Agenda voor het Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg en Raad voor het Publiek Belang CJG Rijnmond Datum: 4 oktober 2012 Locatie: Stadhuis Rotterdam, zaal 7 Tijdstip: 10.30 – 12.45 uur
10.30 - 11.00 Raad voor het Publiek Belang CJG Rijnmond 11.00 - 12.45 PHO jeugdzorg 12.45 – 13.00 reistijd naar Blaak 13.00 – 13.30 lunch 13.30 – 14.30 debat
10.30-11.00
Raad voor het Publiek Belang CJG Rijnmond
11.00 – 12.45
PHO jeugdzorg
11.00-
1.
Opening en vaststelling agenda
nvt
2.
Mededelingen
nvt
12.10-11.05
3.
Verslag PHO jz 5 juli 2012 gevraagde beslissing: vaststellen
11.05–11.15
4.
Nieuwe VSV-convenant gevraagde beslissing: kennisnemen
4 bijlagen
11.15–11.25
5.
Evaluatie regionale verzuimaanpak gevraagde beslissing: instemmen
2 bijlagen
11.25-11.45
6.
Meerjaren Beleidskader jeugdzorg gevraagde beslissing: instemmen met het concept MBK
11.45-12.15
7.
Decentralisatie jeugdzorg: Tussenstand functioneel ontwerp Toelichting door de ambassadeurs van de werkgroepen
12.15-12.25
8.
Tussenevaluatie Programmaplan decentralisatie jeugdzorg gevraagde beslissing: kennisnemen
12.25-12.30
9.
Vergaderschema 2013 gevraagde beslissing: instemmen
12.30-12.40
10.
RAS, productie 1e halfjaar 2012, voorstel voor reallocatie gevraagde beslissing: instemmen
12.40-12.45
11.
Rondvraag en sluiting
Stukken ter kennisname: • Overzicht productie preventieve zorg en nazorg RAS 2011 • Onderzoek naar vraagontwikkeling in de jeugdsector
bijlage
bijlagen worden nagestuurd
nvt 2 bijlagen bijlage
bijlagen worden nagestuurd
Verslag 5 juli 2012 Cluster Jeugdbeleid Verslag: M. Comans
Aan: PHO Jeugdzorg Naam overleg: Portefeuillehoudersoverleg jz
E-mail:
[email protected] Telefoon: (010) 433 9801
Datum: 4 oktober 2012 Aanwezige bestuurders: dhr W. ten Kate dhr W.A.J. Borgonjen dhr C.J. Dijkman dhr H. Dokter dhr J. van Doorn dhr L. Gebben
vervangend voorzitter Brielle Spijkenisse Ridderkerk Middelharnis Barendrecht
dhr A. Hofstra dhr G. de Jong mw T. Keuzenkamp mw M. Rombout dhr M.X. Stam dhr G. van der Wees
Krimpen ad IJssel Dirksland Capelle ad IJssel Albrandswaard Schiedam Maassluis
14.
Opening en vaststelling agenda De voorzitter opent de vergadering en heet de aanwezigen welkom. Mevrouw Rombout en de heer Gebben zeggen de agendapunten 19 en 20 niet te kunnen behandelen omdat de stukken te laat zijn verstuurd. De voorzitter zal dit bij behandeling van de agendapunten beoordelen. De agenda wordt voor het overige ongewijzigd vastgesteld.
15. •
Mededelingen Mevrouw De Jongh, de heer Hoekstra en de heer De Jonge zijn afgemeld. Mevrouw Hartnagel wordt waargenomen door mevrouw Keuzenkamp. Op 30 augustus vindt een extra PHO-themabijeenkomst plaats. Er staat een werkbezoek j-GGZ gepland bij Lucertis. De opzet van het programma is vergelijkbaar met het bezoek aan BJZ in maart. De bij agendapunt 18 voorgestelde bijeenkomst in het kader van het MBK zal niet op 30 augustus plaatsvinden. Er wordt een extra PHO jz georganiseerd op donderdag 13 september waarbij ook tijd zal worden ingeruimd voor een verkenning van het MBK met regiobestuurders en zorgaanbieders. Op dit moment wordt het vraagontwikkelingsonderzoek naar zorggebruik in de stadsregio uitgevoerd. Het eerste deel van dit onderzoek zal een zogenaamde "startfoto" opleveren in het eerste kwartaal van 2013 met uitgebreide gegevens over zorggebruik per gemeente
•
•
16.
Verslag PHO jz 26 april 2012 Het verslag wordt ongewijzigd vastgesteld.
17.
Decentralisatie jeugdzorg, proeftuinen De heer De Zwart geeft een toelichting op de procedure. We proberen op korte termijn en in gezamenlijkheid tot proeftuinen te komen. De afgesproken procedure is niet helemaal vlekkeloos verlopen. De gevraagde nadere aanvullingen hebben voor onduidelijkheid en daarmee irritatie gezorgd. Omdat dit niet mag leiden tot vertraging en vertroebeling van de inhoud is een extra overleg van de bestuurlijke werkgroep gehouden. De bestuurlijke werkgroep heeft hierom een alternatief voorstel gemaakt, dat per e-mail aan het PHO is gestuurd. Dit voorstel ligt nu hier voor ter besluitvorming.
Gewijzigd voorstel voor besluitvorming proeftuinen: 1. Voor alle ingediende proeftuinen geldt dat ze nog niet voldragen zijn; wel zien we in alle voorstellen waardevolle elementen die verder uitgewerkt kunnen worden. Dat betekent dat de voorgestelde proeftuinen op dit moment een vervolgopdracht krijgen met daarbij een werkbudget om de gewenste vernieuwing te stimuleren, de voortgang niet te stagneren en indien nodig en gewenst van start te kunnen gaan. Over het benodigde werkbudget wordt individueel gesproken met de indieners. 2. Uitzondering hierop is de proeftuin Jeugdbescherming. Deze proeftuin wordt gezamenlijk ontwikkeld met het Rijk, hierover is al in een eerder stadium besloten en deze start binnenkort. 3. De vervolgopdracht richt zich op een nadere uitwerking op ten minste de volgende vier aspecten: - het beschrijven van een goede businesscase (in samenwerking met de werkgroep Sturing en Financiering); - het verder uitwerken van de vernieuwende waarde van de proeftuin (het benoemen van goede leerdoelen in relatie tot de doelstellingen die in het programmaplan zijn beschreven); - plan van aanpak voor onderzoek; - hoe de opgedane kennis en ervaring over te dragen aan en te delen met de andere regiogemeenten. 4. Alle indieners krijgen tot maandag 20 augustus de gelegenheid om het voorstel verder aan te scherpen. Op donderdag 13 september wordt een extra PHO gepland om te besluiten over de proeftuinen. Voorafgaand hieraan is op maandag 3 september een overleg van de bestuurlijke werkgroep. Een en ander wordt ambtelijk voorbereid in de agendacommissie van 21 augustus en het AOJ van 4 september. 5. Voor de continuering van de proeftuinen voor 2012 wordt in 2013 budget gereserveerd van het experimenteerbudget van € 1,5 miljoen. Tevens wordt gezocht naar mogelijkheden voor meer ‘experimenteer’ ruimte in het budget voor 2013. 6. De gemeenten op Goeree Overflakkee kunnen vooralsnog geen aanspraak maken op Stadsregionale gelden, omdat ze geen deel uitmaken van de Stadsregio. Voor 2012 kan het voorstel van GO dan ook niet gehonoreerd worden zolang er geen bestuurlijke overeenstemming is over aanhaking bij de Stadsregio. Besluiten hoe hiermee in de praktijk om te gaan, worden genomen in het PHO-jz. 7. In september wordt tevens een voorstel voor de procedure voor de tweede ronde (programmagestuurde) proeftuinen voorgelegd. De heer Van der Wees maakt uit het gestelde op dat alle proeftuinen in aanmerking komen voor een verdiepingsslag. Maassluis kan zich vinden in het alternatieve voorstel. Vlaardingen bij monde van de heer Van der Wees wil dat er nu nog geen geld aan de proeftuinen wordt gegeven, met uitzondering van de proeftuin jeugdbescherming en jeugdreclassering. De besluitvorming over de financiën moet worden verschoven naar september. De heer Stam vindt dat een proeftuin die nog niet voldoet nog geen geld moet krijgen. Hij wil er wel voor waken dat geld moet worden teruggegeven. Daarom toch genegen financiering te starten maar wel met de zekerheid dat proeftuinen die geld ontvangen, kansrijk zijn. De heer Borgonjen spreekt namens VP. Het alternatieve voorstel is een goede tussenstap; zorgvuldigheid is belangrijk. Voor VP is niet leidend dat niet in 2012 gebruikt geld moet worden teruggeven, maar wel kwalitatief goede proeftuinen. De pilot Olympus lijkt op iets wat al op VP draait, wellicht is uitwisseling mogelijk. Mevrouw Keuzenkamp vindt de voortgang belangrijk. Er zijn grote verschillen in de uitwerking van de proeftuinen. Start nu met de drie proeftuinen die goed zijn uitgewerkt en til de overige over de zomervakantie heen. Capelle heeft geen behoefte aan een begeleidingscommissie. De heer Hofstra is het met mevrouw Keuzenkamp eens. De drie beste proeftuinen kunnen door. Deze zouden worden gehinderd door wachten. Mevrouw Rombout oppert het invoeren van een 1e en 2e tranche proeftuinen. Het is haar opgevallen dat veel proeftuinen over dezelfde onderwerpen gaan. Hoe wordt dat afgestemd? Albrandswaard hoeft geen begeleidingscommissie. De heer Dokter vindt dat de gevolgde procedure niet de schoonheidsprijs verdient en dat de bestuurlijke werkgroep ook deze mening was toegedaan. Ridderkerk vindt dat 3à 4 proeftuinen vast moeten kunnen starten en dat de overige verder moeten worden uitgewerkt. Hierover kan dan in september een besluit worden genomen. De heer Gebben is het met de heer Dokter eens. Het proces leidt tot onrust en dat vindt hij vervelend. Hij wil vasthouden aan eerder gemaakte afspraken. De heer Van Doorn zegt dat Goeree-Overflakkee van plan is per 1 januari 2013 bij de stadsregio Rotterdam aan te sluiten voor de decentralisatie. De colleges van GO zullen in augustus/ september worden gevraagd zich uit te spreken over deze aansluiting per 1 januari 2013. De proeftuin op GO moet snel beginnen, eventueel op eigen kosten.
De aanwezigen gaan akkoord met het gewijzigde voorstel met de volgende nuancering van het besluit onder punt 1: - Alle ingediende proeftuinen behoeven verbetering en krijgen een vervolgopdracht zoals onder 3 beschreven. - Voor sommige proeftuinen vergt de vervolgopdracht veel werk, voor anderen minder. - Met de indieners wordt een werkbudget tot september afgesproken. Dit werkbudget zal verschillen per proeftuin. De verwachting is dat de bedragen beperkt zullen zijn omdat de meeste proeftuinen de start na de zomer hebben gepland. - Over de proeftuinen wordt op 13 september op basis van de uitgewerkte vervolgopdracht weer een besluit genomen over het vervolg (met uitzondering van de proeftuin Jeugdbescherming, daarover is al eerder besloten). - Er wordt een procedurevoorstel tot 13 september begin week 28 (9 – 13 juli) verspreid dat is afgestemd met de ambtenaren jeugd. 18.
Startnotitie Meerjaren Beleidskader Jeugdzorg 2013-2015 Marc Verkerk geeft een toelichting. De stadsregio dient een meerjarenbeleidskader vast te stellen. Het huidige kader loopt af in 2012 en daarom dient voor de volgende periode 2013 - 2015 een nieuw kader opgesteld te worden. De startnotitie heeft tot doel om de portefeuillehouders van de stadsregio Rotterdam en het veld vanaf het begin te betrekken bij de totstandkoming van het beleidskader. De startnotitie doet enerzijds een inhoudelijke voorzet voor het beleid in de komende jaren en geeft daarmee een schets voor de contouren van het meerjarenbeleidskader, anderzijds doet de notitie een procesvoorstel voor de stappen die gezet moeten worden om het meerjarenbeleidskader vorm te geven. De voorzitter meldt dat er een verzoek aan de SR is gedaan om de uit de RAS gefinancierde zorg op te vangen, na beëindiging van de RAS m.i.v. 2013. Hierover wordt binnen de SR verder gesproken. Dit is een signaal aan de SR om met de gemeenten mee te denken in de overgang naar 2015. De heer Borgonjen meldt dat hij bezig is met lobby bij de PZH omtrent RAS. Een concept brief hierover is met de stukken voor deze vergadering meegestuurd. Mevrouw Rombout is van mening dat BJZ nu al betrokken moet worden bij onze pilots en werkgroepen. Er moet verbinding ontstaan tussen waar zorgaanbieders, BJZ en stadsregio mee bezig zijn. De heer De Zwart zegt dat BJZ is aangesloten via de Expertgroep.
19. + 20.
Het nieuwe VSV-convenant Evaluatie regionale verzuimaanpak Bij het vaststellen van de agenda is opgemerkt dat er onvoldoende voorbereidingstijd voor de agendapunten 19 en 20 was. Er wordt voorgesteld deze agendapunten door te schuiven naar het volgende PHO jz. Voor punt 19 Het nieuwe VSV-convenant is dat geen probleem, het stuk is ter kennisname. Voor punt 20 Evaluatie regionale verzuimaanpak is doorschuiven ook mogelijk wanneer kan worden afgesproken dat dan wel wordt doorgegaan met de ingeslagen weg zoals in het voorstel staat. Met dit laatste kunnen de portefeuillehouders akkoord gaan mits het de gemeenten geen geld kost. Besloten wordt de agendapunten 19 en 20 door te schuiven naar een volgende PHO jz. De heer Dijkman vindt het prima stukken. Hij licht toe dat het de bedoeling was dat de RMC DBleden een meer coördinerende rol naar subregio-gemeenten zouden spelen. Maar de tijdsdruk is zo groot dat er daardoor geen gelegenheid is om dit in eigen subregio af te stemmen.
21.
Rondvraag en sluiting Mevrouw Keuzenkamp vraagt naar de voortgang begroting bestrijding wachtlijsten AMK. De heer De Zwart antwoordt dat er elk kwartaal overleg plaatsvindt tussen de portefeuillehouder en BJZ en dat de wachtlijst daar voortdurend een punt van discussie en aandacht is. De voorzitter bedankt de gemeente Krimpen aan den IJssel voor de gastvrijheid en de rondleiding door het Gezondheidscentrum. De voorzitter sluit de vergadering.
SAMENVATTING ANALYSE EN ACTIVITEITENPLAN VSV CONVENANT 2012-2015
Inleiding en proces De afgelopen jaren is het aantal voortijdig schoolverlaters in de regio Rijnmond flink gedaald (22,8% daling: doel was 40%). Desondanks blijft de regio landelijk koploper. Jaarlijks verlaten in de regio Rijnmond ca. 4.300 jongeren zonder startkwalificatie het onderwijs. Het nieuwe vsv-convenant is op 8 maart 2012 ondertekend in het Bestuurlijk Overleg VSV (BO VSV). Het activiteitenplan is 20 april vastgesteld in het BO VSV. De activiteiten worden nu uitgewerkt waar nodig en de uitvoering moet worden voorbereid. Ook moeten er afspraken gemaakt worden over ‘meten=weten’. Hoe gaat we sturen op resultaten, welke indicatoren gebruiken we, waar halen we de informatie vandaan? Het is van belang om daar vooraf goede afspraken over te maken. Daarnaast moet er een toekomstvisie worden opgesteld. Op het BO VSV in 14 juni komt dit allemaal samen in de definitieve aanvraag die ingediend moet worden bij DUO. De formele deadline voor het indienen van de aanvraag bij DUO is 15 augustus 2012. Het totale budget per jaar voor onze regio is € 7,8 miljoen (in totaal € 23,4 miljoen over de hele convenantperiode). Voor succes op langere termijn moet het voorkomen van uitval onderdeel zijn van de primaire processen binnen scholen, instellingen en de afdeling RMC/leerplicht van gemeenten. Op dit moment is dit nog onvoldoende het geval. Naast de inzet van de regionale middelen en de prestatiesubsidie moet ook goed gekeken worden naar de reguliere taken van het onderwijs en een goed pedagogisch klimaat in het onderwijs. Kabinetsmaatregelen Onderdeel van de toekomstvisie op korte tot middellange termijn zijn de maatregelen die het kabinet gaat nemen. Het gaat dan met name om de maatregelen: Passend Onderwijs, Wet Werken naar Vermogen, Focus op Vakmanschap en de transitie van de Jeugdzorg. Elke maatregel heeft consequenties voor uitval, zowel in kansen als bedreigingen. Met de val van het kabinet is nog niet duidelijk wat dit betekent voor met name Passend Onderwijs en WWNV. OCW-targets Opgave voor de regio VO Gelet op targets van OCW kunnen de volgende conclusies voor het vo worden getrokken. 1. Gestelde targets voor onderbouw vo en bovenbouw vmbo zijn zelfs zonder bijstelling vanwege nieuwe meetsystematiek behaald. Dat neemt niet weg dat inzet nodig blijft om de doelstelling te halen. Onder invloed van enkele kabinetsmaatregelen ligt hier een potentieel risico dat goed moet worden gemonitord. 2. Bij de bovenbouw havo-vwo ligt een grote uitdaging ook zonder potentiële consequenties vanuit kabinetsmaatregelen. Opgave voor de regio MBO Getalsmatig in 3 jaar (cijfers zijn voorlopige cijfers 2010-2011): • Niveau 1 van 547 naar ≅ 300 • Niveau 2 van 1507 naar ≅ 875 • Niveau 3 en 4 van 1311 naar ≅ 575 Conclusies voor het mbo: 1. Grootste opgave ligt voor scholen op niveaus 2, 3 en 4 en dan in het bijzonder bij niveau 2. 2. Grootste opgave voor gemeenten op niveau 1: uitgevallen jongeren begeleiden naar werk. Voor jongeren mét een niveau 1 diploma zonder startkwalificatie geldt overigens dat met een arbeidscontract van 12 uur niet meetellen in de vsv-cijfers. Analyse regio Om een goed beeld van de regio te geven, is een vergelijking gemaakt met de regio Agglomeratie Amsterdam. Rotterdam / Rijnmond en Amsterdam zijn - mede vanwege de omvang van de regio en de problematiek van de grote stad - de regio’s met de meeste voortijdige schoolverlaters. Alles
1
overziend ontstaat uit de analyses het beeld dat Rotterdam in vergelijking met Amsterdam een groter deel van de bevolking een lagere sociaal-economische status heeft. Deze groep is meer vatbaar voor uitval. Als we de vsv-cijfers bekijken, blijkt dat grofweg een derde van de deelnemers in de regio woonachtig is in een APC-gebied (armoedeprobleemcumulatiegebied), maar dat deze groep wel voor iets meer dan 50% een aandeel levert in het aantal vsv’ers. In G4-verband staat Rijnmond op de tweede plek van slechtst scorende regio in de G4 voor wat betreft de daling. Qua percentage vsv t.o.v. het aantal deelnemers staat Rijnmond bovenaan de lijst slechtst scorend. De opgave zit voornamelijk bij de subregio’s NWN, RZO en RDAM. Gemeente Rotterdam is koploper in absolute aantallen vsv: 2.607 en heeft een daling van 18,1% gerealiseerd t.o.v. het basisjaar 2005-2006. Rotterdam heeft ten opzicht van de definitieve cijfers 2009-2010 nagenoeg hetzelfde aantal vsv’ers: 2.597 in 2009-2010 en 2.607 in de voorlopige cijfers 2010-2011. Uitval op de scholen Grofweg is het volgende beeld zichtbaar: 78% uitval in mbo en daarbinnen zit 82% op het Albeda en op het Zadkine. Dat pleit voor een focus op de beide ROC’s. Daarbij moeten overigens de overige scholen mbo én vo niet uit het oog worden verloren. Ook daar blijft inzet hard nodig. In de analyse is gekeken naar: 1. Uitval naar verblijfsjaar in het mbo. 93,4% van de uitval in het mbo is ouder dan 18 jaar. 29,6% van hen valt uit in het eerste verblijfsjaar. Deze gegevens pleiten voor maatregelen voor 18-23jarigen en daarvan de switchers. 2. Uitval in opleidingsdomeinen. Beide ROC’s en het Scheepvaart en Transportcollege (STC) hebben onderzocht waar de meeste uitval per opleidingsdomein zit. Er bestaat een wisselend beeld tussen opleidingsdomeinen. Dat is deels te wijten aan complexiteit van de materie bij enkele specialistische opleidingen. Maar ook gemakzuchtige keuze door een jongere voor een meer generieke opleiding als business of handel en dergelijke zorgt voor een relatief hoge uitval. Goede loopbaanoriëntatie is belangrijk. Ook moeten onderwijsteams elkaar opzoeken om te leren van best practices. 3. Uitval 18-23-jarigen. Het probleem van voortijdig schoolverlaten is vooral een probleem van de leerlingen die 18 jaar en ouder zijn. Bijna 80% van de voortijdig schoolverlaters in Rijnmond was in het schooljaar 2010-2011 ouder dan 18 jaar. Als we de doelstelling willen halen, dan zullen we fors op jongeren van 18 jaar en ouder moeten inzetten. Het is precies deze categorie jongeren waarvoor geen enkel handhavingskader is. Zonder handhavingskader blijkt het lastig om verzuimende jongeren te dwingen naar school te komen. Dat pleit voor een handhavingsinstrumenten voor deze leeftijdsgroep. Dat is echter een weg van de lange adem. Het is zeker ook niet het enige wat je kunt doen. Daarom moet er in de maatregelen ook zeker aandacht zijn voor deze doelgroep. 4. Uitval niveaus mbo. Uit de voorlopige cijfers 2010-2011 blijkt dat de grootste groep uitvallers op niveau 2 zit: ongeveer 1.500. Niveaus 3 en 4 samen hebben er ongeveer 1.300. Om het lijstje compleet te maken: op niveau 1 waren er ca. 550 uitvallers. Als we dat procentueel vergelijken met de uitval in Amsterdam, blijkt dat in niveaus 1, 2 en 3 de uitval hoger is dan in de regio Amsterdam en op niveau 4 lager dan de regio Amsterdam. 5. Ongediplomeerde uitstroom. Voor zowel vmbo als mbo verandert er een aantal zaken. Relevant voor de toekomstige ongediplomeerde uitstroom is de verzwaring van de exameneisen bij het vo en Focus op Vakmanschap binnen het mbo. Hierdoor zullen op het vmbo de komende jaren vermoedelijk meer leerlingen hun diploma niet halen en het mbo zal de ongediplomeerde leerlingen beperkter toelaten. De vo-scholen zullen extra aandacht moeten geven aan leerlingen die (dreigen) vast te lopen. Redenen van uitval Willen we maatregelen effectief inzetten dan zijn er drie grote groepen van redenen die om inzet vragen als het om de redenen gaat: 1. Switchers: school(loopbaan) gebonden. In de regio Rijnmond lijkt iets meer dan de helft om deze reden uit te vallen. 2. Overbelaste leerlingen: persoonsgebonden problemen. Naar schatting 25-30% van de uitvallende leerlingen hebben persoonsgebonden problemen. 3. Niet-willers. Geschat zijn het 15-20% van de leerlingen die als reden van uitval opgeven dat zij niet gemotiveerd zijn en/of liever gaan werken dan op school zitten.
2
De conclusie uit de analyse van de uitvalredenen is dat we in de regio Rijnmond vooral met onze maatregelen willen inzetten op bovenstaande drie redenen van uitval om een significante afname te realiseren. Dus inzetten op betere loopbaanoriëntatie/switchers, op terugdringen van de persoonsgebonden problemen en op het toeleiden naar werk als leerlingen niet meer leerplichtig zijn. Dat is niet nieuw, maar wel onze focus voor de komende jaren. Effectiviteit huidige maatregelen Hier worden alleen de belangrijkste conclusies genoemd. Het gaat om vier maatregelen: 1. Loopbaanoriëntatie inclusief overgang vo naar het mbo. De ervaringen met de pilot Intergrip waren positief. Komende overgang vo naar mbo is de hele regio aangesloten. Gekeken wordt of Intergrip uitgebreid kan worden met switchers en ongediplomeerde uitstroom havo-vwo. De effectiviteit van de mbo-punten is moeilijk te duiden en de ervaringen ermee zijn wisselend. Loopbaanoriëntatie is echter een belangrijk onderdeel en het beste van de mbo-punten wordt meegenomen in de ontwikkeling van de nieuwe loopbaanteams. 2. Verzuimaanpak. Het verzuimprotocol wordt als positief ervaren, maar de effectiviteit bij 18+ is minimaal. Er moet worden gekeken hoe deze effectiviteit kan worden verbeterd. Naast een eenduidige procesaanpak (verzuimprotocol) moet ook gekeken worden naar een eenduidige casusaanpak. Locatiegerichte inzet op mbo-locaties wordt als positief ervaren. 3. Studiestakers: uitgevallen jongeren terugleiden naar school. De regio scoort hiermee op het landelijk gemiddelde. Het opsporen en terugleiden kan beter. Er wordt een grote toename van uitvallers bij de Steunpunten verwacht door onder meer Focus op Vakmanschap en Wet Werken naar Vermogen. Er moeten Zomeracties komen en een no-show 2.0-actie (gekoppeld aan Intergrip). 4. Zorg (Plusvoorzieningen). Er zijn in de regio 20 Plusvoorzieningen waarmee ca 3.100 jongeren bereikt zijn. Het overgrote deel van hen zit nog steeds op school. Niet van elke Plusvoorziening is de effectiviteit goed te bepalen, maar de plusvoorzieningen hebben in ieder geval schooluitval helpen voorkomen. Er moeten strakke kaders zijn waarbinnen de Plusvoorzieningen worden uitgevoerd. Er moet een heldere en eenduidige verdeelsleutel komen. Een Plusvoorziening moet leerlingvolgend zijn en de effectiviteit moet helder in beeld worden gebracht. Uitgangpunten Het activiteitenplan is opgesteld op basis van de analyse en de geformuleerde uitgangspunten. Deze uitgangspunten staan hieronder weergegeven. 1. Structurele versterking van het onderwijs; 2. Nabijheid (in de klas); 3. Accent op de eerste drie maanden (op het mbo); 4. Maatwerk; 5. Leerling centraal; 6. Samenhang. Ad 1 Structurele versterking van het onderwijs De centrale vraag is: wat kunnen scholen zelf aan structurele verbeteringen doorvoeren die zorgen dat het aantal vsv’ers substantieel vermindert. De scholen en gemeentelijke organisaties moeten leren van de huidige en nieuwe maatregelen en deze borgen in de werkprocessen en financiën. Ad 2 Dichtbij in de klas Deze richtlijn is gericht op het op school houden van de jongeren en het zoveel mogelijk voorkomen van zap-gedrag (switchers). Vroegsignalering van problemen is daarbij cruciaal. Het gaat dan om signalen vanuit prestaties van de jongere, zijn gedrag en zijn aanwezigheid. Ad 3 Accent op de 1e drie maanden Bij de eerste drie maanden op het mbo is de opgave om de jongere goed in het vizier te houden. Uit de vsv-analyse blijkt dat jongeren in het mbo vooral kwetsbaar zijn in de beginmaanden van het eerste jaar. Ad 4 Maatwerk Het is onmogelijk om voor alle potentiële uitvallers een apart maatwerktraject op te zetten. Confectiemaatregelen (generieke trajecten) zijn nodig. Naar gelang de zwaarte van de problematiek
3
worden de maatregelen steeds passend gemaakt die afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de jongere: hoe zwaarder de problematiek hoe meer maatwerk. Ad 5 Leerling centraal Bij de maatregelen moet de schoolloopbaan van de leerling centraal staan. Uiteraard valt de problematiek niet los te zien van de individuele jongere. Maar door het centraal stellen van de schoolloopbaan worden de problemen geplaatst in het kader van school en het behalen van een startkwalificatie. Door de leerling centraal te stellen zou je ook schooloverstijgende, doorgaande begeleiding moeten kunnen organiseren. Ad 6 Samenhang Meer dan in het oude convenant moeten de maatregelen in elkaars verlengde liggen en moeten ze elkaar versterken. De maatregelen moeten worden ingezet daar waar het vsv-probleem het grootst is en de maatregelen het meeste effect sorteren. Kader activiteitenplan Op basis van het de analyse en de uitgangspunten is een samenhangend kader opgesteld waarin de maatregelen schematisch worden weergegeven. Dit schema staat hieronder.
4
Dit schema is opgebouwd uit vier onderdelen. De loopbaan van de jongere, welke risicomoment zich voordoen, hoe de risico’s gesignaleerd worden en welke interventies (maatregelen) uit het convenant worden genomen. Maatregelen Het activiteitenplan bestaat uit een samenhangend geheel aan maatregelen en een begroting per jaar voor de komende 3 schooljaren uit de nieuwe convenantsperiode. De maatregelen zijn: 1. Loopbaanteams; 2. Begeleiden naar werk of leer-werktraject; 3. Verzuim en studiestakers; 4. Plusvoorzieningen. Hieronder staan de maatregelen in het kort weergeven. Loopbaanteams en verzuim/studiestakers hebben een grote verbinding met elkaar. Deze moeten integraal nader worden uitgewerkt. Ad 1: Loopbaanteams Loopbaanteams bieden integrale begeleiding aan risicojongeren waarbij de aanpak zich kenmerkt door vroegtijdige signalering en identificatie van loopbaanproblemen, intensivering van de activiteiten om de leerling op school of in stage/werk te houden en een empatisch met-een-rechte-rug benadering. Een risicojongere die eenmaal in beeld is, blijft onder monitoring van het loopbaanteam met de mogelijkheid direct de begeleiding te intensiveren als de jongere begint te verzuimen of andere signalen van uitval vertoont. Het loopbaanteam blijft de loopbaan van de jongere volgen tot de startkwalificatie is behaald. Hiermee worden de begeleidingsactiviteiten die nu los van elkaar worden ingezet gebundeld en kunnen ze elkaar versterken. Het onderwijsteam en de school waar de jongere op dat moment onderwijs volgt, blijven in de eerste plaats verantwoordelijk voor hun leerling. Het loopbaanteam is aanvullend op en ondersteunend aan de reguliere taken van de school. De maatregel richt zich op risicojongeren van 12 tot 23 jaar in de regio Rijnmond, zowel in het vo als in het mbo. Op basis van de ervaringen tot nu toe is een prognose gemaakt van het aantal risicoleerlingen in het vo (20% van 8.000 overstapper vo naar mbo = 1.600 leerlingen). Ad 2: Begeleiden naar werk of leer-werktraject In het nieuwe convenant wordt ook rekening gehouden met de leerlingen voor wie een startkwalificatie op niveau 2 te hoog gegrepen is. De bedoeling is, dat deze leerlingen een mbo-1-diploma halen en doorstromen naar de arbeidsmarkt. Indien zij een arbeidscontract van 12 uur of meer hebben, zijn het geen voortijdig schoolverlaters. Er zal intensief worden samengewerkt met de jongerenloketten en de gemeenten (Sociale Zaken). Zeker gezien de invoering en de gevolgen van de Wet Werken naar Vermogen ligt hier een belangrijke samenwerkingsopdracht voor het onderwijs, de bedrijfsbranches en de gemeenten. Ad 3: Verzuim en studiestakers Deze maatregel bestaat uit twee onderdelen: verzuim en studiestakers. In het verzuimprotocol is de aanpak van 18+ gelijk getrokken aan die van 18-. Dat betekent dat ook bij 18-23-jarigen verzuim bij 16 uur ongeoorloofde aanwezigheid wordt gemeld. Daarmee is er een doorgaande lijn in de aanpak van verzuim. Verbeter- dan wel aandachtspunten zijn: • Aanscherping verzuimbeleid (preventief verzuimbeleid voorafgaand aan 16 uur). • Verbeteren samenwerking van leerplicht en de steunpunten met het onderwijsveld. • Verbeteren effectiviteit en efficiency aanpak 18+ (ouderbetrokkenheid in de vorm van significant adult). • Eenduidige casesbehandeling door verschillende leerplichtambtenaren. In zijn totaliteit zal de verzuimaanpak worden aangescherpt, zowel bij scholen als bij gemeenten. Ook de schoolcontroles kunnen daarbij helpen. Het onderdeel studiestakers is in sterke mate verbonden met de loopbaanteams. Het gaat om het terugleiden van uitgevallen jongeren door de steunpunten. In deze maatregel zitten ook de zomeracties komen en een no-show 2.0 actie (gekoppeld aan Intergrip). De zomeractie houdt in het
5
opsporen en terugleiden naar school van no-show'ers aan het begin van het schooljaar. Hier zit een verbinding met het Zomeroffensief van het programma Aanval op Uival. Ad 4. Plusvoorzieningen Er zijn vijf uitgangspunten benoemd waar nieuwe maatregelen in het kader van vsv-bestrijding aan moeten voldoen (zie hiervoor bij Uitgangspunten. Specifiek voor de plusvoorzieningen zijn nog 3 aanvullende uitgangspunten toegevoegd: 1. Afbakening doelgroep: plusvoorzieningen zijn voor overbelaste jongeren (jongeren met problemen op twee of meer leefgebieden) die in staat zijn een diploma te halen. Dit betekent ook dat selectie en toeleiding tot de plusvoorzieningen goed geregeld moeten zijn 2. In de plusvoorzieningen wordt de ontwikkeling van de jongere gevolgd. Effecten van de geboden zorg en ondersteuning kunnen zo in kaart worden gebracht en de bijdrage aan het voorkomen van vsv kan beter aangegeven worden. 3. Plusvoorzieningen moeten aanvullend zijn op de reguliere zorgstructuur op een school. Binnen het thema plusvoorzieningen is het wenselijk dat er naast een aanbod ‘nabij de leerling’ ook een aanbod is ‘buiten de school’. Dit aanbod richt zich op de zware doelgroep: jongeren voor wie het juist wenselijk is als zij uit de bestaande omgeving worden gehaald en daar ook niet meer terugkeren. Deze doelgroep blijft in de plusvoorziening totdat daar een startkwalificatie is gehaald of tot zij doorstromen naar ander onderwijs. In dat kader moet de plusvoorziening New Life in Nieuwe Waterweg Noord worden voortgezet (150 jongeren per jaar uit de hele regio). Verdeelsleutel Plusvoorzieningen Bij de verdeling van de plusmiddelen is het wenselijk de middelen op een dusdanige manier in te zetten zodat recht wordt gedaan aan de vsv-problematiek binnen de regio en vsv-targets gehaald kunnen worden. Om tot een verdeling van plusmiddelen te komen die recht doet aan de problematiek binnen de regio, zowel binnen het mbo als het voortgezet onderwijs, is het een verdeelsleutel gemaakt. Met de verdeelsleutel kan, in combinatie met een aantal randvoorwaarden voor plusvoorzieningen, de toekomstige inzet van middelen worden gelegitimeerd. De voorgestelde verdeelsleutel is gebaseerd op de voorlopige vsv-cijfers 2009-2010 van het ministerie van OCW en leerlingpercentages uit apc-gebieden. Dit is gedaan op basis van twee argumenten: allereerst worden middelen daar ingezet waar de overbelasten zich bevinden en het hardst nodig hebben. Ten tweede doet de verdeling recht aan de gehele regio. In de verdeelsleutel is verder geen rekening gehouden met leerlingstromen tussen subregio’s. Totaalbegroting De begrotingen van de maatregelen staan hieronder in één overzicht weergegeven. In vergelijking tot de vorige jaren is een hoger budget toegekend aan de vsv-maatregelen. Dit gaat enigszins ten koste van de middelen voor plusvoorzieningen. Hiertoe is besloten omdat de huidige inzet van middelen niet tot de gewenste vsv-daling heeft geleid en we met de loopbaanteams een forse slag willen slaan met een nieuwe aanpak van schooluitval. Door vroegtijdige probleemsignalering wordt daarmee mogelijk ook een groep jongeren uit de Plusvoorzieningen gehouden. Schooljaar
2012-2013
2013-2014
2014-2015
vsv-maatregelen Loopbaanteams Begeleiding naar werk Verzuim en studiestakers Nog te begroten
€ € € € €
2.923.627 1.500.000 340.000 1.055.000 28.627
€ € € € €
3.157.465 1.400.000 340.000 935.000 482.465
€ € € € €
3.236.670 1.300.000 340.000 820.000 776.670
Plusvoorzieningen Externe plusvz Plusvz mbo en vo
€ € €
4.876.373 876.373 4.000.000
€ € €
4.642.535 642.535 4.000.000
€ € €
4.563.330 563.330 4.000.000
Totaal convenant
€
7.800.000
€
7.800.000
€
7.800.000
6
Jeugd, Onderwijs en Samenleving
Elke jongere een sterke start VSV-CONVENANT 2012-2015 Analyse en activiteitenplan Regio 29: Rijnmond
Inhoudsopgave
1.
Samenvatting
5
1.1
Naar een nieuw convenant
5
1.1.1
Inleiding
5
1.1.2
Leeswijzer
5
1.1.3
Gevraagde besluiten
5
1.1.4
Vervolgproces
6
1.2
Analyse convenant is kaderstellend
6
1.2.1
Kabinetsmaatregelen
7
1.3
Regio-analyse
7
1.3.1
OCW-targets
8
1.3.2
Analyse regio
8
1.3.3
Uitval op de scholen
9
1.3.4
Redenen van uitval
1.3.5
Effectiviteit huidige maatregelen
10
1.4
Activiteitenplan en begroting
11
1.4.1
Uitgangpunten
11
1.4.2
Kader activiteitenplan
12
1.4.3
Maatregelen
13
2.
Een nieuw vsv-convenant
2.1
Noodzaak van een convenant
22
2.2
Elementen vsv-convenant
22
2.3
Proces
23
2.4
Opbouw document
24
2.5
Kabinetsmaatregelen
24
2.5.1
Ontwikkelingen bij het voortgezet onderwijs
24
2.5.2
Focus op Vakmanschap
24
2.6
Nieuwe meetsystematiek
25
3.
Regio-analyse
3.1
Opbouw regio-analyse
9
22
26 26
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
2 van 98
3.2
Cijfermatige analyse
26
3.2.1
Targets OCW
26
3.2.2
Beeld regio op basis van definitieve cijfers 2010-2011
28
3.2.3
Resultaten mbo-instellingen in de regio
31
3.2.4
Resultaten vo-instellingen in de regio
39
3.2.5
Score regio Rijnmond in vergelijking met regio Amsterdam
42
3.3
Redenen van uitval
45
3.3.1
Belangrijkste redenen voor voortijdig schoolverlaten
46
3.4
Effectiviteit huidige maatregelen
48
3.4.1
Loopbaanoriëntatie inclusief overgang vo naar mbo
48
3.4.2
Aanpak van verzuim
51
3.4.3
Studiestakers (uitgevallen jongeren)
56
3.4.4
Zorg (Plusvoorzieningen)
59
3.5
Conclusies analyse
62
3.5.1
OCW-targets
62
3.5.2
Analyse regio
63
3.5.3
Uitval op de scholen
63
3.5.4
Redenen van uitval
65
3.5.5
Effectiviteit huidige maatregelen
65
4.
Activiteitenplan
4.1
Uitgangspunten
67
4.2
Kader activiteitenplan
68
4.3
Maatregelen
70
4.4
Maatregel 1: Loopbaanteams
70
4.4.1
Doel van de loopbaanteams
70
4.4.2
Werkwijze
70
4.4.3
Positionering van de loopbaanteams
72
4.4.4
VSV actiemomenten
72
4.4.5
Criteria
74
4.4.6
Onderbouwing maatregel op basis van de analyse
75
4.4.7
Zomerpilots
76
4.4.8
Doelgroep en effectberekening
76
4.4.9
Begroting loopbaansteams
77
4.5
Maatregel 2: Begeleiding naar werk of leer-werk-traject
78
4.6
Maatregel 3: Verzuim en studiestakers
79
4.6.1
Verzuimaanpak
79
4.6.2
Studiestakers
81
67
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
3 van 98
4.7
Maatregel 4: Plusvoorzieningen
81
4.7.1
Criteria Plusvoorzieningen
82
4.7.2
Externe plusvoorziening
83
4.7.3
Verdeling middelen en monitoring
83
4.7.4
Verdeelsleutel plusmiddelen
84
4.7.5
Uiteindelijke inzet van middelen
85
4.7.6
Begroting Plusvoorzieningen
85
4.8
Totaalbegroting
86
5.
Bijlagen
5.1
Overzicht Plusvoorzieningen RMC Rijnmond 2009-2012
87
5.1.1
Subregio Nieuwe Waterweg Noord
87
5.1.2
Subregio Rijnmond Zuid-Oost
87
5.1.3
Subregio Zuid Hollandse Eilanden
88
5.1.4
Subregio Stad Rotterdam
89
5.2
Verdeelsleutel plusmiddelen
91
5.2.1
Objectiviteit
91
5.2.2
Verdeelsleutel
91
5.2.3
Reservering vaste middelen voor externe plusvoorziening
92
5.2.4
Mbo en vo: percentage vsv als eerste uitgangspunt
92
5.2.5
Verdeling mbo op basis van vsv en apcg-leerlingen
93
5.2.6
Verdeling vo op basis van vsv en apcg-leerlingen
94
5.2.7
Huidige verdeling van middelen
96
5.2.8
Conclusie verdeelsleutel
97
6.
Documentgegevens
87
98
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
4 van 98
1. Samenvatting
1.1
Naar een nieuw convenant
1.1.1 Inleiding Het kabinet heeft de doelstelling voor het tegengaan van voortijdige schooluitval (vsv) aangescherpt. Het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters mag in 2016 nog maar maximaal 25.000 zijn. Zoveel mogelijk jongeren een startkwalificatie: dat is in de eerste plaats goed voor de jongere zelf. Jongeren met een startkwalificatie komen vijf keer minder vaak voor in criminaliteitscijfers. Ze vinden ook beter hun weg op de arbeidsmarkt: de kans op werkloosheid is voor jongeren zonder startkwalificatie twee keer zo hoog, Zoveel mogelijk jongeren een startkwalificatie is ook gunstig voor ons allemaal: goed opgeleide arbeidskrachten dragen immers bij aan economisch herstel. De afgelopen jaren is het aantal voortijdig schoolverlaters in de regio Rijnmond flink gedaald. Desondanks blijft de regio landelijk koploper. Jaarlijks verlaten in de regio Rijnmond ca. 4.300 jongeren zonder startkwalificatie het onderwijs. Het nieuwe vsv-convenant is op 8 maart 2012 ondertekend in het Bestuurlijk Overleg VSV (BO VSV). In deze notitie wordt de analyse gepresenteerd. Op basis van deze analyse zijn er uitgangspunten geformuleerd. De analyse en de uitgangspunten waarop de maatregelen in het activiteitplan zijn gebaseerd. In dit hoofdstuk een beknopte samenvatting van de belangrijkste conclusies uit de analyse, de uitgangspunten en de maatregelen. 1.1.2 Leeswijzer Dit document geeft de analyse en de maatregelen weer. Hoofdstukken 2 t/m 5 is vooral bedoeld als naslagwerk en uitwerking. Met de samenvatting (dit hoofdstuk) is een voldoende helder beeld te verkrijgen van de conclusies uit de analyse en over het voorstel voor de maatregelen. 1.1.3 Gevraagde besluiten Het Bestuurlijk Overleg VSV (BO VSV) wordt gevraagd de volgende beslissingen te nemen. 1.
Akkoord met de analyse en uitgangspunten.
2.
Akkoord met de criteria (4.7.1) Plusvoorzieningen. De criteria moeten worden uitgewerkt in een helder toetsings- en monitoringskader.
3.
Akkoord met verdeelsleutel en begroting Plusvoorzieningen (zie toelichting hieronder).
4.
Akkoord met de concepten van de vsv-maatregelen en bijbehorende conceptbegroting en de opdracht geven om deze verder uit te werken en de begroting definitief op te stellen voor het eerstvolgende BO VSV in juni/juli (zie toelichting hieronder).
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
5 van 98
Toelichting beslispunt 3 Een Plusvoorziening is een voorziening voor overbelaste jongeren. De verdeelsleutel Plusvoorzieningen is gebaseerd op de huidige werkelijkheid. Jaarlijks worden de ontwikkeling van overbelaste jongeren en uitvalcijfers getoetst om te kijken of er geen verschuiving van middelen moet plaatsvinden. Als de begroting Plusvoorzieningen is vastgesteld, dienen de mbo-scholen en samenwerkingsverbanden hun plannen. Deze plannen dienen te voldoen aan de criteria en moeten recht doen aan de problematiek van de jongeren in de betreffende instelling of subregio. Een toetsingscommissie zal deze plannen beoordelen en van een advies voorzien. Via de projectgroep vsv wordt dit voorgelegd aan het bestuurlijke overleg vsv. In het volgende bestuurlijke overleg worden de plannen dan definitief vastgesteld. Toelichting beslispunt 4 Van belang is om bij de maatregel loopbaanteams te beseffen dat deze maatregel meer kost dan de gevraagde bijdrage uit het convenant. Uit het convenant wordt ca. € 1,5 mln per jaar gevraagd terwijl de maatregel op basis van een eerste inschatting € 3,3 mln kost. Dat is voor een deel focus aanbrengen in taken en het heralloceren van bestaande mensen en middelen als RMC-middelen, DU-Jeugd, vaste voet vo en mbo. Alleen als de bestuurders hier een principebesluit op nemen, kan deze maatregelen zoals deze bedacht is worden uitgewerkt. Het volgende bestuurlijke overleg moet er dan een uitgewerkt plan met een definitieve begroting liggen. 1.1.4 Vervolgproces Als conform de beslispunten wordt besloten, zal het vervolgproces als volgt worden vormgegeven. De activiteiten moeten vervolgens waar nodig concreet worden uitgewerkt waar nodig en de uitvoering moet worden voorbereid. Ook moeten er afspraken gemaakt worden over ‘meten=weten’. Hoe gaat we sturen op resultaten, welke indicatoren gebruiken we, waar halen we de informatie vandaan? Het is van belang om daar vooraf goede afspraken over te maken. Van belang is dat er een transparante manier van verantwoording wordt opgesteld die regionaal door alle convenantpartners wordt gedeeld. Gemeente Rotterdam is als contactgemeente verantwoordelijk voor het proces van een goede monitoring. Daarnaast moet er een toekomstvisie worden opgesteld. Deze staat op de agenda van het Bestuurlijke Overleg van juni/juli. Op het BO VSV in juni/juli komt dit allemaal samen in de definitieve aanvraag die ingediend moet worden bij DUO. Deze aanvraag komt in juni op de agenda van het Bestuurlijk Overleg VSV. De formele deadline voor het indienen van de aanvraag bij DUO is 15 augustus 2012.
1.2
Analyse convenant is kaderstellend
Investeren in jongeren en hun startkwalificaties loont en zeker niet alleen voor de jongeren zelf. Mét een startkwalificatie hebben jongeren betere arbeidsmarktperspectieven. De doelstelling om landelijk maximaal 25.000 voortijdig schoolverlaters in 2016 te hebben, is ambitieus, maar haalbaar. In de regio ligt de situatie moeilijker. Zoals uit de voorlopige cijfers blijkt, is de daling in de regio nauwelijks voortgezet en is het in
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
6 van 98
Rotterdam zelfs gestagneerd. De tot nu toe ingezette maatregelen hebben niet het gewenste effect gesorteerd. De samenwerking tussen scholen, gemeenten en Rijk in onze RMC-regio wordt opnieuw vastgelegd in een convenant voor de periode 2012-2015. Met de ondertekening van het convenant verbinden deze partijen zich aan het verder verminderen van schooluitval en komen scholen in aanmerking voor subsidie. Het totale budget per jaar voor onze regio is € 7,8 miljoen (in totaal € 23,4 miljoen over de hele convenantperiode). Voor succes op langere termijn moet het voorkomen van uitval onderdeel zijn van de primaire processen binnen scholen, instellingen en de afdeling RMC/leerplicht van gemeenten. Op dit moment is dit nog onvoldoende het geval. Naast de inzet van de regionale middelen en de prestatiesubsidie moet ook goed gekeken worden naar de reguliere taken van het onderwijs en een goed pedagogisch klimaat in het onderwijs. Willen de maatregelen succes hebben, dan moet de filosofie van het convenant ook kaderstellend zijn voor andere budgetten en activiteiten buiten het convenant. De analyse en de uitgangspunten kunnen hier prima voor gebruikt worden. Zo wordt er in zijn totaliteit meer richting gegeven aan het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. De basis moet op orde zijn. Ingrepen in het onderwijs ten aanzien van het pedagogisch klimaat, het binden en boeien van jongeren en het helpen en voorbereiden van jongeren in het maken van keuzes voor een goede vervolgopleiding en beroepskeuze zijn cruciaal. Talentontwikkeling en het begeleiden naar een startkwalificaties staan centraal. De jongeren hebben echter ook zelf de verantwoordelijkheid voor hun eigen toekomst. Om te zorgen dat de maatregelen een optimaal effect hebben, dan is het noodzakelijk dat op deze aspecten worden ingezet. 1.2.1 Kabinetsmaatregelen Onderdeel van de toekomstvisie op korte tot middellange termijn zijn de maatregelen die het kabinet gaat nemen. Het gaat dan met name om de maatregelen: Passend Onderwijs, Wet Werken naar Vermogen, Focus op Vakmanschap en de transitie van de Jeugdzorg. Elke maatregel heeft consequenties voor uitval, zowel in kansen als bedreigingen.
1.3
Regio-analyse
In de notitie wordt een schetst gegeven van de regio in de cijfermatige analyse. Daarna wordt ingezoomd op de redenen van uitval. De effectiviteit van de huidige maatregelen passeren vervolgens de revue. Tot slot volgen de bevindingen. In deze paragraaf staan de belangrijkste conclusies van de analyse. Waar zit de uitval? Waarom vallen de jongeren uit? Wat is de effectiviteit van de maatregelen? Waar moeten we op inzetten om de targets te halen.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
7 van 98
1.3.1 OCW-targets Opgave voor de regio VO Gelet op targets van OCW kunnen de volgende conclusies voor het vo worden getrokken. 1.
Gestelde targets voor onderbouw vo en bovenbouw vmbo zijn zelfs zonder bijstelling vanwege nieuwe meetsystematiek behaald. Dat neemt niet weg dat inzet nodig blijft om de doelstelling te halen. Onder invloed van enkele kabinetsmaatregelen ligt hier een potentieel risico dat goed moet worden gemonitord.
2.
Bij de bovenbouw havo-vwo ligt een grote uitdaging ook zonder potentiële consequenties vanuit kabinetsmaatregelen.
Opgave voor de regio MBO Getalsmatig in 3 jaar (cijfers zijn voorlopige cijfers 2010-2011): •
Niveau 1 van 547 naar ≅ 300
•
Niveau 2 van 1507 naar ≅ 875
•
Niveau 3 en 4 van 1311 naar ≅ 575
Conclusies voor het mbo: 1.
Grootste opgave ligt voor scholen op niveaus 2, 3 en 4 en dan in het bijzonder bij niveau 2.
2.
Grootste opgave voor gemeenten op niveau 1: uitgevallen jongeren begeleiden naar werk. Voor jongeren mét een niveau 1 diploma zonder startkwalificatie geldt overigens dat met een arbeidscontract van 12 uur niet meetellen in de vsv-cijfers.
De targets zijn bekend. Ook de opgave die daarbij hoort. Als regio staan we voor een enorme opgave. Om deze het hoofd te bieden, is het van belang om efficiënt en effectief maatregelen in te zetten daar waar de uitval het grootst is en waar het meeste effect valt te sorteren. Daarvoor is een goede analyse onmisbaar. Dat is het fundament waarop de maatregelen steunen. 1.3.2 Analyse regio Om een goed beeld van de regio te geven, is een vergelijking gemaakt met de regio Agglomeratie Amsterdam. Rotterdam / Rijnmond en Amsterdam zijn - mede vanwege de omvang van de regio en de problematiek van de grote stad - de regio’s met de meeste voortijdige schoolverlaters. Alles overziend ontstaat uit de analyses het beeld dat Rotterdam in vergelijking met Amsterdam een groter deel van de bevolking een lagere sociaal-economische status heeft. Deze groep is meer vatbaar voor uitval. Als we de vsv-cijfers bekijken, blijkt dat grofweg een derde van de deelnemers in de regio woonachtig is in een APCgebied (armoedeprobleemcumulatiegebied), maar dat deze groep wel voor iets meer dan 50% een aandeel levert in het aantal vsv’ers. In G4-verband staat Rijnmond op de tweede plek van slechtst scorende regio in de G4 voor wat betreft de daling. Qua percentage vsv t.o.v. het aantal deelnemers staat Rijnmond bovenaan de lijst slechtst scorend. De opgave zit voornamelijk bij de subregio’s NWN, RZO en RDAM. Gemeente Rotterdam is koploper in
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
8 van 98
absolute aantallen vsv: 2.607 en heeft een daling van 18,1% gerealiseerd t.o.v. het basisjaar 2005-2006. Rotterdam heeft ten opzicht van de definitieve cijfers 2009-2010 nagenoeg hetzelfde aantal vsv’ers: 2.597 in 2009-2010 en 2.607 in de voorlopige cijfers 2010-2011. 1.3.3 Uitval op de scholen Grofweg is het volgende beeld zichtbaar: 78% uitval in mbo en daarbinnen zit 82% op het Albeda en op het Zadkine. Dat pleit voor een focus op de beide ROC’s. Daarbij moeten overigens de overige scholen mbo én vo niet uit het oog worden verloren. Ook daar blijft inzet hard nodig. In de analyse is gekeken naar: 1.
Uitval naar verblijfsjaar in het mbo. 93,4% van de uitval in het mbo is ouder dan 18 jaar. 29,6% van hen valt uit in het eerste verblijfsjaar. Deze gegevens pleiten voor maatregelen voor 18-23-jarigen en daarvan de switchers.
2.
Uitval in opleidingsdomeinen. Beide ROC’s en het Scheepvaart en Transportcollege (STC) hebben onderzocht waar de meeste uitval per opleidingsdomein zit. Er bestaat een wisselend beeld tussen opleidingsdomeinen. Dat is deels te wijten aan complexiteit van de materie bij enkele specialistische opleidingen. Maar ook gemakzuchtige keuze door een jongere voor een meer generieke opleiding als business of handel en dergelijke zorgt voor een relatief hoge uitval. Goede loopbaanoriëntatie is belangrijk. Ook moeten onderwijsteams elkaar opzoeken om te leren van best practices.
3.
Uitval 18-23-jarigen. Het probleem van voortijdig schoolverlaten is vooral een probleem van de leerlingen die 18 jaar en ouder zijn. Bijna 80% van de voortijdig schoolverlaters in Rijnmond was in het schooljaar 2010-2011 ouder dan 18 jaar. Als we de doelstelling willen halen, dan zullen we fors op jongeren van 18 jaar en ouder moeten inzetten. Het is precies deze categorie jongeren waarvoor geen enkel handhavingskader is. Zonder handhavingskader blijkt het lastig om verzuimende jongeren te dwingen naar school te komen. Dat pleit voor een handhavingsinstrumenten voor deze leeftijdsgroep. Dat is echter een weg van de lange adem. Het is zeker ook niet het enige wat je kunt doen. Daarom moet er in de maatregelen ook zeker aandacht zijn voor deze doelgroep.
4.
Uitval niveaus mbo. Uit de voorlopige cijfers 2010-2011 blijkt dat de grootste groep uitvallers op niveau 2 zit: ongeveer 1.500. Niveaus 3 en 4 samen hebben er ongeveer 1.300. Om het lijstje compleet te maken: op niveau 1 waren er ca. 550 uitvallers. Als we dat procentueel vergelijken met de uitval in Amsterdam, blijkt dat in niveaus 1, 2 en 3 de uitval hoger is dan in de regio Amsterdam en op niveau 4 lager dan de regio Amsterdam.
5.
Ongediplomeerde uitstroom. Voor zowel vmbo als mbo verandert er een aantal zaken. Relevant voor de toekomstige ongediplomeerde uitstroom is de verzwaring van de exameneisen bij het vo en Focus op Vakmanschap binnen het mbo. Hierdoor zullen op het vmbo de komende jaren vermoedelijk meer leerlingen hun diploma niet halen en het mbo zal de ongediplomeerde leerlingen beperkter toelaten. De vo-scholen zullen extra aandacht moeten geven aan leerlingen die (dreigen) vast te lopen.
1.3.4 Redenen van uitval Willen we maatregelen effectief inzetten dan zijn er drie grote groepen van redenen die om inzet vragen als het om de redenen gaat:
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
9 van 98
1.
Switchers: school(loopbaan) gebonden. In de regio Rijnmond lijkt iets meer dan de helft om deze reden uit te vallen.
2.
Overbelaste leerlingen: persoonsgebonden problemen. Naar schatting 25-30% van de uitvallende leerlingen hebben persoonsgebonden problemen.
3.
Niet-willers. Geschat zijn het 15-20% van de leerlingen die als reden van uitval opgeven dat zij niet gemotiveerd zijn en/of liever gaan werken dan op school zitten.
De conclusie uit de analyse van de redenen van uitval is dat we in de regio Rijnmond vooral met onze maatregelen willen inzetten op bovenstaande drie redenen van uitval om een significante afname te realiseren. Dus inzetten op betere loopbaanoriëntatie/switchers, op terugdringen van de persoonsgebonden problemen en op het toeleiden naar werk als leerlingen niet meer leerplichtig zijn. Dat is niet nieuw, maar wel onze focus voor de komende jaren. 1.3.5 Effectiviteit huidige maatregelen Hier worden alleen de belangrijkste conclusies genoemd. Het gaat om vier maatregelen: 1.
Loopbaanoriëntatie inclusief overgang vo naar het mbo. De ervaringen met de pilot Intergrip waren positief. Komende overgang vo naar mbo is de hele regio aangesloten. Gekeken wordt of Intergrip uitgebreid kan worden met switchers en ongediplomeerde uitstroom havo-vwo. De effectiviteit van de mbo-punten is moeilijk te duiden en de ervaringen ermee zijn wisselend. Loopbaanoriëntatie is echter een belangrijk onderdeel en het beste van de mbo-punten wordt meegenomen in de ontwikkeling van de nieuwe loopbaanteams.
2.
Verzuimaanpak. Het verzuimprotocol wordt als positief ervaren, maar de effectiviteit bij 18+ is minimaal. Er moet worden gekeken hoe deze effectiviteit kan worden verbeterd. Naast een eenduidige procesaanpak (verzuimprotocol) moet ook gekeken worden naar een eenduidige casusaanpak. Locatiegerichte inzet op mbo-locaties wordt als positief ervaren.
3.
Studiestakers: uitgevallen jongeren terugleiden naar school. De regio scoort hiermee op het landelijk gemiddelde. Het opsporen en terugleiden kan beter. Er wordt een grote toename van uitvallers bij de Steunpunten verwacht door onder meer Focus op Vakmanschap en Wet Werken naar Vermogen. Er moeten Zomeracties komen en een no-show 2.0-actie (gekoppeld aan Intergrip).
4.
Zorg (Plusvoorzieningen). Er zijn in de regio 20 Plusvoorzieningen waarmee ca 3.100 jongeren bereikt zijn. Het overgrote deel van hen zit nog steeds op school. Niet van elke Plusvoorziening is de effectiviteit goed te bepalen, maar de plusvoorzieningen hebben in ieder geval schooluitval helpen voorkomen. Er moeten strakke kaders zijn waarbinnen de Plusvoorzieningen worden uitgevoerd. Er moet een heldere en eenduidige verdeelsleutel komen. Een Plusvoorziening moet leerlingvolgend zijn en de effectiviteit moet helder in beeld worden gebracht.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
10 van 98
1.4
Activiteitenplan en begroting
Het activiteitenplan is opgesteld op basis van de analyse en de geformuleerde uitgangspunten. Deze uitgangspunten en het kader worden eerst geschetst. 1.4.1 Uitgangpunten Het activiteitenplan is opgesteld op basis van de analyse en de geformuleerde uitgangspunten. Deze uitgangspunten staan hieronder weergegeven. 1.
Structurele versterking van het onderwijs;
2.
Nabijheid (in de klas);
3.
Accent op de eerste drie maanden (op het mbo);
4.
Maatwerk;
5.
Leerling centraal;
6.
Samenhang.
Ad 1 Structurele versterking van het onderwijs Scholen moeten naast kennisoverdracht zorgen voor een goed pedagogisch klimaat. De kwaliteit van docenten kan in dat opzichte versterkt worden. Ook de teams kunnen worden verstrekt in hun aanpak van vsv. Welke teams doen het goed? Waarom doen ze het beter? Wat kunnen teams van elkaar leren? Best practices kunnen meer worden gedeeld. Maar ook het versterken van loopbaanoriëntatie op het vo, zorgen dat jongeren een meer gefundeerde keuze kunnen maken voor een vervolgopleiding. Het verbeteren van taal- en rekenvaardigheden bij jongeren is een ander voorbeeld. De leerlingen moeten voldoende bagage hebben om op het mbo de lesstof te kunnen begrijpen. De centrale vraag is steeds: wat kunnen scholen zelf aan structurele verbeteringen doorvoeren die zorgen dat het aantal vsv’ers substantieel vermindert. Met alleen de convenantsmiddelen gaat de regio de daling niet structureel realiseren. Ook de reguliere bekostiging en andere middelen zoals de prestatiesubsidie uit het vsv-convenant, de DU-Jeugd in Rotterdam en Schiedam en andere subsidies die scholen ontvangen moeten gericht zijn op het terugdringen van schooluitval. Ad 2 Dichtbij in de klas Deze richtlijn is gericht op het op school houden van de jongeren en het zoveel mogelijk voorkomen van zap-gedrag (switchers). Alles wat aandacht krijgt groeit. Ken de jongere. Haal hem uit de anonimiteit, met name hierbij het accent leggen op de eerste drie maanden in het mbo. Vroegsignalering van problemen is daarbij cruciaal. Het gaat dan om signalen vanuit prestaties van de jongere, zijn gedrag en zijn aanwezigheid (verzuimaanpak). Bij 18+ is ouderbetrokkenheid een specifiek aandachtpunt. Het hoeft dan niet persé over een ouder gaan, maar bijvoorbeeld een ‘significant adult’: iemand waarin de jongere vertrouwen heeft en voor wie hij respect heeft. Het kan dan bijvoorbeeld gaan over een oom, oudere broer of zus, een sportcoach.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
11 van 98
Ad 3 Accent op de 1e drie maanden Bij de eerste drie maanden op het mbo is de opgave om de jongere goed in het vizier te houden. Uit de vsvanalyse blijkt dat jongeren in het mbo vooral kwetsbaar zijn in de beginmaanden van het eerste jaar. Goede dossieroverdracht vanuit het vo is belangrijk. Zorg dat de leerlingen en hun geschiedenis bekend zijn. Daarmee is bekend wie hij is en voelt de jongere zich geen nummer. Vanuit een schoolse, meer kleinschalige vo-omgeving komen de jongeren terecht op het mbo. Kennis van de ‘spelregels’ is dan belangrijk. Wat wordt van de jongere verwacht? Wat zijn de regels ten aanzien van spijbelen? Als een jongere de vrijere omgeving gebruikt om te gaan spijbelen, dan moet gelijk lik-op-stuk ingegrepen worden bij het eerste uur. Het verzuimbeleid / aanwezigheidsbeleid moet daarop zijn toegerust. Om de gelegenheid tot spijbelen in te perken moet er goede sluitende roosters zijn. Voorkom tussenuren waarin leerlingen de stad ingaan en de rest van de dag niet meer terug komen. Ad 4 Maatwerk Het is onmogelijk om voor alle potentiële uitvallers een apart maatwerktraject op te zetten. Confectiemaatregelen (generieke trajecten) zijn nodig. Naar gelang de zwaarte van de problematiek worden de maatregelen steeds passend gemaakt die afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de jongere: hoe zwaarder de problematiek hoe meer maatwerk. Ad 5 Leerling centraal Bij de maatregelen moet de schoolloopbaan van de leerling centraal staan. Uiteraard valt de problematiek niet los te zien van de individuele jongere. Maar door het centraal stellen van de schoolloopbaan worden de problemen geplaatst in het kader van school en het behalen van een startkwalificatie. Door de leerling centraal te stellen zou je ook schooloverstijgende, doorgaande begeleiding moeten kunnen organiseren. Aanwezigheid op school en stage heeft hier een prominente rol. Ad 6 Samenhang Meer dan in het oude convenant moeten de maatregelen in elkaars verlengde liggen en moeten ze elkaar versterken. De maatregelen moeten worden ingezet daar waar het vsv-probleem het grootst is en de maatregelen het meeste effect sorteren. Het gaat echter niet alleen om de regionale convenantsmiddelen. Alle maatregelen die in het onderwijs en bij gemeenten en steunpunten worden genomen ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten moeten met elkaar samenhangen en elkaar versterken. 1.4.2 Kader activiteitenplan Op basis van het de analyse en de uitgangspunten is een samenhangend kader opgesteld waarin de maatregelen schematisch worden weergegeven. Dit schema staat hieronder.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
12 van 98
Dit schema is opgebouwd uit vier onderdelen. De loopbaan van de jongere, welke risicomoment zich voordoen, hoe de risico’s gesignaleerd worden en welke interventies (maatregelen) uit het convenant worden genomen. 1.4.3 Maatregelen Het activiteitenplan bestaat uit een samenhangend geheel aan maatregelen en een begroting per jaar voor de komende 3 schooljaren uit de nieuwe convenantsperiode. De maatregelen zijn: 1. Loopbaanteams; 2. Begeleiden naar werk of leer-werktraject;
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
13 van 98
3. Verzuim en studiestakers; 4. Plusvoorzieningen. Hieronder staan de maatregelen in het kort weergeven. Voor de uitwerking en meer gedetailleerde begroting wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van deze notitie. Loopbaanteams en verzuim/studiestakers hebben een grote verbinding met elkaar. Deze moeten integraal nader worden uitgewerkt. Ad 1: Loopbaanteams Eén van de pijlers van de nieuwe aanpak zijn de loopbaanteams. In loopbaanteams worden de nu nog losstaande maatregelen van het huidige convenant (overgang vmbo-mbo, loopbaancoaching en een aantal activiteiten uit de plusmiddelen zoals schoolloopbaancoaches, mbo-punten overbelasten) samengevoegd en sluitend gemaakt. Naast een integrale en sluitende aanpak van vsv beoogt deze teams ook het onderwijs een spiegel voor te houden. Hiermee treedt een lerend effect op. Doel loopbaanteams Het doel van de loopbaanteams is om door meer samenhang in de begeleiding en resultaatgerichtheid de efficiency en de effectiviteit van de begeleiding te vergroten. Dit willen we bereiken door het bijeenbrengen van de verschillende begeleiders en de verschillende losse activiteiten in resultaatverantwoordelijk teams. Ook zorgen de loopbaanteams voor onafhankelijke en deskundige feedback aan onderwijsteams waardoor de onderwijsteams advies en ondersteuning krijgen, met als doel het onderwijs en het pedagogisch klimaat binnen de opleiding te verbeteren. Werkwijze Loopbaanteams bieden integrale begeleiding aan risicojongeren waarbij de aanpak zich kenmerkt door vroegtijdige signalering en identificatie van loopbaanproblemen, intensivering van de activiteiten om de leerling op school of in stage/werk te houden en een empatisch met een rechte rug benadering. Een risicojongere die eenmaal in beeld is, blijft onder monitoring van het loopbaanteam met de mogelijkheid direct de begeleiding te intensiveren als de jongere begint te verzuimen of andere signalen van uitval vertoont. Het loopbaanteam blijft de loopbaan van de jongere volgen tot de startkwalificatie is behaald. Hiermee worden de begeleidingsactiviteiten die nu los van elkaar worden ingezet gebundeld en kunnen ze elkaar versterken. Het onderwijsteam en de school waar de jongere op dat moment onderwijs volgt, blijven in de eerste plaats verantwoordelijk voor hun leerling. Het loopbaanteam is aanvullend op en ondersteunend aan de reguliere taken van de school. Positionering De loopbaanteams bestaan uit begeleiders vanuit het vo en mbo en vanuit de RMC-Steunpunten, aangevuld met een deskundige op het gebied van de arbeidsmarkt en stage of BBL-plekken. De loopbaanteams werken nauw samen met de ondersteuningsstructuur van vo en mbo. De medewerkers in de loopbaanteams blijven in dienst van hun eigen organisatie maar werken in het loopbaanteam. Binnen het team worden informatie, kennis en expertise gedeeld en uitgewisseld, zodat effectiever en efficiënter gewerkt kan worden binnen de teams én binnen de betrokken organisaties. Het is wel de bedoeling dat medewerkers niet
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
14 van 98
volledig worden vrij gemaakt, maar deels. Zo blijft aanhaking binnen de eigen organisatie geborgd en worden de loopbaanteams niet aparte entiteiten. Het moeten netwerkorganisaties zijn, met een sterke verankering van de deelnemers in de moederorganisaties. De loopbaanteams zijn autonoom en schooloverstijgend en worden direct aangestuurd door een onafhankelijke projectleider. Binnen elk team is een meewerkend voormens actief die dagelijkse werkzaamheden coördineert. De loopbaanteams zijn subregionaal gebonden. In de regio Rijnmond zullen zes loopbaanteams actief zijn, waarvan drie in de subregio Rotterdam en in elke andere subregio 1. De woonplaats van de jongere is dus leidend. De uitvoering van de maatregel wordt gemonitord door de Projectgroep VSV en staat onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van het BO VSV. Indien nodig kunnen knelpunten worden opgeschaald naar de stuurgroep. Aansluiting analyse In de analyse werkgroep hebben we veel gegevens over de jongeren op een rij gezet. We weten dat in Rijnmond 94.965 jongeren tussen de 12 en 23 jaar onderwijs volgen en nog geen startkwalificatie hebben. Van deze jongeren volgen 64.027 onderwijs op het vo en 30.938 op het mbo. Voor een groot deel van deze jongeren verloopt de schoolloopbaan zonder al te grote problemen. Sommige leerlingen lopen echter een groot risico om uit te vallen met name op overgangsmomenten in de loopbaan. Op deze vsv-risicomomenten zal het loopbaanteam vooral inzetten en zullen risicoleerlingen inbeeld komen bij de loopbaanteams. Uit de analyse blijkt, dat een groot deel van schooluitval wordt veroorzaakt door een verkeerde studiekeuze. Dit geldt vooral voor leerlingen op niveau 3 en 4 van het mbo. Door zowel risicoleerlingen te begeleiden bij hun schoolloopbaan en de loopbaanbegeleiding binnen de scholen te versterken, zal de uitval als gevolg van een verkeerde of onvoldoende gemotiveerde studiekeuze afnemen. Ook met het oog op de maximale verblijfsduur in het mbo en het bindend studieadvies is het erg belangrijk dat leerlingen duurzame en weloverwogen keuzes maken. Planning en bereik In de zomer van 2012 zal in een of twee subregio’s (ZHE en/of NWN) en op Rotterdam Zuid alvast een pilot worden uitgevoerd om een start te maken met de maatregel loopbaanteams en ervaring op te doen met de werkwijze. Op basis van deze eerste ervaringen zal ook worden geëvalueerd en gekeken naar het versterken van de intake en de warme overdracht. Tot 1 oktober 2012 zullen alle activiteiten uit het huidige convenant rondom de overstap worden voortgezet, zodat er geen ‘gat’ ontstaat in de zomer waarbij leerlingen uit beeld verdwijnen. De Kick off is op donderdag 1 november 2012. Vanaf mei tot november worden de plannen uitgewerkt en teams geformeerd en ontwikkeld. Een nadere uitwerking van de loopbaanteams wordt voor het volgende bestuurlijke overleg geagendeerd. De maatregel richt zich op risicojongeren van 12 tot 23 jaar in de regio Rijnmond, zowel in het vo als in het mbo. Op basis van de ervaringen tot nu toe is een prognose gemaakt van het aantal risicoleerlingen in het
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
15 van 98
vo (20% van 8.000 overstapper vo naar mbo = 1.600 leerlingen). In het eerste convenantsjaar vindt de overgang plaats van de oude naar de nieuwe werkwijze. De loopbaanteams zullen zich dan vooral richten op de vo-leerlingen en de eerste twee leerjaren van het mbo. Hier zit absoluut gezien ook de grootste groep uitvallers. Begroting Kosten per leerling directe inzet: € 3,3 miljoen per jaar: 8.000 leerlingen per jaar = € 415 per leerling. In totaal wordt vanuit het convenant een bijdrage van in totaal € 4,2 mln over drie schooljaren gevraagd. Deze kosten moeten deels gedekt worden door het verschuiven van bestaande inzet van mensen en middelen buiten het convenant. Dan moet gedacht worden aan DU-Jeugd, RMC-middelen, vaste voet vo en vaste mbo.
Totaal
Nieuwe convenant per jaar
convenant Activiteit Loopbaanteams
€ 4.200.000
2012-2013
2013-2014
2014-2015
€ 1.500.000
€ 1.400.000
€ 1.300.000
Ad 2: Begeleiden naar werk of leer-werktraject In het nieuwe convenant wordt ook rekening gehouden met de leerlingen voor wie een startkwalificatie op niveau 2 te hoog gegrepen is. De bedoeling is, dat deze leerlingen een mbo-1-diploma halen en doorstromen naar de arbeidsmarkt. Indien zij een arbeidscontract van 12 uur of meer hebben, zijn het geen voortijdig schoolverlaters. Het is echter voor deze doelgroep soms erg lastig om de overstap naar de arbeidsmarkt te maken. Door tijdig met de leerling aan de slag te gaan, zijn of haar interesses en capaciteiten in kaart te brengen en waar nodig te ondersteunen bij de overstap naar werk kan veel uitval voorkomen worden. Daarom zal binnen de loopbaanteams ook expertise aanwezig zijn met betrekking tot de arbeidsmarkt, kansrijke sectoren en een netwerk van bedrijven die behoefte hebben aan werknemers op de lagere niveaus. Ook goede voorlichting over beroepen (bijvoorbeeld via Skillsmasters), sollicitatietraining en werknemersvaardigheden kunnen een onderdeel vormen van het aanbod. Deze aanpak kan ook benut worden voor het ondersteunen van risicoleerlingen bij hun BBL-traject of het vinden van een geschikte stageplek. Er zal intensief worden samengewerkt met de jongerenloketten en de gemeenten (Sociale Zaken). Zeker gezien de invoering en de gevolgen van de Wet Werken naar Vermogen ligt hier een belangrijke samenwerkingsopdracht voor het onderwijs, de bedrijfsbranches en de gemeenten. Deze maatregel heeft een sterke samenhang met de loopbaanteams. Deze maatregel moet nog verder worden uitgewerkt. Deze uitwerking sluit aan bij de acties die binnen Steunpunten samen met het scholenveld zijn ondernomen om de consequenties van de kabinetsmaatregelen in kaart te brengen.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
16 van 98
De target is bemiddeling en begeleiding van 250 niveau 1 studenten per jaar. Per student is er 24 uur begeleiding beschikbaar. Het matchingsteam bestaat uit 4,5 FTE. Na een jaar wordt geëvalueerd wat de mogelijkheden zijn voor het matchen van deze doelgroepen én het begeleiden bij het behoud van de baan. Gemiddelde kosten per jongere € 1.360.
Totaal convenant Activiteit matchingsteam
€ 1.020.000
Nieuwe convenant per jaar 2012-2013
2013-2014
2014-2015
€ 340.0000
€ 340.000
€ 340.000
Ad 3: Verzuim en studiestakers De maatregel bestaat uit twee onderdelen: verzuim en studiestakers. Deze maatregel bestaat uit twee onderdelen: verzuim en studiestakers. Daarmee bestaat inhoudelijk een grote overlap met de loopbaanteams. In de uitwerking van de loopbaanteams dient deze maatregel integraal te worden meegenomen. In de aanpak van verzuim wordt voortgeborduurd op de conclusies van de effectiviteit van de huidige verzuimaanpak. 100% verzuimaanpak mbo is een lopende activiteit uit het huidige convenant binnen het mbo. Daarbij werd ingezet op 100% verzuimaanpak volgens verzuimprotocollen. Overige activiteiten: • Actualiseren van de website waarwasje.nu . • Het uitbreiden van de inzet CBZ (arbodienst) voor snel huisbezoek. • Dekking van de verzuimcoördinatoren en deelname in projectgroep verzuim mbo. Dit budget wordt in twee jaar afgebouwd. Dat betekent dat de inzet van het CBZ wordt afgebouwd of uit andere middelen wordt betaald. Maar het betekent ook dat de deelname van de verzuimcoördinatoren aan projectgroep verzuim mbo wordt verminderd. De doelgroep bestaat uit ca. 15.000 leerlingen op het mbo. Met het nieuwe convenant is de afbouw van de middelen respectievelijk 50% en wederom 50%. Het totale bedrag uit het convenant bedraagt € 350.000. Gelijke behandeling 18+ en 18- op het mbo In het verzuimprotocol is de aanpak van 18+ gelijk getrokken aan die van 18-. Dat betekent dat ook bij 1823-jarigen verzuim bij 16 uur ongeoorloofde aanwezigheid wordt gemeld. Daarmee is er een doorgaande lijn in de aanpak van verzuim. Verbeter- dan wel aandachtspunten zijn: •
Aanscherping verzuimbeleid (preventief verzuimbeleid voorafgaand aan 16 uur).
•
Verbeteren samenwerking van leerplicht en de steunpunten met het onderwijsveld.
•
Verbeteren effectiviteit en efficiency aanpak 18+ (ouderbetrokkenheid in de vorm van significant adult).
•
Eenduidige casesbehandeling door verschillende leerplichtambtenaren.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
17 van 98
In zijn totaliteit zal de verzuimaanpak worden aangescherpt, zowel bij scholen als bij gemeenten. Ook de schoolcontroles kunnen daarbij helpen. Deze aanscherping vergt veel meer middelen en inzet dan uit het convenant wordt bijgedragen. De bijdrage uit het convenant voor de komende drie schooljaren is € 780.000 per jaar. De doelgroep is 18-23 jarigen. Het aantal verzuimmeldingen zal naar schatting voor deze groep rond de 4.000 meldingen liggen. Studiestakers Deze maatregel is in sterke mate verbonden met de loopbaanteams. Het gaat om het terugleiden van uitgevallen jongeren door de steunpunten. In deze maatregel zitten ook de zomeracties komen en een noshow 2.0 actie (gekoppeld aan Intergrip). De zomeractie houdt in het opsporen en terugleiden naar school van no-show'ers aan het begin van het schooljaar. Intergrip zit qua begroting bij de Loopbaanteams. Deze middelen zijn aanvullend op de RMC-middelen. Het bereik is ca. 900 jongeren voor de studiestakers en ca. 300 bij de zomeractie. Ad 4. Plusvoorzieningen Er zijn vijf uitgangspunten benoemd waar nieuwe maatregelen in het kader van vsv-bestrijding aan moeten voldoen. Specifiek voor de plusvoorzieningen zijn nog 3 aanvullende uitgangspunten toegevoegd (7 t/m 9): 1.
Nabijheid (in de klas)
2.
Accent op de eerste drie maanden (op het mbo);
3.
Maatwerk;
4.
Leerling centraal;
5.
Samenhang.
6.
Structurele versterking van het onderwijs
7.
Afbakening doelgroep: plusvoorzieningen zijn voor overbelaste jongeren (jongeren met problemen op twee of meer leefgebieden) die in staat zijn een diploma te halen. Dit betekent ook dat selectie en toeleiding tot de plusvoorzieningen goed geregeld moeten zijn
8.
In de plusvoorzieningen wordt de ontwikkeling van de jongere gevolgd. Effecten van de geboden zorg en ondersteuning kunnen zo in kaart worden gebracht en de bijdrage aan het voorkomen van vsv kan beter aangegeven worden.
9.
Plusvoorzieningen moeten aanvullend zijn op de reguliere zorgstructuur op een school.
Uitwerking van de criteria: 1.
Plusvoorzieningen zijn nabij de leerling georganiseerd, zoveel mogelijk in de klas en in de school. Professionals kunnen zo ‘meegroeien’ met de jongere (verbetering pedagogisch klimaat).
2.
Het accent op de eerste drie maanden doelt op de overgang vmbo-mbo. Uit de vsv-analyse is gebleken dat jongeren in het mbo vooral kwetsbaar zijn in de beginmaanden van jaar 1. Het is wenselijk dat het mbo plusmiddelen op die doelgroep in die periode richt.
3.
Maatwerk vraagt om een benadering vanuit de loopbaan van de leerling. Wat heeft de leerling nodig om problemen aan te pakken, op school te blijven en uiteindelijk onderwijsresultaten te boeken? Gezien de verschillen in problematiek tussen de subregio’s is er ook maatwerk per subregio vereist.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
18 van 98
4.
Het centraal stellen van de leerling is essentieel om maatwerk te kunnen leveren en resultaat te boeken. Hierbij staat de loopbaan centraal. Dit betekent ook het volgen van de ontwikkeling van de leerling en zo effecten van interventies te kunnen vaststellen.
5.
Samenhang doelt op een sluitend aanbod van vsv-maatregelen. Doel is om jongeren te bereiken in de verschillende onderwijsniveaus van het voortgezet onderwijs en mbo, vooral daar waar uitval te bestrijden valt. Voor wat betreft de plusvoorzieningen is het wenselijk dat deze toegankelijk zijn voor leerlingen van verschillende scholen en dat er binnen de subregio’s een dekkend aanbod is.
6.
Overbelaste jongeren zijn jongeren die zich nog in het onderwijs bevinden en een startkwalificatie ‘kunnen’ halen maar door problematiek op meerdere leefgebieden dreigen uit te vallen (Ministerie van OCW, 2009). Alleen deze doelgroep komt in aanmerking voor plusvoorzieningen. Deelnemers vanuit praktijkonderwijs en entreeopleidingen gericht op uitstroom naar de arbeidsmarkt (nietkunners) zijn uitgesloten. In de aanvraag voor een plusvoorziening moet een beschrijving zitten van aard en omvang populatie overbelaste leerlingen.
7.
De ervaringen met de huidige plusvoorzieningen laten zien dat coaching van docenten in de signalering en omgang met overbelaste leerlingen effectief is. Docenten zijn beter in staat om zowel in de klas als daarbuiten het gesprek met de overbelaste leerling te voeren. Dit zorgt ook voor een betere opvang in de klas wanneer een leerling na verblijf in de plusvoorziening (in de school) weer terugkomt in de klas.
8.
Plusvoorzieningen hanteren een instrument voor intake en uitstroom dat in ieder geval het onderwijsresultaat en de problematiek op de verschillende leefgebieden in beeld brengt. Met de intake wordt het gebruik door de juiste doelgroep gelegitimeerd. Door dit instrument bij intake en uitstroom in te vullen komen effecten van interventies in de plusvoorziening op leerlingniveau in beeld.
9.
Het regulier onderwijs heeft de verantwoordelijkheid om ‘lichte zorg’ aan leerlingen te bieden. Een voorbeeld daarvan is het schoolmaatschappelijk werk. De plusvoorziening is er voor die jongeren voor wie regulier onderwijs, met, eventueel aanvullende begeleiding vanuit schoolmaatschappelijk werk, ontoereikend is: er is extra ondersteuning nodig voor de jongeren zowel vanuit het onderwijsteam als flankerende hulpverlening om te voorkómen dat zij uitvallen. Doel blijft op school houden en uiteindelijk een startkwalificatie behalen: zet in op extra onderwijsbegeleiding in samenhang met begeleiding op de leefgebieden die invloed hebben op de onderwijsprestaties van leerling.
Binnen het thema plusvoorzieningen is het wenselijk dat er naast een aanbod ‘nabij de leerling’ ook een aanbod is ‘buiten de school’. Dit aanbod richt zich op de zware doelgroep: jongeren voor wie het juist wenselijk is als zij uit de bestaande omgeving worden gehaald en daar ook niet meer terugkeren. Deze doelgroep blijft in de plusvoorziening totdat daar een startkwalificatie is gehaald of tot zij doorstromen naar ander onderwijs. In dat kader moet de plusvoorziening New Life in Nieuwe Waterweg Noord worden voortgezet (150 jongeren per jaar uit de hele regio).
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
19 van 98
Verdeling middelen en monitoring Middelen worden ingezet in gebieden, op scholen en teams (mbo) waar de uitval het hoogst is: dit wordt onderbouwd uit de cijfermatige vsv-analyse (zie begroting en verdelingsvoorstel). Er wordt een verdeelsleutel op basis van apc-gebieden en vsv-cijfers gemaakt om middelen over de subregio’s te verdelen. Op basis van die verdeling verstrekt de gemeente Rotterdam, als contactgemeente voor de regio, de middelen naar de mbo-instellingen en de samenwerkingsverbanden (vo). Per mbo-instelling en samenwerkingsverband wordt één (gebundeld) plan ingediend bij de gemeente Rotterdam ter beoordeling. Dit plan beschrijft hoe de middelen worden ingezet. De plannen beschrijven in ieder geval wat scholen ‘extra’ bieden en bevatten minimaal de (SMART geformuleerde) doelstellingen, het aantal te bereiken leerlingen en een kostprijs per leerling. De goedkeuring van plannen, verdeling van middelen en de verantwoording daarvan vinden plaats via de lijn projectgroep vsv en stuurgroep vsv. Hiervoor wordt een toetskader ontwikkeld. Mbo-instellingen en de samenwerkingsverbanden rapporteren per kwartaal aan de gemeente Rotterdam over de voortgang van de plusvoorziening. Hiervoor wordt de huidige monitor aangepast. Afhankelijk van aantoonbaar resultaat (prestatie) kan jaarlijks worden bijgestuurd of kunnen middelen worden teruggevorderd. Dit gebeurt ook via de lijn Projectgroep VSV en Bestuurlijk Overleg VSV. Verdeelsleutel Bij de verdeling van de plusmiddelen is het wenselijk de middelen op een dusdanige manier in te zetten zodat recht wordt gedaan aan de vsv-problematiek binnen de regio en vsv-targets gehaald kunnen worden. Om tot een verdeling van plusmiddelen te komen die recht doet aan de problematiek binnen de regio, zowel binnen het mbo als het voortgezet onderwijs, is het een verdeelsleutel gemaakt. Met de verdeelsleutel kan, in combinatie met een aantal randvoorwaarden voor plusvoorzieningen, de toekomstige inzet van middelen worden gelegitimeerd. De voorgestelde verdeelsleutel is gebaseerd op de voorlopige vsv-cijfers 2009-2010 van het ministerie van OCW en leerlingpercentages uit apc-gebieden. Dit is gedaan op basis van twee argumenten: allereerst worden middelen daar ingezet waar de overbelasten zich bevinden en het hardst nodig hebben. Ten tweede doet de verdeling recht aan de gehele regio. In de verdeelsleutel is verder geen rekening gehouden met leerlingstromen tussen subregio’s. De gehanteerde verdeling is een haalbaar instrument gebleken gezien leesbaarheid (zo blijft in de toekomst helder hoe middelen zijn verdeeld) en tijd en de vraag is of een verdere verdieping leidt tot noemenswaardige verschuivingen van middelen. Een nadere uitwerking en toelichting van de verdeelsleutel is terug te vinden in bijlage. Het is van belang dat onderwijsbesturen en samenwerkingsverbanden de keuze kunnen legitimeren om plusmiddelen op een bepaalde onderwijslocatie in een subregio in te zetten. Een verdeelsleutel van plusmiddelen is de eerste stap. Mits wordt voldaan aan een aantal duidelijke randvoorwaarden, is het wenselijk om de verantwoordelijkheid voor een legitieme inzet van middelen vooral te leggen bij de mboinstellingen en samenwerkingsverbanden. Daarbij wordt beoogd dat zijn op basis van een analyse in de subregio (samenwerkingsverband) of interne analyse (mbo-instelling) middelen besteden voor de
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
20 van 98
doelgroepen waarvoor die het hardst nodig zijn en op locaties waar die het hardst nodig zijn. Aan de hand van randvoorwaarden zullen plannen van onderwijsinstellingen uiteindelijk worden getoetst. De begroting voor de plusvoorzieningen staat in hoofdstuk vier. Het totale bedrag per jaar is: Schooljaar
2012-2013
2013-2014
2014-2015
Externe plusvz
€
876.373
€
642.535
€
563.330
Plusvz mbo en vo
€
4.000.000
€
4.000.000
€
4.000.000
Overzicht totaalbegroting De begrotingen van de maatregelen staan hieronder in één overzicht weergegeven. Voor de Plusvoorzieningen is het voorstel om dit als definitieve begroting vast te stellen. De vsv-maatregelen moeten nog verder worden uitgewerkt en dat heeft ook nog gevolgen voor de uiteindelijke begroting. In vergelijking tot de vorige jaren is een hoger budget toegekend aan de vsv-maatregelen. Dit gaat enigszins ten koste van de middelen voor plusvoorzieningen. Hiertoe is besloten omdat de huidige inzet van middelen niet tot de gewenste vsv-daling heeft geleid en we met de loopbaanteams een forse slag willen slaan met een nieuwe aanpak van schooluitval. Door vroegtijdige probleemsignalering wordt daarmee mogelijk ook een groep jongeren uit de Plusvoorzieningen gehouden. Schooljaar
2012-2013
vsv-maatregelen
2013-2014
2014-2015
€
2.923.627
€
3.157.465
€
3.236.670
Loopbaanteams
€
1.500.000
€
1.400.000
€
1.300.000
Begeleiding naar werk
€
340.000
€
340.000
€
340.000
Verzuim en studiestakers
€
1.055.000
€
935.000
€
820.000
Nog te begroten
€
28.627
€
482.465
€
776.670
€
4.876.373
€
4.642.535
€
4.563.330
Plusvoorzieningen Externe plusvz
€
876.373
€
642.535
€
563.330
Plusvz mbo en vo
€
4.000.000
€
4.000.000
€
4.000.000
€
7.800.000
€
7.800.000
€
7.800.000
Totaal convenant
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
21 van 98
2. Een nieuw vsv-convenant
2.1
Noodzaak van een convenant
Investeren in jongeren en hun startkwalificaties loont en zeker niet alleen voor de jongeren zelf. Mét een startkwalificatie hebben jongeren betere arbeidsmarktperspectieven. De doelstelling om landelijk maximaal 25.000 voortijdig schoolverlaters in 2016 te hebben, is ambitieus, maar haalbaar. In de regio ligt de situatie moeilijker. Zoals uit de voorlopige cijfers blijkt, is de daling in de regio nauwelijks voortgezet en is het in Rotterdam zelfs gestagneerd. De tot nu toe ingezette maatregelen hebben niet het gewenste effect gesorteerd. De samenwerking tussen scholen, gemeenten en Rijk in onze RMC-regio wordt opnieuw vastgelegd in een convenant voor de periode 2012-2015. Met de ondertekening van het convenant verbinden deze partijen zich aan het verder verminderen van schooluitval en komen scholen in aanmerking voor subsidie. Het totale budget per jaar voor onze regio is ca. € 7,8 miljoen (in totaal € 23,4 miljoen over de hele convenantperiode). Voor succes op langere termijn moet het voorkomen van uitval onderdeel zijn van de primaire processen binnen scholen, instellingen en de afdeling RMC/leerplicht van gemeenten. Op dit moment is dit nog onvoldoende het geval. Naast de inzet van de regionale middelen en de prestatiesubsidie moet ook goed gekeken worden naar de reguliere taken van het onderwijs en een goed pedagogisch klimaat in het onderwijs. Permanente aandacht voor regio’s, vo-scholen en mbo-instellingen blijft noodzakelijk om alle partijen betrokken te houden bij het terugdringen van voortijdig schoolverlaten. Het terugdringen van het voortijdig schoolverlaten vraagt om een meerjarig perspectief, structurele inzet en middelen, een integrale aanpak gericht op preventie en een strakke organisatie op regionaal niveau. Het meerjarig perspectief wordt geschetst in de nog op te stellen toekomstvisie 2022.
2.2
Elementen vsv-convenant
Het convenant bestaat uit verschillende onderdelen: het convenant, een analyse een activiteitenplan met begroting en een toekomstvisie 2022. Het convenant is een juridische document van het Ministerie van OCW. Deze is op 8 maart 2012 ondertekend. De analyse en het activiteitenplan staan in dit document. De toekomstvisie moet nog worden opgesteld. Wat dat precies inhoudt, moet nog in gezamenlijkheid tussen de regiopartners worden bepaald. Wel is helder dat hierin een schets komt van de ontwikkelingen ten aanzien van de arbeidsmarkt, beroepspopulatie, populatie schoolgaande kinderen, ontwikkelingen in verband met de economische crisis, kabinetsmaatregelen, etc. Met kabinetsmaatregelen valt te denken aan Wet Werken naar Vermogen, Passend Onderwijs, Focus op Vakmanschap en de Transitie Jeugdzorg. In dit
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
22 van 98
document worden wel enkele opmerkingen over gemaakt over Focus op Vakmanschap. De uiteindelijke consequenties zullen zoveel mogelijk in kaart worden gebracht in de toekomstvisie.
2.3
Proces
Op 14 december 2011 is in het Bestuurlijk Overleg VSV besloten dat er voor 1 mei 2012 een activiteitenplan zou liggen. Het bestuurlijk overleg is gepland op 20 april 2012. Bijzonder aan het proces is dat ook de werkvloer actief werd betrokken met twee expertmeetings en een directeurenoverleg met vertegenwoordigers uit het vo en mbo. Het hele proces viel onder de regie van de projectgroep vsv. De projectgroep vsv is het voorbereidende overleg aan het bestuurlijke overleg. Hieronder staat de globale planning van het hele proces van de totstandkoming van het vsv-convenant tot aan het indienen van de aanvraag bij DUO. Het convenant is inmiddels ondertekend en ook de expertmeetings en directeurenoverleg hebben plaatsgevonden. Planning 2012 1.
Ondertekenen convenant in bestuurlijk overleg VSV
8 maart
2.
Afstemming analyse en activiteitenplan met OCW
12 maart
3.
Expertmeetings
2e helft maart
4.
Directeurenoverleg
2e helft maart
5.
Analyse, activiteitenplan en begroting in bestuurlijk overleg VSV
april
6.
Definitieve aanvraag aan DUO in bestuurlijk overleg VSV
Juni/juli
7.
Definitieve aanvraag indienen bij DUO
15 augustus
In het bestuurlijke overleg VSV op 20 april wordt het activiteitenplan vastgesteld. De activiteiten moeten vervolgens concreet worden uitgewerkt waar nodig en de uitvoering moet worden voorbereid. Ook moeten er afspraken gemaakt worden over ‘meten=weten’. Hoe gaat we sturen op resultaten, welke indicatoren gebruiken we, waar halen we de informatie vandaan? Het is van belang om daar vooraf goede afspraken over te maken. Van belang is dat er een transparante manier van verantwoording wordt opgesteld die regionaal door alle convenantpartners wordt gedeeld. Gemeente Rotterdam is als contactgemeente verantwoordelijk voor het proces van een goede monitoring. De Plusvoorzieningen worden aangevraagd op basis van de begroting. Een toetsingscommissie zal de aanvragen beoordelen aan de criteria en van een advies voorzien voor het bestuurlijke overleg. De vsvmaatregelen worden verder uitgewerkt en een concreet plan van aanpak. Dit betreft voornamelijk de uitwerking van de loopbaanteams. Medio juni komt dit allemaal samen in de definitieve aanvraag die ingediend moet worden bij DUO. Deze aanvraag komt in juni op de agenda van het Bestuurlijk Overleg VSV. De formele deadline voor het indienen van de aanvraag bij DUO is 15 augustus 2012.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
23 van 98
2.4
Opbouw document
Dit document is als volgt opgebouwd. Allereerst volgt de regio-analyse. Deze is opgebouwd uit een cijfermatige analyse, redenen van uitval en effectiviteit van de huidige maatregelen. Vervolgens worden daaruit conclusies getrokken die als basis dienen voor de geformuleerde uitgangspunten. De conclusies en de uitgangspunten vormen het fundament waarop de maatregelen leunen. De maatregelen vormen samen met de begroting het activiteitenplan.
2.5
Kabinetsmaatregelen
Onderdeel van de toekomstvisie op korte tot middellange termijn zijn de maatregelen die het kabinet gaat treffen. Het gaat dan met name om de maatregelen: Passend Onderwijs, Wet Werken naar Vermogen en Focus op Vakmanschap. Elke van de maatregelen heeft consequenties voor uitval, zowel in kansen als bedreigingen. In deze alinea wordt kort stilgestaan bij deze maatregelen. 2.5.1 Ontwikkelingen bij het voortgezet onderwijs De opdracht van het voortgezet onderwijs wordt de komende jaren complexer en heeft daarvoor o.a. ruimte gekregen door het afschaffen van de maximale verblijfsduur in het vmbo (dit was 5 jaar). De scholen voor vo nemen de opdracht dan ook in vertrouwen aan. De ontwikkelingen vallen deels binnen de reguliere bekostiging en bestaande aanvullende financiering. Het gaat dan om ontwikkelingen als: 1.
Invoering Passend Onderwijs.
2.
Ontwikkelingen m.b.t. de transitie van de Jeugdzorg naar de gemeenten in combinatie met de gemeentelijke mogelijkheden van de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning (o.a. schoolmaatschappelijk werk).
3.
De opdracht vanuit de wet op het Passend Onderwijs om via het ‘Op Overeenstemming Gericht Overleg’ te komen tot afspraken tussen de samenwerkingsverbanden Passend Onderwijs en gemeenten inzake de inzet gebaseerd op de gemeentelijke ‘Lokale Educatieve Agenda’. In de ‘Lokale Educatieve Agenda’ komt het gemeentelijk beleid inzake onderwijs, WMO en Jeugdzorg aan de orde.
4.
Het verhogen van de exameneisen voor vo-leerlingen.
5.
De strengere eisen aan het mbo waardoor ongediplomeerde leerlingen niet toegelaten worden tot het mbo (beëindigen drempelloze instroom).
De trend van het beleid en in toenemende mate de onderwijspraktijk is om factoren die het succesvol volgen van onderwijs belemmeren eerder te signaleren en in een zo vroeg mogelijk stadium de juiste interventies toe te passen om achterstand en uitval te voorkomen. Hoe eerder voor leerlingen belemmerende problemen worden aangepakt, des te beter. 2.5.2 Focus op Vakmanschap Op het ogenblik heeft het kabinet in het kader van het actieplan mbo ‘Focus op vakmanschap 2011-2015’ wetswijzigingen in voorbereiding die men per 1 januari 2013 wil laten ingaan. De wetswijzigingen betreffen
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
24 van 98
het ophogen van het niveau van het taal- en rekenonderwijs, het ophogen van het aantal onderwijsuren per jaar en het ten gevolge daarvan inkorten van de opleidingsduur van 4 naar 3 jaar, het beëindigen van de drempelloze instroom in het mbo-2-onderwijs en het gaan werken met een bindend studieadvies in het mbo1-onderwijs. Naast een kwalitatieve impuls van het mbo en het meer focussen op beroepsopleidingen, heeft deze maatregel ook potentiële bedreigingen waar op moet worden geanticipeerd. Zowel de landelijke gesprekspartners van de minister (Onderwijsraad, MBO Raad, de stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven, VNG, Ingrado (de koepel van de Regionale meld- en coördinatiepunten (vsv) ) als veel mbo-instellingen hebben zorgen over de invoering van deze verandering in het mbo ten gevolge van Focus op Vakmanschap. Zo ook de mbo-instellingen in de regio Rijnmond. Gevolg van de beoogde wetswijzigingen in het mbo-onderwijs is namelijk dat het voor bepaalde jongeren veel moeilijker wordt op termijn een startkwalificatie te halen. Door de aanpassingen in het mbo-onderwijs zal voortijdig uitval uit de lagere mbo-niveaus toenemen. En in het mbo-1-onderwijs (voortaan entreeopleiding) wordt het bindend studieadvies ingevoerd. Dit betekent dat jongeren van 18 jaar en ouder die onvoldoende voortgang maken in de eerste 4 maanden van de opleiding, uit de opleiding moeten. Zij moeten van school. Deze jongeren kunnen dus niet meer hun mbo-1-diploma halen, laat staan hun startkwalificatie. Dat is ernstig als de achtergrond van het negatief bindend advies niet ligt in hun cognitieve capaciteiten, maar in bijvoorbeeld tijdelijke ernstige individuele problematiek. Succesvolle uitvoering van het nieuwe vsv-convenant wordt hierdoor mogelijk een extra uitdaging. Voor 18- ligt dit anders, zij kunnen de opleiding niet vervolgen maar zijn wel kwalificatieplichtig en mogen derhalve niet worden uitgeschreven.
2.6
Nieuwe meetsystematiek
Door gebruik van meerdere informatiebronnen kan vanaf schooljaar 2012-2013 het merendeel van de jongeren die nu onterecht als vsv’er geregistreerd staat door DUO uit de vsv-tellingen gehaald worden. Het gaat om de volgende groepen: 1.
Jongeren die vanuit het reguliere vo en mbo direct overstappen naar een school in het (voortgezet) speciaal onderwijs.
2.
Jongeren die vanuit het regulier bekostigd onderwijs overstappen naar niet-bekostigd onderwijs.
3.
Jongeren met een vrijstelling van de leerplicht.
4.
Jongeren met een mbo-1-diploma (entreeopleiding) en een baan van minstens 12 uur op de teldatum van 1 oktober.
5.
Jongeren die op 1 oktober als vsv’er zijn geteld, maar in de daaropvolgende maanden oktober, november of december alsnog een startkwalificatie halen. Dit is een deel van de examendeelnemers die niet meer als vsv’er geteld wordt.
6.
Jongeren die van het vmbo en het mbo naar de politieschool of defensieopleidingen gaan.
7.
Eerstejaars nieuwkomers, dat zijn buitenlandse jongeren die hier worden opgevangen. Scholen spreken over ISK-leerlingen, anderstaligen, asielzoekers of vreemdelingen.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
25 van 98
3. Regio-analyse
3.1
Opbouw regio-analyse
De regio-analyse is gebaseerd op diverse bronnen. Enerzijds zijn de voorlopige cijfers van DUO gebruikt over schooljaar 2010-2011. Anderzijds zijn specifieke gegevens gebruikt om de gegevens van DUO nader te analyseren. Die gegevens gaan een slag dieper dan die van DUO. Het gaat dan soms tot op het niveau van de teams. Om het geheel in deze notitie overzichtelijk te houden is er gezocht naar een juiste modus om de analyse te presenteren. De volgende analyse is geeft dus niet alles weer, maar is uitgebreid genoeg om eventueel nog zelf conclusies te kunnen trekken of om te verifiëren of de getrokken conclusies ook de juiste zijn. Allereerst wordt een schetst gegeven van de regio in de cijfermatige analyse. Daarna wordt ingezoomd op de redenen van uitval. De effectiviteit van de huidige maatregelen passeren vervolgens de revue. Tot slot volgens de bevindingen.
3.2
Cijfermatige analyse
In deze analyse staat de cijfermatige analyse van de schooluitval op basis van de voorlopige cijfers 20102011. Waar gebruik is gemaakt van andere bronnen is dat gemeld. In sommige gevallen is er gebruik gemaakt van de definitieve cijfers 2009-2010. In het onderstaande wordt achtereenvolgens ingegaan op: 1.
Targets OCW;
2.
Beeld regio op basis van definitieve cijfers 2010-2011;
3.
Resultaten mbo-instellingen in de regio;
4.
Resultaten vo-instellingen in de regio;
5.
Score regio Rijnmond in vergelijking met regio Amsterdam.
3.2.1
Targets OCW
De onderstaande tabel geeft de situatie van 2009-2010 (definitieve cijfers) weer in relatie tot de targets van OCW. Deze cijfers zijn vervolgens gecorrigeerd volgens de nieuwe meetsystematiek. Dit is overigens de enige plek waar de cijfers in deze notitie worden gecorrigeerd. Vervolgens is met een stoplichtmodel aangeven waar de grootste uitdaging in de regio ligt.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
26 van 98
Onderbouw
Bovenbouw
Bovenbouw
vmbo
havo/vwo
Mbo 1
Mbo 2
Mbo 3/4
2009-2010
0,8%
3,3%
1,2%
36,40%
18,10%
6,80%
Verlaging agv
0,4%
2,8%
0,9%
32,70%
17,80%
6,70%
2012-2013
1,00%
4,00%
0,50%
32,50%
13,50%
4,25%
2013-2014
1,00%
4,00%
0,50%
27,50%
11,50%
3,50%
2014-2015
1,00%
4,00%
0,50%
22,50%
10,00%
2,75%
meetsystematiek1 Doelstelling OCW
Toelichting op kleur: Groen: Geen/ weinig extra inspanning vereist om target te behalen. Oranje: Extra inspanning vereist in eerste convenantsjaar obv targets OCW Roze/rood: Grote inspanningen vereist om doelstelling te behalen.
Opgave voor de regio VO Gelet op bovenstaande tabel kunnen de volgende conclusies worden getrokken. 1.
Gestelde targets voor onderbouw vo en bovenbouw vmbo zijn zelfs zonder bijstelling vanwege nieuwe meetsystematiek al behaald. Dat neemt niet weg dat inzet nodig blijft om de doelstelling te halen. Onder invloed van enkele kabinetsmaatregelen ligt hier een potentieel risico dat goed moet worden gemonitord.
2.
Bovenbouw havo-vwo moet verbeteren. Getalsmatig van 234 naar ongeveer 100. Het terugdringen van schooluitval in havo- en vwo-bovenbouw is een complexe opdracht. Het gaat hier vaak om jongeren van 18 jaar en ouder.
Opgave voor de regio MBO Getalsmatig in 3 jaar (cijfers zijn voorlopige cijfers 2010-2011): •
Niveau 1 van 547 naar ≅ 300
•
Niveau 2 van 1507 naar ≅ 875
•
Niveau 3 en 4 van 1311 naar ≅ 575
Conclusies: 1.
Grootste opgave ligt voor scholen op niveaus 2, 3 en 4.
2.
Grootste opgave voor gemeenten op niveau 1: uitgevallen jongeren begeleiden naar werk. Voor jongeren mét een niveau 1 diploma zonder startkwalificatie geldt overigens dat zij met een arbeidscontract van 12 uur niet meetellen in de vsv-cijfers.
1
Op basis van gegevens OCW met informatie waar de gewijzigde systematiek het meest invloed zal hebben.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
27 van 98
3.2.2 Beeld regio op basis van definitieve cijfers 2010-2011 Ten opzichte van het basisjaar 2005-2006 moeten we in schooljaar 2010-2011 een daling realiseren van 40%. De gerealiseerde daling is 22,8%. Ten opzichte van het vorige jaar is de regionale daling 4,4% (van 4,7% naar 4,5% vsv t.o.v. het aantal deelnemers). Aantal vsv
% vsv
% daling
% daling
regio 10-11
realisatie
realisatie
doelstelling
Rijnmond Amsterdam Landelijk
4.302
4,5%
-22,8%
-40,0%
3.824
4,0%
-34,0%
-40,0%
38.568
2,9%
-26,8%
-40,0%
Bron: DUO: voorlopige cijfers 2010-2011
In G4-verband staat Rijnmond op de tweede plek van slechtst scorende regio in de G4 voor wat betreft de daling. Qua %vsv tov het aantal deelnemers staat Rijnmond bovenaan de lijst slechtst scorend. Regio
Daling
%vsv tov #dlnrs
Utrecht
-16,4%
3,7%
Rijnmond
-22,8%
4,7%
Haaglanden
-24,1%
4,1%
Agglomeratie Amsterdam
-34,0%
4,0%
In het volgende figuur staat de positie van Rijnmond grafisch weergegeven in relatie tot de overige regio’s in het land. Daarbij is rekening gehouden met de omvang van de uitval in percentage, in absolute aantallen en de procentuele daling. Hieruit blijkt dat Rijnmond over de hele linie genomen het slechtst scoort.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
28 van 98
Ontwikkeling, het vsv-percentage en absolute aantal vsv’ers per RMC-regio. Bron: DUO, voorlopige cijfers 2010-2011.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
29 van 98
De realisatie in de regiogemeenten In de volgende afbeelding staat een overzicht van de regio uitgesplitst naar regiogemeente. De percentages moeten worden bezien vanuit het aantal vsv’ers (%vsv t.o.v. aantal deelnemers). Zo heeft bijvoorbeeld Albrandswaard een stijging van 9,5%, maar het gaat over 47 uitvallers in totaal (in %vsv t.o.v. aantal deelnemers: 2,3%). In de afbeelding is alleen de daling weergeven over de afgelopen 4 convenantsjaren met daarbij weergeven het absolute aantal uitvallers in schooljaar 2010-2011.
Bron: DUO voorlopige cijfers 2010-2011.
Top 5 slechtst scorende regiogemeenten (stijging of onvoldoende daling): 1.
Albrandswaard +9,5%
2.
Brielle -7,9%
3.
Maassluis -9,6%
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
30 van 98
4.
Westvoorne -14,9%
5.
Capelle aan den IJssel -16,1%
Top 5 best scorende regiogemeenten: 1.
Dirksland -56,3%
2.
Goedereede -46,2%
3.
Middelharnis -46,0%
4.
Lansingerland -38,4%
5.
Spijkenisse -37,6%
Hieruit blijkt dat de opgave voornamelijk zit bij de subregio’s NWN, RZO en RDAM. Gemeente Rotterdam is koploper in absolute aantallen vsv: 2.607 en heeft een daling van 18,1% gerealiseerd t.o.v. het basisjaar 2005-2006. Rotterdam heeft ten opzichte van de definitieve cijfers 2009-2010 nagenoeg hetzelfde aantal vsv’ers: 2.597 in 2009-2010 en 2.607 in de voorlopige cijfers 2010-2011. 3.2.3 Resultaten mbo-instellingen in de regio In deze paragraaf staan de scores van het mbo in de regio. Eerst volgt een vergelijking van de scholen in Nederland. Daarna wordt ingezoomd op de vakinstellingen. Tot slot volgen de scores van de ROC’s in vergelijking met andere regio’s. In het onderstaande figuur staat de scoren van de mbo-instellingen in Nederland. Hieruit blijkt dat het Albeda en het Zadkine tot de slechtst scorende mbo’s horen. Opvallend is ook de vergelijkbare lage score van ROC Midden Nederland en ROC Tilburg. Ook opvallend is de score van het HMC die rechtsboven in het schema staat tot de beste van Nederland behoort.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
31 van 98
De relatieve ontwikkeling, het vsv-percentage en het absoluut aantal nieuwe vsv’ers per mbo-instelling in 2010-2011 ten opzichte van 2005-2006, Bron: DUO.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
32 van 98
Regionale uitval mbo Van de 4.302 uitvallers zitten er 2.983 op een ROC. Dit zijn ook ROC’s buiten de regio, dus niet alleen Albeda en Zadkine). •
Albeda: 1.564 in de regio (totaal: 1.878 inclusief uitvallers buiten de regio)
•
Zadkine: 1.194 in de regio (totaal: 1.487 inclusief uitvallers buiten de regio)
•
Totaal Albeda + Zadkine: 2.758 uitvallers in de regio: dat is 64,1% van het totaal aantal vsv’ers in de regio.
•
Grofweg is het volgende beeld zichtbaar: 78% uitval in mbo en daarbinnen zit 82% op Albeda en Zadkine.
Ingezoomd het mbo: vakinstellingen (GLR, HMC en STC) De aangegeven daling is ten opzichte van het basisjaar 2005-2006. De cijfers van de scholen zijn van alle leerlingen op de desbetreffende school, dus ook van buiten de regio Rijnmond. De vakscholen scoren als volgt. Dit zijn de cijfers voor de hele instelling, dus deze overstijgen het regionale. De doelstelling van het lopende convenant was een daling van 40%. De vakscholen halen de doelstelling niet met uitzondering van het HMC. STC haalt echter wel het landelijke gemiddelde mbo. Landelijk
GLR
HMC
STC
mbo Aantal vsv
(mbo-deel)
389.711
%vsv Daling
169
82
251
7,2%
4,7%
3,7%
7,9%
-21,2%
-11,1%
-46,4%
-21,3%
Ingezoomd het mbo: ROC’s Albeda en Zadkine Uit de onderstaande tabel blijkt dat Albeda de doelstelling van 40% daling niet haalt, maar beter scoort dan het landelijk gemiddelde qua daling. Echter in %vsv wel boven het landelijke gemiddelde. Zadkine haalt de doelstelling niet. Het Zadkine scoort slechter dan het landelijk gemiddelde en zit ook boven het landelijk gemiddelde qua %vsv. Zadkine heeft een kleinere daling dan Albeda. Echter, Zadkine heeft in % vsv een betere score dan het Albeda. Landelijk
Albeda
Zadkine
mbo Aantal vsv %vsv Daling
389.711
1.878
1.487
7,2%
11,6%
10,9%
-21,2%
-24,5%
-10,3%
Vergelijking met ROC van Amsterdam, ROC Mondriaan en ROC Amarantis Voor de ROC’s is het interessant om een vergelijking te maken met enkele ROC’s uit Amsterdam en Den Haag. In de onderstaande twee tabellen een vergelijking met ROC van Amsterdam, ROC Mondriaan en ROC Amarantis. De eerste tabel geeft de uitval in 2010-2011 weer inclusief de daling. De tweede tabel en
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
33 van 98
de bijbehorende grafiek geeft de trend aan over de afgelopen jaren voor wat betreft het %vsv ten opzichte van het aantal deelnemers. Uitval 2010-2011 (gehele ROC) Deelnemers
Totaal vsv
%vsv tov
Ontwikkeling
deelnemers
tov 05-06
Albeda
16.658
1.878
11,60%
-24,50%
Zadkine
14.306
1.487
10,90%
-10,30%
ROC van Amsterdam
18.960
2.075
10,40%
-28,20%
ROC Amarantis
14.297
1.401
9,60%
-22,50%
ROC Mondriaan
14.234
1.890
10,40%
-26,10%
389.711
28.566
7,20%
-21,20%
Landelijk mbo
Dit laat zien dat in vergelijking dat de ROC’s van Amsterdam en Mondriaan het beter doen dan Albeda en Zadkine. Zadkine wijkt af voor wat betreft de ontwikkeling (procentuele daling) wel fors af. Dat komt volgens Zadkine door een relatief goed basisjaar. Echter, Zadkine heeft weinig succes geboekt ten opzichte van dat basisjaar (zie onder). Trend in % tov deelnemers van 05-06 naar 10-11 (10-11 zijn voorlopige cijfers) 05-06
06-07
07-08
08-09
09-10
10-11
Albeda
14,9%
15,3%
13,7%
12,4%
11,8%
11,6%
Zadkine
11,6%
11,7%
12,2%
10,9%
11,4%
10,9%
ROC van Amsterdam
15,2%
14,3%
14,5%
11,4%
12,7%
10,4%
ROC Amarantis
12,6%
11,8%
11,1%
9,3%
10,9%
9,6%
ROC Mondriaan
13,3%
11,9%
11,1%
10,9%
10,4%
10,4%
9,3%
9,0%
8,5%
7,8%
7,5%
7,2%
Landelijk totaal mbo
Op de volgende pagina staat dit grafisch weergegeven.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
34 van 98
Vergelijking %vsv Albeda en Zadkine met ROC van Amsterdam, ROC Amarantis (Amsterdam)n ROC Mondriaan (Den Haag).
Wat opvalt, is dat de uitval bij alle ROC’s hoger is dan het landelijk gemiddelde bij de mbo’s. De trendlijnen convergeren wel naar ongeveer hetzelfde percentage. ROC van Amsterdam, ROC Amarantis en in mindere mate Zadkine vertonen een grillig verloop, echter wel een daling. Albeda en ROC van Amsterdam komen beide van ver. Uitval naar verblijfsjaar mbo In de volgende tabel staan de studenten van de mbo scholen uit de regio opgeteld (Albeda, Zadkine, STC. Grafisch, HMC en Lentiz). Het betreft ruim 36.619 studenten en 3.729 uitvallers (dat is 10,2% uitval). In de volgende tabel is de uitval naar verblijfsjaar weergeven.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
35 van 98
cijfers 20102011 studenten 1e jaar
VSV
%studenten
%uitval
<18 jaar
5285
245
14,4%
6,6%
18 jaar >
6059
859
16,5%
23,0%
2e jaar
10362
1300
28,3%
34,9%
3e jaar
8834
870
24,1%
23,3%
4e jaar totaal
6079
455
16,6%
12,2%
36619
3729
100,0%
100,0%
Tabel studenten en uitvallers naar verblijfsduur
Van de uitvallers op het mbo is 6,6% onder de 18 jaar. De overige 93,4% zijn dus 18 jaar en ouder. 29,6% van hen valt uit in het eerste jaar verblijfsjaar. Dat is in de tabel de 23% >18 jaar. Dit zijn voor het merendeel doorstromers van het vo (vmbo en havo) en een klein deel uit educatie (met name in AKA). 70,4% van de uitvallers komt niet rechtstreeks van het vo, maar via een vorm van mbo. Uit andere gegevens weten wij dat de uitval in het eerste leerjaar het grootst is. Daaruit kunnen we concluderen dat de uitval e
onder jongeren in het 2 jaar - circa 1/3 van alle uitvallers - voor een deel uitvallers zijn in een tweede mbo opleiding (switchers). Hoe groot dit deel is, kunnen we niet aan deze cijfers ontlenen. Deze gegevens pleiten voor maatregelen voor 18-23-jarigen en daarvan de switchers. Uitval opleidingsdomeinen ROC’s en sectoren STC Beide ROC’s en het STC hebben onderzocht waar de meeste uitval per opleidingsdomein zit. Hieronder de cijfers van Zadkine, direct gevolgd door die van het Albeda en het STC. Hierbij moet worden opgemerkt dat Zadkine meer opleidingsdomeinen heeft dan het Albeda en het STC en dat daarmee een vertekend beeld ontstaat. De cijfers zijn dus niet onderling vergelijkbaar. Het gaat dan ook om het beeld dat ontstaat en niet om de exacte getallen. Bij Zadkine heeft het domein business heeft het grootste aantal vsv’ers. Relatief gezien heeft het domein Vrijetijdstudies er ook veel. Zorg & Welzijn scoort ook hoog, maar er is wel een afnemende trend waar te nemen. De hoge uitval wordt bij Zorg & Welzijn deels verklaard door de hoge eisen aan de studenten. De veiligheidsacademie laat een heel wisselend beeld zien.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
36 van 98
VSV Zadkine per opleidingsdomein Schooljaar Totaal AKA Totaal Automotive
Aantallen 2008-2009
2009-2010
Perc (%) 2010-2011
2010-2011
123
108
175
7,3%
85
143
153
6,3%
Totaal Beauty & Fashion
177
119
185
7,7%
Totaal Bouw
125
106
97
4,0%
Totaal Business
577
633
642
26,6%
maintenance
61
64
62
2,6%
Totaal Edelsmeden
33
21
19
0,8%
Totaal Food
121
106
111
4,6%
Totaal ICT
105
116
98
4,1%
Totaal Infra
20
17
12
0,5%
136
114
63
2,6%
Totaal Logistiek
19
20
19
0,8%
Totaal Procestechniek
26
42
36
1,5%
Totaal Duurzaamheid &
Totaal Installatie- en koude techniek
Totaal Veiligheidsacademie
107
55
109
4,5%
Totaal Vrijetijdsstudies
204
211
234
9,7%
Totaal Zorg & Welzijn
451
338
395
16,4%
2.370
2.213
2.410
100,0%
Totaal
Het Albeda heeft een hoogste uitval in percentages bij Handel & Commercie, Techniek en Welzijn & Onderwijs. Dat komt deels overeen met vergelijkbare opleidingsdomeinen bij het Zadkine. Echter procentuele uitval bij Techniek bij het Albeda is opvallend hoger dan technische opleidingen bij het Zadkine. Het is echter lastig om grote waarde aan deze conclusies te hechten omdat de opleidingsdomeinen inhoudelijk sterk van elkaar verschillen evenals de verdeling over de niveaus.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
37 van 98
VSV Albeda per opleidingsdomein Schooljaar
Aantallen 2008-2009
Perc (%)
2009-2010
2010-2011
2010-2011
AKA
227
385
354
11,6%
Business services
218
358
305
10,0%
Gezondheidszorg
201
182
215
7,1%
Handel & commercie
456
453
373
12,2%
Horeca & toerisme
267
337
280
9,2%
Lifestyle, Sport & Entertainment
225
221
183
6,0%
Secretarieel & administratie
338
342
339
11,1%
Techniek
515
466
390
12,8%
TOELEIDING
418
Welzijn & Onderwijs
465
506
608
20,0%
3.330
3.250
3.047
100,0%
Totaal
0,0%
Het STC laat het volgende beeld zien. •
Logistiek: Bevat onder andere de niveau 1 opleiding assistent logistiek medewerker. Deze opleiding heeft een hoog vsv; dit komt voornamelijk door de moeilijke doelgroep (drempelloze instroom en problemen op meerdere terreinen)
•
Wegtransport: Deze sector bevat onder andere de niveau 2 opleiding tot chauffeur goederenvervoer, waar veel vsv’ers zijn. Het hoge uitvalspercentage is voor een groot deel te verklaren, doordat deelnemers niet gediplomeerd kunnen worden, omdat ze hun praktijkgedeelte e
(groot rijbewijs) voor hun 18 niet af kunnen ronden. Op het moment dat zij het groot rijbewijs behalen worden zij alsnog gediplomeerd; ondertussen zijn ze dan wel vsv’er. Daarnaast is de niveau 2 een doelgroep die extra begeleidingsbehoefte heeft. •
Zeevisvaart: In absolute aantallen weinig uitval. Geen directe oorzaak te vinden; wellicht door het zware beroep.
Deelnemers
VSV
% VSV
Logistiek
211
27
12.8
AOT
542
14
2.6
Wegtransport
441
87
19.7
Rijn- en binnenvaart
422
28
6,6
Havens
899
53
5.9
Zeevaart
349
21
6.0
Zeevisvaart
103
12
11.7
Waterbouw
82
6
7
136
3
2.2
3185
251
100%
Scheeps- en Jachtbouw Totaal
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
38 van 98
Nb. De genoemde cijfers in de tabel zijn niet regionaal, maar instellingsbreed. Zeevisvaart wordt bijvoorbeeld grotendeels in Katwijk verzorgd. Er bestaat dus een wisselend beeld tussen opleidingen. Dat is deels te wijten aan complexiteit van de materie bij enkele specialistische opleidingen. Maar ook gemakzuchtige keuze voor een meer generieke opleiding als business of handel en dergelijke zorgt voor een relatief hoge uitval. Goede loopbaanoriëntatie is belangrijk. Binnen opleidingen op teamniveaus zijn er soms opvallende verschillen zichtbaar. Het Zadkine heeft een interessante analyse gedaan tot op teamniveau. Daaruit blijkt dat bijvoorbeeld bij de opleidingen Secretarieel en Handel er teams zijn binnen die opleiding die zowel in de top 10 staan van minste vsv’ers, maar ook in de top 10 van meeste vsv’ers. De onderwijsinstellingen gebruiken deze informatie inmiddels om intern van elkaar te leren. 3.2.4 Resultaten vo-instellingen in de regio Hieronder staan de regionale vsv-cijfers voor het voortgezet onderwijs. VO 2005-2006
2,3%
1498
2006-2007
2,1%
1372
2007-2008
1,8%
1142
2008-2009
1,6%
1039
2009-2010
1,6%
1002
2010-2011*
1,5%
937
* cursief: voorlopige cijfers
Het streefcijfer voor 2009-2010 voor Rijnmond is een daling tot 1,4%. De realisatie voor schooljaar 20102011 is 1,5%. De daling over 4 jaar is 37,4% waar de doelstelling 40%-daling was. Het landelijk gemiddelde voor het vo is 1,0% met een daling van 41,3%. Het aandeel voortgezet onderwijs ligt daarmee iets boven dan de landelijke doelstelling. Ongediplomeerde uitstroom vo Het komt nog te vaak voor dat leerlingen zonder diploma van vo naar mbo doorstromen en dat het mbo soms wordt gezien als een 'escape' bij allerlei problemen die vo-scholen ervaren met een deel van hun leerlingen. Zo is bekend dat er een aanzienlijk deel van de leerlingen die in bovenschoolse tijdelijk onderwijsvoorzieningen (rebound etc.) zit niet terugkeert naar het vo maar zonder diploma instroomt in het mbo. Voor zowel vmbo als mbo verandert er een aantal zaken. Relevant voor de toekomstige ongediplomeerde uitstroom zijn de volgende punten.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
39 van 98
1.
Het vmbo krijgt in drie fasen met een aanscherping van de slaag-zakregeling te maken en een verzwaring van de exameneisen (2012: gemiddeld CE=5,5; 2014: rekentoets, Nederlands en rekenen mogen elk niet lager dan 5 zijn; 2016: slechts één 5 voor Nederlands of rekenen).
2.
Het havo en vwo krijgt te maken met de wiskunde-eis. Het cijfer mag niet lager zijn dan een 5. De uitval bovenbouw havo en vwo is nu al relatief hoog (o.a. afstroom naar vmbo). Dit gaat niet gecompenseerd worden met de wijzigingen van de OCW-regelingen.
3.
Het mbo krijgt te maken diverse maatregelen (Focus op Vakmanschap). Relevant in dit verband zijn de volgende punten. •
De opleidingsduur van de meeste niv-4-opleidingen teruggebracht tot 3 jaar (va. 2013)
•
De maximaal bekostigde verblijfsduur van de niv-2, 3 en 4-opleidingen beperkt tot 4 jaar en van de niv-1-opleidingen tot 2 jaar.
•
Geen drempelloze toegang tot niv-2.
Hierdoor zullen op het vmbo de komende jaren vermoedelijk meer leerlingen hun diploma niet halen en het mbo zal de instroom van ongediplomeerde leerlingen beperken. Het vo heeft de uitdaging om leerlingen op school te houden en aan een diploma te helpen. De vo-scholen zullen extra aandacht moeten geven aan leerlingen die (dreigen) vast te lopen. Cijfermatig is de ongediplomeerde uitval in het vo in de volgende tabel te zien. Let op! Dit is dus niet ongediplomeerde uitstroom, maar de uitval. In de uitvalcijfers zitten voor een deel de zogenaamde ‘witte vlekken’: voor klas 1 en 2 veelal plaatsing op een clusterschool en voor vmbo 3 en 4 gaat het vaak om gediplomeerde jongeren die kiezen voor een particuliere opleiding (politie, leger, Schoevers, e.d.). Met de nieuwe meetsystematiek van het ministerie verdwijnen de ‘witte vlekken”. deelnemers
#vsv
%vsv
brug 1-2
23.660
184
0,8%
lwoo 1-2
4.131
67
1,6%
466
0
0,0%
lwoo 3-4
3.552
142
4,0%
vmbo 3-4
11.644
324
2,8%
havo 3-5
9.939
121
1,2%
vwo 3-6
9.998
62
0,6%
vm2 3-4
637
37
5,8%
Leerjaar 1
13.819
135
1,0%
Leerjaar 2
13.972
116
0,8%
Leerjaar 3
13.674
131
1,0%
Leerjaar 4
14.166
454
3,2%
Leerjaar 5
6.048
78
1,3%
Leerjaar 6
2.348
23
1,0%
brug 3
Nieuwe vsv'ers in het vo naar onderwijssoort en leerjaar 2010-2011: Bron: DUO voorlopige cijfers 2010-2011.
De volgende acties moeten worden uitgezet. 1.
Er wordt regionaal een aantal situaties beschreven met daarbij een handelingsadvies dat als richtlijn dient voor het beleid van de scholen. Deze moet op bestuurlijk niveau worden geaccordeerd en naar medewerkers en leerlingen worden gecommuniceerd.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
40 van 98
2.
Het mbo moet afspreken hoe om te gaan met het toelatingsonderzoek. Wat wordt onderzocht? Wat is het gewenste niveau? Zijn er regionale afspraken mogelijk?
3.
Onderzoek of er binnen vo-scholen (of binnen groepen van scholen) een traject (klas) aangeboden kan worden met een specifiek pedagogisch klimaat dat gericht is op het hervinden van motivatie. (NB. Voor leerlingen die ‘te licht’ zijn voor de Plusvoorziening.)
4.
Onderzoek of er binnen de vo-scholen (of binnen groepen van scholen) een niv-1-opleiding aangeboden kan worden of dat de VM2-trajecten kunnen worden versterkt.
LWOO-leerlingen Het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) geldt voor een leerling die voldoende capaciteiten heeft om een vmbo-diploma te halen, maar door een leerachterstand of andere omstandigheden extra hulp nodig heeft. De leerling zit op het vmbo en volgt het onderwijs in 1 van de 4 leerwegen. In de volgende tabel zijn de gegevens van de leerlingen in de bovenbouw van het vmbo met een lwoo-indicatie vergeleken met de reguliere leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg. Ongeveer 80% van de lwoo-leerlingen volgt de basisberoepsgerichte leerweg; iets minder dan de helft (46%) van het aantal leerlingen in deze leerweg heeft een lwoo-indicatie.
deelnemers
8,1%
2.697
144
5,3%
2.488
116
4,7%
2.262
108
4,8%
3.074
264
8,6%
2.026
123
6,1%
1.483
94
6,3%
1.327
74
5,6%
vsv
%vsv
%vsv
211
vsv
2.603
vsv
deelnemers
2010-2011
%vsv
2009-2010
deelnemers
2008-2009
%vsv
lwoo
vsv
deelnemers
2005-2006
3-4 bbl vmbo 3-4 bbl Bron: VSV-verkenner; voor 2010-2011 'voorlopige cijfers' voor de overige jaren 'definitieve cijfers'.
In de vergelijking van de lwoo-leerlingen met de reguliere leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg vallen twee punten op: •
Uitval onder lwoo-leerlingen (3-4) is lager dan onder reguliere leerlingen in de 3e en 4e klassen van de basisberoepsgerichte leerweg (4,8% resp. 5,6%).
•
Uitval onder lwoo-leerlingen (3-4) daalt sneller dan onder reguliere leerlingen in de 3e en 4e klassen van de basisberoepsgerichte leerweg (-41,1% resp. -35,1%).
Internationale schakelklassen (ISK) De toekomst van ISK-leerlingen wordt een probleem. Dit probleem is geconcentreerd op vijf plekken in Rotterdam en een in Vlaardingen. Wat is er aan de hand? •
De jongere nieuwkomers (11-15 jaar) vervolgen na de 2-jarige ISK de opleiding vaak in het vmbo. De kans dat zij aan de kernvakkenregel gaan voldoen is beperkt. Een deel zal ongediplomeerd uitstromen.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
41 van 98
De oudere nieuwkomers (16+) gaan nu na de 2-jarige ISK vaak ongediplomeerd door naar een niv-
•
1 of een niv-2 opleiding, soms zelf een niv-3-opleiding. Zij leren in de praktijk het Nederlands. Een vmbo-diploma zit er voor deze jongeren niet in (te oud, teveel taalachterstand om NE en avovakken te halen). Het zijn soms jongeren die cognitief op behoorlijk niveau functioneren, voor hen is de entreeopleiding geen uitdaging. In de nieuwe telling van het aantal vsv’ers die ingaat met schooljaar 2012-2013 tellen eerstejaars nieuwkomers het eerste jaar dat ze uitvallen niet mee in de vsv-cijfers. 3.2.5 Score regio Rijnmond in vergelijking met regio Amsterdam In deze paragraaf wordt een schets gegeven van de regio’s Amsterdam gelet op enkele sociaaleconomische factoren. Vervolgens worden de scores van de regio op basis van de voorlopige cijfers 20102011 vergeleken. Rotterdam / Rijnmond en Amsterdam zijn - mede vanwege de omvang van de regio en de problematiek van de grote stad - de regio’s met de meeste voortijdig schoolverlaters. Een vergelijking tussen deze beide 2
steden laat zien dat er o.a verschillen zijn in: 1.
Opleidingsniveau van de bevolking. Het aandeel huishoudens waarvan de hoofdkostwinner alleen lager onderwijs of vmbo-mavo niveau heeft genoten, is in Rotterdam hoger dan in Amsterdam (30,6% versus 40,3%). Daar tegenover staat in Rotterdam een geringer aandeel huishoudens waarvan de hoofdkostwinner een hbo- of academisch niveau heeft (Amsterdam 40,1% versus Rotterdam 28,7%).
2.
In de verdeling van de huishoudens naar (bruto) inkomenscategorie zien wij soortgelijke verschillen, zij het wat minder pregnant. Het is waarschijnlijk dat studenten in Amsterdam, een relatief groot deel van de categorie ‘beneden modaal’ uitmaken. In Amsterdam is net als in Rotterdam het aandeel hoge inkomens (minimaal 2,5 keer modaal) bescheiden maar in Rotterdam is deze groep nog iets kleiner (25,8% tegen 16,5%). De twee laagste inkomenscategorieën zijn in Rotterdam beduidend hoger (40,9% tegen 30,9%).
3.
3
Het aandeel postcodegebieden dat als APC-gebied (armoedeprobleemcumulatiegebied) is aangemerkt, is in Rotterdam (59,2%) groter dan in Amsterdam (54,3%). Bovendien blijkt in de APC-gebieden in Rotterdam (32,9%) vaker dan in Amsterdam sprake is (16,0%) van een groot aandeel huishoudens met een laag opleidingsniveau. Dit betekent dat Rotterdam niet alleen meer postcodegebieden telt met een zwakke sociaal-economische structuur (SES), maar dat hiervan ook in meer opzichten – d.w.z. meer SES-indicatoren - sprake is van een APC-gebied.
2
Bron: Paul den Boer en Jos Frietman, Ike Overdiep, SES en studiesucces in de G4 steden, Analyses op get Acxiom CCI
Lifestyle databestand, 2011 3
APC-gebied: gebied met bovenmatige vertegenwoordiging lage inkomens, uitkeringenontvangers en niet-westerse allochtonen.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
42 van 98
Als we de vsv-cijfers koppelen aan APC-gebieden, dan valt onderstaande tabel te maken. Uit deze tabel blijkt dat grofweg een derde van de deelnemers in de regio woonachtig is in een APC-gebied, maar dat deze groep wel voor iets meer dan 50% een aandeel levert in het aantal vsv’ers.
2010-2011
#vsv
%vsv
verdeling
Verdeling
deelnmrs
vsv
Totaal regio
94.965
4.302
4,5%
100,0%
100,0%
niet woonachtig in APCG
61.347
1.996
3,3%
64,6%
46,4%
wel woonachtig in APCG
33.618
2.306
6,9%
35,4%
53,6%
Bron: voorlopige cijfers DUO 2010-2011
In het eindrapport van de commissie Deetman-Mans (februari 2011) wordt geconstateerd dat in Rotterdam Zuid sprake is van selectieve migratie: inwoners die het beter krijgen, vertrekken naar omliggende gemeenten. In Rotterdam zelf zijn er veel wijken met een zwakke sociaal-economische structuur, waardoor migratie binnen Rotterdam minder aantrekkelijk is. Alles overziend ontstaat uit de analyses het beeld dat Rotterdam in vergelijking met Amsterdam een groter deel van de bevolking een lagere sociaal-economische status heeft. Deze groep is meer vatbaar voor uitval. Hieronder staat de vergelijking zoals deze ook in de aanvraag voor 2011-2012 is gebruikt. Hier is Amsterdam aan toegevoegd. Hieruit blijkt dat we het op het vo beter doen dan Amsterdam, maar op het mbo slechter dan Amsterdam. In totaal scoort Amsterdam in de voorlopige cijfers 2010-2011 beter: 4,0% versus 4,5% in Rijnmond. Opvallend is ook dat er in Rijnmond fors meer uitvallers zijn in BOL-vt en bij 18+.
Doelgroep
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Uitval
Uitval
Uitval
Uitval
Uitval
Uitval
Uitval
Uitval
Uitval
Totaal
VO
VO
VO
MBO
MBO/
MBO
18-
18+
zonder
met
Bol vt
Bbl
vmbo
vmbo-
diploma
diploma
Uitval Landelijk %
2,9%
1,0%
7,2%
Landelijke
38.568
8.941
28.566
4,0%
1,8%
1,5%
4,5%
9,9%
9,0%
14,8%
1,6%
9,2%
3.824
1.189
914
275
2.635
2.033
584
1.052
2.772
4,5%
1,5%
1,1%
4,3%
10,9%
10,5%
12,4%
1,5%
10,4%
4.302
937
647
290
3.365
2.794
534
918
3.384
aantallen RMC regio Amsterdam % RMC regio Amsterdam aantallen RMC-regio Rijnmond % RMC-regio Rijnmond aantallen Bij Groen: beter dan Amsterdam (%); bij Rood: slechter dan Amsterdam (%)
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
43 van 98
Uitval 18-23-jarigen Uitval bij 18+ verdient een nadere toelichting. Het probleem van voortijdig schoolverlaten is vooral een probleem van de leerlingen die 18 jaar en ouder zijn. Bijna 80% van de voortijdig schoolverlaters in Rijnmond was in het schooljaar 2010-2011 ouder dan 18 jaar. Als we de doelstelling willen halen, dan zullen we fors op jongeren van 18 jaar en ouder moeten inzetten. Het is precies deze categorie jongeren waarvoor geen enkel handhavingskader is. Zonder handhavingskader blijkt het lastig om verzuimende jongeren te dwingen naar school te komen. Alle inzet die wordt gepleegd door verzuimhandhaving, leerplichtambtenaren op locatie, plusvoorzieningen, etc. hebben minder tot geen effect als de leerling niet naar school komt. Dat pleit voor een handhavingsinstrumenten voor deze leeftijdsgroep. Dat is echter een weg van de lange adem. Het is zeker ook niet het enige wat je kunt doen. Daarom moet er in de maatregelen ook zeker aandacht zijn voor deze doelgroep. Vergelijking vo-onderwijsinstellingen Rijnmond en Amsterdam
Rijnmond
1 oktober
1 oktober 2009
2010
1 oktober 2010
# leerlingen
%leerlingen
# vsv'ers
vsv'ers / llg'n
onderbouw vo
27.946
43%
236
0,8%
bovenbouw vmbo
15.719
25%
523
3,3%
bovenbouw havo/vwo
20.184
32%
234
1,2%
63.849
100%
993
1,6%
Regio Amsterdam
1 oktober
1 oktober 2009
2010
# leerlingen
1 oktober 2010
# vsv'ers
vsv'ers / llg'n
onderbouw vo
29.038
44%
348
1,2%
bovenbouw vmbo
14.844
22%
635
4,3%
bovenbouw havo/vwo
22.292
34%
270
1,2%
66.174
100%
1.253
Opvallend: •
Rijnmond heeft relatief meer leerlingen in bovenbouw vmbo, oftewel: het opleidingsniveau is lager.
•
De uitval in Rijnmond is lager of gelijk in vergelijking met de regio Amsterdam.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
44 van 98
Middelbaar Beroepsonderwijs (op basis van voorlopige cijfers 2010-2011) Rijnmond
1 oktober 2010
1 oktober 2011
1 oktober 2011
# deelnemers
# vsv'ers
vsv'ers / deelnrs
mbo niveau 1
1.369
547
40,0%
mbo niveau 2
8.483
1.507
17,8%
mbo niveau 3
7.879
647
8,2%
mbo niveau 4
13.207
664
5,0%
1 oktober 2010
1 oktober 2011
1 oktober 2011
# deelnemers
# vsv'ers
vsv'ers / deelnrs
mbo niveau 1
911
318
34,9%
mbo niveau 2
6.768
1.108
16,4%
mbo niveau 3
6.475
397
6,1%
mbo niveau 4
12.508
812
6,5%
Regio Amsterdam
Opvallend: •
Het totaal aantal deelnemers in het mbo is in de regio Rijnmond hoger dan de regio Amsterdam
•
Uitval in niveau 1, 2 en 3 is hoger dan in Regio Amsterdam en op niveau 4 lager dan de regio Amsterdam (als %vsv t.o.v. aantal deelnemers).
3.3
Redenen van uitval
Als het gaat om het aanpakken van voortijdig schoolverlaten is het van belang te weten waarom jongeren uitvallen. Uitval is complex en vaak niet te koppelen aan een directe reden. Om een goed beeld te krijgen van de redenen waarom jongeren uitvallen is het noodzakelijk dat de gegevens worden aangeleverd door die personen en instanties die direct contact hebben met deze schoolverlaters. Het verzamelen van de gegevens heeft dus plaats gevonden met behulp van de scholen in de regio zelf. Zij hebben informatie aangeleverd als basis om de analyse uit te voeren. Het gaat dan vooral om gebundelde informatie over de exitgesprekken. Het is zinvol om de analyse naar de redenen van uitval te koppelen aan een analyse van de toegepaste maatregelen. Maatregelen worden immers ingezet op basis van de redenen van uitval. Bij het analyseren van de redenen van uitval zijn de onderlinge verbanden van belang, maar ook of de recente economische crisis heeft geleid tot een verandering in de samenstelling van de groep voortijdig schoolverlaters (bijvoorbeeld minder ‘opstappers’ en relatief meer ‘risicojongeren’). Uitgangspunt is het bieden van een ontwikkelingsperspectief aan jongeren. Daarom moeten we de leerlingen op school houden en maatregelen aanbieden zo dicht mogelijk bij de leerlingen.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
45 van 98
3.3.1 Belangrijkste redenen voor voortijdig schoolverlaten In het rapport ‘Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidmarkt 2010’ wordt gesproken over 17 4
verschillende redenen om met de opleiding te stoppen . Aangezien de kwaliteit van de exitgesprekken de laatste tijd pas zijn verbeterd, is de grote vraag wat het opknippen in zoveel redenen oplevert als het gaat om zo efficiënt mogelijk inzetten van de maatregelen. Zeker als gesteld kan worden dat er soms geen sprake is van een duidelijk aanwijsbare reden, maar meer redenen een rol spelen (meer dan de helft valt uit vanwege meer dan een reden). Ook blijkt uit de huidige cijfers dat bij ongeveer een kwart van de voortijdig schoolverlaters niet bekend is wat de reden van uitval is. En dat is nu precies de reden waarom de exitgesprekken zijn verbeterd. Toch lukt het niet altijd om de reden van uitval te achterhalen omdat onder andere een jongere na het verlaten van de school onvindbaar is geworden. Als we kijken naar de 17 in het rapport genoemde redenen zijn er een aantal onvermijdelijke zoals verhuisredenen, ziekte, zwangerschap en psychische problemen. Hoewel bijvoorbeeld het voorkomen van tienerzwangerschappen onderdeel is van het beleid in de regio zijn maatregelen die zich daarop richten slecht in beperkte mate effectief als het gaat om het terugdringen van voortijdig schoolverlaten in grotere aantallen. Willen we maatregelen effectief inzetten dan zijn er drie grote groepen van redenen die om nadere analyse en inzet vragen als het uitvalredenen gaat. 1.
Switchers: school(loopbaan) gebonden;
2.
Overbelaste leerlingen: persoonsgebonden problemen;
3.
Niet-willers.
Ad1: switchers: school(loopbaan) gebonden Uit de analyse blijkt, dat een groot deel van schooluitval wordt veroorzaakt door een verkeerde studiekeuze. Dit geldt vooral voor leerlingen op niveau 3 en 4 van het mbo. Ruim 70% van de uitvallers in het mbo is niet ingestroomd vanuit het vo, maar heeft al eerder ingeschreven gestaan op een mbo opleiding. Omdat uit de analyse blijkt dat switchen leidt tot uitval, willen we inzetten op het verminderen van het switchgedrag en het verbeteren van de het studiekeuzeproces gedurende de loopbaan van de leerling. Goede loopbaanoriëntatie, het vormen van een beroepsbeeld en het ontdekken van de eigen interesses en talenten zijn belangrijke onderdelen van de loopbaan van een jongere. Interessant is het proces waar leerlingen doorheen gaan alvorens ze een keus maken. Ervaren ze voldoende steun tijdens dat proces en hoe kunnen we ze helpen om de juiste afwegingen al in een vroeg stadium te maken ? Scholen hebben ook behoefte aan feedback over de leerlingen die vanuit hun school zijn doorgestroomd naar een vervolgopleiding. In hoeverre zijn er duurzame keuzes gemaakt? Welke onderdelen hebben leerlingen gemist bij de voorbereiding van hun studiekeuze? Hoe kunnen vo-scholen hun loopbaanbegeleiding verbeteren en de leerlingen beter ondersteunen in het keuzeproces vanuit hun eigen ontwikkelingsperspectief?
4
Rapport ‘Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2010’ van het ROA (september 2011) hoofdstuk 3 ‘Een andere
analyse van redenen voor voortijdig schoolverlaten’ tabel 3.1. pagina 66. Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
46 van 98
Volgens het ROA-rapport neemt de schooluitval door de verkeerde keuze van de opleiding toe. In 2009 was ‘verkeerde keuze’ 44,0% van alle redenen van uitval, in 2010 al 54,6%. Ook in de regio Rijnmond lijkt iets meer dan de helft om deze reden uit te vallen. Opvallend is het feit dat ook de meer gespecialiseerde scholen zoals het Grafisch Lyceum en het Scheepvaart en Transportcollege ook bijna op 50% zitten. Daarnaast neemt de opleidingskeuze als reden van uitval toe met het opleidingsniveau (tabel 3.2 pagina 67 van het ROA-rapport). Daar is ook sprake van in de regio Rijnmond. Ter illustratie de cijfers van het Albeda college over 2008-2011 2008-2011
niveau 1
instellingsgebonden studie en beroep
niveau 2
niveau 3
niveau 4
8,0%
0,3%
0,1%
0,1%
20,9%
43,4%
56,4%
66,9%
Overig
71,1%
56,3%
43,5%
33,0%
totaal
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
Er zijn dus voldoende redenen om de loopbaanoriëntatie centraal te stellen in de aanpak de komende jaren en leerlingen, dichtbij de leerling zelf, te begeleiden in hun opleidingskeuzes. De maatregelen van het oude convenant zullen dan ook deels vernieuwd terugkomen in dit convenant. Onder andere beroepskeuzeprojecten, kwaliteitsverbetering onderwijs, de nieuwe loopbaanteams en andere projecten om de overgang vmbo naar mbo te verbeteren. De loopbaan van de jongere staat hierbij centraal. Daarnaast merken we echter ook dat steeds meer leerlingen van havo/vwo-niveau verloren raken in het 1
ste
jaar van
het mbo. De algemene overgang vo naar mbo verdient dus aandacht. Ad 2: Overbelaste leerlingen: persoonsgebonden problemen Na de studiekeuze lijkt de overbelasting van de leerlingen de belangrijkste reden om uit te vallen. Niet altijd is overbelasting direct zichtbaar en vaak komt dit pas naar voren als het al redelijk te laat is. Volgens het rapport van de ROA betreft het ongeveer 23% van de leerlingen, iets minder dan een kwart. Voor de regio Rijnmond zien wij dat dit iets hoger ligt. Begrijpelijk omdat de persoonsgebonden problemen van jongeren in de G4-regio’s nu eenmaal groter zijn dan in andere regio’s zonder invloed van de grotestadsproblematiek. Naar schatting 25-30% van de uitvallende leerlingen van de beide ROC’s Albeda en Zadkine hebben persoonsgebonden problemen. Heel bewust spreken wij over een schatting omdat niet altijd even nauwkeurig gesteld kan worden dat de redenen van uitval persoonsgebonden zijn. Het getal komt wel redelijk overeen met de cijfers die bekend zijn bij de gemeente Rotterdam over het aantal jongeren met mbo of lager en hun zorgbehoefte. Het spreekt ook redelijk voor zich dat de mate waarin persoonsgebonden problemen een rol spelen in het schoolverlaten onder de niveau-1-leerlingen het hoogst is en afneemt naarmate het opleidingsniveau hoger is. De maatregelen uit het oude convenant die hieraan zijn gerelateerd zijn o.a. de verzuimaanpak, Plusvoorzieningen, Time4you en Onderwijsopvangvoorzieningen (OOVR).
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
47 van 98
Ad 3: niet-willers Tot slot is er een redelijk grote groep leerlingen in het mbo die niet op school zitten en mogelijk aan het werk kunnen. Vaak hebben ze een schuldenlast en kan het hebben van inkomen een belangrijke oplossing bieden. Tot 18 jaar zijn leerlingen leerplichtig, maar we weten inmiddels dat 80% van de leerlingen die uitvalt 18 jaar of ouder is en dan is de Leerplichtwet niet meer van toepassing. In het rapport van de ROA tabel 3.2. blz. 66 betreft het bijna 15% van de leerlingen. Voor de regio Rijnmond ligt dat getal ook wat hoger mogelijk omdat deze regio meer een op arbeid gestoeld verleden heeft dan de andere regio’s. Denk daarbij bijvoorbeeld aan de grote vraag uit de haven en in de groene sector. Geschat zijn het 15-20% van de leerlingen die als reden van uitval opgeven dat zij liever gaan werken dan op school zitten of een inkomen nodig hebben en daarom willen gaan werken. Hebben ze eenmaal werk dan zijn het geen vsv’ers meer, maar de huidige arbeidsvraag in de regio sluit niet altijd aan bij wat jongeren willen (denk daarbij o.a. aan de haven). Samenwerking met andere partners zoals ondernemers staat voorop. Voor bemiddeling richting BBL en begeleiding bij behoud werk. Maatregelen die aansluiten op deze groep uitvallers zijn o.a. ondernemerssteunpunten, BBL-projecten, loopbaancoaching richting sectoren waar makkelijk werk is te vinden. Maar ook hulpverlening om er voor te zorgen dat er iets gebeurd met de schuldenlast terwijl ze nog op school zitten, kan helpen om uitval op basis van financiële problematiek te voorkomen en ze op tijd aan werk en inkomen te helpen. Conclusie is dat we in de regio Rijnmond vooral met onze maatregelen willen inzetten op deze drie factoren om een significante afname te realiseren. Dus inzetten op betere loopbaanoriëntatie/switchers, op terugdringen van de persoonsgebonden problemen en op het toeleiden naar werk als leerlingen niet meer leerplichtig zijn. Dat is niet nieuw, maar wel de focus voor deze regio de komende jaren. Vanuit het convenant richten we ons vooral op het begeleiden van jongeren met mbo-1-diploma naar werk en BBL plekken.
3.4
Effectiviteit huidige maatregelen
De effectiviteit van de maatregelen gaat over de maatregelen die op dit moment worden uitgevoerd binnen het kader van het lopende convenant. Daarbij wordt ook gekeken naar de inzet breder dan alleen het convenant voor zover dat van toepassing is op de maatregel. Het onderzoeken van de effectiviteit van de maatregelen is bedoeld om te bepalen welke maatregelen effectief zijn gebleken en welke niet. Op die manier kan bepaald worden met welke maatregelen moet worden doorgaan, welke moeten worden aangepast of waar mee gestopt moet worden. 3.4.1 Loopbaanoriëntatie inclusief overgang vo naar mbo Oorzaken van uitval in het eerste jaar mbo is voor 50% te verklaren uit een verkeerde studie en/of beroepskeuze. Scholen van voortgezet onderwijs organiseren de loopbaanoriëntatie van hun leerlingen op e
hun eigen manier. De keuzes die leerlingen in het vmbo moeten maken betreffen de leerwegkeuze (1 2
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
48 van 98
e
jaar), en de sectorkeuze (3 jaar) en in het laatste jaar een crebokeuze. Voor havo/vwo vindt in leerjaar 3 de profielkeuze plaats. Mbo-scholen organiseren voorlichtingsactiviteiten voor potentiële studenten, zoals open dagen, infodagen, klassenvoorlichtingen, proefstuderen, meeloopdagen. Inzet van beide partijen op ondersteuning van het keuzeproces blijkt echter onvoldoende effectief. De praktijk wijst uit dat de overstap van het vmbo naar het mbo een risicomoment is. In het vorige convenant is geconstateerd dat in de overgang van voortgezet onderwijs naar het middelbaar beroepsonderwijs zowel op het proces als op de inhoud verbeteringen aangebracht kunnen worden om te voorkomen dat leerlingen in de overgang geen keuze maken, of een keuze die niet duurzaam is. In het proces zijn de volgende maatregelen genomen: Intergrip, mbo-punten, visieontwikkeling en warme overdracht van LWOO-leerlingen. In totaal is er voor loopbaanoriëntatie een bedrag begroot voor het schooljaar 2011-2012 uit het vsv-convenant van € 915.000. Intergrip Doel van de pilot was te onderzoeken of het gebruik van Intergrip de leerlingen, hun keuzes en de daadwerkelijk aankomst in de vervolgopleiding sluitend te volgen is. Intergrip is een registratief systeem dat op een eenvoudige manier inzichtelijk maakt in welke fase van de overstap een leerling zich bevindt. Heeft een leerling al een keuze gemaakt? Heeft hij zich al aangemeld? Is hij al geplaatst? Is er hulp van Leerplicht nodig? Is warme overdracht naar het mbo wenselijk? Van bijna 2.934 leerlingen is de overstap in beeld gebracht. Op 1 juli was het vanuit het vmbo voor 99% van de leerlingen duidelijk welke vervolgopleiding deze jongeren wilden gaan volgen. Normaal gesproken is het streven dit al in april bekend te hebben, maar omdat de pilot pas in april startte, was dat voor het pilotjaar niet mogelijk. Op 1 september was 61% van de leerlingen geplaatst op het mbo. (het streven was 95%). Op 1 oktober was dit 87% en op 1 november 98%. Omdat de pilot een succes bleek, wordt het systeem in schooljaar 2011-2012 in de hele regio ingevoerd. Niet alleen in de pilot, maar ook in de rest van het land heeft het systeem bewezen succesvol te zijn. Onderzocht zou kunnen worden het systeem ook in te zetten voor de switchers in het eerste jaar mbo. In het schooljaar 2011-2012 is voor de uitrol van de pilot naar de hele regio € 124.500 begroot. Het aantal overstappers vmbo naar mbo bedraagt ca. 9.000. Dat komt neer op € 18 per leerling. Mbo-punten De brug slaan tussen vo-locaties en mbo-opleidingen voor decanen, zorgcoördinatoren, mentoren, ouders en leerlingen is aanleiding tot de samenwerking met de loopbaanbegeleiders van het mbo in de zogenaamde mbo-punten. Door samen te werken aan ontwikkeling en verbetering van doorgaande loopbaanoriëntatie en begeleiding kunnen de activiteiten van organisaties op elkaar afgestemd worden. Het resultaat is dat leerlingen een plaatsing in een vervolgopleiding krijgen die ook duurzaam is.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
49 van 98
Er zijn 25 mbo-punten in de loop van het convenant gerealiseerd. Deze worden deels bekostigd uit convenantmiddelen. Aanvullende bekostiging komt uit DU-Jeugd gemeente Rotterdam voor Rotterdamse locaties en Plusmiddelen voor locatie met veel risicojongeren. Een van de doelstellingen van het mbo-punt is duurzame plaatsing: maakt de leerling een goede vervolgkeuze en vertoont hij op het eerste jaar van het mbo geen swtichgedrag. In dit convenantjaar wordt onderzocht of de hulp die geboden is door het mbo heeft geleid tot een duurzamere plaatsing dan zonder hulp. Op scholen met mbo-punten zijn alle vierdejaarsleerlingen in beeld en is er een goede samenwerking met decaan, mentor zorgcoördinator en schoolmaatschappelijk werker. Door de samenwerking kan er snel actie gezet worden op risicomomenten, bijvoorbeeld bij de warme overdracht van zorgleerlingen. Als knelpunt wordt de beperkte inzet van decanen geconstateerd en het ontbreken van een visie op loopbaanoriëntatie in veel vo-scholen en een beperkt instrumentarium voor loopbaanoriëntatie. Per mbo-punt is een inzet van 0,2 fte loopbaanbegeleiding. De overige kosten worden door de vo- en mboscholen gedragen, zoals materieel en huisvesting. Uitgaande van gemiddeld 125 leerlingen per locatie kost de maatregel per leerling € 100. Uit het convenant (exclusief de Plusvoorzieningen) was hiervoor € 257.000 begroot voor schooljaar 2011-2012. Visieontwikkeling Loopbaanoriëntatie Uit de evaluaties met de convenantpartners bleek dat het ontbreken van een gezamenlijke visie op loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding leidt tot onvoldoende samenwerking en afstemming van activiteiten van de instellingen. Iedereen doet zijn best en begeleidt de leerling voor zover dat in zijn vermogen ligt. Om te komen tot een betere afstemming en samenwerking hebben de convenantpartners afgelopen jaar een gezamenlijke visie ontwikkeld op loopbaanoriëntatie die behulpzaam kan zijn om bij het ontwikkelen van activiteiten die de leerling ondersteunen bij het doen van de goede stappen in zijn of haar loopbaan. Dit convenantjaar zetten de partners een eerste stap in nadere uitwerking van de visie. Een aantal voscholen bieden leerlingen een extra loopbaantest en een gesprek over hun keuze, nadat ze zich hebben aangemeld bij de vervolgopleiding. Deze leerlingen worden gevolgd in het eerst leerjaar na de overstap en vergeleken met een groep die niet deze extra begeleiding hebben gehad. De eerste regionale loopbaanconferentie wordt georganiseerd in juni 2012. In deze conferentie presenteren scholen activiteiten die bijdragen aan het realiseren van de visie, werken de scholen de visie verder uit zowel voor de regionale aanpak als voor hun individuele school. Pilot warme overdracht Deze pilot is dit jaar gestart met als doel de warme overdracht te verbeteren. Deze pilot gaat vooral over de organisatie van de overdracht en maakt gebruik van de instrumenten die al ontwikkeld zijn zoals Intergrip,
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
50 van 98
de mbo-punten en het mailadres warmeoverdracht.nl. Het totaalbudget is € 30.000. Het gaat in de pilot over 300 leerlingen. Dat is dan € 100 per leerling. 3.4.2 Aanpak van verzuim In deze effectiviteitmeting wordt stilgestaan bij de lopende maatregelen in het convenant. Allereerst wordt een schets gegeven van de totale inzet van de verzuimaanpak in de regio. De lopende maatregelen uit het vsv-convenant zijn: 1.
100% aanpak verzuim: toepassen verzuimprotocol mbo;
2.
Gelijke behandeling 18+ en 18-.
Verzuim is een indicator van een achterliggend probleem. 100% melden en 100% oppakken van de meldingen is dan ook cruciaal. Dan zijn alle jongeren in beeld. In de regio ligt de focus op de aanpak van verzuim in het mbo. Daar zit de grootste uitdaging. Regiogemeenten, steunpunten en mbo-scholenveld trekken gezamenlijk op in de aanpak van verzuim. Er is een regionaal verzuimprotocol sinds schooljaar 2010-2011. Daarnaast is er ook inzet op locaties (locatiegerichte inzet). Verzuimprotocol Er is een regionaal verzuimprotocol mbo sinds schooljaar 2010-2011. Dit protocol is met ingang van schooljaar 2011-2012 aangescherpt. Daarmee is regionaal een gelijke verzuimaanpak op het mbo. De aanscherpingen betroffen: •
Expliciete verbinding met de zorgstructuur (ZAT) op school. Voor leerlingen die verzuimen vanwege zorgproblematiek is daarmee een betere verbinding van verzuim (signalering) naar zorg.
•
Ouderbetrokkenheid 18-23 is toegevoegd. Ouderbetrokkenheid ook bij voor de wet volwassenen kan toegevoegde waarde hebben in het op school houden van jongeren.
•
Gelijk trekken van de behandeling 18+ aan 18-. Ook bij jongeren 18+ wordt bij 16 uur verzuim in vier weken een verzuimmelding bij DUO gedaan. Daarmee zijn jongeren die verzuimen sneller in beeld.
Gemeente Rotterdam en de Regio ZHE gaat een stap verder dan dat het verzuimprotocol voorschrijft. In het protocol staat dat bij de eerste melding er een waarschuwingsbrief uit gaat. In Rotterdam en ZHE worden de jongere bij de eerste melding direct opgeroepen voor een gesprek. Locatiegerichte inzet In de regio loopt momenteel een pilot voor locatiegerichte inzet op het mbo. Op 6 pilotlocaties zit een leerplichtambtenaar of medewerker van een van de Steunpunten. Daarmee zijn er korte lijnen met de leerlingen op school en met de medewerkers van de school. De leerling wordt hiermee centraal gesteld. In Rotterdam is hier al langer ervaring mee. Op dit moment zijn er in Rotterdam 15 locaties waar locatiegerichte inzet plaatsvindt. Dat worden er eind van dit schooljaar 35. In de Rotterdamse variant worden alleen Rotterdamse leerlingen aangesproken. In de regionale pilot leerlingen uit de hele regio (niet die van buiten de regio).
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
51 van 98
Het is moeilijk om algemene uitspraken te doen over de effectiviteit van de verzuimaanpak, omdat er grote verschillen zijn in kwaliteit en kwantiteit van de verzuimaanpak tussen opleidingen. De ervaringen met locatiegerichte inzet in Rotterdam worden als positief ervaren, zowel door de gemeente als door het mboveld. Het verzuimprotocol biedt een kader waarbinnen gewerkt wordt. Uiteraard zijn er nog verbeteringen nodig, maar we zijn op de goede weg. Aandachtspunten zijn: 100% melden door scholen, ouderbetrokkenheid, effectiviteit verzuimaanpak 18+, proces locatiegerichte inzet bij steunpunten en gemeenten. Deze aandachtspunten worden hieronder toegelicht. 100% melden door scholen Het wordt pas interessant als we uit kunnen gaan van een daling in de verzuimcijfers. Op dit moment zien we alleen een toename van de verzuimmeldingen door groeiende aandacht en het verzuimprotocol. Ook schort het aan interne werkprocessen op scholen. De kwaliteit van de melding is vaak ontoereikend. Ook zijn er grote verschillen zichtbaar tussen de opleidingen. In de verzuimcijfers (aantal meldingen) is te zien dat door de toenemende aandacht voor verzuim en uitval de verzuimcijfers enorm zijn toegenomen en dat het einde van de stijging van de meldingen nog niet in zicht is. De cijfers zijn hieronder weergegeven. Eerst een overzicht van de regio. Daarna een uitgebreider overzicht van Rotterdam met scherper onderscheid ter illustratie. Ook is daarin een prognose voor schooljaar 2011-2012 te zien. Niet alle cijfers zijn bekend. Maar het beeld dat eruit naar voren komt, spreekt boekdelen. Verzuimmeldingen nemen fors toe. Was 5 jaar geleden de voorspelling om regionaal van 40 naar 4.000 verzuimmeldingen te gaan. Nu is de verwachting dat het regionale plafond rond de 15.000 ligt (5-23). Verzuimcijfers regio per subregio (alleen RV): 16-23 % RDAM
NWN
RZO
ZHE
TOTAAL
Toename
08-09
682
81
60
45
808
09-10
2374
382
325
358
3114
385,4%
10-11
4197
663
542
451
5311
170,6%
Bron: subregio’s
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
52 van 98
Ontwikkeling verzuimcijfers mbo Rotterdam
Leeftijd
2008-2009
2009-2010
2010-2011
Relatief
Toename
verzuim
<16
295
16-17
500
18-23
182
Totaal
977
<16
189
16-17
1140
18-23
1234
Totaal
2563
<16
56
16-17
1601
18-23
2540
Totaal
4197
<16
25
2011-2012
16-17
1750
(prognose)
18-23
3900
Totaal
5675
162,33%
63,75%
35,22%
Bron: Jongerenloket Rotterdam: Cognos
Ouderbetrokkenheid Ouders en school zijn partners in de opvoeding. Voor een optimaal verloop van de schoolcarrière van een leerling, is het belangrijk dat ze elkaar regelmatig van informatie voorzien: over leefregels, talentontwikkeling, vorderingen of eventuele stagnatie, over de sociaal-emotionele ontwikkeling van een leerling, zijn of haar thuissituatie, etc. Een regelmatig contact tussen school en ouders kan de samenwerking bij leerproblemen of problemen thuis bevorderen, zorgt voor een betere afstemming tussen de opvoeding thuis en op school en stelt scholen in staat om te profiteren van de kennis, het inzicht en de ervaring van ouders. Ouderbetrokkenheid kan, kortom, een belangrijke bijdrage leveren aan een optimaal verloop van de schoolloopbaan. Dat is het logisch dat ouders ook betrokken worden bij verzuim. Ook bij 18-23-jarigen. In de praktijk blijkt dit weerbarstig. Veel ouders komen niet opdagen bij gesprekken. Proces locatiegerichte inzet bij steunpunten en gemeenten In de regio is er een pilot op 6 locaties. Deze effectiviteit is geëvalueerd in een eerste tussenevaluatie. In april volgt een eindevaluatie. De evaluatie is uitgevoerd door de gemeenten, steunpunten en scholen. Dit zijn de belangrijkste conclusies uit de tussenevaluatie: 1.
De indruk bestaat dat het verzuim niet wordt ingeperkt door locatiegerichte inzet en uitval dat uitval ook niet wordt verminderd.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
53 van 98
2.
Omdat er nog zoveel werk te doen is om het verzuimbeleid en het proces op de scholen op orde te krijgen, kunnen er moeilijk conclusies over de pilot getrokken worden.
3.
Belangrijkste knelpunten zijn de mogelijkheden voor de medewerkers op de scholen (capaciteit, middelen, aansturing, etc.) en de organisatie binnen de scholen. Medewerkers willen wel graag maar krijgen onvoldoende de mogelijkheid om aan afspraken te voldoen.
4.
Het belangrijkste winstpunt is, dat door de inzet van de medewerkers op locatie het verzuimbeleid binnen de teams beter wordt vormgegeven. Goede samenwerking tussen de scholen en de Steunpunten zou een belangrijk doel van de pilot moeten zijn.
5.
De medewerkers uit Rotterdam hebben het gevoel dat niet elke regiogemeente het goed oppakt en dat er weinig structurele verbetering te zien is bij de scholen.
Effectiviteit verzuimaanpak 18+ We lopen in de verzuimaanpak van 18-23-jarigen echter wel aan tegen de beperkingen van de wet. Door het ontbreken van een wettelijk kader zijn er geen handhavingsinstrumenten voor 18-23-jarigen. De verzuimaanpak 18-23-jarigen is daarmee minder effectief in vergelijking met de aanpak van 18-. Rijnmond heeft dit handhavingsinstrument hard nodig in de aanpak van verzuim en het voorkomen van schooluitval. Zeker op Rotterdam Zuid waar volgens het rapport Deetman-Mans sprake is van een problematiek van on-Nederlandse omvang. Rotterdam kent een groot aantal APC-gebieden, wat betekent dat in veel wijken er een combinatie is van een hoog percentage uitkeringsgerechtigden, lage inkomens en niet-westerse allochtonen. Uit diverse onderzoeken blijkt dat jongeren uit groepen met een lagere sociaaleconomische status meer vatbaar zijn voor schooluitval. Overzicht maatregelen en dekking De volgende maatregelen zijn in de regio genomen ten aanzien van de aanpak van verzuim. Maatregel
vsv-convenant
RMC-reserves*
1.
100% aanpak verzuim: verzuimprotocol mbo
€ 470.000
2.
Gelijke behandeling 18+ en 18-
€ 240.000
3.
Regionale pilot locatiegerichte inzet mbo
4.
Locatiegerichte inzet mbo Rotterdam**
€ 120.000 € 70.000
-
-
* De genoemde bedragen zijn begrote bedragen op basis van een inschatting van het aantal verzuimmeldingen en tijd die nodig is om ze op te pakken. Uit de evaluatie van de regionale verzuimaanpak moet blijven wat de exacte kosten zijn geweest. Dit zijn gemaximeerde bedragen. ** Gemeente Rotterdam in de lopende collegeperiode € 1.000.000 per jaar in voor extra capaciteit leerplicht. Een deel daarvan is voor capaciteitsuitbreiding bij het Jongerenloket waar de locatiegerichte aanpak wordt uitgevoerd. Het exacte bedrag voor locatiegerichte inzet is echter niet direct daaruit te destilleren.
Effectiviteit maatregelen uit het lopende convenant: 100% verzuimaanpak Inzet op 100% aanpak volgens verzuimprotocollen en afspraken in de regio in pilot registreren en melden ongeoorloofd verzuim door het mbo. Website waarwasje.nu wordt geactualiseerd en ook ingericht voor de
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
54 van 98
vakinstellingen. Uitbreiden van de inzet CBZ (arbodienst) voor snel huisbezoek op verzoek van onderwijsteams. Het doel is alle jongeren in beeld (houden) en snelle actie ondernemen om ze bij de les te houden (letterlijk en figuurlijk). Door betere registratie, sneller melden en opvolgen door leerplicht/RMC blijft de jongere in beeld en wordt sneller bekend wat de redenen van ongeoorloofd verzuim zijn. Het is een preventieve maatregel, die er voor zorgt dat jongeren niet uitvallen. Over de effectiviteit van deze maatregel is te zeggen dat gezien de stijging van het aantal verzuimmeldingen de aanpak werkt. Aandacht zorgt voor intensivering op de scholen. Echter er wordt nog niet 100% gemeld, dan zou er een afvlakking dan wel daling te zien moeten zijn. De verzuimmeldingen worden opgepakt door de steunpunten. Een deel van de taken moet geborgd worden in de eigen organisatie. Dan gaat het met name over de dekking van de capaciteit van de verzuimcoördinatoren. Dit budget wordt over drie jaar afgebouwd. De totale kosten € 470.000. Kosten per deelnemer: € 31 (uitgaande van 15.000 verzuimende leerlingen). De werkelijke kosten van verzuimbeleid in de scholen liggen veel hoger. Dit komt uit eigen inzet van de scholen. Effectiviteit maatregelen uit het lopende convenant: gelijke behandeling 18+ aan 18Bij deze maatregel gaat het om de gelijke behandeling 18+ aan 18- in verzuimprotocol. Al het verzuim 18+ wordt vanaf 16 uur gemeld en wordt opgepakt voor de steunpunten. Door betere registratie en beter melden komt de jongere sneller in beeld en wordt meer bekend over redenen van ongeoorloofd verzuim. Het effect op vsv is niet te bepalen. Wel blijkt uit diverse wetenschappelijke onderzoeken dat er een causaal verband is tussen verzuim en uitval. Effect op verzuim van deze specifieke maatregel is dat er meer jongeren worden gemeld 18+. Hoeveel dat er zijn als gevolg van deze maatregelen is niet te bepalen. Over de hele linie neemt het aantal verzuimmeldingen toe. De toename wordt onder meer veroorzaakt door toenemende aandacht voor verzuim en locatiegerichte inzet. In totaal bedragen de kosten € 240.000 als dekking voor de inzet van medewerkers van de steunpunten. Kosten per deelnemer: € 69. Middelen voor inzet capaciteit op steunpunten. Daarbij is uitgegaan van 3.500 verzuimers van in de leeftijdscategorie 18-23. Vanuit een doorlopende lijn is het beleidsmatig wenselijk om de aanpak te continueren. Echter, we kunnen wel scherper zijn in het effect van de maatregelen. Bijvoorbeeld door na te gaan bij hoeveel uitvallers er verzuim is gemeld en hoe vaak. Gebrek van deze maatregel is het ontbreken van handhavingsinstrumenten 18+. Het komt nu aan op overredingskracht. Het is zinvol om deze maatregel te continueren, echter wel met een aantal aanpassingen. Deze aanpassingen komen terug in het activiteitenplan.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
55 van 98
3.4.3 Studiestakers (uitgevallen jongeren) Jaarlijks worden in Rijnmond ongeveer 4500 jongeren voortijdig schoolverlater. Er zijn echter ook veel jongeren die stoppen met hun opleiding, of van plan zijn om te stoppen, maar die dankzij snelle en goede begeleiding in de instroompunten van de scholen en/of vanuit de Steunpunten voor 1 oktober weer herplaatst worden op een opleiding. Hierbij wordt aangesloten op de aanpak van verzuim en op het risicovolle overstap moment tijdens de zomervakantie. Het herplaatsingspercentage richting opleiding en leerwerktrajecten ligt voor de scholen gemiddeld 50% en voor de steunpunten gemiddeld rond de 25%, wat vergelijkbaar is met het landelijke gemiddelde. Er zijn voor de uitvoering van deze maatregel korte lijnen met trajectbegeleiders van de mbo-scholen, en resultaten worden teruggekoppeld aan de scholen. De begeleiding van jongeren die dreigen uit te vallen of uitgevallen zijn (studiestakers) is al sinds het begin van de convenantsperiode onderdeel geweest van de vsv-aanpak. De lopende maatregelen uit het vsvconvenant zijn: 1.
Begeleiden jongeren die uitgevallen zijn/dreigen uit te vallen door de Steunpunten,
2.
Zomeractie: opsporen en terugleiden naar school van no-show’ers,
3.
Extra inzet uitval havo-vwo.
Ad 1: begeleiding In de regio is voor de overgang vmbo-mbo ingezet op preventieve trajectbegeleiding van risicojongeren, extra inzet op begeleiding voor jongeren zonder tijdige inschrijving en in de subregio’s ZHE en NWN ook op deskundigheidsbevordering van het decanaat. Ook het behandelen van verzuimmeldingen (18+) en de begeleiding van jongeren die via het verzuimloket preventief worden gemeld is als nieuwe taak toegevoegd. Daarnaast is er preventieve inzet geweest van de RMC-trajectbegeleiders bij dreigende uitval op het mbo en begeleiden en herplaatsen van vsv’ers. Hoewel niet alle cijfers altijd beschikbaar of vergelijkbaar bleken te zijn, kan wel gesteld worden dat er jaarlijks tussen de 1.500 en de 2.000 “nieuwe” vsv’ers tijdig worden herplaatst op een opleiding. Dat zijn dus 1.500 tot 2.000 minder voortijdig schoolverlaters. Een deel van de begeleiding naar een opleiding wordt bekostigd vanuit het vsv-convenant en de rest vanuit de RMC-middelen. In de praktijk is de scheiding hiertussen niet altijd even duidelijk. Het is wel duidelijk dat de maatregel het gewenste effect heeft, namelijk het tijdig (voor 1 oktober) herplaatsen van uitvallers. Vanuit het RMC worden jaarlijks ook nog tussen de 1.300 en 1.500 ‘oude’ vsv’ers herplaatst. Deze tellen niet mee in de definitie van de convenanten.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
56 van 98
Effectrapportage 2011 regio Rijnmond RDM
NWN
ZHE
RZO
Totaal
nieuwe vsv’ers (terug) naar opleiding (ook particuliere)
948
291
264
85
1588
(terug) naar werk in combinatie met opleiding
135
8
90
16
249
Werk (nog zonder startkwalificatie)
509
250
109
133
1001
overig*
2565
303
383
211
3462
totaal
4157
852
846
445
6300
naar opleiding (ook particuliere)
780
83
119
179
1161
naar werk in combinatie met opleiding
217
16
56
91
380
Werk (nog zonder startkwalificatie)
1535
343
93
950
2921
overig
1569
306
305
633
2486
totaal
4101
748
573
1853
6948
1728
374
383
264
2749
oude vsv’ers
Oud + nieuw (terug) naar opleiding (ook particuliere) (terug) naar werk in combinatie met opleiding
352
24
146
107
629
Werk (nog zonder startkwalificatie)
2044
593
202
1083
3922
overig
4134
609
688
844
5948
totaal
8258
1600
1419
2298
13248
Overig: alle overige categorieën uit de effectrapporage minus tabel 4c: werk en onbekend.
Ad 2: no-showactie Begin september is er jaarlijks een no-show-actie gehouden in samenwerking met alle mbo-scholen in de regio, zodat alle jongeren die na de vakantie niet op hun nieuwe mbo-opleiding verschijnen worden opgezocht en herplaatst. In 2011-2012 hebben ZHE en NWN deelgenomen aan een pilot waarbij gewerkt werd met het systeem Intergrip. De evaluatie van Intergrip is hiervoor te lezen bij Loopbaanoriëntatie. In 2008-2009 was er nog geen no-show actie. In september 2009 zijn ZHE en NWN elk op hun eigen manier begonnen met een no-show actie. Vanaf 2010-2011 is er regionaal een no-show actie gehouden. Aan de resultaten is te zien dat snelle actie aan het begin van het schooljaar ervoor zorgt dat 75% tot 90% van de gemelde no-show leerlingen geen voortijdig schoolverlater is geworden. Vanaf 2012-2013 zal de no-show actie onderdeel zijn van de opvolging van de gegevens uit het Intergrip systeem.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
57 van 98
No-show 2009-2010 (september 2009) Indicator
NWN
RDM
RZO
Hoeveel no-show’ers gemeld?
72
ZHE* 38
191
N.B.
Hoeveel hiervan zijn VSV geworden?
9
12
N.B.
N.B.
* ZHE heeft een koppentelactie gehouden, waarbij 419 jongeren zijn geteld. Hiervan zijn er 38 als no-show’er gemeld
No-show 2010-2011 (september 2010) Indicator
NWN
Hoeveel no-show’ers gemeld bij steunpunt?
96
ZHE 50
Hoeveel hiervan zijn VSV geworden?
18
8
RDM
RZO
414
23
40*
4
* Schatting
No-show 2011-2012 (september 2011) Indicator
NWN
Hoeveel no-show’ers gemeld bij steunpunt?
13
ZHE 42
RDM 385
RZO 18
Hoeveel hiervan zijn VSV geworden?
4
7
N.B.
2
Hoeveel leerlingen via Intergrip gevonden en begeleid?
26
27
n.v.t.
n.v.t.
Hoeveel leerlingen zijn succesvol geplaatst op een opleiding?
13
22
n.v.t.
n.v.t.
Ad 3: extra inzet op de uitval havo-vwo Omdat er onvoldoende middelen beschikbaar bleken om een aparte maatregel voor deze doelgroep uit te voeren, maar er een stijging van het aantal uitvallers zichtbaar was op havo-vwo, is dit onderdeel toegevoegd aan studiestakers. Niet in alle subregio’s is dit onderdeel in dezelfde mate of op dezelfde manier opgepakt. In ZHE en in NWN zijn de decanen van havo-vwo scholen aangesloten op de verbanden voor decanen en de deskundigheidsbevordering. Ook zijn risicoleerlingen in de bovenbouw havo-vwo (preventief) begeleid door sommige steunpunten. Aandachtspunten Het is belangrijk om bij het nieuwe convenant beter te monitoren op resultaten en jaarlijks een analyse van de redenen van uitval te maken. Als nieuwe vsv’ers direct worden opgeroepen kunnen ze vaak ook snel herplaatst worden en tellen ze voor OCW nooit mee als vsv’er. Het effect van begeleiding voor leerlingen die dreigen uit te vallen is moeilijker te meten, omdat niet zeker is dat de leerling zou zijn uitgevallen indien hij/zij geen begeleiding van het Steunpunt had gekregen. Zij komen ook niet terug in de cijfers als ‘herplaatsing’ omdat ze vaak nooit zijn uitgeschreven, maar op school zijn gebleven. Een belangrijk aandachtspunt zijn de switchers. Er is een aanzienlijke groep jongeren die meerdere malen in beeld komt bij de Steunpunten en meerdere keren begeleiding krijgt. Ook op school zijn er vaak veel mensen met deze jongeren bezig, maar de aanpak is vaak versnipperd. De contacten met de decanen in het vo en het hierdoor vroegtijdig in beeld krijgen van risicojongeren wordt als zeer effectief ervaren door de betrokkenen. De no-showactie via het verzuimloket werkt niet goed, omdat leerling vaak nog niet in BRON staan ingeschreven in september en ze dan dus ook niet via het
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
58 van 98
verzuimloket kunnen worden gemeld. Ook de methode waarbij leerlingen via een excellijst werden doorgestuurd werkte niet altijd goed. Met de invoering van Intergrip voor de hele regio zou dit probleem grotendeels opgelost moeten zijn. Alle steunpunten hebben de uitrol van Intergrip dan ook als belangrijke maatregel voor het nieuwe convenant aangemerkt. Overzicht maatregelen en dekking Voor de aanpak van uitval zijn tussen 2008-2009 en 2011-2012 de volgende middelen ingezet vanuit het convenant en vanuit de RMC middelen. Vanuit het RMC wordt ook de administratie van vsv’ers en verzuim bekostigd, plus enkele regionale activiteiten. In dit overzicht staat alleen de inzet van de middelen in schooljaar 2011-2012. Maatregel 2011-2012 Trajectbegeleiding (preventief en curatief) No-show actie
vsv-convenant
RMC-middelen 2012 *
€ 260.000
€ 1.020.639
€ 40.000
De maatregel sluit aan op de RMC trajectbegeleiding die de steunpunten bieden aan jongeren die al uitgevallen zijn. Deze worden betaald vanuit de RMC-middelen. De middelen vanuit het convenant zijn enerzijds nodig om preventief te kunnen ingrijpen bij dreigende uitval en anderzijds een noodzakelijke aanvulling om voldoende begeleidingscapaciteit te kunnen realiseren om alle jongeren die uitvallen binnen het schooljaar te kunnen herplaatsen. 3.4.4 Zorg (Plusvoorzieningen) Deze paragraaf gaat over de Plusvoorzieningen zoals die in RMC-regio Rijnmond in de periode 2009-2011 zijn opgezet en uitgevoerd conform de Rijksregeling Plusvoorzieningen 2009-2011 (Ministerie van OCW, 2009), de effectiviteit ervan en de voortzetting van deze voorzieningen. In de bijlage staat een overzicht van de Plusvoorzieningen. Omschrijving Plusvoorzieningen Een Plusvoorziening is een voorziening die bestaat uit een gecombineerd aanbod van onderwijs leidend naar het behalen van een startkwalificatie, zorg, hulpverlening en waar nodig arbeidstoeleiding, dat wordt aangeboden aan jongeren van 12 tot 23 jaar, die zodanig ernstige problemen ondervinden op het gebied van financiën, gezondheid, huisvesting, sociale omgeving of maatschappelijk functioneren dat zij de onderwijsinstelling zonder diploma dreigen te verlaten (overbelaste jongeren). Binnen de Plusvoorziening wordt er een traject gestart met als doel het wegnemen van de belemmeringen en obstakels, zodat de jongere zich (weer) kan richten op onderwijs. De Plusvoorziening kan zowel in een school/onderwijslocatie als daarbuiten georganiseerd worden. Het voortzetten van de schoolloopbaan binnen de school heeft de voorkeur boven het plaatsen in een bovenschoolse voorziening. Overbelaste jongeren beschikken in principe over de capaciteiten om hun schoolloopbaan met minimaal een startkwalificatie af te sluiten. Gezien de doelstelling van de regeling is het praktijkonderwijs uitgesloten van deelname.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
59 van 98
Resultaten Plusvoorzieningen De landelijke OCW-regeling Plusvoorzieningen is in 2009 van kracht geworden. In totaal was er voor de RMC-regio Rijnmond voor twee schooljaren € 11,7 miljoen beschikbaar. Voor dit bedrag was geen verdeelsleutel. De gemeente Rotterdam is contactgemeente voor de regeling en het Albeda College contactschool. De Coöperatie Rotterdams Offensief voert de regeling uit. Eind 2009 is het doel en uitwerking van de regeling besproken met gemeenten en onderwijsinstellingen. Scholen en/of schoolbesturen konden voor een plusvoorziening een aanvraag indienen conform de rijksregeling. Voor het beoordelen van aanvragen is door de gemeente Rotterdam en de Coöperatie Rotterdams Offensief een toetskader ontwikkeld. Tevens is een monitor ontwikkeld om de voortgang te meten. De aanvragen zijn beoordeeld door de Stuurgroep Plusvoorzieningen, met daarin vertegenwoordigers van de gemeente Rotterdam en Rotterdams Offensief. Begin 2010 zijn de eerste aanvragen ingediend en beoordeeld. Eind 2011 is de laatste subsidie-aanvraag ingediend en goedgekeurd. In alle vier de subregio’s binnen RMC-regio Rijnmond zijn een of meerdere Plusvoorzieningen gestart op zowel vo als mbo. Deze laten qua opzet en uitvoering een grote verscheidenheid zien. Een opvallend verschil is de verblijfsduur: in de ene voorziening zitten leerlingen een heel schooljaar, in de andere gaat het om een (aaneengesloten) periode van enkele weken of maanden. Dit heeft onder meer te maken met de aard en intensiteit van de problematiek bij de leerlingen. De einddatum voor de Plusvoorzieningen is uiterlijk 1 juli 2012. Een aantal plusvoorzieningen is gestopt per 31-12-11 en een aantal loopt nog door tot 01-07-12. Zie de bijlage voor meer informatie. In totaal worden er door alle Plusvoorzieningen samen circa 3.100 leerlingen in vo en mbo bereikt. Er zijn Plusvoorzieningen die binnen een vo- of mbo-school zijn opgezet (time-in/rebound) of een meer algemeen toegankelijk karakter hebben, zoals een OnderwijsOpvangVoorziening Rotterdam (OOVR) of Life College. De toegang tot een Plusvoorziening is gebonden aan specifieke eisen, zoals een toelatingscommissie in de school en/of toeleiding via een steunpunt jongeren (vb. subregio NWN). Effectiviteit, bereik, proces en samenhang Uit het onderzoek ‘Overbelaste jongeren en voorzieningen in Rijnmond’ (Research voor Beleid, april 2011) blijkt dat er geen eenduidige definitie van het begrip ‘overbelaste jongere’ wordt toegepast in onder meer de plusvoorzieningen. Veel scholen houden de mate van overbelastheid van leerlingen niet systematisch en persoonsvolgend bij. Dit onderzoek strekt zich overigens breder uit dan de huidige plusvoorzieningen en gaat over zorgaanbod aan leerlingen in brede zin. Uit een tussenrapportage van het landelijk onderzoek van Researchned naar de plusvoorzieningen (in opdracht van OCW, onderzoeksperiode juli 2010 – juli 2012) blijkt dat de meeste plusvoorzieningen in staat zijn om de overbelaste leerling te behoeden voor uitval. In het onderzoek staat een rangorde van soorten plusvoorzieningen die het meest aan het doel van de regeling beantwoorden. Een toelichting met wat exact onder deze categorieën wordt verstaan staat (nog) niet in deze tussenrapportage. De categorieën zijn: 1.
Coaching/trajectbeleiding,
2.
Rebound,
3.
Part-time rebound,
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
60 van 98
4.
Inloopvoorziening,
5.
Voorzieningen voor specifieke doelgroep (bijv. tienermoeders),
6.
Bijscholen docenten,
7.
Professionalisering leerlingdossier.
De eerste drie beantwoorden het meest aan het doel van de plusvoorzieningen. De categorieën 4 t/m 7 zouden aanvullend kunnen zijn op de plusvoorzieningen, maar zijn geen plusvoorzieningen zoals OCW dat in de regeling omschreven heeft. Voor het bepalen van de effectiviteit is in het onderzoek een aantal indicatoren gehanteerd: •
Leerling blijft op school/keert weer terug op een school na periode van uitval.
•
Ontvangt leerling combinatie van onderwijs en zorg?
•
Leerling stroomt na verblijf in plusvoorziening door naar regulier onderwijs.
•
Leerling stroomt door naar hoger onderwijsniveau.
•
Leerling haalt diploma en/of startkwalificatie.
•
Taxatie of leerling zonder plusvoorziening uitgevallen zou zijn.
Effect gaat zowel om perspectief vanuit vsv (levert plusvoorziening een bijdrage aan voorkomen vsv?) en perspectief van de overbelaste jongere (ondersteunen in hun schoolloopbaan). Bereik De verwachting is dat met de Plusvoorzieningen in de RMC-regio Rijnmond ongeveer 3.100 leerlingen zijn bereikt op 1 juli 2012. Per 1 maart 2012 zijn er 3.000 leerlingen bereikt. De effectiviteit van de Plusvoorzieningen is niet met zekerheid aan te geven. Niet alle Plusvoorzieningen hebben de effecten van interventies in de plusvoorzieningen op leerlingniveau kunnen aangeven. Schatting is dat er van de ca. 3.000 deelnemende leerlingen ca. 2.800 op school zijn gebleven. De kosten per deelnemer bedragen € 3.774 per leerling. Dit is het totaalbedrag subsidie gedeeld door aantal deelnemers. Aard en duur van het aanbod verschillen per Plusvoorziening. Het gemiddelde bedrag zegt daarom niet zo veel. Een klein deel van de bereikte leerlingen in de Plusvoorzieningen heeft inmiddels een startkwalificatie behaald en/of is doorgestroomd naar vervolgonderwijs. Zonder plusvoorzieningen was een deel van die leerlingen waarschijnlijk uitgevallen. De reden hiervoor is dat het om leerlingen gaat die zonder extra begeleiding en zorg grote kans hebben om uit te vallen. Dit blijft echter bij een schatting, we weten immers niet wat er zonder interventies gebeurd zou zijn. Ook is het bewustzijn binnen scholen met betrekking tot overbelaste leerlingen en handelingsperspectieven toegenomen. Eind juni 2012 zijn meer specifieke cijfers beschikbaar over de plusvoorzieningen, dan zijn de nu nog lopende plusvoorzieningen afgerond. Het proces en samenhang De aanvragen voor de plusvoorzieningen kwamen begin 2010 aarzelend op gang. Er was binnen een aantal subregio’s onvoldoende zicht op de aantallen en de problematiek van de overbelaste leerlingen. Doordat het aantal aanvragen achterbleef, was begin 2011 10% (€ 1,3 miljoen) van het totale budget nog niet besteed. Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
61 van 98
Uiteindelijk is dit bedrag voor 1 mei 2011 toegekend aan een aantal plusvoorzieningen. Een ander opvallend aspect was dat in een aantal plusvoorzieningen de realisatie achterbleef: het aantal leerlingen in de plusvoorziening was minder dan het geplande aantal leerlingen. In één geval heeft dit geleid tot herallocatie van middelen. De meeste plusvoorzieningen waren niet toegankelijk voor leerlingen van andere scholen of thuiszitters. Pas halverwege 2011 is er een beperkte uitwisseling van leerlingen op gang gekomen. Vanaf dat moment is er ook een aantal kennisbijeenkomsten georganiseerd voor direct betrokkenen bij de plusvoorzieningen. De uitvoering van de regeling plusvoorzieningen is in samenspraak met de gemeente Rotterdam belegd bij de Coöperatie Rotterdams Offensief.
3.5
Conclusies analyse
In deze paragraaf staan de belangrijkste conclusies van de analyse. Waar zit de uitval? Waarom vallen de jongeren uit? Wat is de effectiviteit van de maatregelen? Waar moeten we op inzetten om de targets te halen. 3.5.1 OCW-targets Opgave voor de regio VO Gelet op targets van OCW kunnen de volgende conclusies voor het vo worden getrokken. 1.
Gestelde targets voor onderbouw vo en bovenbouw vmbo zijn zelfs zonder bijstelling vanwege nieuwe meetsystematiek behaald. Dat neemt niet weg wat inzet nodig blijft om de doelstelling te halen. Onder invloed van enkele kabinetsmaatregelen ligt hier een potentieel risico dat goed moet worden gemonitord.
2.
Bovenbouw havo-vwo moet verbeteren. Getalsmatig van 234 naar ongeveer 100.
Opgave voor de regio MBO Getalsmatig in 3 jaar (cijfers zijn voorlopige cijfers 2010-2011): •
Niveau 1 van 547 naar ≅ 300
•
Niveau 2 van 1507 naar ≅ 875
•
Niveau 3 en 4 van 1311 naar ≅ 575
Conclusies voor het mbo: 1.
Grootste opgave ligt voor scholen op niveaus 2, 3 en 4.
2.
Grootste opgave voor gemeenten op niveau 1: uitgevallen jongeren begeleiden naar werk. Voor jongeren mét een niveau 1 diploma zonder SK geldt overigens dat zij met een arbeidscontract van 12 uur niet meetellen in de vsv-cijfers.
De targets zijn bekend. Ook de opgave die daarbij komt kijken. Als regio staan we voor een enorme opgave. Om deze het hoofd te bieden, is het van belang om efficiënt en effectief maatregelen in te zetten daar waar de uitval het grootst is en waar het meeste effect valt te sorteren. Daarvoor is een goede analyse onmisbaar. Dat is het fundament waarop de maatregelen zijn leunen.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
62 van 98
3.5.2 Analyse regio Om een goed beeld van de regio te geven, is een vergelijking gemaakt met de regio Agglomeratie Amsterdam. Rotterdam / Rijnmond en Amsterdam zijn - mede vanwege de omvang van de regio en de problematiek van de grote stad - de regio’s met de meeste voortijdige schoolverlaters. In Rotterdam zijn er veel wijken met een zwakke sociaal-economische structuur, waardoor migratie binnen Rotterdam minder aantrekkelijk is. In het eindrapport van de commissie Deetman-Mans wordt geconstateerd dat in Rotterdam Zuid sprake is van selectieve migratie: inwoners die het beter krijgen, vertrekken naar omliggende gemeenten. Alles overziend ontstaat uit de analyses het beeld dat Rotterdam in vergelijking met Amsterdam een groter deel van de bevolking een lagere sociaal-economische status heeft. Deze groep is meer vatbaar voor uitval. Als we de vsv-cijfers blijkt dat grofweg een derde van de deelnemers in de regio woonachtig is in een APC-gebied, maar dat deze groep wel voor iets meer dan 50% een aandeel levert in het aantal vsv’ers. In G4-verband staat Rijnmond op de tweede plek van slechtst scorende regio in de G4 voor wat betreft de daling. Qua %vsv t.o.v. het aantal deelnemers staat Rijnmond bovenaan de lijst slechtst scorend. De opgave zit voornamelijk bij de subregio’s NWN, RZO en RDAM. Gemeente Rotterdam is koploper in absolute aantallen vsv: 2.607 en heeft een daling van 18,1% gerealiseerd t.o.v. het basisjaar 2005-2006. Rotterdam heeft ten opzicht van de definitieve cijfers 2009-2010 nagenoeg hetzelfde aantal vsv’ers: 2.597 in 2009-2010 en 2.607 in de voorlopige cijfers 2010-2011. 3.5.3 Uitval op de scholen Grofweg is het volgende beeld zichtbaar: 78% uitval in mbo en daarbinnen zit 82% op Albeda en Zadkine. Dat pleit voor een focus van de aandacht op de ROC’s. Daarbij moeten overigens de overige scholen mbo én vo niet uit het oog worden verloren. Ook daar blijft inzet hard nodig. Uitval naar verblijfsjaar in het mbo Als we kijken naar verblijfsjaar in het mbo dan vallen de volgende zaken op. Als je alleen uitgaat van de uitval in het mbo betekent dat 6,6% van de uitval onder de 18 jaar is. De overige 93,4% zijn dus 18 jaar en ouder. 29,6% van hen valt uit in het eerste jaar verblijfsjaar. Dit zijn voor het merendeel doorstromers van het vo (vmbo en havo) en een klein deel uit educatie (met name in AKA). 70,4% van de uitvallers komt niet rechtstreeks van het vo, maar via een vorm van mbo. Uit andere gegevens weten wij dat de uitval in het e
eerste leerjaar het grootst is. Daaruit kunnen we concluderen dat de uitval onder jongeren in het 2 jaar circa 1/3 van alle uitvallers - voor een deel uitvallers zijn in een tweede mbo opleiding (switchers). Hoe groot dit deel is, kunnen we niet aan deze cijfers ontlenen. Deze gegevens pleiten voor maatregelen voor 18-23jarigen en daarvan de switchers. Uitval in opleidingsdomeinen Beide ROC’s en het STC hebben onderzocht waar de meeste uitval per opleidingsdomein zit. Er bestaat een wisselend beeld tussen opleidingsdomeinen. Dat is deels te wijten aan complexiteit van de materie bij enkele specialistische opleidingen. Maar ook gemakzuchtige keuze door een jongere voor een meer
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
63 van 98
generieke opleiding als business of handel en dergelijke zorgt voor een relatief hoge uitval. Goede loopbaanoriëntatie is belangrijk. Binnen opleidingen op teamniveaus zijn er soms opvallende verschillen zichtbaar. Het Zadkine heeft een interessante analyse gedaan tot op teamniveau. Daaruit blijkt dat bijvoorbeeld bij de opleidingen Secretarieel en Handel er teams zijn binnen die opleiding die zowel in de top 10 staan van minste vsv’ers, maar ook in de top 10 van meeste vsv’ers. De onderwijsinstellingen gebruiken deze informatie inmiddels om intern van elkaar te leren. Uitval 18-23-jarigen Het probleem van voortijdig schoolverlaten is vooral een probleem van de leerlingen die 18 jaar en ouder zijn. Bijna 80% van de voortijdig schoolverlaters in Rijnmond was in het schooljaar 2010-2011 ouder dan 18 jaar. Als we de doelstelling willen halen, dan zullen we fors op jongeren van 18 jaar en ouder moeten inzetten. Het is precies deze categorie jongeren waarvoor geen enkel handhavingskader is. Zonder handhavingskader blijkt het lastig om verzuimende jongeren te dwingen naar school te komen. Dat pleit voor een handhavingsinstrumenten voor deze leeftijdsgroep. Dat is echter een weg van de lange adem. Het is zeker ook niet het enige wat je kunt doen. Daarom moet er in de maatregelen ook zeker aandacht zijn voor deze doelgroep. Uitval niveaus mbo Uit de voorlopige cijfers 2010-2011 blijkt dat dat de grootste groep uitvallers op niveau 2 zit: ongeveer 1.500. Niveaus 3 en 4 samen hebben er ongeveer 1.300. Om het lijstje compleet te maken: op niveau 1 waren er ca. 550 uitvallers. Als we dat procentueel vergelijken de uitval in Amsterdam, blijkt dat in niveaus 1, 2 en 3 de uitval hoger is dan in de regio Amsterdam en op niveau 4 lager dan de regio Amsterdam. Uitval in het vo Het streefcijfer voor 2009-2010 voor Rijnmond is een daling tot 1,4%. De realisatie voor schooljaar 20102011 is 1,5%. De daling over 4 jaar is -37,4% waar de doelstelling 40%-daling was. Het landelijk gemiddelde voor het vo is 1,0% met een daling van 41,3%. Het aandeel voortgezet onderwijs ligt daarmee hoger dan landelijk. Toch kan geconcludeerd worden dat het vo het heel goed heeft gedaan. Ongediplomeerde uitstroom Voor zowel vmbo als mbo verandert er een aantal zaken. Relevant voor de toekomstige ongediplomeerde uitstroom is de verzwaring van de exameneisen bij het vo en Focus op Vakmanschap binnen het mbo. Hierdoor zullen op het vmbo de komende jaren vermoedelijk meer leerlingen hun diploma niet halen en het mbo zal de ongediplomeerde leerlingen niet (zeer beperkt) toelaten. De vo-scholen zullen extra aandacht moeten geven aan leerlingen die (dreigen) vast te lopen.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
64 van 98
3.5.4 Redenen van uitval Willen we maatregelen effectief inzetten dan zijn er 3 grote groepen van redenen die om inzet vragen als het om de redenen gaat: 1.
Switchers: school(loopbaan) gebonden: in de regio Rijnmond lijkt iets meer dan de helft om deze reden uit te vallen.
2.
Overbelaste leerlingen: persoonsgebonden problemen: naar schatting 25-30% van de uitvallende leerlingen hebben persoonsgebonden problemen.
3.
Niet willers: geschat zijn het 15-20% van de leerlingen die als reden van uitval opgeven dat zij niet gemotiveerd zijn en/of liever gaan werken dan op school zitten of een inkomen nodig hebben en daarom willen gaan werken.
Conclusie is dat we in de regio Rijnmond vooral met onze maatregelen willen inzetten op deze drie factoren om een significante afname te realiseren. Dus inzetten op betere loopbaanoriëntatie/switchers, op terugdringen van de persoonsgebonden problemen en op het toeleiden naar werk als leerlingen niet meer leerplichtig zijn. Dat is niet nieuw, maar wel de focus voor deze regio de komende jaren. Vanuit het convenant richten we ons vooral op het begeleiden van jongeren met mbo-1-diploma naar werk en BBL plekken. 3.5.5 Effectiviteit huidige maatregelen Hier worden alleen de belangrijkste conclusies genoemd. Het gaat om de vier maatregelen: 1.
Loopbaanoriëntatie inclusief overgang vo naar het mbo. De ervaring met de pilot Intergrip waren positief. Komende overgang is de hele regio aangesloten. Gekeken wordt of Intergrip uitgebreid kan worden met switchers en ongediplomeerde uitstroom havo-vwo. De effectiviteit van de mbopunten is moeilijk te duiden en de ervaringen ermee zijn wisselend. Loopbaanoriëntatie is echter een belangrijk onderdeel en het beste van de mbo-punten wordt meegenomen in de ontwikkeling van de nieuwe loopbaanteams.
2.
Verzuimaanpak. Het verzuimprotocol wordt als positief ervaren, maar de effectiviteit bij 18+ is minimaal. Er moet worden gekeken hoe deze effectiviteit kan worden verbeterd. Naast een eenduidige procesaanpak (verzuimprotocol) moet ook gekeken worden naar een eenduidige casusaanpak. Locatiegerichte inzet op mbo-locaties wordt als positief ervaren.
3.
Studiestakers: uitgevallen jongeren terugleiden naar school. De regio scoort hiermee op het landelijk gemiddelde. Het opsporen en terugleiden kan beter. Er wordt een grote toename van uitvallers bij de Steunpunten verwacht door onder meer Focus op Vakmanschap en Wet Werken naar Vermogen. Er moeten Zomeracties komen en een no-show 2.0 actie (gekoppeld aan Intergrip).
4.
Zorg (Plusvoorzieningen). Er zijn in de regio 20 Plusvoorzieningen waarmee ca 3.100 jongeren bereikt zijn. Het overgrote deel van hen zit nog steeds op school. Niet van elke Plusvoorziening is de effectiviteit goed te bepalen, maar de plusvoorzieningen hebben in ieder geval schooluitval helpen voorkomen. Er moeten strakke kaders zijn waarbinnen de Plusvoorzieningen worden
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
65 van 98
uitgevoerd. Er moet een heldere en eenduidige verdeelsleutel komen. Een Plusvoorziening moet leerlingvolgend zijn en de effectiviteit moet helder in beeld worden gebracht.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
66 van 98
4. Activiteitenplan In dit hoofdstuk staat het activiteitenplan en begroting. Het activiteitenplan is opgesteld op basis van de analyse en de geformuleerde uitgangspunten. Deze uitgangspunten en het kader worden eerst geschetst.
4.1
Uitgangspunten
Het activiteitenplan is opgesteld op basis van de analyse en de geformuleerde uitgangspunten. Deze uitgangspunten staan hieronder weergegeven. 1.
Structurele versterking van het onderwijs;
2.
Nabijheid (in de klas);
3.
Accent op de eerste drie maanden (op het mbo);
4.
Maatwerk;
5.
Leerling centraal;
6.
Samenhang.
Ad 1 Structurele versterking van het onderwijs Scholen moeten naast kennisoverdracht zorgen voor een goed pedagogische klimaat. De kwaliteit van docenten kan in dat opzicht versterkt worden. Ook de teams kunnen worden verstrekt in hun aanpak van vsv. Welke teams doen het goed? Waarom doen ze het beter? Wat kunnen teams van elkaar leren? Best practices kunnen meer worden gedeeld. Maar ook het versterken van loopbaanoriëntatie op het vo, zorgen dat jongeren een meer gefundeerde keuze kunnen maken voor een vervolgopleiding. Het verbeteren van taal- en rekenvaardigheden bij jongeren is een ander voorbeeld. De leerlingen moeten voldoende bagage hebben om op het mbo de lesstof te kunnen begrijpen. De centrale vraag is steeds: wat kunnen scholen zelf aan structurele verbeteringen doorvoeren die zorgen dat het aantal vsv’ers substantieel vermindert. Met alleen de convenantsmiddelen gaat de regio de daling niet structureel realiseren. Ook de reguliere bekostiging en andere middelen zoals de prestatiesubsidie uit het vsv-convenant, de DU-Jeugd in Rotterdam en Schiedam en andere subsidies die scholen ontvangen moeten gericht zijn op het terugdringen van schooluitval. De analyse en de uitgangspunten kunnen hier een goede basis voor zijn. Ad 2 Dichtbij in de klas Deze richtlijn is gericht op het op school houden van de jongeren en het zoveel mogelijk voorkomen zapgedrag (switchers). Alles wat aandacht heeft groeit. Ken de jongere. Haal hem uit de anonimiteit, met name hierbij het accent leggen op de eerste drie maanden in het mbo. Vroegsignalering van problemen is daarbij cruciaal. Het gaat dan om signalen vanuit prestaties van de jongere, zijn gedrag en zijn aanwezigheid (verzuimaanpak). Bij 18+ is ouderbetrokkenheid een specifiek aandachtpunt. Het hoeft dat niet persé over een ouder gaan, maar bijvoorbeeld over een ‘significant adult’: iemand waarin de jongere vertrouwen heeft
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
67 van 98
en voor wie hij respect heeft. Het kan dan bijvoorbeeld gaan over een oom, oudere broer of zus, een sportcoach. Ad 3 Accent op de 1e drie maanden Bij de eerste drie maanden op het mbo is de opgave om de jongere goed in het vizier te houden. Uit de vsvanalyse blijkt dat jongeren in het mbo vooral kwetsbaar zijn in de beginmaanden van het eerste jaar. Goede dossieroverdracht vanuit het vo is belangrijk. Zorg dat de leerlingen en hun geschiedenis bekend is. Daarmee is bekend wie hij is en voelt de jongere zich geen nummer. Wellicht dat welkomstprojecten daarin een rol kunnen spelen. Vanuit een schoolse, meer kleinschalige vo-omgeving komen de jongeren terecht op het mbo. Kennis van de ‘spelregels’ is dan belangrijk. Wat wordt van de jongere verwacht? Wat zijn de regels ten aanzien van spijbelen? Als een jongere de vrijere omgeving gebruikt om te gaan spijbelen, dan moet gelijk lik-op-stuk ingegrepen worden bij het eerste uur. Het verzuimbeleid / aanwezigheidsbeleid moet daarop zijn toegerust. Om de gelegenheid tot spijbelen in te perken moet er goede sluitende roosters zijn. Voorkom tussenuren waarin leerlingen de stad ingaan en de rest van de dag niet meer terug komen. Ad 4 Maatwerk Het is onmogelijk om voor alle potentiële uitvallers een apart maatwerktraject op te zetten. Confectiemaatregelen (generieke trajecten) zijn nodig. Naar gelang de zwaarte van de problematiek worden de maatregelen steeds passend gemaakt die afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de jongere: hoe zwaarder de problematiek hoe meer maatwerk. Ad 5 Leerling centraal Bij de maatregelen moet schoolloopbaan van de leerling centraal staan. Uiteraard valt de problematiek niet los te zien van de individuele jongere. Maar door het centraal stellen van de schoolloopbaan worden de problemen geplaatst in het kader van school en het behalen van een startkwalificatie. Door de leerling centraal te stellen zou je ook schooloverstijgende, doorgaande begeleiding moeten kunnen organiseren. Aanwezigheid op school en stage heeft hier een prominente rol. Ad 6 Samenhang Meer dan in het oude convenant moeten de maatregelen in elkaar verlengde liggen en moeten ze elkaar versterken. De maatregelen moeten worden ingezet daar waar het vsv-probleem het grootst is en de maatregelen het meeste effect sorteren. Het gaat echter niet alleen om de regionale convenantsmiddelen. Alle maatregelen die in het onderwijs en bij gemeenten en steunpunten worden genomen ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten moeten met elkaar samenhangen en elkaar versterken.
4.2
Kader activiteitenplan
Op basis van het de analyse en de uitgangspunten is een samenhangend kader opgesteld waarin de maatregelen schematisch worden weergegeven. Dit schema staat hieronder.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
68 van 98
Dit schema is uitgebouwd uit vier onderdelen. De loopbaan van de jongere, welke risicomoment zich voordoen, hoe de risico’s gesignaleerd worden en welke interventies (maatregelen) uit het convenant worden genomen.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
69 van 98
4.3
Maatregelen
Het activiteitenplan bestaat uit een samenhangend geheel aan maatregelen en een begroting per jaar voor de komende 3 schooljaren uit de nieuwe convenantsperiode. De maatregelen zijn getoetst aan de uitgangspunten en de analyse. De maatregelen zijn: 1. Loopbaanteams; 2. Begeleiden naar werk of leer-werktraject 3. Verzuim en studiestakers; 4. Plusvoorzieningen.
4.4
Maatregel 1: Loopbaanteams
Eén van de pijlers van de nieuwe aanpak zijn de loopbaanteams. In loopbaanteams worden de nu nog losstaande maatregelen van het huidige convenant (overgang vmbo-mbo, loopbaancoaching en een aantal activiteiten uit de plusmiddelen zoals schoolloopbaancoaches, mbo-punten overbelasten) samengevoegd en sluitend gemaakt. 4.4.1 Doel van de loopbaanteams Leerlingen die van de activiteiten uit de verschillende maatregelen gebruik maken zijn vaak al vroeg gesignaleerd, hebben dossiers bij de verschillende instellingen en hebben te maken met verschillende begeleiders. Dat leidt tot inefficiëntie van de inzet van begeleiders en zapgedrag bij leerlingen/ouders. De verschillende organisaties in de keten moeten vaak stappen herhalen die al door anderen zijn uitgevoerd, zoals toetsing of intakes. Door het opknippen van begeleidingstaken en verantwoordelijkheden hebben zij minder gelegenheid om de leerling te leren kennen en een relatie op te bouwen. Ouders en leerlingen krijgen te maken met veel verschillende begeleiders en moeten hun verhaal steeds opnieuw vertellen. Het doel van de loopbaanteams is om door meer samenhang in de begeleiding en resultaatgerichtheid de efficiency en de effectiviteit van de begeleiding te vergroten. Dit willen we bereiken door het bijeenbrengen van de verschillende begeleiders en de verschillende losse activiteiten in resultaatverantwoordelijk teams. Ook zorgen de loopbaanteams voor onafhankelijke en deskundige feedback aan onderwijsteams waardoor de onderwijsteams advies en ondersteuning krijgen, met als doel het onderwijs en het pedagogisch klimaat binnen de opleiding te verbeteren. 4.4.2 Werkwijze Loopbaanteams bieden integrale begeleiding aan risicojongeren waarbij de aanpak zich kenmerkt door vroegtijdige signalering en identificatie van loopbaanproblemen, intensivering van de activiteiten om de leerling op school of in stage/werk te houden, empatisch met een rechte rug benadering. Een risicojongere die eenmaal in beeld is, blijft onder monitoring van het loopbaanteam met de mogelijkheid direct de begeleiding te intensiveren als de jongere begint te verzuimen of andere signalen van uitval vertoont. Het loopbaanteam blijft de loopbaan van de jongere volgen tot de startkwalificatie is behaald. Hiermee worden de begeleidingsactiviteiten die nu los van elkaar worden ingezet gebundeld en kunnen ze elkaar versterken. Het onderwijsteam en de school waar de jongere op dat moment onderwijs volgt, blijven in de eerste plaats
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
70 van 98
verantwoordelijk voor hun leerling. Het loopbaanteam is aanvullend op en ondersteunend aan de reguliere taken van de school. Ouders/belangrijke anderen of peergroup hebben een grote invloed op de motivatie van jongeren hun startkwalificatie te behalen. Het is belangrijk om behalve de jongere zelf ook zijn situatie en omgeving te betrekken bij het op school/stage zijn en blijven. In gesprek zijn en blijven met de jongere en zijn omgeving en te kiezen voor een oplossingsgerichte aanpak, biedt mogelijkheden om de zelfredzaamheid te vergroten. Indien mogelijk zal ook van social media gebruik worden gemaakt, om de mogelijkheden om contact te leggen en te houden met jongeren en hun omgeving te vergroten. De loopbaanteams volgen vmbo-eindexamenkandidaten, risicojongeren van havo/vwo en risicojongeren op het mbo vanaf het moment dat zij als risicojongere in beeld komen tot en met het behalen van hun startkwalificatie. In de loopbaanteams worden de nu losstaande acties zoals de zogenaamde no-showactie en de warme overdracht en terugkoppeling bij overgang van school naar school in samenhang gebracht door het te laten uitvoeren door het loopbaanteam. Intergrip wordt hierbij gebruikt als procesinstrument. De acties en instrumenten zijn loopbaangericht en ontwikkelingsgericht. Niet de organisaties maar de jongeren en het doel - het behalen van een startkwalificatie - staan centraal. Schematisch overzicht werkwijze loopbaanteams:
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
71 van 98
4.4.3 Positionering van de loopbaanteams De loopbaanteams bestaan uit begeleiders vanuit het vo en mbo en vanuit de RMC-Steunpunten, aangevuld met een deskundige op het gebied van de arbeidsmarkt en stage of BBL-plekken. De loopbaanteams werken nauw samen met de ondersteuningsstructuur van vo en mbo. Het gaat dan voornamelijk om de samenwerking met de steunpunten onderwijs/Jongerenloket, leerplicht, de decanen, studieloopbaanbegeleiders, schoolmaatschappelijk werk, de plusvoorzieningen, de leerlingbegeleiders binnen de school, gedragsondersteuning en de stagebegeleiders. Het onderwijsteam en de school waar de jongere op dat moment onderwijs volgt, blijven in de eerste plaats verantwoordelijk voor hun leerling. Het loopbaanteam is aanvullend op en ondersteunend aan de reguliere taken van de school. De medewerkers in de loopbaanteams blijven in dienst van hun eigen organisatie maar werken in het loopbaanteam. Binnen het team worden informatie, kennis en expertise gedeeld en uitgewisseld, zodat effectiever en efficiënter gewerkt kan worden binnen de teams én binnen de betrokken organisaties. Het is wel de bedoeling dat medewerkers niet volledig worden vrij gemaakt, maar deels. Zo blijft aanhaking binnen de eigen organisatie geborgd en worden de loopbaanteams niet aparte entiteiten. Het moeten netwerkorganisaties zijn, met een sterke verankering van de deelnemers in de moederorganisaties. De loopbaanteams zijn autonoom en schooloverstijgend en worden direct aangestuurd door een onafhankelijke projectleider. Binnen elk team is een meewerkend voormens actief die dagelijkse werkzaamheden coördineert. De loopbaanteams zijn subregionaal gebonden. In regio Rijnmond zullen zes loopbaanteams actief zijn, waarvan drie in de subregio Rotterdam en in elke andere subregio 1. De woonplaats van de jongere is dus leidend. De uitvoering van de maatregel wordt gemonitord door de Projectgroep VSV en staat onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van het BO VSV. Indien nodig kunnen knelpunten worden opgeschaald naar de stuurgroep. 4.4.4 VSV actiemomenten In de analyse werkgroep hebben we veel gegevens over de jongeren op een rij gezet. We weten dat in Rijnmond 94.965 jongeren tussen de 12 en 23 jaar onderwijs volgen en nog geen startkwalificatie hebben. Van deze jongeren volgen 64.027 onderwijs op het vo en 30.938 op het mbo. Voor een groot deel van deze jongeren verloopt de schoolloopbaan zonder al te grote problemen. Sommige leerlingen lopen echter een groot risico om uit te vallen met name op overgangsmomenten in de loopbaan. Op deze vsv-risicomomenten zal het loopbaanteam vooral inzetten en zullen risicoleerlingen inbeeld komen bij de loopbaanteams. Eerste vsv-actiemoment Dreigende uitvallers in het vo worden opgevangen in opvangvoorzieningen zoals op de rail, Rebound en herstart. Ook in het vo komt meer accent te liggen op het bij voorkeur binnen de klas of school houden boven het plaatsen in een buitenschoolse onderwijsopvangvoorziening. Schoolloopbaancoaches bemiddelen bij terugkeer van deze jongeren en gaan in gesprek over het binnenhouden in de onderwijssetting. Het risico van uitval in hun loopbaan blijft groot en doortrekken van de begeleiding tot het
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
72 van 98
behalen van hun startkwalificatie geeft de mogelijkheid de effectiviteit van de inzet en de kans op resultaat te vergroten. Tweede vsv-actiemoment Het aantal leerlingen in vmbo 3 en 4 in Rijnmond is 15.833. Circa de helft hiervan zijn eindexamenkandidaten, die zullen overstappen naar vo of mbo. Voor deze groep van circa 16.000 jongeren wordt ingezet op kwaliteitsverhoging van de loopbaanoriëntatie. Via Intergrip volgen vo en mbo de overstap van circa 9.000 vmbo-leerlingen die voor het merendeel doorstromen naar het beroepsonderwijs. Door middel van warme overdracht worden specifiek die leerlingen gevolgd van wie het vo inschat dat er een risico is bij de overgang van vmbo naar mbo. De ervaring tot nu toe leert dat circa 20% van de overstappers van het vo risicoleerlingen zijn, dus ongeveer 1.600 vo-leerlingen per jaar. Ook havo/vwo-leerlingen kennen een soortgelijk risicomoment bij de profielkeuze, rondom de overgang van het 4e/5e leerjaar naar het examenjaar en als ze zakken voor hun examen. Dankzij de loopbaanteams kan er in de gehele regio via dezelfde aanpak worden gewerkt, gericht op het behalen van de startkwalificatie. Derde vsv-actiemoment In het eerste schooljaar van een mbo opleiding lopen leerlingen het meeste risico om van opleiding te switchen of de school te verlaten. De onderwijsteams en leerplicht/RMC werken aan strikter aanwezigheidsbeleid en de 100% verzuimaanpak(zie maatregel verzuim). Op het mbo is een zorgstructuur ingericht voor lichte interventies in de loopbanen van studenten: schoolmaatschappelijk werkers vormen indien nodig de brug naar specifieke hulpverlening (Z2) of een Plusvoorziening. Circa 1 op de 5 studenten uit de mbo-populatie heeft in aanvulling op de begeleiding van het onderwijsteam een vorm van lichte begeleiding gekregen. Indien leerlingen reeds bekend zijn bij een loopbaanteam zullen zij dit overgangsmoment extra goed monitoren en pro-actief contact zoeken met het onderwijsteam waar de risicoleerlingen de nieuwe opleiding zullen starten. Het kan ook zo zijn dat de leerling bij dit actiemoment alsnog in beeld komt als risicoleerling en verder zal worden begeleid totdat hij/zij een startkwalificatie heeft gehaald. Vierde vsv-actiemoment Voor studenten is de begeleiding vanuit de onderwijsteams en de zorgstructuur niet altijd voldoende, zij dreigen te stopen met de opleiding. Jaarlijks worden circa 6.000 jongeren zonder startkwalificatie begeleid bij een opleidingsswitch. Circa de helft van de jongeren krijgt loopbaanbegeleiding binnen de zorgstructuur van de mbo’s; dit betreft met name de jongeren die een verkeerde opleidingskeuze hebben gemaakt en die kunnen worden herplaats in en een andere opleiding, binnen of buiten de school. Een ander deel van de doelgroep de dreigende uitvallers krijgt begeleiding vanuit de loopbaanteams. Een deel van deze jongeren is onbereikbaar of heeft dusdanige problemen dat onderwijs (tijdelijk) niet mogelijk is. Het bundelen van de krachten van steunpunten onderwijs/Jongerenloket met de (traject)begeleiders vanuit het onderwijs biedt de mogelijkheid meer studenten tot 23 jaar een startkwalificatie te laten behalen of te zoeken en bemiddelen naar (tijdelijke) alternatieven.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
73 van 98
In nauwe samenwerking tussen de diverse partners in de keten kunnen de loopbaanteams extra inzetten op een snelle begeleiding op de groep van switchers in het vo of mbo. Bij aanmelding weet de nieuwe opleiding dan dat het gaat om een leerling die al eerder is uitgevallen en kunnen direct goede afspraken worden gemaakt met het onderwijsteam en de leerling en zijn/haar omgeving, zodat het probleem zich niet herhaald. De kans op succes wordt hierdoor vergroot en de leerling wordt gewezen op zijn/ haar verantwoordelijkheden. Voor jongeren voor wie een onderwijstraject tijdelijk geen optie is, is er in Rijnmond de plusvoorziening New Life (zie verder maatregelen plusmiddelen voor overbelaste jongeren). Vijfde vsv-actiemoment Jongeren met een niveau-1-diploma en een dienstverband van minimaal 12 uur tellen niet mee als vsv’ers. Een actieve bemiddeling bij het verwerven en behouden van werk is een nieuw middel om uitval tegen te gaan. Ook onvoldoende beschikbaarheid van stages en BBL-plekken kan een risico op uitval veroorzaken. Met name de zwakkere leerlingen en leerlingen met problemen hebben vaak moeite met het vinden en behouden van een stage of BBL-plek. De conjunctuur speelt hierbij ook een rol. Met het oplopen van de jeugdwerkloosheid, het wegvallen van Wajong, jobcoaching en andere voorzieningen gericht op de arbeidsmarkt geeft extra inzet op dit terrein, i.s.m. de gemeentes in Rijnmond een impuls aan het verminderen van vsv en maatschappelijke uitval. Het aantal uitvallers op niveau 1 is 547. Uit de VSV cijfers blijkt niet hoe hoog het aantal gediplomeerden is. OCW verwacht een vermindering met 3,7 procentpunt op uitval niveau 1 door de nieuwe meetsystematiek. In de cijfermatige analyse is een target genoemd van vermindering in drie jaar tijd naar 300 vsv’ers op niveau 1. Er wordt een matchingsteam gevormd met expertise op het gebied van arbeidsmarkt en stage, zodat risicojongeren begeleid kunnen worden bij de uitstroom naar werk (mbo 1) of het vinden en houden van een stage of BBL plek. (Zie verder maatregel 2 hieronder.) 4.4.5 Criteria De maatregel loopbaanteams voldoet aan de criteria van het convenantsplan: 1. Dicht bij de leerling en de school De inzet van de Loopbaanteams sluit aan bij het probleem/behoefte van de leerling/school/opleidingsteams. Zij kunnen de onderwijsteams ondersteunen bij het verbeteren van de reguliere ondersteuning en de werkwijze in de school. Leerlingen/ouders kennen het loopbaanteam en hun werkwijze. Zij hebben vertrouwen in de ondersteuning die ze krijgen. De loopbaanteams werken samen met interne en externe zorgverleners. 2. Overgangsmomenten Medewerkers LT monitoren de overgangsmomenten ruim voor het moment daar is. Leerlingen krijgen intensieve begeleiding bij signaal van risico of dreigende uitval. De loopbaanteams werken schooloverstijgend en doelgericht. 3. Leerling centraal → Loopbaan van de leerling centraal Het loopbaanteam werkt autonoom en schooloverstijgend met als doel de leerling op de goede plek te plaatsen en te houden, passend bij het ontwikkelingsperspectief van zijn loopbaan. 4. Maatwerk
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
74 van 98
Persoonlijke omstandigheden, capaciteiten en beperkingen van de leerling, kennis en kunde en arbeidsmarktontwikkeling zijn factoren die maatwerk per leerling kunnen vragen. Het loopbaanteam biedt begeleiding op maat en stimuleert scholen/opleidingen aanbod te ontwikkelen passend bij de behoefte van (groepen) leerlingen. 5. In (regionale)samenhang De multidisciplinaire samenstelling brengt samenhang in de begeleiding aan de leerling en in de verschillende instrumenten en maatregelen die worden ingezet. Door de schooloverstijgende samenwerking is er inzicht in de informatie over de loopbaan van de jongere. Er is samenhang in de alternatieven, geen zapgedrag maar gekend zijn en herkend worden. Gericht op structurele verbetering maakt deze maatregel zichzelf overbodig. Door feedback en ondersteuning aan opleidingsteams/scholen gekoppeld aan beleid wordt het onderwijs versterkt. Door korte lijnen, snelle acties wordt de zelfredzaamheid van de scholen en van de leerlingen vergroot. 4.4.6 Onderbouwing maatregel op basis van de analyse Uit de analyse blijkt, dat een groot deel van schooluitval wordt veroorzaakt door een verkeerde studiekeuze. Dit geldt vooral voor leerlingen op niveau 3 en 4 van het mbo. Door zowel risicoleerlingen te begeleiden bij hun schoolloopbaan en de loopbaanbegeleiding binnen de scholen te versterken zal de uitval als gevolg van een verkeerde of onvoldoende gemotiveerde studiekeuze afnemen. Ook met het oog op de maximale verblijfsduur in het mbo en het bindend studieadvies is het erg belangrijk dat leerlingen duurzame en weloverwogen keuzes maken. De uitval is verreweg het grootst bij de 18-23 jarigen in het mbo. Bijna 80% van de voortijdig schoolverlaters in Rijnmond was in het schooljaar 2010-2011 ouder dan 18 jaar. Als we de doelstelling willen halen, dan zullen we fors op jongeren van 18 jaar en ouder moeten inzetten. Ondanks veel inzet krijgen we tot nu toe te weinig grip op deze leerlingen. Met de maatregel loopbaanteams hopen we dat deze leerlingen zich meer gebonden voelen aan hun vaste begeleider, waardoor zij beter begeleid en gemotiveerd kunnen worden om hun opleiding succesvol te voltooien. De ouders en belangrijke anderen in de omgeving van de leerling spelen hierbij ook een belangrijke rol. Ook de aanpak van verzuim voor de doelgroep 18+ zal hierdoor effectiever zijn. Gerelateerd aan de 18+ problematiek en onvoldoende effect van de verzuimaanpak voor 18+ leerlingen zien we in de analyse erg veel en hardnekkig switchgedrag. Ruim 70% van de uitvallers in het mbo is niet ingestroomd vanuit het vo, maar heeft al eerder ingeschreven gestaan op een mbo-opleiding. Gezien het feit dat switchen door de invoering van een beperkte verblijfsduur in het mbo en het negatief bindend studieadvies in de toekomst kan leiden tot leerlingen die hun kans op een opleiding hebben verspeeld, willen we met de loopbaanteams inzetten op het verminderen van het switchgedrag. Omdat hetzelfde loopbaanteam zicht heeft op de loopbaan van de leerling en de leerling kent, kan het risico van teveel switchen worden beperkt. Een leerling die van opleiding veranderd wordt extra in de gaten gehouden en er kunnen al voor de start op de nieuwe opleiding heldere afspraken worden gemaakt over inzet, gedrag en
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
75 van 98
motivatie van de leerling. De samenwerking tussen loopbaanteam en onderwijsteam is juist om het zapgedrag aan te pakken heel waardevol. Tenslotte weten we, dat de overstap tussen opleidingen en scholen vaak risico’s op uitval met zich meebrengt. Door pro-actief te begeleiden en monitoren tijdens risicovolle overgangsmomenten in de loopbaan kan de uitval aanzienlijk worden teruggebracht. 4.4.7 Zomerpilots In de zomer van 2012 zal in een of twee subregio’s (ZHE en/of NWN) en op Rotterdam Zuid alvast een pilot worden uitgevoerd om een start te maken met de maatregel loopbaanteams en ervaring op te doen met de werkwijze. In de zomer van 2012 zullen enkele opstartende loopbaanteams zich richten op het in beeld hebben van de overstappers zonder keuze en het opsporen en aanbieden van begeleiding in de zomer tot een aanmelding per 15 augustus. Dit geldt zowel voor switchers die opnieuw aan het eerste leerjaar mbo beginnen als voor de vo overstappers. Zij worden den begeleid en gevolgd van de aanmelding tot daadwerkelijke inschrijving en start in de vervolgopleiding tot ze hun startkwalificatie hebben gehaald. Op basis van deze eerste ervaringen zal ook worden geëvalueerd en gekeken naar het versterken van de intake en de warme overdracht. Tot 1 oktober 2012 zullen alle activiteiten uit het huidige convenant rondom de overstap worden voortgezet, zodat er geen “gat” ontstaat in de zomer waarbij leerlingen uit beeld verdwijnen. De Kick off van de nieuwe loopbaanteams is op donderdag 1 november. Vanaf mei tot november worden de plannen uitgewerkt en teams geformeerd en ontwikkeld. Een nadere uitwerking van de loopbaanteams wordt voor het volgende bestuurlijke overleg geagendeerd. 4.4.8 Doelgroep en effectberekening De maatregel richt zich op risicojongeren van 12 tot 23 jaar in de regio Rijnmond, zowel in het vo als in het mbo. Op basis van de cijfers vanuit Intergrip en het aantal jongeren dat overstapt van vo naar mbo is berekend zal de totale doelgroep van de maatregel zo’n 8.000 jongeren betreffen. Daarnaast heeft de maatregel ook een algemeen effect, namelijk dat door de feedback en ondersteuning bij het verbeteren van het primaire proces binnen de opleidingen en de onderwijsteams voor alle leerlingen een verbetering wordt bewerkstelligd. Hierdoor wordt de maatregel meer geborgd en zou er op termijn sprake moeten zijn van een structurele verbetering van de reguliere ondersteuning van jongeren in hun loopbaan, waardoor er minder jongeren uitvallen. Op basis van de ervaringen tot nu toe is een prognose gemaakt van het aantal risicoleerlingen in het vo (20% van 8.000= 1.600 leerlingen) dat voor de begeleiding van vo risicoleerlingen circa 10 uur nodig is per leerling, De caseload is 150 per FTE = circa 10 FTE. In het mbo zijn gemiddeld 6.000 switchers per jaar en wordt uitgegaan van gemiddeld 8 uur per switcher = 180 studenten per FTE.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
76 van 98
Effectberekening
Uitval
VO totaal
18- MBO 1e
18+ MBO 1e
18+ MBO 2e
18+ MBO 3e
18+ MBO 4e
Totale
leerjaar
leerjaar
leerjaar
leerjaar
leerjaar
vermindering
2010-2011
937
245
859
1300
870
455
2012-2013
-10%
-10%
-10%
-10%
n.v.t.
n.v.t.
335
(-94)
(-25)
(-86)
( -130)
-15%
-15%
-30%
-15%
- 5%
n.v.t.
674
(-140)
(- 37)
(-258)
(-195)
(-44)
-20%
-20%
-30%
-30%
-15%
-10%
1061
(- 187)
(-50)
(-258)
(-390)
(-131)
(-45)
2013-2014
2014-2015
In het eerste convenantsjaar vindt de overgang plaats van de oude naar de nieuwe werkwijze. De loopbaanteams zullen zich dan vooral richten op de vo-leerlingen en de eerste twee verblijfsjaren in het mbo. Hier zit absoluut gezien ook de grootste groep uitvallers. 4.4.9 Begroting loopbaansteams In onderstaande begroting is nog niet berekend in hoeverre er sprake is van een verschuiving van bestaande inzet van personeel. In de berekening voor het eerste convenantsjaar zijn de kosten van het voortzetten van de activiteiten rondom de overstap meegenomen. 2012-2013
2013-2014
2014-2015
2012-2013
2013-2014
2014-2015
Projectleider FTE
1
1
1
80.000
81.600
83.250
Loopbaanteams
10
18,5
29,3
750.000
1.415.250
2.285.400
Interne begeleiding ROC’s
33,3
23,3
11,4
2.497.500
1.782.450
894.900
totaal
44,3
42,8
41,7
3.322.500
3.279.300
3.263.550
Kosten per leerling directe inzet: € 3,3 miljoen per jaar: 8.000 leerlingen per jaar = ca. € 415 per leerling. Deze kosten zullen waarschijnlijk deels gedekt worden door het verschuiven van bestaande inzet van mensen en middelen buiten het convenant. Vanuit het convenant is een bijdrage van in totaal € 4,2 mln over de drie schooljaren.
Totaal
Nieuwe convenant per jaar
convenant Activiteit Loopbaanteams
€ 4.200.000
2012-2013
2013-2014
2014-2015
€ 1.500.000
€ 1.400.000
€ 1.300.000
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
77 van 98
4.5
Maatregel 2: Begeleiding naar werk of leer-werk-traject
In het nieuwe convenant wordt ook rekening gehouden met de leerlingen voor wie en startkwalificatie op niveau 2 te hoog gegrepen is. De bedoeling is, dat deze leerlingen een mbo-1-diploma halen en doorstromen naar de arbeidsmarkt. Indien zij een arbeidscontract van 12 uur of meer hebben, zijn het geen voortijdig schoolverlaters. Het is echter voor deze doelgroep soms erg lastig om totaal op eigen kracht de overstap naar de arbeidsmarkt te maken. Door tijdig met de leerling aan de slag te gaan, zijn of haar interesses en capaciteiten in kaart te brengen en waar nodig te ondersteunen bij de overstap naar werk en deze overstap in de eerste periode te begeleiden kan veel uitval voorkomen worden. Daarom zal een matchingsteam worden gevormd met expertise met betrekking tot bemiddeling naar de arbeidsmarkt, kansrijke sectoren en een netwerk van bedrijven die behoefte hebben aan werknemers op de lagere niveaus. Ook goede voorlichting over beroepen (bijvoorbeeld via Skillsmasters), sollicitatietraining en werknemersvaardigheden kunnen een onderdeel vormen van het aanbod. Deze aanpak kan ook benut worden voor het ondersteunen van risicoleerlingen bij hun BBL-traject of het vinden van een geschikte stageplek. Er zal intensief worden samengewerkt met de jongerenloketten en de gemeenten (Sociale Zaken). Zeker gezien de invoering en de gevolgen van de wet werken naar vermogen ligt hier een belangrijke samenwerkingsopdracht voor het onderwijs, de bedrijfsbranches en de gemeenten. Deze maatregel heeft een sterke samenhang met de de loopbaanteams. Deze maatregel moet nog verder worden uitgewerkt. Deze uitwerking sluit aan bij de acties die binnen Steunpunten samen met het scholenveld zijn ondernomen om de consequenties van de kabinetsmaatregelen in kaart te brengen. De target is bemiddeling en begeleiding van 250 niveau 1 studenten per jaar. Per student is er 24 uur begeleiding beschikbaar. Het matchingsteam bestaat uit 4,5 FTE. Na een jaar wordt geëvalueerd wat de mogelijkheden zijn voor het matchen van deze doelgroepen én het begeleiden bij het behoud van de baan. Gemiddelde kosten per jongere € 1.360.
Totaal convenant Activiteit matchingsteam
€ 1.020.000
Nieuwe convenant per jaar 2012-2013
2013-2014
2014-2015
€ 340.0000
€ 340.000
€ 340.000
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
78 van 98
4.6
Maatregel 3: Verzuim en studiestakers
Deze maatregel bestaat uit twee onderdelen: verzuim en studiestakers. Daarmee bestaat inhoudelijk een grote overlap met de loopbaanteams. In de uitwerking van de loopbaanteams dient deze maatregel integraal te worden meegenomen. 4.6.1 Verzuimaanpak Verzuimaanpak is belangrijk als een instrument van vroegsignalering. Het scholenveld geeft de voorkeur aan de benaming aanwezigheidsbeleid. In de aanpak van verzuim wordt voortborduurt op de conclusies van de effectiviteit van de huidige verzuimaanpak. Het verzuimprotocol wordt als positief ervaren, maar de effectiviteit bij 18+ is minimaal. Er moet worden gekeken hoe deze effectiviteit kan worden verbeterd. Naast een eenduidige procesaanpak (verzuimprotocol) moet ook gekeken worden naar een eenduidige casusaanpak. Locatiegerichte inzet op mbo-locaties wordt als positief ervaren. 100% verzuimaanpak mbo Dit is een lopende activiteit binnen het mbo. Daarbij werd ingezet op 100% verzuimaanpak volgens verzuimprotocollen. Ook het actualiseren van de website waarwasje.nu maakte hier onderdeel van uit. Een andere activiteit was het uitbreiden van de inzet CBZ (arbodienst) voor snel huisbezoek op verzoek van onderwijsteams. Ook diende het budget ter dekking van de verzuimcoördinatoren en deelname in projectgroep verzuim mbo. Dit budget wordt in twee jaar afgebouwd. Dat betekent dat de inzet van het CBZ wordt afgebouwd of uit andere middelen wordt betaald. Maar het betekent ook dat de deelname van de verzuimcoördinatoren aan projectgroep verzuim mbo wordt verminderd. Het doel van deze maatregelen is alle jongeren in beeld te hebben en om snelle actie te ondernemen om ze bij de les te houden (letterlijk en figuurlijk). Door betere registratie, sneller melden en opvolgen door leerplicht/RMC blijft de jongere in beeld en wordt sneller bekend wat de redenen van ongeoorloofd verzuim zijn. Het is een preventieve maatregel, die er voor zorgt dat jongeren niet uitvallen. De doelgroep ca. 15.000 leerlingen op het mbo. Met het nieuwe convenant is de afbouw van de middelen respectievelijk 50% en wederom 50%. Het totale bedrag uit het convenant bedraagt € 350.000. Gelijke behandeling 18+ en 18- op het mbo In het verzuimprotocol is de aanpak van 18+ gelijk getrokken aan die van 18-. Dat betekent dat ook bij 1823-jarigen verzuim bij 16 uur ongeoorloofde aanwezigheid wordt gemeld. Daarmee is er een doorgaande lijn in de aanpak van verzuim. Verbeter- dan wel aandachtspunten zijn: •
Aanscherping verzuimbeleid (preventief verzuimbeleid voorafgaand aan 16 uur).
•
Verbeteren samenwerking LP/SP met onderwijsveld.
•
Verbeteren effectiviteit en efficiency aanpak 18+ (ouderbetrokkenheid in de vorm van significant adult).
•
Gelijktrekking casesbehandeling door verschillende leerplichtambtenaren.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
79 van 98
Er is voor gekozen om door te gaan met deze aanpak. Het betreft vooral een bijdrage aan de capaciteit van de steunpunten. De bijdrage uit het convenant zijn extra middelen bovenop beschikbare middelen uit de RMC-wetgeving. Voor de regio bedragen de RMC-middelen in totaal ca. € 1,9 mln. Deze middelen worden niet alleen in gezet voor de verzuimaanpak maar zijn vooral bedoeld om uitvoering te geven aan de wettelijke taak: het terugleiden van uitgevallen jongeren. Een deel van de RMC-middelen worden overigens ook meer gericht inzet voor de loopbaanteams aangezien het deels een verschuiving van focus binnen de wettelijke taken is. Ook worden de RMC-reserves ingezet voor de regionale aanpak van verzuim. De gemeente Rotterdam investeert jaarlijks € 1mln extra in leerplicht. De komende maanden zal de verzuimaanpak verder worden doorontwikkeld. Het gaat dan met name te kijken hoe de effectiviteit van de verzuimaanpak kan worden verbeterd. Locatiegerichte inzet bij de verzuimaanpak zorgt ervoor dat we de jongere opzoeken waar hij is. Ook de samenwerking tussen scholen en de steunpunten moet worden verbeterd en worden geïntegreerd. Regionaal zal de eenduidige aanpak van verzuim worden aangescherpt voor wat betreft eenduidige casesafhandeling. Dit sluit goed aan bij de uitgangspunten en dan met name bij: dichtbij in de klas, accent op de eerste drie maanden in het mbo en de leerling centraal. In zijn totaliteit zal de verzuimaanpak worden aangescherpt, zowel bij scholen als bij gemeenten. Ook de schoolcontroles kunnen daarbij helpen. Deze aanscherping vergt veel meer middelen en inzet dan uit het convenant wordt bijgedragen. De bijdrage uit het convenant voor de komende drie schooljaren is € 780.000 per jaar. De doelgroep is 18-23 jarigen. Het aantal verzuimmeldingen zal naar schatting voor deze groep rond de 4.000 meldingen liggen. Locatiegerichte inzet mbo regio Dat zijn de 6 pilotlocaties in het kader van locatiegerichte inzet in de regio. Afhankelijk van beschikbare financiën en de evaluatie besluit het Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg (wethouders regiogemeenten) op 5 juli of daarmee wordt doorgegaan. Wordt nu volledig gedekt uit RMC-reserves. Deze reserves zijn niet onuitputtelijk. Om dit een paar jaar te borgen is extra inzet nodig. Bijdrage uit RMC-reserves dalen dus evenredig. Het totaal totaalbudget blijft gelijk. Locatiegerichte inzet mbo Rotterdam In Rotterdam wordt al langer gewerkt aan locatiegericht inzet. Van 10 locaties 2 jaar geleden is het streven om met ingang van schooljaar 2012-2013 op 30 locaties te starten. Dit wordt volledig betaald uit de middelen van gemeente Rotterdam.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
80 van 98
Totaal convenant Activiteit
RMC (drie schooljaren)
Nieuwe convenant per jaar 2012-2013
2013-2014
2014-2015
100% verzuimaanpak
€ 350.000
€ 235.000
€ 115.000
€-
Gelijke behandeling 18+ en 18-
€ 780.000
€ 260.000
€ 260.000
€ 260.000
€ 300.000
€ 60.000
€ 20.000
€ 20.000
€ 20.000
€ 150.000
Locatiegerichte inzet regio Locatiegerichte inzet Rotterdam TOTAAL
Eigen inzet (drie schooljaren)
€€ 1.190.000
€ 3.000.000 € 515.000
€ 395.000
€ 280.000
€ 570.000
4.6.2 Studiestakers De regio scoort hiermee op het landelijk gemiddelde. De activiteit behelst het opsporen en terugleiden van uitgevallen jongeren door de steunpunten. Deze maatregel is in sterke mate verbonden met de loopbaanteams. Er wordt een grote toename van uitvallers bij de Steunpunten verwacht door onder meer Focus op Vakmanschap en Wet Werken naar Vermogen. Er moeten zomeracties komen en een no-show 2.0 actie (gekoppeld aan Intergrip). De zomeractie houdt in het opsporen en terugleiden naar school van noshow'ers aan het begin van het schooljaar. Steunpunten sporen uitgevallen jongeren op en leiden ze terug. Intergrip zit qua begroting bij de Loopbaanteams. Deze middelen zijn aanvullend op de RMC-middelen. Het bereik is ca. 900 jongeren voor de studiestakers en ca. 300 bij de zomeractie.
Totaal
Nieuwe convenant per jaar
convenant Activiteit Studiestakers Zomeractie TOTAAL
4.7
2012-2013
2013-2014
2014-2015
€ 1.500.000
€ 500.000
€ 500.000
€ 500.000
€ 80.000
€ 40.000
€ 40.000
€ 40.000
€ 1.580.000
€ 540.000
€ 540.000
€ 540.000
Maatregel 4: Plusvoorzieningen
Om de plusvoorzieningen tot een regionaal succes te maken in het kader van vsv-bestrijding, is het nodig om een aantal regionale randvoorwaarden in te voeren. Zo houden we zicht op de voorzieningen, of die de juiste doelgroep bereiken en ook het gewenste effect hebben. Tevens moet het inhoudelijk programma van de plusvoorzieningen zoveel mogelijk door de onderwijsinstellingen zelf worden vorm gegeven. Randvoorwaarden voor plusvoorzieningen in de nieuwe convenantperiode dienen gericht te zijn op inzicht in de aard en omvang van de populatie overbelaste leerlingen, het effect van de plusvoorziening op het voorkomen van vsv en het ondersteunen van de loopbaan van leerlingen. De hantering van een persoonsvolgend leerlingsysteem is nodig om zo effecten van interventies te kunnen bepalen en zo nodig bij te sturen. Tevens bestaat de wens de effecten van plusvoorzieningen per kwartaal te monitoren.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
81 van 98
4.7.1 Criteria Plusvoorzieningen Er zijn vijf uitgangspunten benoemd waar nieuwe maatregelen in het kader van vsv-bestrijding aan moeten voldoen. Specifiek voor de plusvoorzieningen zijn nog 3 aanvullende uitgangspunten toegevoegd (7 t/m 9): 1.
Nabijheid (in de klas)
2.
Accent op de eerste drie maanden (op het mbo);
3.
Maatwerk;
4.
Leerling centraal;
5.
Samenhang.
6.
Structurele versterking van het onderwijs
7.
Afbakening doelgroep: plusvoorzieningen zijn voor overbelaste jongeren (jongeren met problemen op twee of meer leefgebieden) die in staat zijn een diploma te halen. Dit betekent ook dat selectie en toeleiding tot de plusvoorzieningen goed geregeld moeten zijn
8.
In de plusvoorzieningen wordt de ontwikkeling van de jongere gevolgd. Effecten van de geboden zorg en ondersteuning kunnen zo in kaart worden gebracht en de bijdrage aan het voorkomen van vsv kan beter aangegeven worden.
9.
Plusvoorzieningen moeten aanvullend zijn op de reguliere zorgstructuur op een school.
Uitwerking van de criteria: 1.
Plusvoorzieningen zijn nabij de leerling georganiseerd, zoveel mogelijk in de klas en in de school. Professionals kunnen zo ‘meegroeien’ met de jongere (verbetering pedagogisch klimaat).
2.
Het accent op de eerste drie maanden doelt op de overgang vmbo-mbo. Uit de vsv-analyse is gebleken dat jongeren in het mbo vooral kwetsbaar zijn in de beginmaanden van jaar 1. Het is wenselijk dat het mbo plusmiddelen op die doelgroep in die periode richt.
3.
Maatwerk vraagt om een benadering vanuit de loopbaan van de leerling. Wat heeft de leerling nodig om problemen aan te pakken, op school te blijven en uiteindelijk onderwijsresultaten te boeken? Gezien de verschillen in problematiek tussen de subregio’s is er ook maatwerk per subregio vereist.
4.
Het centraal stellen van de leerling is essentieel om maatwerk te kunnen leveren en resultaat te boeken. Hierbij staat de loopbaan centraal. Dit betekent ook het volgen van de ontwikkeling van de leerling en zo effecten van interventies te kunnen vaststellen.
5.
Samenhang doelt op een sluitend aanbod van vsv-maatregelen. Doel is om jongeren te bereiken in de verschillende onderwijsniveaus van het voortgezet onderwijs en mbo, vooral daar waar uitval te bestrijden valt. Voor wat betreft de plusvoorzieningen is het wenselijk dat deze toegankelijk zijn voor leerlingen van verschillende scholen en dat er binnen de subregio’s een dekkend aanbod is.
6.
Overbelaste jongeren zijn jongeren die zich nog in het onderwijs bevinden en een startkwalificatie ‘kunnen’ halen maar door problematiek op meerdere leefgebieden dreigen uit te vallen (Ministerie van OCW, 2009). Alleen deze doelgroep komt in aanmerking voor plusvoorzieningen. Deelnemers vanuit praktijkonderwijs en entreeopleidingen gericht op uitstroom naar de arbeidsmarkt (nietkunners) zijn uitgesloten. In de aanvraag voor een plusvoorziening moet een beschrijving zitten van aard en omvang populatie overbelaste leerlingen.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
82 van 98
7.
De ervaringen met de huidige plusvoorzieningen laten zien dat coaching van docenten in de signalering en omgang met overbelaste leerlingen effectief is. Docenten zijn beter in staat om zowel in de klas als daarbuiten het gesprek met de overbelaste leerling te voeren. Dit zorgt ook voor een betere opvang in de klas wanneer een leerling na verblijf in de plusvoorziening (in de school) weer terugkomt in de klas.
8.
Plusvoorzieningen hanteren een instrument voor intake en uitstroom dat in ieder geval het onderwijsresultaat en de problematiek op de verschillende leefgebieden in beeld brengt. Met de intake wordt het gebruik door de juiste doelgroep gelegitimeerd. Door dit instrument bij intake en uitstroom in te vullen komen effecten van interventies in de plusvoorziening op leerlingniveau in beeld.
9.
Het regulier onderwijs heeft de verantwoordelijkheid om ‘lichte zorg’ aan leerlingen te bieden. Een voorbeeld daarvan is het schoolmaatschappelijk werk. De plusvoorziening is er voor die jongeren voor wie regulier onderwijs, met, eventueel aanvullende begeleiding vanuit schoolmaatschappelijk werk, ontoereikend is: er is extra ondersteuning nodig voor de jongeren zowel vanuit het onderwijsteam als flankerende hulpverlening om te voorkómen dat zij uitvallen. Doel blijft op school houden en uiteindelijk een startkwalificatie behalen: zet in op extra onderwijsbegeleiding in samenhang met begeleiding op de leefgebieden die invloed hebben op de onderwijsprestaties van leerling.
4.7.2 Externe plusvoorziening Binnen het thema plusvoorzieningen is het wenselijk dat er naast een aanbod ‘nabij de leerling’ ook een aanbod is ‘buiten de school’. Dit aanbod richt zich op de zware doelgroep: jongeren voor wie het juist wenselijk is als zij uit de bestaande omgeving worden gehaald en daar ook niet meer terugkeren. Deze doelgroep blijft in de plusvoorziening totdat daar een startkwalificatie is gehaald of tot zij doorstromen naar ander onderwijs. In dat kader moet de plusvoorziening New Life in Nieuwe Waterweg Noord worden voortgezet (150 jongeren per jaar uit de hele regio). 4.7.3 Verdeling middelen en monitoring Middelen worden ingezet in gebieden, op scholen en teams (mbo) waar de uitval het hoogst is: dit wordt onderbouwd uit de cijfermatige vsv-analyse (zie begroting en verdelingsvoorstel). Er wordt een verdeelsleutel op basis van apc-gebieden en vsv-cijfers gemaakt om middelen over de subregio’s te verdelen. Op basis van die verdeling verstrekt de gemeente Rotterdam, als contactgemeente voor de regio, de middelen naar de mbo-instellingen en de samenwerkingsverbanden (vo). Per mbo-instelling en samenwerkingsverband wordt één (gebundeld) plan ingediend bij de gemeente Rotterdam ter beoordeling. Dit plan beschrijft hoe de middelen worden ingezet. De plannen beschrijven in ieder geval wat scholen ‘extra’ bieden en bevatten minimaal de (SMART geformuleerde) doelstellingen, het aantal te bereiken leerlingen en een kostprijs per leerling. De goedkeuring van plannen, verdeling van middelen en de verantwoording daarvan vinden plaats via de lijn projectgroep vsv en stuurgroep vsv. Hiervoor wordt een toetskader ontwikkeld.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
83 van 98
Mbo-instellingen en de samenwerkingsverbanden rapporteren per kwartaal aan de gemeente Rotterdam over de voortgang van de plusvoorziening. Hiervoor wordt de huidige monitor aangepast. Afhankelijk van aantoonbaar resultaat (prestatie) kan jaarlijks worden bijgestuurd of kunnen middelen worden teruggevorderd. Dit gebeurt ook via de lijn Projectgroep VSV en Bestuurlijk Overleg VSV. 4.7.4 Verdeelsleutel plusmiddelen Bij de verdeling van de plusmiddelen is het wenselijk de middelen op een dusdanige manier in te zetten zodat recht wordt gedaan aan de vsv-problematiek binnen de regio en vsv-targets gehaald kunnen worden. Om tot een verdeling van plusmiddelen te komen die recht doet aan de problematiek binnen de regio, zowel binnen het mbo als het voortgezet onderwijs, is het een verdeelsleutel gemaakt. Met de verdeelsleutel kan, in combinatie met een aantal randvoorwaarden voor plusvoorzieningen, de toekomstige inzet van middelen worden gelegitimeerd. Deze paragraaf beschrijft daartoe de verdeelsleutel. Een geheel objectieve verdeelsleutel valt onmogelijk te maken. Plusmiddelen zijn bedoeld voor overbelaste jongeren en zolang er geen metingen worden gedaan naar het aantal overbelaste jongeren in de regio Rijnmond, is het onmogelijk exact te bepalen waar de inzet van middelen gerechtvaardigd is. Een objectieve verdeelsleutel is wel te maken als op individueel leerlingniveau in kaart wordt gebracht in welke mate een leerling overbelast is en middelen op basis daarvan naar rato worden beschikt op schoolniveau. Een dergelijk onderzoek zal echter van enorme omvang zijn en blijft het een momentopname: de mate waarin een individu belast kan worden is mogelijk voor iedereen anders en verschilt in de tijd. Voorgestelde verdeelsleutel is gebaseerd op de voorlopige vsv-cijfers 2009-2010 van het ministerie van OCW en leerlingpercentages uit apc-gebieden. Middelen zijn allereerst uitgesplitst over het mbo en voortgezet onderwijs op basis van vsv-cijfers. Vervolgens is een verdieping gemaakt waarin ook naar het percentage apcg-leerlingen is gekeken. Mbo-middelen zijn uitgesplitst over de verschillende mboinstellingen, de middelen voor het voortgezet onderwijs per subregio. Op dat niveau bepaalt het gemiddelde percentage van de percentages vsv en apcg-leerlingen de uiteindelijke percentuele verdeling. Dit is gedaan op basis van twee argumenten: allereerst worden middelen daar ingezet waar de overbelasten zich bevinden en het hardst nodig hebben. Ten tweede doet de verdeling recht aan de gehele regio. In de verdeelsleutel is verder geen rekening gehouden met leerlingstromen tussen subregio’s. De gehanteerde verdeling is een haalbaar instrument gebleken gezien leesbaarheid (zo blijft in de toekomst helder hoe middelen zijn verdeeld) en tijd en de vraag is of een verdere verdieping leidt tot noemenswaardige verschuivingen van middelen. Een nadere uitwerking en toelichting van de verdeelsleutel is terug te vinden in bijlage. De werkgroep vsv-analyse stelt voor om een deel van het budget voor plusvoorzieningen vooraf te reserveren voor een externe plusvoorziening. Binnen het thema plusvoorzieningen is het namelijk wenselijk dat er naast een aanbod ‘nabij de leerling’ ook een aanbod is ‘buiten de school’. De reservering voor deze voorziening is niet gebaseerd op percentages, het gaat uit van absolute getallen voor de nieuwe convenantperiode.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
84 van 98
4.7.5 Uiteindelijke inzet van middelen Het is van belang dat onderwijsbesturen en samenwerkingsverbanden de keuze kunnen legitimeren om plusmiddelen op een bepaalde onderwijslocatie in een subregio in te zetten. Een verdeelsleutel van plusmiddelen is de eerste stap. Mits wordt voldaan aan een aantal duidelijke randvoorwaarden, is het wenselijk om de verantwoordelijkheid voor een legitieme inzet van middelen vooral te leggen bij de mboinstellingen en samenwerkingsverbanden. Daarbij wordt beoogd dat zijn op basis van een analyse in de subregio (samenwerkingsverband) of interne analyse (mbo-instelling) middelen besteden voor de doelgroepen waarvoor die het hardst nodig zijn en op locaties waar die het hardst nodig zijn. Aan de hand van randvoorwaarden zullen plannen van onderwijsinstellingen uiteindelijk worden getoetst. 4.7.6 Begroting Plusvoorzieningen Hieronder staat de begroting van de Plusvoorzieningen. De begroting is het resultaat na toepassing van de verdeelsleutel. Schooljaar
2012-2013
2013-2014
2014-2015
Huidige verdeling (gem. per jaar)
Totaal bedrag plusvz
€
4.876.373
€
4.642.535
€
4.563.330
€
5.848.983
Concept externe plusvz
€
876.373
€
642.535
€
563.330
€
1.348.775
Vaststaand bedrag plusvz
€
4.000.000
€
4.000.000
€
4.000.000
€
4.500.208
Beschikbaar bedrag mbo
€
3.128.800
€
3.128.800
€
3.128.800
€
3.326.035
Albeda
€
1.507.143
€
1.507.143
€
1.507.143
€
1.717.413
GRL
€
145.489
€
145.489
€
145.489
-
HMC
€
43.177
€
43.177
€
43.177
-
Lentiz/Aoc's
€
44.742
€
44.742
€
44.742
-
STC
€
188.667
€
188.667
€
188.667
€
110.000
Zadkine
€
1.199.582
€
1.199.582
€
1.199.582
€
1.498.623
Totaal mbo
€
3.128.800
€
3.128.800
€
3.128.800
€
3.656.035
Beschikbaar bedrag vo
€
871.200
€
871.200
€
871.200
€
1.174.173
Subregio NWN
€
84.855
€
84.855
€
84.855
Subregio Rotterdam
€
640.680
€
640.680
€
640.680
€
869.778
-
Subregio RZO
€
92.260
€
92.260
€
92.260
€
100.070
Subregio ZHE
€
53.405
€
53.405
€
53.405
€
204.325
Totaal vo
€
871.200
€
871.200
€
871.200
€
1.174.173
Totaal plusmiddelen
€
4.876.373
€
4.642.535
€
4.563.330
€
5.848.983
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
85 van 98
4.8
Totaalbegroting
De begrotingen van de maatregelen staan hieronder in één overzicht weergegeven. Voor de Plusvoorzieningen is het voorstel om dit als definitieve begroting vast te stellen. De vsv-maatregelen moeten nog verder worden uitgewerkt en dat heeft ook nog gevolgen voor de uiteindelijke begroting. In vergelijking tot de vorige jaren is een hoger budget toegekend aan de vsv-maatregelen. Dit gaat enigszins ten koste van de middelen voor plusvoorzieningen. Hiertoe is besloten omdat de huidige inzet van middelen niet tot de gewenste vsv-daling heeft geleid en we met de loopbaanteams een forse slag willen slaan met een nieuwe aanpak van schooluitval. Door vroegtijdige probleemsignalering wordt daarmee mogelijk ook een groep jongeren uit de Plusvoorzieningen gehouden. Schooljaar
2012-2013
vsv-maatregelen
2013-2014
2014-2015
€
2.923.627
€
3.157.465
€
3.236.670
Loopbaanteams
€
1.500.000
€
1.400.000
€
1.300.000
Begeleiding naar werk
€
340.000
€
340.000
€
340.000
Verzuim en studiestakers
€
1.055.000
€
935.000
€
820.000
Nog te begroten
€
28.627
€
482.465
€
776.670
€
4.876.373
€
4.642.535
€
4.563.330
Plusvoorzieningen Externe plusvz
€
876.373
€
642.535
€
563.330
Plusvz mbo en vo
€
4.000.000
€
4.000.000
€
4.000.000
€
7.800.000
€
7.800.000
€
7.800.000
Totaal convenant
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
86 van 98
5. Bijlagen
5.1
Overzicht Plusvoorzieningen RMC Rijnmond 2009-2012
N.B. Cijfers van 1 februari of 1 maart 2012 of 31 december 2011, afhankelijk van looptijd Plusvoorziening. 5.1.1 Subregio Nieuwe Waterweg Noord Life College Aanbod: Vijf dagen per week een gecombineerd aanbod van onderwijs en zorg gedurende een schooljaar. Kenmerken onder meer: intensieve begeleiding, ontwikkelingsgericht, regelmaat en structuur. Gericht op instroom in het reguliere onderwijs. Tevens stagebegeleiding en een woonvoorziening. e
Budget 2010 t/m 1 helft 2012 € 2.697.549. Aantal leerlingen in traject cumulatief per 01-03-12: 178. • Daarvan in startklas VMBO/MBO/Promotieklas: 86 • Doorstroom MBO 2/4 extern: 38 (6 gediplomeerd) • Doorstroom MBO 2/4 intern: 19 (15 gediplomeerd) • Doorstroom VMBO intern: 24 • Uitstroom toeleiding naar werk: 2 • Uitstroom psychiatrie/jeugdzorg/wajong: 3 • Onbekend: 3 • Van school verwijderd: 2 • Verhuisd: 1 Conclusie: Life College heeft 167 jongeren op school weten te houden, daarvan hebben er al 21 een VMBO/MBO diploma gehaald. Een groot deel van de schoolgaande jongeren heeft uitzicht op diplomering. Zonder Life College zou een groot deel van deze categorie overbelaste jongeren (wederom) uit het onderwijsproces gevallen zijn. 5.1.2 Subregio Rijnmond Zuid-Oost Krimpenerwaard College Aanbod: tijdelijke opvang in de school opvang van overbelaste leerlingen met gedragsproblemen en/of leerproblemen die in de reguliere les niet kunnen functioneren. Begeleiding, opvang en coaching van leerlingen in combinatie met het maken van schoolwerk. Tevens begeleiding van docenten mbt omgang met dit type leerlingen en signaleren van gedragsproblematiek in een vroegtijdig stadium. Begeleiding door vaste begeleider die 5 dagen/dagdelen per week op school aanwezig is. Duur van verblijf van de leerlingen kan variëren van een dag tot enkele dagen of weken volledige of gedeeltelijke begeleiding. Gaat om zowel VMBO-T, HAVO als VWO en Gymnasium leerlingen. Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
87 van 98
Budget 2010 en schooljaar 2011-2012 in totaal € 141.900. Aantal leerlingen in traject cumulatief tot 1-02-12: 118. • Hiervan zijn 112 leerlingen op school gebleven of hebben hun opleiding om een andere school vervolgd. Van deze leerlingen hebben er 3 een vmbo-t /mavo diploma gehaald (en doorgestroomd naar een vervolgopleiding) en 2 een havo-diploma. 1 leerling is uitgevallen uit het onderwijsproces. • Andere effecten zijn vermindering van schoolverzuim, gedragsproblematiek en onderpresteren. Tevens is er snellere signalering van zorgbehoefte en –inzet bij overbelaste leerlingen en zijn docenten door coaching beter in staat overbelaste leerlingen in de klas te begeleiden. Conclusie: Zonder plusvoorziening was waarschijnlijk een groter deel van deze leerlingen uitgevallen uit het onderwijsproces. IJsselcollege in Capelle a/d IJssel Aanbod: zie Krimpenerwaard College. Budget t/m 1 juli 2012 € 58.240. Aantal leerlingen in traject cumulatief tot 01-03-12: 15. In januari 2012 met plusvoorziening begonnen tot einde schooljaar 2011-2012, doelstelling ca. 40 leerlingen. Hierbij wordt de methodiek van het Krimpenerwaard College gevolgd. Gezien de korte looptijd is over effecten nog niets te melden. Zie verder Krimpenerwaard College. 5.1.3 Subregio Zuid Hollandse Eilanden 100% Praktijk Aanbod: Combinatie van leren in de arbeidpraktijk en hulpverlening. Opgezet door samenwerkingsverband VO Voorne-Putten Rozenburg en Zadkine ZHE. Doelgroep bestaat uit overbelaste leerlingen vanaf 15 jaar in bovenbouw VMBO die vast dreigen te lopen, leerlingen in bovenbouw VMBO die twee keer zijn blijven zitten of gezakt zijn en de school moeten verlaten of deelnemers van MBO-2 die dreigen af te haken. Per leerling een traject op maat met als kenmerk een gestructureerde leerwerkplek en daarbij passend onderwijsaanbod. De praktijk is de belangrijkste leerschool. Daarbij volgen jongeren een hulpverleningstraject. Duur van het traject is een schooljaar of langer indien nodig. Budget 2010 en 2011 € 408.650. Aantal leerlingen in traject cumulatief tot 01-03-12: 203. • Hiervan zijn 178 leerlingen op school gebleven en/of doorgestroomd naar vervolgonderwijs. • 25 leerlingen zijn uitgevallen. Conclusie: Deze Plusvoorziening lijkt goed te voorzien in een behoefte aan extra begeleiding van overbelaste leerlingen. Een groter deel van aantal begeleide leerlingen zou waarschijnlijk zonder Plusvoorziening zijn uitgevallen.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
88 van 98
5.1.4 Subregio Stad Rotterdam Albeda College Diverse trajecten. Budget: € 3.434.825 . Onderwijszorgarrangementen: Extra zorg en begeleiding voor leerlingen op oa niveau 1 en 2. Breed scala aan inzet, onder meer klassenverkleining, extra inzet studieloopbaanbegeleider, ook gericht op ouders van leerlingen of specifieke doelgroepen zoals jonge moeders. Aanbod geldt voor alle deelnemers Albeda en Zadkine, ongeacht woonplaats. Aantal leerlingen in traject cumulatief tot 1-3-12: 400. Time4you: Interventies bij gedragsproblemen. Leerlingen die naast het volgen van onderwijs een trainingsprogramma volgen, individueel en in een groep, wekelijks en vaak gedurende 1/3 van het schooljaar. Voorbeelden zijn trainingen op het gebied van levensvaardigheden, assertiviteitstraining, etc. Aantal leerlingen in traject cumulatief tot 31-12-11: 543. Time-in voorzieningen: Leerlingen krijgen loopbaancoaching en een overbruggingstraject tot de leerlingen kan instromen in een reguliere opleiding. De voorziening zorg voor o.a. diagnose, coaching, training en loopbaanbegeleiding. De duur van het traject varieert van 6 weken tot 5 maanden. Aantal leerlingen in traject cumulatief tot 31-3-12: 240. Mbo-punten in het vo (Albeda en Zadkine samen): Op VO-locaties met veel zorgleerlingen. In een vmboschool is gedurende een dagdeel per week een loopbaanadviseur vanuit het mbo aanwezig. Deze begeleidt e
4 jaars leerlingen (en hun ouders) in het kiezen van een passende vervolgopleiding en met beroepsoriëntatie. De decaan of mentor is eventueel bij de gesprekken aanwezig. Aantal gerealiseerde MBO-punten per 1 september 2011: 5. Bereik is 120-150 leerlingen per mbo-punt per schooljaar) Zadkine Diverse trajecten (zie voor een omschrijving: Albeda). Budget: € 2.997.245 Onderwijszorgarrangementen: aantal leerlingen in traject cumulatief tot 31-12-11: 350. Time4you: Aantal leerlingen in traject cumulatief tot 31-12-11: 331. Time-in voorzieningen: Aantal leerlingen in traject cumulatief 31-12-11: 240. Conclusie: Plusvoorzieningen Albeda en Zadkine voorzien in een behoefte aan (preventieve) inzet van zorg in combinatie met onderwijs. Dragen zo bij aan in een onderwijsomgeving houden van leerlingen ROC’s. KoersVO Aanbod: Uitbreiding bestaande OOVR-programma (drie maanden), dagbesteding onderwijs en activiteiten in combinatie met op maat gesneden persoonlijke begeleiding en een trainingsprogramma. O.a. gedragstraining, onderwijs op maat, loopbaanbegeleiding, coaching leerling bij terugkeer naar school van
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
89 van 98
herkomst of overstap naar mbo, beïnvloeding pedagogisch klimaat en interne zorgstructuur bij de omgang met leerlingen die terugkeren uit OOVR. Doelgroep zijn vo-leerlingen die thuis zaten voor deelname OOVR, leerlingen met een taakstraf, leerlingen die zonder diploma overstappen naar het mbo. Budget € 1.140.000 Aantal leerlingen in traject cumulatief per 01-03-12: 347. • Hiervan hebben 144 leerlingen een traject doorlopen, 203 leerlingen volgen nu nog een traject. • Van de 144 leerlingen die een traject doorlopen hebben zitten er nu 119 (weer) op het VO/MBO, zitten er 7 thuis, zijn er 4 verhuisd buiten Rijnmond, zit er 1 in detentie en volgt er 1 een jeugdzorg dagprogramma. De (voorlopige) uitval is derhalve beperkt tot 9 leerlingen. De rest volgt Cluster 4 onderwijs of zit op een OOVR. Onderverdeling over trajecten: 1. Lesplaatsen in de onderwijsopvangvoorzieningen vo Rotterdam. Aantal leerlingen in plustraject op OOVR cumulatief: 58. 2. Leerlingen begeleid door schoolloopbaancoaches nazorg vanuit OOVR en doorstroom vo-mbo. Aantal leerlingen in traject cumulatief: 176 3. Leerlingen begeleid door schoolloopbaancoaches preventief op vo. Aantal leerlingen in traject cumulatief: 113 Conclusie: Het valt op dat een groot deel van de leerlingen die door de schoolloopbaancoaches worden begeleid problemen hebben in meer dan drie leefwerelden. Leerlingen ervaren nu steun om het vol te houden, daar waar mogelijk belemmerende factoren aan te pakken en ook te merken dat er positieve invloed wordt gegenereerd op het pedagogisch klimaat en de leerlingenzorg van de scholen. Leerlingen op een OOVR gaan daarna veelal door met hun schoolloopbaan. De uitval (9 op 347 leerlingen) is beperkt. BOOR (OSG Hugo de Groot) Aanbod: Integraal aanbod aan overbelaste leerlingen in de school op het gebied van loopbaanoriëntatie, verzuimaanpak, specifiek zorgaanbod en coaching docenten en extra mentoruren. Leerlingen in ISK, vmbo, havo en vwo. Gaat niet om een aparte voorziening in de school. Aanbod is geïntegreerd in de reguliere lessen en daarnaast intensieve begeleiding van overbelaste leerlingen buiten de klas door oa mentor en externe expertise. School staat in een APC-gebied (Charlois) en heeft vooral overbelaste leerlingen. Groot deel van de leerlingen komt uit omliggende wijken. Budget € 309.556 vanaf de start in juni 2011 tot 1 juli 2012. Tot 01-03-12 zijn 208 overbelaste leerlingen bereikt met deze aanpak. Daarvan zijn 5 leerlingen uitgevallen. Penta College CSG Hoogvliet Aanbod: Interne rebound, tijdelijke opvang in school van vmbo-leerlingen met oa sociaal-emotionele problemen, problemen thuis die in de klas niet mee kunnen komen, niet te handhaven zijn en dreigen uit te vallen. In de tijdelijke opvang gaat het om een combinatie van onderwijs en zorg. Duur van het traject is ca. Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
90 van 98
3 maanden, daarna terugkeer naar reguliere klas. Tevens coaching van docenten. Daarnaast uitbouw van doorlopende leerlijnen bij overstap van vmbo naar mbo, aanbieden van mbo in hetzelfde gebouw. Begeleiding door loopbaanorientatie, extra uren decanaat en externe expertise en hulpverlening. Budget € 290.000 vanaf de start in september 2011 t/m 1 juli 2012. Aantal leerlingen in traject cumulatief per 01-03-12: 18. Daarvan zijn er 3 verhuisd naar buiten Rijnmond (volgen daar onderwijs), zijn 13 op school gebleven en volgen 2 leerlingen elders in Rijnmond onderwijs. STC Aanbod: Integraal aanbod van zorg en hulpverlening aan bewoners (leerlingen van STC) van De Loopplank, de woonvoorziening van STC voor leerlingen van 16 jaar en ouder. Gaat in totaal om 30 overbelaste leerlingen die dreigen uit te vallen. Individuele begeleiding gericht op studievoortgang en bepalen hulp/zorgaanbod. Budget is tevens bedoeld voor doorgeleiden van overbelaste leerlingen vanuit de vakinstellingen (STC/HMC/GLR) naar Plusvoorzieningen ROC’s. Budget € 220.000 vanaf de start in september 2011. Dit budget is tevens bestemd voor een projectleider bij STC die namens de vakinstellingen het aantal overbelaste leerlingen in kaart brengt, vraag en aanbod op elkaar afstemt en eventuele plaatsing van overbelaste leerlingen bij de plusvoorzieningen van de ROC ’s begeleidt. Aantal leerlingen in traject cumulatief per 01-03-12: 30.
5.2
Verdeelsleutel plusmiddelen
De werkgroep vsv-analyse heeft de taak om ook de plusvoorzieningen in het vsv-plan 2012-2015 in te bedden. Het is daarbij wenselijk middelen in te zetten zodat recht wordt gedaan aan de vsv-problematiek binnen de regio en vsv-targets gehaald kunnen worden. Om tot een verdeling van plusmiddelen te komen die recht doet aan de problematiek binnen de regio, zowel binnen het mbo als het voortgezet onderwijs, is het een verdeelsleutel gemaakt. Met de verdeelsleutel kan, in combinatie met een aantal randvoorwaarden voor plusvoorzieningen, de toekomstige inzet van middelen worden gelegitimeerd. Deze bijlage beschrijft daartoe de verdeelsleutel. 5.2.1 Objectiviteit Een geheel objectieve verdeelsleutel valt onmogelijk te maken. Plusmiddelen zijn bedoeld voor overbelaste jongeren en zolang er geen metingen worden gedaan naar het aantal overbelaste jongeren in de regio Rijnmond, is het onmogelijk exact te bepalen waar de inzet van middelen gerechtvaardigd is. Een objectieve verdeelsleutel is wel te maken als op individueel leerlingniveau in kaart wordt gebracht in welke mate een leerling overbelast is en middelen op basis daarvan naar rato worden beschikt op schoolniveau. Een dergelijk onderzoek zal echter van enorme omvang zijn en blijft het een momentopname: de mate waarin een individu belast kan worden is mogelijk voor iedereen anders en verschilt in de tijd. 5.2.2 Verdeelsleutel Voorgestelde verdeelsleutel is gebaseerd op de voorlopige vsv-cijfers 2009-2010 van het ministerie van OCW en leerlingpercentages uit apc-gebieden. Middelen zijn allereerst uitgesplitst over het mbo en
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
91 van 98
voortgezet onderwijs op basis van vsv-cijfers. Vervolgens is een verdieping gemaakt waarin ook naar het percentage apcg-leerlingen is gekeken. Mbo-middelen zijn uitgesplitst over de verschillende mboinstellingen, de middelen voor het voortgezet onderwijs per subregio. Op dat niveau bepaalt het gemiddelde percentage van de percentages vsv en apcg-leerlingen de uiteindelijke percentuele verdeling. Dit is gedaan op basis van twee argumenten: allereerst worden middelen daar ingezet waar de overbelasten zich bevinden en het hardst nodig hebben. Ten tweede doet de verdeling recht aan de gehele regio. In de verdeelsleutel is verder geen rekening gehouden met leerlingstromen tussen subregio’s. De gehanteerde verdeling is een haalbaar instrument gebleken gezien leesbaarheid (zo blijft in de toekomst helder hoe middelen zijn verdeeld) en tijd en de vraag is of een verdere verdieping leidt tot noemenswaardige verschuivingen van middelen. 5.2.3 Reservering vaste middelen voor externe plusvoorziening De werkgroep vsv-analyse stelt voor om een deel van het budget voor plusvoorzieningen vooraf te reserveren voor een externe plusvoorziening. Binnen het thema plusvoorzieningen is het namelijk wenselijk dat er naast een aanbod ‘nabij de leerling’ ook een aanbod is ‘buiten de school’. De reservering voor deze voorziening is niet gebaseerd op percentages, het gaat uit van absolute getallen voor de nieuwe convenantperiode. 5.2.4 Mbo en vo: percentage vsv als eerste uitgangspunt Om tot een verdeelsleutel voor plusvoorzieningen te komen is allereerst een verdeling gemaakt op basis van het percentage vsv’ers in de regio, verdeeld over het mbo en vo. De opdracht voor het mbo is op basis van die gegevens immers veel zwaarder dan die in het vo. De volgende tabel is daarvoor relevant: Onderwijssoort
2009 - 2010
2010-2011 (voorlopig)
Aantal vsv’ers
% vsv t.o.v. totaal
Aantal vsv’ers
% vsv t.o.v.
regio
totaal regio
Mbo
3498
77.73%
3365
78.22%
Vo
1002
22.27%
937
21.78%
Totaal
4500
100%
4302
100%
Bron: Ministerie van OCW, 2012
Uit deze tabel is op te maken dat in de RMC-regio Rijnmond 78.22% van de totale populatie vsv’ers uit het mbo komt. De overige 21.78% valt uit het voortgezet onderwijs. Een eerste verdeling van plusmiddelen over vo en mbo vindt plaats op basis van deze percentages, dus 78.22% gaat naar het mbo, 21.78% naar het vo in Rijnmond.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
92 van 98
5.2.5 Verdeling mbo op basis van vsv en apcg-leerlingen Op basis van die splitsing wordt een verdere verdeling van de middelen binnen mbo en vo voorgesteld op 5
basis van het aantal leerlingen uit armoedeprobleemcumulatie-gebieden (apc-gebieden) per subregio. Daarbij is gekeken naar grootste gemeente per subregio op basis van cijfers uit 2010: dit zijn de gemeenten Capelle aan den IJssel, Rotterdam, Schiedam en Spijkenisse. Van de negenenveertig apc-gebieden in de regio Rijnmond vallen er eenenveertig binnen de subregio Rotterdam. Allereerst is een verdeling gemaakt voor de mbo-instellingen in de regio. Dit heeft geleid tot de volgende tabel: Totaal aantal apc-leerlingen 4 regiogemeenten per mbo-instelling School
Totaal ll
Aantal ll uit
% ll uit apcg
% ll uit apcg tov
APC-G.
tov totaal ll
totaal apcg-ll
instelling
Albeda
14.602
7.894
54.06%
48.66%
Zadkine
13.124
6.315
48.18%
38.92%
HMC
533
111
20.83%
0.68%
STC
2827
925
32.72%
5.70%
GLR
1975
815
41.27%
5.02%
Lentiz
931
165
17.72%
1.02%
Totaal
33.992
16.225
47.73%
100%
Bron: gemeente Rotterdam, 2012
De rechter kolom van de tabel betreft het percentage apc-leerlingen per mbo-instellingen. Vervolgens is gekeken naar het percentage vsv per mbo-instelling ten opzichte van het totaal binnen het mbo in de regio. Dit heeft geleid tot de volgende tabel:
5
Een overzicht van apc-gebieden is bij dit document bijgevoegd.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
93 van 98
Percentage onderwijsdeelnemers en vsv mbo t.o.v. totaal mbo regio School
2009 - 2010
2010-2011 (voorlopig)
% onderwijsdeelnemers mbo
% vsv mbo t.o.v.
% onderwijsdeelnemers mbo
% vsv mbo t.o.v.
t.o.v. totaal mbo regio.
totaal mbo regio
t.o.v. totaal mbo regio.
totaal mbo regio
Albeda
41,02%
46.75%
40.65%
47.68%
Zadkine
34.57%
38.30%
34.29%
37.75%
HMC
5.32%
2.62%
5.55%
2.08%
STC
7.98%
6.10%
7.99%
6.37%
GRL
8.76%
4.77%
9.11%
4.29%
Lentiz
2.35%
1.46%
2.42%
1.83%
Totaal
100%
100%
100%
100%
Bron: Ministerie van OCW, 2012
De rechter kolom betreft de voorlopige vsv-percentages per mbo-instelling in de regio. Deze zijn vervolgens naast de apcg percentages gezet en het gemiddelde van deze twee percentages is berekend. Dit komt terug in de volgende tabel: Gem. % op basis van % vsv en apc-leerlingen per subregio (MBO) Gebied
2010-2011 (voorlopig) % vsv mbo t.o.v. totaal mbo
% apc-ll tov totaal
Gemiddelde van deze
regio
aantal apc-ll regio
2 percentages
Albeda
47.68%
48.66%
48.17%
Zadkine
37.75%
38.92%
38.34%
HMC
2.08%
0.68%
1.38%
STC
6.37%
5.70%
6.03%
GLR
4.29%
5.02%
4.65%
Lentiz
1.83%
1.02%
1,43%
100%
100%
100%
Totaal
Bron: gemeente Rotterdam, 2012
De rechter kolom uit bovenstaande tabel bepaalt daarmee een verdeling van de plusmiddelen over de mboinstellingen, na de verdeling van 78.22% mbo en 21.78% vo. Omdat mbo-instellingen een regionaal bereik (en zelfs daarbuiten) van leerlingen hebben, hoeven middelen niet eerst te worden uitgesplitst naar subregio. Zij kunnen direct worden verdeeld over de mbo-instellingen. 5.2.6 Verdeling vo op basis van vsv en apcg-leerlingen Ook voor het voortgezet onderwijs is een verdeling gemaakt op basis van leerlingen uit apc-gebieden. Een verschil met het mbo is dat vo-scholen in mindere mate een regionale doelgroep hebben en daarom is wel een verdeling per subregio aangehouden. Voor wat betreft apcg-leerlingen is de grootste gemeente van elke
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
94 van 98
subregio aangehouden. Er is niet gekozen een verdeling op instellingsniveau te maken maar per subregio, omdat dit zou leiden tot een grote versnippering en een vertekend beeld. Scholen met weinig apcgleerlingen maar met een hoog percentage vsv (terwijl dit qua aantal erg laag kan zijn) zouden zo over meer middelen kunnen beschikken dan gerechtvaardigd zou kunnen worden op basis van de problematiek. In dat kader is de volgende tabellen relevant: Totaal aantal apc-leerlingen 4 regiogemeenten per gemeente. Bron: gemeente Rotterdam, 2012 Subregio
Totaal ll
Aantal ll uit APC-G.
% ll uit apcg
% ll uit apcg
tov totaal ll
tov totaal apcg-ll
Capelle a/d IJssel
15.820
686
4.34%
2.71%
Rotterdam
30.683
22.101
72.03%
87.52%
Schiedam
9.450
2.466
26.10%
9.77%
Spijkenisse
11.195
0
0%
0%
Totaal
67.148
25.253
37.60%
100%
Wat opvalt is de tabel van Spijkenisse. Deze gemeente kende in 2010 geen apc-gebieden en vandaar zijn alle percentages 0. De rechter kolom toont het percentage apcg-leerlingen ten opzichte van het totaal aantal apcg-leerlingen van deze vier gemeenten. Dit vormt samen met de vsv-cijfers de basis voor een verdere subregionale verdeling van middelen voor het vo. De vsv-cijfers leiden tot de volgende tabel met een percentuele verdeling over de subregio’s: % onderwijsdeelnemers en vsv in het vo t.o.v. totaal RMC-regio Rijnmond (2009-2010 & 2010-2011) Gebied
2009 - 2010
2010-2011 (voorlopig)
% onderwijsdeelnemers vo
% vsv vo t.o.v.
% onderwijsdeelnemers vo
% vsv vo t.o.v.
t.o.v. totaal vo regio.
totaal vo regio
t.o.v. totaal vo regio.
totaal vo regio
Subregio NWN
14.59%
13.27%
14.41%
9.71%
Subregio Rotterdam Subregio ZHE
43.74%
52.1%
43.37%
59.56%
17.75%
14.87%
17.47%
12.27%
Subregio Rotterdam
23.92%
19.76%
24.74%
18.46%
100%
100%
100%
100%
ZO Totaal
Bron: Ministerie van OCW, 2012
De rechter kolom is gehanteerd als uitgangspunt voor een verdeling van vo-middelen over de subregio’s. net als bij de mbo-verdeling is vervolgens het gemiddelde genomen van het percentage apcg-leerlingen en het percentage vsv. Dit levert de volgende tabel op: Gem. % op basis van % vsv en apc-leerlingen per subregio (VO)
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
95 van 98
Gebied
2010-2011 (voorlopig) % vsv vo t.o.v. totaal vo
% apcg-ll tov totaal
Gemiddelde van deze
regio
aantal apcg-ll regio
2 percentages
Subregio NWN
9.71%
9.77%
9.74%
Subregio Rotterdam
59.56%
87.52%
73.54%
Subregio ZHE
12.27%
0%
6.13%
Subregio Rotterdam
18.46%
2.71%
10.59%
100%
100%
100%
ZO Totaal
Bron: gemeente Rotterdam, 2012
De rechter kolom levert de verdeelsleutel op voor de subregio’s als het gaat om de plusmiddelen voor het voortgezet onderwijs. De reden waarom het gemiddelde is genomen van de percentages vsv en apcg-leerlingen schuilt in de twee eerder genoemde argumenten: recht doen aan de subregio’s en middelen daar inzetten waar die het hardst nodig zijn. Zoals reeds benoemd is deze verdeling niet heilig en is er voor andere verdelingen wat te zeggen. Deze verdeling doet echter wel recht aan waar de problematiek binnen RMC-regio Rijnmond zich bevind. 5.2.7 Huidige verdeling van middelen De volgende tabellen geven weer hoe de plusmiddelen conform de regeling 2009-2011 in de RMC-regio Rijnmond zijn verdeeld. Huidige verdeling plusmiddelen mbo-instellingen School
% beschikbaar bedrag
Absoluut bedrag over
Absoluut bedrag per jaar
hele regeling (2jr)
(gemiddeld)
Albeda
51.63%
€ 3.434.825
€ 1.717.412,50
Zadkine
45.06%
€ 2.997.245
€ 1.498.622,50
HMC
0%
€0
€0
STC
3.31%
€ 220.000
€ 110.000
GLR
0%
€0
€0
Lentiz / AOC
0%
€0
€0
100%
€ 6.652.070
€ 3.326.035
Totaal
Huidige verdeling plusmiddelen per subregio v.o. Subregio
% beschikbaar bedrag
Absoluut bedrag
Absoluut bedrag
over hele regeling
gem. per jaar
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
96 van 98
(2 jr)
NWN
0%
€0
€0
74.08%
€ 1.739.556
€ 869.778
RZO
8.52%
€ 200.140
€ 100.070
ZHE
82.60%
€ 408.650
€ 204.325
100%
€ 2.348.346
€ 1.174.173
Rotterdam
Totaal
De middelen voor NEW Life zijn niet meegenomen in deze tabellen omdat dit een externe voorziening betreft die open staat voor de gehele regio.
5.2.8 Conclusie verdeelsleutel Een verdeelsleutel voor plusmiddelen blijft een lastig punt van discussie door het ontbreken van een volledig objectief verdeelinstrument. Want waarom is voor deze variabelen gekozen? Hoe zit het met de verdeling mbo en vo en toekomstige beleidsontwikkelingen als Passend Onderwijs en Focus op Vakmanschap? En binnen de gehanteerde cijfers, waarom is gekeken naar alle leerlingen binnen Rijnmond en niet alleen naar Rijnmondse leerlingen? Waarom is naar apc-gebieden gekeken? Belangrijkste argumenten voor de keuzen die zijn gemaakt is dat de verdeelsleutel recht doet aan de pijnpunten binnen het onderwijsveld van de regio en oog heeft voor de subregio’s. Daarnaast heeft de tijdsdruk voor het opstellen van dit convenant geleid tot het verzoek om een heldere verdeelsleutel waarvan de analyse transparant is.
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
97 van 98
6. Documentgegevens Basisgegevens Korte omschrijving project
Analyse en activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 regio Rijnmond
Bestuurlijk opdrachtgever
Bestuurlijk Overleg VSV
Ambtelijk opdrachtgever
Projectgroep VSV
Opdrachtnemer
Werkgroep Analyse
Coördinator
Marco de Waal
E-mail coördinator
[email protected]
Telefoon coördinator
06 22 060 186
Samenwerkingspartners
Regionale onderwijsinstellingen, regiogemeenten Werkgroep Analyse: Ineke Mulder, Carla Kathmann, Koert Sauer, Ton Legerstee,
Stellers document
Richard Anderiesse, Nadja Mager, Peter van der Zwaal, Bert de Jong, Olger van Griensven, Noortje Buermans, Marco de Waal
Versiehistorie projectplan Nr.
Datum
Status
Aard van de wijziging
01
12-03-2012
Concept
Documentinitiatie
02
19-03-2012
Concept
Aangeleverde teksten verwerkt en document aangescherpt
03
27-03-2012
Concept
Opmerkingen verwerkt
04
29-03-2012
Concept
Opmerkingen verwerkt
05
06-04-2012
Concept
Opmerkingen verwerkt, samenvatting en activiteitenplan toegevoegd
06
10-04-2012
Concept
Opmerkingen verwerkt
07
12-04-2012
Definitief concept
Gereed gemaakt voor bestuurlijke behandeling
08
20-04-2012
Definitief
Bestuurlijk vastgesteld; tekstuele wijziging uitval STC doorgevoerd.
Distributiegegevens projectplan Nr.
Verstuurd aan
Gevraagde actie*
01
Werkgroep Analyse
Advisering
02
Werkgroep Analyse, Projectgroep VSV
Advisering
03
Werkgroep Analyse, P. vdr List
Advisering
04
Werkgroep Analyse, R. Scalzo, T. Quadt
Advisering
05
Werkgroep Analyse, R. Scalzo. R. Segers-Hoogendoorn
Advisering
06
Werkgroep Analyse, Projectgroep VSV, R. Scalzo
Advisering en bestuurlijke voorbereiding
07
Werkgroep Analyse, Projectgroep VSV, R. Scalzo, T. Quadt
Ter informatie
07
DB RMC (Dagelijks Bestuur RMC)
Advisering
07
BO VSV (Bestuurlijk Overleg VSV)
Besluitvorming
* Ter informatie, advisering, besluitvorming
Vastgesteld in Bestuurlijk overleg VSV 20 april 2012 Besluiten zijn conform genomen (zie 1.1.3)
Documentnaam en versie
Documentbeheer
Datum
Pagina
Analyse en Activiteitenplan vsv-convenant 2012-2015 v08d.doc
Marco de Waal
20 april 2012
98 van 98
Notitie Van: Marco de Waal Jeugd
E-mail:
[email protected] Fax: (010) 498 42 68
Team Beleid
Telefoon: 06 22 06 01 86 Bezoekadres: Librijesteeg 4 Rotterdam Postadres: Postbus 70014
Aan: Leden PHO jz
3000 KS Rotterdam Kenmerk:
Kopie aan:
Betreft: Begroting vsv-convenant tbv PHO jz op 5 juli 2012 Datum: 5 juli 2012
Begroting vsv-convenant In deze notitie staat de totaalbegroting van het vsv-convenant voor de schooljaren 2012-2015. De begroting is per jaar sluitend op € 7,8 mln. De begroting is een uitwerking van de begroting zoals deze in de analyse en activiteitenplan staat vermeld.
Totaalbegroting
2012-2013
2013-2014
2014-2015
Totaal 3 SJ
vsv-maatregelen
€ € € € € € € € € €
2.873.627 1.675.000 180.000 127.627 750.000 141.000 4.926.373 876.373 50.000 4.000.000
€ € € € € € € € € €
€ € € € € € € € € €
€ 9.167.762 € 5.123.000 € 540.000 € 899.297 € 2.250.000 € 355.465 € 14.232.238 € 2.082.238 € 150.000 € 12.000.000
39,2%
Loopbaanteams SLBT Steunpunten Begeleiding naar werk Verzuim en studiestakers SLBT Intergrip Plusvoorzieningen Externe plusvz Intake externe plusvz Steunpunt Plusvz mbo en vo Totaal begroting Totaal beschikbaar vanuit OCW
€ €
7.800.000 € 7.800.000 €
7.800.000 € 23.400.000 7.800.000 € 23.400.000
100,0%
3.107.465 1.724.000 180.000 339.000 750.000 114.465 4.692.535 642.535 50.000 4.000.000
7.800.000 € 7.800.000 €
3.186.670 1.724.000 180.000 432.670 750.000 100.000 4.613.330 563.330 50.000 4.000.000
%-verdeling
60,8%
Korte toelichting 1. De bedragen in rood tellen samen op tot het totaal van de maatregelen Schoolloopbaanteams. 2. De begroting voor 2012-2013 staat vast. De begroting voor de volgende jaren is indicatief. Op basis van effectiviteit van de maatregelen en nieuwe inzichten kunnen er verschuivingen optreden in de begroting. De begroting wordt vastgesteld door het BO VSV. 3. De externe plusvoorziening is Lentiz Life College. De intake maakt in de aanvraag onderdeel uit van deze plusvoorziening.
Overleg:
Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg / Algemeen Bestuur OGZRR
Datum vergadering:
4 oktober 2012
Agendapunt nr.:
4
Onderwerp: Vsv-convenant 2012-2015 Aanpak voortijdig schoolverlaten vanuit het vsv-convenant in drie schooljaren van 2012-2015. Gevraagde beslissing(en): Het Bestuurlijk Overleg VSV (BO VSV) heeft akkoord gegeven op de vsv-aanpak vanuit het convenant. De leden van het DB RMC maken onderdeel uit van het BO VSV. Het Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg wordt gevraagd: 1. Kennis te nemen van het besluit van het BO VSV. 2. In te stemmen met de analyse en vsv-maatregelen. Op moment van verspreiden moest het BO VSV nog een besluit nemen. Indien dit afwijkt van bovengenoemd akkoord zal het PHO jz daarover worden geïnformeerd. Financiële/personele consequenties: De begroting is in een aparte notitie bijgevoegd. De begroting in het activiteitenplan is daarmee gewijzigd. De begroting is voor de komende 3 schooljaren. Het BO VSV gaat echter per kwartaal sturen op effectiviteit van de maatregelen. Dan kan betekenen dat er wijzigingen in de begroting optreden. Begrotingswijzigingen geschieden 1x per jaar en worden vastgesteld in het BO VSV. Voor het PHO jz is het volgende van belang. De maatregelen voor studiestakers en verzuim voor de Steunpunten lopen door. Die zijn dus gelijk aan het lopende schooljaar. Wel is er extra € 20.000 voor gelijke aanpak 18+. Dat is ten dele dekking voor € 120.000 totale kosten voor de aanpak 18+. De overige € 100.000 komt ten laste van de RMC-reserves. Daarnaast is er per schoolloopbaanteams € 30.000 ter beschikking gesteld (0,5 fte) voor extra inzet vanuit de Steunpunten. Verdere procedure: Geen. Communicatie/voorlichtingsaspecten: Geen. Samenvatting: De afgelopen jaren is het aantal voortijdig schoolverlaters in de regio Rijnmond flink gedaald (22,8% daling: doel was 40%). Desondanks blijft de regio landelijk koploper. Jaarlijks verlaten in de regio Rijnmond ca. 4.300 jongeren zonder startkwalificatie het onderwijs. Het nieuwe vsv-convenant is op 8 maart 2012 ondertekend in het Bestuurlijk Overleg VSV (BO VSV). Het activiteitenplan is 20 april vastgesteld in het BO VSV. De uitgewerkte begroting is op 22 juni in het BO VSV vastgesteld. Op moment van verspreiden moest het BO VSV nog een besluit nemen. Indien dit afwijkt van bovengenoemd akkoord zal het PHO jz daarover worden geïnformeerd.
04 (0) nieuwe VSV-convenant
Voor succes op langere termijn moet het voorkomen van uitval onderdeel zijn van de primaire processen binnen scholen, instellingen en de afdeling RMC/leerplicht van gemeenten. Op dit moment is dit nog onvoldoende het geval. Naast de inzet van de regionale middelen en de prestatiesubsidie moet ook goed gekeken worden naar de reguliere taken van het onderwijs en een goed pedagogisch klimaat in het onderwijs. Het activiteitenplan is opgesteld op basis van de analyse en de geformuleerde uitgangspunten. Deze uitgangspunten staan hieronder weergegeven. 1. Structurele versterking van het onderwijs; 2. Nabijheid (in de klas); 3. Accent op de eerste drie maanden (op het mbo); 4. Maatwerk; 5. Leerling centraal; 6. Samenhang. Het activiteitenplan bestaat uit een samenhangend geheel aan maatregelen en een begroting per jaar voor de komende 3 schooljaren uit de nieuwe convenantsperiode. De maatregelen zijn: 1. Schoolloopbaanteams; 2. Begeleiden naar werk of leer-werktraject; 3. Verzuim en studiestakers; 4. Plusvoorzieningen. Ad 1: Schoolloopbaanteams Schoolloopbaanteams bieden integrale begeleiding aan risicojongeren. Een risicojongere die eenmaal in beeld is, blijft onder monitoring van het loopbaanteam met de mogelijkheid direct de begeleiding te intensiveren als de jongere begint te verzuimen of andere signalen van uitval vertoont. Het loopbaanteam blijft de loopbaan van de jongere volgen tot de startkwalificatie is behaald. Hiermee worden de begeleidingsactiviteiten die nu los van elkaar worden ingezet gebundeld en kunnen ze elkaar versterken. Het onderwijsteam en de school waar de jongere op dat moment onderwijs volgt, blijven in de eerste plaats verantwoordelijk voor hun leerling. Ad 2: Begeleiden naar werk of leer-werktraject In het nieuwe convenant wordt ook rekening gehouden met de leerlingen voor wie een startkwalificatie op niveau 2 te hoog gegrepen is. De bedoeling is, dat deze leerlingen een mbo-1-diploma halen en doorstromen naar de arbeidsmarkt. Indien zij een arbeidscontract van 12 uur of meer hebben, zijn het geen voortijdig schoolverlaters. Er zal intensief worden samengewerkt met de jongerenloketten en de gemeenten (Sociale Zaken). De Wet Werken naar Vermogen waar in de samenvatting en in de notitie opmerkingen over worden gemaakt, is controversieel verklaard. Dit is (voorlopig) van de baan. Ad 3: Verzuim en studiestakers Deze maatregel bestaat uit twee onderdelen: verzuim en studiestakers. In het verzuimprotocol is de aanpak van 18+ gelijk getrokken aan die van 18-. Dat betekent dat ook bij 18-23-jarigen verzuim bij 16 uur ongeoorloofde aanwezigheid wordt gemeld. Daarmee is er een doorgaande lijn in de aanpak van verzuim. In zijn totaliteit zal de verzuimaanpak worden aangescherpt, zowel bij scholen als bij gemeenten. Het onderdeel studiestakers is in sterke mate verbonden met de loopbaanteams. Het gaat om het terugleiden van uitgevallen jongeren door de steunpunten. In deze maatregel zitten ook de zomeracties komen en een no-show 2.0 actie (gekoppeld aan Intergrip). De zomeractie houdt in het opsporen en terugleiden naar school van no-show'ers aan het begin van het schooljaar. Hier zit een verbinding met het Zomeroffensief van het Rotterdamse programma Aanval op Uival.
04 (0) nieuwe VSV-convenant
2
Ad 4. Plusvoorzieningen Er zijn vijf uitgangspunten benoemd waar nieuwe maatregelen in het kader van vsvbestrijding aan moeten voldoen (zie hiervoor bij Uitgangspunten). Specifiek voor de plusvoorzieningen zijn nog 3 aanvullende uitgangspunten toegevoegd: 1. Afbakening doelgroep: plusvoorzieningen zijn voor overbelaste jongeren (jongeren met problemen op twee of meer leefgebieden) die in staat zijn een diploma te halen. Dit betekent ook dat selectie en toeleiding tot de plusvoorzieningen goed geregeld moeten zijn. 2. In de plusvoorzieningen wordt de ontwikkeling van de jongere gevolgd. Effecten van de geboden zorg en ondersteuning kunnen zo in kaart worden gebracht en de bijdrage aan het voorkomen van vsv kan beter aangegeven worden. 3. Plusvoorzieningen moeten aanvullend zijn op de reguliere zorgstructuur op een school. Binnen het thema plusvoorzieningen is het wenselijk dat er naast een aanbod ‘nabij de leerling’ ook een aanbod is ‘buiten de school’. Dit aanbod richt zich op de zware doelgroep: jongeren voor wie het juist wenselijk is als zij uit de bestaande omgeving worden gehaald en daar ook niet meer terugkeren. Deze doelgroep blijft in de plusvoorziening totdat daar een startkwalificatie is gehaald of tot zij doorstromen naar ander onderwijs. Bij de verdeling van de plusmiddelen is het wenselijk de middelen op een dusdanige manier in te zetten zodat recht wordt gedaan aan de vsv-problematiek binnen de regio en vsv-targets gehaald kunnen worden. Om tot een verdeling van plusmiddelen te komen die recht doet aan de problematiek binnen de regio, zowel binnen het mbo als het voortgezet onderwijs, is een verdeelsleutel gemaakt. De voorgestelde verdeelsleutel is gebaseerd op de voorlopige vsvcijfers 2009-2010 van het ministerie van OCW en leerlingpercentages uit apc-gebieden. Dit is gedaan op basis van twee argumenten: allereerst worden middelen daar ingezet waar de overbelasten zich bevinden en het hardst nodig hebben. Ten tweede doet de verdeling recht aan de gehele regio. Toelichting: De aanpak van voortijdig schoolverlaten blijft actueel en noodzakelijk. Met de convenantsmiddelen wordt de aanpak bestendigd. Het is echter wel van belang om van de maatregelen te leren en deze te borgen in de bestaande middelen. De kans is groot dat er na deze periode er geen nieuw convenant wordt afgesloten of dat er toch zeker minder middelen vanuit OCW beschikbaar worden gesteld. Bijlagen: 1. Samenvatting analyse en activiteitenplan. 2. Analyse en activiteitenplan. 3. Begroting vsv-convenant.
04 (0) nieuwe VSV-convenant
3
Regionale aanpak van verzuim De leerling centraal Evaluatie
DB RMC en BO VSV 22 juni Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg 5 juli 2012
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
1 van 23
Inhoudsopgave
1.
Inleiding
3
1.1
Inleiding
3
1.2
Doel en resultaten verzuimaanpak
3
1.3
Opzet evaluatie
3
2.
Evaluatie regionaal verzuimprotocol mbo
4
2.1
Doel evaluatie regionaal verzuimprotocol mbo
4
2.2
Evaluatie verzuimprotocol mbo
4
2.3
Financiële consequenties
7
3.
Pilot locatiegericht inzet
10
3.1
Doelen van locatiegerichte inzet
10
3.2
Doel van de pilot
10
3.3
Opzet pilot
10
3.4
Evaluatie pilot locatiegerichte inzet
11
3.5
Analyse van de urenstaten
14
3.6
Conclusies
14
3.7
Financiële consequenties
15
4.
Bijlage(n)
18
4.1
Overzicht urenstaten
19
4.2
Processchema locatiegebonden inzet
20
4.3
Verzuimprotocol mbo
21
5.
Documentgegevens
23
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
2 van 23
1.
Inleiding
1.1
Inleiding Op 30 juni 2011 is de regionale aanpak van verzuim vastgesteld in het Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg. In deze notitie de evaluatie van de verzuimaanpak. De verzuimaanpak bestaat uit twee onderdelen: het verzuimprotocol mbo en de pilot locatiegerichte inzet. Deze evaluatie ook relevant voor de scholenbesturen, daarom wordt dit onderwerp ook geagendeerd in het Bestuurlijk Overleg VSV op 22 juni. Ongeoorloofd verzuim en spijbelgedrag zijn belangrijke indicatoren van voortijdig schooluitval. Verzuim kan ook duiden op een symptoom van achterliggende problemen. Met een gezamenlijke – alle (regio)gemeenten en het onderwijs – en eenduidige aanpak worden alle jongeren op dezelfde manier behandeld. Bij de regionale aanpak van verzuim is zoveel mogelijk geredeneerd vanuit het bieden van perspectief voor de jongeren, de leerling staat centraal: hoe zorgen we er voor dat jongeren zo snel mogelijk weer naar school teruggaan, waardoor met het afronden van een opleiding zij hun perspectief op de arbeidsmarkt vergroten.
1.2
Doel en resultaten verzuimaanpak Het doel van de aanpak van verzuim is het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters en het daarmee halen van meer Startkwalificaties. De afgeleide doelen ten aanzien van verzuim luiden als volgt: 1.
100% melden van verzuim door scholen;
2.
100% opvolgen van de verzuimmeldingen door scholen en leerplicht.
De resultaten van het project regionale verzuimaanpak zijn: 1.
Een aangescherpt regionaal verzuimprotocol mbo.
2.
Eén doorlopende aanpak voor 16-23-jarigen (behalve waar de wet dat niet toestaat).
3.
Alle verzuimende jongeren in beeld (verbeteren registraties).
4.
Inzicht in de verzuimproblematiek (ontwikkelen monitor en doorontwikkelen rapportages).
5.
Handhavingsinstrumenten voor 18-23 jarigen.
6.
Inzet van leerplichtambtenaren en/of RMC-functionarissen op mbo-locaties waar verzuim het hoogst is.
1.3
Opzet evaluatie De evaluatie is als volgt opgezet. Er zijn twee plenaire evaluatiebijeenkomsten geweest met de verzuimcoördinatoren van de mbo-instellingen, de RMC-subregiocoördinatoren en met leerplichtambtenaren/steunpuntmedewerkers die de regionale pilot locatiegerichte inzet uitvoeren. Daarbij werd zowel het verzuimprotocol mbo als de pilot locatiegerichte inzet geëvalueerd.
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
3 van 23
2.
Evaluatie regionaal verzuimprotocol mbo
2.1
Doel evaluatie regionaal verzuimprotocol mbo Het doel van het regionaal verzuimprotocol mbo is de samenwerking tussen leerplicht, steunpunten en scholen te optimaliseren. In het verzuimprotocol staan werkafspraken over wie wat op welk moment doet. Het doel van de evaluatie is om te kijken of deze werkafspraken door alle partijen worden nageleefd, waar er verbetering wenselijk dan wel noodzakelijk is. Daarnaast wordt gekeken wat er gemist wordt in het verzuimprotocol. Op basis van de bevindingen worden het verzuimprotocol aangescherpt of wordt gekeken of strakke sturing op de uitvoering ervan nodig is.
2.2
Evaluatie verzuimprotocol mbo De evaluatie wordt puntsgewijs weergegeven. Op het einde volgt de conclusie.
Wat loopt goed? Gelijk oproepen voor gesprek
Wat loopt niet goed? Alleen brief sturen bij stap 1 -> communicatie loopt niet altijd goed
Protocol geeft inzicht
Te weinig informatie in melding. De DUO-melding is kwalitatief onvoldoende.
Verzuimmeldingen nemen toe
De werkwijze binnen mbo-instellingen gaat steeds beter. Echter, er is nog steeds een verschil tussen de locaties, zodat er nog geen uniforme werkwijze is.
Verzuim beter in beeld/onder de
Soms geen goede aansturing in de onderwijsinstellingen. De
aandacht
verzuimcoördinatoren krijgen steeds meer grip op het meldgedrag van de mbo-instellingen. Echter, dit verschili nog te veel per locatie. Dit heeft te maken met verschillen in aansturing per locatie.
Actieteam MBO
Sommige gemeenten sturen een brief en sluiten dan de melding direct af, waardoor geen zicht op recidive komt. School geeft ook niet altijd in melding aan dat het om tweede melding gaat. Slechte bereikbaarheid melders in de instellingen. In melding niet altijd duidelijk wie informatie heeft en bellen/mailen kost extreem veel tijd tot er contact is. Ouders worden onvoldoende uitgenodigd en komen vaak niet. Ze zijn vaak slecht op de hoogte van aanwezigheidsbeleid van scholen.
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
4 van 23
Constateringen
Maatregelen/acties
1.
1.
Opleidingen mogen meer aandacht besteden
Opleidingen moeten bij introductie/nieuwe studenten én ouders meer aandacht besteden
aan aanwezigheidsbeleid.
aan aanwezigheidsbeleid en regels van de school hierover. 2.
3.
Verzuimprotocollen zijn binnen de ROC’s niet
2.
overal op elke locatie eenduidig ten aanzien
verzuimprotocollen binnen de ROC’s in het
van ziekte (simulanten) en te laat komen.
kader van ziekte en te laat komen.
Er moet meer gebruik worden gemaakt van
3.
Meldingen zouden in elk geval binnen
Actief communiceren of bestaan en gebruiksmogelijkheden door ROC’s.
waarwasje.nu door onderwijsmedewerkers. 4.
Er moeten duidelijke en uniforme
4.
Het Zadkine heeft een verzuimdocument
onderwijsinstellingen volgens zelfde werkwijze
ontwikkeld, wat met ingang van het nieuwe
en/of door het zelfde ‘type’ medewerker moeten
schooljaar wordt gebruikt. Het STC heeft een
worden gedaan. Er zijn eenduidige
verzuim- en gedragsmodel en stuurt beter op
werkafspraken, maar die worden niet overal
het meldgedrag van locaties.
nageleefd. 5.
Eenduidigheid binnen de ROC’s als het gaat
5.
Instructie over hoe uren te specificeren.
om urenspecificatie bij verzuim. De ene locatie kan alleen percentages melden en de ander werkt nog met papieren registratie. 6.
7.
Als er kortere lijnen zijn met scholen kan er
6.
Locatiegerichte inzet en de schoolloopbaan-
beter maatwerk worden geleverd. Hier is
teams uit het vsv-convenant zorgen voor
behoefte aan.
kortere lijnen.
Het moet voor alle partijen duidelijk zijn wat hun
7.
Strakker sturen door managers leerplicht/RMC en verzuimcoördinatoren/teamleider mbo.
taak is in het verzuimbeleid. Ook moet hier strakker op gestuurd worden. 8.
Brief aan ouders moet wel worden gestuurd.
8.
Aandacht in het proces voor het versturen van
Scholen informeren leerlingen vooraf over deze
de brief aan ouders. Scholen informeren ouders
werkwijze. Overigens komen ook veel ouders
over aanwezigheidsbeleid. Ondanks dat ouders
niet opdagen.
vaak niet op komen dagen, moeten de steunpunten ook de ouders 18+ blijven uitnodigen.
9.
Als aanpak niet helpt en verzuim structureel
9.
Verzuimprotocol naleven.
blijft, moet de school uitschrijven (stap 3 uit de werkafspraken; het dilemma hierbij is wel dat we op deze wijze zelf vsv’ers creëren). 10. ZHE en Rotterdam vinden dat brief bij stap 1 in
10. Verzuimprotocol aanpassen dat leerling gelijk
het verzuimprotocol te weinig effect heeft en
wordt uitgenodigd voor gesprek.
gaan gelijk het gesprek aan (strenger dan het
Randvoorwaarde is dan wel dat de school een
protocol). Er worden nu wel jongeren ten
gesprek met de jongere heeft gevoerd en dat
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
5 van 23
onrechte op gesprek gevraagd omdat melding
de DUO-melding kwalitatief goed is en terecht
onterecht of onvolledig is. NWN stuurt wel brief
is.
en belt dan na of het verzuim is opgelost. Zij vinden dit efficiënter. 11. De ‘infomail’ van Rotterdam met de vraag om
11. Als de kwaliteit van de melden verbetert, is de
meer informatie over de melding roept enorme
infomail niet nodig. Aandacht door het mbo
irritaties op bij medewerkers van de scholen.
voor het proces en de kwaliteit van de melding.
Deze mail komt voort uit het gegeven dat de verzuimmeldingen kwalitatief onvoldoende wordt bevonden om mee uit de voeten te kunnen. 12. Doordat verzuimmeldingen niet volledig zijn en
12. Aandacht voor de uitvoering van de interne
melders (studieloopbaanbegeleiders, mentoren
processen van het mbo op alle locaties en bij
en docenten) moeilijk te bereiken zijn ontstaat
elke opleiding.
er een beweging bij gemeenten (Rotterdam) wat er toe leidt dat er wordt afgeweken van het protocol (bv: infomail). 13. Schoolinterne proces wordt vaak niet goed
13. Zie bovenstaande punt.
gevolgd waardoor melding te laat komt of school nog geen acties heeft genomen als gemeente al gaat handelen. Met name in Rotterdam en ZHE gebeurt dit door overslaan eerste brief. 14. Scholen willen een ‘stevig’ gesprek bij de
14. RMC en scholenveld gaan in overleg over het
Steunpunten voor 18+ ers. Niet weer opnieuw
aanscherpen van de aanpak van 18+. Ook de
hele traject van gesprekken en voordeel van de
preventieve verzuimaanpak (voorafgaande aan
twijfel wat op school ook al is gedaan. Dit
de DUO-melding bij 16 uur) wordt
ontstaat omdat de informatievoorziening ten
aangescherpt. Ook locatiegerichte inzet en de
aanzien van de verzuimmelding vaak
schoolloopbaanteams
ontoereikend is om op basis van ‘sluitende bewijslast’ een gesprek met de verzuimer aan te gaan. Het gaat hier over de effectiviteit van de aanpak bij 18-23-jarigen. 15. Tekst bij stap 3 zou moeten worden aangepast
15. Voorstel wordt verwerkt in het verzuimprotocol.
in: jongere kán worden uitgeschreven. 16. De scholen constateren dat niet elke
16. Leerplicht en RMC gaan werken aan
medewerker leerplicht/RMC dezelfde
gelijktrekken casesafhandeling. In Rotterdam is
casesafhandeling heeft.
reeds gestart met casuïstiek besprekingen. Op 18 juni is er een regionale conferentie als start voor een betere regionale afstemming.
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
6 van 23
17. Nog niet al het verzuim wordt gemeld, blijkens
17. Het 100% melden door scholen is een blijvend
het nog steeds toenemende aantal
aandachtspunt. De meldingen nemen fors toe,
verzuimmeldingen.
maar er is ook een afvlakking van de stijging te zien. De toename van het aantal meldingen is te wijten aan het beter melden door scholen en niet aan een toename van verzuimende jongeren. Rotterdam heeft een samenwerkingsovereenkomst met de Inspectie van het Onderwijs afgesloten. Rotterdam voert sinds maart regelmatig schoolcontroles die in naam van de Inspectie toetst op uitvoering van de leerplichtwet. Gekeken wordt of dit regionaal kan worden verbreed.
2.3
Financiële consequenties Samenvatting financiële consequenties: Begroting schooljaar 2011-2012:
€ 111.010
Prognose realisatie SJ 2011-2012:
€ 118.930 (binnen maximaal bedrag begroting van € 120.000)
Begroting SJ 2012-2013
€ 120.000 (waarvan € 20.000 uit het vsv-convenant).
De totaalbegroting voor de het verzuimprotocol Verzuimprotocol was maximaal € 120.000 voor het schooljaar 2011-2012. Dit wordt eenmalig gedekt uit de RMC-reserves. Het gaat dan om dekking voor de gelijke behandeling van 18-23-jarigen aan leerplichtigen. Ook bij 18+ wordt verzuim bij 16 uur gemeld. De begroting staat hieronder.
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
7 van 23
Verzu im protocol: 18-23 jarigen eerder in proces
1.754 242 149 168 2.313
Kosten pilo t (sep-aug): 1 j aar
15% 15% 15% 15%
Ko sten fte fsk 9 per jaar
3 3 3 3
Verwachte toename capaciteit in fte
Verwachte toename capaciteit (uren)
T oenam e 15% (eerder in proces)
3.898 537 331 373
Capaciteit LP (ur en ) per ver zuimm elding
Pr ogno se aantal verzu im meld ingen per gem eente 18-23 m et gro ei: % zie o nder
Gemeente/Steunp unt J ongerenlok et Rotterdam Steunpunt N WN Steunpunt Z HE Steunpunt R ZO (Jonge Krijger) To taal
1,40 0,19 0,12 0,13 1,85
€ € € €
60.000 60.000 60.000 60.000
Te onttrek ken uit reserves (afgerond)
€ 84.204 € 11.600 € 7.144 € 8.062 € 111.010 € 120.000
Basisjaar is 2009-2010 Percen tage g roei gebaseerd o p cijfer s sep 10 t/m ap ril 11 Leeftijd 18-23 2010-2011 2011-2012 1,15 RDAM 1,35 NW N 1,70 ZH E 1,40 1,28 RZ O Cursief is s chatting, geen gegev ens besc hik baar
1,35 1,35 1,35
De realisatie is als volgt. Het overzicht betreft het aantal verzuimmeldingen per 18-23-jarigen. De daadwerkelijk afrekening vindt plaats op daadwerkelijk gerealiseerde verzuimmeldingen. Hieronder staat een extrapolatie op basis van het aantal verzuimmeldingen t/m april. De berekening is gebaseerd op 10 maanden (juli en augustus niet) oftwel het aantal verzuimmeldingen t/m april gedeeld door 8 en dan vermenigvuldigd met 10.
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
8 van 23
Subregio
# verzuimmeldingen SJ 2011-2012 t/m april
RZO
Extrapolatie naar hele schooljaar (t/ m juni)
451
564
ZHE NWN RDAM
259 679 3.015
324 849 3.769
Totaal
4.404
5.505
Subregio
# verz uimmel dingen SJ 2010-2011
% toename
# verzuimmeldingen
SJ 2011-2012 (prognose) 357 564 249 324
RZO ZHE NWN RDAM
2.541
525
849 3.769
Totaal
3.672
5.505
57,9% 30,0% 61,7% 48,3% 49,9%
Verzu im protocol: 18-23 jarigen eerder in proces: REALISATIE op basis van extrapolatie Kosten pilo t (sep-aug): 1 jaar
Ko sten fte fsk 9 per jaar
Verwachte toename capaciteit in fte
Verwachte toename capaciteit (uren)
T oenam e 15% (eerder in proces)
Steunpunt R ZO (Jonge Krijger) To taal
Capaciteit LP (ur en ) per ver zuimm elding
o nder
J ongerenlok et Rotterdam Steunpunt N WN Steunpunt Z HE
Pr ogno se aantal verzu im meld ingen per gem eente 18-23 m et gro ei: % zie
Gemeente/Steunp unt
3.769 849 324
3 3 3
15% 15% 15%
1.696 382 146
1,36 € 0,31 € 0,12 €
60.000 60.000 60.000
€ € €
81.410 18.338 6.998
564
3
15%
254 2.478
0,20 € 1,98
60.000
€ 12.182 € 118.930
De realisatie overschrijdt de begroting, maar blijft binnen het maximale plafond van € 120.000. Voor het schooljaar 2012-2013 blijft het maximale bedrag € 120.000. Hiervan komt € 100.000 ten laste van de RMCreserves en € 20.000 uit het vsv-convenant. Er was aanvankelijk afgesproken dat de bijdrage eenmalig uit de RMC-reserves zou zijn. Daarom is niet gekozen om het bedrag te verhogen, maar om het gelijk te houden. De bijdrage uit de reserves neemt wel af.
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
9 van 23
3.
Pilot locatiegericht inzet
3.1
Doelen van locatiegerichte inzet Het doel is van locatiegerichte inzet is tweeledig: het terugdringen van verzuim en het verbeteren van de verzuimmeldingen (zowel kwalitatief als kwantitatief). Het doel wordt als volgt bereikt. 1.
Meldingen worden sneller opgepakt en op locaties. Daarmee is er ook meer zichtbaarheid op de locaties wat een preventieve werking heeft.
2.
Er wordt zoveel mogelijk gestreefd naar preventief contact met de jongere die begint met spijbelen zelfs als er nog geen formele melding is (dus voorafgaand aan 16 uur verzuim). De school heeft echter wel zelf een inspanningsverplichting om zelf preventieve acties in te zetten. We doen dus niets als school niet zelf een gesprek heeft gevoerd. Behalve natuurlijk als de leerling er zelf om vraagt. Daarnaast wordt er voorlichting gegeven aan zowel studenten als docenten.
3.
Het beter organiseren van de verzuimaanpak op deze locaties. Er zijn korte lijnen met studieloopbaanbegeleiders, mentoren en de interne zorgstructuur op de betreffende locatie.
4.
Inhoudelijk betere meldingen vanuit deze locaties. Aanspreken van scholen op meldingsgedrag (100% melden) en op kwaliteit van de melding gebeurt door de toezichthouders van de gemeenten. De locatiemedewerker heeft hierin een voorlichtende rol naar scholen (bv over de rol van de Onderwijsinspectie). De locatiemedewerker heeft een informerende rol naar leerplicht (signaal).
5.
3.2
Uniforme regionale aanpak van verzuim door leerplichtambtenaren en steunpuntmedewerkers.
Doel van de pilot Het doel van de pilot is derhalve te kijken of locatiegerichte inzet daadwerkelijk een verbetering van de aanpak van schoolverzuim is en om inzicht te krijgen in de toename van het aantal meldingen. Niet alle bovenstaande punten kunnen worden geëvalueerd. Zo is het werkproces in de pilot bijvoorbeeld weinig efficiënt omdat er geen gekoppelde systemen zijn. Dat betekent een omslag werkproces met veel emailverkeer.
3.3
Opzet pilot Locatiegerichte inzet in de pilotfase betekent het volgende: 1.
Met ingang van het nieuwe schooljaar 2011/2012 inzet op 6 mbo-locaties (drie pilotlocaties in Rotterdam en per subregio één locatie). Voorwaarden waren dat de verzuimregistratie en organisatie op scholen in de basis op orde zijn.
2.
Op elke locatie worden verzuimende jongeren in behandeling genomen ongeacht woongemeente binnen de grenzen van de RMC-regio Rijnmond. Het gaat dan specifiek om de first offenders. Firstoffenders zijn leerlingen die voor het eerst op het mbo verzuimgedrag vertonen.
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
10 van 23
3.
Als er een handhavingsmaatregel wordt opgelegd, dan wordt deze opgelegd door de ambtenaar uit de woongemeente van de jongere. Als dit een andere woongemeente is dan gemeente waar de locatie is, dan geeft dan de ambtenaar op locatie dit door aan de ambtenaar uit de woongemeente die de maatregel oplegt. Dit geldt alleen voor jongeren binnen de grenzen van de RMC-Regio Rijnmond. Een goede samenwerking tussen gemeenten en steunpunten is van groot belang. Er moet altijd een terugkoppeling plaatsvinden naar respectievelijk de woongemeenten en de steunpunten.
3.4
Evaluatie pilot locatiegerichte inzet Er wordt allereerst een ronde langs de 6 pilotlocaties gegaan. Daarna volgen wat algemene bevindingen en maatregelen. 1.
Zadkine Sikkelstraat: a.
De kwaliteit van de meldingen is onvoldoende maar niet beter of slechter dan op andere locaties zonder pilot.
b.
Er is een betere samenwerking ontstaan tussen studieloopbaanbegeleider en leerplichtambtenaar.
c. 2.
Er wordt soms te laat gemeld.
STC Waalhaven: a.
Er wordt goed gemeld en controlelijsten gemaakt, maar het Jongerenloket vindt de kwaliteit van de meldingen onvoldoende.
3.
b.
Er is één persoon verantwoordelijk voor het melden van verzuim.
c.
Er is een duidelijk procedure binnen de locatie.
Albeda Rosestraat: a.
Er wordt goed gemeld, omdat het een voortzetting van een bestaande Rotterdamse locatiegerichte inzet betreft.
b.
Het aantal meldingen is gestegen en er zijn controlelijsten.
c.
De buitengemeenten pakken echter de meldingen toch zelf op, waardoor de effecten van regionalisering van de pilot niet zichtbaar zijn.
d. 4.
Contact met de opleiding is goed.
Edudelta Barendrecht: a.
Het protocol werd aanvankelijk niet goed nageleefd en de organisatie van de locatie liet veel te wensen over waardoor de pilot niet goed van de grond kwam. Na een goed gesprek zijn er duidelijk afspraken gemaakt.
5.
b.
De doelgroep is niet juist gekozen: op deze locatie BBL.
c.
De medewerker op locatie krijgt een lijst met verzuimmeldingen van de locatie.
d.
Samenwerking met gemeenten kan beter (weinig first offenders worden doorgezet).
STC Brielle: a.
Het aantal meldingen is verdubbeld en korte lijnen zorgen voor goede samenwerking (o.a. beter contact met docenten).
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
11 van 23
b.
Het Steunpunt krijgt een duidelijk gezicht op de school.
c.
De pilotmedewerker heeft veel tijd besteed aan het ‘heropvoeden’ van de locatie en moet hierin blijven investeren om effect te bewerkstelligen. Het aantal begrote uren wordt ruim overschreden.
d. 6.
Verzuim is beter in beeld.
Albeda Schiedamseweg: a.
Er wordt goed gebruik gemaakt van de medewerker (ook preventief) en het aantal meldingen is verveelvoudigd.
b.
De kwaliteit van de meldingen, de zorgstructuur en het meldgedrag verschilt per opleiding.
c.
Er is goede samenwerking opgebouwd en er worden wekelijks controlelijsten aangeleverd.
d.
Er wordt een grote meerwaarde ervaren van eveneens deelnemen aan de ZAT’s (vanuit pilot ZAT’s mbo NWN).
e.
Het verzuim is inzichtelijker.
f.
Voorlichting heeft verzuim op de locatie op de kaart gezet.
Wat loopt goed?
Wat loopt niet goed?
Controlelijsten
Contact met buitengemeenten (buiten de subregio).
Korte lijnen (Steunpunt/leerplicht krijgt een gezicht).
Locaties vergeten in melding te zetten dat ze pilotlocatie zijn waardoor de woongemeente(n) geen prikkel heeft om een first offender door te zetten.
Samenwerking Rotterdam en NWN ( locatie
First offenders soms middels brief afgehandeld
Schiedamseweg te Schiedam, betreffende de
(discrepantie verzuimprotocol – afspraken regiopilot
afhandeling van Rotterdamse firstoffenders).
om gesprek aan te gaan).
Aantal meldingen stijgt
LPA’s van de woongemeenten, m.u.v. Rotterdam en Schiedam (weten niet van de pilot en) sturen first offenders niet/nauwelijks door ter afhandeling van de pilotlocaties. Op de Rotterdamse locaties zijn daardoor nog maar handvol regioleerlingen afgehandeld.
Sinds november zijn alle (44) verzuimmeldingen van
Terugkoppeling is te vrijblijvend waardoor meldingen
Rotterdamse first offenders doorgestuurd naar een
blijven openstaan
van de locaties buiten Rotterdam
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
12 van 23
Constateringen
Maatregelen/acties
1.
1.
Geen locatiegerichte inzet op locatie met veel
Geen locaties kiezen met veel bbl’ers of alleen inzetten op de bol’ers.
BBL-leerlingen. Dit werkt niet omdat veel leerlingen op de werkplek zijn. 2.
De verwachtingen moeten wederzijds beter
2.
Structureel de samenwerking evalueren en verwachtingen naar elkaar uitspreken.
worden gemanaged. Door onrealistische verwachtingen ontstaan irritaties en misverstanden. 3.
Regelmatig op de locatie evalueren met alle
3.
Zie hierboven.
4.
Dat is inderdaad zonde. In de huidige
betrokkenen vergroot kennis en draagvlak. 4.
Bij recidive na eerste gesprek is overdragen zonde. Je hebt dan afspraken gemaakt met een
werkafspraken is het wel de afspraak. Ook als
jongere en relatie opgebouwd, waardoor het
akkoord wordt gegeven op een verlenging van
niet effectief en niet efficiënt is om de zaak over
de pilot, blijft deze afspraak gehandhaafd.
te dragen aan een nieuw iemand bij woongemeente of Steunpunt. 5.
Gesprekken samen met iemand van school
5.
Dit is ook geconstateerd bij de evaluatie van
voeren heeft grote meerwaarde is de ervaring.
het verzuimprotocol. Korte lijnen en
De school kan zo de eigen deskundigheid
intensievere samenwerking is de sleutel tot
vergroten en verzuimaanpak verbeteren.
succes. Dat is ook de intentie van de locatiegerichte inzet en vanuit het vsvconvenant ook van de schoolloopbaanteams.
6.
Als een LPA besluit een melding zelf op te
6.
De onderlinge communicatie tussen pilot en
pakken (omdat het geen first offender is),
regiogemeenten, steunpunten krijgt aandacht.
zouden ze dit ook moeten laten weten, zodat je
Daarnaast moeten er ook termijnen komen voor
niet op de melding zit te wachten n.a.v. de
het terugmelden.
controlelijst. 7.
De indruk bestaat dat niet alle first offenders
7.
Strakker monitoren of woongemeenten first
worden doorgezet door de woongemeenten
offenders doorsturen naar de pilotlocaties.
naar de pilotlocaties.
Indien woongemeente in gebreke blijft zaak met ‘naam en rugnummer’ escaleren naar subregiocoordinator. Ook moeten de scholen volgens afspraak in de DUO-melding zetten dat het een pilotlocatie betreft zodat de woongemeente dat meer alert op kan zijn. Subregiocoordinatoren brengen pilotafspraken nogmaals onder de aandacht van de (afdelingen leerplicht/steunpunten van de gemeenten.
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
13 van 23
8.
De urenstaten (tijdschrijven) geeft het inzicht dat op de diverse locaties de inzet uiteenloopt.
8.
De urenstaten bespreken met alle betrokkenen. Op basis van de bevindingen de richtlijnen voor de inzet aanscherpen.
3.5
Analyse van de urenstaten Elke locatiemedewerker heeft zijn of haar uren wekelijks verantwoord in een tijdschrijfformulier: de urenstaat. Het totaaloverzicht is in paragraaf 4.1 te vinden. Op basis van de urenstaten ontstaat het volgende beeld: 1.
Ca. 51% van de uren op locatie is besteed aan algemene uren. Dan gaat het over voorlichting aan medewerkers, voorlichting aan ouders, voorlichting aan leerlingen, deelname aan ZAT, aanspreken school op verzuimadministratie, intern overleg met leidinggevend. Van deze 51% is bijna de helft (46%) besteed aan overig overleg met locatie. Dat is wel opvallend. Er moeten goede afspraken gemaakt worden over welke uren we globaal aan wat besteden. Er moet meer in 1 lijn worden gehandeld, voor zover locatiespecifieke verschillen dat mogelijk maken.
2.
Ook is opvallend dat met name de pilot in ZHE fors uren heeft gemaakt in de algemene taken (37% van het totaal op dit onderdeel). RZO en NWN volgen met ongeveer 20 à 25%. De drie pilotlocaties in Rotterdam hebben op dit onderdeel veel minder uren geschreven.
3.
Er zijn op basis van de DUO-verzuimmeldingen 188 uur aan gesprekken met jongeren binnen de eigen subregio gevoerd tegenover 54 uur buiten de eigen subregio. Dat is een verhouding van ongeveer 80/20%. De uren zijn niet overal goed bijgehouden. Gesprekken duurden meestal 45 min aan 60 minuten. Grofweg kan gesteld worden dat er bij in totaal 242 uur aan gesprekken en ongeveer 200 verzuimmeldingen moeten zijn geweest. Met uitzondering van het STC konden de pilotlocaties dit niet aanleveren.
4.
Binnen eigen subregio is de verhouding 16-17 / 18-23-jarigen ca. 35/65%. Erbuiten is de verhouding 30/70%. Ongeveer gelijk. Wel opvallend is dat dit voornamelijk vooral bij de pilotlocaties in Rotterdam is. Bij de andere subregio’s is het ongeveer 50/50%.
5.
Preventieve gesprekken (zonder DUO-melding) waren er ook. Dat is in totaal ca. 25 uur. Dit waren
6.
Verslaglegging en mailverkeer verschilt ook per subregio. NWN en RZO hebben daar ongeveer 20
vooral gesprekken met jongeren uit de eigen subregio (verhouding 80/20%). uur aan besteed. ZHE 10 uur. Rotterdam met drie locaties in totaal 2 uur.
3.6
Conclusies Dit zijn de belangrijkste conclusies uit de evaluatie: 1.
De indruk bestaat dat het verzuim niet wordt ingeperkt door locatiegerichte inzet en uitval dat uitval ook niet wordt verminderd. Het aantal verzuimmeldingen neemt wel toe. Op de pilotslocaties is de verzuimaanpak meer gaan leven.
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
14 van 23
2.
Belangrijkste knelpunten zijn de mogelijkheden voor de medewerkers op de scholen (capaciteit, middelen, aansturing, etc.) en de organisatie binnen de scholen. Medewerkers willen wel graag maar krijgen onvoldoende de mogelijkheid om aan afspraken te voldoen.
3.
Het belangrijkste winstpunt is, dat door de inzet van de medewerkers op locatie het verzuimbeleid binnen de teams beter wordt vormgegeven. Goede samenwerking tussen de scholen en de Steunpunten zou een belangrijk doel van de pilot moeten zijn.
4.
De medewerkers uit Rotterdam hebben het gevoel dat niet elke regiogemeente het goed oppakt.
Op basis daarvan moet gekozen worden of de pilot wordt voortgezet en in welke vorm. Het voorstel is om de pilot voort te zetten t/m december onder dezelfde voorwaarden met de volgende redenen: 1.
Vanuit het vsv-convenant wordt gestart met schoolloopbaanteam. Dan kan worden gekeken hoe
2.
De randvoorwaarden voor locatiegerichte inzet zijn niet nog uitgewerkt. De prioriteit heeft de
deze teams zich exact gaan verhouden tot de locatiegerichte inzet. afgelopen maanden gelegen bij het vormgeven van het convenant. Met het verlengen van de pilot wordt hier extra lucht gecreëerd. 3.
Gezien de opstartproblemen op enkele locaties is de evaluatie relatief kort. Met een verlenging kan ook meer gezegd worden over nut en noodzaak van locatiegerichte inzet.
Daarvoor moet wel aan de aanbevelingen vorm worden gegeven. Voor wat betreft de regionale inzet is bekendheid bij de regiogemeenten en de wil om eraan mee te werken door regionale leerplichtambtenaren van belang. Ook is afbakening van taken op de begrote uren van belang om overschrijdingen te voorkomen (zie financiële consequenties).
3.7
Financiële consequenties Samenvatting financiële consequenties: Begroting schooljaar 2011-2012:
€ 59.904
Prognose realisatie SJ 2011-2012:
€ 32.000 (binnen begroting)
Begroting verlenging sep-dec 2012
€ 15.000
De onderstaande begroting is vorige jaar opgesteld. Daarbij is uitgegaan van ca. 0,19 fte inzet voor de locaties in Rotterdam en RZO. Voor de locaties in NWN en ZHE is 0,12 fte begroot. Daarbij heeft ZHE aangegeven dat ruimschoots te overschrijden. Op zich was daar ruimte voor, maar bij het vervolgtraject moet goed gekeken worden naar welke inzet er precies op een locatie wordt gegeven en de uren niet als richtlijn maar als gemiddeld kader mee te geven.
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
15 van 23
Lo catiegebon den in zet
j aar
Kosten pilot (sep-aug): 1
K osten fte fsk 9 per jaar
Verwachte benodigde cap aciteit in fte
Verwachte benod igde cap aciteit (u ren)
Capaciteit LP (u ren) per ver zuimm elding
Percen tage (schatting) fir st offenders
T otaal aantal verzui mm eldi ngen
Pilotlocatie 1. NWN, Albeda Schiedamseweg 2. RZO
60 100
80% 80%
3 3
144 240
0,12 € 0,19 €
60.000 60.000
€ €
6.912 11.520
3. ZHE, ST C Brielle 4. RDAM, STC Waalhaven
60 100
80% 80%
3 3
144 240
0,12 € 0,19 €
60.000 60.000
€ €
6.912 11.520
5. RDAM 6. RDAM
100 100
80% 80%
3 3
240 240
0,19 € 0,19 €
60.000 60.000
€ €
11.520 11.520
To taal Afgerond
520
€ €
59.904 70.000
nog geen data omdat pilotloc aties nog niet bekend zijn. Randv oorwaarde: 100 is m axim aal aant al verz uimm eldingen
De realisatie t/m maart 2012 is als volgt: In totaal is er 662,15 uur over de 6 pilots gerealiseerd t/m maart 2012. Dat is een periode van 30 weken (van week 35 in 2011 t/m week 14 in 2012) . Per week is er dus gemiddeld 22,07 uur besteed over de 6 locaties. Dat is per week gemiddeld 3,68 uur.
Van april t/m 1 week juli komen daar 14 weken bij. Als uitgangspunt wordt 4 u/w genomen. Dat is in totaal: 56 uur per locatie. Over de 6 locaties: 336 uur. Extrapolerend tot het eind van het schooljaar komt het totaal van de pilots op ongeveer 336+662,15=998,15 uur is afgerond 1.000 uur. De omrekening naar fte en kosten staat hieronder. Hierbij wordt alleen uitgegaan van het totaal. Conclusie is dat we binnen het budget blijven. De kosten per pilotlocatie voor het lopende schooljaar worden verrekend met de subregio’s voor de daadwerkelijk gerealiseerde uren. De begroting voor de verlenging van de pilot t/m december 2013 is op basis van een vast aantal uren per locatie 4,5 uur gemiddeld per week. Dat komt neer op het volgende. 4,5/36 fte à € 60.000 van september t/m december (4 maanden = 1/3 jaar). Dat is inclusief vakanties. Dat is in totaal € 2.500 per pilotlocatie. In totaal met 6 locaties: € 15.000. Dekking zijn de RMC-reserves. Het invullen van de urenstaten blijft wel noodzakelijk omdat hierop de analyse plaatsvindt en ook de verantwoording voor de accountant is.
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
16 van 23
Gerealiseerde kosten augustus 2011 - maart 2012 0,10 3,68 uren week /36 uur €
60. 000 kos ten 1 fte per jaar 0,58 deel v an het jaar (30 wkn (wk 35 t/m wk 13) gedeeld door 52 wkn)
€ €
3. 538 gemiddelde kosten per locatie 21. 231 totaal ov er 6 locat ies
Inschatting kosten april - 1e week juli 2012 0,11 4 uren week/36 uur €
60. 000 kos ten 1 fte per jaar 0,27 deel v an het jaar (14 wkn (wk 14 t/m wk 27) gedeeld door 52 wkn)
€
1. 795 gemiddelde kosten per locatie
€
10. 769 totaal ov er 6 locat ies
€
32. 000 Totale k osten geextrapoleerd
€
59. 904 Oorspronkelijke begroting (met een maximum van € 70.000)
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
17 van 23
4.
Bijlage(n) 1.
Overzicht urenstaten
2.
Processchema locatiegebonden inzet
3.
Verzuimprotocol mbo (werkafspraken)
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
18 van 23
Overzicht urenstaten De pilotlocaties hebben per week urenstaten bijgehouden. Hierbij het totaaloverzicht van augustus 2011 t/m april 2012.
1 2 3 4 5 6
Totaal
Totaal aantal uur
Intern overleg (met bv je leidinggevende of regiocoördinator
Overige overleg met locatie
Aanspreken school op verzuimadministratie (incl. voorbereiding)
Deelname aan ZAT (incl. voorbereiding)
Voorlichting aan groep leerlingen (incl. voorbereiding)
Voorlichting aan groep ouders (incl. voorbereiding
Algemeen: taken uitgedrukt in aantal uur
Voorlichting aan medewerkers school (incl. voorbereiding)
4.1
NWN RZO ZHE RDM: Zadkine RDM: STC RDM: Albeda
0 5,5 11 0 0 0
3 0 16 0 0 0
1 0 12 7,5 8 4
12 0 12,5 0 0 6
13,5 10 14,5 2 6 0
23 43,5 62 7 16 2,5
13,5 28 0 0 0 2
66 87 128 16,5 30 14,5
Totaal
19
19
32,5
30,5
43,5
157
43,5
342
342
Jongere (individu) Gesprek jongere (DUO-melding)
Binnen regio Leeftijd
Totaal Binnen
Buiten regio
16- 17
18-23
22 1 5,4 41 69,4
15,25 3,75 3,25 96,5 118,75
16-17
Buiten
18-23
Reg io's
1 NWN 2 RZO 3 ZHE 4 RDM Totaal
7,5 4,25 0 3 14,75
14,5 6 1 18 39,5
37,25 4,75 8,65 137,5 188,15
22 10,25 1 21 54,25
242,4
Jongere (individu) Preventief gesprek (geen DUO-melding)
Binnen regio Leeftijd
Totaal Binnen
Buiten regio
16- 17
18-23
16-17
18-23
4 0 3 6,5 13,5
1,75 0 3,75 1,5 7
2 0 0 0 2
0 1,5 0,75 0 2,25
Buiten
Regi o's
1 NWN 2 RZO 3 ZHE 4 RDM
NWO Verslaglegg ing en m ailverkeer woongem eente
RZO 21,5
ZHE 19,25
RDM 10,25
5,75 0 6,75 8 20,5
2 1,5 0,75 0 4,25
24,75
Totaal 2
53
53
Totaal generaal
662,15
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
19 van 23
4.2
Processchema locatiegebonden inzet
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
20 van 23
4.3
Verzuimprotocol mbo
Werkafspraken verzuim: melden en behandelen Verzuim is een voorportaal van uitval. Het is daarom belangrijk om al het verzuim goed in beeld te hebben. Het doel is dat ook dat scholen 100% van het verzuim melden en dat de gemeenten en steunpunten 100% van de meldingen oppakken. Hieronder staan de aangepaste werkafspraken. We onderscheiden vier stappen. Bij elke stap worden er meer personen en instanties ingezet bij het voorkomen van verder verzuim en indien nodig het aanpakken van de oorzaken van het verzuim. Er is nog een stap 5: dat is de start van de procedure bij recidive. Aandachtspunten: 1. Er zijn echter ook jongeren die niet in gesprek zijn met de school en gestopt lijken te zijn met de opleiding. Dan kunnen deze stappen niet worden gevolgd. Deze groep verzuimende jongeren wordt direct gemeld! 2. Er is altijd sprake van een individu. Per individu kunnen tussen scholen en gemeenten/steunpunten specifieke afspraken worden gemaakt over passende maatregelen binnen de kaders van het protocol. 3. Verzuim melden is een wettelijke verplichting. Volledig melden is belangrijke voorwaarde voor een adequate en efficiënte aanpak van een melding. De scholen zorgen voor een kwalitatief goede verzuimmelding. De gemeenten en steunpunten zijn verantwoordelijk voor het oppakken van de melding. Leeswijzer: abc zwarte tekst: voor iedereen abc blauwe tekst: voor leerplichtigen abc oranje tekst: voor niet-leerplichtigen zonderstartkwalificatie
Stap 1
2
3
De situatie
De actie van de opleiding
De actie van de gemeente
Er is ongeoorloofd verzuim geconstateerd. Er is hier sprake van als een leerling al dan niet aaneengesloten 16 uur ongeoorloofd verzuimt.
• Bij verzuim binnen de 16 uur wordt een preventieve actie opgestart. Er volgt een gesprek met de leerling op school, er gaat een brief naar huis. • Bij ongeoorloofd verzuim wordt direct een melding gemaakt. 16-23-jarigen worden volledig gemeld bij de DUOVerzuimloket.
• Ouders of verzorgers van 16- en 17jarigen krijgen een brief van Leerplicht. • De 18-23- jarige krijgt een waarschuwingsbrief en heeft 5 werkdagen om afspraken te maken met school. Tevens gaat er een brief naar de ouders. • Er volgt een terugkoppeling naar school.
Het verzuim is binnen twee weken na de melding niet opgelost.
• Er volgt een uitgebreider gesprek met mentor en met ouders. • Er worden afspraken gemaakt, schriftelijk vastgelegd. • Er volgt een tweede melding bij de DUO-Verzuimloket voor 16-23-jarigen. • Indien nodig schakelen scholen de zorgstructuur (incl. ZAT) in. Inspanningsverplichting om de jongeren op school te houden (bv. andere opleiding, andere locatie, hulpverlening, etc.)
Het verzuim is binnen vier weken vanaf eerste melding niet opgelost.
• Leerplicht, RMC-functionaris en school werken samen aan een oplossing voor de 16-23-jarigen (actieteam mbo) met een warme overdracht van met name bij 18-23-jarigen. • Een jongere van 16 en 17 jaar mag nooit worden uitgeschreven zonder overleg met leerplichtambtenaar Uitzondering hierop zijn genoemd in de wet. • De jongere van 18 tot 23 jaar wordt in overleg met de RMC-functionaris uitgeschreven. Bij wettelijke termijn van 5 weken totaal verzuim moet de jongere uitgeschreven worden anders ontvangt
• 16- en 17-jarigen komen met ouders of verzorgers op gesprek bij een leerplichtambtenaar. De leerplichtambtenaar legt daar waar mogelijk een PV of Halt-straf op. • 18-23-jarigen komen op gesprek bij een RMC-functionaris. Ouders/ verzorgers worden uitgenodigd. • Bij inzet van een ambtenaar op mbolocatie worden de gesprekken gehouden op locatie. • Bij “niet opdagen” volgt live-contact door leerplicht of RMC-functionaris: telefonisch of huisbezoek. • Er volgt een terugkoppeling naar school. • Afhankelijk van de casuïstiek krijgt een 16- of 17-jarige een vrijstelling, met mogelijk een doorverwijzing naar het RMC-steunpunt. • De 18-23-jarige wordt uitgeschreven en wordt in de RMC vsv-procedure opgenomen.
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
21 van 23
deze ten onrechte studiefinanciering en bouwt hij schuld op.
(4)
De RMC vsv-procedure. De jongere (18-23-jarig) is uitgeschreven. De RMC regioregistratie onderzoekt beschikbare gegevensbestanden en vraagt via een brief naar de dagbesteding van de jongere.
• De RMC-steunpunten nodigen de jongere uit, sporen deze zonodig op. • In overleg met de jongere - en zo mogelijk de vorige school - bespreking van een mogelijke vervolgactie. • De RMC-functionaris zoekt naar dagbesteding, werk of een traject naar werk.
Het behandelen van (uitgeschreven) voortijdig schoolverlaters is een al langer in de regio Rijnmond bestaande procedure, ingericht door de RMC, en staat bekend als ‘RMC kwaliteitsafspraken’.
e opleiding De actie van de gemeente -- BIJ RECIDIVE – (5)
Een jongere begint na een aanvankelijke succesvolle terugkeer in de schoolbanken wederom te verzuimen. Er is hier sprake van als een leerling 16 uur ongeoorloofd verzuimt. Eerder melden mag.
• Steek in bij stap 2 van de procedure. • Scholen kunnen in de melding aangeven wat ze een wenselijke actie vinden. • Bij “niet opdagen” volgt live-contact door leerplicht of RMC-functionaris: telefonisch of huisbezoek.
• Steek in bij stap 2 van de procedure. Echter sneller dwangmiddelen toepassen. • Er volgt een terugkoppeling naar school.
Er is sprake van recidive als een jongere 2 of meerdere keren in het verzuimproces terecht komt. Verzuimprotocol versie d_14
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
22 van 23
5.
Documentgegevens Basisgegevens Korte omschrijving
Regionale aanpak van verzuim behelst het terugdringen van verzuim op mbo’s met als doel het voorkomen van voortijdige schooluitval. Verzuim is een belangrijke indicator van voortijdig schoolverlaten.
Bestuurlijk opdrachtgever
Voorzitter PHO jz: Hugo de Jonge
Ambtelijk opdrachtgever
Directeur JOS: Ton Quadt
Gedelegeerd opdrachtgever
Afdelingshoofd Jeugd JOS: Richard Scalzo
Projectleider
Beleidsadviseur: Marco de Waal
E-mail projectleider
[email protected]
Telefoon projectleider
06 22 060 186
Notitie
Dit stuk is gezamenlijk met de subregiocoördinatoren opgesteld.
Versiehistorie notitie Nr. 01 02 03 04
Datum 16-05-2012
14-06-2012
Status Concept Concept Concept Definitief concept
Aard van de wijziging Documentinitiatie. Aanpassen RMC-regiegroep+ Begroting toegevoegd. Status naar definitief concept
Distributiegegevens notitie Nr. 01 02 03 04 04
Verstuurd aan RMC-regiegroep+ en RMC-subregiocoördinatoren RMC-subregiocoörd. en verzuimcoördinatoren mbo RMC-subregiocoördinatoren DB RMC Bestuurlijke Overleg VSV
Gevraagde actie* advisering advisering advisering Besluitvoorbereidend PHO jz Informatie en advisering
*Ter informatie, advisering, meningsvorming, besluitvorming
Documentnaam
Datum PHO jz
Pagina
20.2 Evaluatie regionale verzuimaanpak
5 juli 2012
23 van 23
Overleg:
Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg / Algemeen Bestuur OGZRR
Datum vergadering:
4 oktober 2012
Agendapunt nr.:
5
Onderwerp: Evaluatie regionale aanpak van verzuim Evaluatie regionale aanpak verzuim mbo-deelnemers RMC-regio Rijnmond in het kader van aanpak Voortijdig Schoolverlaten (VSV). Gevraagde beslissing(en): Akkoord met de evaluatie van de regionale verzuimaanpak. 1. Akkoord met evaluatie verzuimprotocol mbo 2. Akkoord met evaluatie pilot locatiegerichte inzet en verlengen van de pilot tot 1 januari 2013. 3. Akkoord met financiële consequenties Op moment van verspreiden moest het DB RMC dit agendapunt nog bespreken. Indien dit leidt tot aanpassingen van de beslispunten zal het PHO jz daarover worden geïnformeerd. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan, dat het DB RMC positief zal adviseren aan het PHO jz. Financiële/personele consequenties: Samenvatting financiële consequenties verzuimprotocol mbo (dekking RMC-reserves): Begroting schooljaar 2011-2012: € 111.010 Prognose realisatie SJ 2011-2012: € 118.930 (binnen maximum begroting van € 120.000) Begroting SJ 2012-2013 € 120.000 (waarvan € 20.000 uit het vsv-convenant). Samenvatting financiële consequenties locatiegerichte inzet (dekking RMC-reserves): Begroting schooljaar 2011-2012: € 59.904 Prognose realisatie SJ 2011-2012: € 32.000 (binnen begroting) Begroting verlenging sep-dec 2012 € 15.000 Verdere procedure: In december wordt een evaluatie uitgevoerd die geagendeerd wordt in het e Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg in het 1 kwartaal van 2013. Communicatie/voorlichtingsaspecten: Geen. Samenvatting: De regionale verzuimaanpak bestaat uit twee onderdelen: 1. Verzuimprotocol mbo 2. Pilot locatiegerichte inzet Verzuimprotocol mbo Met het verzuimprotocol wordt een eenduidige regionale werkwijze beoogd. Kort gezegd gaat het over de vraag: doen we de goede dingen en doen we de dingen goed. Het antwoord
05 (0) evaluatie regionale verzuimaanpak
daarop is dat we door de bank genomen de goede dingen doen, maar dat we nog veel meer de dingen goed kunnen doen. Belangrijkste verbeterpunten zijn: 1. Alle betrokkenen leven de werkprocessen na. 2. De effectiviteit van de aanpak 18+ is discutabel door het ontbreken van handhavingsinstrumenten. Er moet goed gekeken worden hoe de effectiviteit kan worden verhoogd. 3. Ouderbetrokken heeft nog meer aandacht nodig bij 18+. 4. Kwaliteit van de verzuimmeldingen verdient aandacht. 5. De eenduidige casesafhandeling door de regiogemeenten moet worden gestroomlijnd. 6. Aandacht voor preventieve verzuimaanpak voorafgaand aan de 16 uur melding bij DUO. Deze elementen worden opgepakt vanuit RMC, vsv-convenant en het Rotterdamse programma Aanval op Uitval. Pilot locatiegerichte inzet In de regio is op 6 mbo-locaties de pilot locatiegerichte inzet uitgevoerd. Het doel is van locatiegerichte inzet is tweeledig: het terugdringen van verzuim en het verbeteren van de verzuimmeldingen (zowel kwalitatief als kwantitatief). Het doel van de pilot is derhalve te kijken of locatiegerichte inzet daadwerkelijk een verbetering van de aanpak van schoolverzuim is en om inzicht te krijgen in de toename van het aantal meldingen. Niet alle bovenstaande punten kunnen worden geëvalueerd. Zo is het werkproces in de pilot bijvoorbeeld weinig efficiënt omdat er geen gekoppelde systemen zijn. Dat betekent een omslag werkproces met veel e-mailverkeer. Dit zijn de belangrijkste conclusies uit de evaluatie: 1. De indruk bestaat dat het verzuim niet wordt ingeperkt door locatiegerichte inzet en dat uitval ook niet wordt verminderd. Het aantal verzuimmeldingen neemt wel toe. Op de pilotlocaties is de verzuimaanpak meer gaan leven. 2. Belangrijkste knelpunten zijn de mogelijkheden voor de medewerkers op de scholen (capaciteit, middelen, aansturing, etc.) en de organisatie binnen de scholen. Medewerkers willen wel graag maar krijgen onvoldoende de mogelijkheid om aan afspraken te voldoen. 3. Het belangrijkste winstpunt is, dat door de inzet van de medewerkers op locatie het verzuimbeleid binnen de teams beter wordt vormgegeven. Goede samenwerking tussen de scholen en de Steunpunten zou een belangrijk doel van de pilot moeten zijn. 4. De medewerkers uit Rotterdam hebben het gevoel dat niet elke regiogemeente het goed oppakt. Op basis daarvan moet gekozen worden of de pilot wordt voortgezet en in welke vorm. Het voorstel is om de pilot voort te zetten t/m december onder dezelfde voorwaarden met de volgende redenen: 1. Vanuit het vsv-convenant wordt gestart met schoolloopbaanteams. Dan kan worden gekeken hoe deze teams zich exact gaan verhouden tot de locatiegerichte inzet. 2. De randvoorwaarden voor locatiegerichte inzet zijn niet nog uitgewerkt. De prioriteit heeft de afgelopen maanden gelegen bij het vormgeven van het convenant. Met het verlengen van de pilot wordt hier extra lucht gecreëerd. 3. Gezien de opstartproblemen op enkele locaties is de evaluatie relatief kort. Met een verlenging kan ook meer gezegd worden over nut en noodzaak van locatiegerichte inzet. Daarvoor moet wel aan de aanbevelingen vorm worden gegeven. Voor wat betreft de regionale inzet is bekendheid bij de regiogemeenten en de wil om eraan mee te werken door regionale leerplichtambtenaren van belang. Ook is afbakening van taken op de begrote uren van belang om overschrijdingen te voorkomen (zie financiële consequenties in de notitie).
05 (0) evaluatie regionale verzuimaanpak
2
Opzet evaluatie Er zijn twee plenaire evaluatiebijeenkomsten geweest met de verzuimcoördinatoren van de mbo-instellingen, de RMC-subregiocoördinatoren en met leerplichtambtenaren/ steunpuntmedewerkers die de regionale pilot locatiegerichte inzet uitvoeren. Daarbij werd zowel het verzuimprotocol mbo als de pilot locatiegerichte inzet geëvalueerd. Toelichting: Op 30 juni 2011 is het Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg akkoord gegaan met de regionale aanpak van verzuim. De evaluatie is geagendeerd conform afspraak en planning. Bijlage: 1. Evaluatie regionale aanpak van verzuim
05 (0) evaluatie regionale verzuimaanpak
3
INLEIDING Elke vier jaar dient de stadsregio Rotterdam een meerjarenbeleidskader vast te stellen. Het huidige kader loopt af in 2012 en daarom dient voor de volgende periode vanaf 2013 een nieuw kader opgesteld te worden. De stadsregio stelt een beleidskader op voor de periode 2013 – 2015. Op dit moment is nog niet duidelijk op welke datum de transitie naar gemeenten daadwerkelijk zal plaats vinden. In de praktijk zal de looptijd van dit beleidskader eindigen wanneer de transitie van de Jeugdzorg een feit is. Het bestuur van de stadsregio is van mening dat het wenselijk is dat de aansturing van alle sectoren van jeugdzorg in één hand komt. Voor een succesvolle opbouw van het nieuwe stelsel is het noodzakelijk dat alle sectoren (provinciale jeugdzorg, jeugd-GGZ, -LVB en gesloten jeugdzorg) tegelijkertijd overgaan naar de gemeenten. In het beleidskader wordt uitgewerkt waar de stadsregio bij de transitie van de jeugdzorg wil staan. We benoemen daarbij welke resultaten we voor jongeren die jeugdzorg nodig hebben willen hebben bereikt. Het meerjarenbeleidskader wordt jaarlijks uitgewerkt in een jaarlijks uitvoeringsprogramma Jeugdzorg. In het Meerjarenbeleidskader komt het volgende aan de orde: • Context • Beknopte evaluatie van het jeugdzorgbeleid in de periode 2009-2012 • Analyse en inschatting van de vraag naar zorg in de periode 2013-2015, zowel kwalitatief en kwantitatief en zowel in het gedwongen als in het vrijwillig kader • Visie en uitgangspunten van beleid • Focus komende beleidsperiode (uitwerking van 2 sporen): o Bouwen aan een sterke jeugdzorg o Voorsorteren op de toekomst • Financieel kader •
Bijlage: Evaluatie 2009-2013
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
1
1. CONTEXT
1.1 Aanleiding en proces In 2005 is de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) in werking getreden. Hierin is vastgelegd dat provincies en stadsregio’s elke vier jaar een beleidskader dienen vast te stellen. Het beleidskader dient gebaseerd te zijn op het Landelijk Beleidskader en bevat hoofdlijnen van beleid ten aanzien van de taken van Bureau Jeugdzorg (Bjz) en het zorgaanbod. Daarnaast moet het beleidskader een financieel kader bevatten. Het stadsregionale meerjarenbeleidskader krijgt een jaarlijkse uitwerking in een Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg. Met het vaststellen van het meerjarenbeleidskader geeft het algemeen bestuur van de stadsregio de kaders aan, waarbinnen het dagelijks bestuur het jaarlijkse uitvoeringsprogramma jeugdzorg vaststelt. Het huidige Beleidskader Jeugd 2009-2012 loopt eind dit jaar af. Het Algemeen Bestuur van de stadsregio Rotterdam dient uiterlijk in december 2012 het nieuwe beleidskader vast te stellen. Hierna wordt het ter goedkeuring voorgelegd aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Veiligheid en Justitie (VenJ).
1.2 Kaders voor het meerjarenbeleid Het landelijke meerjarenbeleidskader: Het stadsregionale Jeugdzorgbeleid dient te voldoen aan landelijke wettelijke kaders en beleidskaders. In de Wet op de Jeugdzorg zijn bijvoorbeeld de functies van het Bjz vastgelegd, en is bepaald dat een jeugdige op basis van een indicatie van het Bjz een wettelijk afdwingbare aanspraak op jeugdzorg heeft. Wettelijke kaders bepalen ook welke zorg wél en welke zorg niet binnen het stadsregionale Jeugdzorg domein valt. Voor de jeugdbescherming en jeugdreclassering geldt dat de jeugdzorg uitvoering moet geven aan door de rechter uitgesproken maatregelen. Het huidige Landelijk Beleidskader Jeugdzorg loopt ook in 2012 af. Voor 2012 is het huidige beleidskader nog bijgesteld. Het nieuwe landelijk beleidskader is nog in ontwikkeling, wel is een concepttekst bekend. Ambtelijk zal geanticipeerd worden op de verwachtte eindtekst van het landelijk beleidskader. Het beleidskader richt zich op het stimuleren van kansen en op het minimaliseren van risico´s. Elementen die onder meer onderdeel zullen zijn van het landelijk beleidskader zijn: - Terugdringen van de vraag naar jeugdzorg - Verbeteren van de toegankelijkheid van jeugdzorg, o.a. door wachttijden zo beperkt mogelijk te houden en zorg in ieder geval direct in te zetten in situaties van crisis en waar de veiligheid in het geding is. - Het versterken van de aanpak om kindermishandeling en seksueel misbruik tegen te gaan. - Het realiseren van de afgesproken doorlooptijden op het terrein van jeugdbescherming Decentralisatie van de Jeugdzorg De ontwikkeling van het stadsregionale meerjarenbeleidskader vindt plaats tegen de achtergrond van het voornemen om de verantwoordelijkheid voor alle jeugdzorgtaken bij de gemeenten te leggen. Deze transitie wordt voorzien per 2015 op voorwaarde dat de nieuwe wet Zorg voor jeugd in 2013 is vastgesteld door de Eerste Kamer. Het jaar 2014 is een voorbereidingsjaar voor gemeenten. In de Bestuursafspraken Rijk-IPO-VNG-Unie van Waterschappen is afgesproken dat de provincies en stadsregio’s tot de transitie volledig verantwoordelijk blijven voor de uitvoering van hun wettelijke taken Voor de uitwerking van het meerjarenbeleid van de stadsregio worden de volgende documenten als uitgangspunt genomen: • De Bestuursafspraken 2011-2015 tussen Rijk-IPO-VNG-Unie van Waterschappen • concept-transitieagenda van VWS-VNG-IPO (januari 2012) • de VWS-beleidsbrief “geen kind buitenspel” (8 november 2011) • de voortgangsbrief (27 april 2012). Ontwikkelingen in de stadsregio Rotterdam In de regio Rotterdam werken de gemeenten samen bij het voorbereiden van de decentralisatie. In het programmaplan Decentralisatie Jeugdzorg van de Samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam 2012-2015 staat uitgewerkt hoe de gemeenten dit gezamenlijk aanpakken. Het bestuur van de stadsregio Rotterdam heeft in februari 2012 kennisgenomen van de ontwikkelagenda en hiervoor concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
2
een budget beschikbaar gesteld. De stadsregio Rotterdam ziet de ontwikkelagenda van de gemeenten als een belangrijk uitgangspunt voor het beleidskader 2013-2015. De stadsregio wil zich inzetten voor een soepele overgang van de jeugdzorg naar de gemeenten. Gemeenten worden maximaal en tijdig betrokken bij de beleidsontwikkeling jeugdzorg, inclusief de ontwikkeling van dit meerjarenbeleidskader. De stadsregio streeft er naar om in het beleidskader ruimte te creëren voor pilots en veranderingen zodat flexibel ingespeeld en voorgesorteerd kan worden op de toekomstige inrichting van het stelsel voor jeugd, de transformatie. De stadsregio Rotterdam zal tijdens de ontwikkelingen richting transitie en transformatie zoveel mogelijk aansluiten en samenwerken met regionale structuren die daarvoor zijn ingericht. Het convenant Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam Ook een belangrijke basis voor het meerjarig beleidskader is het convenant dat de stadsregio Rotterdam in 2012 heeft afgesloten met de instellingen voor J&O en Bureau Jeugdzorg Rotterdam. In het convenant staan de contouren beschreven voor de kwaliteitsslag die in de komende periode wordt nagestreefd. De uitwerking van dit convenant door de gezamenlijke zorgaanbieders vindt plaats in het voorjaar van 2012 en wordt in dit beleidskader als input gebruikt.
1.3 Rollen en verantwoordelijkheden De Stadsregio De stadsregio is verantwoordelijk voor de curatieve jeugdzorg (ondergebracht bij bureau jeugdzorg) en het specialistische aanbod (intensieve ambulante hulp, daghulp, pleegzorg en 24-uurshulp). Ook is de stadsregio verantwoordelijk voor de jeugdbescherming en jeugdreclassering en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling en de kindertelefoon. Tot 2015 heeft de stadsregio de rol om regie te voeren over de jeugdzorg. Er komt in de komende jaren een nieuwe rol bij. De stadsregio dient op een zorgvuldige wijze invulling te geven aan haar rol om de jeugdzorg over te dragen aan de gemeenten. Het Rijk Het Rijk is verantwoordelijk voor het stelsel jeugdzorg. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) stelt een vierjarig Landelijk Beleidskader op ter uitvoering van de Wjz. Daarnaast stelt het ministerie doeluitkeringen ter beschikking aan provincies en stadsregio’s voor de uitvoering van de jeugdzorgtaken en toetst vervolgens de uitvoering van provinciale en stadsregionale verantwoordelijkheden. Het ministerie van VWS is verder verantwoordelijk voor de planning en financiering van de JeugdzorgPlus (gesloten jeugdzorg). Ook financiert het ministerie, op grond van andere wettelijke kaders, direct dan wel indirect voorzieningen op het gebied van jeugd-GGZ en jeugd-LVB. Het ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) is verantwoordelijk voor de gedwongen jeugdzorg. Hieronder vallen de Raad voor de Kinderbescherming, kinderrechters, het beleid met betrekking tot kinderbeschermingsmaatregelen (OTS), de Justitiële Jeugd Inrichtingen (JJI’s) en uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Dit laatste gebeurt via de provinciale bureaus Jeugdzorg. Tot slot zijn beide ministeries samen verantwoordelijk voor het ontwerpen van de nieuwe wet Zorg voor jeugd, die ten grondslag zal liggen aan de transitie van de jeugdzorg naar de gemeenten. De gemeenten Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het lokaal jeugdbeleid. In het kader van de Wmo en de Wjz hebben zij de taak om informatie aan ouders, kinderen en jeugdigen over opvoeden en opgroeien te verstrekken, het organiseren van vroegtijdige signalering van problemen door instellingen als jeugdgezondheidszorg en onderwijs, de toegang tot het gemeentelijk hulpaanbod te organiseren en pedagogische hulp te bieden. De gemeenten zijn verplicht om een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) in te richten waarin wordt samengewerkt door alle bij kinderen en jeugd betrokken hulp- en zorgorganisaties, waardoor samenhang en ketenaanpak wordt bevorderd. De gemeenten hebben beleidsvrijheid met betrekking tot het inrichten van het CJG maar volgens het basismodel CJG is Bjz één van de partners. Een belangrijke nieuwe rol komt er voor gemeenten bij. Vanwege de transitie van de brede jeugdzorg dienen zij zich voor te bereiden op het overnemen van deze verantwoordelijkheid. Deze overnemende rol pakken de gemeenten in de stadsregio samen op middels de gezamenlijke ontwikkelagenda Decentralisatie Jeugdzorg.
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
3
2. EVALUATIE VAN HET BELEID IN DE PERIODE 2009-2012
Het tweede beleidskader besloeg de periode van 2009 tot eind 2012. In deze periode zijn ingrijpende beslissingen genomen voor de toekomst van de jeugdzorg. Bij het opstellen van het kader was de voorgenomen decentralisatie van de jeugdzorg nog niet bekend. Veel van de uitgangspunt en doelstellingen die vier jaar geleden richting gaven hebben niets in actualiteit ingeboet. Uitgangspunt in 2009 – 2012 was eerder, snellere en betere zorg. De doelstellingen waren betere afstemming vraag en aanbod, betere organisatie van jeugdbescherming, efficiëntere en effectievere uitvoering van jeugdzorg en betere samenwerking ketenpartners. Op een groot aantal van de benoemde acties zijn stappen gezet en resultaten geboekt. Op een aantal onderwerpen zijn ontwikkelingen minder van de grond gekomen. In de bijlage vanaf pagina staat opgenomen welke resultaten op acties zijn gerealiseerd en of ze nog relevant zijn voor de nieuwe beleidsperiode. De ambities in het vorige beleidskader waren stevig, maar weinig meetbaar geformuleerd. Ondertussen is de over de afgelopen 4 jaar vraag naar Jeugdzorg toegenomen en de problematiek in de stadsregio niet verminderd. Daarom blijven de doelstellingen grotendeels gelijk. Nieuw is dat de actiepunten scherper geformuleerd worden, met meetbare targets. Door het benoemen van zulke concrete targets wordt het mogelijk om na de volgende periode te kunnen evalueren of de targets zijn gehaald en daarmee hebben bijgedragen aan het bereiken van de doelen.
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
4
3. ZORGVRAAG IN DE PERIODE 2013-2015 Op basis van cijfers van BJZ over het zorggebruik in de afgelopen jaren, is een analyse gemaakt van de vraagontwikkeling naar jeugdzorg in 2013 en 2014. BJZ heeft daarbij gekeken naar de ontwikkeling van indicaties, de ontwikkeling van de wachtlijst en het gebruik van crisisopvang. Daarnaast heeft BJZ, samen met de instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp, onderzoek gedaan naar problemen in de aansluiting tussen zorgvraag en zorgaanbod. In dit hoofdstuk wordt op beide thema’s ingegaan.
De ontwikkeling in de vraag naar Jeugdzorg Het SCP heeft eerder aangegeven te verwachten dat de vraag naar Jeugdzorg in Nederland in de komende jaren met 4% zal toenemen. Omdat de populatie jeugdigen in de stadsregio nog groeiende is, ging de stadsregio uit van een minstens even grote stijging van de vraag naar jeugdzorg in de eigen regio. BJZ geeft in haar recente analyse aan, dat zij een afvlakking van de vraag naar jeugdzorg ziet wanneer de cijfers van 2010 vergeleken worden met de cijfers van 2011 en de eerste helft van 2012. indicatiebesluiten 2011 laat ten opzichte van 2010 een afname zien van het aantal indicatiebesluiten en het aantal unieke jeugdigen dat jeugdzorg nodig heeft (dit betreft het aantal eerste indicatiebesluiten in betreffende jaar). Het aantal Indicatiebesluiten per unieke jeugdige is wel vrijwel gelijk gebleven. Alleen de totale vraag naar pleegzorg is constant gebleven. De vraag naar andere zorgtypen is iets afgenomen. Periode Primair zorgtype Geheel 2010 ambulant Geheel 2010 dagzorg Geheel 2010 pleegzorg Geheel 2010 residentieel Geheel 2010 Aantal unieke jeugdigen: 4127
Voogdij
Periode Primair zorgtype Geheel 2011 ambulant Geheel 2011 dagzorg Geheel 2011 pleegzorg Geheel 2011 residentieel Geheel 2011 Aantal unieke jeugdigen: 3883
Voogdij
Periode Primair zorgtype Eerste ½ 2012 ambulant Eerste ½ 2012 dagzorg Eerste ½ 2012 pleegzorg Eerste ½ 2012 residentieel Eerste ½ 2012 Aantal unieke jeugdigen: 2189
Voogdij
21 0 293 126 440
JB/OTS JR 596 110 834 563 2.103
OTS
9 2 341 100 452
8 0 176 59 243
72 3 2 51 128
Toegang Oovr Totaal 1.066 23 1.778 596 397 1.106 196 0 1.325 435 0 1.175 2.293 420 5.384
47 7 5 26 85
Toegang Oovr Totaal 956 0 1.521 488 408 971 224 0 1.329 368 0 985 2.036 408 4.806
36 2 1 13 52
Toegang Oovr Totaal 509 0 813 280 173 487 97 0 638 174 0 517 1.060 173 2.455
JR 509 66 759 491 1.825
OTS
JR 260 32 364 271 927
Wanneer de cijfers over de eerste helft van 2012 vertaald worden naar het hele jaar, dan is de verwachting dat de vraag naar zorg ongeveer gelijk zal blijven ten opzichte van 2011. Toelichting: JB/OTS: betreft de zorgvraag n.a.v. een jeugdbeschermingsmaatregel JR: is de vraag naar zorg naar aanleiding van een jeugdreclasseringsmaatregel Toegang: betreft de vraag naar zorg in het vrijwillig kader. OOVR: betreft de vraag naar zorg vanwege Onderwijs-Opvang voorzieningen.
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
5
wachtlijstgegevens Wachtlijst > 01-01-11 9wkn Ambulant 35 Dagzorg 25 Pleegzorg 34 Verblijf 51 Totaal 145 gecorrigeerde wachtlijst
01-04-11
01-07-11
01-10-11
01-01-12
20 25 23 64 132
44 38 23 59 164
33 10 26 50 119
27 21 27 54 129
01-0412 21 13 25 50 109
01-07-12 26 34 26 53 139
Een deel van de jeugdigen op de wachtlijst krijgt alternatieve overbruggingszorg aangeboden. De netto wachtlijst is daarom lager dan de genoemde aantallen in het overzicht. Ondanks de toename in 2012 laat de ontwikkeling van de wachtlijst over hele periode een gemiddelde afname van de wachtlijst zien. crisisopvang Het realiseren van een goed passend aanbod aan crisisopvang blijft aandacht vragen. De eerste helft van 2012 heeft een forse stijging laten zien van het aantal aanvragen voor crisishulp. In 2011 bedroeg het totale aantal vragen 955. In de eerste helft van 2012 waren dit er al 570. Daarbij valt de toenemende vraag naar ambulante crisishulp en de crisisbedden voor 12+ kinderen op. De vraag naar crisispleegzorg is afgenomen. Bij alle categorieën crisisopvang is in 2011 gebleken dat ongeveer de helft van de geplaatste kinderen binnen 28 dagen uitstromen. Bij de crisisbedden verblijf stroomt echter 12,3% van de kinderen pas na 42 tot 69 dagen uit, en 14% pas na 70 dagen of meer. De ontwikkelingen eerste helft 2012 laten een vergelijkbaar beeld zien. Deze gegevens maken goed zichtbaar dat de crisisopvangplekken verblijf verstopt zitten doordat de uitstroom naar passende vervolgzorg stagneert. Daaruit kan opgemaakt worden dat veel van deze kinderen overbruggingszorg krijgen op een crisisopvangplek.
Discrepanties in vraag en aanbod In de voorliggende periode is op verschillende manieren onderzoek gedaan naar mogelijke discrepanties in de aansluiting tussen de zorgvraag en het zorgaanbod. Het beeld bestaat in de jeugdzorg dat een deel van de jeugdigen geen passende zorg ontvangt. Wanneer zorg niet passend (meer) is dan kan verondersteld worden dat deze niet effectief is en dat de instroom van kinderen die de zorg wel nodig hebben stagneert. Start van de zorg Sinds januari 2012 wordt van de medewerkers van BJZ gevraagd bij elk indicatie besluit aan te geven wat het meest ideale zorgprogramma is. Met deze extra registratie werd gehoopt beter zicht op de aansluiting tussen vraag en aanbod bij de start van de zorgverlening. De verwachting was dat al bij de start aansluitingsproblemen aanwezig zouden zijn. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt op dit moment dat er geen significant verschil wordt aangegeven tussen de gewenste zorg en het gevraagde Indicatiebesluit. Dit beeld sluit niet aan bij eerdere onderzoeken, daarom zal ten aanzien van deze resultaten nader onderzoek in de teams van BJZ plaatsvinden. Tijdens de zorgverlening Uit de verschillende onderzoeken komt het beeld naar voren dat er weliswaar een aantal groepen is dat niet de juiste zorg ontvangt doordat onvoldoende passend aanbod aanwezig is (zie verderop), echter dat de totale omvang aan zorg voldoende zou moeten zijn. Uit de onderzoeken komt het beeld naar voren dat er onder andere sprake is van een logistiek probleem. Er wordt tijdens de zorgtrajecten onvoldoende geanticipeerd op het tijdig zorgdragen voor vervolgzorg, waardoor snelle doorstroming stagneert. Er is tevens geconcludeerd dat het huidige aanbod aan (zware) 3- milieus voorzieningen voldoende is, wanneer deze effectief en kortdurend zouden worden ingezet. Kinderen maken te lang gebruik van te dure zorg omdat de logistiek onvoldoende beheerst wordt en passende vervolghulp ontbreekt. Dit geldt zowel voor de aansluiting binnen de jeugdzorg alsmede voor de aansluiting op nazorgtrajecten in het lokale domein. Tevens is het zo dat veel jongeren uit de stadsregio terechtkomen in de gesloten jeugdzorg. Een deel van deze jongeren kan binnen de open residentiële behandelgroepen geplaatst worden als de behandeling voldoende aan zou sluiten bij de externaliserende problematiek van deze jongeren. Dit concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
6
vraagt dus niet om méér residentiële behandelplekken maar wel om beter passende behandelplekken, waar ook de jeugd GGZ bij moet aansluiten. Een goede aansluiting van de domeinen Om een effectieve en efficiënte inzet van het zorgaanbod mogelijk te maken is het nodig dat er optimale samenhang en drempelloze aansluiting tussen het aanbod van de verschillende domeinen in de regio gerealiseerd wordt zodat crisisopvang, behandeling en nazorg in samenhang worden aangeboden. Dit is een verantwoordelijkheid van de financiers en van de aanbieders, zoals de jeugdzorg, de jeugd GGZ en de lokale aanbieders. Hierdoor kan de druk op dure (residentiële) behandelplekken afnemen en bemoeienis vanuit de gedwongen hulpverlening eerder worden afgesloten en overgedragen naar het lokale veld. Benodigde aanpassing in het aanbod Crisisopvang BJZ adviseert een toename van het aantal crisispleeggezinnen waarbij gebruik gemaakt wordt van observatiemogelijkheden om het perspectief zo snel mogelijk in beeld te hebben. Er is behoefte aan meer crisisplekken en ambulante crisishulp voor jeugdigen met een IQ tussen de 70 en 85. Deze groep komt niet in aanmerking voor een AWBZ indicatie via het CIZ. Crisisplekken en crisispleegzorg moet uitdrukkelijk ook geschikt zijn voor de LVBers die opvang nodig hebben vanwege de opvoed/ gezinsproblematiek. Hierbij moet uitdrukkelijk niet gezocht worden naar speciale voorzieningen maar aanpassing en flexibilisering van het bestaande. Meer KTC plekken De wachtlijst residentieel bestaat voor een belangrijk deel uit jongeren die wachten op een Kamer Training plek. Door meer differentiatie binnen het KTC aanbod (KTC light, WEB Wonen en Begeleiden) kan mogelijk meer aanbod gecreëerd worden tegen gelijk blijvende kosten. Nazorg Er is behoefte aan plekken waar kinderen die niet meer terug naar huis kunnen langdurig kunnen verblijven. Het gaat dan om kleinschalige leefgroepen in de buurt, gezinshuizen, pleeggezinnen. Ketenverstopping is m.n. zichtbaar bij de 12+ groep: zowel deze crisisopvang als de residentiële 3 milieusvoorziening is verstopt. Samenhang met de GGZ Er is behoefte aan zorgtypen waarbij integraal zorg wordt verleend met de GGZ sector. Dit aanbod is op dit moment nog onvoldoende voorhanden. Nu wordt de zorg nog na elkaar of geschot aangeboden.
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
7
4. VISIE EN UITGANGSPUNTEN VAN BELEID 4.1 Visie en uitgangspunten Tot aan de overdracht van haar taken aan de gemeenten heeft de stadsregio de taak om te zorgen voor kwalitatief goede zorg die tijdig wordt aangeboden. De stadsregio wil daarbij de visie van de samenwerkende gemeenten ondersteunen. De gemeenten willen ervoor zorg dragen dat zoveel mogelijk kinderen kansrijk en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen participeren in de samenleving. Elk kind heeft recht op goede ontwikkelmogelijkheden. Visie van de stadsregio Het leidende uitgangspunt bij de inzet van hulp en ondersteuning in de Jeugdzorg is dat het systeemgericht wordt ingezet en uitgegaan wordt van de eigen kracht en mogelijkheden van gezinnen. Ouders en opvoerders hebben en nemen de primaire opvoedingsverantwoordelijkheid. Hulp is daarom in eerste instantie gericht op het versterken van de eigen kracht en wordt dichtbij huis geboden. Kinderen en ouders, en indien mogelijk hun netwerk, worden actief betrokken bij het opstellen van hun hulpverleningsplan. Ook wanneer een kind uit huis wordt geplaatst (in een specialistische jeugdzorgvoorziening), wordt uitgegaan van de opvoedingsverantwoordelijkheden van de ouders en wordt indien nodig zoveel mogelijk in het netwerk geplaatst. Een uithuisplaatsing is er primair op gericht dat een kind weer terugkeert in het gezin, als dit binnen de mogelijkheden ligt en de veiligheid is gewaarborgd. Het inzetten van jeugdzorg zonder indicatie wordt mogelijk om sneller hulp te kunnen bieden. De taken van Bjz en de instellingen voor Jeugd- en Opvoedhulp worden zoveel mogelijk samen met betrokken partners (gezin, school, maatschappelijk werk, veiligheidscircuit etc) uitgevoerd, waardoor uitwisseling ook leidt tot overdracht van kennis en ervaring. Daarbij geldt het principe van één gezin, één plan, één regisseur, zodat er ook aandacht is voor de problematiek van het gezin op andere domeinen. Indien vereist, wordt kennis van J-LVB en J-GGZ betrokken. Bij het aanpakken van problemen van ouders en kinderen past geen vrijblijvendheid. Hulpverleners moeten risico’s die kinderen lopen expliciet maken en regelmatig afwegen. Als de ontwikkeling van het kind dat vereist en het in het belang van het kind is, is ingrijpen noodzakelijk. Soms is daarbij een kinderbeschermingsmaatregel nodig.
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
8
5. FOCUS IN DE PERIODE 2013 - 2015 De stadsregio wil zowel zorgen voor de continuïteit van kwalitatief goede zorg als instellingen zich laten voorbereiden op de aanstaande transitie. Daarbij wil de stadsregio er voor zorgen dat in de periode tot 2015 er geen beslissingen worden genomen die de transitie bemoeilijken of die niet “transitieproof” zijn. De thema’s voor de komende jaren zijn Bouwen aan een sterke jeugdzorg en Voorsorteren op de toekomst van de jeugdzorg. Bouwen aan een sterke jeugdzorg laat zien waar de stadsregio en haar partners zich in de komende jaren voor de transitie voor zullen gaan inzetten. In de paragraaf Voorsorteren op de toekomst wordt de stadsregionale inzet uitgewerkt als het gaat om het voorbereiden op de toekomst. Deze onderdelen worden apart beschreven, maar staan in de praktijk dicht bij elkaar. Daarom dienen beslissingen die genomen worden in de periode tot 2015 aan te sluiten op de situatie na de transitie en zal er inzet gepleegd worden om gemeenten en instellingen te helpen zich voor te bereiden op de transitie. 5.1 Bouwen aan een sterke jeugdzorg “Tot de overdracht voert de provincie haar wettelijke taak op het huidige niveau uit, die is gericht op kwalitatief goede zorg die tijdig wordt geboden”.
De stadsregio heeft vier speerpunten: a. Veiligheid staat voorop b. Een betere afstemming tussen vraag en aanbod van jeugdzorg c. Tijdig kwalitatief goede zorg: een efficiënte en effectieve uitvoering van de jeugdzorg d. Een betere samenwerking met de ketenpartners en doorlopende zorg
A.
Veiligheid staat voorop
De veiligheid van kinderen in de stadsregio dient zoveel als mogelijk gewaarborgd te zijn. Bij de afspraken met BJZ staat, net als in voorgaande jaren, de veiligheid van kinderen centraal. Het voorkomen van of zo vroeg mogelijk signaleren van kindermishandeling blijft een belangrijk aandachtspunt voor de stadsregio en de jeugdzorgpartners. BJZ garandeert de noodzakelijke bescherming voor jeugdigen die in hun ontwikkeling worden bedreigd en organiseert de juiste zorg. BJZ is de ‘spin in het web’ en onderhoudt de contacten met de jeugdige, de ouders/opvoeders en de professionals. BJZ draagt zorg voor de aansluiting met het lokale jeugdbeleid, het opstellen van indicaties voor de geïndiceerde jeugdzorg en jeugdGGZ, fungeert als Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en is verantwoordelijk voor het uitvoeren van jeugdbeschermings- en jeugdreclasseringsmaatregelen. Gelet op de transitie verkeert BJZ in een dynamische omgeving en wordt er veel van BJZ verwacht. Aan de ene kant handhaaft BJZ de kwaliteit van de zorgtoewijzing en voert, waar nodig, verbeteringen door. Aan de andere kant levert BJZ een bijdrage aan de transitie door kennisoverdracht aan het lokale veld en een actieve samenwerking met en aansluiting op de CJG’s. Effectieve samenwerking van BJZ met andere partijen in de veiligheidsketen is belangrijk. Daarbij zal de stadsregio goed zicht houden op de uitvoering van (nieuw) landelijk beleid en vastgestelde protocollen. AMK en huiselijk geweld BJZ heeft specifieke expertise op het gebied van (meldingen van) kindermishandeling. Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling heeft daarbij advies-, consult-, en onderzoekstaken. Belangrijk aandachtspunt is de samenwerking met andere partners als de Advies- en Steunpunten Huiselijk Geweld (ASHG), de politie en de Raad voor de Kinderbescherming. Het aantal meldingen van kindermishandeling stijgt landelijk en ook in de Stadsregio Rotterdam. Dit komt mede door het invoeren van meldcodes voor verschillende beroepsgroepen. De verwachting is dat deze stijging zal doorzetten. De stadsregio zal BJZ in staat stellen een onderzoek binnen 5 werkdagen te starten en dat binnen 9 weken af te ronden. Het te subsidiëren aantal onderzoeken AMK wordt in overeenstemming gebracht met het aantal meldingen.
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
9
Protocollen tegengaan seksueel misbruik (Commissie Samson) De stadsregio hecht veel belang aan het toepassen van de landelijke protocollen inzake het tegengaan van seksueel misbruik en grensoverschrijdend gedrag om te zorgen dat kinderen veilig zijn. Hierbij is het van belang hoe de afspraken over kwaliteitskaders, protocollen en de registratie en evaluatie van incidenten en calamiteiten in de praktijk door de jeugdzorginstellingen worden nageleefd. Belangrijker dan het opstellen van nieuwe protocollen en regels is het inzetten op de naleving hiervan en het bewerken van een cultuurverandering om seksualiteit en het melden van grensoverschrijdend gedrag uit de taboesfeer te halen. De stadsregio agendeert in de periodieke subsidiegesprekken dit onderwerp en bespreekt met de instellingen de stand van zaken. Het bespreekbaar maken van dit onderwerp is geen gemakkelijke opgave, geven instellingen aan, maar uiterst belangrijk. In de subsidieverlening worden bovenstaande punten (richtlijnen, protocollen, naleving en cultuurverandering) benoemd. Het voorkómen en tegengaan van seksueel misbruik is nadrukkelijk onderdeel van de subsidierelatie. Jeugdbescherming/jeugdreclassering De afgelopen periode is landelijk een aantal wijzigingen in de (wettelijke) regelingen en werkmethoden gereed gekomen op het gebied van de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Al deze maatregelen verhogen de kwaliteit van het werken met en de veiligheid van kwetsbare kinderen. Het gaat bij de jeugdbescherming om: 1. het uitvoeren van de deltamethode 2. het verkorten van de doorlooptijd gezinsvoogdij en 3. het invoeren van de nieuwe methode voogdij. Bij de jeugdreclassering gaat het om: 1. de nazorg na jeugdreclassering en 2. de gedragsbeïnvloedende maatregel De financiering van deze verbeteringen is onderwerp geweest van langdurig overleg van het IPO met het ministerie van Veiligheid en Justitie. In december 2011 zijn er nieuwe “werktarieven” afgesproken, waaraan het ministerie een aantal voorwaarden heeft gesteld. Omdat de “ werktarieven” niet volledig de kosten dekken moet de stadsregio zelf uit haar doeluitkering meebetalen. In 2014 wordt er een nader besluit genomen over de tarieven. De stadsregio stelt zich tot doel om de veiligheid en de kwaliteit van de hulp aan kwetsbare jeugdigen met een maatregel van jeugdbescherming of jeugdreclassering te waarborgen. Dat betekent dat alle verbeteringen op de genoemde onderdelen worden doorgevoerd. Daarnaast zal de stadsregio in de komende periode aan de slag gaan met een tweetal pilots die moeten leiden tot kwaliteitsverbetering van de zorg en het terugdringen van het aantal OTS-en en Uithuisplaatsingen en het verkorten van de doorlooptijden. Beter beschermd-plus De stadsregio heeft samen met BJZ en een aantal zorgaanbieders een plan van aanpak ingediend bij het ministerie van V&J voor een verbeterde Jeugdbeschermingsaanpak. In voorgaande jaren is op kleine schaal met deze nieuwe werkwijze geexperimenteerd en de resultaten van dit experiment laten zien dat dit een goede stap vooruit is. Het ministerie van V&J heeft de stadsregio voor de periode 2012 en 2013 subsidie verleent om de werkwijze in de helft van het werkgebied uit te voeren. De aanpak Beter beschermd plus betekend een verbeterde aanpak waarbij kinderen en gezinnen vanaf het moment van een aanmelding bij de Raad voor de Kinderbescherming wordt gedaan, direct ondersteuning en begeleiding krijgen. Voorheen werd deze zorg pas geboden na de uitspraak van de rechter. Voor gezinnen en kinderen betekent dit een kwaliteitsverbetering in de ondersteuning en zorg, die tot doel heeft de duur van ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen te verkorten en het aantal ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen te verminderen. Van deze aanpak gaat daarmee ook een belangrijke preventieve werking uit. In de pilotfase (2012 en 2013) wordt de werkwijze in de helft van het werkgebied uitgevoerd en onderzocht op effectiviteit. Indien de aanpak werkt zal de stadsregio de verantwoordelijkheid op zich nemen de werkwijze breed te implementeren.
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
10
Landelijke pilot met William Schrikkergroep De landelijk werkende William Schrikkergroep (WSG) is een jeugdbeschermingsorganisatie die mensen met een beperking ondersteunt. De WSG heeft de stadsregio gevraagd te participeren in een pilot die tot doel heeft om de doorlooptijden van beschermingsmaatregelen terug te dringen, door eerder in het stadsregionale domein passende nazorg te bieden. Resultaten - BJZ handelt meldingen bij het AMK af binnen de normtijden. Na melding start het onderzoek binnen 5 dagen en is het binnen 9 weken afgerond. - Tot 2015 is er geen wachtlijst bij het AMK - Tot 2015 voert BJZ Jeugdbescherming en Jeugdreclassering uit volgens de landelijk vastgestelde normen, kwaliteitseisen en methoden - In 2015 zijn de doorlooptijden voor jeugdbescherming in overeenstemming met de landelijke eisen - Landelijke protocollen die de veiligheid bevorderen zij ingevoerd - De werkwijze BB+ wordt uitgevoerd en indien deze effectief blijkt, zal de implementatie breder worden opgepakt - De aansluiting op het veiligheidsdomein wordt verbeterd en laat een verbetering zien in de kwaliteit van de nazorg - Met de CJG’s en de partners in de veiligheidsketen worden afspraken gemaakt die leiden tot kennisoverdracht en het versterken van de samenwerking.
B.
Een betere afstemming tussen vraag en aanbod van jeugdzorg
Kinderen en jongeren in de stadsregio kansrijk en veilig te laten opgroeien. Dat is de wens van ouders. De jeugdzorg en de overheid ondersteunen kinderen, jongeren en ouders als het opgroeien niet vanzelf gaat of grijpen in als de veiligheid van kinderen bedreigd wordt. Ondanks inspanningen en extra productie in de afgelopen jaren blijft de druk op de jeugdzorg toenemen. De verwachting is dat de vraag in de komende jaren zal stabiliseren, terrwijl de beschikbare middelen in de komende jaren zullen dalen. De wens om alle jeugdigen tijdig en adequaat te helpen en om geen wachtlijsten te hebben wordt daarom lastig te realiseren. Echter, de algehele druk op de jeugdzorg is niet alleen te wijten aan capaciteit tekorten, maar is ook het gevolg van een ketenprobleem en een gebrekkige afstemming met andere sectoren. In de komende jaren zetten de stadsregio en de partners in de jeugdzorg zich daarom in om verbeteringen door te voeren. Dit betekent dat er in gezamenlijkheid aan de slag gegaan wordt om op korte termijn processen te innoveren, flexibiliteit in de zorg te vergroten, ketensamenwerkingen te stroomlijnen en de zorg meer vraaggericht in te zetten. Dit vraagt niet alleen inspanningen van de stadsregio, de jeugdzorginstellingen en BJZ, maar ook van partijen zoals de CJG’s, het onderwijs, J-LVG, J-GGZ, zorgverzekeraars, gemeenten etc. In deze paragraaf wordt aangegeven waar de jeugdzorgsector mee aan de slag gaat. In paragraaf Een stevige zorgketen over de domeinen heen wordt nader ingegaan op het versterken van de samenwerking met (keten)partners in andere domeinen. Perspectief Tot nu beperken instellingen zich bij het bepalen van de doelen tot hun eigen zorginhoudelijke verantwoordelijkheid. Door het vooraf bepalen van het perspectief komt er meer inzicht in de toekomstige vervolgzorgvraag van een kind/jeugdige, waardoor beter ingespeeld kan worden op de vraagontwikkeling. Daarnaast is een goede afstemming tussen de instellingen over het verloop van deze vraag belangrijk, zodat tijdig de juiste vervolgzorg beschikbaar is. Vanaf 2013 wordt bij elke jeugdige bij de start van de hulpverlening het eindperspectief van het hulpverleningstraject bepaald. Het zorgaanbod De stadsregio streeft naar een goed werkende jeugdzorgketen die een vlotte doorstroom van cliënten garandeert zonder onnodige bureaucratie. De zorgaanbieders in de regio moeten de aanspraak op geïndiceerde zorg van kinderen uit die regio beantwoorden. De stadsregio heeft de taak om mede op basis van de vraaganalyse van BJZ en op basis van de beschikbare doeluitkering een adequaat concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
11
aanbod aan jeugdzorg te verzorgen. Binnen de geschetste beperkingen zullen initiatieven genomen worden om het zorgaanbod zo goed mogelijk te laten aansluiten op de vraag. De stadsregio wil dit in eerste instantie realiseren door het verhogen van efficiëntie, verbetering van de ketenlogistiek en zorgvernieuwing. Indien nodig zal bezien worden of uitbreiding van beschikbare zorgaanbod mogelijk is. Dit heeft niet de voorkeur vanwege de lagere budgetten die gemeenten per 2015 beschikbaar hebben. Wachtlijsten De vraag naar jeugdzorg lijkt zich, volgens de laatste gegevens te stabiliseren. De wachtlijsten in de jeugdzorg zijn in het laatste jaar enigszins afgenomen. Voor BJZ geldt dat er op bepaalde taken nog te lange wachttijden dreigen. BJZ en de instellingen voor J&O moeten kritisch kijken naar risico’s voor wachtende kinderen. Het is essentieel dat er kinderen die risico lopen niet op de wachtlijst staan. De stadsregio is van mening dat kinderen op een wachtlijst altijd enige vorm van zorg moeten krijgen. Verder dienen kinderen in crisis binnen 24 uur in zorg te worden geplaatst. De toegang en casemanagement van BJZ BJZ is verantwoordelijk voor het in beeld brengen van de zorgvraag van een kind of gezin. Bij lichte eenvoudige problematiek gaat BJZ, middels het programma “Van Controleren naar Vertrouwen”, inzetten op het snel doorverwijzen van kinderen en gezinnen naar een instelling voor J&O, zonder dat hiervoor een uitvoerig indicatietraject wordt doorlopen. Daarnaast zal BJZ in deze gevallen haar casemanagement rol zeer licht invullen. Deze nieuwe werkwijzen leiden tot het vrijspelen van capaciteit die elders in de zorgketen kan worden ingezet. De stadsregio streeft ernaar dat BJZ 90% van de indicatiestellingen binnen 77 dagen afrondt tot 2015. Het gemiddeld aantal dagen doorlooptijd van aanmelding naar indicatiestelling bedraagt maximaal 60 tot 2015. Ketenlogistiek De stadsregio, BJZ en de instellingen voor J&O hebben afgesproken dat organisatorische obstakels voor een snelle door- en uitstroom opgelost gaan worden. Kinderen en jeugdigen dienen sneller op de juiste plek te zitten en overdrachten dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden. Bij de start van trajecten wordt op basis van het gestelde perspectief beter afgestemd welk zorgaanbod het beste aansluit op de vraag. BJZ en de instellingen voor J&O doen dit door een intensivering van de afstemming van de plaatsingscoördinatoren te realiseren. In het verdere vervolg van het zorgtraject zal deze afstemming er voor zorgen dat tijdig de juiste vervolgzorg voorhanden is, zodat opstoppingen in het systeem voorkomen worden. In 2013 zal deze werkwijze verder worden ontwikkeld en geïmplementeerd. BJZ neemt het initiatief voor het ontwikkelen van de verbeteringen. De stadsregio de effecten van deze aanpak monitoren. Inzet bij crisis De stadsregio subsidiëert BJZ tot de transitie om een crisisdienst in stand te houden. De J&O’s dienen voldoende capaciteit aan crisisplaatsen beschikbaar te hebben waar de crisisdienst van BJZ jongeren in zorg kan plaatsen. Opgroeien in een gezin Opgroeien in een gezin of een gezinsachtige omgeving heeft de voorkeur. De zorg dient er zoveel mogelijk op gericht te zijn om kinderen thuis te laten wonen dan wel (als uithuisplaatsing toch nodig is), deze zo kort mogelijk te laten duren. Het vastgestelde perspectief bepaalt wat hierin mogelijk is. De stadsregio stelt zich tot doel om zoveel mogelijk kinderen die niet thuis kunnen wonen, een plek te geven in een pleeggezin of een gezinshuis. Dit vraagt om een goed gevarieerd aanbod aan verschillende typen pleegzorg en gezinshuizen. Bij plaatsing in een netwerkpleeggezin dienen instellingen voor J&O en BJZ te werken volgens het landelijk vastgestelde protocol netwerkpleegzorg. Ontwikkeling van het zorgaanbod Wanneer een kind residentieel is geplaatst duurt dit geregeld langer dan nodig is en/of gebeurt dit op een plek die zwaarder is dan nodig is. Hier kunnen verschillende oorzaken aan ten grondslag liggen. Mogelijk wordt de focus in het zorgtraject gelegd op de residentiele behandeling van het kind en minder op de terugkeer naar huis en het werken aan een verbetering in het gezinssysteem. Anderzijds is ook het ontbreken van passende vervolg Jeugdzorg of het ontbreken van een goede aansluiting op nazorg debet aan te lang verblijf in een intramurale setting. Daarbij komt het ook voor dat jongeren
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
12
“rondgepompt worden” in de jeugdzorg doordat zij niet snel genoeg op de juiste plek terecht komen. Dit leidt tot frustraties en teleurstelling met als gevolg dat de zorg niet effectief is. Een deel van de gezinnen die jeugdzorg ontvangt is daar niet (meer) op zijn plek. Het gaat om gezinnen waar geen behandelperspectief is, maar die langdurig lichtere stut en steun zorg dienen te krijgen, zodat de gezinssituatie stabiel kan blijven. De stadsregio en haar partners zetten in op kortere trajecten, passend aanbod en goed genoeg zorg. Dit vraagt om een heroriëntatie op de huidige werkwijze en het huidige aanbod. De stadsregio en de instellingen voor J&O gaan aan de slag met het innoveren van het zorgaanbod, zodat meer kinderen en jeugdigen adequaat geholpen worden. Er zullen in 2013 zorgvormen ontwikkeld en getoetst worden die uitgaan van een meer flexibele combinatie van residentiële en ambulante zorg, waarbij systeemgericht gewerkt wordt. Daarnaast zal er een beweging gemaakt worden om lichtere (en goedkopere) long stay voorzieningen te organiseren ter vervanging van zwaarder residentieel aanbod. Nazorg Met lokale actieve zorgpartners en gemeenten zal in 2013 nadrukkelijker het gesprek aangegaan worden hoe nazorg uit het lokale domein beter aangesloten kan worden op de jeugdzorg. Een snellere uitstroom uit de jeugdzorg zal na de transitie helpen om de kosten voor jeugdzorg te verlagen. Stut en Steun De jeugdzorg is gericht op het oplossingsgericht hulpverlening bieden. Voor sommige doelgroepen is het echter duidelijk geworden dat zij blijvend ondersteuning nodig hebben omdat het eigen systeem te zwak is en het risico aanwezig is dat zij weer terugvallen. Deze ondersteuning noemen we Stut en Steun. Dit type blijvende ondersteuning is nu nog niet voorhanden. In 2013 zal onderzocht worden hoe deze doelgroep er uit ziet en hoe groot zij is. Deze analyse zal gebruikt worden om in 2013 een aanpak te ontwikkelen en in pilotvorm te toetsen. In 2014 zal op basis van de bevindingen besloten worden over een vervolg van de aanpak. Voor het bieden van de juiste stut en steun is samenwerking met het lokale veld, zowel financiers als uitvoerders, belangrijk. Buitenregionaal aanbod Niet alle kinderen kunnen in de eigen regio de juiste zorg aangeboden krijgen, bij voorbeeld omdat het gevraagde aanbod zeer specialistisch is of omdat een netwerkpleeggezin niet in de eigen regio woont. Voorheen was er een landelijke afspraak dat provincies en regio’s in elkaars zorgaanbod kinderen konden plaatsen, de 10%-regeling. Deze regeling waarbij een instelling10% van haar totale capaciteit aan zorgaanbod zonder verrekening beschikbaar kan stellen voor kinderen van andere provincies en regio’s is niet meer landelijk gedragen. De stadsregio stelt zich op het standpunt dat provincies en regio’s die de 10%-regeling nog hanteren kinderen zonder kosten kunnen plaatsen in haar aanbod wanneer dit nodig is. Van provincies en regio’s die deze regeling niet meer hanteren, wordt verwacht dat zij de zorgkosten voor een plaatsing in de stadsregio betalen. De stadsregio heeft een beperkt budget beschikbaar waarmee zij voor bepaalde doelgroepen en in bepaalde situaties een plek in een andere regio kan inkopen. BJZ heeft aangegeven dat zij verwacht dat de druk op dit budget in de komende periode kan toenemen. Jeugdzorg plus/gesloten jeugdzorg Jeugdzorgplus is gespecialiseerde jeugdzorg op basis van een rechterlijke machtiging. Deze machtiging maakt het mogelijk jongeren in geslotenheid te behandelen en beperkende maatregelen op te leggen ter bescherming van de jongeren en/of de maatschappij. De stadsregio vormt met Stadsgewest Haaglanden en de provincie Zuid Holland de zorgregio Zuid/West. In deze regio wordt samen gewerkt met de volgende jeugdzorgplus instellingen Pluryn/De Hoenderloogroep, Avenier, Horizon en JuttersJeugdformaatCombinatie. Een deel van de capaciteit is nog tijdelijk bij andere instellingen ondergebracht. De stadsregio vindt het belangrijk dat er t.b.v. jeugdigen uit de regio voldoende capaciteit jeugdzorgplus en in de buurt dient te zijn. Het gesloten verblijf in een jeugdzorgplus instelling dient zo lang als noodzakelijk en zo kort als mogelijk te zijn. Het Ministerie van VWS heeft in samenspraak met de provincies en regio´s en de jeugdzorgplus-aanbieders besloten pilots te starten om de behandelduur te bekorten. Een jeugdzorgplus-aanbieder krijgt een budget waaruit het gehele zorgtraject wordt bekostigd van de plaatsing in de gesloten setting tot de open provinciale jeugdzorg later in het traject. Deze aanpak richt
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
13
zowel op de behandeling als op de omgeving, de thuissituatie en de school. Het traject werkt vanuit het perspectief dat deze jongeren geboden kan worden. De stadsregio zal zich in de komende periode actief inzetten om de aansluiting van de Jeugdzorgplus op de stadsregionale jeugdzorg goed te regelen. Hierbij is van belang dat de zorgtrajecten wat betreft inhoud, doel, resultaat en financiële verantwoordelijkheid duidelijk worden vastgelegd. Beleidsinformatie op orde SRR wil tijdige, juiste en volledige beleidsinformatie over de jeugdzorg beschikbaar hebben om jeugdzorg te kunnen plannen en sturen, om het Rijk de wettelijk verplichte informatie te leveren en kennis aan gemeenten te kunnen overdragen. De informatie uit het beleidsinformatie systeem dient de stadsregio informatie te verschaffen over wachttijden en doorlooptijden. De stadsregio streeft er naar om in 2013 meer inzicht te hebben in de doorlooptijden per zorgvorm. Informatie over wachttijden en doorlooptijden voor zorg zullen betrokken worden bij de aansturing en onderdeel worden van de prestatieafspraken die met instellingen gemaakt worden. Resultaten: - vanaf 2013 wordt bij de start van elk traject het eindperspectief bepaald. - in 2014 is er een systeem aanwezig dat er voor zorgt dat kinderen sneller door het zorgaanbod heen gaan. - Met de instellingen voor J&O zijn afspraken gemaakt over innovatie van de zorginhoud en efficiëntere werkprocessen/ketenlogistiek waardoor meer kinderen zorg ontvangen. - Er wordt zoveel mogelijk zorg ingezet binnen de landelijke norm van 9 weken na indicatie. - Kinderen met een crisisbesluit van BJZ worden altijd binnen 24 uur geholpen. - BJZ en J&O zorgen dat er geen kinderen onverantwoord wachten. - Kinderen die langer dan 9 weken wachten krijgen altijd een zorgaanbod. - Percentage indicatiestelling binnen 77 dagen: minimaal 90% tot en met 2015. - Gemiddeld aantal dagen doorlooptijd van aanmelding naar indicatiestelling: maximaal 60 tot en met 2015. - In 2014 zullen afspraken gemaakt zijn met gemeenten over de aansluiting van de JZ op lokale nazorg. - In 2013 wordt de doelgroep voor Stut en steun kwalitatief en kwantitatief onderzocht. 2015 zal er een aanpak staan voor Stut en steun. - Er is een passend en gevarieerd aanbod aan pleegzorg en gezinshuizen. - Indien netwerkpleegzorg wordt ingezet werken BJZ en instellingen voor J&O conform het landelijke protocol netwerkpleegzorg. - Bij eventuele inzet van niet erkende particuliere zorgaanbieders is goedkeuring van de stadsregio verkregen en is het landelijk vastgestelde protocol toegepast. - De stadsregio zal indien nodig een buitenregionale plaatsing blijven bekostigen en stelt provincies en regio’s die de 10%-regeling hanteren in staat om zonder kosten in de stadsregionale capaciteit te plaatsen. - Ten aanzien van de jeugdzorgplus zal de stadsregio toezien op het in stand houden van voldoende aanbod dat zoveel mogelijk in de eigen regio geboden gaat worden. De stadsregio zal zich actief inzetten voor de ontwikkeling van de trajectaanpak.
C.
Tijdig kwalitatief goede zorg: een efficiënte en effectieve uitvoering van de jeugdzorg
In deze paragraaf wordt ingegaan op de stappen die de stadsregio wil zetten bij het verder doorontwikkelen van de zorg. Daarnaast wordt beschreven welke stappen de stadsregio wil zetten om de effecten van de zorg beter in beeld te krijgen. Efficiënte en effectieve uitvoering van jeugdzorg vraagt onder meer om de inzet van beproefde methodieken en interventies en professionals die de goede zaken doen vanuit de juiste houding. De effecten van zorg dienen daarnaast transparant te zijn. Maatregelen die in deze paragraaf worden genoemd leiden naast een kwalitatieve verbetering (effect) ook tot efficiëntere uitvoering van de jeugdzorg: meer doen voor minder geld, kortere doorlooptijden, verschuiven van zorginzet naar de voorkant. Dit moet o.a. bijdragen aan het terugdringen van de groeiende vraag.
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
14
Kwalitatief goede zorg Kwalitatief goede zorg is zorg die wordt uitgevoerd door daarvoor gekwalificeerde professionals van erkende zorginstellingen volgens de wettelijke eisen en de op het vakgebied geldende protocollen en erkende methodieken. Een adequate indicatie en risicotaxatie gaan vooraf aan de zorg. Een zorgtraject is doelgericht en transparant en wordt zo snel mogelijk, samen met de cliënt en zijn/haar omgeving (netwerk), opgesteld en werkt zo adequaat mogelijk toe naar het op een aanvaardbaar maatschappelijk zelfstandig niveau duurzaam kunnen functioneren. Zorg is kortdurend en enkelvoudig als dat kan en integraal als dat moet. Door meer kennis over ”zware zorg” aan de voorkant ter brengen kan meegedacht worden over welke zorg passend is. In de zorgketen zouden zo weinig mogelijk overgangen of doorverwijzingen moeten zitten. Onderwijs is een belangrijk onderdeel van het traject omdat het een belangrijke voorwaarde is om het perspectief te realiseren. Vernieuwing in de komende jaren Met de transitie in het vooruitzicht, gaat ook de jeugdzorg aan de slag met een transformatie. De brede jeugdzorg zal zich op een andere wijze moeten gaan verhouden tot haar cliënten en tot elkaar. In de relatie met cliënten gaat het bijvoorbeeld om een verandering in attitude waarbij de zorgverlener niet alle problemen en oplossingen en de regie op het traject overneemt, maar waarbij de hulpverlener juist het gezin in positie brengt of houdt om de regie te voeren. Ook de onderlinge verhouding tussen zorgaanbieders moeten veranderen. Er dient vanuit een gedeelde (opvoed)visie met elkaar te worden samengewerkt aan gezamenlijk doelen en resultaten. Warm en persoonlijk overdragen is het adagium. In de komende periode wil de stadsregio met haar partners BJZ en J&O de volgende stappen zetten om genoemde ontwikkelingen in de praktijk te brengen. Ontwikkelen van de zorg: - perspectief - betrekken van eigen kracht - de generalistische zorgverlener - professionalisering Perspectief Zorg dient te worden ingezet op basis van een bij de start van het traject bepaald streven: het perspectief. Met het bepalen van het perspectief wordt ook een uitspraak gedaan over wanneer de zorg kan of moet stoppen: “goed genoeg zorg”. Het is belangrijk om vanaf het begin met alle betrokken te weten welk perspectief wordt nagestreefd. Het geeft ouders en kinderen duidelijk aan waar naartoe gewerkt wordt. Voor de betrokken hulpverleners en BJZ helpt het om tijdig te anticiperen op vervolgstappen in het traject, zodat dit soepel door kan lopen. In 2012 is door BJZ en de instellingen J&O uitgewerkt hoe het perspectief in de uitvoering wordt vormgegeven. Vanaf 2013 wordt de perspectief bepaling onderdeel van elk traject. Eigen kracht Ouders, jeugdigen/kinderen en hun netwerk zullen nadrukkelijker een rol moeten krijgen in het vormgeven van een zorgtraject. De tijd dat hulpverleners de route en het resultaat bepaalden is voorbij. Om zorg effectief te laten zijn, dienen vanaf het begin cliënten zelf mede het doel te bepalen, maar ook aangesproken te worden op hun eigen verantwoordelijkheid. Zorgverlening zal in de toekomst zich meer moeten richten op wat cliënten en hun netwerk zelf kunnen en daar dan aanvullend op acteren. Dit vraagt van hulpverleners een andere houding en een andere positie in ween zorgtraject, dan zij tot nu toe gewend zijn geweest. Vanaf 2013 zal de inzet van eigenkracht methodieken verder uitgebreid worden. Eind 2014 de eigen kracht methodiek onderdeel te zijn van elk traject. De generalistische zorgverlener De jeugdzorg pleit ervoor om “aan de voorkant” te gaan werken met een generalistische gezinsgerichte zorgverlener. Deze generalist heeft kennis van jeugdzorg, jeugd-LVB en jeugd-GGZ en kent ook de lokale situatie. Deze functionaris is zelf een stevige hulpverlener, maar hij/zij kan ook
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
15
helpen met het verduidelijken van de vraag, het toeleiden naar een diagnose en specialistische zorg of indien noodzakelijk de jeugdbescherming. Deze functionaris heeft de casusregie. Deze zorg wordt zoveel mogelijk vanuit lokaal niveau ingezet. Door de inzet van deze medewerker is er langdurig een stevige vertrouwenspersoon in het gezin en kan het aantal overdrachten tussen hulpverleners en instellingen teruggedrongen worden. Deze medewerker is all round, flexibel, autonoom, werkt gezinsgericht, sorteert voor op eigen kracht van klanten, neemt niet over en compenseert en kijkt over grenzen van eigen organisatie heen. De jeugdzorginstellingen en BJZ kunnen een belangrijke rol spelen bij het ontwikkelen van deze nieuwe functie. De stadsregio zal initiatieven om deze nieuwe taak/functie te ontwikkelen ondersteunen. Professionalisering De professionals zijn het belangrijkste bestanddeel van de jeugdzorg. Het is bewezen dat de mate van effectiviteit van jeugdzorg vooral afhankelijk is van de relatie tussen cliënt en hulpverlener. Voor de professionals in de jeugdzorg gaat in de komende jaren veel veranderen. Deze veranderingen hebben niet alleen te maken met veranderingen in de organisaties als gevolg van de transitie, maar juist ook met het anders moeten gaan werken, vanuit een andere houding en relatie met de cliënt. Een aantal van de thema’s zijn hierboven benoemd. Om deze transformatie in de komende jaren goed van de grond te tillen, is de afspraak gemaakt met de instellingen van J&O en BJZ dat zij deze professionaliseringsslag op een planmatige en inzichtelijke wijze zullen gaan oppakken. Elke instelling zal hiervoor een plan van aanpak opstellen. De stadsregio zal monitoren of de stappen uit de plannen ook daadwerkelijk worden gezet.
Effecten van zorg in beeld Rijk, IPO en Jeugdzorg Nederland hebben jaren geleden het NJI opdracht gegeven prestatieindicatoren voor de jeugdzorg te ontwikkelen. Er zijn landelijk 10 prestatie-indicatoren vastgesteld, waaraan de kwaliteit van jeugdzorg af te meten valt. Er zijn prestatie-indicatoren voor de Bureaus jeugdzorg en voor de J&O-instellingen. De prestatie-indicatoren voor de J&O’s zijn grotendeels operationeel. De NJI indicatoren voor de BJZ’s zijn deels geïmplementeerd. Vanaf 2010 worden de jeugdzorgaanbieders gefinancierd op basis van P x Q (prijs x aantal eenheden). De systematiek is een instrument waarmee op kostenefficiency kan worden gestuurd. Vanaf 2013 gaat de stadsregio de effectiviteit (kwaliteit), middels een verdere invoering van kritische prestatie-indicatoren, koppelen als onderdeel aan het systeem van PxQ. De stadsregio streeft ernaar de prestatie-indicatoren te genereren op zorgprogrammaniveau. Sturen op effectiviteit dient de norm te worden. De stadsregio wil middels deze beweging ook bijdragen aan de versterking van een instrumentarium waarmee de instellingen voor J&O zich tot de transitie ook aan gemeenten kunnen presenteren. Resultaten: - bij elk zorgtraject dat start wordt vanaf 2013 allereerst het perspectief van de zorg bepaald. - het mobiliseren van de eigen kracht van het gezin en haar netwerk is in 2015 onderdeel van elk traject. - in 2014 is het concept van “generalistische zorgverlener” ontwikkeld en in de praktijk getoetst. - In 2014 heeft de stadsregio inzicht in de effectiviteit van zorg op zorgprogrammaniveau. - In 2014 zijn de elementen in de professionaliseringsagenda die golden voor deze periode uitgevoerd. - Er wordt een toename van het effect van de jeugdzorg gemeten door een toename van het aantal cliënten waarbij de afname problematiek (na hulp) is toegenomen tot xx% in 2015 (nog te bepalen in overleg met BJZ).
D.
Een betere samenwerking met de ketenpartners en doorlopende zorg
Het is belangrijk om problemen bij het opgroeien en opvoeden van de jeugdige zo snel mogelijk te signaleren en zo nodig aan te pakken. Het signaleren en het bieden van lichte hulpverlening gebeurt in het lokale jeugddomein, dat onder de verantwoordelijkheid van gemeenten valt. De stadsregio Rotterdam is verantwoordelijk voor de toegang tot jeugdzorg (BJZ) en het subsidiëren van voldoende kwalitatief jeugdzorgaanbod als een indicatie hiervoor is afgegeven door BJZ. Daar waar gezinnen op meerdere gebieden kampen met problemen, dient over domeingrenzen heen, bijvoorbeeld met de (J-)GGZ, J-LVB, schuldhulpverlening etc. goed samengewerkt te worden. concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
16
Wanneer behandeling in de verschillende domeinen (bijna) gereed is, is het belangrijk dat er tijdig afgeschaald kan worden naar lokaal aanbod aan nazorg, “Stut en steun” en dat er aansluiting is tussen de zorg bij de grens van 18 jaar. De stadsregio Rotterdam wil samen met haar partners, aan de ene kant gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoor en aan de andere kant de instellingen een flexibel systeem creëren, waarbinnen het mogelijk moet zijn om zonder teveel ‘gedoe’ tijdelijk specialistische zorg in te zetten, maar tegelijkertijd aansluiting te houden met de omgeving van jeugdige en gezin. Dit maakt tijdig op- en afschalen eenvoudiger. De financiers en instellingen in alle domeinen dienen samen te werken, zodat jongeren en hun ouders/opvoeders adequaat geholpen worden en niet tussen wal en schip vallen. Het is nodig om te komen tot integrale indicatiestelling en zorgverlening (m.n. voor multiproblemgezinnen) door intensieve samenwerking op regionaal niveau van tenminste de sectoren jeugdzorg, jeugd-GGZ, jeugd-LVB. Daarnaast dient de samenwerking met lokale partners als CJG-en, basis en voortgezet onderwijs, kinderdagverblijven, maatschappelijk werk, de veiligheidsketen en lokale zorgnetwerken verbeterd te worden. Het casemanagement dient daarbij optimaal geregeld te zijn. De stadsregio faciliteert jeugdzorginstellingen die initiatieven nemen om de aansluiting met het onderwijs, kinderdagverblijven en de CJG’s te versterken. De stadsregio verwacht dat met de naderende transitie er, in de tussenliggende jaren, al meer samenhang gebracht kan gaan worden in het brede aanbod. De stadsregio verwacht dat gemeenten meer werk zullen maken van hun preventieve verantwoordelijkheid en de nazorg en vervolgzorg wanneer jeugdigen 18 jaar worden. De stadsregio wil met in de komende periode met gemeenten afspraken maken om de aansluiting tussen de jeugdzorg en het lokale domein beter te leggen. Daarnaast wil de stadsregio de instellingen J&O en BJZ ondersteunen bij het maken van afspraken met de (J-)GGZ en de J-LVB. De instellingen J&O en BJZ willen betere samenwerkingsafspraken met de GGZ- en LVB-sector in een convenant vastleggen. BJZ zal zich in de komende jaren meer regionaal gaan organiseren. Hierdoor kan zij de lokale voorzieningen voor jeugdigen versterken waarmee BJZ contacten onderhoud, zoals de CJG’s, Zorgadviesteams ZAT’s en veiligheidsnetwerken. Om die manier kan snel bepaald worden of geïndiceerde jeugdzorg of jeugd-GGZ nodig is. De stadsregio wil inzetten op een nauwere inhoudelijke en organisatorische samenwerking tussen gesloten en open jeugdzorg om er zodoende aan bij te dragen dat er bij de te ontwikkelen zorgtrajecten synergie en structurele verbetering in het aanbod ontstaat.
Resultaat: - Met gemeenten worden afspraken gemaakt over het versterken van de ketenzorg. In 2014 is de samenwerking zodanig verbeterd dat sneller opgeschaald en afgeschaald kan worden. Er is dan een effectieve ketensamenwerking van preventie tot nazorg. - De stadsregio wil met gemeenten afspraken maken zodat de aansluiting tussen het preventief jeugdbeleid en het stadsregionaal jeugdzorgbeleid, onder meer door het geven van advies en deskundigheidsbevordering, verbeterd wordt. - Met gemeenten zal op basis van hun WMO-taken in gesprek gegaan worden om vervolgzorg na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar te verbeteren. In 2014 dienen deze afspraken er te zijn. - BJZ zal zich regionaal gaan organiseren en de samenwerking met en in het lokale domein te versterken. - De stadsregio streeft ernaar om in 2013 met zorgverzekeraars en zorgkantoor een samenwerking aan te gaan, zodat de inkoop van integrale trajectzorg wordt bevorderd.
5.2 Voorsorteren op de toekomst/Decentralisatie van de jeugdzorg Bestuurlijk zijn het Rijk, de VNG en het IPO overeengekomen dat 1 januari 2015 de datum is waarop de transitie van de jeugdzorg gaat plaatsvinden. Daarbij is afgesproken dat alle jeugdzorg (provinciale jeugdzorg, jeugd geestelijke gezondheidszorg en – licht verstandelijk beperkten zorg en gesloten jeugdzorg) in één keer overgaat. Naar verwachting zal er in 2012 steeds meer duidelijk worden over de inrichting van het stelsel. De gemeenten in de regio Rotterdam hebben een gezamenlijke ontwikkelagenda afgesproken waarin zij hebben uitgewerkt hoe zij zich voorbereiden op de transitie en de transformatie. concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
17
Voor de stadsregio zijn dit belangrijke ontwikkelingen waarmee rekening gehouden moet worden in het Meerjarenbeleidskader 2013-2015. Het meerjarenbeleidskader dient inzicht te geven in de wijze waarop de stadsregio Rotterdam haar rol gaat invullen in het proces richting de transitie. Transitieagenda Op 8 december 2011 hebben Rijk, VNG en IPO overeenstemming bereikt over een landelijke Transitieagenda. De staatssecretarissen van VWS en V&J hebben de Transitieagenda in maart 2012 naar de Tweede Kamer gezonden. De landelijke Transitieagenda bevestigt dat alle jeugdzorgonderdelen overgaan naar de gemeenten. Gemeenten krijgen een jaar voorbereidingstijd na het gereed zijn van de nieuwe Wet zorg voor jeugd. De landelijke transitieagenda bevat de volgende hoofdpunten. 1. De afspraak dat partijen binnen de bestaande kaders al zoveel mogelijk vooruitlopen op het nieuwe stelsel en dat provincies in toenemende mate gemeenten betrekken bij de beleidsontwikkeling en uitvoering. 2. Gemeenten krijgen grote beleidsvrijheid bij het inrichten van het nieuwe stelsel. De agenda zegt over de bovenlokale samenwerking van gemeenten in het nieuwe stelsel dat deze verplicht wordt voor de jeugdbescherming en jeugdreclassering en wordt geadviseerd voor de zware residentiële zorg en taken van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Gemeenten moeten zelf met voorstellen komen over de bovenlokale samenwerking. Deze moeten een jaar vóór de transitie gereed zijn. Gemeenten zijn vrij te kiezen voor een systeem van subsidiëring of aanbesteding van zorgaanbod. 3. Voor de jeugdbescherming en jeugdreclassering worden in 2012 specifieke voorwaarden uitgewerkt door Rijk en VNG over o.a. leveringsplicht, bovenlokale samenwerking en kwaliteitseisen aan gemeenten en uitvoerende instellingen. 4. De agenda bepaalt dat er een landelijke transitiecommissie van Rijk, VNG en IPO wordt ingesteld om het proces te monitoren en dat er een ondersteuningsprogramma komt voor gemeenten. De stadsregio Rotterdam draagt de jeugdzorgtaken over aan de gemeenten. In het belang van kinderen en gezinnen kiest de stadregio voor een zorgvuldige overdracht in overleg met instellingen en gemeenten.
De Transitie De transitie betreft de overdracht van taken en verantwoordelijkheden voor de jeugdzorg van provincies naar de gemeenten. Omdat dit proces samen oploopt met de wens om de inrichting van de brede jeugdzorg (inch. JLVB en JGGZ) te transformeren, is dit geen eenvoudige opgave. De stadsregio streeft er naar om de overdracht naar de gemeenten zo soepel mogelijk te laten verlopen. Echter, de stadsregio is ook van mening dat de transitie pas goed kan plaatsvinden als de voorbereidingen op de nieuwe situatie voldoende stevig ter hand zijn genomen en als er waarborgen zijn voor continuïteit van zorg aan kinderen en gezinnen en er zorgvuldig met instellingen wordt omgegaan. Bijzondere aandacht dient daarbij vooral uit te gaan naar het waarborgen dat jeugdigen die het nodig hebben, gebruik kunnen blijven maken van zeer specialistische zorgvormen. De stadsregio streeft er naar om met gemeenten afspraken te maken over het al voor 2015 overdragen van delen van de zorginkoopverantwoordelijkheid voor jeugdzorg. Dit vraagt nadere uitwerking en afstemming met het ministerie van VWS. Het is de bedoeling om de stadsregionale aanpak van de transitie uit te werken in een transitieplan dat gezamenlijk met de gemeenten is opgesteld. De stadsregio stelt dit transitieplan op en voert het in de beleidsperiode uit in goed overleg met gemeenten en instellingen. De Transformatie De transformatie van de jeugdzorg betreft de herinrichting van het hele brede veld van jeugdzorg. De gemeenten in de stadsregio Rotterdam hebben hiervoor een ontwikkelagenda opgesteld. De stadsregio wil in de komende jaren zoveel als mogelijk, binnen de haar opgelegde kaders, al medewerking verlenen aan het ontwikkelen van en het tot stand brengen van de transformatie van de jeugdzorg. De transformatie gaat leiden tot veranderingen in de taken van Bjz. De taak om indicaties te stellen zal verdwijnen. Daarnaast zullen taken vanuit de gemeentelijke regierol op een andere plek belegd concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
18
worden. Het is belangrijk goede afstemming te organiseren tussen alle betrokkenen, zodat op tijd ingespeeld kan worden op de veranderingen en frictiekosten en het risico van verdwijnen van belangrijke ervaring en kennis voorkomen kan worden.
Wat is er nodig? Het goed vervullen van de wettelijke taken en het goed voorbereiden op de transitie zijn de kernthema’s in het meerjarenbeleidskader. Om van een succesvolle transitie te spreken gelden voor de stadsregio onder andere de volgende voorwaarden: - dat de overgangsdatum tijdig bepaald dient te zijn - dat er landelijke overgangsmaatregelen komen voor de risico’s, dat de stadsregio in afstemming met de gemeenten de juiste stappen heeft gezet om de risico’s te beheersen en kosten te voorkomen en dat het Rijk transitiekosten betaalt. - dat de zorg voor jongeren die voor de transitie een indicatie hebben gekregen met recht op jeugdzorg na de overgangsdatum is gegarandeerd - dat de stadsregionale jeugdzorg tot de overgang goed heeft gefunctioneerd, - en dat er afspraken zijn gemaakt met gemeenten (per subregio) - en dat bestaande expertise van Bureau jeugdzorg en zorgaanbieders wordt benut voor het nieuwe stelsel
Wat gaan we doen: De stadsregio Rotterdam wil een actieve rol spelen gericht op het ondersteunen van een zorgvuldige voorbereiding op de transitie door middel van het overdragen van kennis, expertise en beleidsinformatie op het gebied van de stadsregionale taken voor de jeugdzorg en door het bevorderen van experimenten ter voorbereiding op transitie en transformatie. De stadsregio doet dit in aansluiting op de regionale ontwikkelagenda die door de gemeenten is vastgesteld. De gemeenten hebben deze ontwikkelagenda belegd in een structuur van werkgroepen waarin de ontwikkelpunten worden uitgewerkt. De stadsregio zal daar waar het haar activiteiten richting 2015 betreft de aansluiting en samenwerking zoeken met deze ontwikkelstructuur. De stadsregio onderscheidt drie actiegebieden waar zij een rol heeft: 1. kennisoverdracht en voorbereiding op de overdracht 2. experimenteerruimte 3. rol Bureau Jeugdzorg en instellingen Jeugd- en Opvoedhulp Kennisoverdracht Gemeenten zullen hun jeugdzorgbeleid waarschijnlijk op andere wijze vorm gaan geven en om dit goed te kunnen voorbereiden hebben zij de beschikbare informatie nodig. Het betreft informatie over de huidige werking van het stelsel en de taken die daarin worden uitgevoerd. Deze kennis kunnen gemeenten gebruiken bij het vormen van hun visie op het nieuwe stelsel. De stadsregio vindt het belangrijk om dit te doen en investeert daarom in kennisdeling tijdens de transitie. Het delen van kennis wordt vraaggericht vormgegeven, om zodoende de vragen van gemeenten zo goed mogelijk te beantwoorden. Bureau Jeugdzorg en de J&O’s hebben een zelfstandige rol bij het overdragen van kennis aan gemeenten over hun werkzaamheden en expertise. Als onderdeel van de kennisoverdracht heeft de stadsregio de intentie om vooruitlopend op het moment van transitie al een deel van de zorginkooptaken voor 1 januari 2015 aan de gemeenten over te dragen. Dit gebeurt binnen de wettelijke kaders en in overleg met de gemeenten. Daarnaast wordt in afstemming met de gemeenten een transitieplan door de stadsregio opgesteld. Dit plan wordt in de beleidsperiode in goed overleg met gemeenten en instellingen uitgevoerd. Experimenteerruimte De stadsregio wil dat er vooruitlopend op de transitie gemeenten en instellingen gebruik maken van de mogelijkheid om te experimenteren. Dit doet de stadsregio door: • Het bieden van mogelijkheden aan de gemeenten experimenten uit te voeren in het jeugdzorgbeleid. De stadsregio doet dit door het stimuleren en mogelijk maken van regionale projecten in de vorm van proeftuinen. Deze projecten worden op verzoek van gemeenten opgezet en door hen uitgevoerd. In de projecten kan BJZ bepaalde taken gaan uitvoeren onder regie van gemeenten. In de experimenten kunnen afspraken worden gemaakt over de concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
19
•
rol van BJZ bij de toegang tot geïndiceerde jeugdzorg, waarbij BJZ ook in de experimenten verantwoordelijk is voor veiligheid, risicotaxatie en kennisoverdracht. Het doel hiervan is tweeledig, zowel het versterken van de samenhang tussen provinciaal jeugdbeleid en gemeentelijk jeugdbeleid, als ook het op doen van ervaring met nieuwe werkwijzen ter voorbereiding op de transitie. Daarnaast beziet de stadsregio op welke wijze zij gemeenten kan stimuleren om de integrale samenwerking in de projecten verder uit te breiden naar sectoren als de jeugd-GGZ en de jeugd-LVG.
Rol BJZ en J&O’s De transitie in de jeugdzorg heeft voor de jeugdzorginstellingen grote gevolgen. Zij krijgen te maken met nieuwe sturingsrelaties en opdrachtgevers. Zowel voor BJZ als voor de jeugdzorginstellingen geldt dat de ontwikkelingen het essentieel maken dat de instellingen goed weten duidelijk te maken welke specifieke bijdrage in de zorg voor jeugd zij (kunnen) leveren in het gemeentelijke/regionale veld. De transitie en instellingen voor JenO Om tot nieuwe verhoudingen te komen speelt kennis een belangrijke rol. De kennis en expertise van de provinciale jeugdzorginstellingen zijn ook voor een nieuwe vormgeving van de zorg aan jeugd van grote waarde. De stadsregio vindt het belangrijk dat ze zorginstellingen hun kennis delen met gemeenten. Dit is essentieel voor hun mogelijke toekomst in het nieuwe stelsel, maar ook voor het borgen van voldoende kwalitatief aanbod na de transitie. De stadsregio wil de rol en taken van alle jeugdzorginstellingen onder de aandacht van de gemeenten brengen. Daarnaast stimuleert de stadsregio de instellingen om zich financieel en zorginhoudelijk voor te bereiden op de transitie, door hen zorginhoudelijke vernieuwingen te laten doorvoeren (zie hfd. 6). De transitie en BJZ Het bepalen van aard en ernst van de problematiek van kinderen, de risicotaxatie en de crisisdienst behoren tot de toegangstaken van BJZ. BJZ heeft jaarlijks te maken met een fors aantal aanmeldingen. Niet al deze aanmeldingen leiden tot een indicatie voor jeugdzorg of voor de AWBZ. Het vervallen van het wettelijke recht op jeugdzorg op basis van een verplichte indicatie van het BJZ wordt één van de grootste veranderingen in het nieuwe stelsel. Gemeenten zullen hun toegang tot de zorg voor jeugd, waaronder ook de AWBZ zorg, op andere wijze vormgeven. Daarbij zullen de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) en de zorgadvies teams op scholen (ZAT’s) een rol gaan spelen. Het is nog niet duidelijk wat de stelselherziening voor de verschillende rollen en taken van BJZ gaan betekenen, maar er kan wel gesteld worden dat er veel zal gaan veranderen. BJZ neemt middels zijn schakelfunctie deel aan CJG’s en ZAT’s. In de opmaat naar het nieuwe stelsel komt er ruimte om effectief kennis in te zetten en samen te werken om elementen van het nieuwe stelsel uit te proberen. Het waarborgen van de veiligheid van kinderen en de risicotaxatie zijn daarbij essentieel. De stadsregio zal hierover met gemeenten en BJZ in het kader van de transitie afspraken maken. Zolang de Wet op de jeugdzorg van kracht is blijft BJZ zijn wettelijke taken uitvoeren. De veiligheid en de bescherming van kinderen hebben daarbij bijzondere aandacht. Om tot nieuwe verhoudingen te komen speelt kennis een belangrijke rol. De kennis en expertise van BJZ zijn ook voor een nieuwe vormgeving van de zorg aan jeugd van grote waarde. De stadsregio vindt het belangrijk dat BJZ haar kennis deelt met gemeenten. Dit is essentieel voor haar mogelijke toekomst in het nieuwe stelsel. De komende jaren zal BJZ daarom voorsorteren op de veranderingen om ervoor te zorgen dat de kennis van de medewerkers van het BJZ behouden blijft voor de zorg voor jeugdigen. In dit verband zal BJZ deelnemen aan projecten in de regio waarbij (onder voorwaarden) ambulante hulp zonder indicatie kan worden verleend. BJZ is zelf verantwoordelijk voor het onder de aandacht brengen van zijn kennis bij gemeenten. De stadsregio zal BJZ ondersteunen bij het versterken van verbindingen met het lokale veld en het toekomstige stelsel, zodat tijdig organisatorische veranderingen doorgevoerd kunnen worden. Tevens wil de stadsregio er voor zorgen dat er geen beslissingen worden genomen die de transitie bemoeilijken of die niet “transitieproof” zijn. De stadsregio toetst daarom haar beleidsbeslissingen t.a.v. BJZ aan de visie van de gemeenten op het nieuwe stelsel en de wettelijke kaders. Indien nodig zullen wij maatregelen nemen voor beheersing van (financiële) risico’s.
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
20
Belangrijk is dat voorkomen wordt dat de expertise van BJZ weglekt in deze periode. Het is essentieel dat de deskundigheid van BJZ op het gebied van toegangstaken, Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, jeugdbescherming en jeugdreclassering een plek krijgt in het nieuwe stelsel. Risico’s: De transitie van de jeugdzorg biedt veel kansen, maar brengt ook risico’s met zich mee. De stadsregio ziet mogelijke financiële risico’s, maar ook risico’s op het gebied van continuïteit van zorg. Een werkgroep Overgangsmaatregelen van Rijk, VNG en IPO is, als onderdeel van de transitie agenda, bezig met het in beeld brengen van de juridische en financiële facetten van de risico’s. De afbouw van de huidige stadsregionale subsidierelaties met BJZ en de instellingen voor J&O brengen belangrijke risico’s met zich mee. Het risico bestaat dat het Rijk eventuele kosten van de transitie bij de provincies en stedelijke regio’s legt. De stadsregio zal de analyse van deze risico’s volgen zodat tijdig beheersmaatregelen genomen kunnen worden en er geen financiële risico’s gelopen worden. Dit betekent o.a. dat de stadsregio tijdig de aankondiging doet dat de subsidierelaties zullen eindigen. Daarnaast bestaat het risico dat instellingen voor J&O en BJZ zich, bij langdurige onduidelijkheid over vervolgfinanciering vanaf 2015, zullen voorbereiden op deze onzekere situatie. Het is daarom belangrijk dat gemeenten tijdig hun plannen gereed hebben voor herinrichting van het veld en de toekomstige zorginkoop. De stadsregio streeft ernaar hierover tijdig met de gemeenten afspraken te maken. Resultaten - De overgangsdatum is tijdig bepaald, zodat gemeenten en stadsregio zich goed op de transitie kunnen voorbereiden. - De stadsregio heeft met de gemeenten afspraken gemaakt over de voorbereiding en uitvoering van de transitie en die afspraken zijn uitgevoerd. Hierbij hoort het overdragen van kennis van de huidige stadsregionale jeugdzorg, methodieken voor eigen kracht en het onder de aandacht brengen van de rol va BJZ en de stadsregionale jeugdzorg aanbieders. - De stadsregio heeft gemeenten in staat gesteld om experimenten uit te voeren ter voorbereiding op de transitie. De experimenten zijn uitgevoerd en beoordeeld. - Een gedeeltelijke overdracht van de inkoop verantwoordelijkheid van de stadsregio voor 2015 is gerealiseerd. - Bestaande expertise van BJZ en de jeugdzorgaanbieders worden zoveel mogelijk benut in het nieuwe stelsel. - Er zijn overgangsmaatregelen voor de met de transitie samenhangende risico´s en de beheersing daarvan. Het gaat dan onder meer om de continuïteit van zorg voor jeugdigen die voor de transitie een indicatiebesluit voor jeugdzorg hebben gekregen en het tijdig beëindigen van de subsidierelaties met de instellingen voor JenO in de regio en BJZ. - Er zijn geen financiële gevolgen van de transitie voor de stadsregio doordat tijdig maatregelen zijn getroffen dan wel dat het Rijk kosten op zicht neemt die te maken hebben met de overgang.
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
21
6. FINANCIEEL KADER Voorbereiden op bezuinigingen In het regeerakkoord is aangekondigd dat er in 2015 € 80 miljoen van het landelijk brede jeugdzorg budget wordt afgehaald. Vervolgens wordt vanaf 2017 € 300 miljoen (10% van het totaalbudget jeugdzorg, LVB zorg voor jongeren en J-GGZ) bezuinigd. Daarnaast heeft VWS ingaande 2013 een korting van 2,65% aangekondigd, die door de stadsregio is doorvertaald naar de instellingen J&O en BJZ (vrijwillig deel). De stadsregio doet vooruitlopend op de transitie in 2015 aanpassingen in de budgetten voor jeugdzorg, zodat zorgaanbieders voorbereid zijn. In dit kader is door de stadsregio voor 2013 naast de bezuiniging van 2,65% een ombuigingsoperatie van 3% van het budget doorgevoerd, gericht is kostenbesparende innovaties, voorsorterend op de decentralisatie. Het vrij te vallen budget wordt in de sector geïnvesteerd in projecten die vernieuwend, effectief, efficiënt en toekomstbestendig zijn. De beschikbare bedragen voor 2013 en 2014, zoals opgenomen in de meerjarenbegroting, zijn onder voorbehoud van vaststelling van de doeluitkering door het Rijk. Frictiekosten/risico’s en beheersing De stadsregio heeft als inzet de frictiekosten vanwege de decentralisatie zo beperkt mogelijk te houden. De stadsregio is niet bereid uit eigen autonome middelen bij te dragen aan eventuele frictiekosten. De stadsregio wil frictieverliezen zoveel mogelijk voorkomen door al vroegtijdig, in overleg met gemeenten, zorgaanbieders en BJZ, maatregelen te nemen. Bijzondere aandacht dient daarbij uit te gaan naar de positie van BJZ. Een deel van de taken uit het vrijwillig kader zal verdwijnen of op een andere plek worden neergelegd, bijvoorbeeld bij het CJG. De stadsregio wil met betrokkenen tijdig afstemmen over mogelijke afbouw, zodat voorkomen wordt dat er frictiekosten optreden. Van belang is dat aanwezige kennis en ervaring adequaat wordt gepositioneerd in de nieuwe structuren. De veranderingen in de jeugdzorg zullen het meest ingrijpend zijn voor BJZ. De provincie toetst daarom haar beleidsbeslissingen t.a.v. Bureau jeugdzorg en de instellingen voor Jeugd-&Opvoedhulp aan het transitieplan op de implicaties voor het transitieproces. De stadsregio inventariseert de financiële en juridische risico’s van de beëindiging van de provinciale subsidierelatie met de jeugdzorginstellingen en nemen maatregelen om deze te beheersen. Resultaten: - Risico’s van de transitie zijn geïnventariseerd en maatregelen voor beheersing ervan zijn genomen. - Beleidsbeslissingen t.a.v. BJZ en J&O zijn getoetst aan het transitieplan en aan de visie van de gemeenten. - Er is geen subsidierelatie aangegaan met nieuwe instellingen. - De subsidierelatie met de instellingen voor J&O en BJZ zijn beëindigd op de wettelijk bepaalde datum. Meerjarenbegroting Zorgaanbieders BJZ vrijwillig en Justitieel Buitenregionale plaatsingen Flexibele Zorginkoop Ombuiging 3% naar Dec. Jeugdzorg LWI's Beleidsontwikkeling Regionale Agenda Samenleving Proeftuinen programmakosten decentralisatie brede jeugdzorg Onvoorzien Apparaatslasten
2013 75.019.112 44.054.582 750.000 500.000 3.006.595 351.404 1.275.000 25.000 1.500.000 150.000 62.100 528.930
2014 75.019.112 44.054.582 750.000 200.000 3.006.595 351.404 1.625.000 1.500.000 12.100 528.930
127.222.724 126.897.724
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
22
Bijlage: Evaluatie 2009-2013 In onderstaand overzicht staat aangegeven wat de resultaten zijn van de verschillende actiepunten en of ze nog actueel zijn voor de volgende beleidsperiode. Uitgevoerde actiepunten Verbetering van indicatiestellingsprocedure bij BJZ en opstellen van standaardindicatieprotocollen.
invoering van zorgcoördinatie overleg bij BJZ Voeren van 1 gecoördineerde wachtlijst met invoering van weging van aard en problematiek. Ontwikkeling van de CJG’s.(verankering in de wet) ombuiging van de vraag is lange termijn effect. Inzet voorposten in de CJG’s Enkelvoudige zorg de indicatiestelling via CJG
Bij alle CJG’s is een risicotaxatiemodel doorgevoerd, waarin van alle kinderen tot 12 jaar een risicoprofiel is vastgesteld. Minder gezinnen per voogd. Invoering nieuwe methodiek Deltaplan.
Verkorten van de doorlooptijd OTS.
Invoering van standaardindicatieprocedure OTS bij BJZ nazorg na OTS. Versnellen afhandelen AMK tot max. 5 dagen na melding. Invoering nieuwe financieringssystematiek, financiering via vaste bekostigingseenheden. Invoeren van kortere behandelplannen door zorginstellingen
Afronden van 75% van de indicatiestellingen binnen zes weken.
Ontwikkeling van prestatie-indicatoren. In 2012 zijn de drie indicatoren bij alle zorginstellingen doorgevoerd. Voor BJZ geldt dat (stand van zaken 7 indicatoren) Invoering gebruik van BSN Invoeren van nieuwe hulpverleningsmethodieken Plan vermindering regeldruk met 25%.
realisatie ja
actueel Ja, er vinden aanpassingen plaats in de indicatiestelling, nl. in eenvoudige situaties als verwijzing en er zal een ontwikkeling plaatsvinden naar indicatieloze inzet cq rechtstreekse inzet van zorg door lokale domein.
In 2012 is een gezamenlijk traject afgerond van BJZ en J&O waarmee
Ja,
De CJG ontwikkeling is stevig doorgegaan. De effecten van het preventieve werken zijn voor de jeugdzorg nog niet zichtbaar. Voorpost functionarissen zijn actief in de CJG’s. Het bij CJG’s beleggen van de indicatiestelling bij enkelvoudige problematiek is nog niet gerealiseerd.
Ja, versterking van vroegsignalering en preventie blijft een belangrijk speerpunt. BJZ zal haar aansluiting op het lokale domein verbeteren door zich regionaal te herorganiseren. Er zal geëxperimenteerd gaan worden met directe verwijzing door CJG bij enkelvoudige problematiek
gerealiseerd gerealiseerd
Nee Ja, V&J gaat de aanpak toetsen. Daarnaast is BJZ in 2012 gestart met een bredere uitvoering van BB+ Ja, in de komende jaren gaan leiden tot een korte gemiddelde OTS-duur
d.m.v. implementatie van de Deltamethodiek is een belangrijke stap gezet Gerealiseerd Hier is o.m. bij BB+ mee geëxperimenteerd Niet in de hele beleidsperiode gelukt door wisselend (groeiend) aantal aanmeldingen Geïmplementeerd
Ja, BB+ en pilot WSG Ja, is opnieuw doelstelling. SSR zal indien nodig aanvullend financieren.
Deels gerealiseerd. Onder meer door pilot project middels methodiek Theory of Constraints.
Ja, nieuwe methodieken worden ontwikkeld en in pilotvorm uitgevoerd Daarnaast blijft de stadsregio er op sturen Blijft element van sturing op BJZ De nieuwe aanpak voor het werken met verwijzing bij enkelvoudige problematiek is geïmplementeerd. Effect zal gevolgd worden door stadsregio. Ja, de stadsregio streeft er naar om meer inzicht te krijgen over de hulpverlening op zorgprogramma niveau
Niet gerealiseerd. Door het indicatiestellingstraject bij enkelvoudige problematiek te vereenvoudigen wordt capaciteit vrijgespeeld om het indicatieproces te versnellen De instellingen hebben de indicatoren geïmplementeerd en rapporteren hier jaarlijks over. BJZ heeft nog niet geïmplementeerd Nog niet gerealiseerd door belemmeringen in wetgeving Een aantal ontwikkelingen is in gang gezet. Vraagt echter vervolg in volgende beleidsperiode Het landelijke plan is uitgevoerd. Instellingen geven de indruk te hebben er nog niet veel van te merken. In het kader is o.m. een
Nee
Ja, indien mogelijk Ja, nieuwe methodieken en aanpakken worden ontwikkeld en in praktijk gebracht Ja, indirect blijft voorkomen van bureaucratie belangrijk.
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
23
Cliënt krijgt zicht op wachtlijsten. Inzet cliëntraden Opstellen van gezamenlijke wachtlijst GGZ, LVG, zorgkantoor en BJZ. Combinatieprogramma’s van psychiatrische hulp en jeugdzorg Samenwerking crisisopvang jeugd GGZ en Jeugdzorg. Afspraken uitwisseling gegevens LVG en GGZ Onderzoek naar inzet Triple P, methodische overgang lokaal naar geïndiceerde zorg. Invoering van samenwerking tussen CJG’s en onderwijszorgstructuren
nieuw landelijk rapportage format geïmplementeerd. Met cliënten wordt eventuele wachtlijst problematiek besproken Deels gerealiseerd bij diverse instellingen Niet gerealiseerd Een basis is gelegd, echter nog niet structureel en in voldoende mate Er is afstemming georganiseerd tussen beide domeinen Op operationeel niveau wordt er geregeld uitgewisseld, echter er zijn nog geen structurele afspraken Door bezuinigingen is dit niet gerealiseerd Hierin zijn regionaal veel stappen gezet. BJZ werkt mee in deze structuren
Indirect door sturing op verkorten wachttijd Ja Samenwerking versterken middels convenant Ja
Ja, In 2013-2015 wordt gestreefd naar verbeteren van de afspraken. Nee Ja
concept meerjarenbeleidskader, versie portefeuillehoudersoverleg 4 oktober 2012
24
Overleg:
Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg
Datum vergadering:
4 oktober 2012
Agendapunt nr.:
6
Onderwerp: Meerjaren Beleidskader jeugdzorg 2013 – 2015 Gevraagde beslissing: - Instemmen met het concept Meerjaren Beleidskader jeugdzorg 2013 -2015 Financiële/personele consequenties: In de opgenomen begroting is de aangekondigde korting van het Rijk van 2,65 % verwerkt. Mocht deze vervallen, dan wordt dit budget toegevoegd aan de begroting. Verder is het budget van 3% ombuigingen apart benoemd. De beschikbare bedragen voor 2013 en 2014, zoals opgenomen in de meerjarenbegroting, zijn onder voorbehoud van vaststelling van de doeluitkering door het Rijk. Verdere procedure: - Aanpassing op basis van input (inspraak) portefeuillehouders - Inspraak andere partijen - DB SRR op 7 november 2012 - Vaststelling in AB SRR van 12 december 2012
Communicatie/voorlichtingsaspecten: Toelichting: Elke vier jaar dient de stadsregio Rotterdam een meerjarenbeleidskader vast te stellen. Het huidige kader loopt af in 2012 en daarom dient voor de volgende periode vanaf 2013 een nieuw kader opgesteld te worden. De stadsregio stelt een beleidskader op voor de periode 2013 – 2015. Op dit moment is nog niet duidelijk op welke datum de transitie naar gemeenten daadwerkelijk zal plaatsvinden. In de praktijk zal de looptijd van dit beleidskader eindigen wanneer de transitie van de Jeugdzorg een feit is. Het meerjarenbeleidskader bevat een visie en de uitgangspunten voor de komende periode. Daarnaast een beknopte evaluatie van de huidige periode en een analyse en inschatting van de vraag naar zorg in de periode 2013-2015. In de komende periode wordt zowel verder gebouwd aan een sterke jeugdzorg, als voorgesorteerd op de toekomst. Het meerjarenbeleidskader wordt jaarlijks uitgewerkt in een jaarlijks uitvoeringsprogramma Jeugdzorg. In een overleg tussen stadsregio en regioambtenaren (d.d. 27 september 2012) is de conceptversie besproken. In dit constructieve overleg werd in grote lijnen instemmend gereageerd op de ingezette lijn. De regioambtenaren willen graag gezamenlijk optrekken met de stadsregio om afbouw en opbouw te synchroniseren.
Meerjaren Beleidskader jeugdzorg 2013 – 2015/ A.M. Smit / 27 september 2012
blad 1
De regioambtenaren geven de stadsregio mee dat zij de volgende zaken als belangrijke aandachtspunten zien voor het beleid in de komende jaren: • Nu al waar mogelijk gescheiden werelden van lokale en geïndiceerde jeugdzorg verbinden. • Denk niet vanuit bestaande kaders, maar zoek nieuwe verbindingen en realiseer een echte transformatie. Geef bv.ruimte aan de ontwikkeling van de gezinsspecialist. • Uitnodiging in het MJBK van het betrekken van regiogemeenten bij de zorginkoop jeugdzorg wordt aangenomen. Dit ziet men als belangrijke mogelijkheid om al eerder het huidige aanbod en aanbieders sterker te verbinden met het lokale veld. • Aandacht moet er komen voor het bewerken van een cultuuromslag bij gebruikers/vragers van jeugdzorg. Men moet bewust gemaakt worden van de ontwikkelingen in de zorg, zoals met Eigen kracht. Deze aandachtspunten worden onderschreven door de stadsregio en waar nodig nog extra benoemd in de definitieve versie. Samenvatting van het Meerjarenbeleidskader: De thema’s voor de komende jaren zijn bouwen aan een sterke jeugdzorg en voorbereiden van de transitie. De stadsregio wil zowel zorgen voor de continuïteit van kwalitatief goede zorg als instellingen en regiogemeenten zich laten voorbereiden op de aanstaande transitie. Het leidende uitgangspunt bij de inzet van hulp en ondersteuning in de Jeugdzorg is dat het systeemgericht wordt ingezet en uitgegaan wordt van de eigen kracht en mogelijkheden van gezinnen. Ouders en opvoeders hebben en nemen de primaire opvoedingsverantwoordelijkheid. Hulp is daarom in eerste instantie gericht op het versterken van de eigen kracht en wordt dichtbij huis geboden. Kinderen en ouders, en indien mogelijk hun netwerk, worden actief betrokken bij het opstellen van hun hulpverleningsplan. Ook wanneer een kind uit huis wordt geplaatst (in een specialistische jeugdzorgvoorziening), wordt uitgegaan van de opvoedingsverantwoordelijkheden van de ouders en wordt indien nodig zoveel mogelijk in het netwerk geplaatst. Een uithuisplaatsing is er primair op gericht dat een kind weer terugkeert in het gezin, als dit binnen de mogelijkheden ligt en de veiligheid is gewaarborgd. Het bouwen aan een sterke jeugdzorg heeft vier speerpunten: a. Veiligheid staat voorop b. Een betere afstemming tussen vraag en aanbod van jeugdzorg c. Tijdig kwalitatief goede zorg: een efficiënte en effectieve uitvoering van de jeugdzorg d. Een betere samenwerking met de ketenpartners en doorlopende zorg Transitie Naast deze inhoudelijke doelen is de voorbereiding op de decentralisatie onderdeel van het MJKB. De stadsregio Rotterdam wil een actieve rol spelen gericht op het ondersteunen van een zorgvuldige voorbereiding op de transitie door middel van het overdragen van kennis, expertise en beleidsinformatie op het gebied van de stadsregionale taken voor de jeugdzorg en door het bevorderen van experimenten ter voorbereiding op transitie en transformatie. De stadsregio doet dit in aansluiting op de regionale ontwikkelagenda die door de gemeenten is vastgesteld. De gemeenten hebben deze ontwikkelagenda belegd in een structuur van werkgroepen waarin de ontwikkelpunten worden uitgewerkt. Frictiekosten Bij de voorbereidingen is de inzet om frictiekosten vanwege de decentralisatie zo beperkt mogelijk te houden door vroegtijdig, in overleg met gemeenten, zorgaanbieders en BJZ, maatregelen te nemen. Bijzondere aandacht dient daarbij uit te gaan naar de positie van BJZ. Een deel van de taken uit het vrijwillig kader zal verdwijnen of op een andere plek worden neergelegd, bijvoorbeeld bij het CJG. Bijlage: 1. concept Meerjaren Beleidskader jeugdzorg 2013 – 2015
Meerjaren Beleidskader jeugdzorg 2013 – 2015/ A.M. Smit / 27 september 2012
blad 2
Bijlage bij agp 8 Onderwerp: Uitputting begroting Stadsregionaal Programmaplan Decentralisatie Jeugdzorg.
Gevraagde beslissing: Kennisnemen met stand van zaken begroting Stadsregionaal Programmaplan Decentralisatie Jeugdzorg.
Samenvatting: Het DB van de stadsregio Rotterdam heeft op 28 februari 2012 ingestemd met het stadsregionaal Programmaplan Decentralisatie Jeugdzorg 2012-2015, welke is opgesteld door de samenwerkende gemeenten in de regio Rotterdam. In dit programmaplan is een budget toegezegd vanuit de regiogemeenten en de stadsregio met een begroting voor de uitvoeringskosten. Via deze memo vindt verantwoording plaats over de verwachte uitputting van dit budget.
Begroting Stadsregionaal Programmaplan Dec. Jeugdzorg (2012) Vastgesteld in DB d.d. 28-02-2012 Peildatum:
23-8-2012
Begroot Inkomsten: Bijdrage Rijk transititie jeugdzorg voor Stadsregio's Bijdragen 50% vanuit de regiogemeenten Toezegging vanuit RAS 2012 Totaal inkomstenkant
€ € € €
Uitgaven: Programmamanager/coördinator Werkateliers + werkbijeenkomsten Signalering, Diagnose en Zorgtoeleiding Jeugdreclassering en jeugdbescherming Sturing & Financiën
€ € € €
100.000 288.648 219.000 607.648
Prognose € € € €
100.000 288.648 219.000 607.648
€ 50.000 € € 48.000 €
50.000 € 10.578 €
50.000 28.000
€ 178.667 € € 178.666 € € 178.667 €
26.820 € 168.800 56.974 € 178.666 40.500 € 169.000
Totaal uitgavenkant € 634.000 €
184.871 € 594.466
Inkomsten - Uitgaven
100.000 315.000 219.000 634.000
Realisatie + verplicht p.p.
€
13.182
Bijzonderheden: Vanuit de regiogemeenten is € 20.000 minder baten gerealiseerd dan begroot. De reden hiervoor is dat de kosten van de startbijeenkomst op 20 en 21 maart rechtsreeks in mindering zijn gebracht op de bijdragen van de regiogemeenten. Een rechtstreeks gevolg hiervan is dat de begrote kosten van de bijeenkomsten € 20.000 lager uitvallen dan begroot. Indien de uitputting van de werkgroepen verloopt conform prognose van de projectleiders wordt een onderuitputting van € 13.182 verwacht.
Overleg:
Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg
Datum vergadering:
4 oktober 2012
Agendapunt.:
8
Onderwerp: Tussenevaluatie Programma decentralisatie jeugdzorg. Bijlage: Onderuitputting begroting stadsregionaal programmaplan decentralisatie jeugdzorg Gevraagde beslissing: Kennisnemen
Financiële/personele consequenties: De financiële consequenties komen begin 2013 aan de orde na afsluiting van het boekjaar 2012. Belangrijke aandachtspunt Hoewel dit programma 2012 al bijna in de eindfase is beland, is het goed om de leerpunten uit deze periode mee te nemen in het vervolg van dit programma Samenvatting: Bij de bespreking van het programmaplan op 16 februari in Ridderkerk is afgesproken om na een half jaar een tussenevaluatie te houden. Afgesproken is toen dat deze evaluatie vooral in moest zoomen op de volgende 2 vragen: • Hebben de gemeenten de regie in handen bij de uitvoering van het programma, zijn ze eigenaar van het programma? • Is er voldoende evenwicht tussen de lokale en collectieve inzet? In de bestuurlijke werkgroep is afgesproken om de tussenevaluatie te agenderen voor de PHOvergadering van 4 oktober. Voorafgaand aan de bespreking van deze twee vragen op de PHOvergadering is een schriftelijke vragenlijst uitgezet onder de ambtenaren van de regiogemeenten. De uitkomsten hiervan zijn besproken op het ambtenarenoverleg in september. Toelichting: Inleiding In de PHO-vergadering van 16 februari waarin het programma 2012 werd vastgesteld is afgesproken dat de voortgang van het programma halverwege het jaar geëvalueerd zou worden. In de bestuurlijke werkgroep van 26 maart is afgesproken deze tussenevaluatie te agenderen voor het PHO van 4 oktober. Ten behoeve van deze tussenevaluatie is een schriftelijke vragenlijst uitgezet bij de beleidsambtenaren van de regiogemeenten. Alle gemeenten hebben deze vragenlijst ingevuld. De uitkomst van deze inventarisatie is mondeling besproken in het ambtenarenoverleg. Als bijlage is een memo over de uitputting van de beschikbare middelen toegevoegd.
Tussenevaluatie Programma Decentralisatie jz / Boukje Huisman / 11 september 2012
blad 1
Algemeen In het algemeen is iedereen tevreden over de samenwerking. Het vertrouwen onderling is groeiende (met een kleine dip rond de besluitvorming proeftuinen), de onderlinge band wordt sterker en er wordt intensief samengewerkt. De sfeer in de werkgroepen is goed is en er wordt heel hard gewerkt. Het eigenaarschap van het programma ligt duidelijk in handen van de gemeenten. Veel ambtenaren geven aan dat ze eigenlijk het onderscheid tussen de inzet in het programma en de reguliere inzet op jeugdzorg niet meer kunnen maken. Dat is op zich een goed signaal maar daar staat tegenover dat ze het gevoel hebben dat bij aanvang van het programma onderschat is hoeveel tijd en energie de decentralisatie van de jeugdzorg zou kosten, zowel lokaal als regionaal. Na besluitvorming in februari is er half maart een start gemaakt met de uitvoering van het programma tijdens een tweedaagse sessie. Iedereen beoordeelt deze startbijeenkomst als zeer nuttig en inspirerend. Nuttig op het terrein van informatie ophalen en kennis delen maar ook in het feit dat men elkaar beter leerde kennen. Werkgroepen Ondanks het feit dat er een uitgebreid programmaplan lag, was de opstart van de werkgroepen ingewikkeld. Het was zoeken naar de juiste koers en opdracht. Al snel na de start bleek dat het programmaplan niet altijd de duidelijkheid en helderheid bood die nodig was, in alle werkgroepen was een betrekkelijk lange aanlooptijd nodig om te komen tot een plan van aanpak. Bij vrijwel iedereen leeft de behoefte om nu snel te komen tot expliciete keuzes en concretisering van de opgaven zodat ook duidelijker wordt wat de lokale consequenties zijn. Door sommigen wordt de inbreng van externe expertise gemist, zowel van de professionals uit het veld als mensen uit de wetenschap. Wat opvalt is dat de leden van de werkgroepen veel uren steken in de voorbereiding van deze werkgroepen, veel meer uren dan hiervoor gepland staan in het programmaplan, gemiddeld ongeveer 6 tot 8 uur per week. Daar staat tegenover dat er nog nauwelijks werkateliers zijn georganiseerd in de eerste helft van het jaar, de inzet die hiervoor was geraamd kon worden besteed aan de werkgroepen. Dat neemt niet weg dat de tijdsbeslag voor sommigen nog steeds als een knelpunt wordt ervaren. Na de start van het programma is al snel besloten om alle inzet te focussen op de werkgroepen. Voor de komende maanden staan wel een aantal werkateliers gepland. Deze zullen benut worden om de afzonderlijke processen in de werkgroepen weer bij elkaar te brengen en samenhang aan te brengen in hetgeen ontwikkeld is. Samenhang lokale opgave-regionale opgave De samenhang en afstemming tussen de lokale en de regionale opgave blijft een lastig punt, niet alleen op inhoud maar ook op capaciteit en tijdsinzet. Toch zijn de meeste mensen van mening dat de uitvoering van het programmaplan een toegevoegde waarde heeft voor de eigen lokale opgave, al is die toegevoegde waarde soms kleiner dan aanvankelijk was gedacht. Inhoudelijk is het soms lastig om te werken aan de regionale opgave terwijl de lokale visie nog onvoldoende uitontwikkeld is. De inzet in het programma vraagt om een standpuntbepaling terwijl men lokaal nog in een andere fase is, nog geen standpunt heeft geformuleerd. Met de wijsheid achteraf hebben sommige ambtenaren het gevoel dat de prioritering en fasering tussen de lokale en regionale opgave onvoldoende doordacht is. De spanning tussen de lokale opgave en het regionale programma kwam ook boven in het proces rond de ontwikkeling en besluitvorming over de proeftuinen. De ontwikkeling en uitwerking van de proeftuinen heeft (mede) hierdoor veel tijd en energie gekost, de proeftuinen hebben daardoor een trage start gehad. Onderlinge uitwisseling en communicatie De terugkoppeling binnen de eigen subregio is een punt van aandacht en behoeft duidelijk verbetering. Vanuit het programma wordt hier niet op gestuurd, dit is een aandachtspunt voor de subregio’s zelf. Wel is men over het algemeen tevreden over de uitwisseling en communicatie op programmaniveau. Wat beter kan is de terugkoppeling uit landelijke overleggen waar diverse gemeenten in participeren.
Tussenevaluatie Programma Decentralisatie jz / Boukje Huisman / 11 september 2012
blad 2
Overleg:
Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg
Datum vergadering:
4 oktober 2012
Agendapunt nr.:
9
Onderwerp: Planning 2013 vergadercyclus AB OGZRR / Platform / RvhPB CJG Rijnmond / PHO jz Gevraagde beslissing: Instemmen met het voorstel. Financiële/personele consequenties: geen Verdere procedure: Aan de leden van het AB OGZRR wordt per e-mail instemming gevraagd. Voorstel: •
regulier AB OGZRR / Platform / RvhPB / PHO jz
van 09.30 tot 14.30 uur op de volgende donderdagen: 21 februari 2013 18 april 2013 27 juni 2013 10 oktober 2013 12 december 2013
(week 8) (week 16) (week 26) (week 41) (week 50)
met de volgende tijdindeling: 09.30-10.20 AB OGZRR 10.20-10.30 korte pauze + binnenkomst wethouders Jeugd 10.30-11.20 Platform AB OGZRR / PHO jz 11.20-12.10 RvhPB CJG Rijnmond 12.10-12.45 PHO jz (alleen mededelingen, verslag en hamerstukken) 12.45-13.15 lunch 13.15-14.30 themabespreking / uitloop / tijd om een specifiek onderwerp uit te diepen
•
themabijeenkomsten jeugd
Drie reserveringen voor een themabijeenkomst jeugd. Of en hoe deze worden ingevuld, wordt nog nader bepaald. van 09.30 tot 14.30 uur op de volgende donderdagen: 21 maart 2013 (week 12) 30 mei 2013 (week 22) 14 november 2013 (week 46)
planning 2013 / Monique Comans / 14 september 2012
blad 1
Berekening herverdeling preventieve RAS-middelen 2012 Gemeente
Realisatie t.m. juni 2012
Prognose 2e helft 2012, inclusief aanvullende verzoeken en verwachte groei
Prognose Totaal Verwachte Verwachte totaalbeschikbaar onderoververbruik 2012 op jaarbasis productie productie 2012 2012
Albrandswaard Barendrecht Bernisse Brielle Capelle Hellevoetsluis Krimpen Lansingerland Maassluis Ridderkerk Schiedam Spijkenisse Vlaardingen Westvoorne
10.800 80.947 10.617 9.358 11.952 19.109 36.048 22.487 36.576 27.840 181.594 42.929 43.200 8.980
10.800 88.691 10.617 34.358 11.952 43.209 36.048 64.896 36.576 27.840 197.594 126.710 43.200 46.980
21.600 169.638 21.234 43.716 23.904 62.318 72.096 87.383 73.152 55.680 379.188 169.639 86.400 55.960
56.546 169.639 56.546 56.546 62.317 62.317 41.544 169.639 41.544 41.544 62.317 169.639 62.317 56.546
-34.946 0 -35.312 -12.830 -38.413
Totaal
542.437
779.471
1.321.908
1.109.001
-204.343
VOORSTEL onderproductie bedraagt
204.343
:
Krimpen Maassluis Ridderkerk Schiedam Vlaardingen
overwegingsproductie factor 30.552 31.608 14.136 316.871 24.083 417.250
12 (totaal wegingsfactoren)
2 2 2 3 3 12
volgens wegingsfactor recht op 34.057,17 34.057,17 34.057,17 51.085,75 51.085,75 204.343,00
Cofinancierin g gemeente
0 30.552 -82.256 31.608 14.136 316.871
45.074 205.347
24.083
172.988
0 -586
=
417.250
17.028,58
gezien hoogte overproductie recht op 30.552 31.608 14.136 24.083 100.379
totaal te herverdelen 100.379 = 103.964 204.343 -/- (herallocatie Krimpen+Maassluis+Ridderkerk+Vlaardingen) Er is dus 103.964 beschikbaar om de overproductie van Schiedam te compenseren. Dit betekent dat Schiedam zelf nog 316.871 103.964 = 212.907 moet betalen van haar overproductie.
Overleg:
Portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg / Algemeen Bestuur OGZRR
Datum vergadering:
4 oktober 2012
Agendapunt nr.:
10
Onderwerp: Reallocatie preventieve RAS-middelen 2012 Gevraagde beslissing: Instemmen met het voorstel voor reallocatie preventieve RAS-middelen 2012 Financiële/personele consequenties: Binnen de RAS Voorstel: De geprognotiseerde onderproductie ad € 204.343 inzetten ter gedeeltelijke financiering van de geprognotiseerde overproductie ad € 417.250. Dit betekent dat de onderproductie in de gemeenten Albrandswaard, Bernisse, Brielle, Capelle ad IJssel, Lansingerland en Westvoorne wordt ingezet om de overproductie in Krimpen ad IJssel, Maassluis, Ridderkerk en Vlaardingen volledig en die in Schiedam gedeeltelijk te compenseren. Met dit voorstel: • worden alle beschikbare preventieve RAS-middelen gebruikt waarvoor ze bedoeld zijn; • vloeien er geen preventieve RAS-middelen terug naar de provincie Zuid-Holland; • ontvangt Schiedam, de gemeente met de grootste RAS-productie en overproductie, veruit de meeste compensatie en • komen alle andere gemeenten niets te kort op hun RAS-uitgaven. Toelichting: Op basis van de realisatiecijfers t.m. juni 2012 heeft FlexusJeugdplein per gemeente een prognose opgesteld voor de productie in de tweede helft van het jaar. Hierbij zijn ook de aanvullende verzoeken en verwachte groei geteld. Dit leidt tot een geprognotiseerd verbruik 2012 per gemeente. Per gemeente leidt het geprognotiseerd verbruik 2012 minus het voor die gemeente beschikbare RAS-budget tot een verwachte onderproductie of overproductie. M.a.w. sommige gemeenten houden RAS-middelen over, andere komen te kort en drie gemeenten gebruiken om en nabij hun beschikbare budget. De verwachte totale onderproductie is herverdeeld over de gemeenten met verwachte overproductie op basis van de eerder vastgestelde wegingsfactor (1, 2 of 3) met als maximum de hoogte van de verwachte overproductie. Hiermee worden 4 overproducerende gemeenten volledig gecompenseerd. Het budget dat hierna resteert, wordt geheel ingezet om de verwachte overproductie van Schiedam gedeeltelijk te compenseren. Hierdoor zal deze gemeente naar verwachting nog € 212.907 van haar overproductie zelf moeten betalen. In de bijlage zijn de gerealiseerde en geprognotiseerde cijfers voor u op een rijtje gezet. Tevens treft u hierin de berekening van de herverdeling aan. Bijlage: Berekening herverdeling preventieve RAS-middelen 2012
reallocatie preventieve RAS-middelen 2012 / N. de Graaff & M. Comans / 27 september 2012