ eind 2012 heeft opgeleverd. Voor wie is de gezinsgeneralist er? In het functioneel model is de gezinsgeneralist direct achter de pedagogische civil society en de collectieve voorzieningen geplaatst. We gaan er vanuit dat 80% van alle ondersteuningsvragen in het voorliggende traject kan worden afgehandeld, en dat de meeste jeugdigen en ouders dus nooit met de generalist te maken krijgen. De gezinsgeneralist komt pas in beeld als (vermoed wordt dat) er sprake is van een niet alledaags probleem dat specialistische hulp vereist en/of van multiproblematiek. Naar verwachting zal dit bij respectievelijk 15% en 5% van alle hulpvragen aan de orde zijn. Naast deze ondergrens is er ook een bovengrens aan de inzet van de gezinsgeneralist. Er zijn tenminste twee situaties denkbaar waarin dit niet zinvol is. Een eerste contra-indicatie is dat het gezin niet gemotiveerd is om hulp te aanvaarden. In dat geval moet er worden opgeschaald. Een tweede contra-indicatie is dat de veiligheid van het kind en/of van de hulpverleners in het gezin in het geding is. Dan moet er snel worden opgeschaald naar het AMHK en andere organisaties die handhavend kunnen optreden. Wat doet de gezinsgeneralist? De gezinsgeneralist is een eerstelijns hulpverlener, die het gezin van nabij kent en daardoor in staat is de juiste ondersteuning te bieden. Hij of zij gaat na wat cliënten en hun omgeving zelf kunnen, speelt in op de eerste nood en schakelt zo nodig specialistische hulp in, maar houdt ook dan de regie. De generalist begeleidt het gezin van het begin tot aan het einde van het zorgtraject, ook als een kind in gesloten jeugdzorg wordt geplaatst. Afwisselend treedt de generalist daarbij op als coach (activerend, versterkend), aannemer (praktisch meehelpend) en regisseur (coördinerend, overstijgend). In samenspraak met het gezin werkt de generalist aan een integrale aanpak van de problematiek, waarin alle leefdomeinen aan de orde komen. De generalist verbindt alle burgers en professionals die betrokken zijn bij het gezin, fungeert als centraal aanspreekpunt en zo nodig ook als zorgcoördinator. De gezinsgeneralist is een bondgenoot van het gezin, maar schuwt de confrontatie niet. Welke eigenschappen, vaardigheden en kennis heeft de gezinsgeneralist? Gezinsgeneralist is een nieuwe rol waarin ervaren jeugdprofessionals met hbo werk- en denkniveau zich verder kunnen ontwikkelen. Bij de selectie van geschikte kandidaten is de inhoudelijke achtergrond van de professional van minder belang dan diens persoonlijke eigenschappen en motivatie. De benodigde kennis en vaardigheden kunnen vervolgens worden opgedaan in een gericht (nog te ontwikkelen) opleidingstraject.
46
Een (aspirant) gezinsgeneralist heeft om te beginnen de volgende persoonlijke eigenschappen: • een brede interesse in sociale vraagstukken • het vermogen om in grote lijnen te denken • het vermogen om te schakelen tussen verschillende rollen (coach, aannemer, regisseur) en perspectieven (gezin, zorgverlener, gemeente) • het vermogen om verbindingen te leggen tussen leefgebieden, personen en organisaties • het vermogen om zelfstandig (maar niet solitair) te werken • een ondernemende instelling (durf, daadkracht, innovatief vermogen). Vanuit deze basis kunnen met gerichte training de volgende vaardigheden (verder) worden ontwikkeld: • netwerken • samenwerken • overtuigen • vertrouwen wekken en geven • situatiegebonden en niet-hiërarchisch leiding geven • activeren en versterken van de eigen kracht van een gezin en de sociale omgeving • praktische hulp bieden bij lichte problematiek • signaleren van zwaardere problematiek, zoals gedragsstoornissen en ontwikkelachterstanden. Tot slot dient de (aspirant) gezinsgeneralist over basiskennis te beschikken op het gebied van: • psychosociale problematiek in alle levensfasen • pedagogiek • de sociale kaart • gesprekstechnieken. Wat levert de inzet van een gezinsgeneralist op? De inzet van de gezinsgeneralist is een belangrijk middel om de beleidsdoelen te bereiken die de gemeente zich heeft gesteld. Geformuleerd in termen van outcomes (gewenste maatschappelijke veranderingen) gaat het om: • versterking van de eigen kracht en regie van het gezin • betere samenwerking rond gezinnen • integrale hulp op maat • minder medicalisering van problemen met opvoeden en opgroeien. Als poortwachter voor de tweede lijn levert de gezinsgeneralist daarnaast een cruciale bijdrage aan het realiseren van de gewenste verschuiving van exclusieve naar inclusieve zorg en van individuele naar collectieve ondersteuning. De gezinsgeneralist geeft daarmee in de praktijk gestalte aan het jeugdhulpstelsel dat de gemeente voor ogen staat en kan een rolmodel zijn voor andere jeugdprofessionals. Dit kan een informele rol zijn, maar ook een formele. In het laatste geval mandateert het college van B&W de gezinsgeneralist om in zijn plaats besluiten te nemen over de toegang tot individuele jeugdhulp.
47
Wat betekent dit voor de aansturing van de gezinsgeneralist? Een en ander hoeft niet automatisch te betekenen dat de gezinsgeneralist in dienst is van de gemeente en/of direct door de gemeente wordt aangestuurd. In beginsel zijn er vier opties: a. de gemeente besteedt de functie gezinsgeneralist uit aan een andere organisatie, bijvoorbeeld één van de CJG-kernpartners. Deze organisatie geeft e.e.a. naar eigen inzicht vorm binnen de kaders die door de gemeente zijn gesteld; b. de gemeente brengt de functie gezinsgeneralist onder in een andere organisatie (bijvoorbeeld het CJG), maar stuurt de generalist wel direct aan; c. de gemeente haalt de generalist ‘in huis’ en brengt deze bijvoorbeeld onder in het Wmoloket of het klantcontactcentrum. De generalist onderhoudt nauwe contacten met de ketenpartners maar heeft zijn basis in het gemeentelijke organisatie; d. evenals het diagnostisch team is de generalist een onafhankelijke functionaris die geen directe banden heeft met de gemeente of de organisaties waar de gemeente jeugdhulp inkoopt. De generalist wordt weliswaar door de gemeente gefinancierd, maar handelt zelfstandig en heeft uitsluitend het belang van het gezin voor ogen. Hieronder vatten we de belangrijkste voor- en nadelen van deze scenario’s samen vanuit het perspectief van de gemeente: scenario
voordeel
nadeel
a. huisvesting en aansturing GG uitbesteden aan andere organisatie(s)
nauwelijks extra werk voor gemeente
beperkte invloed op handelen GG i.r.t. beleidsdoelen en ontwikkeling uitgaven (alleen kaderstellend/op hoofdlijnen)
b. GG onderbrengen bij andere organisatie maar wel zelf aansturen
optimum tussen sturing en aansluiting bij praktijk jeugdhulp
minder aansluiting bij andere vormen van ondersteuning (Wmo, WWB etc.)
c. GG onderbrengen in gemeentelijke organisatie
maximale invloed op handelen GG in samenhang met uitvoering Wmo, WWB etc.
grotere afstand tot praktijk jeugdhulp
d. onafhankelijke GG
belang cliënt staat echt centraal
geen invloed op handelen GG i.r.t. beleidsdoelen en ontwikkeling uitgaven
Welk scenario het meest passend is, is mede afhankelijk van de keuzes die de gemeente maakt ten aanzien van de toegang tot individuele jeugdhulp. De gecombineerde keuzes van de gemeente op het gebied van de toegang tot individuele jeugdhulp en de aansturing van de gezinsgeneralist kunnen worden uitgewerkt in de lokale implementatieplannen. Binnen de regio kunnen er op dit gebied dus verschillen ontstaan.
48
Bronnen • Diverse pagina’s over generalistisch werken op: www.nji.nl. • Generalist moet creatief zijn en lef hebben in archief nieuwsbrieven op www.rijksoverheid.nl • Samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam, werkgroep SDZ, einddocument fase 2, november 2012. • Verhulst, S. De ‘pedagogische huisarts’ komt eraan, in: Jeugd en Co, juli 2011 (te downloaden via: www.sylviaverhulst.nl/diensten/teksten/de-pedagogische-huisarts-komteraan)
49
Bijlage 2: scenario’s voor het reguleren van de toegang tot jeugdhulp Onder de huidige Wet op de jeugdzorg is de indicatiestelling voor bepaalde vormen van individuele jeugdhulp wettelijk verankerd. Bureau jeugdzorg is hierbij aangewezen als indicatieorgaan voor de provinciaal gefinancierde jeugdhulp en de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen. Onder de nieuwe Jeugdwet vervalt de verplichte indicatiestelling en is de positie van Bureau jeugdzorg als indicatieorgaan niet langer wettelijk verankerd. Met deze maatregelen wil het kabinet de indicatiestelling verminderen. Tegelijkertijd wordt er rekening mee gehouden dat het wenselijk kan zijn om over de toegang tot sommige vormen van (specialistische) jeugdhulp een nader besluit te nemen. Het kabinet wil het daarom aan de gemeenten overlaten om te bepalen welke vormen van jeugdhulp vrij toegankelijk zijn en welke niet. Een andere ontwikkeling die relevant is in relatie tot de toegang is de positie van de huisarts in het nieuwe stelsel. In de versie van het wetsvoorstel die voor advies naar de Raad van State gaat, is opgenomen dat de huisarts mag verwijzen naar alle vormen van jeugdhulp die door de gemeente zijn ingekocht. De exacte status van deze verwijzing is momenteel nog niet duidelijk: brengt een verwijzing door de huisarts een ‘leveringsplicht’ voor de gemeente met zich mee, of ligt het genuanceerder? De verdere behandeling van het wetsvoorstel zal hier meer inzicht in moeten verschaffen. In het voorgaande is onderscheid gemaakt tussen regionaal ingekochte voorzieningen en lokaal ingekochte voorzieningen. De toegang tot de regionaal ingekochte voorzieningen zal door de samenwerkende gemeenten gezamenlijk worden vormgegeven. Over de toegang tot lokaal ingekochte voorzieningen zullen de gemeentebesturen afzonderlijk een uitspraak doen. Hierbij zullen de volgende vragen worden beantwoord: • Welke voorzieningen zijn vrij toegankelijk? Welke niet? • Hoe wordt de toegang tot de niet-vrij toegankelijke voorzieningen vormgegeven? Overwegingen bij het reguleren van de toegang tot lokaal ingekochte voorzieningen Zoals gezegd is regulering niet verplicht: de gemeente mag er ook voor kiezen om de toegang tot alle vormen van jeugdhulp vrij te laten. Dit maakt het voor de gemeente wel lastig om te sturen op de uitgaven aan jeugdhulp en de gewenste verschuivingen in het zorgaanbod en zorggebruik. Het (gedeeltelijk) reguleren van de toegang ondervangt deze nadelen, maar leidt ook tot meer bureaucratie en hogere organisatiekosten. Mogelijk kunnen deze worden terugverdiend door een doelmatiger inzet van jeugdhulp, maar dat staat niet op voorhand vast. De nadelen van het ene scenario zijn dus de voordelen van het andere, en vice versa. Elke gemeente moet hierin haar eigen afwegingen maken. Scenario’s voor het reguleren van de toegang In het ambtelijk kernteam is een aantal scenario’s uitgewerkt en besproken voor het reguleren van de toegang tot (bepaalde vormen van) lokaal ingekochte jeugdhulp. Deze worden hieronder gepresenteerd als handreiking aan de individuele gemeenten. Op grond van de informatie waarover we nu beschikken, zouden deze scenario’s moeten voldoen aan de uitgangspunten van de nieuwe Jeugdwet. De kanttekening die hierbij moet worden geplaatst, is dat de verdere behandeling van het wetsvoorstel tot andere inzichten kan leiden.
50
Regulering van de toegang tot individuele jeugdhulp brengt met zich mee dat moet worden bepaald wie er bevoegd is om deze toegang te verlenen. Formeel is dat het college van B&W, maar in de praktijk zal deze taak mogelijk elders worden belegd. In het wetvoorstel lijkt hierbij in elk geval een rol te zijn weggelegd voor de huisarts. Daarnaast kan de gemeente een eigen toegangspoort organiseren. Uitgaande van het functioneel model zou dat de gezinsgeneralist en/of het diagnostisch team moeten zijn. In het functioneel model voor het nieuwe jeugdhulpstelsel in de regio Rotterdam worden twee nieuwe, professionele rollen geïntroduceerd.
De gezinsgeneralist De gezinsgeneralist is een breed georiënteerde en domein overstijgend werkende jeugdprofessional, die gezinnen in hun eigen omgeving ondersteunt bij het oplossen van nietalledaagse vraagstukken m.b.t. de verzorging, opvoeding en ontwikkeling van kinderen en jongeren. De generalist wordt ingeschakeld als er sprake is of lijkt te zijn van een probleem waar mogelijk individuele jeugdhulp bij nodig is. Als voorwaarden geldt dat het gezin in beginsel bereid is om hulp te aanvaarden (of daartoe kan worden overgehaald) en dat de veiligheid van het kind in het gezin niet in het geding is. De gezinsgeneralist is in elk geval verantwoordelijk voor zorgtoeleiding en zorgcoördinatie bij multiproblematiek. Afhankelijk van het beleid van de gemeente, kan de generalist ook een rol krijgen bij het verlenen van toegang tot individuele jeugdhulp. Het diagnostisch team Het diagnostisch team bestaat uit specialisten op het gebied van jeugdgezondheidszorg, gedragsproblematiek en geestelijke gezondheidzorg voor jeugdigen. In de minimale variant betreft het een jeugdarts en een gedragswetenschapper. Afhankelijk van de casuïstiek kunnen andere disciplines hierbij ‘aanschuiven’. Op regionaal niveau zal een pool worden samengesteld van specialisten waarop de lokale diagnostische teams in voorkomende gevallen een beroep kunnen doen. Het diagnostisch team brengt advies uit over de inzet van individuele jeugdhulp bij specifieke casussen. Dit advies weegt zwaar mee in de beslissing van de gemeente. Met het oog hierop is het van groot belang dat het diagnostisch team onafhankelijk en objectief is. De leden mogen daarom geen directe binding hebben met de organisaties waar de gemeente jeugdhulp inkoopt.
In de ambtelijke kerngroep zijn vier scenario’s voor de organisatie van de toegang besproken met wisselende rollen voor de huisarts, de gezinsgeneralist, het diagnostisch team en het college van B&W. Het mag duidelijk zijn dat deze scenario’s slechts een indruk, en geen uitputtend overzicht geven van de mogelijkheden die de gemeente ter beschikking staan. Het eerste en het laatste scenario raken aan de grenzen van wat mogelijk is, maar in het tussenliggende gebied zijn nog vele andere varianten denkbaar. Voor alle scenario’s geldt als randvoorwaarde dat cliënten vrijwillig in zorg gaan en actief worden betrokken bij de te maken keuzes. Verder is de gemeente in alle scenario’s verantwoordelijk voor de inkoop en financiering van individuele voorzieningen en de regie over het stelsel.
51
Scenario 1: toegang via de huisarts In het eerste scenario adviseert het diagnostisch team de huisarts over de in te zetten zorg. De huisarts verwijst door en de gezinsgeneralist zorgt dat de cliënt wordt toegeleid naar de gekozen zorgaanbieder. De gezinsgeneralist heeft in dit scenario een uitvoerende rol en de gemeente is op casusniveau niet actief betrokken bij de besluitvorming over inzet van individuele jeugdhulp. Dit beperkt de uitvoeringslasten, maar daar staat tegenover dat de gemeente betrekkelijk weinig grip heeft op het zorggebruik. De vraag is of dit scenario voldoende prikkels bevat voor de huisarts om samen te werken met de gemeentelijke toegangspoort en zo nee, welke meerwaarde de betrokkenheid van de gezinsgeneralist en het diagnostisch team bij de doorverwijzing dan heeft. Het eerste scenario biedt daarmee waarschijnlijk geen oplossing voor het kernprobleem van de jeugdzorg: het gebrek aan samenwerking en coördinatie op casusniveau. Scenario 2: toegang via de gezinsgeneralist In het tweede scenario wordt de gezinsgeneralist gemandateerd om namens B&W te beslissen over de inzet van individuele jeugdhulp. De generalist is echter onvoldoende deskundig op dit gebied en laat zich daarom adviseren door het diagnostisch team. Dit advies weegt zwaar, maar mag niet op gespannen voet staan met andere interventies in het gezin. Ook moet de individuele hulp geen onnodig zwaar beslag leggen op het beschikbare budget; als een lichtere vorm van zorg volstaat, verdient die de voorkeur. De gezinsgeneralist bewaakt dit totaalplaatje en neemt op basis daarvan de uiteindelijke beslissing. Omdat de status van de doorverwijzing door de huisarts momenteel nog onduidelijk is, kan nog niet goed worden ingeschat hoe de verwijzing door de generalist zich hier toe verhoudt. Dit is een aandachtspunt bij de verdere uitwerking van dit scenario. Het gemeentebestuur is in dit scenario via de gezinsgeneralist indirect betrokken bij de toewijzing van zorg op casusniveau. Ten opzichte van scenario 1 is dit een aanzienlijke verzwaring van de rol van de generalist. Bij gevolg zullen de uitvoeringskosten voor de gemeente ook hoger zijn, maar daar staat tegenover dat de gemeente meer grip heeft op de inzet van lokaal ingekochte voorzieningen en de daarmee gemoeide uitgaven. In het vervolgtraject moet nog de vraag worden beantwoord, of het juridisch mogelijk is om een bevoegdheid van het college van B&W te mandateren aan een niet-ambtenaar. Het antwoord op deze vraag kan de wenselijkheid en haalbaarheid van dit scenario mogelijk in een ander daglicht stellen. Scenario 3: toegang via het diagnostisch team In het derde scenario wordt niet de gezinsgeneralist, maar het diagnostisch team gemandateerd om namens B&W te beslissen over de inzet van individuele jeugdhulp. Het diagnostisch team is hiervoor bij uitstek deskundig. Evenals in het eerste scenario heeft de gezinsgeneralist in dit scenario een uitvoerende (toeleidende) rol. Qua uitvoeringskosten en invloed van het gemeentebestuur op de inzet van individuele hulp is dit scenario waarschijnlijk vergelijkbaar met scenario 2. Een nadeel van dit scenario is dat er minder aandacht is voor de samenhang tussen individuele jeugdhulp en andere
52
interventies in het gezin (b.v. ondersteuning uit de civil society, versterken eigen kracht). Dit kan tot gevolg hebben dat de ingezette hulp zwaarder is dan noodzakelijk. Daarnaast is nog onduidelijk hoe de toegang via het diagnostisch team zich verhoudt tot de verwijzing door de huisarts. Scenario 4: toegang via het college van B&W In de voorgaande scenario’s was het college van B&W weliswaar de formele beslisser, maar had het deze bevoegdheid gedelegeerd aan een actor in het veld. In dit vierde en laatste scenario neemt het college zelf een beslissing over elke afzonderlijke aanvraag voor individuele jeugdhulp. De gezinsgeneralist gaat op dezelfde wijze te werk als in scenario 2, maar moet over de uiteindelijke beslissing ruggespraak houden met het college of een gemandateerde ambtenaar. De gezinsgeneralist voert de beslissing van het college uit en leidt toe naar de gewenste zorg. Het mag duidelijk zijn dat dit het meest bureaucratische van de vier scenario’s is: de beslissing van het college moet immers ambtelijk worden voorbereid. Door de verplichte ruggespraak met de gemeente zal het ook langer duren tot de zorg kan worden ingezet. De uitvoeringslasten van dit scenario zijn daarmee betrekkelijk hoog. Daar staat tegenover dat het college maximale invloed krijgt op de inzet van individuele jeugdhulp en optimaal inzicht heeft in de ontwikkeling van de behoefte. Ook voor dit scenario geldt dat het nog onduidelijk is hoe de beslissingsbevoegdheid van het college zich verhoudt tot de verwijsfunctie van de huisarts. Tot slot Waar de huisarts overzicht heeft van de medische geschiedenis van het gezin, kan het diagnostisch team dit aanvullen met specialistische kennis en de gezinsgeneralist met informatie over de sociale context van het gezin. Naar ons idee schept samenwerking tussen deze drie actoren in het nieuwe jeugdhulpstelsel daarmee randvoorwaarden voor kwalitatief betere doorverwijzingen. De verdere invulling van deze samenwerking is afhankelijk van de behoeften van alle direct betrokkenen en van de relatieve positie van de gemeentelijke toegang en de huisarts in het nieuwe stelsel. Mede omdat de wettelijke positie van de huisarts in het nieuwe stelsel nog niet volledig helder is, is het voor gemeenten wellicht te vroeg om definitief voor een scenario te kiezen. Op dit moment lijken de scenario’s twee (toegang via de gezinsgeneralist) en vier (toegang via het college van B&W) het meest kansrijk. Deze scenario’s zullen daarom worden getoetst in de proeftuin Nieuwe Waterweg Noord. Hierbij zal specifiek aandacht worden besteed aan de samenwerking met de huisarts. Daarnaast kan worden nagegaan hoe de kosten van meer controle over de zorgtoewijzing (hogere uitvoeringslasten) zich verhouden tot de mogelijke baten (lagere uitgaven aan individuele jeugdhulp).
53
Bijlage 3: het AMHK in het nieuwe stelsel Inleiding Op dit moment bestaan er voor het advies over, melden van en onderzoek bij geweldssituaties in huiselijke kring verschillende meldpunten: 1.Het AMK als verplicht onderdeel van Bureau Jeugdzorg in geval van kindermishandeling (een provinciale/stadsregionale taak); 2.Het (A)SHG op grond van de Wmo ter bestrijding van huiselijk geweld (een (centrum) gemeentelijke taak). De AMK’s zijn opgericht in de periode 1998-2000. In artikel 11 van de huidige Wet op de Jeugdzorg staan de taken van het AMK beschreven. In de regio Rotterdam Rijnmond is het AMK ondergebracht bij Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam. De (A)SHG’s zijn vanaf 2004 opgericht. In samenwerking met het ministerie van VWS, de Federatie Opvang, VNG, MO Groep en GGD Nederland zijn in 2011 de functies Steunpunten Huiselijk Geweld ontwikkeld. In de regio Rotterdam Rijnmond zijn 3 steunpunten actief: 1.Het ASHG in Rotterdam, ondergebracht bij de GGD Rotterdam-Rijnmond met Rotterdam als centrumgemeente; 2.Het Steunpunt Huiselijk Geweld Nieuwe Waterweg Noord, een afdeling van Maatschappelijke Dienstverlening Nieuwe Waterweg (MDNW) met Vlaardingen als centrumgemeente; 3.Het Zorgpunt Spijkenisse, ondergebracht bij de GGD Rotterdam-Rijnmond met Spijkenisse als centrumgemeente, Medio 2013 zal de wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van kracht worden. Deze wet regelt onder andere dat centrumgemeenten de toegang tot bescherming en ondersteuning in de Wmo nog beter kunnen invullen. De (A)SHG’s krijgen een wettelijke basis en in dit kader meer instrumenten en bevoegdheden om te handelen bij meldingen van geweld in huiselijke kring en de toeleiding naar bescherming en ondersteuning beter te organiseren. Samenwerking tussen AMK en (A)SHG is essentieel omdat er vaak sprake is van een overlap in de problematiek wanneer gezinnen met huiselijk geweld te kampen hebben. Op dit moment wordt in de regio Rotterdam-Rijnmond gewerkt aan een verbeterde samenwerking AMK en (A)SHG (en Meldpunt Zorgformulieren Politie) in de proeftuin Jeugdbescherming. Taken toekomstig Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Uit de concept Jeugdwet blijkt dat gemeenten vanaf 2015 verantwoordelijk zijn voor de organisatie van één Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK). De samenvoeging van het AMK en het (A)SHG wordt wettelijk verankerd in de Wmo aangezien het niet logisch is om een meldpunt dat is bedoeld voor de hele bevolking te verankeren in een wet die zich specifiek richt op jeugdigen. Verder is duidelijk dat bij AMvB nadere regels zullen worden gesteld over de deskundigheidseisen en de werkwijze van het AMHK.
54
De taken van het AMHK zijn: • het ontvangen van meldingen • het geven van advies en consult • het doen van onderzoek • het informeren van politie en de Raad voor de Kinderbescherming óf • het in kennis stellen van een hulpverlenende instelling De woorden “in kennis stellen” moeten niet zo worden gelezen dat daarmee de verantwoordelijkheid van het AMHK eindigt. Het doel van deze taak is namelijk dat tijdig en adequaat hulp wordt ingeschakeld en daartoe dient de juiste hulpverlenende instantie in kennis te worden gesteld. Deze instantie zal op haar beurt vanuit haar eigen taak en professionaliteit actie ondernemen. Het AMHK houdt nog wel de verantwoordelijkheid om na verloop van tijd te controleren tot welk resultaat de ingeschakelde hulp leidt en of dus inderdaad sprake is van passende hulp.
Finish 1: AMHK versterkt advies en registreert (alleen contact met adviesvrager) 1. Adviesroute Finish 2: AMHK ondersteunt bij uitvoering advies en registreert (idem)
Finish 3: Op basis van eigen onderzoek verwijst MHK door naar hulpverlening en controleert na 3 maanden op voortgang 2. Meldingsroute Finish 4: Op basis van eigen onderzoek doet MHK melding bij RvK of politie
Het AMHK maakt straks onderdeel uit van zowel de jeugdketen als van de keten aanpak huiselijk geweld (volwassenen) en zal worden verankerd in de Wmo. Gezien deze complexe opgave wordt er een ontwikkel- en implementatietraject gestart door de ministeries, VNG en brancheorganisaties.
55
Schaalniveau van het AMHK: subregionaal of stadsregio In beginsel zijn gemeenten vrij om zelf bovenlokale afspraken te maken over de nieuwe jeugdzorgtaken. Dat geldt zowel voor de vorm als voor de onderwerpen. In de wet wordt echter aangegeven dat bij het instellen van een AMHK het artikel over bovenlokale samenwerking (noodzakelijkheid voor effectieve en efficiënte uitvoering van de wet) van toepassing is. Voor wat betreft de schaalgrootte gaat de wetgever ervan uit dat rekening wordt gehouden met bestaande regionale samenwerkingsverbanden. In het besluitvormingstraject over het juiste schaalniveau van het AMHK staat de vraag centraal welke schaalniveau het beste is om deze twee kerntaken uit te voeren. Bij het beantwoorden hiervan gelden twee centrale uitgangspunten: a) Kern van de decentralisatie jeugdzorg (en van de overige wijzigingen in het sociaal domein) is het streven om de eigen kracht en kracht van het netwerk/de wijk optimaal en in preventieve zin te gebruiken om de vraag naar professionele (jeugd-)hulp te verminderen. In de praktijk leidt dit tot een stelsel dat een grote “beweging naar voren” maakt: professionele ondersteuning zal maximaal rondom het kind en/of het gezin worden georganiseerd. In de wijk en/of rond vindplaatsen (o.a. scholen) georganiseerde teams van generalisten vervullen hierin straks een spilfunctie. Het toekomstig AMHK dient hier optimaal bij aan te sluiten; b) In de aanpak kindermishandeling heeft het AMK een belangrijke taak richting de Raad voor de Kinderbescherming. Bij de keuze voor een bepaalde schaalgrootte moet rekening gehouden worden met de eenduidigheid in de uitvoering van deze taak. Als het gaat om het van overheidswege ingrijpen in de rechtspositie van ouders en kinderen is rechtsgelijkheid een belangrijk uitgangspunt. c) Het AMHK voert zelf geen hulpverlening uit. Noch heeft het vanuit de wet opdracht om hulpverlening te coördineren. AMHK in de regio Rotterdam-Rijnmond Binnen de regio Rotterdam Rijnmond zijn inmiddels op ambtelijk niveau en met het AMK en (A)SHG een aantal verkennende gesprekken gevoerd waarbij met name is gesproken over de schaalgrootte van het AMHK. Duidelijk is ondertussen dat er geen verschil van inzicht bestaat over de inhoudelijke doelstellingen, maar wel over de meest gewenste organisatievorm van het AMHK. Het samenvoegen van AMK en (A)SHG kan betekenen dat het AMK wordt losgeweekt van de jeugdbescherming en jeugdreclassering van BJZ/gecertificeerde instelling, maar anderzijds kan het losweken van het (A)SHG uit de subregionale setting, onder verantwoordelijkheid van de centrumgemeente, gevolgen hebben voor de inbedding in de lokale netwerken. Naast inhoudelijke zullen ook financiële afwegingen gemaakt moeten worden. De verkenning van de mogelijke scenario’s rond AMHK tijdens de themabijeenkomst van het PHO op 21 maart leverde de volgende aandachtspunten op: - Het belang van lokale inbedding; - De gezamenlijke zoektocht naar de ideale schaalgrootte “met behoud van het goede”; - Borging van (bestaande) kennis en kwaliteit; - De financiële consequenties die samenhangen met de verschillende keuzes.
56
In de komende periode zal duidelijkheid moeten komen over de schaalgrootte waarbinnen het AMHK wordt georganiseerd. Hierbij zal op bestuurlijk niveau een richtinggevende uitspraak gedaan moeten worden. Gezien de raakvlakken met de Wmo zal behandeling van dit onderwerp het beste op zijn plek zijn in het deel van de vergadering waarin het AB GGD RR en het PHO JZ gezamenlijk vergaderen. Voorgesteld wordt vanuit de ambtelijke kerngroep een projectgroep te formeren bestaande uit ambtenaren en medewerkers uit het veld (AMK/BJZ, (A)SHG, RvdK, veiligheidsdomein) welke de verdere uitwerking op zich neemt. Deze projectgroep is verantwoordelijk voor de beschreven besluitvorming in juni en oktober.
57
Bijlage 4: De 10 prestatie-indicatoren Prestatie-indicator 1: doelrealisatie per einddoel Prestatie-indicator 2: cliënttevredenheid resultaten Prestatie-indicator 3: reden beëindiging hulp Prestatie-indicator 4: vermindering problematiek Prestatie-indicator 5: herhaald beroep op hulp Prestatie-indicator 6: zwaarte vervolghulp Prestatie-indicator 7: reden beëindiging beschermingsmaatregel Prestatie-indicator 8: uitblijven nieuwe beschermingsmaatregel Prestatie-indicator 9: reden beëindiging jeugdreclassering Prestatie-indicator 10: uitblijven recidive
Prestatie-indicator 1: doelrealisatie per einddoel Raamwerkafspraken doelrealisatie per einddoel Welke doelen? Einddoelen zoals die bij de start van de hulp worden vastgelegd met in ieder geval de cliënt (sluiten aan bij/vallen samen met doelen indicatiebesluit). Hoe scoren? Score per einddoel volgens GAS: -1 = doel niet behaald, situatie ongunstiger dan bij start; 0 = doel niet behaald, situatie gelijk aan start; 1 = doel deels behaald; +2 =doel behaald. Wie bepaalt? De mening van de cliënt is leidend; verschillen leden van het cliëntsysteem van oordeel dan noteert men de score van degene van het cliëntsysteem die het meest bepalend is voor het al dan niet beëindigen van de zorg. Als er sprake is van niet-vrijwillige hulp, dan scoort de gezinsvoogd / jeugdreclasseerder. Wanneer? Bij datum beëindiging zorg of maatregel of zo mogelijk bij voortijdige beëindiging in overleg tussen cliënt en hulpverlener. Bevraging en registratie vinden plaats maximaal drie weken (21 dagen) voorafgaand aan of drie weken (21 dagen) na de datum beëindiging zorg of maatregel. Hoe aanleveren? Per cliënt, maximaal scores op 10 einddoelen. Aggregatie Volgens de GAS-schaal. Bij vergelijking over instellingen worden conversies toegepast conform bijlage 2.
58
Prestatie-indicator 2: cliënttevredenheid resultaten Raamwerkafspraken indicator cliënttevredenheid resultaten Welk gegeven? De tevredenheid van de cliënten (jeugdige en ouderfiguren) over het algemeen en specifiek over de resultaten van de hulp van de zorgaanbieder. Hoe scoren? De score op de factor ‘Resultaat’ van de Exit-vragenlijst en het rapportcijfer uit deze lijst over de tevredenheid in het algemeen. Apart scoren voor de jeugdige en de ouderfiguren. Wie bepaalt? De cliënt. Wanneer? Bij datum beëindiging zorg of maatregel of zo mogelijk bij voortijdige beëindiging in overleg tussen cliënt en hulpverlener. Bevraging en registratie vinden plaats maximaal drie weken (21 dagen) voorafgaand aan of drie weken (21 dagen) na de datum beëindiging zorg of maatregel. Hoe aanleveren? Per jeugdige van 12 jaar of ouder en per ouderfiguur. Aggregatie Over twee gegevenselementen: de scores van de jeugdigen en die van de ouderfiguren (bij ouderfiguren telt de gemiddelde score op de factor ‘Resultaat’ en het gemiddelde rapportcijfer; is er één lijst voorhanden dan gaat de procedure uit van de scores op deze lijst). Zie verder bijlage 3. Prestatie-indicator 3: reden beëindiging hulp Raamwerkafspraken indicator reden beëindiging hulp Welk gegeven? Reden beëindiging maatregel of zorg. Onder dat laatste wordt verstaan de reden op grond waarvan het bureau jeugdzorg - gehoord hebbende de zorgaanbieder en de cliënt - bepaalt dat de zorg beëindigd is. Hoe scoren? Met de onderstaande tabel, zolang het gebruik van een landelijke standaard door bureaus jeugdzorg en zorgaanbieders nog niet is gerealiseerd: 1.Zorg voortijdig afgebroken. Dit moet nader gespecificeerd worden in: 1.1 Zorg door cliënt eenzijdig afgebroken, voortijdig en niet in overleg met bureau jeugdzorg of de zorgaanbieder. 1.2 Zorg door bureau jeugdzorg of de zorgaanbieder voortijdig afgebroken. 2.Overige redenen.
59
Wie bepaalt? Een daartoe aangewezen functionaris van bureau jeugdzorg Wanneer? Bij datum beëindiging zorg of maatregel en bij voortijdige beëindiging. Bevraging en registratie vinden plaats maximaal drie weken (21 dagen) voorafgaand aan of drie weken (21 dagen) na de datum beëindiging zorg of maatregel. Hoe aanleveren? Score per jeugdige. Aggregatie Percentages cliënten in de onderscheiden rubrieken. Prestatie-indicator 4: vermindering problematiek Raamwerkafspraken indicator vermindering problematiek Welke gegeven? De mate waarin de ernst van de problematiek gemeten aan het begin van de hulp is afgenomen bij de beëindiging van de hulp. Hoe scoren? Middels de FJ- en KO-schalen van de STEP. De totaalscore van de beginmetingen moet in twee varianten worden aangeleverd: met en zonder het item dat gaat over de duur van de problematiek. De totaalscore van de eindmetingen is zonder het item dat gaat over de duur van de problematiek. Zie ook bijlage 4. Wie bepaalt? De casemanager van bureau jeugdzorg. Deze maakt met de zorgaanbieder(s) afspraken over wie de meting bij beëindiging hulp verzorgt. Wanneer? Op twee momenten: – Bij het nemen van het indicatiebesluit of bij de totstandkoming van het plan voor de uitvoering van de maatregel. Invulling en registratie vinden plaats maximaal drie weken (21 dagen) voorafgaand aan de datum van het besluit of het plan. – Bij datum beëindiging zorg of maatregel of zo mogelijk bij voortijdige beëindiging. Invulling en registratie vinden plaats maximaal drie weken (21 dagen) voorafgaand aan of na de datum beëindiging zorg of maatregel. Hoe aanleveren? Scores per schaal en per meetmoment (begin, einde; bij begin de FJ- en KO- met en zonder items die betrekking hebben op de duur).
60
Aggregatie Gemiddelde schaalscores bij aanvang, gemiddelde verschilscores, percentages in verschillende klassen van verschilscores. Prestatie-indicator 5: herhaald beroep op hulp Raamwerkafspraken indicator herhaald beroep op hulp Welk gegeven? De mate waarin cliënten weer opnieuw in de jeugdzorg komen, en binnen welke periode. Hoe scoren? Registratie eerder beëindigde jeugdzorg in combinatie met registratie gegevens middels onderstaande tabel: Nieuw in jeugdzorg Indicatie voor jeugdzorg direct volgend op eerder indicatiebesluit: 2.1 Planmatige vervolgindicatie 2.2 Niet-planmatige vervolgindicatie Herhaald beroep op jeugdzorg Overig Wie bepaalt? Een daarvoor aangewezen functionaris van bureau jeugdzorg. Wanneer? Bij het nemen van het nieuwe indicatiebesluit. Registratie vindt plaats maximaal drie weken (21 dagen) voorafgaand of na de datum besluit. Hoe aanleveren? Scores per cliënt. Aggregatie Percentages van cliënten in de verschillende rubrieken. Prestatie-indicator 6: zwaarte vervolghulp Raamwerkafspraken indicator zwaarte vervolghulp Welk gegeven? Er worden hier twee elementen vastgelegd: Het advies van de zwaarte en urgentie van de zorg; de overgang van vrijwillig naar gedwongen kader of andersom. Hoe scoren? Middels de ZZ- en de UZ-schalen van de STEP (zie bijlage 4) en middels het vastleggen van datum start en einde en aard maatregel. Wie bepaalt? Een daarvoor aangewezen functionaris van bureau jeugdzorg. Deze maakt met de zorgaanbieder(s) afspraken over wie de meting bij beëindiging hulp verzorgt.
61
Wanneer? De gegevens worden op twee momenten ingevuld: – Bij nemen van het indicatiebesluit of bij totstandkoming van het plan voor de uitvoering van de maatregel. Invulling en registratie vinden plaats maximaal drie weken (21 dagen) voorafgaand aan de datum van het besluit of het plan. – Bij datum beëindiging zorg of maatregel of zo mogelijk bij voortijdige beëindiging in overleg tussen cliënt en hulpverlener. Registratie maximaal drie weken (21 dagen) voor of na datum beëindiging zorg of maatregel. Hoe aanleveren? Scores per cliënt. Aggregatie Percentages van cliënten in de verschillende rubrieken. Prestatie-indicator 7: reden beëindiging beschermingsmaatregel Raamwerkafspraken indicator reden beëindiging beschermingsmaatregel Welk gegeven? Een ots is geslaagd als kan worden aangenomen dat de belemmeringen voor het onbedreigd opgroeien zijn weggenomen en/of de ouders bereid en in staat zijn hulp in vrijwillig kader te aanvaarden; een voogdij is geslaagd wanneer pleegouder(s) of contactpersoon het gezag overnemen van het bureau jeugdzorg. Hoe scoren? Middels de registratie beëindiging ots: ots tussentijds opgeheven; ots wordt niet verlengd; een beschikking voor een gezagsbeëindigende maatregel; het bereiken van de meerderjarige leeftijd van de jeugdige. Of beëindiging voogdij: het bereiken van de meerderjarige leeftijd van de jeugdige; overheveling van de voogdij aan pleegouders of contactpersoon; herstel van het gezag van de ouders. Wie bepaalt? Een daarvoor aangewezen functionaris van bureau jeugdzorg. Wanneer? Bij datum einde maatregel of bij voortijdige beëindiging. Invulling en registratie vinden plaats maximaal drie weken (21 dagen) voorafgaand aan of na de datum einde maatregel. Hoe aanleveren? Scores per cliënt.
62
Aggregatie Percentages beëindigingen die inhouden dat ots of voogdij niet meer nodig is ten opzichte van het totaal aantal beëindigde ots-en en voogdij-en. Prestatie-indicator 8: uitblijven nieuwe beschermingsmaatregel Raamwerkafspraken indicator uitblijven nieuwe beschermingsmaatregel Welk gegeven? De mate waarin bureau jeugdzorg niet opnieuw een eerder beëindigde ondertoezichtstelling of voogdij krijgt opgedragen, geldt als indicator voor succes. Hoe scoren? Registratie herhaalde ots-en en voogdijen in combinatie met de registratie van eerder beëindigde maatregelen: Nieuw in jeugdbescherming (geen eerdere ots of voogdij); Verlenging ots; Herhaalde ots of voogdij; Overig. Wie bepaalt? Een daarvoor aangewezen functionaris van bureau jeugdzorg. Wanneer? Bij het nemen van de nieuwe maatregel. Registratie vindt plaats maximaal drie weken (21 dagen) voorafgaand aan of na de datum nieuwe maatregel. De Raad voor de Kinderbescherming rapport de informatie aan bureau jeugdzorg uiterlijk bij de start van de uitvoering van een maatregel. Hoe aanleveren? Scores per cliënt. Aggregatie Het percentage jeugdigen dat niet in een herhaalde maatregel terecht is gekomen ten opzichte van het totale aantal in een periode beëindigde maatregelen vanwege vanwege opheffing, geen verlenging, gezagsbeëindigende maatregel of voogdij overgeheveld naar pleegouder. Prestatie-indicator 9: reden beëindiging jeugdreclassering Raamwerkafspraken indicator reden beëindiging jeugdreclassering Welk gegeven? Als prestatie-indicator is van belang vast te leggen wanneer een jeugdreclasseringstraject als ‘niet meer mogelijk’ wordt beschouwd. Dat geldt als deze tussentijds moet worden opgeheven of als bureau jeugdzorg een terugmelding moet doen aan het Openbaar Ministerie (OM).
63
Hoe scoren? Middels de registratie beëindiging jeugdreclassering: het verlopen van de termijn; een tussentijdse opheffing; een ‘terugmelding’ van bureau jeugdzorg aan het OM; verwijzing naar volwassenenreclassering; Nader besluit rechter. Wie bepaalt? Een daarvoor aangewezen functionaris van bureau jeugdzorg. Wanneer? Bij datum einde maatregel of bij voortijdige beëindiging. Invulling en registratie vinden plaats maximaal drie weken (21 dagen) voorafgaand aan of na de datum einde maatregel. Hoe aanleveren? Scores per cliënt. Aggregatie Percentages beëindigingen die inhouden dat reclassering niet meer mogelijk is ten opzichte van het totaal aantal beëindigde reclasseringstrajecten. Prestatie-indicator 10: uitblijven recidive Raamwerkafspraken uitblijven recidive Data over deze prestatie-indicator kunnen nog niet worden verzameld. Bron: http://prestatieindicatoren.jeugdzorgnederland.nl
64
Gemeenschappelijke Regeling
Overleg:
Algemeen Bestuur GGD-RR / Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg
Datum vergadering: 18 april 2013 Agendapunt nr.:
20
Onderwerp: Regionale procesaanpak en planning om de stadsregionale frictiekosten te beperken Gevraagde beslissing: Akkoord gaan met aanbeveling 1 t/m 4 Financiële/personele consequenties: Niet van toepassing
Verdere procedure: Uitvoering van de aanbevelingen via de ambtelijke werkgroep van het implementatieplan Communicatie/voorlichtingsaspecten: N.v.t. Samenvatting: Deze notitie richt zich op het te lopen proces en planning om de risico’s op het ontstaan van frictiekosten te beperken en de kwaliteit en continuïteit van de zorg te bewaken. De regiogemeenten stellen deze procesaanpak op vanuit goede wil en haar maatschappelijke verantwoordelijkheid. Immers de hoogte van mogelijk frictiekosten zijn niet de enige zorg voor de regiogemeenten. Het borgen van de kwaliteit van de zorg is tevens een aandachtspunt dat we in dit proces van aanpak meenemen. Per 1 januari 2015 wordt naar verwachting de transitie Jeugdzorg doorgevoerd. Dit betekent dat de stadsregio Rotterdam haar jeugdzorgtaken beëindigt en de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg wordt belegd bij de gemeenten. Mogelijk kan de stadsregio verantwoordelijk gesteld worden voor ontstane frictiekosten door haar beëindiging van de jeugdzorgtaken. De hoogte van de frictiekosten is moeilijk te beïnvloeden door de stadsregio. De hoogte is mede afhankelijk van: de wijze waarop gemeenten invulling gaan geven aan hun beleidsvrijheid, de nog overeen te komen overgangsmaatregel tussen het VNG en IPO het tijdstip wanneer de gemeente hun zorginkoop 2015 bekend kunnen maken. De mogelijkheden van de gemeenten om de frictiekosten te bepreken richten zich het zo snel mogelijk duidelijkheid geven van de zorgvolume, die zij lokaal dan wel bovenlokaal gaan inkopen. De werkgroep beveel aan om voor 1 januari 2014 de zorghoogte aan te geven. Inhoudelijk zou de zorginkoop in het 1e kwartaal van 2014 verder uitgewerkt kunnen worden, Landelijk wordt een overgangsmaatregel afgesproken. In het kader van de zorgcontinuïteit beveel te werkgroep aan om de overgangsmaatregel over te nemen. Als 3e aanbeveling is het belangrijk om eerst de gewenste scenario’s van Bureau jeugdzorg (BJZ) uit te werken en daarna in het porto van 10 oktober een gezamenlijk besluit te nemen hoe de gemeenten verder willen gaan met BJZ.
Regionale procesaanpak beperken stadsregionale frictiekosten / Maria Huisman, Lenie Kielen, Bea Tuitert, Lennard Goudriaan en Karin Boom blad 1
De 4e en laatste aanbeveling wordt aanbevolen om de nog uit te werken mogelijkheden zoals scenario’s BJZ, competenties gezinsgeneralist, randvoorwaarden gemeenten overname personeel BJZ of huisvesting etc.) in te bedden in de ambtelijk werkgroep van het implementatieplan.
Toelichting: Doel van de notitie: Door het DB van de stadsregio is aan de regiogemeenten gevraagd om een planning en een procesaanpak vanuit de samenwerkende gemeenten op te stellen met als uitgangspunt het beperken van potentiële frictiekosten. Deze notitie richt zich op het te lopen proces en planning om de risico’s op het ontstaan van frictiekosten te beperken en de kwaliteit en continuïteit van de zorg te bewaken. Zij gaat niet in op de bijvoorbeeld de effecten van de bezuinigingen, de overdracht van de GGZ of AWBZ. Inleiding Op 1 januari 2015 wordt naar verwachting de transitie Jeugdzorg doorgevoerd. Dit betekent dat per die datum de stadsregio Rotterdam haar jeugdzorgtaken beëindigt en de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg wordt belegd bij de gemeenten.
Dit betekent dat de stadsregio haar subsidierelaties beëindigt. Zij heeft dit inmiddels gedaan met inachtneming van een juridisch redelijk termijn. Echter door het mogelijk ontbreken van relevante jurisprudentie en de niet mogelijke afbouw qua zorghoogte bij de zorgaanbieders, blijft een mate van onzekerheid over aansprakelijkheid ten aanzien van de frictiekosten. De hoogte van de frictiekosten is mede afhankelijk van de wijze waarop gemeenten invulling gaan geven aan hun beleidsvrijheid, de nog overeen te komen overgangsmaatregel tussen het VNG en IPO en het tijdstip wanneer de gemeente hun zorginkoop 2015 bekend kunnen maken. Indien de stadsregio verantwoordelijk blijkt voor mogelijke frictiekosten én zij niet over genoeg reserves beschikt, dan treedt de frictiekosten verdeling in werking voor de regiogemeenten om bij te dragen aan de stadsregio. Hierbij gaan we ervan uit dat de stadsregio zich gehouden heeft aan haar redelijk termijn en niet verantwoordelijk is voor mogelijke frictiekosten.
De decentralisatie jeugdzorg betekent voor de huidige zorgaanbieders dat zij te maken kunnen krijgen met een stop op of vermindering van de inkoop van hun diensten. Dit kan grote financiële consequenties hebben voor de aanbieders en hun personeel. Mogelijk moet personeel worden ontslagen of omgeschoold, wat kosten met zich meebrengt, of moet huisvesting worden afgestoten. Dit zijn de frictiekosten die de transitie met zich meebrengt.
Stadsregionale en gemeentelijke verantwoordelijkheid Het beperken van de frictiekosten speelt op verschillende niveaus: Stadsregio Verantwoordelijk voor de afbouw zonder beslissingsbevoegdheid over de inrichting per 2015 De Stadsregio vult deze rol in door: Het rijk verantwoordelijk proberen te stellen voor de frictiekosten. In gesprek te gaan met het Rijk over de vraag waar de verantwoordelijkheid voor mogelijke frictiekosten moet worden belegd. Dit gesprek wordt momenteel door het IPO mede namens de stadsregio gevoerd. De uitkomst van deze gesprekken is onduidelijk. Via maatregelen en communicatie de zorgoverdracht naar de samenwerkende gemeenten zoveel mogelijk in goede banen te leiden. De stadsregio heeft al een aantal maatregelen genomen: o Het verzenden van vooraankondigingen en subsidiebeëindigingsbesluiten op 5 oktober en 12 december 2012 o uitvoeren voornemens zoals genoemd in het Meerjarenbeleidskader 2013-2015 en in Uitvoeringsprogramma 2013 investeren in proeftuinen zodat gemeenten ondersteund worden bij het maken van keuzes over het nieuwe stelsel voorbereidingen op bezuinigingen per 2015, door ombuigingen door te voeren realiseren medeverantwoordelijkheid gemeenten voor deel zorginkoop per 2014 bij de regio te beleggen.
Regionale procesaanpak beperken stadsregionale frictiekosten / Maria Huisman, Lenie Kielen, Bea Tuitert, Lennard Goudriaan en Karin Boom blad 2
Het verzoek te doen aan de regiogemeenten om een gezamenlijke planning en een procesaanpak op te stellen met als uitgangspunt beperking van potentiële frictiekosten. Tevens door een brief aan de regionale colleges te sturen met de vraag hoe zij denken de frictiekosten te kunnen beperken. Het maken van afspraken met de gemeente Rotterdam over de overname van de ambtelijke formatie voor de stadregionale jeugdzorg per 1 januari 2015. o
-
(Samenwerkende) gemeenten De regiogemeenten zijn verantwoordelijk voor de opbouw van de jeugdzorg per 2015. De keuzes, die zij daarin maken, bepalen de hoogte van de frictiekosten. De stadsregio heeft hier geen zeggenschap over. Om de frictiekosten te beperken is aan de regiogemeenten gevraagd zich voor te bereiden middels een planning en procesaanpak. Middels deze notitie wordt hieraan uitvoering gegeven. Wat heeft invloed op de hoogte van de frictiekosten? Door de decentralisatie jeugdzorg krijgen de huidige stadsregionale aanbieders te maken met onzekerheid over de continuïteit van hun huidige zorginkoop volume. Hierdoor kunnen zij voldoende voorbereiden op een stop op of vermindering van de inkoop van hun diensten. Mogelijk moet personeel worden ontslagen of omgeschoold, wat kosten met zich meebrengt, of moet huisvesting worden afgestoten. De zorgaanbieders zijn gewend te werken via een zekere vorm van marktwerking en bereiden zich voor op de toekomstige risico’s. In het bijzonder Bureau Jeugdzorg (BJZ) kan aanzienlijke financiële risico’s lopen gezien het wegvallen van haar wettelijk monopolie op het regelen van de toegang tot jeugdzorg De hoogte van de frictiekosten is afhankelijk van: 1. de nog overeen te komen overgangsmaatregel tussen het VNG en IPO 2. de wijze waarop de gemeenten invulling gaan geven aan hun beleidsvrijheid 3. het tijdstip wanneer de gemeente hun zorginkoop 2015 bekend maken In het portefeuillehouderoverleg jeugdzorg van 13 december 2012 is besloten dat de beleidsvrijheid een belangrijk goed is om op lange termijn de jeugdhulp per gemeente goed ingericht hebben. Om die reden worden er geen mogelijkheden onderzocht en aanbevelingen gedaan, die de beleidsvrijheid van iedere regiogemeente in het geding brengen. Mogelijkheden om de frictiekosten te beperken Aangezien elke gemeente zijn jeugdhulp inkoop zelf inricht en eventueel in gezamenlijkheid inkoopt, is het van belang dat zo snel mogelijk duidelijkheid ontstaat over het volume van de zorg die gemeenten lokaal dan wel bovenlokaal gaan inkopen Richting de zorgaanbieders kan een gemeente dit doen middels het aangeven van de hoogte van zorginkoop voor 1 januari 2014. De inhoud van de zorginkoop kan in het eerste kwartaal van 2014 met de zorgaanbieders verder uitgewerkt worden. Landelijk wordt de overgangsmaatregel continuering van zorg voor 1 jaar en een budgetgarantie van mogelijk 80 of 90 % besproken. De overgangsmaatregel wordt besloten in het Bestuurlijk Overleg (BO) tussen Rijk, VNG en IPO van 3 april 2013. Het is aan te raden om de landelijk vastgestelde overgangsmaatregelen van dit BO ook binnen de regio Rotterdam Rijnmond voor deze procesaanpak te hanteren. Richting Bureau Jeugdzorg (hierna te noemen BJZ) is het belangrijk om eerst de scenario’s uit te werken en daarna in het portefeuillehouderoverleg van 10 oktober de regiogemeenten een gezamenlijk besluit te nemen in welke richting de gemeenten verder willen gaan met BJZ (afspraak komt uit implementatieplan). Na het besluit over hoe de huidige inhoudelijke taken van BJZ in de toekomst worden uitgevoerd, kunnen de regiogemeenten afspraken maken met BJZ over het mogelijk overnemen van personeel en huisvesting. Op dit moment wordt door de Stadsregio juridisch uitgezocht of we verplicht zijn om mens volgt taak uit te voeren. Indien de gemeenten vrij zijn in de keuze ofdat zij personeel en huisvesting overnemen, dan is het belangrijk om in 2013 de gewenste competenties voor het over te nemen personeel te hebben en de voorwaarden voor het overnemen van huisvesting. Om BJZ de mogelijkheid te geven een mogelijke overdracht voor te bereiden, moet een overeenkomst afgerond worden in het eerste kwartaal van 2014.
Regionale procesaanpak beperken stadsregionale frictiekosten / Maria Huisman, Lenie Kielen, Bea Tuitert, Lennard Goudriaan en Karin Boom blad 3
Voordat deze mogelijkheden tot uitvoering kunnen komen, moeten er eerst zaken besloten worden zoals: Kamer besluit jeugdwet, bekendmaking doeluitkering gemeenten via de meicirculaire, regionaal besluit lokaal/bovenlokale inkoop, startfoto, de rol of mandaten en de competenties van de gezinsgeneralist. Al deze data zijn in de onderstaande tabel opgenomen. Afwijkingen kunnen ontstaan per gemeente. Er is geprobeerd een algemeen beeld te schetsen op basis van een planning van Rotterdam.
Data
Gemeente
Rijk
Maart 2013
21 maart: Bespreken scenario’s BJZ
Wetsvoorstel jeugdwet naar de Raad van State
Regio (samenwerkende gemeenten)
Stadsregio Rotterdam Rijnmond (latende partij) 27 maart: Haalbaarheidstoets frictiekosten verdeling Veroorzaker betaalt
18 april: Implementatieplan behandelen in Portefeuille Houders Overleg samenwerkende gemeenten.
Transitieplan vaststellen: wijze van overdracht latende partijen.
Uiterlijk 31 maart: Afspraken frictiekosten overgangsmaatregelen April 2013 Voor 1 april: Gegevens startfoto beschikbaar
3 april: Stuurgroep Stelseherziening Jeugd (VNG, IPO, Rijk) Besluitvorming overgangsmaatregelen
Mei 2013 Rijk maakt informatie aantallen / budget / Verdeelmodel bekend bij meicirculaire VNG rapportage invulling regio-indeling / bovenlokale samenwerking Juni 2013 Conform besluit PHO 13-12-12 lokaal implementatieplan aan de gemeenteraad aangeboden
In porto besluiten uit implementatieplan, waarvan uitwerking en consequenties porto van oktober Rapportage proeftuinen
Juli 2013 Impactanalyses gereed
Wetsvoorstel naar Tweede Kamer
Voor 1 juli: MBKA’s proeftuinen gereed
Informatieplan Rotterdam gereed
Toetsing landelijke dekking bovenlokale samenwerking September-circulaire bevestigt Financieel Verdeelmodel Jeugd
Start gezamenlijke proeftuin Nieuw Waterweg Noord
Augustus 2013 September 2013 Informatie startfoto 2012 in beeld hebben
Regionale procesaanpak beperken stadsregionale frictiekosten / Maria Huisman, Lenie Kielen, Bea Tuitert, Lennard Goudriaan en Karin Boom blad 4
Data
Gemeente
Rijk
Regio (samenwerkende gemeenten)
Voor begrotingsbehandeling 2014: Zorginkoopstrategie naar gemeenteraad incl. consequenties uitkomsten verdeelmodel, startfoto, inzicht besparingsmogelijkhe den, verdeling budgetten over sectoren en producten en keuzes rond inkoop en bekostiging.
Parlementaire behandeling wetsvoorstel
Besluit over de inrichting van één of meer bovenlokale Advies- en Meldpunten Huiselijke Geweld , Kindermishandeling (AMHK).
Stadsregio Rotterdam Rijnmond (latende partij)
Oktober 2013
Voorstel voor uitwerking JB en JR in 2014. Uitwerking lokaal/ bovenlokale inkoop BJZ November 2013 Deadline aanleveren gemeentelijke begroting bij provincie
Parlementaire behandeling wetsvoorstel
December 2013 Opbrengsten / eindrapportage proeftuinen 2012 Januari 2014 Voor 1 januari: Duidelijkheid aan zorgaanbieders over zorginkoop 2015
Wet gepubliceerd in de staatscourant
Amvb’s gereed
Start zorginkooptafel financieel
Februari 2014 Gemeentelijke verordening gereed obv wet Gemeentelijk beleidsplan gereed obv wet Maart 2014 Gemeenteraadsverkie zingen Overeenkomst met BJZ over wel/geen overname personeel en huisvesting incl. voorwaarden.
Regionale procesaanpak beperken stadsregionale frictiekosten / Maria Huisman, Lenie Kielen, Bea Tuitert, Lennard Goudriaan en Karin Boom blad 5
Data
Gemeente
Rijk
Regio (samenwerkende gemeenten)
Stadsregio Rotterdam Rijnmond (latende partij)
April 2014 Mei 2014 Juni 2014 Juli 2014 Subsidies / contracten tbv aanbieders 2015. Augustus 2014 September 2014 Oktober 2014 November 2014 December 2014
Eindrapportage proeftuin NWN
Januari 2015 Gemeentelijke verantwoordelijkheid jeugdhulp
Aanbeveling Voor elke gemeente en zorginstelling is het van belang om de overgang van de jeugdhulp verantwoordelijkheid zo soepel mogelijk te laten verlopen. Immers een gemeente is niet direct geëquipeerd om de nieuwe verantwoordelijkheid vlekkeloos over te nemen. Ondanks alle intensieve voorbereiding zullen er onvoorziene omstandigheden voordoen. Daarnaast zullen de zorginstellingen moeten wennen aan andere opdrachtgever(s) en de mogelijke verandering in zorgvraag. Om de transformatie zo soepel mogelijk te laten verlopen, beveelt deze werkgroep het volgende aan: 1. Stel een overgangstermijn zoals landelijk afgesproken gaat worden tussen VNG, Rijk en IPO. Deze overgangsmaatregel houdt waarschijnlijk in een zorgverplichting van 1 jaar inclusief een budgetgarantie van mogelijk 80 of 90% gegarandeerd wordt. In de nieuwe jeugdwet is een zorgverplichting van maximaal 1 jaar opgenomen indien voor de jeugdige een indicatiebesluit is afgegeven in het jaar 2014. In verband met deze wettelijke zorgverplichting zal de zorginkoop niet direct veranderen op het moment dat de verantwoordelijkheid bij de gemeenten ligt. Een overgangstermijn van een jaar geeft daarnaast een garantie op de zorgkwaliteit en continuïteit. Daarnaast hebben de zorginstellingen tijd om naar een hogere of lagere capaciteit om te schakelen , waardoor de hoogte van de frictiekosten beperkt wordt. 2. Elke regiogemeente geeft voor 1 januari 2014 richting de zorgaanbieders zijn hoogte van zorginkoop 2015 aan. De inhoud van de zorginkoop kan in het eerste kwartaal van 2014 met de zorgaanbieders verder uitgewerkt worden.
Regionale procesaanpak beperken stadsregionale frictiekosten / Maria Huisman, Lenie Kielen, Bea Tuitert, Lennard Goudriaan en Karin Boom blad 6
3. Richting BJZ is het belangrijk om eerst de scenario’s voor inrichting taken BJZ uit te werken. Conform het implementatieplan zal in het portefeuillehoudersoverleg van juni een gezamenlijk besluit genomen worden in welke richting de gemeenten verder willen gaan met BJZ. In het portefeuillehoudersoverleg van oktober zal dit besluit verder uitgewerkt worden. 4. Om de frictiekosten te beperken moeten nog meerdere mogelijkheden (zoals het uitwerken van de scenario’s voor BJZ, competenties gezinsgeneralist, randvoorwaarden gemeenten etc.) uitgewerkt worden. In het implementatieplan en deze procesaanpak wordt aanbevolen om de uit te werken maatregelen op te laten nemen in de ambtelijk werkgroep. De ambtelijke werkgroep zal bespreken welke inhoudelijke werkgroep de opgaven overneemt. Tijdens de uitwerking van deze ambtelijke werkgroep nodigen we de zorgaanbieders uit om een bijdrage te leveren aan het vormgeven van het functioneel ontwerp.
Bijlage(n): 1. DB-post Veroorzaker betaalt van 27 maart 2013 2. DB post Frictiekosten Decentralisatie Jeugdzorg van 12 december 2012
Regionale procesaanpak beperken stadsregionale frictiekosten / Maria Huisman, Lenie Kielen, Bea Tuitert, Lennard Goudriaan en Karin Boom blad 7
AGP 20 bijlage 1 DB-post Veroorzaker betaalt Inleiding Het Dagelijks Bestuur (DB) van de stadsregio heeft op 12 december 2012 aan de portefeuillehouder jeugdzorg de opdracht gegeven om het frictiekosten verdeel principe “veroorzaker betaalt” in het 1e kwartaal van 2013 op juridische haalbaarheid getoetst te hebben. De frequentie van het portefuillehoudersoverleg was in het 1e kwartaal 2013 zodanig dat het conflicteerde met de DB-eis van behandeling in het 1e kwartaal en voorafgaande advisering door het portfeuillehoudersoverleg. De portefeuillhouder jeugdzorg heeft gekozen behandeling in het DB van 27 maart en aanbieden van de post in het portefeuillehoudersoverleg van 18 april middels deze bijlage. Het DB van de stadsregio heeft deze DB-post aangehouden tot het DB van 24 april. De redenen hiervoor zijn dat het DB: - advies van het portefeuillehoudersoverleg ofdat de gemeenten zich kunnen vinden in het principe “veroorzaker betaalt” - welke scenario’s denken de gemeenten te kiezen voor Bureau Jeugdzorg? Indien deze keuze leidt tot zeer lage frictiekosten, dan zou het principe veroorzaker betaalt mogelijk te complex zijn qua uitvoering ten opzichte van de voordelen.
dagelijks bestuur vergadering 27 maart 2013 agendapunt 6 19 oktober 2011 Onderwerp: Haalbaarheid frictiekostenverdeling decentralisatie Jeugdzorg volgens principe “Veroorzaker betaalt”.
Gevraagde beslissing: 1. kennis te nemen van juridische en inhoudelijke haalbaarheid van het voorkeursprincipe verdeling frictiekosten decentralisatie Jeugdzorg volgens “de veroorzaker betaalt”; 2. het frictiekostenverdelingsprincipe “de veroorzaker betaalt” op te nemen in het stadsregionale liquidatieplan; 3. mandaat geven aan de portefeuillehouder jeugdzorg om consensus te krijgen van de deelnemende gemeenten voor de frictiekostenverdeling “de veroorzaker betaalt”.
Portefeuillehouder: De Jonge.
Samenvatting: In het DB van 12 december 2012 zijn de frictiekosten en de risico’s van de decentralisatie jeugdzorg besproken. Door het DB is toen besloten een juridische en inhoudelijke haalbaarheidstoets uit te voeren voor het voorkeursuitgangspunt “de veroorzaker betaalt” om de mogelijke frictiekosten te verdelen.
Haalbaarheid frictiekostenverdeling decentralisatie Jeugdzorg / 125881 / JZ / KB / 27 maart 2013
Pagina 1
Mogelijk is de stadsregio niet verantwoordelijk voor frictiekosten, maar om op alle risico’s voorbereid te zijn, wordt de verdeelmethode voor de frictiekosten onderzocht. Juridisch zijn er twee mogelijkheden om het principe ‘de veroorzaker betaalt’ vast te leggen: 1. Via een wijziging van de gemeenschappelijke regeling. Indien men van de bepaling in de gemeenschappelijk regeling wil afwijken dat kosten worden verrekend op basis van het aantal inwoners van de deelnemers, dan is dit alleen mogelijk als alle deelnemende bestuursorganen instemmen met deze wijziging. Met andere woorden alle gemeenteraden, alle colleges van B&W en alle burgemeesters van de deelnemende gemeenten zullen hun akkoord moeten geven op de wijziging. 2. De frictiekosten worden verdeeld conform een afwijkende verdeelsleutel welke deel uitmaakt van het liquidatieplan van de stadsregio. Naast de ontwikkeling van de decentralisatie jeugdzorg, speelt immers het voorgenomen kabinetsbesluit om de WGR+ op te heffen. In het liquidatieplan is het aan de deelnemers zelf om de vorm en inhoud van de opheffingsbepalingen te regelen, zoals de frictiekosten verdeling “de veroorzaker betaalt”. In dit geval geldt dat het algemeen bestuur het liquidatieplan inclusief veroorzaker betaalt vaststelt na raadpleging van de deelnemende gemeenteraden. Deze procedure is eenvoudiger en vereist niet de instemming van alle deelnemende bestuursorganen. Het algemeen bestuur stelt bij meerderheid van stemmen het liquidatieplan vast. Een deelnemer kan echter na vaststelling tegen het liquidatieplan in bezwaar gaan. Dan bestaat de mogelijkheid dat de verdeelsleutel na toetsing door de Bezwaarschriftencommissie alsnog wordt afgewezen. Naast de juridische mogelijkheid tot bepaling van de verdeelmethode Veroorzaker betaalt, moet deze methode ook inhoudelijk haalbaar zijn. Op basis van de reeds uitgevoerde startfoto voor de decentralisatie jeugdzorg is het zorggebruik per gemeente, per zorginstelling per traject en in euro’s inzichtelijk gemaakt voor het jaar 2011 . Indien de stadsregio dit onderzoek voort zet voor de jaren 2012, 20131 en mogelijk 2014, is er een gedegen nulmeting uitgevoerd om de frictiekosten af te kunnen zetten tegen de gemeentelijke zorginkoop vanaf 2015. Aan het DB wordt het advies gegeven om voor de nulmeting van de verdeelmethode het zorggebruik in de jaren 2011, 2012 en 2013 te gebruiken. Conclusie Via de methode “de veroorzaker betaalt” worden de frictiekosten op een eerlijke manier verdeeld naar de regiogemeenten. Het voorkomt dat sommige regiogemeenten meer moeten betalen dan dat zijzelf veroorzaakt hebben. Daarnaast gaat van deze methode een preventie werking uit, aangezien de kosten niet generiek verdeeld worden, en wordt een discussie voorkomen tussen de regiogemeenten en de stadsregio over de rechtvaardigheid van de bijdrage aan de frictiekosten van de jeugdzorg. De voordelen van “de veroorzaker betaalt” maken het wenselijk voor de stadsregio om dit principe te hanteren in plaats van de verdeling op inwoneraantal. “De veroorzaker betaalt” uitvoeren via een wijziging in de gemeenschappelijke regeling is niet wenselijk omdat hij zeer omslachtig is. Zowel de gemeenteraad als het college van B&W als de burgemeester van iedere deelnemende gemeente moeten hun goedkeuring geven. “De veroorzaker betaalt” via het opnemen van deze manier van kostenverdeling in het liquidatieplan van de stadsregio is te prefereren aangezien het erop lijkt dat de stadsregio pas verantwoordelijk wordt gesteld voor frictiekosten wanneer zij in liquidatie is. Daarnaast besluit het AB met een meerderheid van stemmen tot goedkeuring van het liquidatieplan. Cruciaal voor het slagen van de verdeling “de veroorzaker betaalt” is dat elke regiogemeente kan instemmen met dit principe. Indien zij dit niet doen, kunnen ze bezwaar maken tegen het liquidatieplan. Dan bestaat de mogelijkheid dat de verdeelsleutel na toetsing door de Bezwaarschriftencommissie alsnog wordt afgewezen. Aan de regiogemeenten zullen de voor- en nadelen van de “veroorzaker betaalt” voorgelegd worden met verzoek tot goedkeuring. De portefeuillehouder Jeugdzorg vraagt om bovenstaande redenen aan het DB om in te stemmen met het opnemen van het frictiekostenverdelingsprincipe “de veroorzaker betaalt” in het liquidatieplan indien alle regiogemeenten toestemming geven.
Financiële consequenties:
1
In de jaarbegrotingen 2013 en 2014 van programma Jeugdzorg is hier voldoende budget voor beschikbaar.
Haalbaarheid frictiekostenverdeling decentralisatie Jeugdzorg / 125881 / JZ / KB / 27 maart 2013
Pagina 2
Er komt geen bedrag ten laste van de begroting. Indien de stadsregio verantwoordelijk wordt gesteld voor frictiekosten en zij niet voldoende dekking in haar jeugdzorg reserve en algemene reserves heeft, treedt het frictiekosten verdeelprincipe in werking in het liquidatieplan. De regiogemeenten voldoen hun bijdrage via de methode “de veroorzaker betaalt” .
Communicatie: n.v.t.
Afgestemd met: n.v.t.
Verdere procedure: Ter informatie en bespreking in het portefeuillehoudersoverleg jeugdzorg d.d. 18 april 2013; Inhoudelijke uitwerking frictieverdeel methode “de veroorzaker betaalt”; Behandeling van het liquidatieplan van de stadsregio in het AB.
Adviezen: 1. Advies controller: In de agendapost voor het dagelijks bestuur van 12 december 2012 wordt nog de mogelijkheid opengehouden om reserves in te zetten ter dekking van de frictiekosten. Indien er wordt gekozen voor het verdelen van de frictiekosten volgens het principe ‘de veroorzaker betaalt’ dan kan er geen sprake meer zijn van inzet van reserves. Inzet van reserves impliceert namelijk generiek verdelen. Indien er middelen resteren na de liquidatie van de stadsregio dan gaan deze middelen naar de gemeenten conform nader een te bepalen verdeelsleutel. De gemeenten kunnen zelf bepalen of zij hieruit hun mogelijke frictieaandeel willen bekostigen. Alleen dan is ‘de veroorzaker betaalt’ consequent doorgevoerd. Geadviseerd wordt om geen reserves in te zetten als wordt gekozen voor het principe ‘de veroorzaker betaalt’. 2. Advies portefeuillehouder: akkoord.
Bijlage(n): 1. Gelijktijdige voorbereidingen op de transitie en mogelijke frictiekosten.
Toelichting: Doel van de notitie: Toetsing van de juridische en inhoudelijke haalbaarheid van de frictiekosten verdeling “Veroorzaker betaalt” Aanleiding In het DB van 12 december 2012 zijn de frictiekosten en de risico’s van de decentralisatie jeugdzorg besproken. Door het DB is toen besloten een juridische en inhoudelijke haalbaarheidstoets uit te voeren voor het voorkeursuitgangspunt “de veroorzaker betaalt”. De veroorzaker betaalt houdt in dat indien keuzes van individuele gemeenten leiden tot frictiekosten, niet het collectief deze lasten draagt, maar de individuele gemeente die de frictielasten veroorzaakt zelf. Op basis van deze juridische toets besluit het DB hetzij te kiezen voor “de veroorzaker betaalt”, hetzij de verdeling op inwonersaantal volgens de gemeenschappelijke regeling te gebruiken. Aangetekend moet worden dat de frictiekosten verdeling in werking treedt indien de regiogemeenten moeten bijdragen aan de stadsregio áls de stadsregio verantwoordelijk wordt gesteld voor mogelijke frictiekosten én de stadsregio niet over genoeg reserves bezit. De mogelijkheid is groot dat de stadsregio niet verantwoordelijk gesteld kan worden voor de frictiekosten, omdat zij haar subsidies met een redelijke termijn heeft beëindigd. Indien de stadsregio wel verantwoordelijk is voor frictiekosten, bereidt zij zich graag voor op alle mogelijke
Haalbaarheid frictiekostenverdeling decentralisatie Jeugdzorg / 125881 / JZ / KB / 27 maart 2013
Pagina 3
risico’s. Eén van deze voorbereidingen is het bepalen van de verdeelmethode voor de frictiekosten verdeling.
Inleiding Op 1 januari 2015 wordt naar verwachting de decentralisatie Jeugdzorg doorgevoerd. Dit betekent dat per die datum de stadsregio Rotterdam haar jeugdzorgtaken beëindigt en de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg wordt belegd bij de gemeenten. De stadsregio bereidt zich voor op de beëindiging van haar taken en is ook verantwoordelijk voor deze afbouw. Zij doet dit middels het juridisch beëindigen van de subsidierelatie met een redelijke termijn en het voorbereiden van de regiogemeenten en zorginstellingen op de decentralisatie middels kennisoverdracht, meewerken in het regionaal programma decentralisatie jeugdzorg, informatie van de huidige zorginkoop verstrekken etc. De individuele gemeenten zijn verantwoordelijk voor de opbouw van de nieuwe jeugdhulptaken. Het goed samen oplopen van afbouw en opbouw is belangrijk om risico’s met betrekking tot de continuïteit van de zorg, verlies van ervaring en kennis in het veld en frictiekosten zoveel mogelijk te vermijden. Een belangrijke consequentie van de decentralisatie is dat gemeenten zelf mogen gaan bepalen welke jeugdzorginstrumenten ze gaan inkopen, bij welke instelling ze dat doen en tegen welke prijs. Als de gemeenten in de toekomst substantieel andere keuzes maken bij de invulling van hun jeugdzorgtaak, dan kunnen er bij de instellingen, die de stadsregio momenteel subsidieert frictiekosten ontstaan. Het feit dat de stadsregio tot en met 31 december 2014 haar taken onverminderd moet blijven uitvoeren en dit ook verlangt van haar zorginstellingen, geeft deze zorginstellingen een beperkte mogelijkheid tot geleidelijk afbouwen van de organisatie. Afhankelijk van de keuzes, die de gemeenten gaan maken én afhankelijk van de mate waarin de genoemde organisaties in staat zijn om hun organisaties (indien noodzakelijk) tijdig af te bouwen, kunnen de frictiekosten, indien de stadsregio verantwoordelijk is, in het slechtste geval alleen al voor Bureau Jeugdzorg oplopen tot naar schatting € 75 mln. Conform de eerste wijziging van de begroting 2013 bedragen de reserves van de stadsregio ongeveer € 2,5 mln: € 1,5 mln uit de reserve weerstandsvermogen en € 1 mln en uit het fonds Jeugdzorg. Wellicht dat een deel van de reserve investeringsreserve via een wijziging van de verordening door het algemeen bestuur nog herbestemd kan worden. Desondanks zijn de potentiële kosten hoger dan de potentieel beschikbare middelen. Wanneer de frictiekosten zich daadwerkelijk voor gaan doen, zal dit betekenen dat de frictiekosten door de regiogemeenten zelf gedragen moeten worden omdat dekking bij de stadsregio ontbreekt. Soort frictiekosten De decentralisatie jeugdzorg betekent voor de huidige stadsregionale aanbieders dat zij te maken kunnen krijgen met een beëindiging of vermindering van de inkoop van hun diensten. De mate waarin is afhankelijk van de wijze waarop gemeenten invulling gaan geven aan hun beleidsvrijheid, de nog overeen te komen overgangsmaatregel tussen het VNG en IPO en het tijdstip wanneer de gemeente hun zorginkoop 2015 bekend maken (zie bijlage 1; gelijktijdige voorbereiding). De portefeuillehouder jeugdzorg kan mondeling de laatste stand van zaken met betrekking tot de overgangsmaatregelen toelichten. De decentralisatie kan grote financiële consequenties hebben voor de aanbieders en hun personeel. Mogelijk moet personeel worden ontslagen of omgeschoold of zal er sprake zijn van afkoop van huurcontracten, wat kosten met zich meebrengt. Dit zijn de frictiekosten die de transitie met zich meebrengt. In het bijzonder Bureau Jeugdzorg kan aanzienlijke financiële risico’s lopen gezien het wegvallen van hun wettelijk monopolie op het regelen van de toegang tot jeugdzorg.
Stadsregionale en gemeentelijke verantwoordelijkheid Om de inhoudelijke en financiële risico’s, zoals hiervoor geschetst zoveel mogelijk te voorkomen is het belangrijk te zien dat er twee verschillende rollen te onderscheiden zijn: Stadsregio Verantwoordelijk voor de afbouw zonder beslissingsbevoegdheid over de inrichting per 2015 De Stadsregio vult deze rol in door: Het rijk verantwoordelijk proberen te stellen voor de frictiekosten. Deze mogelijkheid wordt momenteel door het IPO mede namens de stadsregio uitgezocht. De kans van slagen is onduidelijk. Haalbaarheid frictiekostenverdeling decentralisatie Jeugdzorg / 125881 / JZ / KB / 27 maart 2013
Pagina 4
-
Via maatregelen en communicatie de zorgoverdracht naar de samenwerkende gemeenten zo goed mogelijk in banen te brengen en druk uit te oefenen om de frictiekosten te voorkomen. De stadsregio heeft al een aantal maatregelen genomen: o vooraankondigingen subsidiebeëindiging d.d. 5 oktober 2012; o subsidiebeëindigingbesluiten d.d. 12 december 2012; o uitvoeren voornemens zoals genoemd in het Meerjarenbeleidskader 2013-2015 (conform DB-besluit d.d. 7 november 2012) en in Uitvoeringsprogramma 2013 (conform DB-besluit d.d. 12 december 2012): investeren in proeftuinen zodat gemeenten ondersteund worden bij het maken van snelle keuzes over het nieuwe stelsel; voorbereidingen op bezuinigingen per 2015, door ombuigingen door te voeren; realiseren medeverantwoordelijkheid gemeenten voor deel zorginkoop per 2014. o Brief d.d. 25 februari 2013 aan de colleges van alle regiogemeenten waarin we op het probleem van de frictiekosten wijzen en in diezelfde brief vragen om een antwoord hoe de betreffende gemeente denkt de frictiekosten te beperken. o De gemeente Rotterdam vragen het initiatief te nemen voor het opstellen van een planning en een procesaanpak vanuit de samenwerkende gemeenten met als uitgangspunt potentiële frictiekosten te beperken. Deze procesaanpak zal besproken worden in het portefeuillehouderoverleg Jeugdzorg d.d. 18 april 2013, waarna hij geagendeerd wordt voor de DB-vergadering van 24 april. o Op de hoogte blijven van hoe andere jeugdzorgverantwoordelijken zich voorbereiden op de decentralisatie. Een voorbeeld hiervan is dat wij eind maart vanuit de provincie Zuid-Holland een juridisch onderzoek inclusief onderbouwing krijgen, waarin zij uitgaan dat de provincies en stadsregio’s niet verantwoordelijk zijn voor frictiekosten ondanks een in acht genomen afbouwperiode. Zij menen hier voldoende jurisprudentie op gevonden te hebben. Wanneer dit onderzoek ontvangen is en de stadsregionale juristen er naar gekeken hebben, zal een terugkoppeling plaats vinden aan het DB.
(Samenwerkende) gemeenten De regiogemeenten zijn verantwoordelijk voor de opbouw van de jeugdzorg per 2015. De keuzes, die zij daarin maken, bepalen de hoogte van de frictiekosten. De stadsregio heeft hier geen zeggenschap over. De stadsregio kan wel de regiogemeenten beïnvloeden via de bovenstaande maatregelen en heeft gevraagd om een planning en procesaanpak. De regiogemeenten nemen deze verantwoordelijkheid serieus en hebben maatregelen opgenomen in zowel de procesaanpak als het implementatieplan om de mogelijke frictiekosten waar mogelijk te beperken. Het portefeuillehouderoverleg van 18 april neemt hierover een besluit. Voorbeelden van voorstellen tot maatregelen zijn bijvoorbeeld het opgeven van de gemeentelijke zorginkoop voor 1 januari 2014 met een mogelijke budgetgarantie en een gezamenlijk besluit over het inhoudelijk voortbestaan van BJZ inclusief de mogelijkheden en voorwaarden m.b.t. het overnemen van personeel en huisvesting.
Juridische haalbaarheid Door de genomen maatregelen van de stadsregio zijn de juristen, mede op advies van juridische ondersteuning die het IPO heeft ingeroepen, geneigd aan te nemen dat een redelijk termijn is gehanteerd bij het beëindigen van de subsidierelaties. Hierdoor is de kans dat de stadsregio verantwoordelijk gesteld wordt voor frictiekosten klein. Daartegenover is door geen voorgaande jurisprudentie en de niet mogelijke afbouw qua zorghoogte bij de zorgaanbieders, er geen zekerheid te verkrijgen. Om die reden verkent de stadsregio de mogelijke maatregelen indien frictiekosten zich voordoen. Op basis van de bestaande gemeenschappelijke regeling is een kostenverdeling zoals de veroorzaker betaalt niet mogelijk. In de gemeenschappelijke regeling is een verdeling naar rato van inwoneraantal van de deelnemers opgenomen. Deze verdeling treedt automatisch in werking indien de regiogemeenten moeten bijdragen in de toekomstige frictiekosten vanwege de decentralisatie van de jeugdzorg. Om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de redelijkheid van de bijdrage, bijvoorbeeld een gemeente maakt bezwaar, omdat zij menen voor de besluiten van een andere gemeente te moeten Haalbaarheid frictiekostenverdeling decentralisatie Jeugdzorg / 125881 / JZ / KB / 27 maart 2013
Pagina 5
betalen terwijl zij zelf behoudend zijn geweest met hun zorginkoop om frictiekosten te beperken, verkent de stadsregio de haalbaarheid van de veroorzaker betaalt. Juridisch zijn er twee mogelijkheden om het principe ‘de veroorzaker betaalt’ vast te leggen: 1. Via een wijziging van de gemeenschappelijke regeling. Nadat een verplichting tot vergoeding van de frictiekosten ontstaat, worden deze kosten als lasten opgenomen in de reguliere begroting van de stadsregio. In dat geval worden de kosten verrekend in de jaarlijks door de deelnemers verschuldigde bijdragen op basis van het aantal inwoners van de deelnemers. Indien men van deze bepaling in de gemeenschappelijk regeling wil afwijken voor de methode veroorzaker betaalt, dan is dit alleen juridisch mogelijk als alle deelnemende bestuursorganen instemmen met deze wijziging. Met andere woorden zowel de gemeenteraad als het college van B&W als de burgemeester van alle deelnemende gemeenten zullen hun akkoord moeten geven op de wijziging. 2.
De frictiekostenverdeling onderdeel uit laten maken van het liquidatieplan van de stadsregio. Naast de ontwikkeling van de decentralisatie jeugdzorg, speelt immers het voorgenomen kabinetsbesluit om de WGR+ op te heffen. De Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft voor dat een gemeenschappelijke regeling als de stadsregio Rotterdam bepalingen inhoudt omtrent de vereffening van het vermogen ingeval de gemeenschappelijke regeling wordt ontbonden (artikel 9, tweede lid). Blijkens parlementaire stukken met betrekking tot dit artikel, is het aan de deelnemers om de vorm en inhoud van de opheffingsbepalingen te regelen. Het is mogelijk een verdeelsleutel vast te leggen op basis waarvan vereffening plaatsvindt en de kosten worden verdeeld. De stadsregio heeft in haar gemeenschappelijk regeling opgenomen dat bij opheffing een liquidatieplan wordt opgesteld. In dit geval geldt dat het algemeen bestuur het liquidatieplan, waarin onder andere de frictiekosten verdeelmethode veroorzaker betaalt in is opgenomen, vaststelt na raadpleging van de deelnemende gemeenteraden. Deze procedure is eenvoudiger en vereist niet de instemming van alle deelnemende bestuursorganen. Het algemeen bestuur stelt bij meerderheid van stemmen het liquidatieplan vast. Een deelnemer kan echter na vaststelling tegen het liquidatieplan in bezwaar gaan. Dan bestaat de mogelijkheid dat de verdeelsleutel alsnog van tafel wordt geveegd.
Om de verdeelsleutel veroorzaker betaalt haalbaar te maken, is het dus noodzakelijk om vooraf instemming van de deelnemende gemeenten te krijgen voor het uitvoeren van dit verdeelprincipe. Of de frictiekosten op de begroting zullen drukken dan wel in de slotafrekening bij liquidatie worden meegenomen, hangt af van het moment waarop de betalingsverplichting ontstaat. Zo’n verplichting vloeit voort uit een bestuursrechtelijke procedure of een subsidieverleningbesluit waarmee de stadsregio een subsidie voor de frictiekosten toekent. Deze verplichtingen zullen pas plaatsen vinden na 1 januari 2015 op het moment dat de stadsregio naar verwachting in liquidatie is.
Inhoudelijke haalbaarheid Naast de juridische mogelijkheid tot bepaling van de verdeelmethode Veroorzaker betaalt, moet deze methode ook inhoudelijk bepaald kunnen worden. Op basis van de uitgevoerde startfoto voor de decentralisatie jeugdzorg is het zorggebruik per gemeente, per zorginstelling per traject en in euro’s inzichtelijk gemaakt voor het jaar 2011 . Indien de stadsregio dit onderzoek voort zet voor de jaren 2012, 20132 en mogelijk 2014, is er een gedegen nulmeting uitgevoerd om de frictiekosten weg te kunnen zetten tegen de gemeentelijke zorginkoop vanaf 2015. Het in beeld brengen van het zorggebruik in 2012 en 2013 wordt ook voorgesteld in het transitieplan om de regiogemeenten voor te bereiden op hun nieuwe rol.
2
In de jaarbegrotingen 2013 en 2014 van het programma Jeugdzorg is hier voldoende budget voor beschikbaar.
Haalbaarheid frictiekostenverdeling decentralisatie Jeugdzorg / 125881 / JZ / KB / 27 maart 2013
Pagina 6
Aan het DB wordt het advies gegeven om voor de nulmeting van de verdeelmethode het zorggebruik in de jaren 2011, 2012 en 2013 te gebruiken. Het jeugdzorggebruik van het jaar 2014 zal pas na het 1e kwartaal 2015 in beeld gebracht kunnen worden. Dit kan mogelijk krapte geven met de ingediende frictiekosten claims , die verwacht kunnen worden halverwege 2015. Daarentegen brengt de stadsregio gedurende het jaar 2014 al een gedeelte van het zorggebruik in kaart om de regiogemeenten voor te bereiden op de geïndiceerde zorg, die doorloopt in het jaar 2015 (benoemde actie in het transitieplan).
Conclusie Indien de stadsregio verantwoordelijk blijkt te zijn voor frictiekosten, worden via de frictiekosten methode “de veroorzaker betaalt” de kosten op een eerlijke manier verdeeld naar de regiogemeenten. Het voorkomt dat sommige regiogemeenten meer moeten betalen doordat andere regiogemeenten zich of niet goed voorbereiden of bewust keuzes maken, die de frictiekosten opdrijven omdat het toch over iedereen verdeeld wordt. Van deze methode gaat waarschijnlijk een preventie werking uit en wordt een discussie voorkomen tussen de regiogemeenten en de stadsregio over de rechtvaardigheid van de bijdrage aan de frictiekosten van de jeugdzorg. De voordelen van “de veroorzaker betaalt” maken het wenselijk voor de stadsregio om deze te hanteren in plaats van de verdeling op inwoneraantal. Inhoudelijk is het hanteren van “de veroorzaker betaalt” mogelijk indien de startfoto, waarin het jeugdzorggebruik per gemeente en instelling, ook wordt uitgevoerd voor de jaren 2012 en 2013. Het uitvoeren van deze onderzoeken is tevens gewenst in het transitieplan en financieel mogelijk binnen de stadsregionale begrotingen van programma Jeugdzorg in 2013 en 2014. Het uitvoeren van “de veroorzaker betaalt” is juridisch mogelijk op 2 manieren: - Hetzij via een wijziging in de gemeenschappelijke regeling. Deze gang van zaken is niet wenselijk omdat hij zeer omslachtig is. De gemeenteraad en het college van B&W en de burgemeester van iedere deelnemende gemeente moeten hun goedkeuring geven. - Hetzij via het opnemen van de kostenverdeling in het liquidatieplan van de stadsregio. Deze mogelijkheid is te prefereren aangezien de stadsregio waarschijnlijk pas verantwoordelijk wordt gesteld voor frictiekosten op het moment dat zij in liquidatie is. Daarnaast besluit het AB met een meerderheid van stemmen tot goedkeuring van het liquidatieplan. Cruciaal voor het slagen van de verdeling “de veroorzaker betaalt” is dat elke regiogemeente kan instemmen met de verdeling. Indien zij dit niet doen, kunnen ze bezwaar maken tegen het liquidatieplan. Dan bestaat de mogelijkheid dat de verdeelsleutel na toetsing door de Bezwaarschriftencommissie alsnog wordt afgewezen. Aan de regiogemeenten zullen de voor- en nadelen van de “veroorzaker betaalt” voorgelegd worden met verzoek tot goedkeuring. De portefeuillehouder Jeugdzorg vraagt om bovenstaande redenen aan het DB om in te stemmen met het opnemen van het frictiekostenverdelingsprincipe “de veroorzaker betaalt” in het liquidatieplan en mandaat te geven om vooraf consensus te krijgen van de regiogemeenten voor de veroorzaker betaalt.
Haalbaarheid frictiekostenverdeling decentralisatie Jeugdzorg / 125881 / JZ / KB / 27 maart 2013
Pagina 7
Bijlage 1: Gelijktijdige voorbereiding op de transitie en mogelijke frictiekosten Landelijk In de bestuursafspraken 2011-2015 staat dat er gekeken moet worden naar overgangsmaatregelen voor afbouw van de subsidierelatie van de provincies met de instellingen en voor waarborgen van de hulp aan cliënten die op basis van de huidige wet recht hebben op (langdurige) jeugdzorg. Om een voorstel te maken voor de concrete invulling hiervan is de ‘Werkgroep Overgangsmaatregelen ter bestrijding van de risico’s van de transitie jeugdzorg ingesteld. In deze werkgroep zijn het Rijk (VWS en V&J), de VNG en het IPO vertegenwoordigd. Zij hebben, in overleg met betrokken partijen, de risico’s van de transitie in kaart gebracht3, beheersmaatregelen opgesteld en scenario’s die variëren in geleidelijkheid van de transitie. In dit rapport worden verschillende financiële risico’s genoemd voor aanbieders, Bureaus Jeugdzorg, gemeenten, provincies en het Rijk. Daarnaast presenteert de werkgroep drie scenario’s die verschillen in de mate waarin zij (met name) de risico’s voor aanbieders opvangen en de continuïteit van de zorg voor cliënten waarborgen. Deze drie scenario’s zijn: Scenario 1: Geen overgangsmaatregel Scenario 2: Cliënten die op de transitiedatum een geldig indicatiebesluit hebben houden hun recht op zorg gedurende 1 of 2 jaar. Voor cliënten in pleegzorg blijft het recht behouden totdat zij 18 jaar worden of de zorg niet meer nodig hebben. Scenario 3: Continuïteit van zorg voor cliënten zoals in scenario 2, plus een omzetgarantie De besluitvorming op deze scenario’s staat gepland in de Stuurgroep Stelselherziening Jeugd, bestaande uit VNG, IPO en Rijk, op 3 april 2013. De huidige discussies volgend menen wij dat er gekozen gaat worden voor scenario 3 met een budgetgarantie van 80%, waarvan de exacte voorwaarden nog opgesteld gaan worden. Stadsregionaal De gemeenten in de regio werken met elkaar samen in de voorbereiding van de transitie en in het regionale Programma Decentralisatie Jeugdzorg. Drie werkgroepen hebben de opdracht om de visie op de wereld na 1 januari 2015 te ontwikkelen: signalering, diagnose en zorgtoeleiding, zorginkoop en sturing en jeugdbescherming/jeugdreclassering. In december 2012 hebben de werkgroepen hun eerste adviezen aan de bestuurders van de regio voorgelegd. Op 18 april 2013 wordt het implementatie in het portefeuillehouderoverleg aangeboden. Voor de zomer van 2013 besluiten de regiogemeenten als ontvangende partij wat lokaal/ en wat bovenlokaal ingekocht gaat worden met daarbij de verdere aanpak om dit te bewerkstellingen. Tevens wordt in dit portefeuillehouderoverleg de medewerking gevraagd voor het stadsregionale transitieplan en de uitwerking van de procesaanpak voor het beperken van de frictiekosten aangeboden.
3
Verantwoord over de drempel, mei 2012
Haalbaarheid frictiekostenverdeling decentralisatie Jeugdzorg / 125881 / JZ / KB / 27 maart 2013
Pagina 8
AGP 20 bijlage 2 DB-post Frictiekosten Decentralisatie jeugdzorg
Dagelijks bestuur vergadering 12 december 2012 agendapunt .. 19 oktober 2011 Onderwerp: Frictiekosten en risico’s van de decentralisatie jeugdzorg.
Gevraagde beslissing: 1. kennis te nemen van de financiële en inhoudelijke risico’s voortvloeiend uit de decentralisatie jeugdzorg. 2. Voorkeur uit te spreken voor het uitgangspunt “ de veroorzaker betaalt” boven het evenredig verdelen van de frictiekosten over alle gemeenten. 3. In 1e kwartaal 2013 het onder 2 genoemde uitgangspunt te toetsen op juridische haalbaarheid en als beslispunt aan het DB voor te leggen. 4. in te stemmen met het verzenden van een brief aan alle colleges waarin gewezen wordt op het probleem van de frictiekosten en gevraagd wordt hoe de gemeenten deze frictiekosten willen beperken. 5. Mandaat geven aan portefeuillehouders jeugdzorg en middelen om namens het DB deze brief op te stellen en te versturen. 6. De gemeente Rotterdam te vragen het initiatief te nemen voor het opstellen van een planning en een procesaanpak vanuit de samenwerkende gemeenten met als uitgangspunt potentiële frictiekosten te beperken. 7. Bovenstaande planning in het eerste kwartaal 2013 te agenderen in het DB. 8. De samenwerkende gemeenten aan te bevelen om het portefeuillehoudersoverleg jeugdzorg strikt te scheiden: een deel van het overleg uit naam van de stadsregio voor de afbouw en een deel uit naam van de samenwerkende gemeenten voor de opbouw.
Portefeuillehouder: H. de Jonge Samenvatting: Op 1 januari 2015 wordt naar verwachting de transitie Jeugdzorg doorgevoerd. Dit betekent dat per die datum de stadsregio Rotterdam haar jeugdzorgtaken beëindigt en de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg wordt belegd bij de gemeenten. De stadsregio bereidt zich voor op de beëindiging van haar taken en is ook verantwoordelijk voor deze afbouw. De individuele gemeenten zijn verantwoordelijk voor de opbouw van de nieuwe verantwoordelijkheden. Het goed samen oplopen van afbouw en opbouw is belangrijk om risico’s met betrekking tot de kwaliteit van de zorg en frictiekosten zoveel mogelijk te vermijden. Een belangrijke consequentie van de decentralisatie is dat gemeenten zelf mogen gaan bepalen welke jeugdzorg-instrumenten ze gaan inkopen, bij welke instelling ze dat doen en tegen welke prijs. Als de gemeenten in de toekomst andere keuzes maken bij de invulling van hun jeugdzorgtaak dan kunnen er bij de instellingen die de stadsregio momenteel subsidieert frictiekosten ontstaan. Het feit dat de stadsregio tot en met 31 december 2014 haar taken moet blijven uitvoeren en dit ook verlangt van haar zorginstellingen, geeft deze zorginstellingen geen mogelijkheid tot geleidelijk afbouwen van de organisatie. De keuzes van gemeenten in het proces ter voorbereiding op de decentralisatie zijn in hoge mate bepalend voor de hoogte van frictiekosten. Deze frictiekosten zullen via een verdeling verrekend moeten worden met de regiogemeenten. Aan het DB wordt voorgesteld deze .. / SR / KB/ 7 november 2012
Pagina 1
verdeling verder uit te werken zodat in het 1e kwartaal van 2013 het DB hierover een besluit kan nemen. Aan de colleges van alle regiogemeenten wordt een brief verzonden waarin de stadsregio op het probleem van de frictiekosten wijst. De gemeenten wordt gevraagd hoe zij de frictiekosten willen beperken.
Het DB vraagt de gemeente Rotterdam om het initiatief te nemen voor het opstellen van een planning en een procesaanpak vanuit de samenwerkende gemeenten met als uitgangspunt potentiële frictiekosten te beperken.
Financiële consequenties: De decentralisatie van de jeugdzorg brengt financiële risico’s met zich mee bij de jeugdzorginstellingen en bij Bureau Jeugdzorg. Afhankelijk van de keuzes die de gemeenten gaan maken en afhankelijk van de mate waarin de genoemde organisaties in staat zijn om hun organisaties (indien noodzakelijk) tijdig af te bouwen, kunnen de frictiekosten in het slechtste geval alleen al voor Bureau Jeugdzorg oplopen tot € 75 mln. Er bestaat een kans dat deze bedragen door de stadsregio betaald moeten worden. Omdat de financiering van de jeugdzorg vanaf 2015 via de gemeenten loopt, kan de stadsregio deze kosten niet meer aftrekken van de jeugdzorg middelen. Dan blijft over dat de stadsregio de frictiekosten betaalt uit de eigen reserves. Conform de eerste wijziging van de begroting 2013 bedragen de reserves ongeveer € 2,5 mln: € 1,5 mln uit de reserve weerstandsvermogen en € 1 mln en uit het fonds Jeugdzorg. Wellicht dat een deel van de reserve investeringsreserve via een wijziging van de verordening door het algemeen bestuur nog herbestemd kan worden. Desondanks zijn de potentiële kosten hoger dan de potentieel beschikbare middelen. Wanneer de frictiekosten zich daadwerkelijk voor gaan doen, zal dit betekenen dat de frictiekosten door de regiogemeenten zelf gedragen moeten worden omdat dekking bij de stadsregio ontbreekt.
Communicatie: N.v.t.
Afgestemd met: Portefeuillehouder middelen (E. van Vliet)
Verdere procedure: Portefeuillehoudersoverleg jeugdzorg Portefeuillehoudersoverleg BOCM
Adviezen: 1. advies controller: akkoord. 2. advies portefeuillehouder: akkoord.
Bijlage(n): 1. Type frictiekosten; 2. Stappenplan.
Toelichting: Doel van de notitie: De stadsregio ziet met de decentralisatie Jeugdzorg een aantal risico’s ontstaan. Een belangrijk risico betreft het ontstaan van frictiekosten. In deze notitie maakt de stadsregio een eerste analyse van mogelijke frictiekosten die zouden kunnen optreden. In deze agendapost wordt beschreven wat er reeds gebeurd is en nog gebeuren moet om de frictiekosten zo laag mogelijk te laten zijn. Eveneens wordt voorgesteld als er frictiekosten zijn, hoe deze betaald kunnen worden. .. / SR / KB/ 7 november 2012
Pagina 2
Inleiding Op 1 januari 2015 wordt naar verwachting de transitie Jeugdzorg doorgevoerd. Het wetsvoorstel daartoe is inmiddels ter consultatie aangeboden. Dit betekent dat per die datum de stadsregio Rotterdam haar jeugdzorgtaken beëindigt (afschaffen huidige wetgeving) en de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg wordt belegd bij de gemeenten (invoering nieuwe wetgeving). De consequentie hiervan is dat de stadsregio haar subsidierelaties per die datum beëindigt en dat de gemeenten de zorg zelf gaan inkopen. Op dit moment is de wet nog in ontwerp en is er nog geen volledige duidelijkheid over de wettelijke kaders voor gemeenten. Op hoofdlijnen is de strekking echter helder. De stadsregio bereidt zich voor op de beëindiging van haar taken en is ook verantwoordelijk voor deze afbouw. De individuele gemeenten zijn verantwoordelijk voor de opbouw van de nieuwe verantwoordelijkheden. De gemeenten in de regio Rotterdam trekken samen op in deze ontwikkeling middels het regionaal programma Decentralisatie jeugdzorg. Het goed samen oplopen van afbouw en opbouw is belangrijk om risico’s met betrekking tot de kwaliteit van de zorg en frictiekosten zoveel mogelijk te vermijden.
Speelveld Jaarlijks is er ongeveer € 125 miljoen beschikbaar voor de stadsregionale jeugdzorg. Dit budget is beschikbaar voor 4 partijen die momenteel betrokken zijn bij de uitvoering van de stadsregionale jeugdzorg: • Bureau Jeugdzorg ontvangt jaarlijks een subsidie van ongeveer € 45 miljoen, waarvan € 28 miljoen voor het justitiële kader en € 17 miljoen voor het vrijwillige kader. Bureau Jeugdzorg verzorgt de indicatiestelling, de uitvoering van taken van het Advies en meldpunt Kindermishandeling, uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen (voogdij, gezinsvoogdij) en jeugdreclassering; • Voor het zorgaanbod ontvangen de instellingen voor Jeugd & Opvoedhulp (J&O’s) jaarlijks ongeveer € 78 miljoen aan subsidie. Het betreft hier zowel de intramurale als de ambulante zorg. J&O’s zijn geen ambtelijke organisaties maar commerciële instellingen; • Voor de steunfunctie is jaarlijks een subsidiebudget van ongeveer € 350.000 beschikbaar. Het betreft instellingen die zich bezig houden met belangenbehartiging en de vertrouwenspersoon rol. • Voor ambtelijke ondersteuning van de stadsregionale jeugdzorg taak ontvangt de gemeente Rotterdam (GGD Rotterdam Rijnmond) jaarlijks ongeveer € 528.000 voor de dekking van ongeveer 5 fte.
Veranderingen door nieuwe wetgeving Conform bestuurlijke afspraken krijgt de gemeente vanaf 2015 de verantwoordelijkheid voor alle vormen van jeugdhulp (dus inclusief specialistische hulp en gesloten hulp) en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. De gemeente is verantwoordelijk voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van de verschillende vormen van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen. Voor jeugdhulp zijn gemeenten vrij in de keuze van subsidiëren of aanbesteden van zorgaanbieders. Het is aan de gemeente om de toegang tot jeugdhulp zo goed mogelijk vorm te geven. De nieuwe wet kent geen taken voor Bureau Jeugdzorg, de gemeente bepaalt zelf hoe de voormalige taken van BJZ in het nieuwe stelsel worden georganiseerd. Taken op het terrein van jeugdbescherming en jeugdreclassering worden op bovenlokaal niveau georganiseerd en uitgevoerd door de gemeenten. Geadviseerd wordt om dit ook te doen met het (verplicht in stand te houden) Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en Advies- en steunpunt Huiselijk Geweld. In het regeerakkoord is aangekondigd dat er in 2015 € 40 miljoen extra naast de reeds aangekondigde € 80 miljoen van het landelijk brede jeugdzorg budget wordt afgehaald. Vervolgens wordt vanaf 2017 in totaal € 450 miljoen (de aangekondigde € 300 miljoen en de extra aangekondigde € 150 miljoen, in totaal 15% van het totaalbudget jeugdzorg, JLVB en J-GGZ) bezuinigd. VWS heeft ingaande 2013 een korting van 2,65% aangekondigd, die door de stadsregio is doorvertaald naar de J&O’s en BJZ (vrijwillig deel). Ook V&J heeft aangekondigd te gaan bezuinigen op het justitiële deel, deze extra bezuiniging geldt mogelijk vanaf 2014, hierover vindt nog overleg plaats. Deze bezuinigingen leggen een druk op de gemeenten om zaken anders te gaan organiseren. .. / SR / KB/ 7 november 2012
Pagina 3
De risico’s: De stadsregio ziet met de transitie, naast een groot aantal kansen, een drietal risico’s zijnde: verlies van kennis en ervaring, continuïteit van zorg en frictiekosten op zich afkomen. In deze agendapost zal de aandacht uitgaan naar de frictiekosten met een kleine benoeming van zorg tot de andere risico’s. Verlies van kennis en ervaring in het veld De stadsregio maakt zich zorgen om verlies aan kennis en ervaring in het brede jeugdzorg veld. Dit risico kent 2 kanten: Indien medewerkers die nu werkzaam zijn in de jeugdzorg onzeker raken over hun baan in de toekomst dan zullen zij zich daarop gaan voorbereiden. Nu al zijn er signalen dat Bureaus Jeugdzorg medewerkers zien vertrekken. Indien gemeenten in de toekomst besluiten om anders in te kopen dan nu gebeurt dan kan dit verlies van banen betekenen. Verlies van banen betekent per definitie ook verlies van kennis en ervaring. Het risico is dat gemeenten dit verlies niet kunnen opvangen door inkoop bij andere/nieuwe aanbieders. Continuïteit van zorg Een ander zorgpunt betreft de continuïteit van zorg. Door het Rijk is bepaald dat jeugdigen die op 1 januari 2015 in zorg zijn of op basis van een indicatie in afwachting zijn van zorg deze zorg bij de betreffende jeugdzorg instellingen kunnen afmaken na 1 januari 2015. Het risico bestaat dat de continuïteit van kwalitatief goede zorg met de decentralisatie in het gedrang komt. De stadsregio is weliswaar tot en met 31 december 2014 verplicht om zorg in stand te houden en om er zorg voor te dragen dat haar burgers de benodigde jeugdzorg krijgen. Echter indien de instellingen niet tijdig weten welk aanbod in welke mate door gemeenten per 2015 afgenomen zal worden, dan zijn ze genoodzaakt om tijdig maatregelen te nemen. Omdat de meeste kosten van instellingen in medewerkers zitten, zal daar gesneden moeten worden. Dit zou er toe kunnen leiden dat gemeenten niet meer de benodigde zorg kunnen afnemen. Alhoewel er een overgangsregeling komt voor bestaande zorg, kan er een risico ontstaan bij forse afname van inkoop van jeugdzorg. Indien gemeenten besluiten hun zorginkoop fors anders te doen dan de stadsregio op dit moment doet en instellingen hun inkomsten fors zien dalen, dan kan het zijn dat een instelling onder een kritisch niveau zakt, en niet meer overeind kan blijven. Frictiekosten Een belangrijke consequentie van de decentralisatie is dat gemeenten zelf bepalen welke jeugdzorg-instrumenten ze gaan inkopen, bij welke JO ze dat doen en tegen welke prijs. Waar op dit moment de J&O’s jaarlijks een ongeveer vergelijkbaar budget ontvangen, zal dit vanaf 2015 fundamenteel kunnen veranderen in het geval gemeenten besluiten om de jeugdzorg helemaal anders te gaan inrichtingen. In dat geval zullen er J&O’s zijn die met (personeels- en andere vaste) kosten zitten, maar hiervoor geen financiële dekking meer hebben. Daarnaast is het de vraag wat er met de huidige taken van Bureau Jeugdzorg gebeurt. Ook hier zal de decentralisatie gevolgen voor hebben. Per saldo betekent een en ander dat hoe meer de gemeenten hun jeugdzorg anders willen regelen hoe groter de hiermee gepaard gaande frictiekosten zijn. Het feit dat de stadsregio tot en met 31 december 2014 haar taken moet blijven uitvoeren legt een extra druk op het ontstaan van en voorkomen van frictiekosten. Keuzes van gemeenten in het proces ter voorbereiding op de decentralisatie zijn in hoge mate bepalend voor de hoogte van frictiekosten. Voor type kosten zie bijlage 1.
Analyse van de frictiekosten: Op landelijk niveau is de werkgroep Overgangsmaatregelen (IPO, V&J, VWS en VNG) bezig met het in beeld brengen van juridische verantwoordelijkheden (zie eerder) en met het inventariseren van mogelijke frictiekosten vanwege de transitie. De rapportage op dit laatste onderwerp is nog niet gereed.
.. / SR / KB/ 7 november 2012
Pagina 4
Daarnaast zullen andere ontwikkelingen invloed hebben op het ontstaan van frictiekosten. De inhoud van de toekomstige wet zal hierin veel bepalen, maar ook de keuzes die gemeenten gaan maken. In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op de mogelijke frictiekosten voor Bureau jeugdzorg (BJZ), de J&O’s, de steunfuncties en GGD. Bureau Jeugdzorg De toekomst van BJZ is momenteel zeer onzeker. Meerdere scenario’s zijn mogelijk. Te denken valt aan: 1. Alleen (een deel van) de justitiële taken, bijvoorbeeld aangevuld met AMK en Crisis interventie team worden belegd bij BJZ 1 2. Alleen de vrijwillige taken blijven bij BJZ 3. Er worden geen taken meer belegd bij BJZ, want gemeenten kopen activiteiten elders in Indien delen van de huidige taken in de toekomst niet meer door BJZ worden uitgevoerd, dan gaan er banen verdwijnen. Indien we uitgaan van het slechtste scenario lopen de frictiekosten op tot maximaal € 75 mln. Hierin wordt het personeel ontslagen en is een wachtgeld vergoeding verplicht. Daarnaast komen de gehuurde panden leeg te staan en zijn er contracten die doorlopen. Wanneer banenverlies wordt opgevangen door de gemeenten, omdat er daar juist taken op het gebied van jeugdzorg bijkomen, nemen de frictiekosten uiteraard sterk af. De gemeenten bepalen dit echter zelf. Instellingen Jeugd & Opvoedhulp: De vraag of de stadsregio moet betalen voor de frictiekosten van de J&O’s is afhankelijk van de vraag of de subsidierelatie tijdig is opgezegd. Is dat het geval dan komen de frictiekosten niet ten laste van de stadsregio. De hoogte van de frictiekosten is afhankelijk van de mate waarin de gemeenten in de regio besluiten om bij de huidige aanbieders in te kopen en het tijdstip waarop gemeenten bekend maken wat ze gaan inkopen. Zo zouden gemeenten onderling de afspraak kunnen maken om gedurende een aantal jaar de afname van producten bij de huidige J&O’s te handhaven. Een dergelijke afspraak leidt tot lagere frictiekosten bij de J&O’s. De reservepositie van de J&O’s is over het algemeen echter dusdanig, dat de mogelijkheid om frictiekosten op te lossen gering is. Ook is het niet uitgesloten dat J&O’s failliet zullen gaan. Indien de rechter besluit dat J&O’s de frictiekosten niet zelf hoeven te dragen. Dan zal de stadsregio de organisatie zijn die deze kosten dient te dekken. Zoals gezegd hangt dit af van het oordeel van de rechter of de subsidierelatie tijdig is opgezegd. De met J&O’s gepaard gaande frictiekosten worden op dit moment niet geraamd omdat voor ieder bedrag de grondslag ontbreekt. Steunfuncties: De stadsregio subsidieert een aantal kleinere instellingen die zich bezig houden met belangenbehartiging en de vertrouwenspersoon rol. Dit zijn landelijk werkende instellingen. De verwachting is dat t.a.v. de continuïteit van deze instellingen er waarschijnlijk landelijk vastgelegd zal worden hoe er in het kader van de transitie mee omgegaan dient te worden. De stadsregio schat op dit moment in dat daardoor mogelijk frictiekosten niet aan de orde zullen zijn. Ambtelijke formatie uitbesteed aan de GGD Rotterdam Rijnmond: De intrekking van de Wet op de jeugdzorg heeft ook gevolgen voor het ambtelijk apparaat van de stadsregionale jeugdzorg (ca. 5 fte). Zij heeft het werk van de stadsregionale jeugdzorg uitbesteed aan de gemeente Rotterdam, die hiervoor ca. 5 fte in dienst heeft. De wet verplicht de gemeenten niet om de huidige medewerkers van de Stadsregio werk aan te bieden in het kader van de transitie jeugdzorg.
1 In de nieuwe conceptwet zijn de gemeenten verplicht om de justitiële taken bovenregionaal te organiseren en in te kopen. De aanbieder dient gecertificeerd te zijn. Momenteel leeft de gedachte bij de regiogemeenten om de justitiële taken af te nemen bij Bureau Jeugdzorg. Het is echter ook mogelijk dat andere uitvoerders op dit terrein opdrachten krijgen.
.. / SR / KB/ 7 november 2012
Pagina 5
De stadsregio ontvangt in 2012 en 2013 € 528.930 voor de ambtelijke ondersteuning jeugdzorg. Vanaf 2015 zal het bedrag van € 528.930 verdeeld worden over alle regiogemeenten. De gemeente Rotterdam heeft in haar reorganisatieplan Jeugd rekening gehouden met de ambtelijke kwestie van deze 5 fte. Zij neemt deze bestaande formatie over en is bereid, indien de samenwerkende gemeenten hierom vragen, tegen vergoeding deze formatie in te zetten in een toekomstige regionale samenwerking. Wie is verantwoordelijk voor de frictiekosten? Op landelijk (ministerie VWS, Min. V&J, VNG en IPO) niveau is de werkgroep Overgangsmaatregelen actief. Deze werkgroep heeft tot taak advies te geven welke overgangsmaatregelen nodig zijn om risico op onder meer frictiekosten te voorkomen. De werkgroep heeft Bureau Berenschot onderzoek laten uitvoeren naar de eventuele juridische verantwoordelijkheid van provincies en stadsregio’s bij het ontstaan van frictiekosten ten gevolge van de decentralisatie. Bureau Berenschot komt daarbij tot de volgende conclusie: Indien door het beëindigen van een subsidierelatie frictiekosten ontstaan, is de direct subsidiërende instantie hiervoor verantwoordelijk. De mate waarin deze verantwoordelijkheid geldt, hangt af van de redelijke termijn, die in acht is genomen bij het opzeggen van de subsidierelatie en de mate waarin nieuwe financiers in casu de gemeenten zorg zullen gaan inkopen bij de door stadsregio gesubsidieerde instellingen. Want instellingen die jaar na jaar subsidie hebben ontvangen zijn gaan vertrouwen op voortzetting van deze subsidie en zijn dientengevolge ook langdurige verplichtingen aangegaan. De Stadsregio is daarom verplicht de subsidie met de subsidieontvangers met een redelijk termijn te beëindigen. Dit betekent dat instellingen tijdig geïnformeerd worden over de beëindiging van de subsidierelatie. Ten aanzien van de redelijke termijn geeft Berenschot aan dat deze in acht genomen dient te worden maar dat er over de duur van de redelijke termijn op voorhand lastig een zekere uitspraak gedaan kan worden. Vermoedelijk is het wachten op een rechter die in een voorkomende zaak uitspraak doet, welke weer sterk casusgebonden is. Uit bovenstaande valt af te leiden dat de stadsregio het risico loopt om verantwoordelijk gesteld te worden voor frictiekosten van GGD, BJZ, J&O’s en steunfuncties. Omdat de stadsregio slechts over beperkte algemene reserves beschikt betekent dit dat de gemeenten die deelnemen aan de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam deze frictielasten doorgeschoven krijgen, aangezien zij gezamenlijk financieel verantwoordelijk zijn voor de stadsregio. Uiteraard hangt de omvang van de frictiekosten direct samen met de keuzes die de individuele gemeenten maken bij het inrichten van hun jeugdzorgtaak.
Dekking van de frictiekosten: Op 1 januari 2015 is de Stadsregio naar verwachting in liquidatie, wat betekent dat er een kleine organisatie is (uitbesteed) om de zaken uit het verleden af te ronden. Zo zullen de gevolgen van de decentralisatie Jeugdzorg door de SR in liquidatie worden behandeld. Zoals gezegd loopt de stadsregio het risico dat de frictiekosten die de decentralisatie van de jeugdzorg met zich meebrengen door de stadsregio (als voormalig subsidieverstrekker) betaald moeten worden. Omdat voor deze kostengeen specifieke reserve is ingesteld moet dit risico uit de bestaande reserves worden gefinancierd. In de eerste wijziging begroting 2013 is in de paragraaf weerstandsvermogen voor Jeugdzorg € 1,5 miljoen opgenomen als risicobedrag voor meerkosten om voldoende jeugdzorgaanbod te leveren. Mocht dit bedrag eind 2014 niet nodig gebleken zijn voor de inzet van deze meerkosten, dan is dit bedrag beschikbaar ter dekking van frictiekosten. Daarnaast heeft de stadsregio nog de beschikking over het fonds jeugdzorg. Dit fonds bedraagt naar verwachting per 1 januari 2015 € 1 miljoen. Dit betekent dat er ter dekking van het risico op frictiekosten € 2,5 miljoen beschikbaar is ter dekking voor de ingeschatte maximale kosten van bureau Jeugdzorg van € 75 mln. Dit bedrag staat in schril contrast met de geraamde frictiekosten. De niet gedekte frictiekosten zullen daarom via een verdeling verrekend moeten worden met de regiogemeenten Bij de stadsregio Rotterdam zijn de samenwerkende gemeenten gezamenlijk verantwoordelijk.
.. / SR / KB/ 7 november 2012
Pagina 6
Verdeling van de frictiekosten Wanneer er frictiekosten optreden als gevolg van de transitie jeugdzorg, wordt de rekening daarvan bij de gemeenten neergelegd. Voor deze verdeling zijn 2 mogelijkheden: Veroorzaker betaalt zijn deel van de frictiekosten : Het is een mogelijkheid om af te spreken dat gemeenten die door eigen keuzes frictiekosten veroorzaken, hiervoor zelf de rekening betalen. Van deze methode gaat hopelijk een preventie werking uit en wordt voorkomen dat gemeenten die hun beleid ten aanzien van jeugdzorg niet rigoureus veranderen moeten meebetalen voor gemeenten die dat wel doen. Mogelijk is dit juridisch moeilijk te onderbouwen en kan het lang duren voordat de eventuele bezwaren afgehandeld zijn. Daarom zal in het eerste kwartaal deze mogelijkheid worden getoetst op juridische haalbaarheid en zal deze als beslispunt aan het DB worden voorgelegd.
Frictiekosten verdelen via de huidige stadsregionale verdeling Momenteel stelt de gemeenschappelijke regeling stadsregio Rotterdam in artikel 48 lid 3 en 4 dat de lasten van de stadsregio over enig jaar, voor zover niet uit andere baten gedekt, worden gedragen door de deelnemers naar rato van het inwonertal. Mogelijkheid is dus ook dat de frictiekosten (onafhankelijk van de vraag door welke gemeente die worden veroorzaakt) te allen tijde over alle gemeenten worden verdeeld aan de hand van bijvoorbeeld het aantal inwoners. Het voordeel hiervan is dat het simpel en duidelijk. Het nadeel is dat mogelijk sommige regiogemeenten meer moeten betalen doordat andere regiogemeenten zich niet goed voorbereiden of bewust keuzes maken, die de frictiekosten opdrijven omdat het toch over iedereen verdeeld wordt.
Voorbereidingen op de transitie via samenwerking Landelijk en provinciaal niveau Op landelijk niveau zijn diverse gremia actief met het voorbereiden van de transitie en het voorkomen van onwenselijke effecten, waaronder frictiekosten. De stuurgroep Stelselherziening is verantwoordelijk voor de transitieagenda. Opdracht is om te zorgen voor een goede planmatige overgang van het oude naar het nieuwe regime. Al eerder is de werkgroep Overgangsmaatregelen genoemd. Deze werkgroep heeft een aantal scenario’s voor overgangsmaatregelen uitgewerkt, vanuit het perspectief van frictiekosten en risico’s als continuïteit van zorg en behoud van kwaliteit. Hierop heeft de vorig staatssecretaris van VWS besloten om overgangsmaatregelen te willen nemen voor cliënten. De staatssecretaris waarborgt zorgcontinuïteit voor cliënten die op 1 januari 2015 in zorg zijn of in afwachting van zorg zijn. Tevens heeft zij aangegeven dat dit overgangsrecht voor cliënten in pleegzorg geen harde einddatum kent anders dan het bereiken van de 18-jarige leeftijd. In het Bestuurlijk Overleg (BO) heeft het rapport nog niet geleid tot een besluit over welke overgangsmaatregelen genomen worden. Zij wil in het eerste kwartaal van 2013 een besluit hierover nemen als de juridische aspecten2 en financiële aspecten nader3 uitgezocht zijn. De bureaus Berenschot en CapGemini zijn hierbij betrokken. Het IPO adviseert en ondersteunt provincies en regio’s t.a.v. het tijdig nemen van de juiste acties. Voorts is het IPO als vertegenwoordiger van provincies en regio’s actief in diverse platforms, waarin zij haar inzichten geeft t.a.v. risico’s en frictiekosten. Regiogemeenten en toekomstige samenwerkende gemeenten De gemeenten in de regio werken met elkaar samen in de voorbereiding van de transitie in het regionale Programma Decentralisatie Jeugdzorg. Drie werkgroepen hebben de opdracht om de visie op de wereld na 1 januari 2015 te ontwikkelen: signalering,diagnose en zorgtoeleiding, zorginkoop en sturing en jeugdbescherming/jeugdreclassering. In december 2012 leggen de werkgroepen hun eerste adviezen voor aan de bestuurders van de regio en dient hier over besloten te worden. Vervolgens dient in het eerste kwartaal van 2013 definitief besloten te worden op deze onderwerpen en zal de gekozen richting vertaald worden in een implementatieplan. 2 3
Juridische vraagstukken transitie nieuw jeugdstelsel d.d. 15 juli 2012 door Berenschot Rapport CapGemini te verwachten in December 2012
.. / SR / KB/ 7 november 2012
Pagina 7
Maatregelen ter voorbereiding op voorkomen risico’s vanaf 2013 Om de risico’s, zoals hiervoor geschetst zoveel mogelijk te voorkomen is het belangrijk te zien dat er twee verschillende rollen te onderscheiden zijn: Stadsregio Verantwoordelijk voor de afbouw zonder beslissingsbevoegdheid over de inrichting per 2015 De Stadsregio vult deze rol in door: Het rijk verantwoordelijk proberen te stellen voor de frictiekosten. Deze mogelijkheid wordt momenteel door het IPO mede namens de stadsregio uitgezocht. De kans van slagen is onduidelijk. Om die reden wordt gekeken of dit mogelijk is met bestuurlijke druk. Via maatregelen en communicatie de zorgoverdracht naar de samenwerkende gemeenten zo goed mogelijk in banen te brengen en druk uit te oefenen om de frictiekosten te voorkomen. De stadsregio heeft al een aantal maatregelen genomen dan wel is van plan deze te nemen: o vooraankondigingen subsidiebeëindiging d.d. 5 oktober 2012 o subsidiebeëindigingsbesluiten conform te nemen DB-besluit d.d. 12 december 2012 o uitvoeren voornemens zoals genoemd in het Meerjarenbeleidskader 20132015 (conform DB-besluit d.d. 7 november 2012) en in Uitvoeringsprogramma 2013 (ter agendering DB van 12 december 2012) investeren in proeftuinen zodat gemeenten ondersteund worden bij het maken van snelle keuzes over het nieuwe stelsel voorbereidingen op bezuinigingen per 2015, door ombuigingen door te voeren realiseren medeverantwoordelijkheid gemeenten voor deel zorginkoop per 2014. o Brief verzenden aan de colleges van alle regiogemeenten waarin we op het probleem van de frictiekosten wijzen en in diezelfde brief vragen om een antwoord hoe de betreffende gemeente denkt de frictiekosten te beperken o De gemeente Rotterdam vragen het initiatief te nemen voor het opstellen van een planning en een procesaanpak vanuit de samenwerkende gemeenten met als uitgangspunt potentiële frictiekosten te beperken.
(Samenwerkende) gemeenten De regiogemeenten zijn verantwoordelijk voor de opbouw van de jeugdzorg per 2015. De mate waarin zij dit vorm geven, bepaalt mede de hoogte van de frictiekosten. De stadsregio heeft hier geen zeggenschap over. De stadsregio kan wel de regiogemeenten beïnvloeden via de bovenstaande maatregelen. Cruciaal is hoe de samenwerkende gemeenten zich gaan opstellen, hun rol in de opbouw oppakken en het tempo dat ze daarbij ontwikkelen. Om de rollen van opbouw en afbouw goed gescheiden te houden is het aan te bevelen om het huidige portefeuillehoudersoverleg strikt te scheiden. Een deel van het overleg uit naam van de Stadsregio qua afbouw en een deel als samenwerkende gemeenten voor de opbouw. Aan de samenwerkende gemeenten wordt vanuit de Stadsregio het advies gegeven om zich zoveel mogelijk aan de onderstaande planning te houden. De stadsregio acht onderstaande data voorwaardelijke mijlpalen in het proces van de gemeenten om frictiekosten te voorkomen. Planning Eind 1e kwartaal 2013 Eind 2e kwartaal
Mijlpaal Gemeenten in de regio stellen hun toekomst visie en het implementatieplan vast. Het frictiekosten risico is onderdeel van het implementatieplan. Gemeenten hebben hun inkoopstrategie en sturingsvisie vastgesteld Beslissing welke regiogemeenten gaan samen werken en op welke schaal
.. / SR / KB/ 7 november 2012
Pagina 8
Eind 3e kwartaal Eind 3e kwartaal 1 januari
1 januari 2014 Eind 2e kwartaal 2014 1 januari 2015
.. / SR / KB/ 7 november 2012
Beslissing regiogemeenten over mate bovenlokale samenwerking met BJZ Gemeenten geven bij de instellingen voor J&O aan welke zorginkoop zij in financieel volume van plan zijn te gaan doen per 1 januari 2015 per instelling Gemeenten en stadsregio bereiden voor dat gemeenten medeverantwoordelijk worden voor een deel van de inkoop van Jeugdzorg Gemeenten, Bureau jeugdzorg en stadsregio hebben met elkaar afspraken gemaakt over de inbedding van overtollige medewerkers in de nieuwe structuur. Mogelijke liquidatie stadsregio Rotterdam met voortgang postbusvariant voor jeugdzorgtaak Gemeenten hebben hun financiële volume vertaald naar inhoudelijke zorginkoop Start taken van de gemeenten
Pagina 9
Bijlage 1: Type frictiekosten Beëindiging van de subsidierelaties met instellingen voor J&O, steunfuncties en JZ Rotterdam kunnen leiden tot frictiekosten. Het kan daarbij gaan om de volgende type kosten: • Beëindigen van de arbeidscontracten met personeel. In ieder geval moet de opzegtermijnen in acht worden genomen (variëren veelal van 1 tot 3 maanden) • Wachtgelden op basis van de geldende cao´s • Het beëindigen van huurcontracten: vaak zijn huurcontracten in de zorg langlopend. Het beëindigen van de subsidie is geen reden voor het kunnen beëindigen van een langlopend huurcontract. Vaak kan dit alleen beëindigd worden door het contract af te kopen. • Hypotheekverplichtingen in relatie tot de mogelijkheid van tijdige verkoop panden en verkoopbaarheid panden. • Kosten als gevolg van een groot verloop ( medewerkers gaan uitkijken naar een andere baan) waardoor er duurdere uitzendkrachten/zzp´ers ingehuurd moeten worden. • Meerjarige ICT contracten
Bijlage 2: Stappenplan: Onderstaand is een voorlopige planning van maatregelen en acties om frictiekosten te beheersen in 2013. Deze planning zal worden aangevuld, wanneer daar aanleiding toe is. Planning realisatie Hele jaar
Hele jaar Hele jaar
Maatregel/actie
toelichting
Wie voert uit
Aanscherpen risico’s t.a.v. frictiekosten
Met het verder duidelijk worden van wettelijk kader, beleidskeuzes van gemeenten en landelijke werkgroepen komt er meer inzicht in frictierisico’s
SR
Kennisoverdracht SR aan gemeenten Verhalen frictiekosten op rijk
Q1
Ombouwplan BJZ ivm transitie
Q1
Uitwerken principe “De veroorzaker betaalt” Frictiekosten op agenda van Portefeuillehouders
Q1
Q1
Transitieplan SR
Q1
Besluitvorming transitie en transformatie Regio
Q1
Implementatieplan Decentralisatie
.. / SR / KB/ 7 november 2012
SR SR zal IPO vragen om actie te nemen om frictiekosten te verhalen op het rijk In dit plan worden scenario’s en maatregelen uitgewerkt om overtollig personeel te herplaatsen en frictiekosten te voorkomen Uitgewerkt wordt hoe om te gaan met dit principe: 0-meting, criteria, etc. In het eerste PFH-overleg 2013 zal het onderwerp frictiekosten, conform de lijn in deze agendapost geagendeerd worden De SR stelt een plan op met praktische acties die verband houden met beëindigen taken stadsregio en start gemeenten. Dient aan te sluiten op implementatieplan gemeenten. De regiogemeenten besluiten over de transitie en transformatie van het brede jeugdveld. Keuzes die hierin gemaakt worden zijn van invloed op risico’s. De gemeenten stellen hun implementatieplan vanwege het Decentralisatieproces vast. Een paragraaf risico’s en
SR
BJZR
SR, Afstemmen met gemeenten SR, H. de Jonge
SR
gemeenten
gemeenten
Pagina 10
Q1
Terugbrengen langlopende verplichtingen
Q2 Q2
Communicatieplan Transitieplan instellingen J&O
Q3
Plan van aanpak Overdracht Zorginkoop
Q3
Inzicht financieel volume zorginkoop
Q3
Waarborghypotheken
Q4
Afstemming BJZ
.. / SR / KB/ 7 november 2012
maatregelen in lijn met agendapost DB SR dient onderdeel te zijn. Dient aan te sluiten op transitieplan en frictiekosten plan van SRR. Instellingen J&O en BJZ krijgen n.a.v. brief beëindiging subsidierelatie de opdracht om geen langlopende verplichtingen meer aan te gaan Instellingen J&O wordt gevraagd om een plan van aanpak met risico’s en maatregelen vanwege de transitie. Inclusief analyse van eigen vermogen vanwege opvangen frictiekosten SR heeft in afstemming met de gemeenten en instellingen een plan van aanpak gereed voor het overdragen van een deel van de inkoop verantwoordelijkheid per 2014. Gemeenten geven bij instellingen J&O aan welk financieel volume aan zorg ze per instelling per 1 januari 2015 zullen inkopen Besluit over hoe omgaan met waarborg-hypotheken op balans van SRR In Q3 gesprekken starten tussen gemeenten en BJZ over herplaatsen van (mogelijk) overtollig personeel. Streven afronding is eind 2013.
SR
SR Instellingen J&O
SR, regiogemeenten
gemeenten
SR
Gemeenten, SR, BJZ
Pagina 11
Geleideformulier agendapost dagelijks bestuur datum vergadering: 12 december 2012 onderwerp: Frictiekosten en risico’s van de decentralisatie jeugdzorg.
Voordat een agendapost verder in procedure gaat, dient afstemming te hebben plaatsgevonden met de collega's uit de andere sectoren. De steller is verantwoordelijk voor die interne afstemming. fase 1a
1b
wie steller
paraaf
datum
BTW (netto? B TW com pensa bel? etc). Meerjarenbeeld en dekking Register financiële verplichtingen Subsidie / opdracht / anders, nl… Aanbesteding (zie Handboek AO)
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
opmerkingen
Ja: enkelvoudig/ meervoudig/ Europees / nee / anders , n l.
(staf)afdelingshoofd
(N.b.: indien het dagelijks bestuur het voorstel integraal heeft vastgesteld, kan direct wordt overgegaan naar fase 4.1 en/of 4.2) De directie/stafafdeling (steller) is ook verantwoordelijk voor coördinatie van de volgende fase. Indien de steller van oordeel is dat de functionarissen onder 2a, 2b of 2c niet behoeven te adviseren, wordt dit duidelijk aangegeven (bijvoorbeeld door "n.v.t." in te vullen). De stappen 2a, 2b, 2c behoeven niet altijd volgtijdelijk te worden gezet: dat kan / mag ook parallel.
2a
controller
2b
communicatieadviseur juridisch adviseur
2c
Awb-publicatie ja/nee Mandaat- en volmachtregister ja/nee
X
X
X
X
De steller verwerkt zo nodig de opmerkingen van de in fase 2 gemaakte opmerkingen. Indien er geen kanttekeningen zijn geplaatst, mag bij 3b "n.v.t." worden ingevuld. De portefeuillehouder hoeft niet hoogstpersoonlijk zijn paraaf te zetten. Indien zijn fiat bijvoorbeeld telefonisch of per mail is ontvangen, dient door de steller te worden geparafeerd.
3a
portefeuillehouder
3b
wijzigingen verwerkt door steller akkoord directeur
3c
De agendapost + bijlagen maandag uiterlijk 12.00 uur in papieren vorm aanleveren bij Bureau Bestuurlijke Zaken én elektronisch (in DocLoods zaaknummer vergadering).
4a 4b
bureau bestuurlijke zaken secretaris
.. / SR / KB/ 7 november 2012
Pagina 12
Gemeenschappelijke Regeling
Overleg:
Algemeen Bestuur GGD-RR / Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg
Datum vergadering: 18 april 2013 Agendapunt nr.:
21
Onderwerp: Startfoto Regio Rotterdam Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011’. Na de Startfoto Rotterdam is eenzelfde onderzoek voor de regio Rotterdam Rijnmond, inclusief de gemeente Goeree-Overflakkee uitgevoerd door onderzoekers van de GGD. De resultaten hiervan treft u in dit rapport. Gevraagde beslissing: Instemmen met conclusies en aanbevelingen van de Startfoto voor de regio Rotterdam-Rijnmond op het gebied van geïndiceerde zorg. Ter informatie: Voor het verdiepend vraagontwikkelingsonderzoek, het vervolg op de Startfoto, is een begeleidingscommissie opgericht. Momenteel buigt deze zich over een herprioritering van de onderzoeksvragen. De ambtelijke kerngroep zal de finale afweging maken over het voorstel tot herprioritering. Financiële/personele consequenties: Met de Startfoto zijn we iets over de financiële kaders heengegaan, maar dit is opgevangen binnen de het verdiepend vraagontwikkelingsonderzoek. In het verdiepend onderzoek is rekening gehouden met extra verdiepende vragen. Afhankelijk van de hoeveelheid en complexiteit hiervan zal dit binnen het huidige budget passen. Verdere procedure: Het rapport zal gedeeld worden met de ambtenaren jeugdbeleid van de regiogemeenten en met deelnemende zorgaanbieders. Communicatie/voorlichtingsaspecten: De bevindingen /conclusies van de Startfoto worden via een persbericht gecommuniceerd. Samenvatting: In dit rapport wordt het brede jeugdzorgdomein voor de regio Rotterdam-Rijnmond in kaart gebracht, , inclusief jeugd-GGZ en zorg voor jeugd met een licht verstandelijke beperking. Het doel van het onderzoek is inzicht verkrijgen in het jeugdzorgveld in de regio Rotterdam-Rijnmond en het huidige zorggebruik van jeugdigen die in de regio Rotterdam-Rijnmond wonen. De drie hoofdvragen hierbij zijn: • Hoeveel jeugdigen woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond zijn in zorg bij de jeugdzorginstellingen? •
Van welk type zorgaanbod maken de jeugdigen gebruik en welke budgetten zijn hieraan gekoppeld?
•
Welke financieringsstromen zijn gekoppeld aan de jeugdzorginstellingen en wat is het financieringsbudget?
Het gaat hierbij zowel om preventieve (niet-geïndiceerde) zorg als om geïndiceerde zorg. Onder jeugd wordt verstaan de leeftijdsgroep van 0 tot en met 22 jaar.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond / Justine Anschutz / 2 april 2013
blad 1
De belangrijke conclusies uit dit onderzoek zijn. Hoogste zorggebruik Er kan geconcludeerd worden dat de belangrijkste vorm van zorg wat betreft aantallen cliënten de jeugd-GGZ is, met ruim 16.000 jeugdigen. Tegelijkertijd lijkt dit een relatief goedkope vorm van zorg, met gemiddelde kosten van een ambulant GGZ traject van € 2.430. Hoogste kosten De totale kosten voor geïndiceerde zorg aan jongeren woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond waren 246 miljoen euro (exclusief AWBZ gefinancierde GGZ zorg in natura) in 2011. Het grootste deel van de totale kosten ging naar de Jeugd- en Opvoedhulp, de tweede in kosten zijn kosten van Jeugd GGZ. Achtergrondkenmerken Er zijn duidelijke verschillen te zien tussen achtergrondvariabelen van de totale populatie jeugdigen in de regio Rotterdam-Rijnmond en de populatie jeugdigen die zorg ontvangt. Vooral het verschil in geslacht is opvallend. Jongens zijn oververtegenwoordigd in alle typen zorg. Daarnaast zijn er verschillen te zien in etnische herkomst. Dit is echter afhankelijk van het type zorg. Bij de toegang tot de vrijwillige zorgtrajecten van Bureau Jeugdzorg en bij de instellingen voor Jeugd- en Opvoedhulp is juist een oververtegenwoordiging van jeugdigen van autochtone herkomst te zien. Daarnaast is er een oververtegenwoordiging van niet-westers allochtone jeugdigen in het gedwongen kader (OTS, Voogdij, jeugdreclassering). Verschillen tussen gemeenten Een voorlopige conclusie is dat relatief hoog zorggebruik bij zowel de preventieve als de geïndiceerde voorzieningen vooral lijkt voor te komen in Rotterdam en Capelle aan den IJssel. In vervolgonderzoek zal dit nader onderzocht en getoetst worden. Vergelijking met landelijke cijfers In vergelijking met landelijke cijfers van het NJi maken jeugdigen in de regio Rotterdam-Rijnmond relatief minder gebruik van de toegang tot vrijwillige jeugdzorg via Bureau Jeugdzorg, van Jeugdreclassering en van de Jeugd-GGZ dan landelijk. Daarbij zijn er echter grote verschillen tussen gemeenten in de regio. De gemeente Rotterdam alsmede middelgrote gemeenten zoals Vlaardingen, Schiedam en Spijkenisse laten een bovengemiddeld gebruik van jeugdbescherming en jeugd- en opvoedhulp zien. Daarnaast wordt in deze gemeenten juist minder van jeugd-GGZ gebruik gemaakt dan gemiddeld in de regio. Opvallend is dat de kosten per 1000 jeugdigen van Jeugd- en Opvoedhulp en van jeugd-GGZ hoger zijn in de regio Rotterdam-Rijnmond dan landelijk. Medewerking van het zorgkantoor Medewerking van het zorgkantoor is onontbeerlijk om een goed beeld van de AWBZ gefinancierde zorg (jeugd GGZ en jeugd met een beperking) te krijgen en inzicht in PGB’s. Deze gegevens zijn zeer moeilijk op een andere manier te achterhalen. Via het zorgkantoor zou ook het overzicht van GGZ aanbieders gecompleteerd kunnen worden (AWBZ en Zorgverzekeringswet). Verbreding LVB naar alle jeugd met een beperking Het ministerie van VWS heeft tijdens informatiebijeenkomsten over de concept jeugdwet aangekondigd om de zorg voor jeugdigen van 0 t/m 17 jaar die recht op AWBZ zorg hebben de functies begeleiding, persoonlijke verzorging, vervoer en kortdurend verblijf voor alle grondslagen (dus bijv. ook lichamelijke beperking) over te hevelen naar de nieuwe jeugdwet. Daarnaast heeft VWS aangegeven dat ook de gehele zorg voor verstandelijk beperkten overgeheveld wordt van de AWBZ naar de Jeugdwet (met uitzondering van levenslange verblijfzorg) en niet alleen voor licht verstandelijk beperkten. Cijfers voor jeugdigen met andere dan verstandelijke beperkingen en psychiatrische aandoeningen zijn echter niet in deze Startfoto opgenomen. Voor meer inzicht in het aantal indicaties voor deze (uitgebreidere) groep is nader onderzoek bij het CIZ nodig en voor zorggebruik en zorgkosten medewerking van het zorgkantoor. Totaalbeeld Tot slot, ondanks alle medewerking van de instellingen blijkt het lastig om de totale zorg in kaart te brengen. Dit heeft o.a. te maken met de registratiesystemen van instellingen en de versnippering van het aanbod.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond / Justine Anschutz / 2 april 2013
blad 2
Om een nog beter beeld te krijgen van het zorggebruik wordt er een verdiepend onderzoek uitgevoerd naar risicofactoren van zorggebruik binnen de regio Rotterdam-Rijnmond, het in kaart brengen van de stapeling van zorg bij bepaalde cliëntengroepen en de relatie tussen zorgvraag en zorggebruik. Toelichting: De Startfoto is opgesteld aan de hand van gegevens van zorginstellingen en indicatiestellende instellingen, aangevuld met schattingen op basis van beschikbare kennis. Het is de ‘best educated guess’ van het zorggebruik en de zorgkosten die we nu hebben. Het SCP doet landelijk onderzoek naar de zorg voor de jeugd en de financieringsstromen per gemeente. We wachten nog op de uitkomsten van dit onderzoek die gebruikt gaan worden voor het definitieve landelijk verdeelmodel. We verwachten deze in mei 2013. Ook heeft het ministerie van VWS een opdracht gegeven voor een onderzoek naar AWBZ-gefinancierde zorg die naar verwachting ook in mei gegevens zal opleveren. Bijlage(n): Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond: Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond / Justine Anschutz / 2 april 2013
blad 3
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
april 2013
GGD Rotterdam-Rijnmond
Voorwoord
Voor u ligt de ‘Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond. Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011’. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van het programma Ieder Kind Wint/Decentralisatie Jeugdzorg als voorbereiding op de decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeenten. Deze Startfoto is het resultaat van een onderzoek uitgevoerd in de periode november 2012 tot en met maart 2013 door onderzoekers van de GGD Rotterdam-Rijnmond.
Deze Startfoto is het resultaat van een unieke samenwerking met meer dan 40 zorginstellingen in de regio Rotterdam-Rijnmond, die (geanonimiseerde) cliëntenbestanden of geaggregeerde bestanden ter beschikking hebben gesteld. De samenwerking is vooral zo uniek omdat zorginstellingen van alle domeinen van de jeugdsector (preventieve ondersteuning, geïndiceerde jeugdzorg, jeugd GGZ en jeugd LVB) hebben meegedaan. Voor deze Startfoto werden gegevens verzameld over jeugdigen uit de gemeenten Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Brielle, Capelle ad IJssel, Goeree-Overflakkee, Hellevoetsluis, Krimpen ad IJssel, Lansingerland, Maassluis, Ridderkerk, Rotterdam, Schiedam, Spijkenisse, Vlaardingen en Westvoorne die in 2010 en 2011 gebruik maakten van het lokale preventieve aanbod en/of het geïndiceerde aanbod van jeugdzorg. De gegevens over het zorggebruik van de regionale jeugd zijn grotendeels gebaseerd op cliëntbestanden van instellingen en zorgaanbieders.
Deze Startfoto had niet tot stand kunnen komen zonder de bereidheid tot medewerking van deze instellingen en zorgaanbieders om gegevens uit hun registratiesystemen aan te leveren, vragen te beantwoorden en hun feedback te geven op de uitkomsten. Wij willen bij deze dan ook onze dank uitspreken naar de bestuurders en de medewerkers van deze instellingen voor hun medewerking. Deze Startfoto had ook niet tot stand kunnen komen zonder de hulp van de regionale werkgroep Sturing en Financiering. Wij zijn de ambtenaren jeugdbeleid van deze werkgroep zeer erkentelijk voor hun steun.
Wij hopen dat deze Startfoto een goed startpunt is voor de verdere voorbereiding van de decentralisatie, de inrichting van het nieuwe stelsel van zorg voor jeugd en beslissingen over zorginkoop. Uiteindelijk leidt dit tot een betere zorg voor de jeugd in de regio Rotterdam-Rijnmond Dr. O. de Zwart, MPH Directeur Jeugd
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
5
Samenvatting
Inleiding: In het Regeerakkoord (2012) is het voornemen opgenomen om de jeugdzorg te decentraliseren naar gemeenten, inclusief jeugd-GGZ en zorg voor jeugd met een licht verstandelijke 1
beperking . Dit betreft zowel de provinciale jeugdzorg als de jeugdzorg die op landelijk niveau gefinancierd wordt. De gemeente krijgt hiermee vanaf 2015 verantwoordelijkheid voor de gehele zorg voor jeugdigen. Nu gemeenten voor deze opgave staan, hebben zij behoefte aan inzicht in de omvang van het zorggebruik en de financiering van de zorg voor de jeugd, zodat zij gericht beleid kunnen voeren en de verantwoordelijkheid over de jeugdzorg kunnen dragen. In dit rapport wordt het brede jeugdzorgdomein voor de regio Rotterdam-Rijnmond in kaart gebracht. Het doel van het onderzoek is inzicht verkrijgen in het jeugdzorgveld in de regio Rotterdam-Rijnmond en het huidige zorggebruik van jeugdigen die in de regio Rotterdam-Rijnmond wonen. De drie hoofdvragen hierbij zijn: •
Hoeveel jeugdigen woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond zijn in zorg bij de jeugdzorginstellingen?
•
Van welk type zorgaanbod maken de jeugdigen gebruik en welke budgetten zijn hieraan gekoppeld?
•
Welke financieringsstromen zijn gekoppeld aan de jeugdzorginstellingen en wat is het financieringsbudget?
Het gaat hierbij zowel om preventieve (niet-geïndiceerde) zorg als om geïndiceerde zorg. De gegevens worden gepresenteerd in aantallen trajecten en/of aantallen jeugdigen. Onder jeugd wordt verstaan de leeftijdsgroep van 0 tot en met 22 jaar. Bij de groep 18 tot en met 22 jaar gaat het bij geïndiceerde zorg om jeugdigen die in zorg waren voor hun 18e jaar.
Gegevensverzameling: Het onderzoek is gebaseerd op gegevens uit registratiesystemen ruim 40 deelnemende zorgaanbieders. De zorgaanbieders hebben gegevens verstrekt van cliënten tot en met 22 jaar, die in 2010 en 2011 een beroep hebben gedaan op het zorgaanbod. Het gaat hierbij om lopende trajecten. Er is gevraagd naar aantallen cliënten, verschillende achtergrondkenmerken, type zorg, zwaarte van de zorg en de kosten. De gegevens zijn op individueel niveau verzameld en gepseudonimiseerd aan de GGD Rotterdam-Rijnmond geleverd. De gegevens zijn op geaggregeerd niveau gepresenteerd van cliënten die woonachtig zijn in de regio Rotterdam-Rijnmond.
Resultaten en bespreking: In de regio Rotterdam-Rijnmond woonden begin 2011 338.057 jeugdigen van 0 t/m 22 jaar. De verdeling naar geslacht is ongeveer gelijk (51% jongens en 49% meisjes). Van het totaal aantal jeugdigen woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond is 42% van allochtone herkomst.
1 In de Startfoto wordt gebruik gemaakt van de term ‘zorg’. In de concept Jeugdwet van 18 juli 2012 wordt gesproken over ’jeugdhulp’ (ondersteuning, hulp en zorg). U kunt de term zorg in de Startfoto ook vervangen door jeugdhulp.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
6
In 2010 liepen binnen de preventieve zorg ongeveer 10.000 trajecten. In 2011 waren dit ca. 11.000 trajecten (excl. schoolmaatschappelijk werk op het speciaal onderwijs, het voortgezet onderwijs en de regionale opleidingscentra). De meeste trajecten binnen de preventieve zorg hebben betrekking op het schoolmaatschappelijk werk (SMW). De kosten van individuele preventieve zorg voor jeugd voor jeugdigen woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond waren bijna 28 miljoen euro in 2010 en ongeveer 24 miljoen euro in 2011. Dit is exclusief de kosten voor collectieve voorzieningen zoals voorlichting en het uniforme deel van jeugdgezondheidszorg. Uit RAS gelden wordt daarnaast individuele preventieve zorg voor in totaal 1,5 miljoen (2010) en 1,8 miljoen (2011) ingezet in de regio. Bij Bureau Jeugdzorg (BJZ) zijn in 2010 ongeveer 8.583 trajecten uitgezet, waarvan ruim 3.800 geaccepteerde aanmeldingen voor vrijwillige jeugdzorg (Toegang). Bij de overige trajecten van BJZ gaat het om ‘’gedwongen’’ trajecten zoals Onder Toezichtstelling, Voogdij en Jeugdreclassering. In 2011 waren dit ruim 8.737 trajecten, waarvan ruim 3.800 geaccepteerde aanmeldingen. In 2010 en 2011 kregen ongeveer 3.500 jeugdigen een jeugdbeschermingsmaatregel en ongeveer 1.250 jeugdigen kregen een maatregel van de jeugdreclassering. De totale kosten van BJZ voor jeugdigen woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond waren bijna 42 miljoen in 2010 en ruim 43 miljoen in 2011. De grootste kostenpost was in beide jaren de jeugdbescherming.
Bij de instellingen voor Jeugd- en Opvoedhulp waren in 2010 ruim 5.500 jeugdigen in zorg, woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond. In 2011 waren dit er ruim 5.800. De totale kosten waren in 2010 en 2011 ruim 75 miljoen euro. Bij de landelijke zorginstellingen liepen er in 2011 ruim 1.150 trajecten met een totale kostenpost van bijna 8,5 miljoen euro. Daarnaast waren er 158 jeugdigen in de gesloten jeugdzorg met een totale kostenpost van 6,5 miljoen euro.
Voor de jeugd-GGZ is gekeken naar het aantal 0 t/m 17-jarigen woonachtig in de regio RotterdamRijnmond waarvoor in 2010 consulten (van de eerstelijnspsycholoog) of afgesloten DBC’s (van de tweedelijns GGZ) zijn gedeclareerd bij de zorgverzekeraar. Dit waren in totaal 16.293 jeugdigen, waarvan 2.796 in de eerstelijnspsychologie en 14.117 jeugdigen in de tweedelijns GGZ. Dit is ruim 5% van het totaal aantal jeugdigen in de regio Rotterdam-Rijnmond. De totale kosten voor de jeugd-GGZ uit de Zorgverzekeringswet komt op ruim 53 miljoen euro voor 2010. Het aantal indicaties voor AWBZgefinancierde jeugd-GGZ was in 2010 en 2011 ongeveer 1.250. Over het zorggebruik van AWBZgefinancierde jeugd-GGZ zijn niet voldoende gegevens bekend. De zorg voor jeugd-LVB wordt betaald uit de AWBZ en kan gesplitst worden in geïndiceerde zorg en het preventieve ondersteuningsaanbod. De zorg voor jeugd-LVB hieronder is gebaseerd op de gegevens van MEE en een grote zorgaanbieder. Onder jeugdigen woonachtig in de regio RotterdamRijnmond zijn in 2010 ruim 2.300 en in 2011 ruim 3.000 preventieve jeugd-LVB trajecten uitgezet. Voor de geïndiceerde jeugd-LVB waren dit 776 trajecten in 2010 en 1.103 in 2011. Het aantal geïndiceerde jeugdigen met een verstandelijke beperking in de regio is ca. 2.300.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
7
De totale kosten voor de preventieve jeugd-LVB in de regio Rotterdam-Rijnmond waren 3,4 miljoen zowel in 2010 als in 2011. Deze cijfers gelden echter voor acht gemeenten. Van de overige gemeenten waren geen cijfers beschikbaar. Voor de geïndiceerde zorg worden de kosten in totaal geschat op 29,6 miljoen euro in 2010 en 2011, op basis van de gegevens van de zorgaanbieder en het aantal indicaties. Conclusies: Uit dit onderzoek komt een aantal belangrijke conclusies naar voren.
Hoogste zorggebruik Er kan geconcludeerd worden dat de belangrijkste vorm van zorg wat betreft aantallen cliënten de jeugd-GGZ is, met ruim 16.000 jeugdigen. Tegelijkertijd lijkt dit een relatief goedkope vorm van zorg, met gemiddelde kosten van een ambulant GGZ traject van € 2.430.
Hoogste kosten De totale kosten voor geïndiceerde zorg aan jongeren woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond waren 246 miljoen euro (exclusief AWBZ gefinancierde GGZ zorg in natura) in 2011. Het grootste deel van de totale kosten ging naar de Jeugd- en Opvoedhulp, de tweede in kosten zijn kosten van Jeugd GGZ.
Achtergrondkenmerken Er zijn duidelijke verschillen te zien tussen achtergrondvariabelen van de totale populatie jeugdigen in de regio Rotterdam-Rijnmond en de populatie jeugdigen die zorg ontvangt. Vooral het verschil in geslacht is opvallend. Jongens zijn oververtegenwoordigd in alle typen zorg. Daarnaast zijn er verschillen te zien in etnische herkomst. Dit is echter afhankelijk van het type zorg. Bij de toegang tot de vrijwillige zorgtrajecten van Bureau Jeugdzorg en bij de instellingen voor Jeugd- en Opvoedhulp is juist een oververtegenwoordiging van jeugdigen van autochtone herkomst te zien. Daarnaast is er een oververtegenwoordiging van niet-westers allochtone jeugdigen in het gedwongen kader (OTS, Voogdij, jeugdreclassering).
Verschillen tussen gemeenten Een voorlopige conclusie is dat relatief hoog zorggebruik bij zowel de preventieve als de geïndiceerde voorzieningen vooral lijkt voor te komen in Rotterdam en Capelle aan den IJssel. In vervolgonderzoek zal dit nader onderzocht en getoetst worden.
Vergelijking met landelijke cijfers In vergelijking met landelijke cijfers van het NJi maken jeugdigen in de regio Rotterdam-Rijnmond relatief minder gebruik van de toegang tot vrijwillige jeugdzorg via Bureau Jeugdzorg, van Jeugdreclassering en van de Jeugd-GGZ dan landelijk. Daarbij zijn er echter grote verschillen tussen gemeenten in de regio. De gemeente Rotterdam alsmede middelgrote gemeenten zoals Vlaardingen, Schiedam en Spijkenisse laten een bovengemiddeld gebruik van jeugdbescherming en jeugd- en
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
8
opvoedhulp zien. Daarnaast wordt in deze gemeenten juist minder van jeugd-GGZ gebruik gemaakt dan gemiddeld in de regio.
Opvallend is dat de kosten per 1000 jeugdigen van Jeugd- en Opvoedhulp en van jeugd-GGZ hoger zijn in de regio Rotterdam-Rijnmond dan landelijk. Medewerking van het zorgkantoor Medewerking van het zorgkantoor is onontbeerlijk om een goed beeld van de AWBZ gefinancierde zorg (jeugd GGZ en jeugd met een beperking) te krijgen en inzicht in PGB’s. Deze gegevens zijn zeer moeilijk op een andere manier te achterhalen. Via het zorgkantoor zou ook het overzicht van GGZ aanbieders gecompleteerd kunnen worden (AWBZ en Zorgverzekeringswet).
Verbreding LVB naar alle jeugd met een beperking Het ministerie van VWS heeft tijdens informatiebijeenkomsten over de concept jeugdwet aangekondigd om de zorg voor jeugdigen van 0 t/m 17 jaar die recht op AWBZ zorg hebben de functies begeleiding, persoonlijke verzorging, vervoer en kortdurend verblijf voor alle grondslagen (dus bijv. ook lichamelijke beperking) over te hevelen naar de nieuwe jeugdwet. Daarnaast heeft VWS aangegeven dat ook de gehele zorg voor verstandelijk beperkten overgeheveld wordt van de AWBZ naar de Jeugdwet (met uitzondering van levenslange verblijfzorg) en niet alleen voor licht verstandelijk beperkten. Cijfers voor jeugdigen met andere dan verstandelijke beperkingen en psychiatrische aandoeningen zijn echter niet in deze Startfoto opgenomen. Voor meer inzicht in het aantal indicaties voor deze (uitgebreidere) groep is nader onderzoek bij het CIZ nodig en voor zorggebruik en zorgkosten medewerking van het zorgkantoor.
Totaalbeeld Tot slot, ondanks alle medewerking van de instellingen blijkt het lastig om de totale zorg in kaart te brengen. Dit heeft o.a. te maken met de registratiesystemen van instellingen en de versnippering van het aanbod.
Om een nog beter beeld te krijgen van het zorggebruik wordt er een verdiepend onderzoek uitgevoerd naar risicofactoren van zorggebruik binnen de regio Rotterdam-Rijnmond, het in kaart brengen van de stapeling van zorg bij bepaalde cliëntengroepen en de relatie tussen zorgvraag en zorggebruik.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
9
Inhoudsopgave
Voorwoord ............................................................................................................................................... 5 Samenvatting........................................................................................................................................... 6 Inhoudsopgave ...................................................................................................................................... 10 Inleiding ................................................................................................................................................. 12 1 Gegevensverzameling........................................................................................................................ 14 2 Resultaten .......................................................................................................................................... 17 2.1
Kenmerken jeugd ..................................................................................................................... 17
2.2
Lokale preventieve voorzieningen............................................................................................ 20
2.2.1
Inleiding .................................................................................................................................... 20
2.2.2
Gezinscoaching ........................................................................................................................ 20
2.2.3
Gezinsbegeleiding via algemeen maatschappelijk werk.......................................................... 23
2.2.4
Jongerentrajecten en algemeen maatschappelijk werk ........................................................... 25
2.2.5
Schoolmaatschappelijk werk .................................................................................................... 28
2.2.6
Plusopvang en Sociaal Medische Indicatie Kinderopvang....................................................... 30
2.2.7
DOSA/GOSA ............................................................................................................................ 31
2.2.8
Financiering preventief zorgaanbod ......................................................................................... 33
2.3
Jeugdzorg ................................................................................................................................. 37
2.3.1
Inleiding .................................................................................................................................... 37
2.3.2
Cliënttrajecten bij Bureau Jeugdzorg ....................................................................................... 37
2.3.3
Instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp ................................................................................... 43
2.3.4
Landelijk werkende instellingen................................................................................................ 48
2.3.5
Gesloten jeugdzorg .................................................................................................................. 50
2.3.6
Financiering .............................................................................................................................. 52
2.4
Jeugd-GGZ............................................................................................................................... 60
2.4.1
Inleiding .................................................................................................................................... 60
2.4.2
Zorggebruik jeugd-GGZ............................................................................................................ 60
2.5
Jeugd-LVB ................................................................................................................................ 70
2.5.1
Inleiding .................................................................................................................................... 70
2.5.2
CIZ Indicatie ............................................................................................................................. 70
2.5.3
Zorggebruik preventieve jeugd LVB ......................................................................................... 72
2.5.4
Zorggebruik geïndiceerde jeugd LVB....................................................................................... 75
2.5.5
Financiering .............................................................................................................................. 78
3 Conclusies .......................................................................................................................................... 81 3.1
Vormen van zorg met hoogste zorggebruik ............................................................................. 81
3.2
Vormen van zorg met de hoogste kosten................................................................................. 83
3.3
Verschillen tussen gemeenten ................................................................................................. 85 Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
10
3.4
Zorggebruik landelijk vergeleken.............................................................................................. 85
3.5
Nader onderzoek ...................................................................................................................... 91
3.6
Kanttekeningen bij de uitkomsten ............................................................................................ 92
3.7
Beperkingen van de gegevens................................................................................................. 93
3.8
Verdiepend vraagontwikkelingsonderzoek............................................................................... 93
Literatuur................................................................................................................................................ 95 Bijlagen .................................................................................................................................................. 96 Bijlage 1
Indicaties AWBZ-GGZ per gemeente in de stadsregio Rotterdam- Rijnmond (exclusief
Goeree Overflakkee) ............................................................................................................................. 96 Bijlage 2
CIZ indicaties AWBZ met grondslag verstandelijke handicap per gemeente ............... 108
Bijlage 3
Lijst met deelnemende zorgaanbieders......................................................................... 109
Bijlage 4
Lijst met afkortingen....................................................................................................... 111
Bijlage 5
Het stelsel van de jeugdzorg in Nederland.................................................................... 112
Bijlage 6
Jeugdzorg in Nederland: Sectoren, financiering en aanbieders.................................... 113
Bijlage 7
Afbakening en beperkingen van het onderzoek ............................................................ 114
Bijlage 8
Stroomschema bekostingssystematiek geïndiceerde jeugdzorg .................................. 116
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
11
Inleiding
In het Regeerakkoord (2012) is het voornemen opgenomen om de jeugdzorg, inclusief de jeugd-GGZ 2
en jeugd-LVB te decentraliseren naar gemeenten . Dit betreft zowel de provinciale jeugdzorg als de jeugdzorg die op landelijk niveau gefinancierd wordt (zie Bijlage 5). De gemeente krijgt hiermee vanaf 2015 verantwoordelijkheid voor de gehele zorg voor jeugdigen3. Nu gemeenten voor deze opgave staan, hebben zij behoefte aan inzicht in de omvang van het zorggebruik en de financiering van de zorg voor de jeugd. Met behulp van deze gegevens willen gemeenten gericht beleid voeren, zodat zij in staat zijn de verantwoordelijkheid over de jeugdzorg te dragen. Naast de landelijke gegevens die het SCP/Cebeon verzamelen in het kader van het Verdeelmodel jeugdzorg hadden de gemeente Rotterdam en de Stadsregio Rotterdam behoefte aan een eigen Startfoto om het preventieve en het geïndiceerde veld van de zorg voor jeugd in beeld te brengen en via een verdiepend onderzoek de vraagontwikkeling, achtergrondkenmerken van cliënten en zorgcarrières in beeld te brengen. Deze gegevens zijn van belang voor de toekomstige inrichting van het stelsel en de zorginkoop.
In dit rapport wordt het jeugdzorgdomein voor de regio Rotterdam-Rijnmond in kaart gebracht. Deze regio omvat de Stadsregio Rotterdam én de gemeente Goeree-Overflakkee. Het doel van het onderzoek is inzicht verkrijgen in het jeugdzorgveld in de regio Rotterdam-Rijnmond en het huidige zorggebruik van jeugdigen die in de regio Rotterdam-Rijnmond wonen. In de rapportage wordt zorggebruik, zorgaanbod, zwaarte van zorg, kosten en financieringsstromen voor de regio RotterdamRijnmond in kaart gebracht. Het gaat hierbij zowel om preventieve zorg, zoals schoolmaatschappelijk werk en jongerentrajecten, als om geïndiceerde zorg, waaronder de jeugdzorg, de jeugd-GGZ, de jeugd-LVB, de jeugdbescherming en jeugdreclassering. De volgende vraagstellingen staan centraal binnen het onderzoek:
1. Hoeveel jeugdigen woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond zijn in zorg bij de jeugdzorginstellingen en maken gebruik van het preventieve en geïndiceerde zorgaanbod? 2. Van welk type zorgaanbod maken de jeugdigen gebruik en welke budgetten zijn hieraan gekoppeld? (bijv. ambulante zorg, dagbehandeling, pleegzorg, residentiële zorg, crisisopvang). 3. Welke financieringsstromen zijn gekoppeld aan de jeugdzorginstellingen en wat is het financieringsbudget?
2
http://www.rijksoverheid.nl/regering/regeerakkoord/zorg-dichtbij
3
In de Startfoto wordt gebruik gemaakt van de term ‘zorg’. In de concept Jeugdwet van 18 juli 2012 wordt gesproken over ’jeugdhulp’ (ondersteuning, hulp en zorg). U kunt de term zorg in de Startfoto ook vervangen door jeugdhulp.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
12
Subvragen:
•
Hoe groot was het zorggebruik in alle domeinen in de regio Rotterdam-Rijnmond in 2010 en 2011?
•
Wat zijn de achtergrondfactoren van de cliënten die gebruik maken van zorg? (geslacht, leeftijd, herkomst, leefsituatie)
•
Van welk type zorg hebben deze cliënten gebruik gemaakt?
•
Hoe is het zorggebruik verdeeld over de gemeenten?
•
Welke financieringsstromen zijn gekoppeld aan de zorg en wat zijn de kosten van zorg?
Uitgangspunt voor de uitwerking van bovenstaande vraagstellingen is het landelijk overzicht van sectoren, financieringsstromen en aanbieders van jeugdzorg, weergegeven in Bijlage 6.
Begrippenkader: Onder jeugd wordt verstaan de leeftijdsgroep van 0 tot en met 22 jaar. Bij de groep 18 tot en met 22 jaar gaat het bij geïndiceerde zorg om jeugdigen die in zorg waren voor hun 18e jaar. De verschillende vormen van preventieve zorg voor jeugd bedienen verschillende leeftijdsgroepen. In het betreffende hoofdstuk geven we aan om welke leeftijdsgroepen het gaat.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
13
1 Gegevensverzameling
Het onderzoek is gebaseerd op gegevens uit registratiesystemen van de verschillende deelnemende zorgaanbieders. De zorgaanbieders hebben eind 2012/ begin 2013 gegevens verstrekt van cliënten tot en met 22 jaar, die in 2010 en 2011 een beroep hebben gedaan op het zorgaanbod. Het gaat hierbij om lopende trajecten in het jaar 2010 en/of 2011, zodat het volume van zorggebruik per jaar in kaart kon worden gebracht. De gegevens zijn op individueel niveau verzameld en gepseudonimiseerd
4
aan de GGD Rotterdam-Rijnmond geleverd. Dit betekent dat de gegevens binnen de betreffende instelling gecodeerd zijn en dat de persoonsgegevens door een onafhankelijke derde partij zijn voorzien van een unieke sleutel en omgezet naar niet herleidbare gegevens. Een en ander is protocollair vastgelegd en conform geldende gedragsregels die door wetenschapsverenigingen in het kader van toepasselijke privacy-wetgeving zijn ontwikkeld voor medisch-wetenschappelijk onderzoek. In dit rapport zijn de gegevens op geaggregeerd niveau gebruikt van cliënten die woonachtig zijn in de regio Rotterdam-Rijnmond. Voor het verdiepend vraagontwikkelingsonderzoek zullen de gegevens van de verschillende instellingen op individueel niveau gekoppeld worden.
In dit onderzoek wordt een brede definitie van zorg gehanteerd. Naast de lokale preventieve zorg wordt ook de geïndiceerde zorg (jeugdzorg, GGZ, jeugd-LVB), de jeugdbescherming en de jeugdreclassering meegenomen in dit onderzoek. In totaal hebben zo’n 40 instellingen meegewerkt aan het onderzoek. Een lijst met deelnemende zorgaanbieders is opgenomen in Bijlage 3. Bij zorgaanbieders zijn gegevens opgevraagd over: -
het zorggebruik (aantal cliënten in zorg)
-
cliëntkenmerken (leeftijd, geslacht, herkomst, leefsituatie)
-
type zorg (bijv. ambulant, dagbehandeling of residentieel)
-
de zwaarte van de zorg (duur van de zorg in uren, dagdelen of dagen)
-
de kosten van de zorg (uitgedrukt in volume x prijs)
De gegevens over de financieringsstromen en kosten zijn gebaseerd op de gegevens van instellingen, subsidiebeschikkingen en jaarverslagen, alsmede kostprijzen en productiecijfers uit de registratiesystemen. Omdat de financiering bij de verschillende typen instellingen anders loopt en anders wordt geregistreerd staat een gedetailleerde beschrijving van de financieringsstromen, de berekening van de kosten en de bron in het betreffende hoofdstuk per type instelling.
De gegevens worden weergegeven in trajecten. Het aantal trajecten komt niet overeen met het aantal unieke cliënten, omdat cliënten meerdere trajecten kunnen volgen. Bij de verschillende vormen van
4
Het omzetten van persoonsgegevens in een niet herleidbare code (onomkeerbaar pseudoniem).
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
14
geïndiceerde zorg (bijvoorbeeld geïndiceerde jeugdzorg) worden wel het totaal aantallen jeugdigen in zorg genoemd. Tenzij anders aangegeven gaat het in de tabellen over trajecten altijd over lopende trajecten, dus trajecten van cliënten in zorg (stroomgegevens).
Om de privacy van jeugdigen te beschermen, presenteren we in de tabellen geen aantallen kleiner dan 5.
De etnische herkomst van de jeugdige is bepaald op basis van de definitie van het CBS, waarin het geboorteland van de ouders de bepalende factor is of een jeugdige als autochtoon of (niet) westers allochtoon wordt beschouwd.
Wat betreft woonplaats is uitgegaan van het adres van de ouders. Bij jeugdigen die in een instelling verbleven (bijv. LVB, jeugdzorg) was dit in veel gevallen echter niet voorhanden, waardoor voor sommige jeugdigen de residentiële voorziening het woonadres is. Instellingen voor residentiële zorg registreren het oorspronkelijke adres van hun cliënten op verschillende manieren. De ene instelling gaat uit van de gezagsdragende ouder, de andere registreert het laatste adres voordat het kind in residentiële zorg gaat. Dit kan ook een pleeggezin of een instelling zijn. Weer een andere instelling registreert het adres van de woonvorm waar het kind nu verblijft. Kortom, het is bij residentiële zorg niet altijd mogelijk om het adres van de ouders te bepalen. Dit betekent dat er bij residentiële voorzieningen mogelijk ook kinderen zijn opgenomen, waarvan de ouders niet in een van de gemeenten van de regio Rijnmond woonachtig zijn. Over het algemeen waren de gegevens van goede kwaliteit. Helaas waren bij sommige instellingen niet alle gevraagde gegevens beschikbaar. Indien er geen individuele trajecten konden worden herleid zijn de gegevens van de betreffende instelling niet gebruikt. Ook ontbraken er in enkele gevallen gegevens over de woongemeente of de leeftijd. Trajecten waarbij deze gegevens niet achterhaald konden worden zijn niet meegenomen in dit rapport. Om een inschatting te kunnen maken van het gemiste aantal trajecten door ontbrekende gegevens, is het percentage missende waarden vermeld in het betreffende hoofdstuk bij de soort instelling. Daarnaast waren gegevens over achtergrondkenmerken van cliënten vaak niet beschikbaar, vooral voor wat betreft leefsituatie (éénouder/meeroudergezin). Enkele lokale preventieve voorzieningen en landelijk werkende jeugdzorginstellingen hebben alleen geaggregeerde gegevens verstrekt. Een verdere afbakening van het onderzoek en de beperkingen van de verzamelde gegevens worden in Bijlage 7 weergegeven.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
15
Indexfiguren Om de aantallen trajecten van de gemeenten onderling en met de regio Rotterdam-Rijnmond als totaal op uniforme wijze te kunnen vergelijken, is gebruik gemaakt van figuren met staafdiagrammen. In deze figuren geven staven de indexcijfers weer per gemeente en de rode indexlijn geeft de referentiewaarde van de regio Rotterdam-Rijnmond weer. Een indexcijfer is een getal dat de verhouding uitdrukt van een grootheid tot een referentiewaarde; in dit geval de verhouding tussen het aantal trajecten per 1000 jeugdigen in een gemeente en het aantal trajecten per 1000 jeugdigen in de regio. Voor de referentiewaarde, het aantal trajecten per 1000 jeugdigen in de regio, is de index op 100 gesteld. Als een gemeente een indexcijfer boven 100 heeft, betekent dit dat er een hoger aantal trajecten per 1000 jeugdigen was in die gemeente dan in de regio; als dit cijfer lager is, was er een lager aantal trajecten per 1000 jeugdigen in deze gemeente. Op deze manier kunnen de gemeenten ook onderling worden vergeleken op hun verschil met de regio Rotterdam-Rijnmond.
De referentiewaarde (dus index=100) is in een voetnoot onderaan de grafiek opgenomen. Als een gemeente een indexcijfer heeft van bijvoorbeeld 160 en de referentiewaarde (aantal trajecten per 1000 jeugdigen in de regio) is bijvoorbeeld 50, betekent dit dat de betreffende gemeente dus (50x 160)/100= 80 trajecten per 1000 jeugdigen heeft; 30 trajecten meer per 1000 jeugdigen dan de regio, wat neer komt op 60% meer.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
16
2 Resultaten
2.1
Kenmerken jeugd
In deze paragraaf wordt per gemeente weergegeven hoe de samenstelling van de populatie jeugdigen is naar leeftijd, herkomst en leefsituatie.
Uit Tabel 1 blijkt dat in de gemeenten Rotterdam, Schiedam en Spijkenisse in absolute termen de meeste jeugdigen wonen. In verhouding tot het regionale gemiddelde wonen er veel jeugdigen in Lansingerland en Barendrecht.
Tabel 1 Kenmerken Jeugd 0 t/m 22 jaar in de gemeenten van regio Rotterdam-Rijnmond, peildatum 11-2011 Gemeente
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle ad IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen ad IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond
Totaal aantal inwoners
N
24.674 46.831 12.404 15.978 66.104 48.273 39.739 28.626 54.090 31.910 44.889 610.386 75.718 72.244 71.269 13.992 1.257.127
6.942 14.321 3.156 3.996 17.730 13.141 10.350 8.008 17.088 8.218 10.760 164.293 19.898 19.021 17.799 3.336 338.057
0 t/m 22 jaar % van totaal % van totaal gemeente 0 t/m 22 regio 28,1 2,1 30,6 4,2 25,4 0,9 25,0 1,2 26,8 5,2 27,2 3,9 26,0 3,1 28,0 2,4 31,6 5,1 25,8 2,4 24,0 3,2 26,9 48,6 26,3 5,9 26,3 5,6 25,0 5,3 23,8 1,0 26,9 100 Bron: CBS, bewerkt door GGD
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
17
De grootste groep jeugdigen is in alle gemeenten de groep van 4 tot en met 11 jaar (Tabel 2).
Tabel 2 Leeftijdscategorieën Jeugd 0 t/m 22 jaar in de gemeenten van de regio Rotterdam-Rijnmond, peildatum 1-1-2011 Gemeente Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond
0 t/m 22 jr N 6.942 14.321 3.156 3.996 17.730 13.141 10.350 8.008 17.088 8.218 10.760 164.293 19.898 19.021 17.799 3.336
0 t/m 3 jr % 18,1 16,8 13,0 13,7 16,8 15,9 15,6 14,9 19,5 16,6 15,1 18,0 17,1 15,6 16,4 12,5
4 t/m 11 jr % 37,7 39,9 35,2 36,6 33,8 36,8 34,6 36,3 39,5 35,0 32,6 31,8 33,8 32,5 33,3 36,9
12 t/m 17 jr % 25,8 25,9 29,7 29,2 27,0 27,7 27,6 27,6 25,2 26,0 28,4 23,3 25,7 27,3 26,6 30,8
18 t/m 22 jr % 18,5 17,4 22,1 20,6 22,4 19,5 22,2 21,1 15,8 22,4 23,9 27,0 23,5 24,6 23,7 19,8
338.057
17,2
33,6
25,1
24,1
Bron: CBS, bewerkt door GGD
Tabel 3 laat zien dat 41,9% van de jeugdigen in de regio Rotterdam-Rijnmond van allochtone afkomst is. Gemeenten met een relatief klein aandeel autochtonen in de bevolking (minder dan 60%) zijn: Rotterdam en Schiedam. Gemeenten met een relatief groot aandeel autochtonen in de bevolking (meer dan 90%) zijn: Goeree-Overflakkee en Bernisse.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
18
Tabel 3 Herkomst Jeugd naar gemeente, peildatum 1-1-2011 Gemeente
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond
Totaal jeugd 0 t/m 22 jr N 6.942 14.321 3.156 3.996 17.730 13.141 10.350 8.008 17.088 8.218 10.760 164.293 19.898 19.021 17.799 3.336 338.057
Autochtoon Surinamers Antillianen/ Arubanen
Kaapverdianen
Turken
Marokkanen
Overig allochtoon
% 1,0 2,5 0,0 0,2 2,3 0,1 0,5 0,7 2,3 7,8 1,6 11,3 4,6 1,1 4,2 0,2
% 9,0 10,7 7,8 9,3 18,3 4,4 11,4 8,4 9,6 11,3 10,9 18,8 16,6 14,4 13,9 9,6
6,7
15,4
% 81,0 76,1 91,2 88,1 62,5 94,7 80,7 87,8 84,0 65,6 81,9 40,7 54,2 72,2 65,4 88,6
% 5,5 5,3 0,5 1,0 8,3 0,5 1,7 1,5 2,4 2,6 2,0 9,6 4,3 5,8 2,7 0,3
% 1,3 1,4 0,3 0,8 5,2 0,2 2,4 0,8 0,6 2,8 1,0 5,5 3,6 3,9 3,5 1,1
% 0,4 0,6 0,1 0,1 1,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,2 0,3 2,9 1,8 0,7 0,4 0,2
% 1,8 3,4 0,1 0,6 2,3 0,1 3,2 0,7 1,0 9,6 2,3 11,1 14,8 2,0 10,0 0,1
58,1
6,5
3,9
1,7
7,7
Bron: CBS, bewerkt door GGD
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
19
2.2
Lokale preventieve voorzieningen 2.2.1
Inleiding
Lokale preventieve voorzieningen bieden preventieve zorg die gericht is op het signaleren en voorkomen van gezondheids- en psychosociale problemen van jeugdigen. Deze zorg wordt grotendeels door de gemeente gefinancierd. De zorg kan gericht zijn op het kind zelf, zoals bij jongerentrajecten of op het gezin of de ouders, zoals bij gezinscoaching. Het preventieve aanbod dat is meegenomen in deze rapportage bestaat uit: •
Gezinscoaching
•
Jongerentrajecten
•
Algemeen maatschappelijk werk (AMW)
•
Schoolmaatschappelijk werk (SMW)
•
Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak (DOSA) en Gemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak (GOSA)
In dit rapport ligt de nadruk op individuele zorg voor jeugd in het kader van opvoeden en opgroeien door professionals, waarvoor ook individueel cliëntregistraties worden bijgehouden. Om die reden is het uniforme deel van de jeugdgezondheidszorg (consultatiebureau, periodieke gezondheidsonderzoeken) buiten beschouwing gelaten.
2.2.2
Gezinscoaching
Voor gezinnen die kampen met problemen op persoonlijk en sociaal-economisch vlak, waarbij meerdere problemen gelijktijdig spelen en de problematiek weerbarstig is, zet de gemeente preventieve gezinscoaching in. In Tabel 4 staan de verschillende vormen en aanbieders van preventieve gezinscoaching. De trajecten verschillen in doelgroep en aanpak.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
20
Tabel 4 Overzicht aanbod Gezinscoaching regio Rotterdam-Rijnmond Organisatie CJG FlexusJeugdplein Humanitas Cluster Maatschappelijke Ontwikkeling, Gemeente Rotterdam (voorheen SoZaWe) Bureau Frontlijn (Directie Veiligheid, gemeente Rotterdam) Kwadraad
Gezinscoaching Gezinskracht Gezinscoaching Nieuwe Stijl Gezinscoaching Huiselijk Geweld Jouw Project Sociale Teams
Gemeente Rotterdam Alle regiogemeenten m.u.v. Goeree-Overflakkee Rotterdam Rotterdam
Gezinscoaching
Rotterdam
Gezinscoaching
Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland
Bij de sociale teams gaat het om basiscoaches, die zich vooral richten op het op orde brengen van de basis en versterking van de zelfredzaamheid van het gezin. Preventieve gezinscoaching is een nietgeïndiceerde vorm van zorg. Geïndiceerde gezinscoaching valt onder de ambulante trajecten jeugdhulpverlening die worden uitgevoerd door de instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp (zie paragraaf 2.3.3).
De GGD is de regisserende en subsidiërende dienst van de meeste preventieve gezinscoaching in Rotterdam. Een uitzondering hierop vormen de sociale teams die aangestuurd worden door de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De overige regiogemeenten subsidiëren de gezinscoaching in hun eigen gemeenten, onder meer met RAS5 gelden.
In Tabel 5 is het aantal lopende gezinscoachingstrajecten weergegeven voor 2010 en 2011 naar gemeente. Er is gebruik gemaakt van gegevens van FlexusJeugdplein, Bureau Frontlijn, Humanitas, 6
SoZaWe en Kwadraad. Voor CJG (Gezinskracht) waren alleen gegevens beschikbaar voor 2011. De sociale teams van Sociale Zaken zijn pas halverwege 2010 begonnen. Daardoor waren er alleen gegevens voor het derde en vierde kwartaal beschikbaar.
Het overzicht voor gezinscoaching is niet geheel compleet. Er waren organisaties die de gevraagde gegevens niet (op tijd) of op de juiste wijze konden leveren. Hierdoor zijn de aantallen in Tabel 5 voor de regiogemeenten relatief laag. Uit Figuur 1 blijkt dat in Capelle aan den IJssel en Rotterdam relatief meer gezinscoachingstrajecten worden uitgezet t.o.v. het aantal jeugdigen in de gemeente. Voor de overige gemeenten ligt dit lager. Dit is deels te verklaren doordat de gegevensverzameling niet compleet is. Of wellicht doordat dit type zorg in de regiogemeenten op een andere manier wordt 5
RAS betekent Regionale Agenda Samenleving. De gemeenten ontvangen in de periode 2009-2012 RAS middelen van de provincie Zuid-Holland voor de inkoop van niet-geïndiceerde zorg met als doel het terugdringen van de instroom in de jeugdzorg en het bevorderen van de uitstroom. 6 Vanaf 2013: Cluster Maatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd en Onderwijs
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
21
geboden, bijvoorbeeld door het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW), waar ouders ook terecht kunnen voor problemen binnen het gezin. In paragraaf 2.2.3. staat gezinsbegeleiding via AMW verder beschreven.
Tabel 5 Aantal lopende gezinscoachingstrajecten voor gezinnen woonachtig in de regio RotterdamRijnmond in 2010 en 2011 naar gemeente Gemeente Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio RotterdamRijnmond
2010* N
2011** N
%
%
6 14 <5 <5 104 <5 15 25 15 27 18 1.350 66 47 94 <5
0,3 0,8 0,2 0,1 5,8 0,1 0,8 1,4 0,8 1,5 1,0 75,4 3,7 2,6 5,2 0,2
8 21 7 <5 131 <5 15 32 27 27 29 1.774 89 66 59 <5
0,3 0,9 0,3 0,0 5,7 0,0 0,7 1,4 1,2 1,2 1,3 77,5 3,9 2,9 2,6 0,2
1.791
100
2.290
100
*2010: Flexus Jeugdplein, Humanitas, 3e en 4e kwartaal SoZaWe, Bureau Frontlijn, en Kwadraad **2011: Flexus Jeugdplein, Humanitas, SoZaWe, Bureau Frontlijn, CJG, en Kwadraad
In Tabel 5 is een toename te zien van het aantal trajecten tussen 2010 en 2011. Deze toename wordt veroorzaakt door het ontbreken van gegevens van het CJG (Gezinskracht) in 2010 (ca. 300 trajecten) en een toename van het aantal trajecten bij FlexusJeugdplein (ca. 250 trajecten meer in 2011).
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
22
Figuur 1 Index gezinscoachingtrajecten per gemeente t.o.v de totale regio Rotterdam-Rijnmond* 180 160 140 120 100 80 60 40 20
Al
br an ds w Ba a re ar d nd re c Be ht Ca rn iss pe e lle Br aa ie n G lle d oe re e n IJ e s O ve sel rfl Kr He a im lle k ke pe e v n aa oe t s n d e luis n La IJ ss ns e in ge l rla nd M aa ss lu Ri d d is er k Ro erk tte rd Sc am hi e Sp dam ijk en is Vl aa s e rd W inge es n tv oo rn e
0
2010
2011
Rijnmond
*Index Regio 2010: 5,3 trajecten per 1000 jeugdigen; Index Regio 2011: 6,8 trajecten per 1000 jeugdigen
2.2.3
Gezinsbegeleiding via algemeen maatschappelijk werk
Algemeen Maatschappelijk Werk is laagdrempelige hulpverlening voor mensen die zelf hun problemen niet (meer) kunnen oplossen. Mensen kunnen er onder andere terecht voor problemen rondom relaties, opvoeding, ouderschap, echtscheiding, financiële problemen. Voor kinderen en jongeren kan het gaan om problemen rondom scheiding, zelfvertrouwen, rouwverwerking of geldzorgen.
Het aanbod van het Algemeen Maatschappelijk Werk voor dit rapport is te verdelen in twee groepen. Het aanbod voor ouders met vragen rondom opvoeding en het gezin en het aanbod voor jongeren zelf. Het aanbod voor de jongeren zelf staat in de volgende paragraaf bij de jongerentrajecten.
Voor de regio Rotterdam-Rijnmond hebben vier aanbieders gegevens geleverd over gezinsbegeleiding voor dit rapport. MDNW (Maassluis, Vlaardingen, Schiedam), Careyn (Goeree-
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
23
Overflakkee, Hellevoetsluis, Rotterdam (Rozenburg), Spijkenisse), Vivenz (Albrandswaard, Barendrecht, Ridderkerk) en Kwadraad (Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland). De gegevens van MDNW zijn niet meegenomen, omdat deze niet uit te splitsen waren naar AMW algemeen en AMW opvoedondersteuning.
In Tabel 6 is het aantal cliënten weergegeven dat gezinsbegeleiding ontving bij Careyn, Vivenz en Kwadraad. Van Careyn zijn er alleen cijfers over 2011 beschikbaar. Over de andere regiogemeenten is er geen informatie beschikbaar, gevonden of ontvangen. Tabel 6 Aantal cliënten* met opvoedingsondersteuning bij het AMW in de regio Rotterdam-Rijnmond in 2010 en 2011 naar gemeente Gemeente Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland** Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio RotterdamRijnmond
2010 N 20 63
%
2011 N
%
23 48
13 <5 40
29
140
110 6 7
* Voor Careyn was alleen het aantal trajecten beschikbaar ** Het opvoedadviespunt van Kwadraad is alleen voor Lansingerland
Doordat de gegevens op geaggregeerd niveau zijn opgeleverd, is het niet mogelijk om uitspraken te doen over het aantal kinderen met een traject. Ook uitspraken over de verdeling van geslacht, leeftijd en etnische herkomst zijn hierdoor niet mogelijk.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
24
2.2.4
Jongerentrajecten en algemeen maatschappelijk werk
Bepaalde jeugdzorg-, welzijns- en maatschappelijk werk-instellingen bieden ondersteuning en coaching aan jongeren d.m.v. zogenaamde jongerentrajecten of algemeen maatschappelijk werk. Het type aanbod en de aanbieders van jongerentrajecten staan vermeld in Tabel 7. De trajecten verschillen in doelgroep en aanpak.
Tabel 7 Overzicht aanbod Jongerentrajecten/ algemeen maatschappelijk werk voor jongeren Organisatie Careyn
Jongerentrajecten AMW
FlexusJeugdplein
Stichting Welzijn Feijenoord Stichting Welzijn E25 Kwadraad
Pak je Kans Kernpunt Pak je Kans Nieuwe Perspectieven Nieuwe Perspectieven bij terugkeer Nieuwe Perspectieven Jongereninterventieteam AMW
Vivenz
AMW
Humanitas
Gemeente Bernisse, Brielle, GoereeOverflakkee, Hellevoetsluis, Rotterdam (Rozenburg), Spijkenisse, Westvoorne Alle regiogemeenten m.u.v. Goeree-Overflakkee Rotterdam
Rotterdam Schiedam, Vlaardingen Capelle aan den IJssel,Krimpen aan den IJssel, Lansingerland Albrandswaard, Barendrecht, Ridderkerk
De GGD is de regisserende en subsidiërende dienst van de meeste jongerentrajecten in Rotterdam. Een uitzondering hierop vormen de jongerentrajecten die een product zijn van het Jongerenloket (zie paragraaf 2.2.6), die vallen onder de dienst Jeugd Onderwijs Samenleving (JOS)7. De overige regiogemeenten subsidiëren de jongerentrajecten en het algemeen maatschappelijk werk in hun eigen gemeenten.
In Tabel 8 staan het aantal jongerentrajecten en het aantal trajecten AMW weergegeven in 2010 en 2011 naar gemeente. Ook voor jongerentrajecten bleek het moeilijk om van alle organisaties de gegevens (op tijd) te verkrijgen. Het beeld is nu echter redelijk compleet.
7
Vanaf 2013: Cluster Maatschappelijke Ontwikkeling, Jeugd en Onderwijs
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
25
Tabel 8 Totaal aantal jongerentrajecten en trajecten AMW* voor jongeren woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond in 2010 en 2011 naar gemeente Gemeente Albrandswaard Barendrecht
2010** N 29
% 1,7
117
6,7
64
3,9
1
0,1
8
0,5
25
1,4
14
0,9
100
5,7
127
7,8
22
1,3
52
3,2
61
3,5
62
3,8
52
3,0
40
2,5
69
3,9
78
4,8
47
2,7
6
0,4
154
8,8
122
7,5
737
42,1
821
50,4
126
7,2
70
4,3
130
7,4
91
5,6
64
3,7
34
2,1
16
0,9
10
0,6
Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond
2011*** N % 29 1,8
1750
100
1628
100
* Voor Careyn, Vivenz en Welzijn E25 was alleen het aantal cliënten beschikbaar, dit kan tot een lichte overschatting van het aantal trajecten hebben geleid **2010: Careyn, Flexus Jeugdplein, Humanitas, St. Welzijn E25, Kwadraad, Vivenz ***2011: Careyn, Flexus Jeugdplein, Humanitas, SWF, St. Welzijn E25, Kwadraad, Vivenz
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
26
Figuur 2 Index jongerentrajecten en trajecten AMW per gemeente t.o.v de totale regio RotterdamRijnmond* 300
250
200
150
100
50
Al
br an ds w Ba a re ar d nd re c Be ht Ca rn is s pe e lle aa Br ie n G lle d oe re e n IJ e s O ve sel rfl Kr He a im lle k ke pe e v n aa oe t sl n d e uis n La IJ ss ns e in ge l rla nd M aa ss lu Ri d d is er k Ro erk tte rd Sc am hi e Sp dam ijk en is Vl aa se rd W inge es n tv oo rn e
0
2010
2011
Rijnmond
*Index Regio 2010: 5,2 trajecten per 1000 jeugdigen; Index Regio 2011: 4,8 trajecten per 1000 jeugdigen
Met name in Ridderkerk worden meer jongerentrajecten en trajecten AMW uitgezet in verhouding tot het aantal jongeren dan in de andere gemeenten (Figuur 2). Ook in Barendrecht en Capelle aan den IJssel worden naar verhouding veel jongerentrajecten uitgezet. Dit wordt grotendeels verklaard doordat we uit deze gemeenten gegevens hebben gekregen van andere aanbieders dan alleen FlexusJeugdplein.
Doordat een deel van de gegevens op geaggregeerd niveau is opgeleverd, is het niet mogelijk om uitspraken te doen over het aantal kinderen met een traject. Ook uitspraken over de verdeling van geslacht, leeftijd en etnische herkomst zijn hierdoor niet mogelijk.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
27
2.2.5
Schoolmaatschappelijk werk
Schoolmaatschappelijk werk (SMW) is kortdurende hulpverlening en schoolondersteuning voor jeugdigen met ontwikkelings- en opvoedproblemen in het onderwijs. Het SMW vormt een schakel tussen onderwijs en jeugdhulpverlening. De taken van de schoolmaatschappelijk werker bestaan uit het ondersteunen van de school in het bieden van zorg, het verlenen van directe hulpverlening aan ouders en jeugdigen en het verwijzen en toeleiden naar speciale en geïndiceerde zorg (Servicepunt SMW, 2011). Jeugdigen in de regio Rotterdam-Rijnmond worden met SMW begeleid in scholen voor (speciaal) basisonderwijs, (speciaal) voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs (ROC’s).
Voor het regulier basisonderwijs in Rotterdam zijn er naast FlexusJeugdplein verschillende kleine aanbieders op de markt: Thermiek, MDA, SWF/Motief, SMOOR, CVD, SMDC, SMDD, Stichting Dock, PCBO. MEE Rotterdam Rijnmond is de aanbieder voor het SMW op scholen voor speciaal basisonderwijs en speciaal voortgezet onderwijs (praktijkscholen). FlexusJeugdplein is de aanbieder voor het voortgezet onderwijs en op de ROC’s (Bams e.a., 2011).
Vanuit de regiogemeenten zijn er gegevens over SMW beschikbaar van Careyn, St. De Vluchtheuvel (Krimpen aan den IJssel) en Kwadraad (Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland). Uit de gegevens van De Vluchtheuvel was het aantal trajecten niet af te leiden, alleen het aantal contacten. Deze zijn dan ook weggelaten uit de analyse.
Het SMW wordt gefinancierd door de (deel)gemeenten en in sommige gemeenten betalen de schoolbesturen een deel. Sommige samenwerkingsverbanden van scholen financieren het SMW (gedeeltelijk) vanuit de Impulsgelden van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Servicepunt SMW, 2011). Niet alle aanbieders hebben gegevens geleverd. Ook ontbreken de gegevens over aantal trajecten en cliënten voor het voortgezet onderwijs (FlexusJeugdplein) en het speciaal onderwijs (MEE). Dit betekent dat alleen schoolmaatschappelijk werk in het basisonderwijs wordt gepresenteerd (zie Tabel 9).
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
28
Tabel 9 Aantal SMW trajecten voor basisschoolleerlingen woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond in 2010 en 2011 naar gemeente Gemeente
2010
2011
N
%
N
%
7 8 <5
0,2 0,2 0,0
8 8 17
0,2 0,2 0,3
Brielle Capelle aan den IJssel
<5 412
0,0 8,8
<5 447
0,1 9,0
Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis
52 129
1,1 2,8
97 212
1,9 4,2
Krimpen aan den IJssel* Lansingerland
<5 6
0,0 0,1
<5 <5
0,0 0,1
Maassluis Ridderkerk
5 <5
0,1 0,0
<5 <5
0,1 0,0
Rotterdam** Schiedam
2.808 507
60,2 10,9
2.712 589
54,3 11,8
Spijkenisse Vlaardingen
257 469
5,5 10,1
352 539
7,0 10,8
<5
0,0
<5
0,0
4.666
100
4.994
100
Albrandswaard Barendrecht Bernisse
Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond *exclusief De Vluchtheuvel
** exclusief gegevens van FlexusJeugdplein, MEE en PCBO
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
29
2.2.6
Plusopvang en Sociaal Medische Indicatie Kinderopvang
In de regio Rotterdam-Rijnmond is het mogelijk dat bepaalde kinderen met gedragsproblemen toch van reguliere kinderopvang gebruik kunnen maken (Plusopvang). Ook bieden gemeenten aan kinderen uit problematische gezinnen op sociaal medische indicatie tijdelijke kinderopvang aan. Over plusopvang en sociaal medische kinderopvang zijn geen aantallen beschikbaar voor de regiogemeenten. Er zijn alleen financiële gegevens bekend. Deze zijn opgenomen in paragraaf 2.2.8.
Plusopvang: Plusopvang is bedoeld voor kinderen van 0 tot 13 jaar met problemen die te zwaar zijn voor de reguliere groep in een kinderdagverblijf. De plus vertaalt zich naar kleinere groepen, hoger opgeleide leid(st)ers en samenwerking met hulpverlenende instanties zoals het maatschappelijk werk. Plusopvang is duurder dan gewone opvang. De gemeente Rotterdam heeft uit eigen middelen een budget beschikbaar gesteld voor de kosten van deze opvang. Die extra kosten komen bovenop de kosten van een reguliere kindplaats die in het algemeen vergoed wordt vanuit de Wet Kinderopvang. De Plusopvang vindt plaats op basis van indicatie, afgegeven door de GGD of de gemeente.
Sociaal Medische Indicatie Kinderopvang (SMIK): Gezinnen met problemen, zoals gezondheidsproblemen, sociale problemen, psychische problemen, of meerdere problemen tegelijk kunnen baat hebben bij tijdelijke kinderopvang. De problemen moeten zodanig groot zijn dat deze een serieuze bedreiging vormen voor de ontwikkeling van een kind.
Door de regeling SMIK kunnen ouders/verzorgers op grond van een sociaal medische indicatie aanspraak maken op een vergoeding van de kinderopvangkosten. Het gaat om ouders die niet onder de Wet Kinderopvang vallen. De indicatie voor een SMIK wordt afgegeven door de GGD of de gemeente. Een groot deel van de kosten wordt vergoed door de gemeente. Ouders betalen een beperkte eigen bijdrage. SMIK is een tijdelijke, éénmalige, ondersteunende maatregel.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
30
2.2.7
DOSA/GOSA
DOSA/GOSA ((Deel)Gemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak) richt zich op een sluitende aanpak van risico- en probleemjongeren in alle gemeenten van de regio Rotterdam-Rijnmond. Binnen elke gemeente is er afstemming tussen de preventieve (DOSA/GOSA regisseur), curatieve (BJZ), en repressieve keten (politie). De kern van DOSA/GOSA is dat tussen alle voorzieningen en instanties op gemeentelijk, stedelijk en regionaal niveau, korte lijnen bestaan. Een belangrijk onderdeel bij de werkwijze van DOSA/GOSA is dan ook de melding op één centraal punt van alle signalen over risicojongeren. Dit centrale punt stemt deze signalen vervolgens af met de voorzieningen en instanties die hierover gaan, waardoor snel de juiste interventie aan de jongeren aangeboden kan worden. Zo zorgt DOSA/GOSA, samen met de partners, er bijvoorbeeld voor dat risico- en probleemjongeren (weer) naar school of aan het werk gaan of indien nodig in een hulpverleningstraject geplaatst worden. DOSA/GOSA levert geen zorg, maar is verantwoordelijk voor regie op zorg. De meeste kinderen die worden aangemeld in DOSA/GOSA zijn tussen 12 en 19 jaar.
Tabel 10 geeft een overzicht van het aantal jeugdigen van 0 tot en met 22 jaar binnen lopende DOSA/GOSA zaken in 2010 en 2011
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
31
Tabel 10 Aantal jeugdigen 0 t/m 22 jaar woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond binnen DOSA/GOSA zaken in 2010 en 2011 naar gemeente Gemeente Albrandswaard Barendrecht Bernisse* Brielle** Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee*** Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam**** Spijkenisse* Vlaardingen Westvoorne* Totaal regio Rotterdam-Rijnmond *
2010 N 26 89 74 34 54 43 35 54 65 1.257 500 80 2.311
2011 % 1 4 3 1 2 2 2 2 3 54 22 3 100
N 20 84 5 14 117 27 79 45 35 33 102 1.681 500 31 82 2.875
% 1 3 0 0 4 1 3 2 1 1 4 58 17 1 3 1 100
In Bernisse, Spijkenisse en Westvoorne was er geen GOSA regisseur werkzaam in 2010.
** De cijfers van Brielle betreffen de periode vanaf maart 2011. *** De cijfers van Goeree-Overflakkee betreffen de periode vanaf mei 2010. **** De cijfers van Schiedam zijn een ruwe schatting.
De gegevens zijn niet compleet, dit geldt met name voor het kalenderjaar 2010. Soms ontbreekt een registratie of was er (tijdelijk) geen GOSA regisseur werkzaam. Een deel van de gegevens is op geaggregeerd niveau opgeleverd. Hierdoor is het niet mogelijk om uitspraken te doen over de verdeling van geslacht en leeftijd.
De jeugdigen zijn ingedeeld bij de gemeente waar het deze zijn geregistreerd in DOSA/GOSA. Hiervoor is gekozen omdat een jeugdige alleen in aanmerking komt voor registratie in een DOSA/GOSA wanneer deze in de GBA in de desbetreffende gemeente staat ingeschreven. In de beschikbare data staan de laatst bekende postcode of gemeente van het woonadres van de jeugdige. Wanneer een jeugdige bijvoorbeeld in 2012 is verhuisd kan het lijken alsof deze in het jaar van zorg niet in de gemeente van registratie woonde.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
32
2.2.8
Financiering preventief zorgaanbod
Preventief zorgaanbod wordt op verschillende manieren gefinancierd, het merendeel op basis van gemeentelijke subsidies en RAS middelen. De gemeenten ontvingen in de periode 2009-2012 RAS middelen van de provincie Zuid-Holland voor de inkoop van niet-geïndiceerde zorg met als doel het terugdringen van de instroom in de jeugdzorg en het bevorderen van de uitstroom. De gemeente Rotterdam heeft hier geen recht op. Schoolmaatschappelijk werk wordt deels door schoolbesturen gefinancierd in de meeste gemeenten.
Tabel 11 en Tabel 12 geven inzicht in de besteding van RAS middelen aan jongerencoaching, gezinscoaching, licht ambulante hulpverlening, begeleiding bij ouderschap/scheiding, RESET (een methodiek voor intensieve thuisbegeleiding), en pedagogische advisering. Voor 2010 was geen uitsplitsing per gemeente naar type zorg bekend.
Tabel 11 Besteding RAS gelden in 2010, in euro’s Gemeente
Bedrag in euro’s
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle ad IJssel Hellevoetsluis Krimpen ad IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam (Rozenburg) Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Subtotaal Nazorg na jeugdzorg Totaal Stadsregio Rotterdam
18.776 102.348 14.246 722 52.879 92.379 98.838 109.636 133.462 103.730 47.214 165.463 124.998 204.849 44.576 1.314.116 195.027 1.509.143
Tabel 11 en Tabel 12 zijn berekend op basis van het aantal cliëntcontacturen en de verantwoording van de subsidie. FlexusJeugdplein verzorgde 85% van het aanbod in 2010 en werkte met een aantal onderaannemers voor de overige 15%. In Tabel 11 en 12 staat een bedrag voor nazorg na jeugdzorg dat niet onder te verdelen is naar gemeente.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
33
Tabel 12
Besteding RAS gelden in 2011, in euro’s Gemeente
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle ad IJssel Hellevoetsluis Krimpen ad IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Subtotaal
Jongerencoaching 7.194
3.122 13.846 17.646 15.610 6.923 26.334 25.791 2.715 35.293 271
Gezinscoaching 20.090 38.550 3.801 4.072 11.538 7.194 50.360 53.346 21.040 32.849 146.193 19.818 61.219 7.330
Licht ambulante hulpverlening
Ouderschap/ scheiding
RESET
Pedag. advisering
Overig
1.086 24.976 950
2.172
1.629 10.316 1.900 814 20.768 6.651 13.438 40.179 19.411
6.516 2.172 3.801 3.258
8.009 3.122
1.900 21.176
82.666
39.636 33.528 26.062
3.258 9.095 12.352 7.059 2.172
63.798 2.986
Nazorg na jeugdzorg Totaal Stadsregio Rotterdam In Tabel 13 en 14 zijn gemeentelijke subsidies van het preventieve aanbod van zorg voor jeugd in 2010 en 2011 weergegeven per gemeente.
34
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Totaal
28.370 63.527 16.832 10.316 137.369 76.965 56.061 106.556 74.793 69.092 194.516 138.863 122.981 12.760 1.109.000 655.974 1.764.974
Tabel 13 Gerealiseerde subsidies van preventieve zorg voor jeugd, regio Rotterdam-Rijnmond, in euro’s in 2010 Gemeente
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond
Individuele opvoedingsondersteuning 9.000 12.272 13.000* 22.600 22.493 58.667 10.000 25.385 78.574 52.355 523.452 169.485
Gezinscoaching 15.000 54.880
Jongerencoaching 15.000 66.100 2.503
10.000* 209.405 42.652 76.074 15.131 26.403 75.000 77.575 15.000 73.046** 4.266.391 925.961 129.580 240.000 107.000 131.823 178.878 47.187**
AMW
120.000 360.000 75.502 112.432 644.019 299.160 278.467 292.883 260.000 403.804
796.160 679.171 753.403 51.615
SMW
88.000 277.000 35.617 82.980 383.257 74.112 258.656 151.870 100.000 100.000 198.400 1.326.800*** 300.000 345.843 472.000 35.179
Sociaal Medische Kinderopvang 20.000 121.022
Begeleiding WMO
Overig
15.000
13.495 30.555
100.068 36.434 4.985.813 163.578 73.500
21.000 89.000 23.000
4.327.323 46.012 220.000
Totaal
282.000 891.274 113.622 218.412 1.292.828 517.632 559.616 529.823 445.000 721.832 386.454 15.832.288 1.748.685 1.964.466 1.802.089 133.981 27.440.002
* Dit bedrag is een schatting op basis van de bedragen voor 2012. ** Dit is gezins- en jongerencoaching samen. ***Dit bedrag is alleen voor SMW basisonderwijs
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
35
Tabel 14 Gerealiseerde subsidies van preventieve zorg voor jeugd, regio Rotterdam-Rijnmond, in euro’s in 2011 Gemeente
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond
Individuele opvoedingsondersteuning 9.000 12.272 13.000* 22.600 22.493 57.934 18.000 27.651 103.541 54.785 523.452 218.984 11.850
Gezinscoaching
Jongerencoaching
22.500 54.880 2.220 10.000* 227.265 46.526 17.738 94.000 71.488 67.806** 4.753.177 163.053 90.000 133.268 25.629**
20.000 66.100 68.653 52.520 36.992
5.000 17.748 560.227 240.000 107.000 165.520
AMW
120.000 360.000 46.589 168.981 681.594 316.116 280.995 287.024 260.000 371.233
763.170 548.842 772.923 65.530
* Dit bedrag is een schatting op basis van de bedragen voor 2012. ** Dit is gezins- en jongerencoaching samen. ***Dit bedrag is alleen voor SMW basisonderwijs
36
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
SMW
88.000 277.000 75.993 387.442 76.063 258.656 187.153 100.000 97.489 1.368.374*** 300.000 345.843 472.000 35.736
Sociaal Medische Kinderopvang 20.000 121.022
Begeleiding WMO
Overig
15.000
7.500
42.745
117.325 30.555
3.000
99.234 218.170 3.933.633 118.410 73.500
31.100 19.000 89.000 18.000
1.937.217 49.012 220.000
Totaal
302.000 891.274 117.462 267.974 1.508.891 528.852 565.144 549.849 477.000 684.843 420.617 12.552.628 1.707.430 1.924.137 1.854.195 138.745 24.491.041
2.3
Jeugdzorg 2.3.1
Inleiding
In dit hoofdstuk richten we ons op de geïndiceerde jeugdzorg, die vanuit de Stadsregio Rotterdam wordt gefinancierd. Voor dit onderzoek hebben we gegevens opgevraagd van Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, instellingen voor jeugd en opvoedhulp en landelijke werkende jeugdzorginstellingen.
2.3.2
Cliënttrajecten bij Bureau Jeugdzorg
Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam geeft indicaties af voor provinciaal geïndiceerde jeugdzorg en de jeugd geestelijke gezondheidszorg, biedt case management, crisisinterventies en begeleiding bij tijdelijke huisverboden. Bureau Jeugdzorg voert daarnaast jeugdbescherming en jeugdreclassering uit en omvat het Advies en Meldpunt Kindermishandeling en de Kindertelefoon. Bureau Jeugdzorg richt zich op kinderen, jongeren en opvoeders bij vragen en problemen rond opgroeien en opvoeden. Bureau Jeugdzorg valt onder de verantwoordelijkheid van de Stadsregio Rotterdam. In Tabel 15 en Tabel 16 worden voor de maatregelen jeugdbescherming (OTS en voogdij)8 en jeugdreclassering het aantal jeugdigen weergegeven met een lopend traject in 2010 en 2011 en het aantal jeugdigen met toegang tot jeugdzorg. Toegang betekent dat de aanmelding van de jeugdige door Bureau Jeugdzorg is geaccepteerd en de jeugdige een vrijwillig zorgtraject heeft. Het gaat hierbij zowel om indicaties voor zorg geleverd door de Jeugd- en Opvoedinstellingen, als indicaties voor de jeugd-GGZ. Voor de gegevens over 2010 en 2011 ontbrak bij 6% (respectievelijk; N=663 en N=663) trajecten informatie over de postcode of de woonplaats en bij 0,4% (respectievelijk; N=22 en N=44) trajecten informatie over de leeftijd of betrof het gegevens over jeugdigen ouder dan 22 jaar. In 2010 werden de trajecten gebruikt door 8.043 jeugdigen woonachtig in de 9
Stadsregio Rotterdam . In 2011 waren dit 8.043 jeugdigen.
Voor Goeree-Overflakkee is het aantal gerealiseerde indicatiebesluiten voor 2010 en 2011 respectievelijk 224 en 214. Dit is inclusief indicaties voor de jeugd-GGZ en voor cliënten vanuit de jeugdbescherming en jeugdreclassering voor geïndiceerde jeugdhulpverlening (Bron: Tympaan Instituut). Deze gemeente wordt niet gefinancierd en geïndiceerd vanuit de Stadsregio Rotterdam, maar is wel onderdeel van de regio Rotterdam-Rijnmond.
8
Dit is inclusief voorlopige OTS en voorlopige voogdij. Er worden geen gegevens in de tabellen gepresenteerd over Goeree-Overflakkee. Deze gemeente valt niet onder het werkgebied van Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam. 9
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
37
Tabel 15 Aantal jeugdigen met een cliënttraject bij Bureau Jeugdzorg in 2010 (0 t/m 22 jaar) per gemeente Gemeente
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal Stadsregio Rotterdam
38
Toegang jeugdzorg/ Vrijwillige jeugdzorg N % 53 1,4 136 3,5 23 0,6 59 1,5 228 5,9 138 3,6
OTS
Voogdij
Jeugdreclassering
N 14 43 7 11 150 69
% 0,5 1,5 0,2 0,4 5,1 2,4
N <5 13 <5 <5 37 14
% 0,5 2,2 0,2 0,0 6,2 2,3
N 8 19 <5 8 61 26
% 0,7 1,6 0,3 0,7 5 2,1
103 122 92 90 2029 228 295 217 31
2,7 3,2 2,4 2,3 52,8 5,9 7,7 5,6 0,8
25 35 66 50 1801 223 254 172 8
0,9 1,2 2,3 1,7 61,5 7,6 8,7 5,9 0,3
6 <5 12 13 417 25 24 29 <5
1,0 0,7 2,0 2,2 69,4 4,2 4,0 4,8 0,5
12 17 36 14 824 73 47 56 5
1 1,4 3 1,2 68,1 6 3,9 4,6 0,4
3844
100
2.928
100
601
100
1.210
100
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Tabel 16 Aantal jeugdigen met een cliënttraject bij Bureau Jeugdzorg in 2011 (0 t/m 22 jaar) per gemeente Gemeente
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal Stadsregio Rotterdam
Toegang jeugdzorg/ Vrijwillige jeugdzorg N % 57 1,5 137 3,6 15 0,4 36 0,9 241 6,3 148 3,9 84 2,2 118 3,1 96 2,5 91 2,4 2078 54,3 201 5,3 286 7,5 211 5,5 26 0,7
N 14 52 11 18 157 70 30 58 61 39 1.819 216 246 160 10
% 0,5 1,8 0,4 0,6 5,3 2,4 1,0 2,0 2,1 1,3 61,4 7,3 8,3 5,4 0,3
N <5 13 <5 34 15 5 <5 12 13 453 28 24 32 5
% 0,3 2,0 0,2 5,3 2,3 0,8 0,5 1,9 2,0 70,8 4,4 3,8 5,0 0,8
N 8 27 5 10 65 26 13 24 24 17 888 82 54 62 6
% 0,6 2,1 0,4 0,8 5 2 1 1,8 1,8 1,3 67,7 6,3 4,1 4,7 0,5
3.825
2.961
100
640
100
1.311
100
100
OTS
Voogdij
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Jeugdreclassering
39
Figuur 3 Index van het totaal aantal lopende trajecten Bureau Jeugdzorg per gemeente t.o.v. 0 t/m 17 jarigen in de totale stadsregio Rotterdam* 140 120 100 80 60 40 20
Ca Br pe ie lle lle ad IJ He ss el lle vo Kr et im sl pe ui n s ad I J La ss ns el in ge rla nd M aa ss lu is Ri dd er ke rk Ro tte rd am Sc hi ed am Sp ijk en iss Vl e aa rd in ge W n es tv oo rn e
Al
br an ds w aa Ba rd re nd re ch t Be rn iss e
0
2010
2011
Rijnmond
*Index Regio 2010: 34,9 trajecten per 1000 jeugdigen; Index Regio 2011: 35,5 trajecten per 1000 jeugdigen
Uit Tabel 15 en Tabel 16 is af te lezen dat in absolute zin de meeste trajecten bij Bureau Jeugdzorg worden verleend aan jeugdigen in de gemeenten Rotterdam, Capelle aan den IJssel, Schiedam, Spijkenisse en Vlaardingen. De gemeenten Bernisse en Westvoorne hebben de laagste aantallen. In Figuur 3 zijn alle trajecten van Bureau Jeugdzorg uit Tabel 15 en Tabel 16 bij elkaar opgeteld. In Figuur 3 is te zien dat er vooral in Rotterdam en Spijkenisse meer trajecten bij Bureau Jeugdzorg lijken te zijn dan men zou verwachten ten opzicht van het aantal trajecten per 1000 jeugdigen in de gehele regio. In Figuren 4, 5 en 6 worden de achtergrondkenmerken van de jeugdigen met een BJZ traject gepresenteerd.
40
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Figuur 4 Verdeling leeftijd voor jeugdigen met een traject bij BJZ traject in 2011 % 90 80 70 60 Toegang jeugdzorg 50
OTS Voogdij
40
Jeugdreclassering 30 20 10 0 0 t/m 3 jaar
4 t/m 11 jaar
12 t/m 17 jaar
18 t/m 22 jaar
Figuur 5 Verdeling herkomst voor jeugdigen met een traject bij BJZ in 2011 % 80% 70% 60% 50% Toegang jeugdzorg OTS
40%
Voogdij Jeugdreclassering
30%
20% 10% 0% Autochtoon
Westers
Niet-Westers
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
41
Figuur 6 Verdeling leefsituatie voor jeugdigen met een gedwongen traject (OTS en jeugdreclassering) bij BJZ in 2011 % 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 In éénoudergezin
In meeroudergezin
Anders
Onbekend
Wat betreft achtergrondkenmerken zijn er in 2011 meer jongens dan meisjes uit de Stadsregio Rotterdam met een traject bij Bureau Jeugdzorg. Het percentage jongens is respectievelijk 61% voor de vrijwillige jeugdzorg, 51% voor OTS, 55% voor de voogdij en 77% voor de jeugdreclassering. Uit Figuur 4 blijkt dat de meeste jeugdigen met een traject, jeugdigen zijn in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar. Hierbij moet worden opgemerkt dat de OTS en de voogdij worden beëindigd bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd. De jeugdreclassering begeleidt jeugdigen vanaf 12 jaar. In Figuur 5 is te zien dat de meeste jeugdige cliënten van Bureau Jeugdzorg autochtoon zijn. Dit percentage is het hoogst bij de vrijwillige jeugdzorg (70%) en het laagst bij de jeugdreclassering (34%). Dit betekent dat autochtone jeugdigen oververtegenwoordigd zijn in de vrijwillige jeugdzorg en niet-westers allochtone jeugdigen oververtegenwoordigd in het gedwongen kader (OTS, vooogdij, jeugdreclassering), in vergelijking met hun aandeel in de bevolking van de regio Rotterdam-Rijnmond. Dit is ook het landelijke beeld.
Uit Figuur 6 blijkt dat 45% van de gedwongen trajecten OTS en jeugdreclassering jeugdigen betreft die afkomstig zijn uit een éénoudergezin. Over de leefsituatie bij jeugdigen met een traject voogdij of met een traject dat recht geeft op vrijwillige jeugdzorg kunnen geen uitspraken worden gedaan door een te grote hoeveelheid ontbrekende informatie.
42
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
2.3.3
Instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp
Een instelling voor Jeugd- en Opvoedhulp biedt hulp en behandeling op basis van een indicatiestelling van Bureau Jeugdzorg. Meestal werken de instellingen regionaal. Het aanbod is divers; van behandeling en hulp thuis tot behandeling tijdens verblijf in een instelling. Een deel van de cliënten maakt gebruik van Jeugd- en Opvoedhulpvoorzieningen vanuit een OTS of voogdij maatregel.
In Tabel 17 en Tabel 18 is het aantal jeugdigen van 0 t/m 22 jaar woonachtig in de regio RotterdamRijnmond met Jeugd- en Opvoedhulp per gemeente uitgezet voor 2010 en 2011. Voor deze tabellen is gebruik gemaakt van landelijk geldende codes voor type zorg (bekostigingseenheden of BKE’s). In dat kader zijn de codes JH2 en JH3 opgeteld voor de ambulante zorg. Code VF1 is dagbehandeling. Codes VF2 t/m VF7 zijn samen residentiële zorg. PL1 en PL2 zijn pleegzorg. JH4 en VF8 is crisisopvang en VF9 is gesloten jeugdzorg. In Bijlage 8 is een overzicht van de BKE’s weergegeven.
De gegevens over de Jeugd- en Opvoedhulp in dit hoofdstuk komen van de volgende jeugdzorgaanbieders: De Hoenderloo Groep, FlexusJeugdplein, Avenier (tegenwoordig onderdeel van Horizon), Horizon Jeugdzorg en Onderwijs, Stek Jeugdhulp, Stichting Prokino, Timon en Trivium Lindenhof. Dit betekent dat alle jeugdzorgaanbieders die de Stadsregio Rotterdam financiert zijn meegenomen, plus de voor regio Rotterdam-Rijnmond belangrijkste jeugdzorginstellingen die landelijk worden gefinancierd (De Hoenderloo Groep, Horizon). Hoewel Goeree-Overflakkee niet onder de Stadsregio Rotterdam valt, zijn er wel jeugdigen uit deze gemeente die zorg ontvangen van bovenstaande instellingen.
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
43
Tabel 17 Aantal 0 t/m 22 jarigen woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond met Jeugd- en Opvoedhulp in 2010 2010 Gemeente
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond
Totaal jeugdzorg*
Ambulant
Dagbehandeling
Residentieel
Pleegzorg
BKE onbekend**
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
53 128 33 32 350 141 129 112 97 132 92 3.068 357 448 313 58
1,0 2,3 ,6 ,6 6,3 2,5 2,3 2,0 1,7 2,4 1,7 55,3 6,4 8,1 5,6 1,0
38 105 29 27 275 87 105 99 80 97 77 2.417 250 316 207 42
,9 2,5 ,7 ,6 6,5 2,0 2,5 2,3 1,9 2,3 1,8 56,9 5,9 7,4 4,9 1,0
7 7 8 <5 43 14 20 21 6 14 6 306 35 38 30 <5
1,3 1,3 1,4 ,4 7,7 2,5 3,6 3,8 1,1 2,5 1,1 54,6 6,3 6,8 5,4 ,5
<5 11 8 <5 58 15 22 20 5 17 8 365 40 53 35 22
,4 1,6 1,2 ,4 8,5 2,2 3,2 2,9 ,7 2,5 1,2 53,3 5,8 7,7 5,1 3,2
11 31 6 4 67 36 24 23 19 12 21 607 66 76 42 18
1,0 2,9 ,6 ,4 6,3 3,4 2,3 2,2 1,8 1,1 2,0 57,1 6,2 7,1 4,0 1,7
6 14 5 27 <5 15 11 <5 19 7 289 25 53 30 <5
1,2 2,7 1,0 5,3 ,8 2,9 2,2 ,8 3,7 1,4 56,7 4,9 10,4 5,9 ,2
18 21 9 8 77 81 29 15 21 61 17 745 152 160 156 6
1,1 1,3 ,6 ,5 4,9 5,1 1,8 1,0 1,3 3,9 1,1 47,3 9,6 10,2 9,9 ,4
5.543
100
4.251
100
560
100
685
100
1.063
100
510
100
1.576
100
* het totaal is geen optelling van de losse vormen van jeugdzorg, omdat jeugdigen meerdere vormen van jeugdzorg kunnen ontvangen; ** waarvan Observatie en Diagnostiek (n=31)
44
Crisisopvang
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Tabel 18 Aantal 0 t/m 22 jarigen woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond met Jeugd- en Opvoedhulp in 2011 2011 Gemeente
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond
Totaal jeugdzorg*
Ambulant
Dagbehandeling
Residentieel
Pleegzorg
Crisisopvang
BKE onbekend**
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
N
%
55 124 24 44 349 150 145 107 112 134 114 3.247 370 453 291 87
,9 2,1 ,4 ,8 6,0 2,6 2,5 1,8 1,9 2,3 2,0 55,9 6,4 7,8 5,0 1,5
48 106 22 37 314 128 130 100 90 119 97 2.837 334 377 263 54
,9 2,1 ,4 ,7 6,2 2,5 2,6 2,0 1,8 2,4 1,9 56,1 6,6 7,5 5,2 1,1
8 16 5 <5 50 21 20 22 11 23 9 358 51 46 44 5
1,2 2,3 ,7 ,4 7,2 3,0 2,9 3,2 1,6 3,3 1,3 51,7 7,4 6,6 6,4 ,7
<5 7 6 <5 57 14 18 21 <5 21 8 355 50 46 47 54
,6 1,0 ,8 ,4 8,0 2,0 2,5 2,9 ,6 2,9 1,1 49,7 7,0 6,4 6,6 7,6
8 36 6 <5 71 38 26 21 18 14 24 673 67 83 43 19
,7 3,1 ,5 ,3 6,2 3,3 2,3 1,8 1,6 1,2 2,1 58,5 5,8 7,2 3,7 1,7
8 15 <5 <5 31 13 15 10 19 13 12 403 26 59 28 -
1,2 2,3 ,2 ,6 4,7 2,0 2,3 1,5 2,9 2,0 1,8 61,3 4,0 9,0 4,3 -
8 8 6 11 36 41 18 11 14 40 12 448 75 102 82 <5
,9 ,9 ,7 1,2 3,9 4,5 2,0 1,2 1,5 4,4 1,3 49,0 8,2 11,1 9,0 ,3
5.806
100
5.056
100
692
100
715
100
1.151
100
657
100
915
100
* het totaal is geen optelling van de losse vormen van jeugdzorg, omdat jeugdigen meerdere vormen van jeugdzorg kunnen ontvangen; ** waarvan Observatie en Diagnostiek (n=45)
Startfoto regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
45
Bij de geïndiceerde jeugdzorg is het aantal jeugdigen met een vorm van zorg 5.543 in 2010 en 5.806 in 2011. Een deel van deze kinderen volgt zowel in 2010 als 2011 een traject.
Een kanttekening bij Tabel 17 en 18 is dat de residentiële zorg deels geregistreerd wordt op woonplaats van het kind, dat wil zeggen de instelling. De werkelijke aantallen jeugdigen per gemeente voor residentiële zorg kunnen dus afwijken.
Figuur 7 Index van 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond met Jeugd- en Opvoedhulp per gemeente t.o.v de totale regio Rotterdam-Rijnmond* 160 140 120 100 80 60 40 20
Al br an
ds w Ba a re ar d nd re c Be ht Ca rn is s pe e lle Br aa ie n G lle d oe re e n IJ e s O v e s el rfl Kr He a im lle kke pe e v n aa oe t s n d e luis n La IJ ss ns e in ge l rla nd M aa ss lu Ri d d is er k Ro erk tte rd Sc am hi e Sp dam ijk en is Vl aa se rd W inge es n tv oo rn e
0
2010
2011
Rijnmond
* Index Regio 2010: 16,1 jeugdigen per 1000 jeugdigen; Index Regio 2011:17,1 jeugdigen per 1000 jeugdigen.
Uit Figuur 7 is af te lezen dat naar verhouding de meeste jeugdigen Jeugd- en Opvoedhulp ontvangen in de gemeente Spijkenisse. Lansingerland heeft de laagste aantallen. In Capelle aan den IJssel, Rotterdam, Spijkenisse en Westvoorne zijn er in 2010 en 2011 meer jeugdzorgtrajecten per 1000 jeugdigen dan het aantal trajecten per 1000 jeugdigen in de gehele regio. In Westvoorne is er in 2011 een enorme toename te zien in het zorggebruik. Het gaat hierbij vooral om residentiële
46
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
zorg. Een mogelijke verklaring hiervoor is dan ook dat jeugdigen geregistreerd staan op een residentiële voorziening in Westvoorne.
Er is hier gekozen voor een index o.b.v het aantal 0 t/m 17 jarigen, omdat het aantal jeugdigen ouder dan 17 in de Jeugd- en Opvoedhulp zeer klein is.
Wat betreft achtergrondkenmerken zijn er meer jongens die gebruik maken van de jeugdzorg (56%). In de leeftijd van 12 t/m 17 jaar wordt er het meeste gebruik gemaakt van de jeugdzorg (47%); zie Figuur 8. Meer dan de helft is autochtoon (60%); zie Figuur 9. Over gezinssituatie was te weinig informatie.
Figuur 8 Verdeling van leeftijd van de jeugdigen woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond (0 t/m 22 jaar) met Jeugd- en Opvoedhulp in 2011
% 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 0 t/m 3 jaar
4 t/m 11 jaar
12 t/m 17 jaar
18 t/m 22 jaar
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
47
Figuur 9 Verdeling van herkomst van de jeugdigen woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond (0 t/m 22 jaar) met Jeugd- en Opvoedhulp in 2011 % 70
60
50
40
30
20
10
0 Autochtoon
2.3.4
Niet-westers
Westers
Landelijk werkende instellingen
Naast Bureau Jeugdzorg bieden ook de landelijk werkende instellingen SGJ Christelijke Jeugdzorg en de William Schrikker Groep jeugdzorg aan jeugdigen de regio Rotterdam-Rijnmond. De William Schrikker groep begeleidt jeugdigen uit de regio Rotterdam-Rijnmond met een jeugdbeschermingsof jeugdreclasseringsmaatregel (JB of JR maatregel) en geeft jeugdigen pleegzorg. De Stadsregio Amsterdam is de financier van de William Schrikker Groep. Het gaat daarbij in totaal om 851 jeugdigen in 2010 en 996 jeugdigen in 2011. Dit zijn voornamelijk jeugdigen met een beperking of een chronische ziekte of kinderen van ouders met een beperking. Het aantal jeugdigen en aantal maatregelen zijn weergegeven in Tabel 19. Deze cijfers gelden voor de Stadsregio Rotterdam en zijn exclusief de gemeente Goeree-Overflakkee.
48
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Tabel 19 Jeugdbescherming en jeugdreclassering door de William Schrikker Groep in 2010 en 2011 in de Stadsregio Rotterdam (exclusief Goeree-Overflakkee) 2010
2011
Aantal OTS maatregelen* Aantal Voogdij maatregelen**
701 154
794 155
Aantal jeugdreclasseringsmaatregelen
225
277
Aantal jeugdigen met een JB/JR maatregel
851
996
* Inclusief voorlopige OTS ** Inclusief voorlopige voogdij
Naast de William Schrikker Groep biedt ook Bouman reclassering aan jongvolwassenen (18 t/m 22 jaar). Hierover zijn nog geen gegevens beschikbaar.
In Tabel 20 staat de door de William Schrikker Groep geleverde pleegzorg. Tabel 20 Aantal trajecten pleegzorg van William Schrikker Groep op peildatum in de Stadsregio Rotterdam (exclusief Goeree-Overflakkee) 1-1-2010 Pleegzorg
155
1-1-2011 167
SGJ biedt aan een beperkt aantal jeugdigen uit de regio Rotterdam-Rijnmond jeugdzorg, gefinancierd door de Stadsregio Rotterdam; zie Tabel 21. Er zijn alleen gegevens van het SGJ over 2011.
Tabel 21 Aantal cliënten jeugdzorg in de regio Rotterdam-Rijnmond van SGJ in 2011 2011 Ambulant
19
Pleeggezin
47
Residentieel
5
In deze Startfoto ontbreken de gegevens van het aantal jeugdigen uit de regio Rotterdam-Rijnmond dat jeugdzorg ontvangt van de landelijk werkende instellingen het Leger Des Heils en het Nidos. Deze voeren ook jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen uit.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
49
2.3.5
Gesloten jeugdzorg
Een instelling voor gesloten jeugdzorg ook wel Jeugdzorg Plus genoemd, is bedoeld voor jongeren waarbij opgroei- of opvoedingsproblemen een opname en verblijf in een gesloten setting noodzakelijk maken. De instelling biedt daarbij behandeling en begeleiding om de ontwikkeling van de jongere te bevorderen. Bureau Jeugdzorg geeft de indicatie af voor deze vorm van zorg. Daarna wordt de zaak voorgelegd aan de kinderrechter. Wanneer de kinderrechter een 'machtiging gesloten jeugdzorg' afgeeft kan een jeugdige gedwongen worden opgenomen. Jeugdzorg Plus kan ook op vrijwillige basis plaatsvinden. In Tabel 22 staat het aantal machtigingen voor uithuisplaatsing en opnamen (plaatsingen) van jeugdigen met een machtiging voor uithuisplaatsing. In de kolommen staan unieke jeugdigen voor de regio Rijnmond in 2010 en 2011. Bij machtigingen wordt alleen de eerste machtiging geteld, geen verlengende machtigingen.
Bij plaatsingen in Tabel 22 gaat het om jongeren met een geldige rechterlijke beschikking voor een gesloten plaatsing. In de praktijk kunnen deze jongeren echter ook in een open residentiële voorziening worden geplaatst.
Tabel 22 Aantal machtigingen voor uithuisplaatsing en opnames Jeugdzorg Plus voor jeugdigen (oorspronkelijk) woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond in 2010 en 2011 Regio Rijnmond Lopende machtiging Nieuwe machtiging
2010 165 136
2011 142 159
Reeds geplaatst Nieuw geplaatst
123 165
118 188
Bron: Bureau jeugdzorg SRR
Tabel 23 geeft het aantal jeugdigen in Jeugdzorg Plus (gesloten jeugdzorg) voorzieningen weer. De gegevens uit Tabel 23 zijn afkomstig van de volgende instellingen die Jeugdzorg Plus bieden: Horizon (voorheen Avenier), De Hoenderloo Groep, Horizon Jeugdzorg en Onderwijs. Er zijn alleen gegevens beschikbaar over 2011. In dat jaar waren er 158 jeugdigen in Jeugdzorg Plus uit de regio Rotterdam-Rijnmond (Tabel 23). De meeste jeugdigen zijn afkomstig uit de gemeente Rotterdam. De aantallen in de overige regiogemeenten zijn erg klein. Een opmerking bij deze tabel is dat het adres van de jeugdige niet altijd het woonadres van de ouders is, maar soms het adres van de instelling. Dit kan een vertekening geven.
50
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Op basis van Tabel 22 zou men verwachten dat er 306 jeugdigen met Jeugdzorg Plus (118+188) zouden zijn in 2011. Een deel van deze jeugdigen met een beschikking voor gesloten plaatsing is echter in een open residentiële voorziening opgenomen.
Tabel 23 Aantal jeugdigen met Jeugdzorg Plus (oorspronkelijk) woonachtig in de regio RotterdamRijnmond in 2011 (4 t/m 17 jaar) Gemeente Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond
N <5 6 <5 11 <5 6 <5 <5 <5 6 92 5 8 10 <5 158
2011 % 1,3 3,8 0,6 7 0,6 3,8 2,5 1,3 1,3 3,8 58,2 3,2 5,1 6,3 1,3 100
Eén op de zeven trajecten in de gesloten jeugdzorg wordt bezet door jongens (71%). Bijna alle kinderen zitten in de leeftijdscategorie van 12 t/m 17 jaar (96%). Slechts 4% heeft de basisschoolleeftijd (4 t/m 11 jaar). De helft van de jeugdigen uit de regio Rotterdam-Rijnmond in de gesloten jeugdzorg heeft de Nederlandse herkomst (49%); 46% heeft een niet-westerse achtergrond (zie Figuur 10). Dit is een oververtegenwoordiging t.o.v. het aandeel niet-westerse jeugdigen in de bevolking in de regio Rotterdam-Rijnmond.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
51
Figuur 10 Verdeling van herkomst van 4 t/m 17 jarigen woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond (4 t/m 17 jaar) in gesloten jeugdzorg in 2011 % 60
50
40
30
20
10
0 Autochtoon
2.3.6
Niet-westers
Westers
Financiering
De Stadsregio Rotterdam ontvangt twee doeluitkeringen van het rijk voor haar taken op het terrein van de jeugdzorg. Daarnaast kan de Stadsregio uit eigen middelen bijdragen. Eén doeluitkering ontvangt de Stadsregio van het ministerie van VWS voor het in stand houden van Bureau Jeugdzorg en het inkopen van het zorgaanbod voor jeugdigen met een jeugdzorgindicatie. Voor de bekostiging van de jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen ontvangt de stadsregio een doeluitkering van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Voor het inkopen van zorgaanbod maakt de Stadsregio gebruik van prognosefinanciering. Deze prognosefinanciering gebeurt op basis van de geleverde output (outputfinanciering) van het voorafgaande jaar. Hiervoor gebruiken de jeugdzorgaanbieders een bekostigingssystematiek op basis van landelijke bekostigingseenheden (BKE’s). Deze bekostigingseenheden zijn een indeling die ingericht is op de activiteiten die een hulpverlener aan een jeugdige toekent. In totaal zijn er twintig bekostigingseenheden, die vallen binnen drie functies (verblijf, jeugdhulp en observatiediagnostiek). Een overzicht van de bekostigingseenheden is opgenomen in Bijlage 8.
Tabel 24 en 25 tonen de kosten van de trajecten van Bureau Jeugdzorg en van overige kosten van de taken van Bureau Jeugdzorg. Deze kosten zijn gebaseerd op het bedrag van de beschikking
52
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
plus OVA
10
en de hardheidsclausule. Hiervoor is de verhouding van trajecten berekend voor de
regiogemeenten. Op basis van deze verhouding is het subsidiebedrag verdeeld.
Onder Jeugdbescherming vallen de volgende kosten: (voorlopige) OTS en (voorlopige) voogdij. Bij Jeugdreclassering zijn de volgende kosten ingecalculeerd: reguliere jeugdreclassering, samenloop (jeugdigen met JB en JR maatregel), individuele trajectbegeleiding Criem, en individuele trajectbegeleiding harde kern. Individuele Traject Begeleiding (ITB) is een intensieve vorm van jeugdreclassering die vaak wordt opgelegd als alternatief voor detentie. CRIEM is een speciale variant hiervan voor allochtone jongeren. ITB-Harde Kern is voor jongeren die een ernstig strafbaar feit hebben gepleegd en al eerder met politie en justitie in aanraking zijn geweest. Voor jeugdbescherming en jeugdreclassering is er geen een-op-een relatie tussen het aantal cliënten en de kosten. De kosten van de maatregelen zijn namelijk ook op de duur gebaseerd.
Bij AMK gaat het om de kosten van onderzoeken. Onder Toegang vallen de kosten van aanmeldingen en casemanagement. Bij indicatie gaat het om de kosten voor de indicatiestelling van de vrijwillige jeugdzorg. Bij Overige kosten gaat het om: de Kindertelefoon, inzet van gedragswetenschappers, AMK adviezen/consulten, voorpostfunctionarissen, zorgmeldingen, aansluittaken, steunfuncties, en algemene overhead.
In Tabel 26 en 27 staan de geschatte kosten voor de geïndiceerde jeugd- en opvoedhulp in de regio Rotterdam-Rijnmond in 2010 en 2011 per type zorg voor de gemeenten. De kosten zijn geschat op basis van de totale subsidie die is toegekend aan de instellingen van de Stadsregio Rotterdam11, naar type zorg zoals is aangeleverd door de instellingen in hun verantwoording. De kosten voor de gemeente Goeree-Overflakkee zijn bijgeschat op basis van de verhouding van het aantal trajecten. De subsidie voor jeugdigen uit Goeree-Overflakkee wordt nu echter verstrekt door de provincie Zuid-Holand. De kosten voor de geïndiceerde Jeugd- en Opvoedhulp in de regio Rotterdam-Rijnmond liggen in 2010 en 2011 rond de 76 miljoen euro.
.
10
Overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling FlexusJeugdplein, Horizon Jeugdzorg en Onderwijs, Stek Jeugdhulp, Stichting Prokino, Timon en Trivium Lindenhof. De Hoenderloo Groep en Horizon (voorheen Avenier) kregen tot en met 2011 subsidies van resp. de provincie Zuid Holland en het ministerie van VWS en zijn niet meegenomen in de schattingen. 11
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
53
Tabel 24 Kosten Bureau Jeugdzorg in Stadsregio Rotterdam in 2010 naar gemeente, in euro’s Gemeente 2010 Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal Stadsregio Rotterdam*
54
Indicatie
OTS
Voogdij
Jeugdreclassering
AMK
Overhead
OVA
Totaal
126.841 317.104 54.361 135.902 543.606 335.224 244.623 289.923 226.503 208.382 4.765.613 525.486 715.748 498.306 72.481
Casemanageme nt 29.091 62.657 17.902 17.902 118.601 73.846 40.280 53.706 62.657 44.755 1.194.964 158.881 192.447 149.930 20.140
84.669 289.176 39.729 82.063 902.698 401.850 119.839 209.718 368.634 259.216 10.589.443 1.338.416 1.578.745 1.091.574 44.940
10.583 49.659 4.885 0 134.324 61.057 25.237 13.432 55.358 48.031 1.624.105 75.710 86.293 91.585 14.654
32.520 53.318 7.563 27.604 209.867 102.476 53.696 49.914 120.248 48.402 2.999.025 263.563 212.514 188.314 9.832
17.076 35.219 8.538 16.009 210.247 61.900 48.026 67.236 61.900 43.757 1.941.313 135.540 157.952 155.817 7.471
18.154 49.889 7.424 15.935 140.657 66.367 31.690 40.427 62.021 41.740 1.922.197 167.548 189.278 142.196 10.231
4.465 11.998 1.966 4.136 31.640 15.438 7.887 10.141 13.403 9.720 350.513 37.312 43.862 32.448 2.516
323.399 869.020 142.367 299.551 2.291.641 1.118.158 571.277 734.498 970.724 704.004 25.387.173 2.702.456 3.176.839 2.350.170 182.264
9.060.100
2.237.760
17.400.710
2.294.913
4.378.857
2.968.000
2.905.755
577.445
41.823.540
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Tabel 25 Kosten Bureau Jeugdzorg in Stadsregio Rotterdam in 2011 naar gemeente, in euro’s Gemeente 2011 Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle ad IJssel Hellevoetsluis Krimpen ad IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal Stadsregio Rotterdam*
Indicatie
OTS
Voogdij
137.484 339.126 36.662 91.656 586.597 357.457 210.808 293.298 229.139 210.808 4.949.411 494.941 687.418 476.610 64.159
Casemagment 25.325 60.779 5.065 27.857 141.818 98.766 45.584 55.714 70.909 48.117 1.390.323 154.480 230.454 157.013 20.260
AMK
Overhead
OVA
HHC
Totaal
5.859 47.290 5.022 0 133.081 47.290 23.436 9.207 51.056 54.404 1.760.604 112.993 64.448 107.134 16.740
Jeugdreclassering 28.973 83.204 11.143 31.202 206.153 83.204 39.002 68.346 84.318 64.260 3.042.147 255.555 216.553 219.896 23.401
88.610 297.755 53.426 99.686 925.841 430.669 133.566 252.798 360.303 219.570 10.209.011 1.221.641 1.473.788 929.750 43.653
10.217 68.111 10.217 14.757 173.684 80.598 46.543 65.841 55.624 63.571 1.997.933 147.575 169.143 128.276 5.676
23.948 75.362 11.519 22.736 191.587 90.034 39.894 60.993 75.422 56.870 2.495.651 218.446 241.303 180.310 15.703
7.690 23.319 3.193 6.909 56.610 28.512 12.932 19.349 22.243 17.222 620.282 62.535 73.995 52.776 4.550
2.178 7.584 1.184 2.264 21.913 9.533 3.496 5.674 8.616 6.113 268.093 27.061 28.647 21.731 1.624
330.283 1.002.530 137.433 297.067 2.437.284 1.226.064 555.261 831.220 957.631 740.935 26.733.454 2.695.228 3.185.749 2.273.497 195.766
9.165.576
2.532.465
16.740.067
2.438.564
4.457.358
3.037.767
3.799.776
1.012.118
415.713
43.599.404
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
55
Tabel 26 Geschatte kosten trajecten Jeugd- en Opvoedhulp in regio Rotterdam-Rijnmond in 2010, per type zorg, in euro’s Gemeente 2010 Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijmond
Kosten* Jeugdzorg totaal 644.975 1.455.064 906.767 395.152 5.260.450 2.221.853 2.423.675 1.980.361 836.238 1.656.337 1.198.914 41.097.803 4.642.973 5.977.787 3.900.373 1.324.108
Ambulant 158.139 340.752 208.969 116.722 886.708 1.284.859 623.143 350.165 256.035 359.578 261.682 8.129.099 1.016.608 1.336.651 841.526 254.152
Dagbehandeling 158.964 139.094 158.964 39.741 854.433 78.550 437.152 417.281 119.223 278.187 119.223 6.120.122 715.339 794.821 635.857 59.612
Residentieel 101.707 474.635 440.732 135.610 2.339.271 100.993 881.464 779.757 203.415 610.245 508.537 15.052.700 1.729.026 2.237.563 1.390.002 813.659
Pleegzorg 137.750 352.985 86.094 51.656 809.283 252.483 301.329 318.548 198.016 137.750 206.626 7.464.347 688.752 886.768 447.689 180.797
Crisisopvang 63.066 118.249 39.416 268.030 22.443 141.898 94.599 31.533 189.198 78.832 3.310.959 283.796 504.527 370.512 7.883
BKE onbekend/ overig 25.348 29.350 12.007 12.007 102.725 482.524 38.689 20.011 28.016 81.379 24.014 1.020.577 209.452 217.456 214.788 8.005
75.922.828
16.424.788
11.126.564
27.799.317
12.520.873
5.524.941
2.526.345
* Kosten berekend op basis van subsidies die toegekend zijn aan FlexusJeugdplein, Horizon Jeugdzorg en Onderwijs, Stek Jeugdhulp, Stichting Prokino, Timon en Trivium Lindenhof, exclusief terugvorderingen. De Hoenderloo Groep en Horizon (voorheen Avenier) kregen tot en met 2011 subsidies van de provincie en het ministerie van VWS en zijn niet meegenomen in de schattingen
56
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Tabel 27 Geschatte kosten trajecten Jeugd- en Opvoedhulp in regio Rotterdam-Rijnmond in 2011, per type zorg, in euro’s Gemeente
Kosten* Jeugdzorg 2011 totaal Albrandswaard 611.718 Barendrecht 1.321.479 Bernisse 579.202 Brielle 373.263 Capelle aan den IJssel 5.339.698 Goeree-Overflakkee 2.514.076 Hellevoetsluis 1.978.137 Krimpen aan den IJssel 1.916.990 Lansingerland 985.103 Maassluis 2.031.267 Ridderkerk 1.028.924 Rotterdam 40.493.982 Schiedam 4.937.037 Spijkenisse 5.520.809 Vlaardingen 4.232.361 Westvoorne 2.574.996 Totaal regio Rotterdam-Rijmond 76.439.042
Ambulant 125.043 222.445 84.239 103.983 712.086 1.717.952 389.607 236.923 205.334 358.018 211.915 6.421.940 884.514 1.062.207 751.574 226.393
Dagbehandeling 205.548 365.419 114.193 68.516 1.141.933 115.228 479.612 502.451 251.225 525.289 205.548 8.290.436 1.187.611 1.050.579 1.073.417 114.193
Residentieel 136.383 238.670 306.861 136.383 2.488.983 94.278 716.009 818.296 170.478 886.487 306.861 14.251.982 1.977.548 1.841.165 1.738.878 2.011.643
13.714.173
15.691.200
28.120.903
Pleegzorg Crisisopvang 73.713 66.690 393.134 97.470 65.522 5.130 32.761 25.650 761.698 215.461 282.834 89.040 270.280 112.860 286.661 66.690 196.567 153.901 147.425 92.340 221.138 76.950 8.124.779 3.160.094 655.224 189.811 1.105.691 405.272 417.705 205.201 221.138 13.256.270
4.962.561
BKE onbekend/ overig 4.341 4.341 3.256 5.970 19.537 214.744 9.768 5.970 7.598 21.707 6.512 244.751 42.329 55.897 45.586 1.628 693.935
* Kosten berekend op basis van subsidies die toegekend zijn aan FlexusJeugdplein, Horizon Jeugdzorg en Onderwijs, Stek Jeugdhulp, Stichting Prokino, Timon en Trivium Lindenhof, exclusief terugvorderingen. De Hoenderloo Groep en Horizon (voorheen Avenier) kregen tot en met 2011 subsidies van de provincie en het ministerie van VWS en zijn niet meegenomen in de schattingen
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
57
Een kanttekening bij Tabel 26 en 27 is dat de residentiële zorg deels geregistreerd wordt op woonplaats van het kind, dat wil zeggen de instelling. De werkelijke kosten per gemeente voor residentiële zorg kunnen dus afwijken.
Tabel 28 geeft een overzicht van de kosten van landelijk werkende instellingen en de kosten van buiten de regio geleverde jeugdzorg. Dit betreft zorg die is geleverd aan jeugd uit de stadsregio en waarvoor de stadsregio dus subsidie heeft verleend. Deze kosten zijn alleen bekend op het niveau van de Stadsregio Rotterdam, dus exclusief de gemeente Goeree-Overflakkee. Tabel 28 Kosten landelijk werkende jeugdzorginstellingen en buitenregionaal aanbod, voor de Stadsregio Rotterdam (excl. Goeree-Overflakkee), in euro’s 2010 192.849 253.128 445.977
Zorgaanbod landelijk werkende instellingen Zorgaanbod buitenregionaal Totaal
2011 248.528 176.606 425.134 Bron: Stadsregio Rotterdam
Tabel 29 toont de kosten van de maatregelen Jeugdbescherming (Voogdij en OTS) en Jeugdreclassering voor de jeugd in de regio van de William Schrikker Groep. De kosten zijn een raming, gebaseerd op het aantal maatregelen op 1 januari 2010 en 2011, zoals aangeleverd door de William Schrikker Groep, en de prijsafspraken voor deze maatregelen van de SRR met Bureau Jeugdzorg SRR, zoals vastgelegd in de subsidiebeschikkingen van 2010 en 2011.
Tabel 29 Totale kosten maatregelen William Schrikker Groep in 2010 en 2011 voor de regio Rotterdam-Rijnmond, in euro’s 2010
2011
Jeugdbescherming
5.733.291
6.557.328
Jeugdreclassering
1.162.196
1.465.042
Totaal
6.895.487
8.022.370
Voor deze maatregelen ontving de William Schrikker groep in 2010 en 2011 financiering van de Stadsregio Amsterdam.
Instellingen voor Gesloten Jeugdzorg/Jeugdzorg Plus worden rechtstreeks gefinancierd door het ministerie van VWS. De instellingen ontvangen een vast bedrag per bed per jaar. Hiervoor moeten ze een jaar lang een kind kunnen verzorgen, behandeling kunnen bieden en beveiliging kunnen verzorgen. Gemiddeld krijgen de instellingen per jaar per bed €115.000 (excl. kapitaallasten, ministerie van VWS). Tabel 30 toont de kosten voor Jeugdzorg Plus in de regio RotterdamRijnmond in 2011.
58
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Tabel 30 Kosten Jeugdzorg Plus in regio Rotterdam-Rijnmond in 2011, naar gemeente, in euro’s Gemeente Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond Gemiddelde kosten per traject
Kosten Jeugdzorg Plus 2011 68.008 352.950 97.604 267.310 33.060 317.687 108.624 19.521 60.452 306.037 3.786.735 177.262 232.676 500.616 178.836 6.507.379 33.371
De kosten zijn berekend door het aantal verblijfdagen van een traject te vermenigvuldigen met de prijs van één verblijfdag (115.000/365.25= ca. 315 Euro). De gemiddelde kosten per traject in de regio Rotterdam-Rijnmond zijn 33.371 euro; dit komt neer op een gemiddelde trajectduur van 106 dagen (ruim 3,5 maand). Er is gekozen om het jaar 2011 te presenteren, omdat daarvan de data het meest volledig waren.
Uit informatie van de instellingen blijkt dat de verblijfsduur in 2012 aanzienlijk langer is dan in de eerder genoemde jaren. Momenteel wordt uitgegaan van een gemiddelde behandelduur van 11 maanden in de gesloten jeugdzorg. Deze trend is landelijk. Dit betekent dat de kosten per traject dan zouden verdriedubbelen. Vanwege het grote verschil tussen de kosten in 2011 en 2012 vergt dit wel nader onderzoek.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
59
2.4
Jeugd-GGZ 2.4.1
Inleiding
De jeugd-GGZ is geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen tot 18 jaar met psychische en verslavingsproblemen. Binnen het GGZ werkveld wordt onderscheid gemaakt in de zwaarte van de zorg. In de eerste lijn wordt zorg verleend door (de praktijkondersteuner van) de huisarts, de eerstelijnspsycholoog en de maatschappelijk werker. Deze zorg is snel, makkelijk toegankelijk en van korte duur. Wanneer meer specialistische zorg nodig is, worden jeugdigen met name via de huisarts en soms via Bureau Jeugdzorg verwezen naar de tweede lijn. De tweede lijn bestaat uit geïntegreerde GGZ-instellingen, instellingen voor verslavingszorg en afdelingen kinder- en jeugdpsychiatrie van ziekenhuizen. Hier wordt zowel ambulante als klinische zorg geboden. Bij ambulante zorg verblijft de jeugdige thuis en gaat de jeugdige doorgaans voor zorg naar de instelling. Bij klinische zorg verblijft de jeugdige niet meer thuis, maar in een kliniek. In de eerste en tweedelijn zijn ook vrijgevestigde psychologen, psychotherapeuten en psychiaters werkzaam. Jeugdigen met zeldzame of complexe psychische aandoeningen kunnen terecht bij instellingen die topklinische zorg leveren (GGZ in de derde lijn, universitaire centra). Deze instellingen hebben vaak een landelijk bereik. Wanneer jeugdigen vanwege hun psychiatrische problematiek een bedreiging vormen voor zichzelf of voor hun omgeving kunnen zij gedwongen worden opgenomen op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Bij een acute situatie kan de burgemeester een inbewaringstelling (IBS) afgeven. Voor langer verblijf in de instelling is een rechterlijke machtiging nodig.
Van alle jeugdige cliënten in Nederland ontvangt 96% ambulante behandeling en volgt 4% deeltijdbehandeling of verblijft ook ‘s nachts in de kliniek (www.ggznederland.nl). Naast de hoofdpatiënt, de jeugdige die wordt behandeld, onderscheidt men ook nevenpatiënten. Dit zijn de gezinsleden die bij de behandeling worden betrokken.
2.4.2
Zorggebruik jeugd-GGZ
De gegevens betreffende gebruik van de jeugd GGZ zijn op twee manieren verkregen, namelijk via de zorgverzekeraars en via de aan het onderzoek deelnemende GGZ instellingen. Instellingsgegevens zijn opgevraagd van de grootste zorgaanbieders en niet van vrijgevestigden om logistieke redenen12. De zorg door vrijgevestigden is wel onderdeel van de data van zorgverzekeraars. Eerstelijns GGZ door huisartsen is buiten beschouwing gelaten, omdat deze zorg niet wordt gedecentraliseerd.
12 Het gaat hierbij om grote aantallen aanbieders. Het was niet mogelijk in de tijdsspanne van het onderzoek om per vrijgevestigde deze gegevens op te vragen.
60
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
In Tabel 31 is een overzicht te zien van het gebruik van de geneeskundige GGZ door 0 tot en met 17 jarigen in 2010. Het gaat om het deel dat in de Zorgverzekeringswet zit en niet om het GGZ-deel dat onder de AWBZ valt. Deze gegevens zijn gebaseerd op cijfers van Vektis (eerstelijnspsychologische zorg) en College voor Zorgverzekeringen (CVZ, tweedelijns GGZ). Deze cijfers zijn inclusief de vrijgevestigden in de GGZ. Hier is te zien dat 1.1% van het aantal verzekerden gebruik maakt van eerstelijnspsychologische zorg en 5,5% van tweedelijns GGZ. In totaal maakt 6,4% van de verzekerden onder 18 jaar gebruik van de GGZ. In Krimpen aan den IJssel, Capelle aan den IJssel en Hellevoetsluis zijn relatief veel verzekerde jeugdigen in GGZ zorg. In Krimpen aan den IJssel en Barendrecht wordt relatief veel gebruik gemaakt van de eerstelijns psychologische zorg; in Hellevoetsluis, Capelle aan den IJssel en Krimpen aan den IJssel relatief veel van tweedelijns GGZ.
Tabel 31 Aantal en percentage 0 t/m 17 jarige verzekerden in GGZ zorg (ZVW) in 2010 Gemeente
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio RotterdamRijnmond
Totaal
N 356 808 163 231 1.147 727 640 607 925 341 585 7.034 832 997 727 173 16.293
% 6,4 6,9 6,6 7,3 8,4 6,9 7,8 9,7 6,6 5,4 7,2 5,9 5,5 6,9 5,4 6,5 6,4
Eerstelijns psychologische zorg N % 69 1,2 281 2,4 27 1,1 53 1,7 266 1,9 93 0,9 53 0,6 210 3,3 213 1,5 53 0,8 92 1,1 920 0,8 143 0,9 121 0,8 170 1,3 32 1,2 2.796 1,1
Tweedelijns GGZ
N 298 578 139 192 965 650 611 435 753 299 515 6.334 704 909 587 148 14.117
% 5,4 4,9 5,6 6,1 7,1 6,2 7,5 6,9 5,3 4,7 6,3 5,3 4,6 6,3 4,3 5,5 5,5
Bron: APE/Vektis en College voor Zorgverzekeringen
In Tabel 32 is een overzicht te zien van het aantal afgesloten DBC’s13 per gemeente van de geneeskundige GGZ voor 0 tot en met 17 jarigen in 2010. Het gaat om het deel dat in de Zorgverzekeringswet zit. De bron van de cijfers is College van Zorgverzekeringen. Uit de Tabellen 31 en 32 blijkt dat het gemiddeld aantal DBC’s per client 1,2 DBC’s was.
13
Een DBC (diagnosebehandelcombinatie) is een vooraf gedefinieerd gemiddeld zorgproduct passend bij een zorgvraag.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
61
Tabel 32 Aantal en percentage afgesloten DBC’s voor 0 t/m 17 jarigen in GGZ zorg (ZVW) in 2010 Gemeente
2010 N
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijmond
342 642 162 223 1.088 743 724 490 839 349 631 7.312 796 1.091 672 173 16.277
% 2,1 3,9 1,0 1,4 6,7 1,1 4,4 3,0 5,2 2,1 3,9 44,9 4,9 6,7 4,1 1,1 100
Bron: APE/ College voor Zorgverzekeringen
In Figuur 11 is de verdeling van de afgesloten DBC’s over de gemeenten vergeleken met de index voor de regio Rotterdam-Rijnmond. Basis hiervan zijn weer de cijfers van het College van Zorgverzekeringen.
62
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Figuur 11 Index van afgesloten DBC’s per gemeente 0 t/m 17 jaar t.o.v Rotterdam-Rijnmond* 160 140 120 100 80 60 40 20
Al
br an ds w Ba a re ar d nd re c Be ht Ca rn is s pe e lle aa Br ie n G lle d oe re e n IJ e s O v e s el rfl Kr He a im lle kke pe e v n aa oe t s n d e luis n La IJ ss ns e in ge l rla nd M aa ss lu Ri d d is er k Ro erk tte rd Sc am hi e Sp dam ijk en is Vl aa se rd W inge es n tv oo rn e
0
2010
Rijnmond
*Index Regio 2010: 63,4 afgesloten DBC’s per 1000 jeugdigen.
Uit Figuur 11 is af te lezen dat er met name in Hellevoetsluis meer afgesloten DBC’s per 1000 jeugdigen van 0 t/m 17 jaar voorkomen ten opzichte van het aantal per 1000 jeugdigen van 0 t/m 17 jaar in de gehele regio. Dit betekent dat jeugdigen in Hellevoetsluis relatief vaker gebruik maken van de GGZ dan die in de andere gemeenten. In Tabel 33 is een overzicht te zien van het aantal 0 tot en met 17 jarigen met één of meerdere afgesloten DBC’s
14
in 2010 en 2011. Deze gegevens zijn gebaseerd op gegevens van Yulius,
Lucertis, De Hoop, de Hoenderloo Groep, Viersprong, ErasmusMC en RIAGG Rijnmond. Van het Erasmus MC waren alleen geaggregeerde gegevens beschikbaar. Er waren geen gegevens beschikbaar van Bouman GGZ en de vrijgevestigden in de GGZ. In de tabel is te zien dat voor 8.569 kinderen een DBC is afgesloten in 2010 en voor 7.302 kinderen in 2011. Meer dan 98% ontving ambulante zorg en minder dan 2% klinische (intramurale) zorg. Minder dan 1% kreeg GGZ vanuit een gedwongen kader. 14
Een DBC (diagnosebehandelcombinatie) is een vooraf gedefinieerd gemiddeld zorgproduct passend bij een zorgvraag.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
63
Tabel 33 Aantal en percentage 0 t/m 17 jarigen met één of meerdere afgesloten DBC’s in 2010 en 2011 (GGZ-ZVW) Gemeente/deelgemeente Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijmond
2010* N 140 392 101 109 527 464 442 268 125 218 387 3.822 410 675 408 81 8.569
2011* % 1,6 4,6 1,2 1,3 6,2 5,4 5,2 3,1 1,5 2,5 4,5 44,6 4,8 7,9 4,8 0,9 100
N 152 371 75 101 453 320 296 180 147 202 322 3.262 452 532 376 61 7.302
% 2,1 5,1 1,0 1,4 6,2 4,4 4,1 2,5 2,0 2,8 4,4 44,7 6,2 7,3 5,1 0,8 100
Bron: Gegevens instellingen * cijfers exclusief Bouman en vrijgevestigden
Op basis van Tabel 33 lijkt er van 2010 naar 2011 een daling te hebben plaatsgevonden van het aantal jeugdigen met één of meer afgesloten DBC’s.
De gegevens van de instellingen uit Tabel 33 zijn veel lager dan de cijfers van Tabel 31 (data van het College van Zorgverzekeringen). Beide tabellen presenteren het aantal jeugdigen met afgesloten DBC’s. Het verschil wordt met name verklaard door het feit dat de cijfers van de instelling Bouman en de vrijgevestigden ontbreken in tabel 33. Bovendien missen er instellingen buiten de regio Rotterdam Rijnmond die mogelijk klinische zorg bieden aan jeugdigen uit de regio Rotterdam Rijmond, bijvoorbeeld in andere delen van Zuid Holland en Zeeland. Op basis van de gegevens van instellingen waren er in 2011 meer jongens (67%) met een afgesloten DBC dan meisjes (33%) in de zorg. De grootste twee groepen die gebruik maakten van zorg vallen in de leeftijd van 4 tot en met 11 jaar (49%) en 12 tot en met 17 jaar (49%) (zie Figuur 12).
64
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Figuur 12 Verdeling van leeftijd in de jeugd GGZ in 2011, op basis van gegevens instellingen % 60
50
40
30
20
10
0 0 t/m 3 jaar
4 t/m 11 jaar
12 t/m 17 jaar
AWBZ gefinancierde GGZ zorg Na één jaar verblijf wordt de jeugd GGZ gefinancierd vanuit de AWBZ. Van het zorggebruik van AWBZ gefinancierde GGZ zorg van jeugdigen uit de regio Rotterdam-Rijnmond waren geen cijfers beschikbaar. Wel geeft Tabel 34 het aantal indicaties weer van deze jeugdigen met een aanspraak op AWBZ zorg op basis van een psychiatrische aandoening.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
65
Tabel 34 Aantal 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de stadsregio Rotterdam (exclusief GoereeOverflakkee) met een psychiatrische aandoening en een indicatie voor AWBZ-zorg op 1-1-2010, 11-2011 en 1-1-2012
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond
1-1-2010 31 71 18 27 84 83 58 70 40 55 473 58 100 62 19 1.249
1-1-2011 26 80 13 23 92 83 66 70 44 47 473 58 114 60 18 1.267
1-1-2012 35 91 13 25 87 85 62 68 41 44 486 58 105 66 17 1.283
Bron: Bureau Jeugdzorg Rotterdam
Tabel 34 geeft het aantal jeugdigen uit de regio Rotterdam-Rijnmond weer met een psychiatrische aandoening en een AWBZ indicatie (PGB en Zorg in Natura) afgegeven door BJZ Stadsregio Rotterdam, op peildata 1 januari 2010, 2011en 2012. Een indicatie geeft het recht op zorg weer en niet het zorggebruik. Het totaal aantal unieke jeugdigen is het aantal jeugdigen dat op de peildatum een indicatie heeft voor AWBZ zorg. Dit is geen optelsom van het aantal jeugdigen per functie, omdat binnen één indicatie sprake kan zijn van meerdere functies. Bijlage 1 toont een uitsplitsing van ABWZ-GGZ indicaties naar type zorg per gemeente.
De indicatiestelling voor AWBZ gefinancierde jeugd-GGZ voor jeugdigen uit de gemeente GoereeOverflakkee verloopt via de provincie Zuid-Holland. Het was niet mogelijk hiervan tijdig gegevens te verzamelen.
66
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Financiering De jeugd-GGZ werd in 2010 en 2011 bekostigd via de volgende financieringsvormen:
Zorgverzekeringswet (ZVW) De geneeskundige GGZ wordt gefinancierd vanuit de zorgverzekeringswet (basisverzekering). Deze zorg is ambulant of maximaal één jaar klinisch. Bij de zorgverzekeraar worden consulten gedeclareerd van de eerstelijnspsycholoog en afgesloten DBC’s (diagnosebehandeling combinaties) van de tweedelijns GGZ. Een DBC is een vooraf gedefinieerd gemiddeld zorgproduct passend bij een zorgvraag. In de DBC staat de hoofddiagnose vermeld, tijdsgrenzen voor het aantal minuten behandeling per jaar en een tarief. De Nederlands Zorgautoriteit (NZA) stelt maximale tarieven vast voor de DBC’s. Voor de gebudgetteerde instellingen zijn de vastgestelde tarieven vaste tarieven (zie NZA beleidsregel CU-5015 op de site van het NZA). Het budget voor de GGZ-instellingen wordt ook door de NZA vastgesteld, echter niet in DBC’s maar in oude verrichtingen en parameters. Voor de eerstelijnspsycholoog betalen jeugdigen en volwassenen een eigen bijdrage en worden in 2010 en 2011 maximaal acht consulten (deels) vergoed vanuit de basisverzekering. In 2010 is er voor jeugd GGZ door cliënten uit de regio Rotterdam-Rijnmond een totaal van 53,6 miljoen euro gedeclareerd bij de ZVW. Dit bestaat uit bijna 1 miljoen euro voor eerstelijnspsychologische zorg en bijna 52,7 miljoen voor tweede lijnszorg inclusief de vrijgevestigde GGZ. Tabel 35 geeft de kosten per gemeente voor 2010.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
67
Tabel 35 Aantal 0 t/m 17 jarigen in GGZ zorg (ZVW) en totale gedeclareerde kosten (in euro’s) per gemeente in 2010 Gemeente Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond
2010 N 356 808 163 231 1.147 727 640 607 925 341 585 7.034 832 997 727 173 16.293
kosten 1.209.606 3.667.171 304.617 524.638 5.177.368 1.740.467 2.373.446 1.788.000 2.935.772 993.067 2.468.235 21.853.239 2.181.485 3.482.136 2.232.533 752.879 53.684.659
Bron: APE/College van Zorgverzekeringen *De kosten voor eerstelijnspsychologische zorg zijn € 986.799; voor tweede lijnszorg inclusief de vrijgevestigde GGZ € 52.697.860.
Uit de cijfers van de instellingen blijkt dat er een fors verschil is tussen de kosten van ambulante en residentiële/intramurale zorg. De gemiddelde kosten voor een ambulant GGZ traject liggen rond € 2.430, voor een residentieel of intramuraal GGZ traject rond € 97.000. Forensische zorg Forensische geestelijke gezondheidszorg binnen het jeugdstrafrecht wordt grotendeels gefinancierd vanuit de JJI budgetten en daarnaast Zorgverzekeringswet. De forensische zorg die binnen Justitiële Jeugdinrichtingen (JJIs) wordt aangeboden wordt niet gedecentraliseerd. Voor forensische zorg die buiten JJIs wordt aangeboden is het nog niet bekend of dit naar de gemeenten gaat. Aanbieders van forensische zorg in de regio Rotterdam-Rijnmond zijn onder meer De Kijvelanden (Dock), Palier en Bouman. AWBZ In de indicatie voor intramurale zorg worden Zorgzwaartepaketten (ZZP) meegenomen. Een ZZP is een volledig pakket van zorg dat aansluit op de kenmerken van de cliënt en het soort zorg dat de jeugdige nodig heeft. Het bepaalt ook hoeveel geld een zorgaanbieder krijgt voor een cliënt. Voor de jeugd tot 18 jaar wordt de indicatie wel in ZZP’en uitgedrukt, maar in de bekostigingssystematiek zijn de ZZP’en niet ingevoerd. De kosten worden weergegeven in budgetparameters (NZA-tarieven) en worden voor de intramurale zorg bepaald door een kostprijs per dag.
68
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Over de kosten van jeugd GGZ gefinancierd vanuit de AWBZ ontbreekt vooralsnog de informatie.
Binnen de AWBZ kan een cliënt met een persoonsgebonden budget (PGB) naar aanleiding van een psychische aandoening ook zelf de zorg inkopen. Tabel 36 geeft een overzicht van een schatting van de kosten voor PGB Jeugd GGZ en jeugd LVB samen. Deze schatting is gebaseerd op landelijke kengetallen jeugdzorg in rapport van Yperen15.
Tabel 36 Schatting kosten voor PGB Jeugd GGZ en jeugd LVB per gemeente in euro’s Gemeente Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Dirksland Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond
2010 797.494 1.667.129 346.332 447.217 1.937.798 1.489.877 1.134.950 890.488 2.026.706 898.378 1.153.830 16.902.646 2.146.048 2.021.774 1.912.999 376.908 36.150.572
2011 797.494 1.667.129 346.332 447.217 1.937.798 1.489.877 1.134.950 890.488 2.026.706 898.378 1.153.830 16.902.646 2.146.048 2.021.774 1.912.999 376.908 36.150.572
15 gebaseerd op cijfers uit 2009, bron: Yperen, T.A. van & Woudenberg, A. van (2011). Werk in uitvoering. Bouwen aan het nieuwe jeugdstelsel. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Het bedrag is berekend door het aantal jeugdigen van 0 tm 17 jaar in een gemeente te vermenigvuldigen met 140,90 euro.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
69
2.5
Jeugd-LVB 2.5.1
Inleiding
De LVB-jeugd bestaat uit jeugdigen met een IQ tussen 50 en 85 en een beperkt sociaal aanpassingsvermogen. Dit kan gepaard gaan met bijkomende problematiek zoals leerstoornissen of psychiatrische problemen (De Beer, 2011). Onder deze brede definitie van de LVB-groep vallen ook de zwakbegaafden met een IQ tussen de 70 en 85. Een instelling voor de LVB jeugd waarvoor geen indicatie nodig is, is bijvoorbeeld de MEE-instelling Rotterdam Rijnmond die zich onder andere richt op cliëntondersteuning. Deze instelling wordt gefinancierd vanuit de AWBZ. Dit geldt ook voor het geïndiceerde zorgaanbod voor de LVB-jeugd.
Het Centrum voor Indicatiestelling Zorg (CIZ) geeft de indicaties af voor cliënten met onder andere een verstandelijke beperking. Daarnaast indiceert Bureau Jeugdzorg LVB-jeugd met een nietdominante grondslag verstandelijke beperking, bijvoorbeeld voor GGZ-voorzieningen.
In de praktijk kan een LVB-jeugdige zorg ontvangen in jeugdzorginstellingen, GGZ-instellingen of instellingen voor gehandicaptenzorg. Sommige instellingen voor gehandicaptenzorg hebben een specifiek aanbod voor de LVB-jeugd, zoals orthopedagogische behandelcentra en multifunctionele centra. Een orthopedagogisch zorgcentrum biedt intensieve hulp en zorg aan gezinnen met kinderen tot 23 jaar met een licht verstandelijke beperking of sterk gedragsgestoorde kinderen. De hulp kan ambulant worden geboden, maar ook in dagbehandeling-, observatie- of leefgroepen. Een Multifunctioneel Centrum is voor jongeren met een LVB en psychiatrische problematiek.
In dit gedeelte worden gegevens gepresenteerd van de MEE-instelling Rotterdam Rijnmond en een grote instelling uit de regio Rotterdam-Rijnmond met een aanbod specifiek voor de LVB-jeugd. Dit aanbod bestaat uit behandeling, (gezins)begeleiding, dagbesteding, woonvormen en logeerhuizen. In de regio bieden diverse instellingen zorg aan licht verstandelijk beperkten. Dit zijn onder meer Orion, Leger des Heils , Pameijer, ASVZ, Ipse De Bruggen en Zuidwester. Vanwege de tijdsspanne van het onderzoek was het niet mogelijk om de gegevens van al deze instellingen te verzamelen Het vergt nader onderzoek en/of informatie van het zorgkantoor om de data over het zorggebruik van de jeugd LVB groep van deze instellingen te completeren..
2.5.2
CIZ Indicatie
Het CIZ rapporteert over cliënten met een aanspraak op AWBZ-zorg. Dit is niet de daadwerkelijk geconsumeerde zorg, maar het recht op zorg. Voor AWBZ cliënten worden grondslagen geregistreerd, zoals Verstandelijke handicap (VG) voor de LVB-groep. Een grondslag is een
70
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
aandoening, beperking of handicap waardoor de cliënt aanspraak maakt op AWBZ-zorg. De cliënten worden bij het CIZ onderscheiden op basis van hun dominante grondslag. Dit zijn de zwaarst wegende actuele beperkingen in relatie tot de zorgbehoefte. De groep AWBZ-cliënten met de grondslag Verstandelijke handicap (VG) bestaat zowel uit licht als zwaar verstandelijk beperkten. De LVB groep is dus niet apart te onderscheiden in de rapportages van het CIZ. De zorg wordt geïndiceerd in functies. Bij de extramurale zorg gaat het bij LVB jeugd vaak om de functies begeleiding, behandeling, vervoer of kortdurend verblijf. Een cliënt kan aanspraak maken op meerdere zorgvormen. De intramurale indicaties (zorg met verblijf) zijn geformuleerd in zorgzwaartepakketten (ZZP’en). Er bestaan zes ZZP’en voor de LVB groep. Een uitleg over zorgzwaartenpaketten kan gevonden worden in NZA beleidsregel CA-452 op de website van het NZA. Bij de aanvraag van AWBZ- kiest de cliënt voor een persoonsgebonden budget (PGB) of zorg in natura (ZIN) of een combinatie van beiden. Bij een PGB kan de cliënt of zijn/haar ouders zelf zorg inkopen. Deze zorg kan ook worden ingezet bij particuliere voorzieningen.
De gegevens in Tabel 37 zijn afkomstig uit de rapportages van het CIZ en geven het aantal geïndiceerde jeugdigen weer met een verstandelijke handicap. Tabel 37 Aantal geïndiceerde cliënten tot 18 jaar met een verstandelijke handicap uitgesplitst naar gemeente op peildata 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012 Gemeente Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond*
1-1-2010 50 95 10 35 120 85 85 55 50 50 55 1.245 140 140 95 20 2.310
1-1-2011 50 85 10 35 110 90 85 55 50 50 55 1.265 125 140 105 15 2.300
1-1-2012 50 80 10 35 100 95 80 50 55 45 55 1.210 120 140 105 10 2.230
Bron: CIZ basisrapportage AWBZ (2012) * De optelling van het aantal cliënten in deze tabel, komt niet altijd overeen met het totaal aantal cliënten in de regio, omdat in de CIZ rapportages alleen aantallen vanaf vijf worden getoond. Alle aantallen zijn bovendien afgerond op vijftallen.
In Tabel 37 is bijvoorbeeld te zien dat op 1 januari 2010 50 jeugdigen tot 18 jaar uit Albrandswaard met een verstandelijke handicap recht hadden op AWBZ-zorg. Het aantal cliënten met recht op
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
71
AWBZ zorg is redelijk stabiel gebleven tussen 1 januari 2010 en 1 januari 2012. In Bijlage 2 zijn tabellen opgenomen met het aantal geïndiceerde cliënten met een verstandelijke handicap uitgesplitst naar gemeente en naar type zorg.
2.5.3
Zorggebruik preventieve jeugd LVB
De gegevens over het zorggebruik van jeugdigen met een licht verstandelijke beperking zijn onder te verdelen in twee gedeelten: het preventieve ondersteuningsaanbod van MEE Rotterdam Rijnmond en het geïndiceerde aanbod van één zorgaanbieder. Het zorggebruik van beide voorzieningen wordt hieronder weergegeven.
MEE Rotterdam Rijnmond biedt informatie, advies en ondersteuning aan mensen die met een beperking te maken hebben. Men kan bij MEE terecht met alle vragen die met de beperking te maken hebben: vragen over wonen, werk en inkomen, onderwijs, opvoeding, vervoer, vrije tijd, sociale voorzieningen, wet- en regelgeving, enzovoort. Tot het werkgebied van MEE Rotterdam Rijnmond behoren behalve de gemeente Rotterdam de volgende gemeenten: Albrandswaard, Barendrecht, Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Ridderkerk en Schiedam (MEE jaarverslag 2010 en 2011). De gemeenten Bernisse, Brielle, Goeree-Overflakkee, Hellevoetsluis, Spijkenisse en Westvoorne vallen onder MEE Zuid-Hollandse eilanden. Maassluis en Vlaardingen vallen onder MEE Zuid-Holland Noord. De gegevens van deze gemeenten ontbreken in deze rapportage.
Tabel 38 geeft een overzicht van het aantal trajecten bij MEE van 0 tot en met 22 jarigen met een LVB in 2010 en 2011. Hier maakten 1203 jeugdigen gebruik van in 2010 en 1501 jeugdigen in 2011.
Tabel 38 Aantal trajecten MEE van 0 t/m 22 jarigen met een LVB 2010-2011 Gemeente Albrandswaard Barendrecht Capelle aan den IJssel Krimpen aan den IJssel Lansingerland Ridderkerk Rotterdam Schiedam Totaal regio Rotterdam-Rijnmond
72
2010 N 36 101 182 42 61 62 1.771 92 2.347
2011 % 1,5 4,2 7,6 1,8 2,6 2,6 74,3 3,9 100
N 47 92 195 72 77 99 2.296 125 3.003
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
% 1,5 3,0 6,4 2,4 2,5 3,2 75,0 4,1 100
Tabel 39 geeft een overzicht van het aantal hulpvragen van 0 tot en met 22 jarigen met een LVB in 2010 en 2011 uitgesplitst naar soort hulpvraag. ‘Overige zorg’ en ‘Opvoeding en ondersteuning’ hulpvragen kwamen het meest voor. In 2010 stelden de jeugdigen gemiddeld 1,5 vragen per traject, in 2011 gemiddeld 1,6 vragen. Het maximum aantal vragen per traject was 7 in 2010; en 8 in 2011.
Tabel 39 Aantal hulpvragen van 0 t/m 22 jarigen aan MEE in 2010 en 2011, uitgesplitst naar soort hulpvraag
Dagbesteding Financiële regelingen Handicap en sociale omgeving Onderwijs Opvoeding en ondersteuning Overige zorg Onbekend
2010 160 228 336 336 1.187 1.197 10
2011 223 371 423 481 1.485 1.723 19
Totaal aantal vragen
3.454
4.725
Aantal trajecten Gemiddeld aantal vragen / traject Minimum aantal vragen / traject Maximum aantal vragen / traject
2.347 1,5 1 7
3.003 1,6 1 8
Uit Tabel 38 en Tabel 39 blijkt dat er meer mensen een beroep op MEE hebben gedaan in 2011, in vergelijking met 2010. Dit is mogelijk te verklaren door het feit dat MEE begonnen is met wijkteams met ingang van 2011. Daardoor zijn zij meer zichtbaar geworden voor cliënten en verwijzers. Een tweede mogelijke verklaring is dat veel andere beroepsgroepen meer aandacht hebben gekregen voor LVB jeugdigen (binnen het strafrecht, criminaliteit in de wijk, op de ROC’s, enz). MEE is ook in 2011 gestart met trainingen, hetgeen heeft geleid tot meer aanmeldingen voor ondersteuning.
In Figuur 13 is te zien dat er in Rotterdam en Capelle aan den IJssel in 2010 en 2011 meer trajecten bij MEE per 1000 jeugdigen zijn uitgezet ten opzichte van het aantal trajecten per 1000 jeugdigen in de gehele regio. Dit betekent dat jeugdigen in Rotterdam en Capelle aan den IJssel relatief vaker gebruik maken van MEE dan in de andere gemeenten.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
73
Figuur 13 Index van het aantal trajecten bij MEE per gemeente t.o.v. regio Rotterdam-Rijnmond* 140
120
100
80
60
40
20
2010
2011
da m Sc hi e
Ro tte rd am
de rk er k Ri d
Ba re nd Ca re pe ch t lle aa n de n Kr IJ im ss pe el n aa n de n IJ ss el La ns in ge rla nd
Al
br an ds w
aa rd
0
Rijnmond
*Index Regio 2010: 9,1 trajecten per 1000 jeugdigen; Index Regio 2011: 11,6 trajecten per 1000 jeugdigen.
Wat betreft achtergrondkenmerken hadden jongens relatief vaker hulpvragen dan meisjes (55%). In de leeftijd van 12 t/m 17 jaar wordt er het meeste gebruik gemaakt van MEE (44%); zie Figuur 14.
Volgens MEE heeft de leeftijdsgroep van 18 jaar en ouder nog steeds zorg nodig, maar is deze moeilijker te bereiken, omdat ze dan niet meer naar school gaan en vaak geen jeugdzorg of jeugdbescherming meer hebben. MEE heeft veel contacten met jeugdigen via het schoolmaatschappelijk werk in het speciaal onderwijs dat zij bieden. Om deze oudere groep toch te bereiken werkt MEE in Rotterdam samen met het Jongerenloket.
Over herkomst en leefsituatie van jeugdigen met MEE trajecten waren geen gegevens beschikbaar.
74
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Figuur 14 Leeftijdsopbouw van de jeugdigen (0 t/m 22 jaar) in trajecten MEE in 2011 % 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 0 t/m 3 jaar
2.5.4
4 t/m 11 jaar
12 t/m 17 jaar
18 t/m 22 jaar
Zorggebruik geïndiceerde jeugd LVB
In deze paragraaf worden de gegevens betreffende zorggebruik gepresenteerd, die zijn ontleend aan het registratiesysteem van locaties van één zorgaanbieder die LVB producten leveren.
Tabel 40 geeft een overzicht van het aantal trajecten van geïndiceerde LVB cliënten van 0 tot en met 22 jaar16 in 2010 en 2011. Gegevens over vervoer in 2010 waren niet beschikbaar.
16
Cliënten van 18 jaar en ouder zijn alleen meegenomen als de zorg voor de 18e verjaardag is gestart.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
75
Tabel 40 Aantal trajecten van LVB cliënten geïndiceerde zorg van 0 t/m 22 jaar in 2010 en 2011 naar gemeente Gemeente Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond
2010 N 7 7 <5 34 <5 54 15 <5 25 12 482 45 62 23 <5 776
2011 % 0,9 0,9 0,1 4,4 0,3 7,0 1,9 0,4 3,2 1,5 62,1 5,8 8,0 3,0 0,5 100
N 6 7 5 48 <5 74 10 <5 48 21 707 57 92 20 <5 1.103
% 0,5 0,6 0,5 4,4 0,2 6,7 0,9 0,4 4,4 1,9 64,1 5,2 8,3 1,8 0,2 100
Het aantal trajecten geïndiceerde LVB zorg was 776 in 2010 en 1103 in 2011 (zie Tabel 40). Het verschil in het aantal trajecten tussen 2010 en 2011 wordt hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door het ontbreken van gegevens over vervoer in 2010. Het gaat om 552 jeugdigen (416 in 2010 en 393 in 2011). De meeste jeugdigen ontvingen zorg in zowel 2010 als 2011. Ongeveer een derde van de kinderen heeft een LVB-zorgzwaartepakket voor verblijf (139 in 2010 en 149 in 2011).
76
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Figuur 15 Index van het aantal trajecten van LVB cliënten geïndiceerde zorg per gemeente 0 t/m 22 jaar t.o.v. Regio Rotterdam-Rijnmond* 250
200
150
100
50
Al
br an ds w Ba a re ar d nd re c Be ht rn iss e Ca Br pe G ie oe lle l ad le rre I e Js O se ve l r He flak Kr lle v ke e im o pe e ts lu n is ad IJ La s ns se in ge l rla nd M aa ss lu Ri d d is er k Ro erk tte rd Sc am hi e Sp dam ijk en is Vl aa se rd W inge es n tv oo rn e
0
2010
2011
Rijnmond
*Index Regio 2010: 2,3 trajecten per 1000 jeugdigen; Index Regio 2011: 3,3 trajecten per 1000 jeugdigen.
In Tabel 40 zien we dat jeugdigen in de gemeente Hellevoetsluis, Rotterdam en Spijkenisse het vaakst in zorg zijn. In Figuur 15 is te zien dat in Hellevoetsluis, Maassluis, Rotterdam en Spijkenisse meer jeugdigen in zorg lijken te zijn dan men zou verwachten ten opzichte van het aantal trajecten per 1000 jeugdigen in de gehele regio. Het hoge aantal in Hellevoetsluis en Rotterdam wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de woonvormen met LVB voorzieningen die in 2010 en 2011 in deze gemeenten zijn gevestigd. Bij de registratie van woonplaats is namelijk uitgegaan van de verblijfplaats van het kind en niet van het ouderlijk adres. Dit betekent dat ongeveer een derde van de cliënten, degenen die zorg met verblijf ontvangen, geregistreerd staan op het adres van de instelling.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
77
Figuur 16
Verdeling van leeftijd voor 0 t/m 22 jarige LVB cliënten in 2011
70 60 50 40 30 20 10 0 4 tm 11 jaar
12 tm 17 jaar
18 tm 22 jaar
In 2011 waren er binnen de LVB cliëntengroep meer jongens ( 61%) dan meisjes (39%). In Figuur 16 is te zien dat de cliëntengroep voornamelijk bestaat uit jeugdigen van 12 tot en met 17 jaar (66%). Jeugdigen van 4 tot en met 11 jaar (27%) en van 18 tot en met 22 jaar (7%) maakten relatief minder gebruik van de zorg. Het relatief lage aantal 18 tot 22 jarigen in zorg wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het zorgaanbod dat deels bedoeld is voor jeugdigen tot 18 jaar. Dit geldt bijvoorbeeld voor kortdurend verblijf (logeerhuizen), gezinsbegeleiding en dagbehandeling in het Multifunctioneel Centrum. Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar over herkomst en de leefsituatie van de jeugdigen.
2.5.5
Financiering
Het specifieke geïndiceerde aanbod voor de LVB-jeugd wordt gefinancierd vanuit de AWBZ. De zorgkantoren kopen AWBZ-zorg in bij de zorgaanbieders. Er gelden volume- en prijsafspraken van prestaties. Een voorbeeld van een prestatie is ‘begeleiding’ of ‘behandeling (j)lgv’. Het NZA heeft maximale tarieven ingesteld voor de zorginkoop. Voor de intramurale zorg zijn dit tarieven per dag waarbij de hoogte van het tarief afhangt van de zorgzwaarte uitgedrukt in ZZP’en. De extramurale zorg wordt uitgedrukt in een tarief per uur voor begeleiding of in dagdelen voor dagactiviteiten en dagbesteding.
De MEE-instelling Rotterdam Rijnmond wordt grotendeels gefinancierd door de AWBZ. In 2010 en 2011 bedraagt het AWBZ budget van MEE ruim acht miljoen euro. In 2010 wordt dit aangevuld met ruim één miljoen euro en in 2011 met ruim 600.000 euro aan subsidies van gemeenten en provincies.
78
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Tot het werkgebied van MEE Rotterdam Rijnmond behoren behalve de gemeente Rotterdam de volgende gemeenten: Albrandswaard, Barendrecht, Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Lansingerland, Ridderkerk en Schiedam (MEE jaarverslag 2010 en 2011). De MEE budgetten vanuit de AWBZ zullen naar verwachting ook gedecentraliseerd worden naar de gemeenten. Daar is echter nog geen wettelijk besluit over genomen.
In Tabel 41 worden de kosten van MEE trajecten voor LVB jeugdigen in de regio Rotterdam17
Rijnmond gepresenteerd . In totaal gaat het om ongeveer 3,4 miljoen euro. Tabel 41 Kosten MEE trajecten voor LVB jeugdigen in 2010 en 2011, naar gemeente, in euro’s Gemeente Albrandswaard Barendrecht Capelle aan den IJssel Krimpen aan den IJssel Lansingerland Ridderkerk Rotterdam Schiedam Totaal regio Rotterdam-Rijnmond Gemiddelde kosten per traject Gemiddeld aantal uur per traject
2010 59.507 173.002 274.305 70.788 81.489 95.461 2.472.858 140.284 3.367.694
1,437 8,6
2011 57.955 120.908 213.381 102.981 99.946 116.792 2.538.884 138.590 3.389.437
1,128 9,5
17
Om de gemiddelde kosten per traject per jaar te kunnen berekenen is allereerst het totaal aantal uren per traject berekend. Vervolgens is op het totale subsidiebedrag van de organisatie het gedeelte in mindering gebracht dat de trajecten van jeugdigen betrof die niet tot de doelgroep van dit rapport behoorden, jeugdigen wonend buiten de regio Rotterdam-Rijnmond, jeugdigen van ouder dan 22 jaar en/of jeugdigen zonder LVB . Vervolgens zijn de gemiddelde kosten per traject berekend door het deel van het subsidiebedrag behorende bij de trajecten van jeugdigen van 0 tot en met 22 jaar met een LVB wonend in de regio Rotterdam-Rijnmond te delen door het aantal trajecten. Trajecten die zowel in 2010 als 2011 liepen zijn qua uren voor de ene helft aan 2010 toegerekend en voor de andere helft aan 2011.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
79
Tabel 42 toont de kosten van de zorg voor de LVB-jeugd uitgesplitst naar gemeente.
Tabel 42 Kosten LVB trajecten voor jeugdigen in 2011, naar gemeente, in euro’s Gemeente Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond
2011 N 6 7 5 48 <5 74 10 <5 48 21 707 57 92 20 <5 1.103
€ 77.179 18.084 40.605 467.004 2.874 642.540 57.678 24.345 381.641 93.909 7.283.320 472.697 803.627 110.897 20.525 10.496.924
De kosten van de geïndiceerde jeugd LVB zorg die wordt aangeboden aan cliënten woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond zijn 10,5 miljoen euro in 2011 (Tabel 27)18. Voor het berekenen van de kosten is uitgegaan van het maximum NZA-tarief en niet van de werkelijke kostprijs. Het tarief dat zorgaanbieders overeenkomen met het zorgkantoor is in 2011 94% tot en met 100% van dit maximum tarief. In dit rapport worden alleen de kosten van 2011 gepresenteerd, omdat deze gegevens het meest volledig waren.
18
Dit bedrag is alleen gebaseerd op het aanbod van één instelling. Er zijn echter meerdere aanbieders voor LVB actief in de regio Rotterdam Rijnmond. Voor Jeugd LVB is de ‘’best educated guess’’ 30 miljoen per jaar voor het totale aanbod. Deze schatting is gebaseerd op 1) de kosten van één instelling in 2011, 2) de aanname dat 60% van de jeugdigen met een VG indicatie in de doelgroep LVB valt (Diepenhorst & Hollander, 2011), 3) het aantal cliënten van de in dit rapport gepresenteerde instelling tov van het totaal aantal geïndiceerde LVB cliënten en 4) de aanname dat 80% van de cliënten met een extramurale indicatie zorg in natura ontvangt. Daarnaast ontbreken de kosten van de persoonsgebonden budgetten (PGB’s) voor de jeugd GGZ en de jeugd LVB. De schatting op basis van landelijke cijfers voor de PGB’s is 36 miljoen.
80
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
3 Conclusies
In dit hoofdstuk trekken we conclusies uit de uitkomsten van de Startfoto en geven de onderwerpen aan die nader onderzoek vergen. Ook plaatsen we enkele kanttekeningen bij de uitkomsten en geven we de beperkingen van de gepresenteerde gegevens aan.
De hoofdvragen van de Startfoto waren: 1. Hoeveel jeugdigen woonachtig in de regio Rotterdam-Rijnmond zijn in zorg bij de jeugdzorginstellingen en maken gebruik van het preventieve en geïndiceerde zorgaanbod? 2. Van welk type zorgaanbod maken de jeugdigen gebruik en welke budgetten zijn hieraan gekoppeld? (bijv. ambulante zorg, dagbehandeling, pleegzorg, residentiële zorg, crisisopvang). 3. Welke financieringsstromen zijn gekoppeld aan de jeugdzorginstellingen en wat is het financieringsbudget?
3.1
Vormen van zorg met hoogste zorggebruik
Het totaal aantal jeugdigen van 0 t/m 22 jaar in de regio Rotterdam-Rijnmond in 2011 was 338.057. Concluderend kunnen we stellen dat er door jeugdigen woonachtig in Rotterdam in 2010 en 2011 gebruik werd gemaakt per jaar van zo’n 10.500 preventieve zorgtrajecten (zie Tabel 43). Er zijn circa 5.600 jeugdigen die geïndiceerde jeugd- en opvoedhulp ontvangen, 3.500 jeugdigen met een maatregel jeugdbescherming en 1.250 met een maatregel jeugdreclassering, ruim 16.000 jeugdigen in de jeugd GGZ en tenminste 900 jeugdigen in de geïndiceerde jeugd-LVB zorg.
Uit deze Startfoto blijkt dat de belangrijkste vorm van zorg voor jeugd wat betreft aantallen zorggebruikers de jeugd GGZ is. Het aantal jeugdigen dat GGZ zorg ontvangt was 16.293 in 2010. Binnen de preventieve zorg valt het grote aantal trajecten binnen het schoolmaatschappelijk werk op (in 2011 4.994 trajecten).
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
81
Tabel 43
Preventief zorggebruik in aantallen trajecten van jeugdigen woonachtig in de
Rotterdam-Rijnmond regio in 2010 en 201119 Type voorziening
Regio Rotterdam-Rijnmond 2010 2011
Gezinscoaching Jongerentrajecten en trajecten AMW voor jongeren
1.791 1.567
2.290 1.435
Schoolmaatschappelijk werk
4.666
4.994
DOSA/GOSA*
2.311
2.875
Totaal
10.335
11.594
* Het gaat hier om het aantal jeugdigen binnen DOSA/GOSA zaken.
Tabel 44
Aantal jeugdigen naar type zorg, regio Rotterdam Rijnmond
Type voorziening
Preventieve voorzieningen DOSA/GOSA* Geïndiceerde voorzieningen Bureau Jeugdzorg Toegang vrijwillige jeugdzorg OTS Voogdij Jeugdreclassering OTS, Voogdij en jeugdreclassering WSG Jeugd- en opvoedhulp Gesloten jeugdzorg Eerstelijnspsychologische zorg Tweedelijns GGZ Jeugd - LVB MEE Jeugd LVB - geïndiceerd Recht op AWBZ zorg met grondslag psychiatrie Recht op AWBZ zorg met grondslag verstandelijke handicap
Regio RotterdamRijnmond
Regio exclusief Rotterdam als % van regio 2010 2011 % %
2010 N
2011 N
2.311
2.875
46
42
3.844 2.928 601 1.210 851 5.442
3.825 2.961 640 1.311 996 5.770 158
47,2 38,5 30,6 31,9
45,7 38,6 29,2 32,3
44,2
44,1 41,8
2.796 14.117 2.382 776 1.249 2.310
3.060 1.103 1.267 2.300
67,1 55,1 25,7 37,9 62,1 46,1
25,0 35,9 62,7 45,0
*DOSA/GOSA biedt zelf geen zorg, maar regie op zorg
Voor jongerentrajecten en schoolmaatschappelijk werk zijn de meeste gegevens op geaggregeerd niveau aangeleverd over het aantal trajecten. Daardoor kunnen geen uitspraken gedaan worden over het aantal jeugdigen. Gezinscoaching en AMW zijn niet in de tabel opgenomen, omdat het daarbij om gezinnen gaat.
19 Cijfers van het AMW zijn weggelaten, omdat deze van slechts 4 gemeenten beschikbaar waren. Cijfers voor het Jongerenloket Rotterdam en sociaal-medische indicatie kinderopvang zijn ook weggelaten, omdat deze alleen voor Rotterdam beschikbaar waren. Het Jongerenloket komt alleen in Rotterdam voor.
82
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
De aantallen jeugdigen uit Tabel 44 kunnen niet bij elkaar opgeteld worden, omdat het deels om cijfers van zorggebruik, deels van indicaties gaat. Ook gaat het soms om standgegevens (aantal jeugdigen op een peildatum), soms om stroomgegevens (aantal jeugdigen in zorg in een bepaald jaar). Verder zitten er dubbelingen in. Bijvoorbeeld jeugdigen met een traject Toegang bij BJZ of een jeugdbeschermingsmaatregel hebben ook vaak zorg via een Jeugd- en Opvoedhulpinstelling. Deze dubbelingen zullen in het verdiepend vraagontwikkelingsonderzoek nader worden onderzocht.
3.2
Vormen van zorg met de hoogste kosten
Op basis van de gegevens van dit onderzoek waren de kosten van de geïndiceerde zorg van jeugdigen in de regio Rotterdam-Rijnmond in 2010 252 miljoen en in 2011 246 miljoen.
De vorm van zorg met de hoogste kosten is de zorg binnen de instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp.
De kosten van de jeugd-GGZ zijn relatief laag vergeleken met het hoge aantal jeugdigen dat hiervan gebruik maakt. De gemiddelde kosten van een ambulant GGZ traject zijn € 2.430.
Tabel 45 geeft een totaaloverzicht van de kosten van geïndiceerde zorg.
In Tabel 45 is voor de kosten van PGB’s gebruik gemaakt van schattingen van het Nederlands Jeugdinstituut voor 200920. De kosten van jeugd GGZ zorg in natura gefinancierd door de AWBZ ontbreken. Naar de kosten van Jeugdzorg Plus is nader onderzoek nodig, want deze zijn waarschijnlijk te laag. De kosten van de geïndiceerde Jeugd-LVB zijn geschat op basis van de gegevens van een LVB zorgaanbieder en het aantal AWBZ indicaties.
20 Bron: Yperen, T.A. van & Woudenberg, A. van (2011). Werk in uitvoering. Bouwen aan het nieuwe jeugdstelsel. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
83
Tabel 45 Kosten van zorg voor jeugd voor de regio Rotterdam-Rijnmond in 2010 en 2011 Zorgaanbod
Kosten Regio RotterdamRijnmond (miljoen euro) 2010 2011 N N
Kosten regio exclusief Rotterdam als % van totaal regio 2010 2011 % %
Bureau Jeugdzorg, waarvan: Toegang indicatiestelling, casemanagement) Jeugdbescherming Jeugdreclassering AMK onderzoeken Overige kosten
11,3
11,7
47,0
45,7
19,7 4,4 3,0 3,5
19,2 4,5 3,0 4,8
38,0 31,5 34,6 34,7
37,6 31,7 34,2 35,2
Landelijk werkende instellingen
7,3
8,4
37,0
34,5
Jeugd- en opvoedhulp
75,9
76,4
44,3
44,1
7
6,5
42,9
41,8
Jeugd GGZ**, waarvan: 1e lijns psycholoog (ZVW) 2e lijns GGZ (ZVW) Jeugd GGZ AWBZ (zorg in natura)
53,7 1 52,7 na***
45,8
59,3
54,1
Jeugd-LVB (geïndiceerd, deels schatting)
29,6
29,6
PGB Jeugd GGZ en jeugd LVB
36,2
36,2
53,2
53,2
Totaal geïndiceerde zorg
251,6
246,1
Jeugdzorg plus*
na
*Jeugdzorg Plus: 2010 is een schatting **Jeugd-GGZ: schatting voor 2011 op basis van instellingscijfers 2011 ***na = niet aanwezig
84
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
3.3
Verschillen tussen gemeenten
De indexfiguren in Hoofdstuk 2 laten opvallende verschillen in zorggebruik zien tussen gemeenten, in verhouding tot het aantal jeugdigen in elke gemeente. Tabel 46 geeft een samenvatting. De drie gemeenten met het relatief hoogste zorggebruik worden in deze tabel per type zorg weergegeven. De conclusies in deze paragraaf moeten wel met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, omdat de verschillen niet statistisch getoetst konden worden.
Schoolmaatschappelijk werk is weggelaten, omdat er te veel aanbieders ontbreken, waardoor het beeld mogelijk vertekend wordt.
Tabel 46
Gemeenten met relatief hoog zorggebruik, in verhouding tot het aantal jeugdigen in
een gemeente Type voorziening Preventieve voorzieningen Gezinscoaching Jongerentrajecten Schoolmaatschappelijk werk DOSA/GOSA Geïndiceerde voorzieningen Bureau Jeugdzorg Jeugd- en opvoedhulp Jeugd-GGZ Jeugd-LVB preventief (MEE) Jeugd LVB
3.4
Gemeenten met relatief hoog zorggebruik Capelle aan den IJssel, Rotterdam Ridderkerk, Barendrecht, Capelle aan den IJssel Rotterdam, Schiedam Rotterdam, Spijkenisse Rotterdam, Spijkenisse, Westvoorne Capelle aan den IJssel, Hellevoetsluis, Krimpen aan den IJssel Capelle aan den IJssel, Rotterdam Hellevoetsluis, Maassluis, Spijkenisse
Zorggebruik landelijk vergeleken
In Tabellen 47 t/m 51 wordt een vergelijking gemaakt van het aantal jeugdigen dat gebruik maakt van zorg in 2010 in de gemeenten van de regio Rotterdam-Rijnmond en landelijke cijfers over aantal jeugdigen in zorg in 2009 en het budget per jeugdige.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
85
Tabel 47 Vergelijking aantal jeugdigen in zorg en budget per jeugdige voor Stadsregio Rotterdam met landelijke cijfers, BJZ Toegang (exclusief Goeree-Overflakkee) Gemeente
Aantal jeugdigen met BJZ Toegang
Per 1000 jeugdigen
Budget BJZ Toegang per jeugdige (euro)
53
9,4
28
136
11,5
32
Bernisse
23
9,4
29
Brielle
59
18,6
48
Capelle aan den IJssel
228
16,6
48
Hellevoetsluis
138
17,1
51
Krimpen aan den IJssel
103
16,3
45
Lansingerland
122
8,5
24
Maassluis
92
14,4
45
Ridderkerk
90
11,0
31
Rotterdam
2.029
16,9
50
Schiedam
228
15,0
45
Spijkenisse
295
20,6
63
Vlaardingen
217
16,0
48
31
11,6
35
3.844 63.810
15,6 18,1
Albrandswaard Barendrecht
Westvoorne Totaal Stadsregio Rotterdam Landelijk*
46 41
*
gebaseerd op cijfers uit 2009, bron: Yperen, T.A. van & Woudenberg, A. van (2011). Werk in uitvoering. Bouwen aan het nieuwe jeugdstelsel. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Uit Tabel 47 blijkt dat het aantal jeugdigen met Toegang tot vrijwillige jeugdzorg per 1000 jeugdigen lager is in de regio Rotterdam-Rijnmond dan de landelijke cijfers, terwijl de kosten per 1000 jeugdigen hoger zijn.
86
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Tabel 48 Vergelijking aantal jeugdigen in zorg en budget per jeugdige voor Stadsregio Rotterdam met landelijke cijfers, BJZ Jeugdbescherming (exclusief Goeree-Overflakkee) Gemeente
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal Stadsregio Rotterdam Landelijk*
Aantal jeugdigen met Jeugdbescherming
Per 1000 jeugdigen
17 56 8 11 187 83 31 39 78 63 2218 248 278 201 11
3,0 4,7 3,3 3,5 13,6 10,3 4,9 2,7 12,2 7,7 18,5 16,3 19,4 14,8 4,1
3.529 51.014
14,3 14,5
Budget Jeugdbescherming per jeugdige (euro) 17 29 18 26 75 57 23 16 66 38 102 93 116 87 22 80 78
*
gebaseerd op cijfers uit 2009, bron: Yperen, T.A. van & Woudenberg, A. van (2011). Werk in uitvoering. Bouwen aan het nieuwe jeugdstelsel. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Uit Tabel 48 blijkt dat het aantal jeugdigen met jeugbescherming per 1000 jeugdigen ongeveer gelijk is in de regio Rotterdam-Rijnmond aan de landelijke cijfers. Dit geldt ook voor de kosten per 1000 jeugdigen.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
87
Tabel 49 Vergelijking aantal jeugdigen in zorg en budget per jeugdige voor Stadsregio Rotterdam met landelijke cijfers, BJZ Jeugdreclassering (exclusief Goeree-Overflakkee) Gemeente
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal Stadsregio Rotterdam Landelijk*
Aantal jeugdigen met Jeugdreclassering
Per 1000 jeugdigen
8 19 <5 8 61 26 12 17 36 14 824 73 47 56 5
1,4 1,6 1,6 2,5 4,4 3,2 1,9 1,2 5,6 1,7 6,9 4,8 3,3 4,1 1,9
1.210 23.193
4,9 6,6
Budget Jeugdreclassering per jeugdige (euro) 6 5 3 9 15 13 8 3 19 6 25 17 15 14 4 18 16
*
gebaseerd op cijfers uit 2009, bron: Yperen, T.A. van & Woudenberg, A. van (2011). Werk in uitvoering. Bouwen aan het nieuwe jeugdstelsel. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Uit Tabel 49 blijkt dat het aantal jeugdigen met jeugdreclassering per 1000 jeugdigen lager is in de regio Rotterdam-Rijnmond dan de landelijke cijfers. Alleen de gemeente Rotterdam wijkt af met een aantal dat hoger ligt dan landelijk. De kosten per 1000 jeugdigen zijn vergelijkbaar.
88
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Tabel 50 Vergelijking aantal jeugdigen in zorg en budget per jeugdige voor regio RotterdamRijnmond met landelijke cijfers, Jeugd- en Opvoedhulp Gemeente
53
9,4
Budget Jeugd- en Opvoedhulp per jeugdige (euro) 114
128
10,8
123
Bernisse
33
13,4
369
Brielle
32
10,1
124
Capelle aan den IJssel
350
25,4
382
Goeree-Overflakkee
141
13,3
210
Hellevoetsluis
129
16,0
301
Krimpen aan den IJssel
112
17,7
313
97
6,7
58
Maassluis
132
20,7
260
Ridderkerk
92
11,2
146
Rotterdam
3.068
25,6
343
Schiedam
357
23,4
305
Spijkenisse
448
31,2
417
Vlaardingen
313
23,1
287
58
21,7
495
Albrandswaard Barendrecht
Lansingerland
Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond Landelijk*
Aantal jeugdigen met Jeugd- en Opvoedhulp
5.543 75.323
Per 1000 jeugdigen (0 t/m 17 jaar)
21,6 21,4
296 260
*
gebaseerd op cijfers uit 2009, bron: Yperen, T.A. van & Woudenberg, A. van (2011). Werk in uitvoering. Bouwen aan het nieuwe jeugdstelsel. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Tabel 50 laat zien dat het aantal jeugdigen in Jeugd- en Opvoedhulp per 1000 jeugdigen ongeveer gelijk is in de regio Rotterdam-Rijnmond aan de landelijke cijfers, terwijl de kosten per 1000 jeugdigen hoger zijn.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
89
Tabel 51 Vergelijking aantal jeugdigen in zorg en budget per jeugdige voor regio RotterdamRijnmond met landelijke cijfers, Jeugd-GGZ ZVW Gemeente
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond Landelijk* *
Aantal jeugdigen in Jeugd-GGZ
Per 1000 jeugdigen
356 808 163 231 1.147 727 640 607 925 341 585 7.034 832 997 727 173 16.293
62,9 68,3 66,3 72,8 83,4 68,8 79,5 96,0 64,3 53,5 71,4 58,6 54,6 69,5 53,5 64,7 63,5
266.229
75,5
Budget Jeugd-GGZ per jeugdige (euro) 214 310 124 165 376 165 295 283 204 156 301 182 143 243 164 281 209
133
gebaseerd op cijfers uit 2009, bron: Yperen, T.A. van & Woudenberg, A. van (2011). Werk in uitvoering. Bouwen aan het
nieuwe jeugdstelsel. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Opvallend aan Tabel 51 is dat het aantal jeugdigen in de jeugd-GGZ per 1000 jeugdigen in de regio Rotterdam-Rijnmond lager is dan landelijk, terwijl de kosten per 1000 jeugdigen (veel) hoger zijn. Dit kan samenhangen met de intensiteit en de duur van de zorg. Dit vergt nader onderzoek. Uit de Tabel 47 t/m 51 kan worden geconcludeerd dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten in de regio Rotterdam Rijnmond. De gemeente Rotterdam alsmede middelgrote gemeenten zoals Vlaardingen, Schiedam en Spijkenisse laten een bovengemiddeld gebruik van jeugdbescherming en jeugd- en opvoedhulp zien. Daarnaast wordt in deze gemeenten juist minder van jeugd-GGZ gebruik gemaakt dan gemiddeld in de regio. In kleinere gemeenten lijkt het omgekeerde het geval. Deze verschillen zullen in het verdiepend vraagontwikkelingsonderzoek statistisch getoetst worden.
90
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
3.5
Nader onderzoek
Uit de Startfoto voor de regio Rotterdam-Rijnmond komen een aantal opvallende zaken naar voren, waarvoor nader onderzoek nodig is.
Zorg met verblijf Bij residentiële of intramurale zorg (in jeugd- en opvoedhulp, jeugdzorg plus, jeugd GGZ en LVB zorg) is het niet 100% zeker dat alle jeugdigen die bijvoorbeeld geregistreerd zijn als woonachtig in Rotterdam, ook werkelijk oorspronkelijk uit Rotterdam komen. Soms wordt niet het adres van de ouders, maar het adres van een instelling als woonadres geregistreerd. Jeugdigen die verblijven in een instelling worden ook soms ingeschreven in de gemeente waar de instelling staat. Het vergt nader kwalitatief onderzoek om te bepalen of de jeugdigen die verblijven in een instelling inderdaad jeugdigen zijn afkomstig uit één van de gemeenten uit de regio Rotterdam Rijnmond. Dit is ook een aandachtspunt voor het Verdeelmodel. Het SCP kan ook niet met zekerheid zeggen of jeugdigen in residentiële of intramurale zorg uit een bepaalde gemeente afkomstig zijn.
Jeugdzorg Plus Bij de Jeugdzorg Plus lijkt de duur van de zorg –en daarmee de kosten- in 2011 relatief laag. Het Ministerie van VWS en de instellingen gaan uit van een gemiddelde duur van 11 maanden in 2012. Nader onderzoek is nodig om de achtergrond voor dat verschil in duur en kosten te bepalen.
Dubbelingen Nader onderzoek naar dubbelingen tussen cliënten uit de verschillende vormen van zorg is gewenst. Dit geeft een indicatie of er een stapeling van zorg is bij een klein aantal cliënten. Er zijn aanwijzingen dat LVB jeugdigen ook veel in de jeugd GGZ en in de jeugdzorg voorkomen.
Jeugd-GGZ (ZVW) In de Startfoto kunnen we het gat tussen de instellingscijfers voor jeugd GGZ (Zorgverzekeringswet) en de cijfers van CVZ niet met volledige zekerheid verklaren. Hiervoor zijn data per zorgaanbieder nodig van het zorgkantoor om precies te weten bij welke instellingen jeugdigen uit de regio Rotterdam-Rijnmond zorg ontvangen. Een totaal overzicht van het aantal zorgaanbieders ontbreekt vooralsnog. Ook is het aantal jeugdigen dat intramurale GGZ zorg ontvangt onbekend.
AWBZ gefinancierde zorg Nader onderzoek is ook nodig om het zorggebruik en de kosten van de jeugd GGZ en jeugd LVB gefinancierd door de AWBZ in beeld te brengen. Er is onvoldoende zicht op welke zorgaanbieders
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
91
AWBZ gefinancierde zorg bieden aan jeugdigen uit de regio Rotterdam-Rijnmond. Het zorgkantoor kan ook hierin een grote rol spelen.
Verbreding LVB naar alle jeugd met een beperking Het ministerie van VWS heeft tijdens informatiebijeenkomsten over de concept jeugdwet aangekondigd om de zorg voor jeugdigen van 0 t/m 17 jaar die recht op AWBZ zorg hebben de functies begeleiding, persoonlijke verzorging, vervoer en kortdurend verblijf voor alle grondslagen (dus bijv. ook lichamelijke beperking) over te hevelen naar de nieuwe jeugdwet. Daarnaast heeft VWS aangegeven dat ook de gehele zorg voor verstandelijk beperkten overgeheveld wordt van de AWBZ naar de Jeugdwet (met uitzondering van levenslange verblijfzorg) en niet alleen voor licht verstandelijk beperkten. Cijfers voor jeugdigen met andere dan verstandelijke beperkingen en psychiatrische aandoeningen zijn echter niet in deze Startfoto opgenomen. Voor meer inzicht in het aantal indicaties voor deze (uitgebreidere) groep is nader onderzoek bij het CIZ nodig en voor zorggebruik en zorgkosten medewerking van het zorgkantoor.
3.6
Kanttekeningen bij de uitkomsten
Deze Startfoto richt zich op zorggebruik en zorgkosten. Het gaat over aantallen en euro’s. Het rapport zegt niets over de kwaliteit van de geleverde zorg noch over de effectiviteit. Vanuit de noodzaak een algemeen beeld te geven zijn verschillende vormen van zorg bij elkaar opgeteld die niet altijd precies hetzelfde zijn, bijvoorbeeld verschillende vormen van gezinscoaching of van ambulante hulpverlening. Methodieken en doelgroepen van deze vormen van zorg kunnen verschillen. De gegevens die gepresenteerd worden in dit rapport zijn historisch. Ze hebben betrekking op 2010 en 2011. Door bezuinigingen, met name in preventieve zorg zoals gezinscoaching in 2012, ligt het zorggebruik nu waarschijnlijk lager. Bij de AWBZ is door een aanscherping in de wetgeving het aantal jeugdigen met een indicatie kortdurend verblijf inmiddels fors gedaald.
De cijfers over zorggebruik zeggen niets over de prevalentie of de behoefte aan zorg. Zo bestaan er voor verschillende vormen van zorg wachtlijsten. Ook is bijvoorbeeld uit literatuur bekend dat slechts een deel van mensen met psychische problematiek in de geestelijke gezondheidszorg terecht komt.
Bij de LVB groep was het lastig om een totaalbeeld te krijgen via het aantal indicaties, omdat het CIZ indicaties afgeeft met grondslag Verstandelijk Gehandicapt. Dit kan zowel zwaardere als lichtere vormen van een verstandelijke beperking bevatten. Voor het precieze zorggebruik van ABWZ cliënten is nader onderzoek nodig.
92
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Met name bij preventieve zorg wordt vaak niet gewerkt met een kostprijs, maar met lump sum bedragen. Daardoor bleek het lastig om zorggebruik te relateren aan kosten.
Zorgaanbieders bleken sommige gegevens die nodig waren voor dit onderzoek niet of inconsistent te registreren. Sommige instellingen registreren geen BSN nummers, sommige geen postcode, andere registreren niet op individueel niveau, maar houden alleen cliëntendossiers bij. Dit heeft met de eisen wat betreft verantwoording te maken. Met name bij instellingen die preventieve zorg bieden was het aantal trajecten of cliënten niet altijd te achterhalen. Wat betreft woonplaats zijn we uitgegaan van het adres van de ouders. Bij jeugdigen die in een instelling verbleven (bijv. LVB, jeugdzorg) was dit in veel gevallen echter niet voorhanden, waardoor voor sommige jeugdigen de residentiële voorziening het woonadres is.
3.7
Beperkingen van de gegevens
De analyse van het gebruik en de kosten van zorg voor jeugd bleek een hele opgave vanwege het verzamelen van gegevens bij een groot aantal instellingen, de verschillende manieren van registreren, en het veelvuldig ontbreken van kostengegevens. Ook de combinatie van vragen over de inhoud van zorg, zorggebruik en kosten bleek gecompliceerd. Vaak moesten drie of vier verschillende bestanden van een organisatie aan elkaar gekoppeld worden. Het onderzoek heeft ook zijn beperkingen: •
Een groot aantal instellingen heeft zijn medewerking verleend aan het onderzoek. Toch geeft het onderzoek geen volledig beeld. Voor het preventieve veld ontbreekt bijvoorbeeld het maatwerkdeel van de jeugdgezondheidszorg en ontbreken er aanbieders van gezinscoaching, jongerentrajecten en algemeen en schoolmaatschappelijk werk. Ook de verzamelde cijfers voor de klinische jeugd GGZ lijken erg laag.
•
Getracht is alle zorggebruik in aantallen trajecten te presenteren. Dit was echter niet altijd mogelijk, vanwege de manier van registreren of het gebrek aan gegevens.
•
Er komen dubbelingen voor in de gepresenteerde cijfers, in die zin dat cliënten zorg kunnen ontvangen bij verschillende instellingen of verschillende vormen van zorg gebruiken binnen één instelling.
3.8
Verdiepend vraagontwikkelingsonderzoek
Na deze Startfoto zal de GGD Rotterdam Rijnmond de cliëntgegevens verder analyseren in een verdiepend vraagontwikkelingsonderzoek, waarbij verzamelde gegevens op uniek cliëntniveau zullen worden samengevoegd. Daarbij zullen de relatie tussen risicofactoren en zorggebruik, de
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
93
ontwikkeling van zorggebruik, stapeling van zorg, de relatie tussen zorgvraag en zorggebruik, en ’zorgcarrières’ centraal staan.
94
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Literatuur
Bams, J.W.K., Essen, A.M. van, Jacobs, M.E. Nienhuis, T., Plug, A.M. (2011). Monitor jeugdbeleid en jeugdzorg in de stadsregio Rotterdam. Den Haag: Tympaan Instituut. Beer, Y. de (2011). De kleine gids: Mensen met een licht verstandelijke beperking. Deventer: Kluwer.
Berg- de Ruiter, R. van den, Einde- Bus, A. van den, Dikken, J. den, Jansen, W. (2012). Monitor Zorg voor Jeugd, Rotterdam 2012. Een nulmeting. Rotterdam: GGD Rotterdam-Rijnmond. CIZ basisrapportage AWBZ (2012). Gemeente Rotterdam.1 juli 2012, 1 januari 2012, 1 juli 2011. Driebergen: CIZ. De Jeugdzaak (2012). Zorg en voorzieningen voor kinderen en gezinnen. Den Haag: De Jeugdzaak. Deloitte (2008). Integraal instructiedocument invoering uniforme bekostigingseenheden. Rotterdam: Deloitte. Diepenhorst, M.C. & Hollander, M (2011). Aard en omvang van LVG-zorg. Eindrapport. Zoetermeer: Research voor Beleid. Gemeente Rotterdam (2012). Herziening interventies jeugd, OGOR notitie. Mei 2012. Niet gepubliceerd. MEE Rotterdam Rijnmond. Het jaar van de MEEgaMOVE en daarna…. Jaarverslag 2010. Beleidsvisie 2011-2014. MEE Rotterdam Rijnmond. Jaarbeeld MEE Rotterdam 2011 Servicepunt SMW (2011). SMW in een notendop. Basiskennis over het SMW. Yperen, T.A. van & Woudenberg, A. van (2011). Werk in uitvoering. Bouwen aan het nieuwe jeugdstelsel. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Geraadpleegde websites: www.nza.nl van de Nederlandse zorgautoriteit www.nji.nl/jeugdsector van het Nederlands Jeugdinstituut www.ciz.nl van het Centrum Indicatiestelling Zorg www.jeugdzorgnederland.nl van de branchevereniging voor jeugdzorgorganisaties www.ggznederland.nl van de vereniging van instellingen voor GGZ en verslavingszorg www.rijksoverheid.nl/regering/regeerakkoord/zorg-dichtbij over het regeerakkoord. http://www.ris-zh.nl/ van het Tympaan Instituut
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
95
Bijlagen
Bijlage 1
Indicaties AWBZ-GGZ per gemeente in de stadsregio Rotterdam-
Rijnmond (exclusief Goeree Overflakkee) Tabel I Aantal 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de gemeente Albrandswaard met een psychiatrische aandoening en een indicatie voor AWBZ-zorg op 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012 Type zorg Zorg zonder verblijf Begeleiding groep Begeleiding individueel Kortdurend verblijf Ondersteunende begeleiding in dagdelen Ondersteunende begeleiding in uren Persoonlijke verzorging
1-1-2010
1-1-2011
1-1-2012
13 23 13 5 5 -
20 23 12 <5
25 29 9 <5
<5 <5
-
-
-
<5
-
-
-
<5
31
26
35
21
Zorg met verblijf 2B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 2C Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding 3C Beschermd wonen met intensieve begeleiding 5B, Voortgezet verblijf met psychiatrische intensieve zorg Totaal aantal jeugdigen met aanspraak op AWBZ zorg
21
De indicatie voor zorg met verblijf is geformuleerd in zorgzwaartepakketten (ZZP). Deze zijn genummerd. Bij het laagste getal hoort het ZZP met de laagste hulpvraag en het laagste budget. De B-pakketten gaan over voortgezet verblijf (langer dan een jaar) dat nodig is vanwege behandeling. De C-pakketten omvatten een vorm van beschermd wonen met ondersteuning en begeleiding.
96
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Tabel II Aantal 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de gemeente Barendrecht met een psychiatrische aandoening en een indicatie voor AWBZ-zorg op 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012 Type zorg Zorg zonder verblijf Activerende begeleiding in uren Begeleiding groep Begeleiding individueel Kortdurend verblijf Ondersteunende begeleiding in dagdelen Ondersteunende begeleiding in uren Persoonlijke verzorging Zorg met verblijf 1B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 2B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 2C Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding 3B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 3C Beschermd wonen met intensieve begeleiding 4B Voortgezet verblijf met behandeling 4C Gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding 5B Voortgezet verblijf met psychiatrische intensieve zorg Totaal aantal jeugdigen met aanspraak op AWBZ zorg
1-1-2010
1-1-2011
1-1-2012
<5 33 49 31 6 7 <5
51 62 38 <5
53 74 24 <5
<5 -
<5
<5
<5 <5 -
<5 <5 <5
<5 <5 <5 -
<5
-
-
<5
<5
<5
71
80
91
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
97
Tabel III Aantal 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de gemeente Bernisse met een psychiatrische aandoening en een indicatie voor AWBZ-zorg op 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012 Type zorg Zorg zonder verblijf Begeleiding groep Begeleiding individueel Kortdurend verblijf Ondersteunende begeleiding in dagdelen Ondersteunende begeleiding in uren Persoonlijke verzorging Zorg met verblijf 2C Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding 3B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 3C Beschermd wonen met intensieve begeleiding Totaal aantal jeugdigen met aanspraak op AWBZ zorg
1-1-2010
1-1-2011
1-1-2012
10 9 12 <5 <5 <5
11 <5 10 -
9 7 7 -
<5 <5 <5
<5 -
<5 -
18
13
13
Tabel IV Aantal 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de gemeente Brielle met een psychiatrische aandoening en een indicatie voor AWBZ-zorg op 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012 Type zorg Zorg zonder verblijf Begeleiding groep Begeleiding individueel Kortdurend verblijf Ondersteunende begeleiding in dagdelen Ondersteunende begeleiding in uren Zorg met verblijf 2B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 3C Beschermd wonen met intensieve begeleiding Totaal aantal jeugdigen met aanspraak op AWBZ zorg
98
1-1-2010
1-1-2011
1-1-2012
11 20 7 <5 <5
11 18 6 -
14 20 8 -
<5 -
<5
-
27
23
25
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Tabel V Aantal 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de gemeente Capelle aan den IJssel met een psychiatrische aandoening en een indicatie voor AWBZ-zorg op 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012 Type zorg Zorg zonder verblijf Begeleiding groep Begeleiding individueel Kortdurend verblijf Ondersteunende begeleiding in dagdelen Ondersteunende begeleiding in uren Zorg met verblijf 1B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 2C Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding 3B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 3C Beschermd wonen met intensieve begeleiding 4B Voortgezet verblijf met behandeling 5B Voortgezet verblijf met psychiatrische intensieve zorg Totaal aantal jeugdigen met aanspraak op AWBZ zorg
1-1-2010
1-1-2011
1-1-2012
59 60 47 8 7
66 63 53 -
56 63 24 -
-
<5
-
<5 -
<5 <5 <5 <5
<5 <5 <5
-
<5
-
84
92
87
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
99
Tabel VI Aantal 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de gemeente Hellevoetsluis met een psychiatrische aandoening en een indicatie voor AWBZ-zorg op 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012 Type zorg Zorg zonder verblijf Begeleiding groep Begeleiding individueel Kortdurend verblijf Ondersteunende begeleiding in dagdelen Ondersteunende begeleiding in uren Persoonlijke verzorging Zorg met verblijf 1B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 2B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 2C Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding 3B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 3C Beschermd wonen met intensieve begeleiding 4B Voortgezet verblijf met behandeling 4C Gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding 5B Voortgezet verblijf met psychiatrische intensieve zorg 5C Beschermd wonen met intensieve zorg en intensieve begeleiding Totaal aantal jeugdigen met aanspraak op AWBZ zorg
1-1-2010
1-1-2011
1-1-2012
56 49 43 <5 6 -
59 45 43 <5
50 59 30 <5
-
<5
<5 <5
<5 <5 <5
<5 5 <5 -
<5 <5 -
-
<5
<5
-
<5
<5
<5
<5
<5
83
83
85
100 Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Tabel VII Aantal 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de gemeente Krimpen aan den IJssel met een psychiatrische aandoening en een indicatie voor AWBZ-zorg op 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012 Type zorg Zorg zonder verblijf Activerende begeleiding in uren Begeleiding groep Begeleiding individueel Kortdurend verblijf Ondersteunende begeleiding in dagdelen Ondersteunende begeleiding in uren Persoonlijke verzorging Zorg met verblijf 2C Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding 3B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 3C Beschermd wonen met intensieve begeleiding 5B Voortgezet verblijf met psychiatrische intensieve zorg 5C Beschermd wonen met intensieve zorg en intensieve begeleiding Totaal aantal jeugdigen met aanspraak op AWBZ zorg
1-1-2010
1-1-2011
1-1-2012
<5 39 35 31 <5 5 <5
44 44 35 <5
35 48 19 <5
<5
<5 -
<5
-
<5
-
-
<5
<5
58
66
62
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
101
Tabel VIII Aantal 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de gemeente Lansingerland met een psychiatrische aandoening en een indicatie voor AWBZ-zorg op 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012 Type zorg Zorg zonder verblijf Activerende begeleiding in dagdelen Activerende begeleiding in uren Begeleiding groep Begeleiding individueel Kortdurend verblijf Ondersteunende begeleiding in dagdelen Ondersteunende begeleiding in uren Persoonlijke verzorging Zorg met verblijf 2C Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding 3B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 3C Beschermd wonen met intensieve begeleiding 5C Beschermd wonen met intensieve zorg en intensieve begeleiding Totaal aantal jeugdigen met aanspraak op AWBZ zorg
1-1-2010
1-1-2011
1-1-2012
<5 <5 42 43 33 6 9 <5
47 53 35 -
42 52 17 <5
-
<5 <5 -
<5 <5 <5
<5
-
-
70
70
68
Tabel IX Aantal 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de gemeente Maassluis met een psychiatrische aandoening en een indicatie voor AWBZ-zorg op 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012 Type zorg Zorg zonder verblijf Activerende begeleiding in uren Begeleiding groep Begeleiding individueel Kortdurend verblijf Ondersteunende begeleiding in dagdelen Ondersteunende begeleiding in uren Zorg met verblijf 3C Beschermd wonen met intensieve begeleiding Totaal aantal jeugdigen met aanspraak op AWBZ zorg
1-1-2010
1-1-2011
1-1-2012
<5 16 32 17 <5 <5
29 29 25 -
24 32 16 -
<5
<5
-
40
44
41
102 Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Tabel X Aantal 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de gemeente Ridderkerk met een psychiatrische aandoening en een indicatie voor AWBZ-zorg op 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012 Type zorg Zorg zonder verblijf Activerende begeleiding in uren Begeleiding groep Begeleiding individueel Kortdurend verblijf Ondersteunende begeleiding in dagdelen Ondersteunende begeleiding in uren Zorg met verblijf 2C Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding 3B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 3C Beschermd wonen met intensieve begeleiding 5B Voortgezet verblijf met psychiatrische intensieve zorg 5C Beschermd wonen met intensieve zorg en intensieve begeleiding Totaal aantal jeugdigen met aanspraak op AWBZ zorg
1-1-2010
1-1-2011
1-1-2012
<5 30 42 23 <5 <5
31 32 21 -
27 34 10 -
-
<5 <5 <5 -
<5 <5
55
<5 47
<5 44
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
103
Tabel XI Aantal 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de gemeente Rotterdam met een psychiatrische aandoening en een indicatie voor AWBZ-zorg op 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012 Type zorg Zorg zonder verblijf Activerende begeleiding in dagdelen Activerende begeleiding in uren Begeleiding groep Begeleiding individueel Kortdurend verblijf Ondersteunende begeleiding in dagdelen Ondersteunende begeleiding in uren Persoonlijke verzorging Zorg met verblijf 1C Beschermd wonen met begeleiding 2B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 2C Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding 3B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 3C Beschermd wonen met intensieve begeleiding 4B Voortgezet verblijf met behandeling 4C Gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding 5B Voortgezet verblijf met psychiatrische intensieve zorg 5C Beschermd wonen met intensieve zorg en intensieve begeleiding Totaal aantal jeugdigen met aanspraak op AWBZ zorg
1-1-2010
1-1-2011
1-1-2012
<5 11 269 297 224 26 32 8
312 342 246 <5 <5 <5
308 357 169 <5 <5
<5 <5
<5 <5
<5
12 <5 11 -
10 5 11 <5
7 7 15 <5
<5 <5
<5 <5
<5 <5
<5 473
<5 473
<5 486
104 Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Tabel XII Aantal 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de gemeente Schiedam met een psychiatrische aandoening en een indicatie voor AWBZ-zorg op 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012 Type zorg Zorg zonder verblijf Begeleiding groep Begeleiding individueel Kortdurend verblijf Ondersteunende begeleiding in dagdelen Ondersteunende begeleiding in uren Persoonlijke verzorging Zorg met verblijf 1C Beschermd wonen met begeleiding 2C Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding 3B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 3C Beschermd wonen met intensieve begeleiding 4C Gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding 5B Voortgezet verblijf met psychiatrische intensieve zorg Totaal aantal jeugdigen met aanspraak op AWBZ zorg
1-1-2010
1-1-2011
1-1-2012
33 43 21 <5 <5 <5
35 42 21 <5
40 51 15 <5
-
<5
-
<5
<5 <5 <5
-
<5 58
<5 58
58
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
105
Tabel XIII Aantal 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de gemeente Spijkenisse met een psychiatrische aandoening en een indicatie voor AWBZ-zorg op 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012 Type zorg Zorg zonder verblijf Activerende begeleiding in dagdelen Activerende begeleiding in uren Begeleiding groep Begeleiding individueel Kortdurend verblijf Ondersteunende begeleiding in dagdelen Ondersteunende begeleiding in uren Persoonlijke verzorging Zorg met verblijf 1B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 1C Beschermd wonen met begeleiding 2B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 2C Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding 3B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 3C Beschermd wonen met intensieve begeleiding 4B Voortgezet verblijf met behandeling 4C Gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding 5C Beschermd wonen met intensieve zorg en intensieve begeleiding Totaal aantal jeugdigen met aanspraak op AWBZ zorg
1-1-2010
1-1-2011
1-1-2012
<5 <5 68 59 54 7 11 <5
90 72 63 <5 <5
71 67 42 <5 5
<5 <5
-
<5 -
<5 -
<5 <5 <5 -
<5 <5 <5 <5
-
-
<5
<5 100
114
105
106 Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Tabel XIV Aantal 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de gemeente Vlaardingen met een psychiatrische aandoening en een indicatie voor AWBZ-zorg op 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012 Type zorg Zorg zonder verblijf Activerende begeleiding in uren Begeleiding groep Begeleiding individueel Kortdurend verblijf Ondersteunende begeleiding in dagdelen Ondersteunende begeleiding in uren Persoonlijke verzorging Zorg met verblijf 2C Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding 3B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 3C Beschermd wonen met intensieve begeleiding 4B Voortgezet verblijf met behandeling 5B Voortgezet verblijf met psychiatrische intensieve zorg Totaal aantal jeugdigen met aanspraak op AWBZ zorg
1-1-2010
1-1-2011
1-1-2012
<5 29 37 26 <5 7 <5
40 43 28 <5
40 50 14 <5
<5 5 62
<5 <5 <5 60
<5 <5 <5 66
Tabel XV Aantal 0 t/m 17 jarigen woonachtig in de gemeente Westvoorne met een psychiatrische aandoening en een indicatie voor AWBZ-zorg op 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012 Type zorg Zorg zonder verblijf Begeleiding groep Begeleiding individueel Kortdurend verblijf Ondersteunende begeleiding in dagdelen Ondersteunende begeleiding in uren Persoonlijke verzorging Zorg met verblijf 2B Voortgezet verblijf met lichte behandeling 2C Gestructureerd beschermd wonen met uitgebreide begeleiding 3C Beschermd wonen met intensieve begeleiding 4B Voortgezet verblijf met behandeling Totaal aantal jeugdigen met aanspraak op AWBZ zorg
1-1-2010
1-1-2011
1-1-2012
6 11 7 <5 <5 <5
11 13 6 -
9 12 <5 -
<5
-
-
<5 <5 19
<5 18
<5 17
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
107
Bijlage 2
CIZ indicaties AWBZ met grondslag verstandelijke handicap per gemeente
Tabel 1 Aantal geïndiceerde cliënten tot 18 jaar met een verstandelijke handicap uitgesplitst naar type zorg en gemeente op peildata 1-1-2010, 1-1-2011 en 1-1-2012. Gemeente
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle aan den IJssel Goeree-Overflakkee Hellevoetsluis Krimpen aan den IJssel Lansingerland Maassluis Ridderkerk Rotterdam Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne Totaal regio Rotterdam-Rijnmond
Zonder verblijf 40 75 10 25 100 60 45 40 40 40 40 885 120 110 80 20 1.735
1-1-2010 Met verblijf
Totaal*
10 20 10 20 20 35 10 5 10 10 360 20 30 10 -
50 95 10 35 120 85 85 55 50 50 55 1.245 140 140 95 20
Zonder verblijf 40 70 5 20 90 70 55 45 40 35 45 900 110 115 90 10
575
2.310
1.730
1-1-2011 Met verblijf
Totaal*
15 15 5 15 20 20 30 5 5 10 10 365 15 25 15 -
50 85 10 35 110 90 85 55 50 50 55 1.265 125 140 105 15
Zonder verblijf 40 65 5 15 90 70 45 40 50 40 50 855 105 115 90 10
570
2.300
1.680
1-1-2012 Met verblijf
Totaal*
10 15 15 15 20 35 10 5 5 10 355 15 30 10 -
50 80 10 35 100 95 80 50 55 45 55 1.210 120 140 105 10
550
2.230
Bron: CIZ basisrapportage AWBZ (2012) * De optelling van het aantal cliënten in deze tabel, komt niet altijd overeen met de randtotalen van deze tabel, omdat in de CIZ rapportages alleen aantallen vanaf vijf worden getoond. Alle aantallen zijn bovendien afgerond op vijftallen.
108 Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Bijlage 3
Lijst met deelnemende zorgaanbieders
Lokale preventieve voorzieningen: • • • • • • • • • • • • • • • •
Centrum voor Jeugd en Gezin Rijnmond Humanitas Jeugdhulpverlening FlexusJeugdplein Stichting Welzijn Feijenoord Directie Veiligheid/ DOSA GOSA regisseurs Sociale Zaken en Werkgelegenheid/sociale teams Jongerenloket/JOS GGD Jeugd/ SMI Bureau Frontlijn Kwadraad Vivenz Careyn De Vluchtheuvel MDNW Welzijn E25
Schoolmaatschappelijk werk: • Careyn • Centrum voor Dienstverlening Noord • Thermiek • SMDC • MDA • SMDD • St. Dock IJsselmonde/Kralingen-Crooswijk • SMOOR • FlexusJeugdplein • Stichting Welzijn Feijenoord SMIK/Plusopvang: • KindeRdam • Van Veldhuizen Stichting Geïndiceerde zorginstellingen Jeugdzorg: • Stek Jeugdhulp • Stichting Prokino • Timon • FlexusJeugdplein • Horizon • Trivium Lindenhof • William Schrikker Groep • SGJ • Pluryn/ De Hoenderloogroep • Avenier
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
109
Jeugd-GGZ: • De Viersprong • Lucertis • Yulius • De Hoop • Riagg Rijnmond • Erasmus MC Jeugd-LVB: • Grote zorgaanbieder • Stichting MEE Rotterdam-Rijnmond Indicatiestellende organisatie: Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam
110 Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Bijlage 4 AMK AWBZ BJZ BKE CIZ CJG CVZ DBC DOSA GOSA GGZ JB JGZ JR LVB LWI MFC OBC OTS OVA PGB RAS RIAGG SMIK SMW SRR WMO ZVW
Lijst met afkortingen Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Bureau Jeugdzorg bekostigingseenheid Centrum Indicatiestelling Zorg Centrum voor Jeugd en Gezin College voor Zorgverzekeringen Diagnosebehandelcombinatie Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak Gemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak Geestelijke gezondheidszorg Jeugdbescherming Jeugdgezondheidszorg Jeugdreclassering Licht Verstandelijk Beperkt Landelijk Werkende Instelling Multifunctioneel centrum Orthopedagogisch behandelcentrum Ondertoezichtstelling Overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling Persoonsgebonden Budget Regionale Agenda Samenleving Regionale instelling voor ambulante geestelijke gezondheidszorg Sociaal Medische Indicatie Kinderopvang School Maatschappelijk Werk Stadsregio Rotterdam Wet Maatschappelijke Ondersteuning Zorgverzekeringswet
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
111
Bijlage 5
Het stelsel van de jeugdzorg in Nederland
112 Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Bijlage 6
Jeugdzorg in Nederland: Sectoren, financiering en aanbieders
Sectoren
Financiering
Aanbieders
Preventieve jeugdzorg
Gemeente
- JGZ-instellingen, thuiszorginstellingen (JGZ) - (School)maatschappelijk werk - Opvoedondersteuning - Stichting MEE - Huisartsen - Verloskundigen - GGD’en - Preventie door jeugd-GGZ - Eerstelijns psychologische zorg - Kindertelefoon (Bureau Jeugdzorg) - Welzijnswerk - Vrijwilligersprojecten
Toegang tot
Stadsregionaal/Provinciaal
- Bureaus Jeugdzorg (BJZ) en Landelijke Werkende Instellingen (LWI’s)22 / Toegang voor Provinciale Jeugdzorg, Jeugd GGZ,
geïndiceerde zorg
Jeugd-GGZ langdurig verblijf, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Toegang tot
Ministerie Volksgezondheid,
- Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) / Toegang voor Jeugd-
geïndiceerde zorg
Welzijn en Sport
LVB en Jeugd-GGZ langdurig verblijf.
Toegang tot
Zorgverzekeringswet
- Huisarts en jeugdarts / Toegang voor Jeugd-GGZ.
Stadsregionaal/Provinciaal
- Jeugd & Opvoedhulp instellingen
geïndiceerde zorg Provinciale zorg
- Bureaus Jeugdzorg - Landelijk Werkende Instellingen Jeugdbescherming Jeugdreclassering Jeugd-GGZ
Ministerie Veiligheid
- Bureaus Jeugdzorg
en Justitie
- Landelijk Werkende Instellingen
Ministerie Veiligheid
- Bureaus Jeugdzorg
en Justitie
- Landelijk Werkende Instellingen
Zorgverzekeringswet
- GGZ-instellingen
(geneeskundig)
- Particuliere praktijken
Algemene Wet Bijzondere
- Psychiatrische afdelingen ziekenhuis
Ziektekosten (langdurig) Jeugd-LVB
Algemene Wet Bijzondere
- Orthopedagogische behandelcentra (OBC’s) 23
Ziektekosten
- MultiFunctionele Centra (MFC’s) - Instellingen voor Verstandelijk gehandicapten
Gesloten Jeugdzorg
Ministerie Volksgezondheid,
- Jeugd & Opvoedhulp organisaties
Welzijn en Sport
- Landelijk Werkende Instellingen
Bronnen: o.a. De Jeugdzaak, 2012; SCP, 2012 / Groen=preventieve zorg, Geel=indicatiestelling en Rood=geïndiceerde zorg
22 Naast Bureau Jeugdzorg kunnen ook Landelijk Werkende Instellingen (LWI’s) indicatiestellingen uitvoeren. LWI’s zijn jeugd en opvoedhulp organisaties die zowel taken van Bureau Jeugdzorg uitvoeren, zoals de indicatiestelling, jeugdbescherming- en jeugdreclassering, en aanbod Jeugdzorg verzorgen in geheel Nederland. Deze vier landelijke instellingen zijn: De William Schrikker Groep, het Leger des Heils, SGJ christelijke jeugdzorg, Nidos, en het Joods Maatschappelijk Werk (De Jeugdzaak, 2012). 23 Instellingen die behandeling bieden aan jeugdigen met een LVB zijn Orthopedagogische behandelcentra (OBC’s) en MultiFunctionele Centra (MFC’s). De OBC’s bieden behandeling aan jeugdigen met een LVB en gedragsproblematiek. MFC’s zijn samenwerkingsverbanden tussen een OBC en een GGZ-instelling. De MFC’s bieden jeugdigen een combinatie van psychiatrische behandeling en orthopedagogische zorg. Daarnaast bieden instellingen voor gehandicaptenzorg en zorgboerderijen begeleiding aan jeugdigen en ouders (De Jeugdzaak, 2012).
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
113
Bijlage 7
Afbakening en beperkingen van het onderzoek
De gegevensverzameling in dit onderzoek was sterk afhankelijk van de medewerking van instellingen of zorgaanbieders. Niet alle gewenste gegevens waren (tijdig) beschikbaar of leverbaar en soms was de wijze van aanlevering niet optimaal. Toch is het gelukt om gegevens te verzamelen van meer dan 40 instellingen of zorgaanbieders. Dit zijn zowel instellingen die lokale preventieve zorg aanbieden als aanbieders van geïndiceerde zorg.
Preventief In dit rapport ligt de nadruk op individuele zorg voor jeugd in het kader van opvoeden en opgroeien door professionals, waarover ook individueel cliëntregistraties worden bijgehouden. Vanwege deze inhoudelijk afbakening van het onderzoek zijn niet meegenomen: •
Groepsvoorlichting en cursussen
•
Zorgcoördinatie
•
Aanbod door vrijwilligers, bijvoorbeeld coaching en maatjesprojecten
•
Voor- en vroegschoolse educatie, ontwikkelingsstimulering (bijv. Instapje, Opstapje)
•
Het maatwerkdeel van de jeugdgezondheidszorg: interventies zoals Prezorg, Voorzorg, en de inzet van de interventieverpleegkundige
De gegevens van FlexusJeugdplein over het schoolmaatschappelijk werk (SMW) ontbreken, omdat de aangeleverde gegevens niet herleidbaar zijn tot individuele kinderen. Vanwege de tijdspanne van het onderzoek ontbreken vooralsnog de SMW-gegevens van de organisaties PCBO en MEE. Jeugdzorg Van Prokino jeugdzorg zijn er geen gegevens over kosten (bekostigingseenheden) ontvangen. Van Trivium Lindenhof ontbreken deze gegevens over 2010 en in de data van Stek Jeugdhulp is bij circa 10% van de trajecten de bekostigingseenheid onbekend. Jeugd-GGZ Om logistieke redenen was het niet mogelijk om gegevens op te vragen van particuliere zorginstellingen en vrijgevestigden zoals eerstelijnspsychologen, psychiaters of orthopedagogen. Wel worden de gegevens van eerstelijnspsychologen en vrijgevestigden gerapporteerd over 2010 op basis van de administratie van zorgverzekeraars. De gegevens over zorggebruik en zorgkosten die via de GGZ-instellingen zijn aangeleverd zijn gebaseerd op zes instellingen. De gegevens van Bouman GGZ ontbreken. Over de kosten van jeugd GGZ gefinancierd vanuit de AWBZ ontbreekt vooralsnog de informatie.
114 Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
Jeugd-GGZ en LVB: Voor dit rapport hadden we geen toegang tot gegevens over het totaal aantal cliënten met AWBZ zorg met een persoonsgebonden budget (PGB) die zelf zorg inkopen bij particuliere zorginstellingen voor bijvoorbeeld begeleiding of weekendopvang. Hierover zal in een later stadium worden gerapporteerd.
Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011
115
Bijlage 8
Stroomschema bekostingssystematiek geïndiceerde jeugdzorg
Uit ‘Integraal instructiedocument invoering uniforme bekostigingseenheden’, Deloitte, juni 2008
116 Startfoto Regio Rotterdam-Rijnmond, Zorggebruik en zorgkosten van de jeugd in 2010 en 2011