03-Int.ec.ontw.bedr-H3
26-02-2010
09:00
Pagina 24
© 2010 Noordhoff Uitgevers
3 Mondiale economische ontwikkelingen Meerkeuzevragen › § 3.1
3.1
Tot de Triade behoren a Azië, Latijns-Amerika en Centraal- en Oost-Europa. b West-, Centraal- en Oost-Europa. c de Verenigde Staten, de Europese Unie en Japan. d de industrielanden, de ontwikkelingslanden en de emerging markets.
› § 3.1
3.2
Het aandeel van de industrielanden in de wereldbevolking en de wereldproductie bedroeg in 2007 respectievelijk ongeveer a 15% en 55%. b 25% en 55%. c 40% en 60%. d 40% en 80%.
› § 3.1
3.3
We zien in de praktijk de volgende verschuiving in de wereldproductie: het aandeel van de a industrielanden neemt toe, waarbij het aandeel van de Europese Unie het snelst toeneemt. b industrielanden neemt toe, ondanks het groeiende aandeel van Azië in de wereldproductie. c ontwikkelingslanden neemt toe, wat vooral is toe te schrijven aan het groeiende aandeel van Azië. d ontwikkelingslanden neemt toe, wat vooral is toe te schrijven aan het groeiende aandeel van Oost-Europa.
› § 3.2
3.4
De wereldhandel is gelijk aan a de som van de productie in de wereld. b de som van alle export en import in de wereld. c de som van alle export in de wereld. d het verschil tussen de export en de import in de wereld.
› § 3.2
3.5
De exportquote van een land a kan nooit hoger zijn dan 100%. b neemt toe door globalisering. c is hoger naarmate de grootte van het land toeneemt. d neemt af door intraregionale handel.
› § 3.2
3.6
We kunnen spreken van globalisering als de internationale handel a sneller toeneemt dan de productie en het aandeel van de intraregionale handel afneemt. b sneller toeneemt dan de productie en het aandeel van de intraregionale handel toeneemt. c minder snel toeneemt dan de productie en het aandeel van de intraregionale handel afneemt. d minder snel toeneemt dan de productie en het aandeel van de intraregionale handel toeneemt.
24 Oefeningen hoofdstuk 3
03-Int.ec.ontw.bedr-H3
26-02-2010
09:00
Pagina 25
© 2010 Noordhoff Uitgevers › § 3.2
3.7
De intraregionale handel is het hoogst in de regio a West-Europa. b Noord-Amerika. c Latijns-Amerika. d Azië.
› § 3.2
3.8
Een directe investering is erop gericht a zeggenschap in een buitenlandse onderneming te verwerven. b een joint venture aan te gaan met een buitenlandse onderneming. c een minderheidsbelang te verwerven in een buitenlandse onderneming. d direct zaken te doen met een buitenlandse afnemer.
› § 3.2
3.9
In het afgelopen decennium is de internationale handel a minder snel toegenomen dan de wereldproductie, maar de handel heeft wel steeds meer een wereldwijd karakter gekregen. b sneller toegenomen dan de wereldproductie, maar de handel heeft nog geen wereldwijd karakter gekregen. c sneller gestegen dan de wereldproductie en heeft bovendien een wereldwijd karakter gekregen. d sneller gestegen dan de buitenlandse directe investeringen.
› § 3.2
3.10
In de afgelopen twee decennia gold op mondiaal niveau dat (> = groter dan) a groei van de wereldproductie > groei van de wereldhandel > groei van de directe investeringen. b groei van de wereldhandel > groei van de wereldproductie > groei van de directe investeringen. c groei van de directe investeringen > groei van de wereldhandel > groei van de wereldproductie. d groei van de wereldhandel > groei van de directe investeringen > groei van de wereldproductie.
› § 3.2
3.11
De omzet op de valutamarkt is de afgelopen jaren sterk gegroeid. De belangrijkste oorzaak voor deze groei is de sterke toename van a de internationale handel. b de internationale reserves van centrale banken. c het internationale kapitaalverkeer. d de interventies door centrale banken.
› § 3.2
3.12
Het agio is gelijk aan het positieve verschil tussen a de verkoopkoers en de aankoopkoers van een bank. b de termijnkoers en de contante koers van een valuta. c de contante koers en de termijnkoers van een valuta. d de verkoopkoers en de aankoopkoers van een valuta.
› § 3.2
3.13
Een identiek pakket goederen kost aan het begin van het jaar in de Verenigde Staten USD 1.020 en in de EMU euro 1.000. De inflatie in de Verenigde Staten bedraagt 4% en de inflatie in de EMU 1%. Aan het eind van het jaar bedraagt de koers van de euro volgens de koopkrachtpariteittheorie: a EUR 1 = USD 0,9521 b EUR 1 = USD 1,0098 c EUR 1 = USD 1,0503 d EUR 1 = USD 1,0095
Oefeningen hoofdstuk 3 25
03-Int.ec.ontw.bedr-H3
26-02-2010
09:00
Pagina 26
© 2010 Noordhoff Uitgevers › § 3.2
3.14
Een identiek pakket goederen kost in de VS $ 1.000 en in de EMU €850. De wisselkoers op de Amsterdamse valutamarkt luidt: EUR 1 = USD 1,12. Op basis van de koopkrachtpariteittheorie kan worden geconcludeerd dat a de euro overgewaardeerd is. b de export van Europa naar de VS zal afnemen. c de dollar overgewaardeerd is. d de dollar juist gewaardeerd is.
› § 3.2
3.15
Volgens de koopkrachtpariteittheorie wordt een daling van de dollarkoers ten opzichte van de euro veroorzaakt door a een rentedaling in de VS en een rentestijging in de eurolanden. b een hogere inflatie in de VS dan in de eurolanden. c een hoogconjunctuur in de VS en een laagconjunctuur in de eurolanden. d een hogere inflatie in de eurolanden dan in de VS.
› § 3.2
3.16
De vraag naar dollars op de valutamarkt van New York stijgt – overige omstandigheden gelijkblijvend – als a de Amerikaanse import stijgt. b de Amerikaanse kapitaalexport toeneemt. c de inflatie in de VS stijgt. d de Amerikaanse kapitaalimport stijgt.
› § 3.2
3.17
Als het groeipotentieel van de eurozone verbetert ten opzichte van de Verenigde Staten, zal a de kapitaalinstroom in de eurozone toenemen waardoor de vraag naar euro’s toeneemt en de koers van de euro stijgt. b de kapitaalinstroom in de eurozone afnemen waardoor het aanbod van euro’s toeneemt en de koers van de euro stijgt. c de kapitaalinstroom in de eurozone toenemen waardoor het aanbod van euro’s toeneemt en de koers van de euro daalt. d de kapitaalinstroom in de eurozone afnemen waardoor de vraag naar euro’s afneemt en de koers van de euro daalt.
› § 3.2
3.18
Als de rente in de Verenigde Staten stijgt, zal bij een gelijkblijvende rente in het eurogebied a de vraag naar dollars toenemen, waardoor de koers van de dollar stijgt. b de vraag naar dollars afnemen, waardoor de koers van de dollar stijgt. c de vraag naar dollars toenemen, waardoor de koers van de dollar daalt. d de vraag naar dollars afnemen, waardoor de koers van de dollar daalt.
› § 3.2
3.19
De centralebankpresident van Groot-Brittannië kan de koers van het Britse pond omhoog praten door in een openbare toespraak a te suggereren dat er een renteverlaging op komst is. b te stellen dat het Britse pond overgewaardeerd is. c te stellen dat hij denkt dat het Britse pond zal appreciëren. d te stellen dat de concurrentiekracht van de Britse economie afneemt.
› § 3.2
3.20
Het is misleidend om de concurrentie tussen landen te vergelijken met de concurrentie tussen bedrijven, omdat landen a naast concurrenten ook elkaars afzetmarkten zijn. b niet dezelfde producten maken. c dezelfde producten maken. d naar marktaandeel en bedrijven naar winst streven.
26 Oefeningen hoofdstuk 3
03-Int.ec.ontw.bedr-H3
26-02-2010
09:00
Pagina 27
© 2010 Noordhoff Uitgevers › § 3.2
3.21
De stijging van de loonsom per werknemer in een land hoeft niet tot een daling van de concurrentiepositie te leiden als de loonstijging gepaard gaat met een a appreciatie van de valuta van het land. b een daling van de productiviteit in het land. c depreciatie van de valuta van het land. d een stijging van de overige kosten.
› § 3.2
3.22
Welk argument hanteren de zogenoemde antiglobalisten niet tegen globalisering? Globalisering leidt tot: a beleidsconcurrentie tussen landen. b minder culturele diversiteit. c hogere landbouwprijzen voor boeren in de ontwikkelingslanden. d een ongelijkere inkomensverdeling in de wereld.
› § 3.2
3.23
Volgens critici profiteren de ontwikkelingslanden te weinig van internationale handel omdat de industrielanden a hoge handelsmuren opwerpen voor landbouw en textiel en lage voor hoogwaardige producten. b zowel hoge handelsmuren opwerpen voor landbouw en textiel als voor hoogwaardige producten. c zowel lage handelsmuren opwerpen voor landbouw en textiel als voor hoogwaardige producten. d lage handelsmuren opwerpen voor landbouw en textiel en hoge voor hoogwaardige producten.
› § 3.2
3.24
Tot de functies van de World Trade Organisation (WTO) behoort niet a het organiseren van handelsrondes tussen de deelnemers. b het beslechten van handelsconflicten tussen landen. c het verlenen van tijdelijke hulp aan lidstaten met betalingsbalansproblemen. d het bevorderen van een vrijere wereldhandel.
› § 3.2
3.25
De World Trade Organisation (WTO) hanteert de meestbegunstigingsclausule. Deze clausule houdt in dat een tariefsverlaging die aan één land wordt toegestaan ook moet worden toegekend aan een aantal andere landen. Aan welke landen moet de tariefsverlaging worden toegestaan? a Aan alle WTO-deelnemers. b Alleen aan de landen die het meest profiteren van de tariefsverlaging. c Alleen aan de ontwikkelingslanden. d Alleen aan de landen die zelf hun tarieven ook verlagen.
› § 3.2
3.26
De World Trade Organisation (WTO) hanteert de meestbegunstigingsclausule in de onderhandelingen die moeten leiden tot een vrijere wereldhandel. Op de toepassing van de meestbegunstigingsclausule is een aantal uitzonderingen gemaakt. De meestbegunstigingsclausule is niet van toepassing op tariefsverlagingen a in de landbouw. b in de textielindustrie. c die worden toegekend aan ontwikkelingslanden. d die tussen twee industriële landen onderling worden afgesproken.
Oefeningen hoofdstuk 3 27
03-Int.ec.ontw.bedr-H3
26-02-2010
09:00
Pagina 28
© 2010 Noordhoff Uitgevers › § 3.2
3.27
Tot de functies van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) behoort a het toezicht op het monetair beleid op wereldniveau. b het beslechten van handelsconflicten tussen landen. c het verlenen van kredieten aan lidstaten met betalingsbalansproblemen. d het verstrekken van ontwikkelingshulp aan ontwikkelingslanden.
› § 3.2
3.28
Als een land een tekort op de lopende rekening heeft, kan het een beroep doen op de kredietfaciliteiten van het IMF. Aan deze kredietverlening verbindt het IMF vaak de voorwaarde dat de overheid van het ontvangende land a de belastingen verlaagt. b haar tekort vermindert. c invoertarieven instelt. d exportsubsidies verstrekt.
› § 3.2
3.29
Tot de functies van de Wereldbank behoort het a toezicht op het monetair beleid op wereldniveau. b beslechten van handelsconflicten tussen landen. c verlenen van tijdelijke hulp aan lidstaten met betalingsbalansproblemen. d verstrekken van leningen aan ontwikkelingslanden tegen redelijke rentepercentages.
› § 3.2
3.30
Tot de functies van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) behoort het a toezicht op het monetair beleid van de aangesloten landen. b beslechten van handelsconflicten tussen de aangesloten landen. c verlenen van tijdelijke hulp aan lidstaten met betalingsbalansproblemen. d adviseren van de aangesloten landen bij het economische beleid.
› § 3.2
3.31
Welke van de volgende internationale organisaties heeft tot doel een vrij betalingsverkeer in de wereldeconomie te bevorderen? a De Wereldbank. b De World Trade Organisation (WTO). c De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). d Het Internationaal Monetair Fonds (IMF).
28 Oefeningen hoofdstuk 3
03-Int.ec.ontw.bedr-H3
26-02-2010
09:00
Pagina 29
© 2010 Noordhoff Uitgevers
Opgaven › § 3.1
3.32
Lichtdivisie Philips heeft draai gevonden De lichtdivisie van elektronicaconcern Philips is goed op weg zijn doelstellig voor 2010, een winstmarge (ebita) van zo’n 12 tot 14%, te halen. “We hebben vorig jaar flink geïnvesteerd in nieuwe technieken, en daar plukken we nu de vruchten van”, stelt een woordvoerder van het concern. Philips gaat er dan ook van uit dat zijn positie als wereldwijde marktleider alleen nog maar sterker zal worden. Vooral in ledverlichting schuilt in de ogen van Philips een enorm potentieel. “Naar de huidige
ontwikkelingen gekeken zou het in de toekomst wel eens de voornaamste vorm van verlichting kunnen worden. Ten eerste omdat je via deze techniek veel intenser licht kunt creëren, en ten tweede omdat het een heel milieuvriendelijke oplossing is”, beschrijft een woordvoerder. Ook zal de lichtdivisie van de elektronicareus volop in blijven zetten op opkomende markten als Azië en Zuid-Amerika. “Nu al zorgen deze landen voor 32% van onze omzet, maar daar valt nog een veel grotere slag te maken.” ■
Bron: De Telegraaf, 24 september 2008
a Welke regio’s in de wereldeconomie worden tot de ontwikkelingslanden
gerekend? b In welke regio binnen de ontwikkelingslanden zijn de afzetverwachtingen
het best? › § 3.2
3.33 a Wat verstaan we onder globalisering? b In hoeverre is op dit moment sprake van globalisering? c Noem en beschrijf enkele voor- en nadelen van globalisering voor onder-
nemingen in de industrielanden. › § 3.2
3.34
In de volgende tabel is de ontwikkeling van de marktkoers van de Amerikaanse dollar en de koopkrachtpariteit van de dollar weergegeven (de koopkrachtpariteit is berekend op basis van de prijzen van het BBP).
Marktkoers en koopkrachtpariteit van de dollar in euro’s 2003
2004
2005
2006
–––––––––––––––––
–––––
–––––
–––––
–––––
Marktkoers Koopkrachtpariteit
0,884 0,871
0,804 0,866
0,804 0,859
0,796 0,854
Bron: OESO, Main Economic Indicators, oktober 2007; ECB, Maandbericht, oktober 2007
a Leg uit wat met de koopkrachtpariteit van de dollar wordt bedoeld. b Wat kunt u op basis van de tabel concluderen over de prijsontwikkeling in
de EMU en de Verenigde Staten in de periode 2003-2006? c Wanneer spreken we van een overwaardering van een munt? d Noem en beschrijf een voor- en een nadeel van een overgewaardeerde munt
voor een land. e Welke oorzaken zijn er voor het verschil tussen de koopkrachtpariteit (op
basis van de prijzen van het BBP) en de marktkoers van de dollar?
Oefeningen hoofdstuk 3 29
03-Int.ec.ontw.bedr-H3
26-02-2010
09:00
Pagina 30
© 2010 Noordhoff Uitgevers
f
Het IMF verwachtte in oktober 2007 dat de prijsstijging van het BBP in de Verenigde Staten en het eurogebied in 2007 respectievelijk 2,6% en 2,0% zou bedragen. Bereken de verwachte koopkrachtpariteit van de dollar aan het eind van 2007.
Men kan de koopkrachtpariteittheorie gebruiken om de koers van de dollar te voorspellen. g Zou u deze voorspelling gebruiken voor de besluitvorming over het afdekken van een exportorder naar de VS? Verandert uw antwoord als het gaat om een directe investering in de VS? › § 3.2
3.35
WTO: crisis geen reden protectionisme De financiële crisis mag geen reden zijn om pogingen tot een vrijere wereldhandel te ondermijnen. Dit heeft directeur-generaal Pascal Lamy van de Wereldhandelsorganisatie WTO woensdag gezegd. Volgens Lamy leren de lessen van de Grote Depressie dat protectionisme de toestand voor de economie alleen maar verergert. ‘De huidige orkaan die de financiële markten heeft getroffen, mag de internationale gemeenschap niet afleiden van het streven naar meer economische samenwerking en openheid’, aldus Lamy tijdens een toespraak op een bij-
eenkomst van de WTO. ‘In een financiële crisis en een tijd van scherp stijgende voedselprijzen, hebben armere huishoudens juist nodig dat hun koopkracht verbetert en niet verslechtert.’ Volgens de WTO-bestuurder is het belangrijk dat de Doha-handelsronde, met nieuwe afspraken over een vrijere wereldhandel, alsnog van de grond komt om ontwikkelingslanden te helpen meer te exporteren. Het laatste topoverleg in juli liep opnieuw uit op een deceptie. Het nieuwste doel is om tegen het einde van het jaar op hoofdlijnen alsnog een akkoord te bereiken, vertelde Lamy. ■
Bron: Het Financieele Dagblad, 25 september 2008
a Welke functies heeft de WTO? b Welke principes liggen ten grondslag aan de handelsregels van de WTO?
De WTO streeft naar vrijhandel. Toch staat de WTO in bepaalde omstandigheden de instelling of verhoging van importbelemmeringen toe. c In welke omstandigheden mogen landen volgens de WTO importheffingen instellen of verhogen? d Waarom is protectionisme in de landbouw zo’n belangrijk twistpunt tussen de industrielanden en de ontwikkelingslanden?
30 Oefeningen hoofdstuk 3
03-Int.ec.ontw.bedr-H3
26-02-2010
09:00
Pagina 31
© 2010 Noordhoff Uitgevers
Vraagstukken › § 3.1
V3.1
Macht in wereldeconomie straks naar China en India India en Brazilië lieten vorige maand het machtswoord klinken tijdens de wereldhandelsconferentie in het Mexicaanse Cancún. Rusland is politiek gezien al jaren het achtste lid van de groep van zeven grootste industrielanden, en werd door kredietbeoordelaars gisteren opgewaardeerd tot ‘veilig’ investeringsland. China ontwikkelt zich in hoog tempo tot een majeure markt voor zowel de afzet als de productie van industriële goederen en het land werd dit jaar ook nauw betrokken bij G7-zaken. De boodschap: zonder betrokkenheid van deze vier grote landen gaat het niet langer in de internationale economie. Dat werd dit jaar steeds duidelijker. Terwijl het westen nog intern worstelt met de vraag hoe en of het groeiende gewicht van deze vier in de wereldeconomie geformaliseerd moet worden, snellen buiten de ontwikkelingen voort. Want zo lang duurt het niet meer of de gevestigde industrielanden zijn eenvoudigweg de machtigste niet meer in de wereldeconomie. De Amerikaanse zakenbank Goldman Sachs kwam deze week met een uitgebreide studie naar de verwachte opkomst van de ‘BRIC-landen’ (Brazilië, Rusland, India en China) in de komende decennia. Op dit moment is, in dollars
van vandaag gerekend, de omvang van het bruto binnenlands product (bbp) van de vier nog bescheiden. Samen zijn ze goed voor maar anderhalf maal het bbp van Duitsland, en een kwart van het bbp van de Verenigde Staten. Die bescheiden uitgangspositie maskeert het enorme groeipotentieel van de vier landen. Een greep uit de resultaten van Goldman Sachs: in 2016 wordt de Chinese economie – nu al een steeds belangrijker financier van de VS – de op een na grootste ter wereld, na die van de Verenigde Staten. Omstreeks 2041 haalt China de VS in. De vier BRIC’s, Brazilië, Rusland, India en China, profiteren nu met relatief hoge groeivoeten van het ‘catch up’-effect: de productiviteit is er nog zoveel lager dan in het Westen dat er forse groei mogelijk is in de ‘inhaalperiode’. De kapitaalsintensiteit is nog laag, en aangezien het rendement op kapitaal structureel hoger is, zal een toename van de investeringen zich aanvankelijk vertalen in een relatief gunstige groeivoet. Bovendien kunnen de landen, net als Japan of Hongkong destijds, gebruikmaken van de technologie die al in het westen voorhanden is. Zoals ook hier gebeurd is, zal het tempo van de economische groei gaandeweg
afnemen. Dat heeft bijvoorbeeld te maken met het afnemen van het catchupeffect, maar ook met demografische ontwikkelingen. Op basis van Amerikaanse overheidsschattingen neemt Goldman Sachs aan dat het aandeel van de beroepsbevolking in de totale bevolking over de eerstvolgende vier decennia met gemiddeld zo’n tien procentpunten afneemt tot rond de 55 procent in 2050. Een land als China houdt zijn gemiddelde economische groei van nu 8 procent om al dit soort redenen dus niet voor eeuwig vol. Tegen 2050 zal de groeivoet van China 2,9 procent per jaar bedragen, en die van Rusland 1,9 procent. India en Brazilië houden hogere groeivoeten vol. Waarom verdiepen zakenbanken als Goldman Sachs zich in zo’n verre toekomst? Voor beleggers is een langetermijnscenario verre van vrijblijvend. De waarde van een aandeel is te beschouwen als de nu contant gemaakte optelsom van de stroom van toekomstige bedrijfswinsten waar de aandeelhouder recht op heeft. Aangezien 80 procent van die contant gemaakte winst pas wordt gemaakt over tien jaar en later, is het niet onbelangrijk om ver de toekomst in te denken. Want waar zal de bulk van de mondiale bedrijfsinkomsten dan vandaan komen? Alle opties zijn open, maar één ding lijkt zeker. Niet uit Europa. ■
Bron: NRC Handelsblad, 9 oktober 2003
a Welke landen vormen samen de G-8? b De G-8 wordt in de media ook wel aangeduid als de groep grootste econo-
mieën ter wereld. Is dit inderdaad het geval? c Welke redenen zijn er voor een verschuiving in het zwaartepunt van de we-
reldeconomie van de Triade in de richting van de ‘BRIC-landen’. d Waarom zal de groei in de BRIC-landen in het midden van de eenentwintig-
ste eeuw volgens Goldman en Sachs gaan afnemen? e Welke gevolgen hebben de beschreven ontwikkelingen voor het beleid van
westerse ondernemingen?
Oefeningen hoofdstuk 3 31
03-Int.ec.ontw.bedr-H3
26-02-2010
09:00
Pagina 32
© 2010 Noordhoff Uitgevers › § 3.2
V3.2 Economische kerngegevens van de Verenigde Staten en het eurogebied Verenigde Staten
Eurogebied
––––––––––––––––––––––
––––––––––––––––––––––
2007
2008
20091
2007
2008
20091
–––––––––––––––––––––––––––
–––––
–––––
–––––
–––––
–––––
–––––
Volumegroei BBP (% per jaar) Inflatie (% per jaar) Lopende rekening (% BBP) Driemaands rente (%)2
2,1 2,9 –5,1 ..
1,1 3,9 –4,7 2,0
–2,5 –0,6 –3,6 0,8
2,6 2,1 0,3 ..
0,8 3,3 –0,6 2,9
–3,8 0,4 –1,3 1,2
Koersgegevens van de euro op 31-12-2007 (in dollars) Contante koers Koopkrachtpariteit
1,47 1,18
1 verwachtingen 2 jaarultimo Bron: ABN AMRO bank, Economisch Perspectief, 2e kwartaal 2009, OECD, Main Economic Indicators, 2009
a Is de dollar over- of ondergewaardeerd op 31 december 2007? b Bereken de verwachte koopkrachtpariteit van de euro ten opzichte van de
dollar aan het eind van 2008 en 2009. c Geef aan welke invloed de economische kerngegevens in de tabel hebben
op de euro-dollarkoers in 2008 en 2009. Welke koersontwikkeling acht u het meest waarschijnlijk? › § 3.2
V3.3
‘Globalisering biedt groei, kloof groter’ Globalisering leidt in grote delen van de wereld tot economische groei, maar biedt niet iedereen evenveel voordelen en vergroot de kloof tussen arm en rijk. Dat stelt de World Commission on the Social Dimension of Globalisation van de Verenigde Naties in een gisteren gepubliceerd rapport. De commissie bestaat uit onder andere de Finse president Tarja Halonen, president Benjamin Mkapa van Tanzania, voormalig chefeconoom van de Wereldbank Joseph Stiglitz, politici uit onder meer de Verenigde Staten, India, Rusland, en directieleden van onder andere Microsoft en Toshiba. Deze commissie van de VN deed de afgelopen twee jaar onderzoek naar de mogelijkheden van globalisering en wat die globalisering tot dusver in de praktijk heeft bereikt. ‘Er zijn diepgewortelde en hardnekkige Bron: NRC Handelsblad, 25 februari 2004
32 Oefeningen hoofdstuk 3
ongelijkheden in de huidige werking van de mondiale economie, die ethisch onacceptabel en politiek onhoudbaar zijn’, aldus de commissie. ‘Door de ogen van een grote meerderheid van mannen en vrouwen, is globalisering niet tegemoetgekomen aan hun eenvoudige en legitieme streven naar een goede baan en een betere toekomst voor hun kinderen.’ Globalisering kan goed doen, stelt de commissie. ‘Het heeft de deur geopend tot kansen, bevorderde open maatschappijen en economieën en juichte een vrije handel van goederen, ideeën en kennis toe.’ Zo heeft globalisering ervoor gezorgd dat Oost-Azië uit een economisch dal kon kruipen. Maar tegelijkertijd zijn de Afrikaanse landen beneden de Sahara armer geworden. ‘Er is een kloof tussen kansen en toegang tot
kansen’, zei president Mkapa bij de presentatie van het rapport. Beleidsmakers die menen dat de voordelen van globalisering moeten worden gedeeld, zullen zich hard moeten maken voor eerlijke en meer transparante regels over internationale handel en rechten van werknemers respecteren. De commissie ziet een mogelijkheid dit doel te bereiken door bijvoorbeeld de tarieven op landbouwproducten te verlagen. ‘Gelijke regels voor ongelijke spelers staat voor een ongelijke uitkomst.’ De commissie pleit ook voor meer samenwerking tussen landen. Instellingen zoals de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds moeten meer belang geven aan de behoeftes en meningen van ontwikkelingslanden. Bovendien zijn economische hervormingen nodig, waardoor die landen gemakkelijker kunnen exporteren naar de westerse wereld. Daarnaast pleit de commissie voor een verhoging van ontwikkelingshulp aan de armste landen. ■
03-Int.ec.ontw.bedr-H3
26-02-2010
09:00
Pagina 33
© 2010 Noordhoff Uitgevers
a Leg uit waarom globalisering tot een hogere economische groei in de wereld
kan leiden. b Tegenstanders van globalisering bepleiten dat arme ontwikkelingslanden
eerst de armoede moeten bestrijden voordat ze zich blootstellen aan de harde concurrentie op de wereldmarkt. Is deze gedachte in overeenstemming met de comparatieve-kostentheorie? De commissie over de sociale dimensie van globalisering levert in het artikel kritiek op de internationale handelsregels van de WTO: ‘Gelijke regels voor ongelijke spelers staat gelijk aan een ongelijke uitkomst.’ c Leg uit wat de commissie hiermee kan bedoelen. d Volgens de voorstanders van vrijhandel zijn niet globalisering en de han-
delsregels van de WTO het probleem voor de ontwikkelingslanden, maar het handelsbeleid in de industrielanden. Leg dit uit. Antiglobalisten verzetten zich tegen wat ze noemen ‘de vernietiging van de mensheid en de planeet door de wereldmarkt.’ Zij vrezen dat globalisering gepaard gaat met: · de verdwijning van culturele diversiteit; · toenemende inkomensongelijkheid in de wereld; · vernietiging van het milieu; · ondermijning van de verzorgingsstaten in westerse landen. e Leg uit waarom globalisering gepaard zou kunnen gaan met de vier gef
noemde problemen. Probeer argumenten te geven die de genoemde problemen juist tegenspreken.
Oefeningen hoofdstuk 3 33