AGENDA Overleg
:
Algemeen bestuur
Datum
:
10 december 2014
Tijd
:
9.30 uur – 12.00 uur (aansluitende DVO 12.00-13.30 uur)
Plaats
:
Oefen- en vergaderlocatie Schelmseweg 93a, Arnhem
AGENDAPUNTEN: 1.
Opening en vaststelling van de agenda
2.
Verslagen en algemene organisatie a. Mededelingen 1. Mededelingen van de voorzitter 2. Mededelingen van deelnemende gemeenten 3. Mededelingen van de directie b. Verslag en besluitenlijst vergadering AB d.d. 29 oktober 2014 c. Besluitenlijst extra DB d.d. 6 november 2014 d. Concept-besluitenlijst DB d.d. 26 november 2014 e. Lijst ingekomen stukken f. Actualisatie arbeidsvoorwaarden g. Inventarisatie thema’s t.b.v. werkprogramma 2015
3.
4.
5.
6.
Behandelwijze:
Ter informatie Ter informatie
Ter besluitvorming Ter informatie Ter informatie Ter besluitvorming Ter besluitvorming Ter bespreking
Financiën a. Advies Financiële Commissie b. Kaderbrief 2016 c. Bezuinigingsscenario’s
Ter bespreking Ter besluitvorming Ter besluitvorming
Publieke gezondheid / Ambulancezorg a. Integrale Jeugdgezondheidszorg b. Kamerbrief Publieke Gezondheid
Ter besluitvorming Ter informatie
Brandweer a. Voordracht plaatsvervangend directeur brandweer b. Doorontwikkeling Repressieve Organisatie c. Aanbevelingen onderzoek Inspectie brand binnenstad Leeuwarden
Ter besluitvorming Ter bespreking Ter besluitvorming
Rampenbestrijding en crisisbeheersing a. Rampbestrijdingsplan MLT Deelen b. Convenant Prorail
Ter besluitvorming Ter besluitvorming
Registratienummer: 141127-0056
c. d. e. f. 7.
Multidisciplinair oefenrooster 2015 Uitfasering WAS-sirenenetwerk Maatregelen bouwperiode derde spoor Protocol Maatschappelijke Onrust
Rondvraag en sluiting
Registratienummer: 141127-0056
Ter besluitvorming Ter besluitvorming Ter informatie Ter bespreking
VERSLAG Verslag van
:
Gehouden op Plaats
: :
Algemeen bestuur VGGM / Bestuurscommissie Veiligheid en Gezondheid 29 oktober 2014 Arnhem, Schelmseweg 93 A
Aanwezig
Gemeente
Afwezig
H. Kaiser (voorzitter) H. Kok A. van Dijk P. Bollen R. de Lange D. Vuuling C. van der Knaap G. Ligtelijn M. Schuurmans G. Renkema M. Klein T. van Asseldonk J.P. Gebben H. van den Berg P. van Wingerden-Boers A. Logemann M. Slinkman B. Elfrink B. Visser H. Vreeswijk A. van Hout A. Boone G. van Rumund J. de Ruiter S. Bijl
Arnhem Arnhem Barneveld Doesburg Duiven Duiven Ede Ede Lingewaard Nijkerk Nijkerk Overbetuwe Renkum Renkum Rheden Rozendaal Rijnwaarden Rijnwaarden Scherpenzeel Scherpenzeel Westervoort Westervoort Wageningen Zevenaar Zevenaar
P. van Daalen C. Luesink J. Sluiter T. Vugts J.H. Klein Molekamp L. de Brito
T. Lith Y. Schat P. Joosten P. Breukers J. Lucas P. Slort M. Meijer E. van Neerrijnen (notulist) D. van Oosterom D. Hoekendijk J. Slakhorst
Politie Dir. Publieke Gezondheid Directeur Brandweer Coörd. Funct. Gemeenten HovJ / Openbaar Ministerie Eenheidsleiding Politie Controller VGGM Directiesecretaris VGGM Liaison provincie Rode Kruis Geld.Midden Projectleider DRO
Verslag tekst:
Gemeente Barneveld Doesburg Lingewaard Rheden Rozendaal Wageningen
Voorgestelde behandeling
1. Opening en vaststelling van de agenda De voorzitter opent de vergadering. 2. Verslagen en algemene organisatie a. Mededelingen Ter informatie 1. Mededelingen van de voorzitter Ter informatie De voorzitter wijst er op dat onlangs de Vakvereniging Brandweervrijwilligers bij de Tweede Kamer
1
Verslag aandacht heeft gevraagd over de wijze waarop onderzoek is uitgevoerd naar de grote brand in Park de Hoge Veluwe. De heer Joosten vult aan dat gisteren in een werkoverleg aan de ploegcommandanten is gevraag of zij vinden dat de rapportage adequaat is en of er zaken ontbreken of onjuist zijn beschreven. Zij geven aan dat zij het rapport een prima weergave vinden. 2. Mededelingen van deelnemende gemeenten 3. Mededelingen van de directie n.v.t. b. Verslag en besluitenlijst vergadering AB d.d. 25 juni 2014 Het verslag en de besluitenlijst worden ongewijzigd vastgesteld.
Ter besluitvorming
c.
Ter informatie
Concept-besluitenlijst DB d.d. 9 oktober 2014 Voor kennisgeving aangenomen.
d. Bestuurlijk Overleg PHS-GON d.d. 3 september Ter informatie De voorzitter wijst er op dat hij bij dit overleg aanwezig was als voorzitter van VGGM. goederenvervoer moet veel wijken en hij vindt het daarom belangrijk aan tafel te zitten om te waken voor de veiligheidsaspecten. Hij wil in dat kader graag ophalen welke aandachtspunten hij namens het AB onder de aandacht zou moeten brengen. Hij vraagt om alertheid zodat voorkomen wordt dat we later te horen krijgen dat we er bij betrokken waren en niet hebben laten blijken dat we het er niet mee eens waren. Mevrouw van Wingerden vult aan dat er twee projecten lopen: Enerzijds het derde spoor, als verlening van de Betuwelijn. Zij is blij dat daarmee minder door woonkernen gaat. Anderzijds zijn gemeenten die aan de IJssellijn al enige tijd in overleg. Staatssecretaris Mansveld heeft onlangs beslist de toename van het vervoer over de IJssellijn te temporiseren. Dat is goed. Het derde spoor betekent voor vele jaren een forse omleiding. Zij wijst op een virtuele oefening die binnenkort plaats zal vinden waarbij een treinincident in Rheden wordt geoefend en gefilmd. Ze vraagt aandacht voor het feit dat de brandweer vooraf niet weet wat er in treinen vervoerd wordt. Het duurt lang voordat deze informatie voor handen is. Dit is van belang voor de risico-inschatting. De voorzitter stelt vast dat het goed is dit onderwerp terug te laten komen. Het gaat om een afweging tussen economie en veiligheid. e. Lijst ingekomen en uitgaande stukken Er wordt ingestemd met de voorgestelde wijze van afhandeling.
Ter besluitvorming
f.
Ter informatie
Vergaderrooster 2015 Voor kennisgeving aangenomen.
g. Actualisatie arbeidsvoorwaarden Ter besluitvorming Zonder inhoudelijke beraadslaging wordt ingestemd met aanpassing van de arbeidsvoorwaarden conform voorstel.
2
Verslag 3.
Financiën a. Advies Financiële Commissie Ter bespreking De heer van Hout geeft een toelichting bij het advies van de Financiële Commissie. Halfjaarrapportage 2014 In de halfjaarrapportage 2014 worden door de directie voorstellen aangekondigd (rekenrente, schommelfonds voor opleiden & oefenen brandweer en het bestemmen van het resultaat). De besluitvorming vindt plaats als de jaarrekening over 2014 is opgemaakt. Schot voor de boeg: - Niet een te lage rekentente want stabiliteit in de begroting is van groot belang - Egalisatie- en/of schommelfonds bij voorkeur niet Protocol accountantscontrole 2014 De Financiële Commissie adviseert het protocol vast te stellen. Advies van de Financiële Commissie over DRO DRO draait in de kern om het vaststellen van het voorzieningenniveau voor de incidentbestrijding. De commissie adviseert dat op basis van objectieve criteria te doen. De Financiële Commissie adviseert voor de implementatie van DRO een nader vast te stellen overgangsperiode te hanteren. Dit geeft ruimte, waarbij veranderingen bij de ene post makkelijker en/of sneller te realiseren zijn als bij een andere post. De aanvullende wensen van de directie behoeven nadere uitwerking om tot een goede afweging van nut en noodzaak te komen. Taakanalyse in het kader van bezuinigingsscenario’s Voor kennisgeving aannemen. Komt bij bespreking van de kaderbrief voor begroting 2016 terug. Voor nu: bezuinigingsvoorstellen zijn ontwikkeld om wegvallen prijscompensatie op te vangen en eventueel aanvullende wensen voor incidentbestrijding brandweer te financieren. De voorzitter vraagt of de vergadering het advies van de Financiële Commissie overneemt. Dit blijkt het geval. b. Halfjaarrapportage Ter besluitvorming Zonder inhoudelijke beraadslaging wordt ingestemd met de vaststelling van de halfjaarrapportage. c. Controleprotocol Ter besluitvorming Zonder inhoudelijke beraadslaging wordt ingestemd met de vaststelling van het controleprotocol. 4.
Publieke gezondheid / Ambulancezorg a. Aanbesteding forensische zorg Ter informatie De heer Schat geeft een toelichting. De politie is bezig met de aanbesteding van de forensische zorg. Vreemd genoeg wordt daar tevens de lijkschouw, een gemeentelijke taak, bij meegenomen. Omdat de politie bij de aanbesteding organisatorisch aansluit op de schaal van de politieregio’s, heeft de GDD Gelderland-Midden samen met de overige GGD-organisaties in dit gebied ingeschreven om deze taken uit te gaan voeren. Mevrouw Schuurmans wil op een later moment graag horen wat de motivatie van de minister is om de gemeentelijke taken bij de aanbesteding mee te nemen. De voorzitter steunt dit verzoek.
3
Verslag 5.
Rampenbestrijding en crisisbeheersing a. Beleidsuitgangspunten Oud en Nieuw 2014-2015 Ter vaststelling De voorzitter licht toe dat dit onderwerp ook terug komt in de lokale driehoek. In deze vergadering gaat het primair om de samenwerkende diensten. De heer van der Knaap geeft aan moeit te hebben met de drie laatste regels van de notitie. Hij wijst op de lokale beleidsuitgangspunten die de afgelopen jaren zijn gehanteerd en hij acht de huidige formulering in de laatste drie regels in dat perspectief te beperkend. De heer Visser steunt zijn pleidooi. De voorzitter stelt dat niet beoogd is een wijziging in de uitgangspunten aan te brengen. De lokale werkwijze van de afgelopen jaren kan dus ongewijzigd blijven. Met deze toevoeging stemt de heer van der Knaap in met het voorstel. b. Technisch voorzitterschap BT Ter vaststelling De heer de Lange vraagt zich af voor welk probleem dit voorstel een oplossing biedt. Hij geeft de voorkeur aan training van loco’s. Wat hem betreft kan een verdere uitwerking van het voorstel achterwege blijven. Mevrouw van Wingerden deelt het standpunt van de heer de Lange. De heer Kok stelt dat, in het geval dat er dringend behoefte is aan een ervaren technisch voorzitter, gebruik kan worden gemaakt van de kennis aan tafel van het Beleidsteam. Hij wijst daarbij primair op de Operationeel Leider die deze rol desgewenst kan invullen. Mevrouw Schuurmans wijst er op dat het voorstel is bedoeld als extra service, voor het geval dat er loco-burgemeesters zijn die in een dergelijke situatie komen. Daarbij is het niet de bedoeling dat er sprake is van een piketregeling. Zij wijst er op dat elders in het land praktijkvoorbeelden zijn waar naar gekeken kan worden. Mocht er onvoldoende steun zijn voor het voorstel, dan zou de focus moeten liggen op training van de loco’s. De heer Bollen wijst op de rol van de gemeentesecretaris in het beleidsteam. Deze is nu ondersteunend en zou kunnen worden versterkt in het licht van het voorstel. De heer van Dijk is van mening dat de focus zou moeten liggen op die gevallen waar een behoefte is aan ondersteuning. Hij pleit voor een behoeftepeiling. De heer Gebben steunt het pleidooi van de heer de Lange en de heer Kok. Hij wijst er op dat een loco natuurlijk altijd vrij is om een buurman te bellen. Dat organiseert zichzelf en dat hoeft niet voorbereid te worden. De voorzitter concludeert dat het voorstel wordt teruggenomen. Als sprake is van een behoefte, kan dat eenvoudiger gefaciliteerd worden. c. Landelijke meldkamerorganisatie / nulmeting Voor kennisgeving aangenomen.
Ter informatie
d. Visiedocument Bevolkingszorg op orde 2.0 Ter informatie De heer Breukers geeft ene toelichting. De professionalisering van de bevolkingszorg is nu stevig op stoom. Landelijk is een tweede rapport geschreven waar in nu duidelijk uit blijkt aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Vervolgens is het zaak om binnen de regio deze normen te operationaliseren en verantwoordelijkheden te benoemen. Dat zal vrij ingewikkeld zijn. De voorzitter vraagt om de bij de uitwerking niet te verzanden in details en vooral te handelen met gezond verstand.
4
Verslag 6. Rondvraag en sluiting Er zijn geen punten voor de rondvraag. De voorzitter sluit de vergadering.
5
Besluitenlijst AB Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden / Bestuurscommissie veiligheid en gezondheid d.d. 29 oktober 2014 A. De gezamenlijke vergadering stelt het verslag en besluitenlijst vast van de vergadering van 25 juni 2014. B. De gezamenlijke vergadering stemt in met de voorgestelde wijze van afdoening van ingekomen stukken. C. De gezamenlijke vergadering stemt in met de voorgestelde actualisatie van de arbeidsvoorwaarden. D. De gezamenlijke vergadering neemt het advies van de Financiële Commissie over. E. Het algemeen bestuur besluit de halfjaarrapportage en het controleprotocol ongewijzigd vast te stellen F. De gezamenlijke vergadering stemt in met het voorstel “Beleidsuitgangspunten Oud en Nieuw”.
Besluitenlijst (extra) DB Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden d.d. 6 november 2014 A. Het DB stemt in met het voorstel om voor de tijdsplanning van het project DRO aan te passen en uit te splitsen in drie fasen: beeldvorming, meningsvorming en besluitvorming. Hierdoor wordt de eerste besluitvorming (voorgenomen besluit) opgeschoven naar maart 2015. De consultatie van de gemeenteraden wordt gecombineerd met de consulatie omtrent de begroting in april/mei/juni 2015 B. Het DB mandateert de directeur brandweer tot beantwoording van ontvangen brieven inzake de DRO met dien verstande dat, indien naar de mening van de directeur brandweer sprake is van knelpunten, nog geen oplossingsrichting wordt vermeld in de antwoordbrief. Voorstellen voor het oplossen van deze knelpunten worden behandeld in de vergadering van het DB van 26 november en het AB van 10 december.
Concept-besluitenlijst DB Veiligheids- en Gezondheidsregio GelderlandMidden d.d. 26 november 2014 A. Het DB stelt het verslag en besluitenlijst vast van de vergadering van 9 oktober 2014. B. Het DB stelt het verslag en besluitenlijst vast van de extra vergadering van 6 november 2014. C. Het DB stemt in met de voorgestelde wijze van afdoening van ingekomen stukken. D. Het DB stemt in met de actualisatie van de arbeidsvoorwaarden conform voorstel. E. Het DB stemt in met het advies van de Financiële Commissie. F. Het DB stemt in met de Kaderbrief 2016 G. Het DB stemt in met het voorstel met betrekking tot de aangebonden bezuinigingsscenario’s H. Het DB besluit om, naar aanleiding van de notitie over de aanbevelingen van de Inspectie uit het onderzoek naar de kelderbrand in Leeuwarden, het AB voor te stellen middels een brief van de Commandant Brandweer deze aanbevelingen onder de aandacht te brengen van de Colleges. I.
Het DB stemt in met de inhoud van de notitie DRO ter meningsvormende bespreking in het Algemeen Bestuur. De Financiële Commissie wordt gevraagd nader advies uit te brengen over de financiële consequenties en hier ter vergadering van het Algemeen Bestuur op 10 december nader verslag over uit te brengen.
J.
Het DB heeft met waardering kennis genomen van de voorbereidingen die zijn verricht om in het kader van de jeugdgezondheidszorg 0-4 jaar op 10 december in het Algemeen Bestuur te komen tot besluitvorming over de wijze waarop de JGZ 0-4 wordt ingebed binnen het VGGM-concern. Het DB verzoekt de directie om de governance en de dekking van eenmalige kosten nadere uitwerking te geven en dit mee te nemen bij de aanbieding van het voorstel aan het Algemeen Bestuur.
K. Het DB stemt in met het “rampbestrijdingsplan MLT Deelen” L. Het DB stemt in met ondertekening van het ”convenant Prorail” M. Het DB stemt in met het “multidisciplinair oefenrooster 2015” N. Het DB stemt in met de voorgestelde reactie op de brief over uitfasering van het WAS-netwerk.
MEMO Datum
:
14 november 2014
Aan
:
Algemeen Bestuur
Van
:
Directie
Betreft
:
Lijst ingekomen stukken
In deze notitie wordt een overzicht gegeven van (een selectie van) ingekomen stukken gericht aan het bestuur. Tevens wordt een voorstel gedaan voor de verdere afhandeling van deze stukken. De stukken zijn desgewenst op te vragen bij de directiesecretaris van VGGM. Ingekomen:
a. Brief van Datum Onderwerp
: : :
Korte Inhoud :
Provincie Gelderland 1 oktober 2014 Besluit op aanvraag tot subsidievaststelling Gelders Uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid 2013 De bijdrage vanuit het GUEV 2013 aan VGGM is vastgesteld op € 114.447,--. Er was reeds een voorschot op subsidie verstrekt en uitbetaald tot een bedrag van € 108.724,65, zijnde 95% van de verleende subsidie. Voor kennisgeving aannemen
Voorstel
:
b. Brief van Datum Onderwerp Korte Inhoud
: : : :
Inspectie Veiligheid en Justitie 29 oktober 2014 Aankondiging onderzoek kwaliteit vergunningverlening evenementen
Voorstel
:
Voor kennisgeving aannemen
: : :
Ministerie van Economische Zaken 10 november Nationaal Crisisplan Stralingsincidenten
c.
Brief van Datum Onderwerp
De Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) starten binnenkort een vervolgonderzoek naar de veiligheid en bescherming van de gezondheid van burgers bij publieksevenementen. Afgelopen periode zijn de Inspecties gestart met de voorbereidingen voor dit vervolgonderzoek. Het incident van eind september in Haaksbergen heeft ons nogmaals doordrongen van het belang van een betrouwbaar beeld van de processen van vergunningverlening bij publieksevenementen, om de risico's voor de veiligheid en gezondheid van burgers zoveel mogelijk te reduceren. Vandaar dat de Inspecties hebben besloten het onderzoek uit te breiden met een aantal casestudies.
Postbus 5364 6802 EJ Arnhem www.vggm.nl
MEMO Korte Inhoud :
Voorstel
:
Het Ministerie van Economische Zaken heeft in samenwerking met de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport, de Ministeries van Veiligheid en Justitie, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en de veiligheidsregio's het Nationaal Crisisplan Stralingsincidenten (NCS) opgesteld ter vervanging van het Nationaal Plan Kernongevallen (NPK). Het NCS is op 18 september 2014 vastgesteld door de Stuurgroep Nationale Veiligheid. Er is voor gekozen om geen grote beleidswijzigingen door te voeren in het NCS. Verschillende aandachtspunten die in de afgelopen maanden gedurende het proces zijn aangedragen worden meegenomen in een traject dat de minister van Veiligheid en Justitie samen met het Veiligheidsberaad is gestart ter verbetering van de risico- en crisisbeheersing op onder meer het vlak van stralingsincidenten. Ter verdere behandeling door directie
Postbus 5364 6802 EJ Arnhem www.vggm.nl
Oplegnotitie Onderwerp: Actualisatie arbeidsvoorwaarden Voorgestelde behandelwijze: Ter besluitvorming Ter informatie Vertrouwelijk
Planning bespreking: Financiële Commissie DB VGGM Algemeen Bestuur
d.d.: d.d.: 26-11-2014 d.d.: 10-12-2014
Inleiding: Onlangs heeft een vergadering plaatsgevonden van het Georganiseerd Overleg. Gebaseerd op de uitkomsten van dit overleg wordt voorgesteld de arbeidsvoorwaarden aan te passen. Toelichting aan te passen onderdelen: Uitwerking landelijke cao Landelijk cao overleg in het LOGA heeft geleid tot de volgende wijziging van de arbeidsvoorwaarden: Salaris maatregelingen: Landelijke afspraken zijn als volgt: Per 1 oktober 2014 een salarisverhoging van 1% In oktober 2014 een eenmalige uitkering van 350 bruto (voltijd) Per 1 april 2015 een verhoging van de schaalbedragen met € 50. Overige regelingen: Stage en werkervaring Per 1 januari 2015 wordt een regeling in de arbeidsvoorwaarden opgenomen zodat de voorwaarden voor het aanbieden aan jongeren en werkzoekenden voor een stage- of werkervaringsplaats landelijk eenduidig is. Opeenvolgende aanstellingen Per 1 juli 2015 worden de bepalingen over opeenvolgende aanstellingen aangepast. Dit brengt de arbeidsvoorwaarden op één lijn met de Wet Werk en Zekerheid in het private arbeidsrecht. Opbouw en opname van verlof tijdens ziekte Om de regels in overeenstemming te brengen met de Europese regelgeving en jurisprudentie is afgesproken dat er voor het opbouwen en opnemen van verlof geen onderscheid meer wordt gemaakt voor medewerkers die ziek zijn of niet ziek zijn. Het wettelijk verlof (144 uur voor een voltijder) vervalt één jaar na het kalenderjaar van opbouw. Het bovenwettelijk verlof verjaart na 5 jaar. Inwerkingtreding per 1 januari 2015. Vakbondsverlof Vakbondsverlof geldt vanaf 1 januari 2015 ook voor vakbondsconsulenten en arbeidsvoorwaardenadviseurs. Einde na-wettelijke uitkering Door de verhoging van de AOW leeftijd dreigden ex-medewerkers met een WW-uitkering een tijdje zonder uitkering te zitten. De bepaling is aangepast in die zin dat de na-wettelijke uitkering doorloopt tot de AOW gerechtige leeftijd. Datum inwerkingtreding is 15 juli 2014.
Voorstel: Voorgesteld wordt in te stemmen met aanpassing van de Arbeidsvoorwaarden.
BESLUIT
Datum Ons kenmerk Contactpersoon Doorkiesnr
: November 2014 : : Angela Raben : 088-3555005
HET ALGEMEEN BESTUUR VGGM; Overwegende dat het wenselijk is de Arbeidsvoorwaarden Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden te wijzigen, gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Ambtenarenwet en de Algemene wet Bestuursrecht; voorts gelet op het bepaalde in hoofdstuk IX van de als “Gemeenschappelijke regeling Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden 2011; mede gelet op de instemming van de commissie voor georganiseerd overleg d.d. 1 september 2014;
besluit: vast te stellen de Vergoedingsregeling vrijwillig ploegcommandant VGGM 2014 Artikel I A. Voor de taak vrijwillig ploegcommandant worden de volgende vergoedingen vastgesteld:
Vaste jaarvergoeding € 3.252,57 (181 uur per jaar x € 17,97* (uurbedrag ploegcommandant) Declarabele uren: aantal uren x € 17,97* (uurbedrag ploegcommandant) Telefoonkostenvergoeding € 10,00 euro netto per maand (onkostenvergoeding) Naast de jaarvergoeding, uitrukvergoeding, eventuele piketvergoeding en eventuele oefenvergoeding van de “warme” functie.
B. Alle vergoedingen worden 1 x per kwartaal uitbetaald, met uitzondering van de jaarvergoeding voor de warme functie, deze wordt 1 x per jaar uitbetaald. Artikel II De vergoeding geldt met in achtneming van hetgeen is bepaald in de onderstaande toelichting. Taken Voert functioneringsgesprekken (1 x per 2 jaar) (maximaal 3 uur per gesprek inclusief voorbereidings- en uitwerktijd) Bewaakt de uitvoering van de oefeningen van de ploeg Heeft een taak bij personele gebeurtenissen (jubilea, ziekte etc) Draagt zorg voor de werving en selectie van uitrukpersoneel Organiseert de paraatheid van de ploeg Draagt bij aan de uitvoering van nieuwe ontwikkelingen in procedures en werkwijzen
Gemiddeld aantal uren per jaar declaratiebasis
30 uur 18 uur 8 uur 35 uur 6 uur
1
Neemt deel aan het clusteroverleg (1 uur voorbereiden; aantal uren overleg max 2 uur; reistijd) Heeft contacten met werkgevers van de vrijwilligers Registreert oefen- en uitrukuren van zijn ploeg Onvoorzien Totaal
declaratiebasis 8 uur 24 uur 52 uur 181 uur
Taken die ondergebracht kunnen worden in bovenstaande uren.
Zit ploegoverleg voor op oefenavonden. Heeft een voorbeeldfunctie. Is vertrouwenspersoon binnen de ploeg. Bevordert werken conform arbo-voorschriften. Draagt bij aan een actieve kwaliteitszorg voor de ploeg. Heeft de bevoegdheid materieel buiten dienst te zetten na toestemming van de clustercommandant. Draagt zorg voor eerstelijns onderhoud van de post, materieel en uitrusting. Stabiele factor in de ploeg. Draagt er zorg voor dat langdurig zieke vrijwilligers bekend zijn bij de clustercommandant. Gemiddelde ploeggrootte: 18 mensen Declarabele uren
Voert functioneringsgesprekken (1 x per 2 jaar) Neemt deel aan clusteroverleg Vertegenwoordigt de organisatie in (regionale) project- en werkgroepen Levert een bijdrage aan projecten
Bijzondere situaties Indien bovenstaande uren door bijzondere situaties niet toereikend zijn, overlegt de vrijwillig ploegcommandant dit met de clustercommandant. De extra uren kunnen dan worden uitbetaald volgens het uurbedrag vrijwillig ploegcommandant € 17,97* (ongeacht de warme functie manschap/bevelvoerder/OvD). Indien op ad hoc basis een plaatsvervanger de vrijwillig ploegcommandant vertegenwoordigt in het clusteroverleg, worden deze uren op declaratiebasis vergoed aan de plaatsvervanger op basis van het uurbedrag oefeningen en cursussen e.d. van de “warme” functie van de plaatsvervanger. De vrijwillig ploegcommandant kan deze uren niet declareren. Vergoeding vrijwillig ploegcommandant
Vaste jaarvergoeding € 3.252,57 (181 uur per jaar x € 17,97* (uurbedrag ploegcommandant) Declarabele uren: aantal uren x € 17,97* (uurbedrag ploegcommandant) Telefoonkostenvergoeding € 10,00 euro netto per maand (onkostenvergoeding) Naast de jaarvergoeding, uitrukvergoeding, eventuele piketvergoeding en eventuele oefenvergoeding van de “warme” functie. Alle vergoedingen worden 1 x per kwartaal uitbetaald, met uitzondering van de jaarvergoeding voor de warme functie, deze wordt 1 x per jaar uitbetaald. * Het uurbedrag vrijwillig ploegcommandant en de telefoonkostenvergoeding komen niet voor in de landelijke vergoedingstabel vrijwilligers (hoofdstuk 19:13 Arbeidsvoorwaarden VGGM). Indien een landelijke vergoeding wordt vastgesteld voor de functie van vrijwillig ploegcommandant (BPV: ploegchef), wordt dit onverkort overgenomen door VGGM. Er vindt geen overgangs- of afbouwregeling plaats.
2
Berekening uurbedrag vrijwillig ploegcommandant Bruto uurloon max schaal 8 (niveau beroeps bevelvoerder) = € 19,89 Bruto uurloon max schaal 9 (niveau plv beroeps ploegcommandant) = € 22,47 Het verschil tussen max schaal 8 en max schaal 9 heeft factor: 1,13 Uurbedrag vrijwillig ploegcommandant: € 15,90 (bevelvoerder: uurbedrag oefeningen en cursussen e.d.) x 1,13 = € 17,97
Artikel II A. Deze regeling kan worden aangehaald als Vergoedingsregeling vrijwillig ploegcommandant VGGM 2014. B. De regeling wordt opgenomen in de toelichting bij hoofdstuk 19 Arbeidsvoorwaarden VGGM. C. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.
Arnhem, 10 december 2014 Het Algemeen Bestuur Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden,
Herman Kaiser
Paul Joosten
Voorzitter
secretaris
i.a.a.: archief DIV / A.Raben
3
BESLUIT
Datum Ons kenmerk Contactpersoon Doorkiesnr
: November 2014 : : Angela Raben : 088-3555005
HET ALGEMEEN BESTUUR VGGM; Overwegende dat het wenselijk is de Arbeidsvoorwaarden Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden te wijzigen, gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Ambtenarenwet en de Algemene wet Bestuursrecht; voorts gelet op het bepaalde in hoofdstuk IX van de als “Gemeenschappelijke regeling Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden 2011; mede gelet op de instemming van de commissie voor georganiseerd overleg d.d. 12 november 2014;
besluit: vast te stellen de volgende wijziging van de Arbeidsvoorwaarden VGGM: Artikel I Artikel 3:3:1:1 Arbeidsvoorwaarden VGGM wordt ingetrokken. Artikel II Na artikel 8:3 wordt een nieuw artikel 8:3:1 ingevoegd: Artikel 8:3:1 Over het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, wordt overleg gepleegd in de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid. Daarna wordt het aan de betrokken ambtenaren medegedeeld. Artikel III 1. Hoofdstuk 25 en hoofdstuk 26 Arbeidsvoorwaarden VGGM worden ingetrokken. 2. De toelichtingen op hoofdstuk 25 en 26 worden ingetrokken. Artikel IV Er wordt een nieuw Hoofdstuk 25 ingevoegd luidende als volgt: Regeling Sociaal Statuut Reorganisaties VGGM 2015 Uitwerking zoals bedoeld in art 10d:3 Arbeidsvoorwaarden VGGM. Van werk naar werk aanpak en voorzieningen bij werkloosheid. Doel. Dit sociaal statuut (hierna ‘deze regeling’) heeft als doel om de uitgangspunten en de rechtspositionele waarborgen vast te leggen, die nodig zijn om de personele gevolgen van een wijziging of inkrimping van de organisatie (hierna ‘reorganisatie’) op een sociaal verantwoorde wijze te regelen. Deze regeling dient ter uitwerking en aanvulling van hoofdstuk 10d Van werk naar werk aanpak en voorzieningen bij werkloosheid van de Arbeidsvoorwaarden VGGM. Deze regeling treedt in de plaats van hoofdstuk 25 en 26 AVGGM.
1
Deze regeling geeft algemene kaders aan die van toepassing zijn bij elke reorganisatie. In overleg met de commissie voor georganiseerd overleg kan in bijzondere situaties een specifiek sociaal plan of sociaal statuut worden opgesteld bij wijze van aanvullende of afwijkende regelgeving. Dit kan het geval zijn bij bijv. privatiseringen. Werkingssfeer. Deze regeling is van toepassing op medewerkers van Veiligheids- en Gezondheidsregio GelderlandMidden die vallen onder de Arbeidsvoorwaarden VGGM en waarvan de functie is (of wordt) gewijzigd of opgeheven als gevolg van een reorganisatie. Het is ook van toepassing op ambtenaren met een dienstverband korter dan twee jaar. Voor medewerkers met een tijdelijke aanstelling geldt dat deze regeling slechts geldt voor de duur van de tijdelijkheid. Als bij de (tijdelijke) aanstelling of functiewijziging schriftelijke afspraken zijn gemaakt over een mogelijke functiewijziging of functieopheffing als gevolg van een voorgenomen reorganisatie zijn hoofdstuk 10d § 5 en deze regeling niet van toepassing. In het verlengde van deze regeling kunnen onderdelen hiervan worden toegepast om de in- en externe mobiliteit van medewerkers te bevorderen. In die zin komt het in de plaats van hoofdstuk 26, Regeling transferkandidaten. Deze regeling was van toepassing op medewerkers die uit hun functie ontheven waren zonder dat er sprake was van een reorganisatie. Hoofdstuk 10d regelt ook de procedures voor ontslag op basis van art 8:8 (andere gronden) en art 8:6 (re-integratie en ontslag op grond van onbekwaamheid/ongeschiktheid), en art 8:5 (ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid). Binnen deze procedures kunnen alle instrumenten uit het flankerend beleid ingezet worden. Het flankerend beleid wordt in die zin breder toegepast dan alleen bij reorganisaties. Preambule. Bij een reorganisatie zal de werkgever zich inspannen om boventalligheid van medewerkers te voorkomen. Indien desondanks medewerkers boventallig worden, dan is het een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en de betrokken medewerker om er voor te zorgen dat de medewerker zo spoedig mogelijk aan de slag kan op een andere arbeidsplaats binnen of buiten de organisatie, of om een andere (maatwerk)oplossing te realiseren. In het regulier P&O beleid is opgenomen dat door middel van jaargesprekken de medewerker al bewust bezig is met zijn werk en zijn ontwikkeling in het werk en zijn functie. Aandacht wordt besteed aan loopbaanontwikkeling maar ook aan doorontwikkeling in functies en van de organisatie. De medewerker en werkgever zetten zich gezamenlijk in om bij ontwikkelingen in functies, organisatie en ontwikkeling in loopbaan voor alle partijen zo optimaal mogelijke resultaten te bereiken. VGGM acht het daarbij van belang dat de medewerker zich ervan bewust is dat de organisatie continue in ontwikkeling is en zo regelmatig bezig is met een mogelijk andere functie. De ‘Van werk naar werk-begeleiding’ bij boventalligheid is geregeld in paragraaf 5 van hoofdstuk 10d van de Arbeidsvoorwaarden VGGM. De daarin voorkomende bepalingen zoals deze nu luiden of in de toekomst zullen komen te luiden, worden geacht met deze regeling een geheel te vormen. Reorganisatieproces Uitgangspunt bij een reorganisatie is het besluit om te reorganiseren. In dit besluit wordt de reden van de reorganisatie genoemd en wordt bepaald op welke onderdelen van de organisatie de reorganisatie betrekking heeft. Het reorganisatiebesluit wordt uitgewerkt in een plan van aanpak reorganisatie ofwel reorganisatieplan. In dit plan worden de volgende onderdelen opgenomen: oplossingsvoorstel met organisatorische en personele uitwerking (evt. primair op hoofdlijnen en later gevolgd door uitwerking in detail) ingangsdatum en tijdsplanning. In het oplossingsvoorstel wordt het organisatieschema opgenomen, een formatieplaatsenplan en een personeelsplaatsingsplan. De procedure volgens welke de plaatsing en herplaatsing van medewerkers plaatsvindt wordt in deze regeling uitgewerkt. Als dit sociaal statuut niet of niet goed toepasbaar is bij een reorganisatie kan, op advies van de OR en in overleg met het GO, besloten worden om een (aanvullend) sociaal plan op te stellen. Definities:
2
Formatieplaatsenplan: overzicht van de functies in de nieuwe organisatie, met de daarbij behorende formatieomvang. Personeelsplaatsingsplan: plan waarin wordt aangegeven welke medewerker op welke/functieprofiel wordt geplaatst, welke medewerkers niet worden geplaatst en welke vacatures na plaatsing bestaan Boventallig verklaarde medewerker: de medewerker die als gevolg van een reorganisatie zijn/haar functie heeft verloren en die (nog) niet is geplaatst of herplaatst in de formatie van de nieuwe organisatie. Geschikte functie: een functie binnen of buiten de organisatie die geen uitwisselbare of passende functie is, maar die door de werkgever wordt aangeboden en die de medewerker bereid is te vervullen. Gewijzigde functie: een functie die in belangrijke mate of op cruciale onderdelen afwijkt van bestaande functies. Herplaatsen: het na een reorganisatie plaatsen van een boventallig verklaarde medewerker in een passende of geschikte functie binnen of buiten de organisatie Passende functie: een functie binnen of buiten de organisatie waarin de medewerker gezien zijn/haar persoon, opleiding, ervaring, omstandigheden en objectief vast te stellen vooruitzichten in redelijkheid kan worden geplaatst en waarbij geldt dat die functie in het eerste jaar niet meer dan één salarisschaal (uitzondering twee) lager of hoger is gewaardeerd en in het tweede jaar niet meer dan twee salarisschalen lager of hoger is gewaardeerd dan de functie die hij/zij laatstelijk heeft vervuld. Plaatsen: het in het kader van een reorganisatie plaatsen van een medewerker in een uitwisselbare functie binnen de nieuwe organisatie. Remplaçant: de geplaatste of (potentieel) te plaatsen medewerker, die op basis van vrijwilligheid de status van boventallig verklaarde medewerker krijgt, met het doel om een (potentieel) boventallig verklaarde medewerker alsnog te kunnen plaatsen. Reorganisatie: een ingrijpende wijziging in de inrichting van één of meer organisatieonderdelen, een reductie van de formatieomvang, een wijziging van het organogram en/of een wijziging van het takenpakket (van een deel) van de organisatie, die nadelige gevolgen heeft – of kan hebben – voor medewerkers. Unieke functie: reeds bestaande functie die niet of bijna niet uitwisselbaar met een andere functie. Sleutelfunctie: een functie inclusief de functie eisen die (met instemming van de OR) is aangewezen als zijnde van vitaal belang voor de nieuwe organisatie en die op basis van aanstellingsvereisten wordt ingevuld. Deze vallen buiten het bereik van het sociaal statuut. Uitwisselbare functie(s): 1.) functies die bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel (plaatsing) naar aard, inhoud, niveau en/of competenties als uitwisselbaar worden beschouwd; 2.) een functie die naar aard, inhoud, niveau en/of competenties in belangrijke mate overeenkomt met de functie die de medewerker voor de reorganisatie heeft vervuld. Werkgever: het Dagelijks Bestuur van de Veiligheids- en Gezondheidsregio GelderlandMidden.
1. Plaatsingsfase Artikel 1.1 Uitgangspunten 1. Het aan een reorganisatie ten grondslag liggende besluit bevat een bepaling, waardoor duidelijk is op welke onderdelen van de organisatie de reorganisatie betrekking heeft. 2. Bij reorganisatie geldt ten aanzien van de plaatsing van medewerkers in de nieuwe organisatie het uitgangspunt ‘mens volgt werk’. Dit uitgangspunt heeft tot gevolg dat medewerkers worden geplaatst in een met de oude functie uitwisselbare functie. 3. De medewerker die een unieke functie vervult voor de reorganisatie wordt boventallig. Artikel 1.2 Overleg en Afspiegeling 1. De directie is bevoegd in overleg met de medewerkers die boventallig worden een passend plaatsingsplan te maken. In dat plan wordt opgenomen wie op welke functie wordt geplaatst en wie als boventallig wordt aangewezen. Een belangstellingsregistratie maakt onderdeel uit van dit proces.
3
2. Leidt dit overleg niet tot overeenstemming dan wordt bij de bepaling wie boventallig wordt het afspiegelingsbeginsel gehanteerd overeenkomstig de geldende bepalingen van het Ontslagbesluit (artikel 4:2 leden 1 en 4), tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet. Artikel 1.3 Plaatsingsvolgorde 1. Toepassing van het in artikel 1.2 lid 2 genoemde afspiegelingsbeginsel leidt per groep van uitwisselbare functies tot een rangordening van medewerkers. Na de plaatsingsfase wordt deze rangordening (plaatsingsvolgorde) van de medewerkers die niet konden worden geplaatst, gehanteerd in geval er na verloop van tijd in de groep van uitwisselbare functies vacatures ontstaan. 2. De rangordening vindt plaats op basis van het anciënniteitsbeginsel. Het aantal jaren in dienst van de organisatie is hierbij bepalend. Voor de berekening van het aantal jaren in dienst van de organisatie wordt mede in aanmerking genomen de jaren in dienst van de directe rechtsvoorganger van de organisatie. Artikel 1.4 Sleutelfuncties In de nieuwe organisatie worden sleutelfuncties en unieke functies ingevuld op basis van geschiktheid, overeenkomstig nader te benoemen geschiktheidscriteria of competenties en volgens een lokaal vast te stellen procedure. 2. Boventalligheid Artikel 2.1 Boventalligverklaring Medewerkers die na de plaatsingsfase niet in een functie binnen de formatie van de nieuwe organisatie zijn geplaatst of herplaatst, worden boventallig verklaard. Artikel 2.2 Inzet boventallig verklaarde medewerkers Boventallig verklaarde medewerkers worden met in achtneming van de bepalingen van deze regeling binnen of boven de - op dat moment – beschikbare formatie ingezet in de organisatie. Artikel 2.3 Maatregelen ter voorkoming / vermindering van boventalligheid. 1. Remplaçantenregeling: Medewerkers die geplaatst zijn - of zullen gaan worden - in de formatie van de nieuwe organisatie, kunnen die plaats opgeven en zich beschikbaar stellen voor de status van boventallig verklaarde medewerker. Het gevolg daarvan is dat in diens plaats een boventallig verklaarde medewerker in de nieuwe organisatie kan worden geplaatst. Voor zover een verantwoorde bedrijfsvoering dat toelaat, wordt een dergelijk aanbod gehonoreerd. 2. Reductie aanstellingsomvang: Medewerkers kunnen zowel individueel als in groepsverband een verzoek indienen om hun aanstellingsomvang terug te brengen, om zodoende formatie beschikbaar te stellen voor het plaatsen van boventallig verklaarde collega’s. Voor zover een verantwoorde bedrijfsvoering dat toelaat, worden dergelijke verzoeken gehonoreerd. 3. De directie kan ook besluiten, als bij een te reorganiseren organisatieonderdeel meerdere gelijksoortige functies voorkomen en het aantal gelijksoortige functies dient te worden verminderd, alle medewerkers, die deze gelijksoortige functies bekleden, als boventallig aan te wijzen. De aanwijzing geldt voor een nader te bepalen periode. Een dergelijke aanwijzing behoeft de instemming van de ondernemingsraad. Indien de periode van aanwijzing zonder resultaten wordt afgesloten, geldt met ingang van de datum, waarop de aanwijzing afloopt, voor de vaststelling van de boventalligheid de rangorde als omschreven in artikel 1.2 lid 2 van deze regeling. 4. De boventallige, die is benoemd in een functie, die één of twee niveaus ligt onder het oorspronkelijke functieniveau, blijft in beeld met als doel het vinden van een passende functie op het oorspronkelijke niveau. 3. Van werk naar werk Artikel 3.1 Doorlopen vwnw-traject 1. Op boventallig verklaarde medewerkers zijn de artikelen in paragraaf 5 van hoofdstuk 10d van de Arbeidsvoorwaarden VGGM van toepassing. Vanaf het moment waarop het besluit tot boventalligverklaring in werking is getreden, hebben boventallig verklaarde medewerkers recht op het doorlopen van het daarin geregelde ‘van werk naar werk’-traject. 2. Medewerkers met een aanstelling voor bepaalde tijd die niet tot de vastgestelde einddatum in hun eigen functie kunnen blijven, hebben in beginsel recht op het doorlopen van het vwnw-traject voor de resterende duur van hun aanstelling.
4
3. 4.
Medewerkers met een dienstverband korter dan 2 jaar hebben in beginsel recht op het doorlopen van het vwnw-traject. Het vwnw traject is niet van toepassing op medewerkers met wie bij de (tijdelijke) aanstelling of functiewijziging schriftelijke afspraken zijn gemaakt over een mogelijke functiewijziging of functieopheffing als gevolg van een voorgenomen reorganisatie.
Artikel 3.2 Herplaatsing 1. Het vwnw-traject is gericht op het zo spoedig mogelijk herplaatsen van de medewerker in een passende of geschikte functie binnen of buiten de organisatie, of op het realiseren van een andere maatwerkoplossing. Herplaatsing geschiedt op basis van geschiktheid van de medewerker voor de functie. 2. Tijdens de looptijd van het vwnw traject wordt de medewerker eenmalig een passend aanbod binnen of buiten de organisatie gedaan. Het in- en externe traject loopt tegelijkertijd. 3. Boventallig verklaarde medewerkers genieten voorrang bij de vervulling van vacant geworden passende of geschikte functies binnen de organisatie. Bij gelijke geschiktheid gaat de medewerker met het langste dienstverband voor. 4. Bij een plaatsingsprocedure van enige omvang kan een plaatsingsadviescommissie ingesteld worden. Artikel 3.3 Onderbreken vwnw-traject Wanneer een boventallig verklaarde medewerker voor bepaalde tijd kan worden geplaatst in een passende of geschikte functie, maar het gebruikmaken van die mogelijkheid met zich meebrengt dat er geen of onvoldoende uitvoering kan worden gegeven aan de vwnw-overeenkomst, kan in goed overleg met de medewerker worden besloten om het (resterende deel van het) vwnw-traject door te laten lopen. Eventuele verlenging van de termijn, zoals bedoeld in art 10d:22, is mogelijk.
Artikel 3.4 Lager gewaardeerde functie. 1. Medewerkers kunnen worden herplaatst in een lager gewaardeerde passende of geschikte functie. In het geval van een passende functie is dat maximaal 2 salarisschalen lager. 2. Medewerkers die zijn herplaatst hebben recht op behoud van het salaris en het salarisperspectief in de schaal waarin de medewerker is geplaatst op het moment van overplaatsing. Dit behoud van salaris geschiedt door plaatsing in de nieuwe schaal verbonden aan de functie waarin de medewerker herplaatst wordt met een persoonsgebonden toelage. De hoogte van deze toelage is het verschil van het maximum van de nieuwe schaal en het salaris op het moment van herplaatsing. 3. Salarisverhogingen als gevolg van generieke cao salarisstijgingen leiden niet tot verlaging van de persoonlijke toelage. 4. Periodieke verhogingen in de oude schaal leiden tot verhoging van de persoonlijke toelage. 5. Salarisverhogingen als gevolg van (on)vrijwillige functiewijziging, promotie, e.d. leiden tot herberekening van de persoonlijke toelage. De persoonlijke toelage wordt geïncorporeerd in toekomstige salarisverhogingen. 6. Inkrimping van de aanstelling leidt tot het naar rato van de aanstellingsomvang verlagen van de persoonlijke toelage. 7. De salarisgarantie geldt bij reorganisaties. Functiewijziging door middel van vrijwillige sollicitatie naar een functie met een lager salaris dan de functie voor de reorganisatie leidt tot verlies van de persoonlijke toelage. 8. Indien een medewerker wordt herplaatst van een functie met onregelmatige diensten, een beschikbaarheidsvergoeding of andere functie- of taakgebonden vergoedingen naar een functie geheel of gedeeltelijk zonder deze vergoedingen wordt een afbouwregeling toegepast. 9. Deze afbouwregeling bedraagt in het eerste jaar 75%, in het tweede jaar 50%, in het derde jaar 25% van het bedrag waarmee de vergoedingen verlaagd worden. 10. Bij een reorganisatie binnen drie jaar na herplaatsing wordt bij een volgende reorganisatie uitgegaan van het oude functieniveau. 4. Mobiliteit bevorderende maatregelen. Artikel 4.1 Flankerend beleid 1. Naast de voorzieningen die worden genoemd in artikel 10d:16 van de Arbeidvoorwaarden VGGM stelt de werkgever op grond van artikel 17:7 van die regeling een pakket van maatregelen en
5
faciliteiten ter beschikking die de werking en het realiseren van de doelstelling van dit sociaal statuut ondersteunen. 2. Doorstroom bevorderende maatregelen Ter vergroting van de mobiliteit en de (her)plaatsingsmogelijkheden van de medewerker kunnen onder meer de volgende maatregelen worden toegepast: a tijdelijke boventallige plaatsing op proef b assessment c faciliteiten op gebied van bijscholing en of omscholing: deze kosten komen voor rekening van de organisatie en er is recht op compenserend verlof conform de studiefaciliteitenregeling d aanpassing van taken van oudere medewerkers e tijdelijk toevoegen van opvolger aan oudere medewerker f vroegtijdig opsporen van vacatures g tijdens de plaatsing in een lager gewaardeerde passende functie zoals bedoeld in art 3.4 kan de medewerker taken op een hoger niveau opgedragen krijgen 3. Uitstroom bevorderende maatregelen Ter vergroting van de mobiliteit van de medewerker kunnen onder meer de volgende uitstroom bevorderende maatregelen worden toegepast: a bemiddeling naar een externe functie: dit kan evt. met inschakeling van een extern bureau b collegiale doorlening c outplacement d ontslag op eigen verzoek, gerelateerd aan uitkering, evt. met afkoop e verlof met behoud van bezoldiging bij het opstarten van een eigen zaak. Er worden afspraken gemaakt over de duur van het verlof, met als maximum een jaar. 5. Ondersteunende mogelijkheden Ter ondersteuning van de door- en/of uitstroom bevorderende maatregelen kunnen afspraken gemaakt worden over onder meer de volgende ondersteunende mogelijkheden: a sollicitatiebegeleiding b verlof bij sollicitaties c reiskosten bij sollicitaties d studiefaciliteiten e flexibele opzegtermijn f loonsuppletie bij aanvaarding van een functie elders: deze suppletie is aflopend g reiskosten woon-werkverkeer voor maximaal twee jaar als de reisafstand als gevolg van aanvaarding van een functie elders toeneemt. De vergoeding wordt toegekend over de meer-kilometers, indien en voor zover de nieuwe werkgever de kosten niet vergoedt. Artikel 4.2 Maatwerk Voorzieningen en faciliteiten worden in de vorm van een individuele maatwerkregeling aan de medewerker toegekend en vastgelegd in een vwnw-contract. Daarbij geldt dat minimaal de bepalingen in dit sociaal statuut van toepassing zijn. Artikel 4.3 Voorfase Om vrijwillige mobiliteit te stimuleren, kunnen de in artikel 4.1 genoemde voorzieningen en faciliteiten ook al in de periode voorafgaand aan de reorganisatie aan medewerkers beschikbaar worden gesteld, zonder dat zij op dat moment boventallig zijn verklaard. 5. Privatisering en taakoverheveling Artikel 5.1 Werkingssfeer hoofdstuk Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op privatiseringen en publiekrechtelijke taakoverhevelingen. Artikel 5.2 Werkgelegenheid 1. De werkgever zal zich tot het uiterste inspannen om ervoor te zorgen dat de werkgelegenheid van de bij de privatisering of overheveling van taken betrokken medewerkers behouden blijft. 2. De werkgever treedt met de betrokken privaatrechtelijke of publiekrechtelijk instantie in overleg over de overname van de medewerkers van het desbetreffende organisatieonderdeel. Gemaakte afspraken worden schriftelijk vastgelegd.
6
3. De medewerker verplicht zich, onverminderd het recht op bezwaar en beroep, de door de nieuwe werkgever aangeboden functie te vervullen. 4. Voordat de werkgever een besluit neemt over de overgang van de medewerker naar de betrokken privaatrechtelijke of publiekrechtelijke instantie, biedt hij de betrokkene de gelegenheid om zijn belangstelling kenbaar te maken voor passende functies die op dat moment vacant zijn of op korte termijn vacant worden in de organisatie. De medewerker zal als interne kandidaat in de selectieprocedure worden betrokken. 5. Als de medewerker weigert een bij de betrokken privaatrechtelijke of publiekrechtelijke instantie beschikbare en hem aangeboden functie te aanvaarden, kan de werkgever overgaan tot ontslag. 6. Als de medewerker na herhaald en zorgvuldig overleg weigerachtig blijft om een aangeboden functie te aanvaarden of niet meewerkt aan het vinden van een oplossing met het oog op behoud van werk, kan de werkgever overgaan tot ontslag. Artikel 5.3 Geen passende of geschikte functie Indien geen passende of geschikte functie beschikbaar is bij de nieuwe privaatrechtelijke of publiekrechtelijke instantie en de werkgever slaagt er niet in om de medewerker een passende dan wel geschikte functie aan te bieden binnen de organisatie en er een situatie van boventalligheid ontstaat, stelt de werkgever zich garant voor de bovenwettelijke en nawettelijke uitkering voor zover van toepassing op de betrokken medewerker. Artikel 5.4 Sociaal Plan 1. Als het Georganiseerd Overleg van mening is dat privatisering of taakoverheveling zodanig ingrijpende personele gevolgen met zich meebrengt dat hierover aanvullende afspraken moeten worden gemaakt, wordt door de werkgever een Sociaal Plan opgesteld. Dit plan regelt de overplaatsingsprocedure (inclusief de ontslag- en aanstellingsprocedure van het over te plaatsen personeel) en bevat rechtspositionele bepalingen. Over dit Sociaal Plan moet overeenstemming worden bereikt in het Georganiseerd Overleg. 2. Er worden geen definitieve besluiten genomen ten aanzien van medewerkers voordat er overeenstemming is over het Sociaal Plan. Artikel 5.5 Rechtspositievergelijking 1. Indien de betrokken medewerkers overgaan naar een privaatrechtelijke of een andere publiekrechtelijke werkgever waarvoor een afwijkende rechtspositieregeling of CAO geldt, maakt de werkgever een vergelijking tussen de arbeidsvoorwaardenpakketten die van toepassing zijn op de huidige werkgever en de nieuwe werkgever. 2. Indien uit de vergelijking blijkt dat het totaalpakket van arbeidsvoorwaarden (bestaande uit in ieder geval salaris, uitkeringen en toelagen, (pre)pensioen, vakantie, ziektekostenregeling en werkloosheidsuitkering) bij de nieuwe werkgever minder is dan het totaalpakket bij de huidige werkgever, worden in het Sociaal Plan nadere afspraken gemaakt over afbouw, behoud of compensatie van aanspraken. 3. Het Sociaal Plan bevat in ieder geval de volgende garanties: a bruto-brutogarantie van het salaris en het salarisperspectief; b medewerkers die een vaste aanstelling hebben, krijgen bij de nieuwe werkgever een vaste aanstelling dan wel een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder proeftijd. 6. Paritaire commissie Artikel 6 Taak 1. De op grond van artikel 10d:24 van de Arbeidsvoorwaarden VGGM ingestelde paritaire commissie, die is belast met het toezicht op de uitvoering van de ‘van werk naar werktrajecten’, is tevens belast met het toezicht op de uitvoering van deze regeling. 2. Zowel de werkgever als de medewerker kan een geschil over de uitvoering van deze regeling aan de commissie voorleggen. 3. In aanvulling op de voorgaande leden, kan ook een geschil over de weigeringsgronden van een aangeboden passende functie aan de commissie worden voorgelegd. 7. Hardheidsclausule Artikel 7 Hardheidsclausule Het dagelijks bestuur is bevoegd in individuele zaken, waarin dit sociaal statuut niet of niet in redelijkheid voorziet een bijzondere voorziening te treffen.
7
8. Overgangsrecht Artikel 8 Overgangsrecht 1. De medewerker waarop bij datum inwerkingtreding van deze regeling hoofdstuk 25 of 26 van de Arbeidsvoorwaarden VGGM van toepassing was, blijft onder de werkingssfeer van deze hoofdstukken vallen. 2. Organisatieveranderingen waarvoor een specifiek sociaal statuut is gemaakt, dat in werking is getreden ten tijde van inwerkingtreding van deze regeling, worden afgehandeld volgens het specifieke sociaal statuut. Artikel V Er wordt een nieuwe toelichting op hoofdstuk 25 ingevoerd luidende als volgt: Toelichting De bevoegdheden tot het vaststellen van de structuur van VGGM, en daarmee de bevoegdheden tot het wijzigen hiervan, zijn vastgelegd in de Organisatieverordening. Het algemeen bestuur beslist over de hoofdstructuur van de organisatie. Deze hoofdstructuur is vastgelegd in artikel 2 lid 2 van de Organisatieverordening. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot nadere uitwerking van de hoofdtaken van de sectoren (artikel 4 lid 1 Organisatieverordening). De directie is, op grond van art. 4 Organisatieverordening, bevoegd tot het vaststellen van een nadere structuur van afdelingen en tot het vaststellen van het functieboek. Een besluit tot een reorganisatie, waarbij niet de hoofdstructuur zoals vastgelegd in de Organisatieverordening wijzigt, kan door de directie worden genomen. Ook het vaststellen van de formatie is een directiebesluit. De hier gepresenteerde regeling, is een aanvulling op hoofdstuk 10d van de Arbeidsvoorwaarden VGGM. De regeling beperkt zich tot situaties waarbij binnen de organisatie als gevolg van reorganisatie boventalligheid ontstaat. De regeling kan worden uitgebreid naar andere situaties waarbij medewerkers (nadelige) gevolgen ondervinden; zoals bij privatisering of overheveling van privaatrechtelijke taken. In die situaties kan ook een regeling afwijkend van dit sociaal statuut afgesproken worden. In een concrete situatie van reorganisatie wordt in een ander document, meestal een reorganisatieplan, de concrete toepassing van dit sociaal statuut uitgewerkt en worden de procedureafspraken vastgelegd. Voor zover deze procedureafspraken geen onderdeel zijn van het reorganisatieplan, sluiten deze aan op de bestaande afspraken met OR en GO. Wijzigingen in de organisatie van de onderneming worden, conform de Wet op de Ondernemingsraden, voorgelegd aan de OR en, conform art 12:1:5 wijziging in de inrichting van een dienstonderdeel, wijziging in de behoefte aan arbeidskrachten inbegrepen, aan het GO. Er is een overlap in van taken tussen de OR en het GO. Over personele consequenties waarvoor een specifiek sociaal statuut wordt opgesteld wordt overleg gevoerd met het GO. Dit laatste kan het geval zijn bij privatisering, overdracht van taken aan een andere organisatie (bijvoorbeeld overdracht huisartsendienst) of het aan onze organisatie toevoegen van taken, zoals bijvoorbeeld de regionalisering brandweer. Het voorgenomen besluit tot reorganiseren moet in eerste instantie, conform artikel 25 van de WOR, voor advies aan de ondernemingsraad worden voorgelegd. Ook de commissie voor georganiseerd overleg wordt geïnformeerd. Nadat de OR advies heeft uitgebracht en er een besluit is genomen, spreekt het GO zich uit over de personele gevolgen van het besluit. Hoe er met de personele gevolgen van een reorganisatie wordt omgegaan wordt in dit sociaal statuut vastgelegd. In dit sociaal statuut worden de rechtspositionele en arbeidsvoorwaardelijke gevolgen geregeld van de medewerkers van wie de functie of rechtspositie door een reorganisatie worden ‘geraakt’. Het vormt de basis waarop werkgever en boventallig verklaarde medewerker elkaar voorstellen kunnen doen over de wijze waarop voorkomende problemen kunnen worden opgelost. Deze regeling voorziet in generieke regels en kaders voor maatwerk, waarmee de uit een reorganisatie voortvloeiende rechtspositionele problemen zo goed mogelijk tegemoet kunnen worden getreden. Soms echter, kunnen kaders en regels een bevredigende oplossing voor betrokken partijen in de weg staan. In die gevallen is het sociaal plan geen ‘keurslijf’ en moeten betrokken partijen de vrijheid hebben om elkaar voorstellen te doen die - mits ze geen negatieve gevolgen voor derden bevatten - afwijken van hetgeen in deze regeling is geregeld. Definities:
8
Gewijzigde functie: deze definitie is opgenomen om aan te geven dat dit geen functie is waarop het mens volgt werk principe van toepassing is. Het valt dus niet onder de categorie uitwisselbare functies. Passende functie: Een passende functie kan ook een functie zijn waarvoor de medewerker op het moment van beoordeling nog niet geschikt is, maar ten aanzien waarvan verwacht mag worden dat hij/zij door middel van om- en bijscholing en begeleiding binnen een jaar de benodigde geschiktheid en bekwaamheid kan verwerven voor een zelfstandige vervulling van de functie. Het kan ook gaan om een hoger gewaardeerde functie. Wat in een concrete situatie ‘passend’ is, is door tijdsverloop aan verandering onderhevig. In de regeling is opgenomen, dat naarmate de tijd verstrijkt er minder hoge eisen kunnen worden gesteld aan de ‘passendheid’ van een aangeboden functie. Zo is opgenomen dat gedurende het eerste jaar na boventalligverklaring, een passende functie het liefst op gelijk salarisniveau moet zijn. Zijn dergelijke functies niet voorhanden dan kunnen lager gewaardeerde functies worden aangeboden. In het eerste jaar is slechts in uitzonderingsgevallen (als een gelijkwaardiger functie niet voorhanden is) mogelijk om iemand te plaatsen in een functie die twee salarisschalen lager is. Reorganisatie: Niet iedere wijziging van de organisatie is een ‘reorganisatie’ in de zin van deze regeling. Het moet gaan om een ingrijpende wijziging. In algemene zin kan worden gesteld dat een besluit ingrijpend is wanneer: - het besluit op zichzelf staat en dus niet binnen de reguliere bedrijfsvoering past en/of - het besluit van wezenlijk belang is voor of van wezenlijke invloed is op de kernactiviteiten en/of - het besluit personele gevolgen heeft voor een relatief groot aantal betrokken werknemers. Dit houdt in dat bij geringe organisatiewijzigingen die binnen de reguliere bedrijfsvoering passen en op weinig medewerkers betrekking hebben, dit sociaal statuut niet van toepassing is. Het kan echter wel toegepast worden, om snelle plaatsing van medewerkers te bevorderen. Unieke functie: het gaat hierbij niet zozeer om functies die door één persoon uitgeoefend worden, maar om functies die inhoudelijk uniek zijn. Dit kan bijvoorbeeld een inhoudelijk specialistische functie betreffen, of een functie die qua gevraagde competenties uniek te noemen is. Sleutelfunctie; plaatsing in een sleutelfunctie gaat niet volgens de algemene plaatsingsregels van het sociaal statuut. 1. Plaatsingsfase Medewerkers die niet op grond van het principe ‘mens volgt functie’ kunnen worden geplaatst in een uitwisselbare functie (meteen of na het ontstaan van een vacature) worden afhankelijk van de beschikbare formatie en op basis van geschiktheid herplaatst in een passende of geschikte functie. Art. 1.1. Een domeinbepaling maakt duidelijk welke onderdelen van de organisatie gevolgen ondervinden van de reorganisatie en is nodig voor de toepassing van het afspiegelingsbeginsel. Medewerkers die een unieke functie vervullen voor de reorganisatie worden boventallig. Dit kan bijv. gelden voor leidinggevenden. Het plaatsen volgens het 'mens-volgt-werk' principe in een uitwisselbare functie is dan niet aan de orde. Art. 1.2. De directie is bevoegd om, voordat het afspiegelingsbeginsel wordt toegepast, te onderzoeken of er in overleg met de medewerkers tot een oplossing kan worden gekomen voor de (her)plaatsing van de medewerkers betrokken bij de reorganisatie. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als het aantal te plaatsen medewerkers het aantal beschikbare uitwisselbare functies overtreft. In overleg met de medewerkers kan dan besloten worden wie er als boventallig wordt aangewezen. Afspiegelen. Het Ontslagbesluit is een onderdeel van het private arbeidsrecht, dat de regels bevat met betrekking tot de wijze waarop het UWV zijn in het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA) geregelde bevoegdheid uitoefent met betrekking tot het geven van toestemming voor ontslag. Ten aanzien van dit sociaal statuut gaat het om een analoge toepassing van het afspiegelings- en anciënniteitsbeginsel. Het afspiegelingsbeginsel zoals gehanteerd in het Ontslagbesluit geldt voor ontslagen uit een groep uitwisselbare functies, bijvoorbeeld de groep helpdeskmedewerkers of de groep productiemedewerkers. Strikt genomen komt het afspiegelingsbeginsel volgens het Ontslagbesluit niet in de plaats van het anciënniteitbeginsel maar wordt het daaraan voorafgaand toegepast. Het houdt in
9
dat per leeftijdscategorie het aantal boventallig verklaarde medewerkers wordt bepaald. Welke individuele medewerkers uit de verschillende leeftijdscategorieën worden geplaatst (of uiteindelijk voor ontslag worden voorgedragen) wordt bepaald aan de hand het aantal dienstjaren; het anciënniteitsbeginsel. De bedoeling hiervan is dat de bestaande leeftijdsopbouw binnen de organisatie zoveel mogelijk wordt gehandhaafd. Ook bij kleine reorganisaties waarbij binnen een groep van uitwisselbare functies weinig medewerkers boventallig worden (waardoor het afspiegelingsbeginsel rekenkundig moeilijk toepasbaar is) kan er behoefte zijn om leeftijd een rol te laten spelen in de bezetting in de nieuwe organisatie. Een afdeling met voornamelijk oudere medewerkers kan er belang bij hebben om de enkele aanwezige jongere medewerkers te behouden na een reorganisatie. In een dergelijk geval kan in een sociaal plan of reorganisatieplan worden bepaald dat in verhouding meer medewerkers uit de categorieën van oudere medewerkers als boventallig worden aangemerkt. De tekst van artikel 4.2 leden 1 en 4 van het Ontslagbesluit luidt: o
o
1.Voor zover het bij de te vervallen arbeidsplaatsen om uitwisselbare functies gaat, worden per leeftijdsgroep binnen een categorie uitwisselbare functies van de bedrijfsvestiging de werknemers met het kortste dienstverband het eerst voor ontslag in aanmerking gebracht, waarbij het aantal werknemers dat per leeftijdsgroep voor ontslag in aanmerking wordt gebracht voor zover mogelijk overeenkomt met de onderlinge verhouding van het aantal werknemers in elk van de leeftijdsgroepen binnen de betreffende categorie uitwisselbare functies. De in de eerste volzin bedoelde leeftijdsgroepen zijn de groepen van 15 tot 25 jaar, van 25 tot 35 jaar, van 35 tot 45 jaar, van 45 tot 55 jaar en van 55 jaar en ouder. 4. Indien de werkgever aannemelijk maakt dat een werknemer over zodanige bijzondere kennis of bekwaamheden beschikt, dat zijn ontslag voor het functioneren van de onderneming te bezwaarlijk zou zijn, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen1 deze werknemer bij de toepassing van het eerste en tweede lid buiten beschouwing laten.
Belangstellingsregistratie: bij het proces van reorganisatie wordt een belangstellingsregistratie gehouden. Dit is vormvrij; dat wil zeggen het kan schriftelijk, maar ook via gesprekken met de medewerkers die het betreft. Art. 1.3. Het belang van het vaststellen van een plaatsingsvolgorde, is dat de werkgever niet willekeurig te werk gaat, maar besluiten neemt op algemeen geaccepteerde gronden die voor alle betrokkenen voorspelbaar zijn. Zo lang er nog boventallig verklaarde medewerkers zijn, wordt van iedere afzonderlijke reorganisatie per groep van uitwisselbare functies - de plaatsingsvolgorde (rangordening) up to date gehouden. Los daarvan moet worden bepaald of medewerkers die inmiddels zijn herplaatst in een passende of geschikte functie nog aanspraak kunnen maken op (na)plaatsing in een uitwisselbare functie. Art. 1.4. Gegeven het feit dat zowel de organisatie als de medewerkers er een groot belang bij hebben dat sleutelfuncties (zoals leidinggevende of bepaalde staffuncties) op een kwalitatief goed niveau worden ingevuld, worden sleutelfuncties ingevuld op basis van vooraf vastgestelde en geobjectiveerde geschiktheidseisen. Deze kunnen bijvoorbeeld in een sollicitatie- of assessmentprocedure worden getoetst. 2. Boventalligheid. Art. 2.2. Boventallig verklaarde medewerkers kunnen op basis van detachering ook buiten de organisatie worden ingezet. Naast hun werkzaamheden worden medewerkers in de gelegenheid gesteld om uitvoering te geven aan het vwnw-contract (art. 10d:16 van de Arbeidsvoorwaarden VGGM). Art. 2.3 lid 1. Het honoreren van een dergelijk aanbod heeft tot gevolg dat de remplaçant vervolgens aanspraak kan maken op alle voorzieningen en faciliteiten die de boventallig verklaarde medewerker op grond van deze regeling toekomen. Indien uitvoering van het vwnw-traject niet leidt tot
1
Voor toepassing bij VGGM moet hier “het dagelijks bestuur" worden gelezen
10
herplaatsing, dan heeft de remplaçant in beginsel recht op een (bovenwettelijke) werkloosheidsuitkering. Bij de afweging of e.e.a. verenigbaar is met een verantwoorde bedrijfsvoering, kunnen ook de arbeidsmarktperspectieven van zowel de remplaçant als de geremplaceerde worden betrokken. Art. 2.3 lid 2. Het op deze wijze beschikbaar krijgen van formatie voor het plaatsen van boventallig verklaarde medewerkers, kan door de werkgever worden gestimuleerd door daar een financiële tegemoetkoming of compensatie tegenover te stellen. Dit kan in de vorm van een eenmalige afkoop, een afbouwregeling of het behoud van salaris over een bepaald percentage van de door medewerker opgegeven werktijd. Een maatregel als deze kan ook zodanig worden vormgegeven dat vooral ouderen worden gestimuleerd om een deel van hun aanstellingsomvang op te geven, waardoor jonge(ere) medewerkers kunnen worden behouden. Een medewerker waarvan op grond van deze bepaling de aanstellingsomvang is teruggebracht, en die na verloop van tijd op grond van artikel 2:7 een verzoek om werktijduitbreiding indient, kan dat worden geweigerd in verband met de aanwezigheid van een zwaarwegend dienstbelang. 3. Van werk naar werk Art. 3.1 lid 1. Op grond van artikel 10d:11 van de Arbeidsvoorwaarden VGGM zijn medewerkers die op de dag waarop het besluit tot boventalligverklaring in werking is getreden korter dan 2 jaar bij de organisatie in dienst zijn, van de in paragraaf 5 geregelde vwnw-begeleiding uitgesloten. VGGM kende een ruimere regeling. Deze is nu toegevoegd. Art. 3.1 lid 2. Dit recht van medewerkers met een aanstelling voor bepaalde tijd – langer dan 2 jaar vervalt als er binnen de beschikbare periode naar verwachting geen zinvolle bijdrage kan worden geleverd aan een spoedige herplaatsing binnen of buiten de organisatie. Een vwnw-traject is niet aan de orde als de tijdelijke aanstelling van rechtswege eindigt en er dus geen sprake zal zijn van een reorganisatie-ontslag. Art 3.2 lid 3. Een plaatsingsadviescommissie is vooral raadzaam bij reorganisaties van enige omvang. In overleg met de commissie voor georganiseerd overleg vindt de bemensing van een dergelijke commissie plaats. Meestal neemt één lid plaats namens de vakorganisaties, één lid namens de werkgever en een onafhankelijk voorzitter. Over reorganisaties zonder plaatsingscommissie wordt de commissie voor georganiseerd overleg geïnformeerd. Art. 3.3. Bij een tijdelijke plaatsing loopt het vwnw-traject in principe gewoon door. De tijdelijke plaatsing komt op die manier niet ten nadele van de medewerker. Ook bij tijdelijke plaatsing is het vwnw-traject twee jaar. In deze situatie kan een verlenging zoals bedoeld in artikel 10d:22 van het vwvw-traject eerder aan de orde zijn. Art 3.4. Hier wordt duidelijk gemaakt welke gevolgen verbonden worden aan de herplaatsing van een medewerker in een lager gewaardeerde passende of geschikte functie. Er wordt behoud van salaris en salarisperspectief gegarandeerd in de schaal waarin de medewerker ten tijde van de reorganisatie is geplaatst. Voorheen was het gebruikelijk behoud van salaris en salarisperspectief tot het einde van de functionele schaal. Deze garantie wordt nu wat ingeperkt. Als de medewerker in de aanloopschaal zit wordt het salaris tot het maximum van de aanloopschaal gegarandeerd en niet meer tot en met het maximum van de functionele schaal. Als het salaris in de oude schaal hoger zou worden door een periodieke verhoging leidt dit tot verhoging van de toelage. Dit heft te maken meet de garantie van het salarisperspectief. Alle salarisverhogingen met uitzondering van de afspraken in het kader van cao stijgingen en salarisverhogingen als gevolg van uitbreiding van de aanstellingsomvang (dit zal vooral bij deeltijders het geval zijn) hebben gevolgen voor de persoonlijke toelage. Ook vrijwillig solliciteren naar een functie die lager gewaardeerd wordt (na een herplaatsing, dus niet als gevolg van een reorganisatie) leidt tot verlies van de toelage. Eventuele toelagen die in de nieuwe functie niet meer of in mindere mate van toepassing zijn worden afgebouwd. Als een medewerker in een lager gewaardeerde functie wordt geplaatst, en binnen drie jaar volgt wederom een reorganisatie dan wordt het oude functieniveau als uitgangspunt genomen. Deze garantie geldt voor drie jaar. Van medewerkers mag immers worden verwacht dat ze zich ook zelf inspannen om op hun oorspronkelijke functieniveau terug te keren.
11
Medewerkers die in een lagere gewaardeerde functie geplaatst worden kunnen taken opgedragen krijgen (binnen die functie) die rechtvaardigen dat hij een hogere salaris ontvangt dan behoort bij de functie totdat structurele plaatsing in een hoger gewaardeerde functie wellicht mogelijk is. Mobiliteit bevorderende maatregelen. Voorzieningen en faciliteiten worden in de vorm van een individuele maatwerkregeling aan de medewerkers toegekend en in een vwnw-contract vastgelegd (artikel 10d:16 Arbeidsvoorwaarden VGGM). Op deze wijze wordt bereikt dat de beschikbare middelen zo doelgericht en effectief mogelijk worden ingezet. Bij mobiliteitsbevorderende maatregelen kan aan een groot scala van voorzieningen en faciliteiten worden gedacht, die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van het probleem van (dreigende) boventalligheid of plaatsing in een meer passende functie (op oorspronkelijke salarisniveau). Voorzieningen en faciliteiten kunnen zowel los van elkaar als in combinatie worden toegekend. Mogelijke voorzieningen zijn: voorrang bij interne vacatures binnen zowel de eigen organisatie als het netwerk (mobiliteitscentrum) waarbij de organisatie is aangesloten; terugkeergarantie (beperkte periode) kwijtschelding van financiële verplichtingen (verhuizing, studiekosten, ouderschapsverlof) loopbaanbegeleiding, coaching, outplacement, sollicitatietraining etc. het volgen van opleiding, om- en bijscholing aanbieden van interne en externe stages en mogelijkheden tot detachering begeleiding bij het starten van een eigen bedrijf salarissuppletie bij aanvaarding van lager gehonoreerde functie (tijdelijk of afkoop) vermindering van aanstellingsomvang met gedeeltelijke compensatie van het arbeidsurenverlies (afkoop) ontslagvergoeding bij ontslag op eigen verzoek maatwerk oplossingen i.c.m. keuze- en deeltijdpensioen taken opdragen (bij plaatsing in een lager gewaardeerde functie) die rechtvaardigen dat de medewerker een hoger salaris ontvangt waardoor plaatsing in een hoger gewaardeerde functie wordt bevorderd Art. 4.3. Het beschikbaar stellen van mobiliteitsbevorderende voorzieningen in de pre-reorganisatiefase is vooral van belang in de gevallen waarin personele gevolgen van een toekomstige reorganisatie voorzienbaar zijn. Zo kan in vroeg stadium met gerichte maatregelen mobiliteit worden bevorderd waardoor personele knelpunten in de vorm van boventalligheid in een later stadium kunnen worden voorkomen of verminderd. Overgangsregeling In lid 2 wordt specifiek gedoeld op het sociaal statuut bij de regionalisering. Paritaire commissie. Art. 6 lid 3. Het gebruikmaken van deze mogelijkheid van geschilbeslechting heeft geen procedurele gevolgen voor een eventueel latere bezwaar- en beroepsprocedure op grond van de Awb.
Artikel VI A. Deze regeling kan worden aangehaald als Regeling Sociaal Statuut Reorganisatie VGGM 2015. B. Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2015. C. De regeling loopt ten einde op 1 januari 2018. D. Indien voor het verstrijken van de einddatum tussen werkgever en de betrokken werknemersorganisaties geen overeenstemming is bereikt over de voortzetting van dit sociaal statuut, wordt de looptijd van de regeling stilzwijgend voortgezet.
Arnhem, 10 december 2014 Het Algemeen Bestuur Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden,
12
Herman Kaiser
Paul Joosten
Voorzitter
secretaris
i.a.a.: archief DIV / A.Raben
13
BESLUIT
Datum Ons kenmerk Contactpersoon Doorkiesnr
: November 2014 : : Angela Raben : 088-3555005
HET ALGEMEEN BESTUUR VGGM; Overwegende dat het wenselijk is de Arbeidsvoorwaarden Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden te wijzigen, gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Ambtenarenwet en de Algemene wet Bestuursrecht; voorts gelet op het bepaalde in hoofdstuk IX van de als “Gemeenschappelijke regeling Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden 2011; mede gelet op de instemming van de commissie voor georganiseerd overleg d.d. 12 november 2014;
besluit:
vast te stellen de volgende wijzigingen van de Arbeidsvoorwaarden VGGM:
Artikel I De Vergoedingentabel Vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer wordt als volgt gewijzigd: jaarvergoeding oefentarief
uitruktarief
Lang oefentarief
1. Aspirant manschap a
€ 322,00
€ 9,96
€ 18,62
€ 12,41
2. Manschap
€ 322,00
€ 11,45
€ 21,51
€ 14,34
3. Manschap
€ 322,00
€ 12,69
€ 23,80
€ 15,87
4. Bevelvoerder
€ 483,00
€ 15,90
€ 29,89
€ 19,93
5. Officier van dienst
€ 769,50
€ 20,27
€ 38,10
€ 25,40
6. HOvD / AGS
€ 1.094,00
€ 29,18
€ 54,71
€ 36,47
7. Commandant van dienst
€ 1.627,00
€ 32,56
€ 61,05
€ 40,70
Artikel II jaarvergoeding 1. Aspirant manschap a
€ 325,00
oefentarief € 10,06
Lang oefentarief € 18,81 € 12,53
uitruktarief
1
2. Manschap 3. Manschap 4. Bevelvoerder 5. Officier van dienst 6. HOvD / AGS 7. Commandant van dienst
€ 325,00 € 325,00 € 488,00 € 777,30 € 1.116,25 € 1.659,38
€ 11,56 € 12,82 € 16,06 € 20,47 € 29,40 € 32,80
€ 21,73 € 24,04 € 30,19 € 38,48 € 55,26 € 61,66
€ 14,48 € 16,03 € 20,13 € 25,65 € 36,84 € 41,11
Artikel III jaarvergoeding 1. Aspirant manschap a 2. Manschap 3. Manschap 4. Bevelvoerder 5. Officier van dienst 6. HOvD / AGS 7. Commandant van dienst
oefentarief
€ 330,00 € 330,00 € 330,00 € 495,00 € 788,20 € 1.131,81 € 1.682,87
€ 10,20 € 11,72 € 13,00 € 16,28 € 20,76 € 29,81 € 33,26
uitruktarief € 19,07 € 22,03 € 24,38 € 30,61 € 39,02 € 56,03 € 62,52
Lang oefentarief € 12,71 € 14,68 € 16,25 € 20,41 € 26,01 € 37,35 € 41,68
Artikel IV A. Artikel I treedt in werking met ingang van de dag van bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2014. B. Artikel II treedt in werking met ingang van de dag van bekendmaking en werkt terug tot 1 oktober 2014. C. Artikel III treedt in werking met ingang van 1 april 2015. Arnhem, 10 december 2014 Het Algemeen Bestuur Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden,
Herman Kaiser
Paul Joosten
Voorzitter
secretaris
i.a.a.: archief DIV / A.Raben
2
BESLUIT
Datum Ons kenmerk Contactpersoon Doorkiesnr
: November 2014 : : Angela Raben : 088-3555005
HET ALGEMEEN BESTUUR VGGM; Overwegende dat het wenselijk is de Arbeidsvoorwaarden Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden te wijzigen, gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Ambtenarenwet en de Algemene wet Bestuursrecht; voorts gelet op het bepaalde in hoofdstuk IX van de als “Gemeenschappelijke regeling Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden 2011; mede gelet op de instemming van de commissie voor georganiseerd overleg d.d. 28 maart 2014;
besluit:
vast te stellen de volgende wijzigingen van de Arbeidsvoorwaarden VGGM:
Artikel I A In artikel 3:2:1:1, vijfde lid, onderdeel b, wijzigt de verwijzing naar artikel 4:2:1:1, derde lid, In een verwijzing naar artikel 4:5, derde lid of artikel 4:5:5:1, eerste lid. B
In artikel 3:2:1:1, vijfde lid, onderdeel c, wijzigt de verwijzing naar artikel 4:2:1:1, derde lid, driemaal in een verwijzing naar artikel 4:5, derde lid of artikel 4:5:5:1, eerste lid.
C
Artikel 3:3:1:1, eerste en tweede lid wijzigt als volgt. 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 3:3, eerste tot en met derde lid, heeft geen recht op de toelage onregelmatige dienst de ambtenaar met een bedrag aan maximum salaris dat gelijk is aan of hoger dan het bedrag van het maximum salaris van salarisschaal 11 in de nieuwe salarisstructuur. 2 De toelage onregelmatige dienst bedraagt per gewerkt uur op: a maandag tot en met vrijdag tussen 6 en 8 uur en tussen 18 en 22 uur 20%; b zaterdag 40%; c maandag tot en met vrijdag tussen 0 en 6 uur en tussen 22 en 24 uur 40% en op zondagen en daarmede ingevolge artikel 4:5, derde lid of artikel 4:5:5:1, eerste lid gelijkgestelde dagen 65% van het 1/156 deel van het salaris per maand, met dien verstande dat genoemde percentages ten hoogste worden berekend over het 1/156 deel van het maximum salaris van salarisschaal 6 in de nieuwe salarisstructuur. Voor de ambtenaar, die geen volledige betrekking vervult, wordt deze toelage berekend op basis van het 1/156 deel van het - naar een volledige betrekking herberekende - salaris per maand.
1
D Artikel 3:3:4:1 wordt vernummerd naar artikel 3:3A:1:1 en wijzigt als volgt: Artikel 3:3A:1:1 Vergoeding beschikbaarheidsdienst Lid 1 Aan de ambtenaar, die gehouden is buiten de voor hem vastgestelde werktijden beschikbaar te zijn teneinde ten alle tijde te kunnen worden opgeroepen, wordt behalve de normale tijdelijke vergoeding voor overwerk, een tijdelijke toelage uitgekeerd van 0,8% van het maximumsalaris van salarisschaal 4 in de nieuwe salarisstructuur voor een normale werkdag, 1% van het maximumsalaris van salarisschaal 4 in de nieuwe salarisstructuur voor een zaterdag of de in het kader van de regeling van de werktijd door het college aangewezen werkdagen of onderdelen daarvan, waarop door de ambtenaar in beginsel geen arbeid behoeft te worden verricht, en 2% van het maximumsalaris van salarisschaal 4 in de nieuwe salarisstructuur voor een zondag of een feestdag, bedoeld in artikel 4:5 lid 3, gedurende welke deze beschikbaarheid duurt. Lid 2 De beroepsbrandweer in de 24 uurdienst ontvangt een pieperdraagplichtvergoeding van € 56,40 (peil augustus 2003) bruto per maand inclusief vakantietoeslag. E
Artikel 3:3:5:1 vervalt.
F Artikel 3:4:1:1, eerste lid, wijzigt als volgt. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:4 heeft de ambtenaar als bedoeld in de artikelen 4:3 en 4:8 recht op een vergoeding, indien binnen 72 uur voor aanvang van de oorspronkelijk vastgestelde werktijd, de werktijden worden verschoven. G
Artikel 4:2:2 vervalt.
H Artikel 4:5:5:1 wijzigt als volgt: Arbeidsduur en werktijden Artikel 4:5:1:1 1. Wat in artikel 4:5 ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op 5 mei. 2. Bij de regeling van de werktijd wordt in acht genomen dat ambtenaren in de leeftijd van 55 jaar of ouder niet verplicht kunnen worden tot het verrichten van diensten tussen 22.00 uur en 06.00 uur, met uitzondering van de diensten die volgens rooster maximaal 2 uur na 22.00 uur eindigen. I
In artikel 6:2:2:1 wordt vernummerd naar 6:2:2
J Artikel 6:2:2, tweede lid, wijzigt de verwijzing naar artikel 4:2:1:1, derde lid in een verwijzing naar artikel 4:5, lid 3.
Artikel II A De toelichting bij artikel 3:3A, eerste lid wijzigt als volgt: Artikel 3:3A, eerste lid komt in de plaats van het huidige artikel 3:3:5:1. Toelichting bij de artikelen 4:5 en 4:6. Artikel 4:2:1:1 vervalt. Artikel 4:5, tweede lid komt in de plaats van het huidige artikel 4:2:1:1, eerste lid. Artikel 4:5, eerste lid komt in de plaats van het huidige artikel 4:2:1:1, tweede lid. Artikel 4:5, derde lid komt in de plaats van het huidige artikel 4:2:1:1, derde lid. Artikel 4:5, vijfde lid komt in de plaats van het huidige artikel 4:2:1:1, vierde lid. Artikel 4:5:1:1, eerste lid komt in de plaats van het huidige artikel 4:2:1:1, derde lid, voor zover het 5 mei betreft. Artikel 4:5:1:1, tweede lid komt in de plaats van het huidige artikel 4:2:1:1, vijfde lid.
2
Artikel III Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag van bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2014. Arnhem, 10 december 2014 Het Algemeen Bestuur Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden,
Herman Kaiser
Paul Joosten
Voorzitter
secretaris
i.a.a.: archief DIV / A.Raben
3
BESLUIT
Datum Ons kenmerk Contactpersoon Doorkiesnr
: November 2014 : : Angela Raben : 088-3555005
HET ALGEMEEN BESTUUR VGGM; Overwegende dat het wenselijk is de Arbeidsvoorwaarden Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden te wijzigen, gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Ambtenarenwet en de Algemene wet Bestuursrecht; voorts gelet op het bepaalde in hoofdstuk IX van de als “Gemeenschappelijke regeling Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden 2011; mede gelet op de instemming van de ondernemingsraad d.d. 9 november 2014;
besluit:
vast te stellen de Werktijdenregeling VGGM 2014
Artikel I
Werktijdenregeling VGGM 2014
§1 Algemene Bepalingen Artikel 1 Toepassing 1. De regeling is van toepassing op alle medewerkers in dienst van VGGM. 2. De Arbeidstijdenwetgeving en de Arbeidsvoorwaarden VGGM zijn van toepassing. 3. De regeling kent een standaard en een bijzondere regeling. Artikel 2 Arbeidsduur 1. Bij een voltijd dienstverband bedraagt de arbeidsduur gemiddeld 36 uur per week en 1831 uur per jaar. De gemiddelde formele arbeidsduur per dag bedraagt 7,2 uur. 2. Bij een deeltijd dienstverband wordt de omvang naar evenredigheid vastgesteld. 3. De feitelijke arbeidsduur per week kan afwijken van de formele arbeidsduur per week, met in achtneming van het bepaalde in hoofdstuk 4 Arbeidsvoorwaarden VGGM. Artikel 3
Consulten en behandelingen
1
1. Bezoek aan huisarts, tandarts, therapeut, specialist en dergelijke is geen werktijd. 2. Wanneer frequent een bepaalde medische instelling wordt bezocht als gevolg van een chronische ziekte of aandoening kan in overleg met de (direct)leidinggevende een afwijkende regeling worden getroffen. §2 Standaardregeling Artikel 4 Toepassing Onder de standaardregeling vallen alle medewerkers die niet onder de bijzondere regeling zoals bedoeld in artikel 11 vallen. Artikel 5 Uitgangspunten bij gesprekken 1. De afspraken tussen leidinggevende en medewerker moeten dienend zijn aan de organisatiedoelen. 2. De afspraken tussen leidinggevende en medewerker moeten passen binnen een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering van de afdeling en/of samenhangende afdelingen en/of dezelfde functies binnen verschillende afdelingen 3. Onder een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering wordt ook verstaan een goede procesgang van de werkzaamheden op de afdeling, bereikbaarheid voor en optimale dienstverlening aan de interne en externe klanten en een optimale samenwerking op en tussen de afdelingen. 4. De leidinggevende is verantwoordelijk voor de bezetting van de afdeling. 5. Uitgangspunt is goed werkgeverschap en goed werknemerschap. Artikel 6 Dagvenster 1. De medewerker verricht zijn werkzaamheden op tijden binnen het dagvenster. 2. Uit hoofde van de functie of dienstbelang is het mogelijk om bijeenkomsten, vergaderingen of andere activiteiten bij te wonen buiten het dagvenster. Artikel 7 Overleg 1. De leidinggevende en de medewerker voeren overleg over de werktijden: voorafgaand aan het jaar over de werktijden, verlof en de planning van de werkzaamheden. Tijdens het jaar kan deze planning bijgesteld worden. 2. De leidinggevende kan eisen stellen aan medewerkers in verband met de aanwezigheid, beschikbaarheid, veiligheid en continuïteit van de werkzaamheden en/of andere eisen die de bedrijfsvoering stelt. 3. Als op grond van hoofdstuk 4a (cafetariamodel) meer of minder uren gewerkt wordt dient in het gesprek over de planning hiermee rekening te worden gehouden. 4. In het overleg worden de eisen van de bedrijfsvoering en de voorkeuren van de medewerker zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. 5. Van het overleg wordt een kort verslag gemaakt met de gemaakte afspraken. 6. Twee keer per jaar worden de afspraken over de werktijden in relatie tot de planning van de werkzaamheden geëvalueerd. 7. Wordt duidelijk, dat het aantal uren op jaarbasis wordt overschreden dan worden de afspraken aangepast. Indien de overschrijding onvermijdelijk is dan is artikel 4:2 lid 7 Arbeidsvoorwaarden VGGM van toepassing. 8. a De directie en de OR evalueren jaarlijks de regels en afspraken over de werktijden in de organisatie. De OR heeft de bevoegdheid om verbetervoorstellen in
2
te dienen, waarvan de directie alleen gemotiveerd kan afwijken b In aanvulling hierop kunnen medewerker tijdens de implementatiefase, van eind oktober 2014 tot eind december 2015, als het gesprek over de werktijden niet tot overeenstemming leidt met de leidinggevende en naasthogere leidinggevende naar de OR met het verzoek om te bemiddelen.
Artikel 8 Registratie verlof en werktijden 1. De registratie van verlof vindt plaats in YouForce of een andere door de werkgever goedgekeurde registratiewijze. 2. Er is een systeem voor de planning van uren. Gebruik van dit systeem is niet verplicht. 3. De medewerker houdt zelf bij wanneer de feitelijke arbeidsduur de formele arbeidsduur overschrijdt en andersom. 4. Op de medewerker rust de verantwoordelijkheid om teveel of te weinig werk te bespreken met de leidinggevende, zodat het aantal gewerkte uren per jaar overeenstemt met de formele arbeidsduur. Artikel 9 Ziekte en buitengewoon verlof 1. Bij ziekte is de formele arbeidsduur per dag / week bepalend voor het aantal uren dat de medewerker ziek is. Deze uren tellen als gewerkte uren. 2. Buitengewoon verlof en andere vormen van bijzonder verlof wordt bij toekenning uitgedrukt in uren. Deze uren tellen als gewerkte uren. 3. Artikel 2 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 10 Overige afwezigheid: bijeenkomsten, vergaderingen, scholing, studie, dienstreizen etc. 1. Bij een dienstreis en verplichte bijeenkomsten en/of scholing in het belang van de functie telt de werkelijke tijd als werktijd. 2. Bij cursussen, bijscholingen en opleidingen en andere vormen van scholing in het belang van de dienst in opdracht van de werkgever is de reistijd geen werktijd. §3 Bijzondere regeling Artikel 11 Toepassing 1. De directie bepaalt welke medewerkers onder de bijzondere regeling vallen. 2. Onder de bijzondere regeling vallen alle medewerkers genoemd in bijlage A bij deze Werktijdenregeling. Artikel 12 Beschikbaarheidsdiensten 1. Wanneer de medewerker opgeroepen wordt tijdens zijn werktijd heeft de medewerker geen recht op compensatie van uren en/of een overwerkvergoeding. 2. Wanneer de medewerker opgeroepen wordt na zijn werktijd heeft de medewerker recht op een overwerkvergoeding conform het bepaalde in de artikelen 3:2:1:1 en 3:2:1:1a Arbeidsvoorwaarden VGGM. §4 Slotbepalingen Artikel 13 Onvoorziene gevallen
3
In gevallen waarin deze regeling niet of niet in redelijkheid voorziet, beslist de directie. Artikel 14 Citeertitel en inwerkingtreding 1. Deze regeling kan worden aangehaald als de “Werktijdenregeling VGGM 2014” en treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. 2. De toelichting bij de artikelen 4:1 en 4:2 op de Arbeidsvoorwaarden (de oude werktijdenregeling) vervalt met ingang van 1 januari 2014. 3. De JGZ vakantieregeling zoals deze is vastgesteld in 2003 vervalt met ingang van 1 januari 2015.
4
Bijlage A bij de Werktijdenregeling VGGM 2014 Bijzondere werktijdenregeling Namens het Dagelijks Bestuur heeft de directie besloten dat bijzondere regeling is van toepassing op:
de medewerkers van de brandweer die in vaste roosters werken, te weten de 24 uursdienst cluster Midden en de meldkamer brandweer. Op hen is art 4:8 werktijden brandweerpersoneel in dienstroosters van toepassing. Voor de 24 uursdienst brandweer is een regeling omtrent de werktijden en bijbehorende toepassing van de arbeidsvoorwaarden vastgesteld in overleg met de OR. Dit document en toekomstige wijzigingen zijn van toepassing op de Repressie 24 uur brandweer in Arnhem. Voor de brandweermedewerkers in roosterdienst in Ede is vooralsnog conform de bepalingen in het sociaal plan de bijzondere regeling van toepassing. medewerkers met beschikbaarheidsdiensten die daarvoor een vergoeding ontvangen, vallen voor hun beschikbaarheidsdiensten onder de bijzondere regeling.
5
Toelichting Werktijdenregeling 2014 Algemeen De arbeidsvoorwaarden rondom de werktijden bieden veel mogelijkheden. Deze werktijdenregeling geeft aan welke (aanvullende) regels binnen VGGM gelden. De werktijdenregeling moet passen bij het karakter van de organisatie, een hulpverleningsorganisatie op het gebied van brandweer en volksgezondheid voor de Veiligheidsregio Gelderland-Midden. 24 uur per dag, 7 dagen per week zijn de medewerkers beschikbaar voor de veiligheid en gezondheid van de burgers in het verzorgingsgebied van de regio. In de organisatie wordt op veel verschillende locaties gewerkt, er wordt veel flexibel gewerkt en dezelfde medewerker kan zowel een ‘warme’ als een ‘koude’ taak hebben. VGGM wil tevens zoveel mogelijk het doel van de regeling, namelijk de grote mate van vrijheid bij het invullen van de werktijden in stand laten en zo weinig mogelijk beperkingen vastleggen. Uiteraard moet dit passen binnen de bedrijfsvoering. De regeling bevat algemene regels en regels voor bijzondere situaties. De toelichting bij de regeling is vrij gedetailleerd. Dit is bedoeld om de regeling zo concreet mogelijk uit te leggen en ook om tegemoet te komen aan de vele praktische vragen die gesteld werden tijdens de workshops en die we kunnen verwachten bij de implementatie. De nieuwe werktijdenregeling geldt voor alle medewerkers in dienst van VGGM. De regeling bestaat uit 4 paragrafen, een algemene paragraaf van toepassing op alle medewerkers, paragraaf 2 van toepassing op medewerkers die onder de standaardregeling vallen, paragraaf 3 van toepassing op medewerkers die onder de bijzondere regeling vallen en paragraaf met slotbepalingen. In de bijlage worden de medewerkers, c.q. functies/taken genoemd die onder de bijzondere regeling vallen. Voor de medewerkers die onder de standaardregeling vallen worden de kaders voor het voeren van de gesprekken enkele bijzondere regels vastgelegd in paragraaf 2. De brandweer in dienstroosters (24 uursdienst, brandweer in roosterdienst in Ede en de alarmcentrale) hebben een eigen werktijden- c.q. roosterregeling. Bij de roostering van de werkzaamheden van die betreffende medewerkers wordt uitgegaan van het aantal te werken uren per jaar. Een gesprek over de werktijden hoeft niet plaats te vinden omdat de werktijden eenzijdig vastgelegd worden.
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 In artikel 4:2 arbeidsvoorwaarden VGGM is vastgelegd dat de werktijden binnen de normen van de Arbeidstijdenwetgeving blijven. In de Arbeidsvoorwaarden is aanvullend bepaald dat (normaal gesproken) de werktijd per dag ten hoogste 11 uur bedraagt en maximaal 50 uur per week. De Arbeidstijdenwet geeft o.a. kaders over de werk- en rusttijden en een pauzeregeling.
6
Schematisch weergegeven is dit als volgt: norm
Arbeidstijd per dienst per week per week per 16 weken gemiddeld Rusttijden dagelijkse rust
wekelijkse rust
Pauze bij > 5,5 uur arbeid per dienst bij > 10 uur arbeid per dienst
12 uur1 60 uur2 48 uur
11 uur (aaneengesloten (1x per week: 8 uur, indien noodzakelijk i.v.m. aard arbeid of bedrijfsomstandigheden) 36 uur (aaneengesloten) óf 72 uur per 14 dagen (te splitsen in stukken van minimaal 32 uur)
30 minuten (eventueel 2 x 15 minuten) 45 minuten (eventueel 3 x 15 minuten)
Artikel 2 Lid 1 Dit aantal is conform art 1:1 Arbeidsvoorwaarden VGGM vastgesteld door het aantal werkdagen per jaar te verminderen met het aantal, niet jaarlijks op zaterdag of zondag vallende, feestdagen per jaar, gecorrigeerd met de kans, dat zij periodiek op een zaterdag of zondag vallen. Het gaat hierbij om gemiddeld 5 6/7 dag per jaar. De in aanmerking genomen feestdagen zijn Nieuwjaarsdag (5/7), 2e Paasdag (7/7), Koningsdag (5/7), Hemelvaartsdag (7/7), 2e Pinksterdag (7/7) en de beide Kerstdagen (10/7). De berekening is dan als volgt: 365,25 dagen x 5/7 – 5 6/7 = 255 dagen x 7,2 uren (=36 :5) = 1836 uren. VGGM kent 5 mei als extra feestdag. Op de 1836 uur dient dus nog een correctie van 5/7 dag x 7,2 uur = 5 uur (afgerond) te worden aangebracht. Het aantal te werken uren komt hiermee op 1831. Dit aantal uren is inclusief de vakantie uren. Bij de planning van het aantal werkuren per jaar is dit aantal uren uitgangspunt. Lid 2 Een medewerker met een niet volledige betrekking werkt het aantal uren op jaarbasis x de deeltijdfactor. Voorbeeld: een medewerker is aangesteld voor 18 uur per week. De berekening is als volgt: 1831 x 18/36 = 915,5 uur. De berekening vindt niet plaats op basis van het percentage dienstverband, maar op basis van het aantal aanstellingsuren gedeeld door 36. Dit voorkomt afrondingsverschillen. Lid 3
1
In de Arbeidsvoorwaarden wordt dit beperkt tot 11 uur tenzij op verzoek van de medewerker wordt afgeweken. 2 In de Arbeidsvoorwaarden wordt dit beperkt tot 50 uur tenzij op verzoek van de medewerker wordt afgeweken.
7
Het feitelijk aantal werkuren per week kan afwijken van het aantal uren volgens de aanstelling. In het gesprek tussen leidinggevende en medewerker over de werktijden worden hierover afspraken gemaakt. Bij ontslag in de loop van het jaar vindt een herberekening plaats van het aantal te werken uren en verlofuren over de periode dat het dienstverband heeft geduurd. In de opzegtermijn wordt er zoveel mogelijk naar gestreefd dat op de datum van het einde dienstverband er geen resterende werkuren en verlofuren zijn. Dit voorkomt een eventuele verrekening met het salaris indien een medewerker te weinig uren heeft gewerkt. Artikel 3 De regeling in dit artikel is de regeling zoals deze in de meeste gevallen nu al toegepast wordt. Het principe is dat doktersbezoek in eigen tijd plaatsvindt. Alleen voor voltijders wordt soms een uitzondering gemaakt als een afspraak alleen onder werktijd kan. Omdat zoveel mogelijkheden voorhanden zijn om flexibel te werken of te schuiven met arbeidsuren gaat voor in alle gevallen gelden dat doktersbezoek etc. eigen tijd is. Slechts als sprake is van een bijzondere situatie waardoor frequent doktersbezoek of therapiebezoek noodzakelijk is kan dit in overleg met de leidinggevende (deels) in werktijd plaatsvinden. Artikel 4 De meeste medewerkers in dienst van VGGM hebben enige regelruimte bij de invulling van de werkzaamheden. De standaardregeling is op al deze medewerkers van toepassing. Artikel 5 In dit artikel wordt een aantal kaders genoemd waarbinnen de gesprekken tussen leidinggevende en medewerker moeten plaatsvinden. De leidinggevende moet nadenken over de eisen die de bedrijfsvoering stelt. Het kan noodzakelijk zijn dat hieraan voorafgaand overleg met andere leidinggevenden plaatsvindt, bijvoorbeeld als dezelfde functie in meerdere afdelingen voorkomt en het wenselijk is om dezelfde regels voor de bedrijfsvoering te hebben. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om bereikbaarheid en/of aanwezigheid, vakantieplanning. Artikel 6 Dit artikel geeft aan dat normaal gesproken de werkzaamheden plaatsvinden binnen het dagvenster dat loopt van 7.00 u tot 22.00 uur op werkdagen. Werken buiten deze uren is alleen toegestaan in het belang van de dienst. Alleen dan is sprake van een buitendagvenstervergoeding conform artikel 3:8 Arbeidsvoorwaarden VGGM. Artikel 7 Bij het gesprek over de werktijden is goed werkgeverschap en goed werknemerschap uitgangspunt. De leidinggevende geeft ruimte en vertrouwen, de medewerker draagt een grote professionele verantwoordelijkheid. Lid 1 t/m 3 De volgende werkwijze kan gevolgd worden: De leidinggevende maakt een planning voor de afdeling/team. In de planning kan een aantal voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de aanwezigheid van medewerkers. De volgende zaken kunnen hierbij behulpzaam zijn:
8
-
-
de planning van de werkzaamheden op de afdeling: hoe is het werkaanbod gespreid over het jaar, het kwartaal en de week hoe veel medewerkers zijn nodig om het werk te doen welke specifieke voorwaarden gelden ten aanzien van de aanwezigheid van de medewerkers; bijvoorbeeld avondspreekuren, werkoverleg, andere bijeenkomsten die bij de functie horen, bereikbaarheid van de afdeling, gespreide opname vakanties, veiligheid van de werkzaamheden, continuïteit van de werkzaamheden op de afdeling, samenwerking op de afdeling en met andere afdelingen, etc. hoeveel medewerkers heeft de afdeling aantal uren per jaar (ook rekening houdend met evt. te kopen of te verkopen vakantie uren van de medewerker) welke randvoorwaarden met betrekking tot de aanwezigheid van medewerkers zijn er (bijvoorbeeld altijd één persoon aanwezig op de uren tussen 9.00 u en 17.00 u) moet rekening gehouden worden met verschillende locaties
Deze afdelingsplanning vormt de basis voor de werktijden van de individuele medewerkers. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling voor elke medewerker een individueel rooster op te stellen. De medewerker formuleert in het gesprek met de leidinggevende de wensen ten aanzien van zijn werkdagen, werktijden en vakanties. De volgende vragen kunnen hierbij behulpzaam zijn: - hoeveel uren wil de medewerker (gemiddeld) per week werken - op welke dagen en uren per week wil de medewerker werken. - hoeveel uren vakantie wil de medewerker hebben en wanneer - wil je in het komende jaar uren kopen of verkopen - afstemming privé - werk Lid 4 en 5 Gesprek over de werktijden De medewerker en zijn leidinggevende bespreken de wensen van de medewerker. Het gesprek over de werktijden wordt opgenomen in de cyclus van jaargesprekken. De afspraken worden vastgelegd. De leidinggevende stemt de eisen van de bedrijfsvoering en de voorkeuren van de medewerker zo goed mogelijk op elkaar af; hij/zij motiveert eventuele afwijking van de wensen van de individuele medewerkers. Enkele mogelijkheden zijn: - per week meer uren werken dan de formele aanstellingsomvang om het overschot te gebruiken om (extra) vakantie op te nemen - een vaste vrije middag per week - vast of flexibel aantal uren per maand - schoolvakanties vrij en in de andere weken meer uren werken
Vaststelling managementsturingsinstrument. - Het aantal te werken uren op jaarbasis van iedere medewerker wordt vastgelegd. P&O levert de te werken uren en de verlofuren aan. - De medewerker kan een voorzet voor een planning doen.
9
-
-
-
Hierbij wordt rekening gehouden met eventueel wisselend werkaanbod, de dienstverlening, de voorkeur van de medewerker, zijn vakantieverlof en overige wensen op het gebied van verlof, zoals bijvoorbeeld ouderschapsverlof. De afspraken worden als vast onderdeel opgenomen in de cyclus van jaarplangesprekken. Dat betekent, dat het jaargesprek over de planning voortaan voor 1 januari van ieder jaar moet hebben plaatsgevonden. Deze handelwijze voorkomt, dat over de vast te stellen werktijden extra gesprekken moeten worden gevoerd. Voor de medewerkers van de afdeling (waar bijvoorbeeld een avondopenstelling geldt) wordt bij de planning zoveel mogelijk rekening gehouden met de persoonlijke voorkeuren van de medewerker enerzijds en de noodzakelijke bezetting van de afdeling anderzijds. Dit alles binnen de mogelijkheden van de standaardregeling.
Hoe geef je het meest praktisch invulling aan de planning van de werktijden: 1 Maak de berekening hoeveel netto uren per jaar gewerkt moet worden, het aantal te werken uren op jaarbasis is het uitgangspunt. Voor een voltijder is dit 1831 uur inclusief vakantie-uren. 2 Voor deeltijders is dit naar rato van de omvang van de aanstelling. 3 Voor de berekening van de netto werkuren trek je de vakantie-uren hiervan af Dit is voor een voltijder met alleen basisverlof: 1831 uur - 165,6 uur verlof = 1665,4 uur netto. 4 Bepaal in overleg met de medewerker hoeveel volle weken deze werkt, en hoeveel volle weken de medewerker vakantie heeft in een jaar. Stel je gaat 46 weken werken en je wilt 6 weken verlof. 5 Het aantal netto jaaruren dat je moet werken moet dan worden verdeeld over het aantal te werken weken, bijv. deze 46 weken. Dit is 36,20 uur per week (afronden op 2 decimalen). 6 ADV-uren komen te vervallen. 7 Afwijkingen van de te werken uren zullen ongetwijfeld voorkomen, bijv. in weken met feestdagen zijn, of omdat je eerder naar huis wilt of dat het extra druk is en je meer uren werkt. Afwijkingen van de te werken uren (bij meer en minder gewerkte uren) moeten op andere dagen gecompenseerd worden. Het doel is dat aan het eind van jaar alle 1665,4 uren (voorbeeld) gewerkt zijn. 8 De volledige vakantieweken per jaar worden in Youforce geregistreerd als vakantie. Per jaar moeten minimaal 4 vakantieweken opgenomen worden. 9 Overige te weinig gewerkte uren (vakantie-uren) kunnen worden geregistreerd als vakantie als deze niet op een ander moment gecompenseerd worden. Lid 6 en 7 In de arbeidsvoorwaarden is opgenomen dat twee keer per jaar of zo nodig vaker de gemaakte afspraken geëvalueerd en zo nodig worden bijgesteld. Dit overleg dient ook om (in)zicht te krijgen in het aantal te werken uren op jaarbasis enerzijds en het aantal werkelijk gewerkte uren. Bij te veel of te weinig gewerkte uren kunnen de afspraken tijdig bijgesteld worden. Het is vanaf 2015 niet meer mogelijk om standaard 80 uur verlof over te schrijven naar het volgend jaar. In een systeem van overleg met de leidinggevende en planning van verlof en werkuren wordt dit onderdeel van het gesprek. Het is dus alleen nog mogelijk om in overleg
10
met de leidinggevende verlofuren (dit zijn feitelijk te veel gewerkte uren) mee te nemen naar het volgende jaar. Zie hiervoor art. 4:2 lid 7 Arbeidsvoorwaarden VGGM. Op grond van Europese regelgeving moet jaarlijks minimaal het wettelijk verlof worden opgenomen. Dit is vier weken de formele arbeidsduur per week. Voor een voltijder is dit 144 uur. Als binnen een jaar tussen de 1 en 80 uren (deeltijders naar rato) teveel is gewerkt (dus verlof over is) is de leidinggevende bevoegd een beslissing te nemen. Boven de 80 uur beslist de directie. Lid 8 De OR heeft op grond van art 4:7 lid 12 Arbeidsvoorwaarden VGGM al de mogelijkheid om tijdens de jaarlijkse evaluatie verbetervoorstellen te doen. Op verzoek van de OR krijgen medewerkers in de implementatiefase de mogelijkheid om individuele problematiek in het gesprek over de invulling van de werktijden ter bemiddeling voor te leggen aan de OR als de het gesprek tussen de medewerker en leidinggevende niet tot overeenstemming leidt. Artikel 8 Lid 1 Europese regelgeving maakt het noodzakelijk dat verlof geregistreerd wordt. Alleen uitgaan van de te werken uren op jaarbasis, de zgn. jaarurensystematiek is dus niet voldoende. Het verlof moet dus wel in YouForce bijgehouden worden. Niet alle afdelingen werken met YouForce. Dan geldt dat de registratie van verlof bijgehouden wordt in een andere goedgekeurde registratiemethode. Verlof en het aantal te werken uren per jaar houden nauw verband met elkaar. Neem je verlof, dan wordt het aantal uren verlof afgetrokken van de bruto te werken uren per jaar. Wil je op een dag een uur eerder naar huis, dan kun je een uur verlof opnemen of je kunt dit inhalen op een andere dag. Hierover kun je afspraken maken met je leidinggevende. Hoeveel verlof neem je op als je een week vakantie neemt? Daarvoor neem je de uren van je formele aanstellingsomvang. Stel je aanstellingsomvang is 36 uur, dan neem je voor een volledige week verlof 36 uur op. Heb je een aanstelling voor 20 uur dan neem je 20 uur verlof per week. Minimaal moet je per jaar vier weken verlof opnemen. Stel je hebt gepland om in een week 40 uur te werken, maar je wilt toch een week verlof opnemen. Hoeveel uren moet je dan afschrijven van je verlofkaart? Ook dan schrijf je 36 uur verlof af. Tegelijk vermindert het aantal te werken uren met 36 uur. Hoeveel verlof neem je op als je een dag verlof neemt? Voor voltijders en deeltijders die de uren niet evenredig over vijf werkdagen hebben verdeeld en die een dag verlof willen opnemen, nemen de uren op die die ze die dag volgens planning zouden werken. Stel je werkt 4 x 9 uur per week, dan neem je voor een dag verlof 9 uur op. Tegelijk vermindert het aantal te werken uren ook met 9. Stel je werkt op een dag volgens planning 4 uur, dan neem je 4 uur verlof op. Je kunt, in overleg met je leidinggevende, ook de mogelijkheid kiezen om geen verlof op te nemen en te schuiven met je werktijden. Hoeveel verlof neem je op als je minder dan een hele dag vrij wilt nemen? Wil je minder dan een dag verlof opnemen dan kan dat op twee manieren: 11
1 je gaat naar huis en werkt de uren op een andere dag 2 je neemt verlof voor het aantal uren dat je minder werkt op die dag. Het aantal te werken uren vermindert ook met het aantal uren verlof dat je opneemt. Lid 2 t/m 4 Er komt een systeem waarin op een eenvoudige wijze een jaarplanning gemaakt kan worden van de te werken uren op jaarbasis. Gebruik van dit systeem is niet verplicht. Registratie van daadwerkelijk gewerkte uren is niet verplicht. Het is ook niet de bedoeling om een exacte registratie bij te houden van de gewerkte uren omdat dit in tegenspraak is met de flexibiliteit die de regeling beoogt. Artikel 9 Lid 1 Bij ziekte vindt aftrek van het aantal te werken uren plaats. De formele arbeidsduur per week is voor een voltijder 36 uren per week, dat is 7,2 uren per dag. De aftrek is gelijk aan de formele arbeidsduur per week evenredig verdeeld over de werkdagen. Voor een voltijder is dit dus 7,2 uren per dag. Dit is ongeacht het aantal uren waarop de medewerker volgens planning zou werken. Is iemand een week ziek, dan hoeft 36 uur minder gewerkt te worden. Voor een deeltijder geldt dit naar verhouding van de omvang van de dienstbetrekking, dus werkt iemand 18 uur per week dan wordt 3,6 uur per dag (=18/36) afgeschreven. Dit geldt ongeacht het aantal dagen waarop iemand werkt. Omdat de aftrek van uren gerelateerd wordt aan de formele arbeidsduur en gelijk verdeeld wordt over 5 dagen per week is het belangrijk dat medewerkers zich ziek en hersteld melden op de daadwerkelijke dag van ziek en hersteld zijn. Lid 2 Bijzondere vormen van verlof, zoals zwangerschaps- en bevallingsverlof, calamiteitenverlof, ouderschapsverlof, zorgverlof etc. wordt uitgedrukt in uren en komt in mindering op het totaal aantal te werken uren per jaar. In overleg met de leidinggevende wordt hieraan vorm gegeven. Bijvoorbeeld: zwangerschaps- en bevallingsverlof: de formele arbeidsduur per jaar, het aantal te werken uren per jaar, wordt verminderd met het aantal uren verlof waar volgens de regeling recht op bestaat. ouderschapsverlof: de brief aan de medewerker bevat het aantal uren ouderschapsverlof. Dit wordt afgetrokken van het aantal te werken uren per jaar. Over de invulling hiervan vindt overleg plaats met de leidinggevende. calamiteitenverlof: voor een voltijder 7,2 uur; voor een deeltijder naar rato van de dienstbetrekking overig buitengewoon verlof: dit wordt uitgedrukt in uren (een werkdag voor een voltijder is 7,2 uur, voor een deeltijder naar rato van de omvang van de betrekking)
Artikel 10 Dit artikel geeft de huidige praktijk weer bij dienstreizen en studiefaciliteiten.
12
Dit betekent dat voor dienstreizen (dienstuitstapje, receptie, vergadering etc.) de werkelijke tijd geldt als werktijd. De tijd voor woon-werkverkeer is eigen tijd. Bij dienstreizen geldt het reizen vanaf een werklocatie naar een andere werklocatie als werktijd. Als studiefaciliteiten zijn verleend op grond van hoofdstuk 17 is de volledige reistijd altijd eigen tijd. Dit geldt zowel voor studie in opdracht van de werkgever als voor studie op verzoek van de medewerker. Voor studie, voor congressen, actualiteitendagen, bijblijfcursussen, etc. in het belang van de dienst in opdracht van de werkgever geldt dat de aanwezige tijd bij een bijeenkomst als werktijd wordt aangemerkt. Voor en studie op verzoek van de medewerker, waaronder ook de cursussen in het kader van het ILB (die vooral in het belang van de medewerkers zelf zijn) worden afspraken gemaakt over welke tijd eigen tijd is dan wel werktijd. Maximaal kan 72 uur per jaar als werktijd aangemerkt worden. Voor deeltijders geldt dit naar rato. Artikel 11 Dit is een besluit dat door de directie wordt genomen. Instemming van de OR is niet vereist, maar is wel wenselijk. Artikel 12 Dit artikel beschrijft de vergoedingen die gelden bij de samenloop van de standaardregeling en de bijzondere regeling in het geval van beschikbaarheidsdiensten. De standaardregeling is van toepassing op de hoofdfunctie. Voor de hoofdfunctie zijn in overleg met de leidinggevende afspraken gemaakt over de werktijden. Naast deze hoofdfunctie draait de medewerker beschikbaarheidsdiensten. Het kan voorkomen dat iemand tijdens werktijd in de hoofdfunctie opgeroepen wordt voor zijn beschikbaarheidstaak/functie. De medewerker is al in dienst en aan het werk. Over de uren tijdens de werktijd ontvangt hij zijn normale uurloon. Loopt de oproep door na de geplande werkuren dan gaat het overwerk in op het moment dat de geplande werktijd afloopt. Vindt de oproep plaats na werktijd, dan vallen alle gewerkte uren onder de bijzondere regeling en worden deze conform de overwerkbepalingen in hoofdstuk 3 van de arbeidsvoorwaarden uitbetaald. De uren vallen alleen onder de bijzondere regeling als een oproep heeft plaatsgevonden, dus bij wijze van repressief optreden. Geplande werkzaamheden, oefeningen of andere bijeenkomsten voor de repressieve functie vallen onder de standaardregeling. Daarvoor geldt dat de uren meetellen bij de 1831 werkuren op jaarbasis. Als gewerkt wordt buiten het dagvenster dan gelden de bepalingen van de buitendagvenstervergoeding. Stel een medewerker in schaal 11 valt onder standaardregeling met beschikbaarheidsdienst. Op zaterdag moet hij gepland werken voor de repressieve functie. Deze medewerker ontvangt geen buitendagvenstervergoeding, want die wordt vanaf schaal 11 niet uitbetaald. Stel deze medewerker heeft op dezelfde zaterdag beschikbaarheidsdienst. Er komt een oproep. Wat krijgt hij betaald tijdens de oproep? Het zijn reguliere werkuren, dus niets
13
extra’s. Als het werk voor oproep langer duurt dan de geplande werktijd, gelden voor de uren die buiten de geplande werktijd vallen voor de oproep, de overwerkbepalingen. Stel de medewerker heeft op een zaterdag zonder geplande werkzaamheden beschikbaarheidsdienst. Er komt een oproep. Dan gelden de overwerkbepalingen van hoofdstuk 3 bij repressief optreden. De hoogte van de vergoeding die betaald wordt blijft de toelichting bij art 3:2:1:1a Arbeidsvoorwaarden VGGM3 van toepassing.
3
Uit de toelichting bij de artikel 3:2:1:1a Relatie eigen functie/beschikbaarheidfunctie Welke vergoeding wordt betaald: tijdens het werk in de hoofdfunctie en na het werk in de hoofdfunctie (tijdens beschikbaarheiddiensten). Dit is als volgt samen te vatten:
Beschikbaarheid vergoeding
vergoeding bij uitruk na oproep
de medewerker werkt in eigen functie tijdens de geen vastgestelde feitelijke arbeidsduur
de medewerker heeft Beschikbaarheidvergoeding beschikbaarheiddienst volgens geldende regeling en is vrij
is vastgestelde schaal beschikbaarheidfunctie hoger dan eigen functie: aanvulling. is vastgestelde schaal lager dan eigen functie: geen vergoeding ook geen verrekening (dus normale eigen uurloon) Beschikbaarheidvergoeding stopt Overwerkvergoeding: uren conform de schaal bepaald bij beschikbaarheidfunctie of eigen schaal; toeslag conform art 3:2:1 lid 5
Van de overwerkvergoeding uitgezonderde groepen Tot 1 januari 2005 gold de regeling (zoals neergelegd in het bijzonder sociaal statuut totstand gekomen bij de oprichting van HGM, in werking getreden vanaf 1-1-2002 tot en met 1-1-2007) dat overwerk in het kader van oproepen tijdens beschikbaarheiddiensten voor repressieve taken (inclusief de forensische artsen) wordt vergoed ongeacht het salarisniveau van de medewerker. Door dit op te nemen in de arbeidsvoorwaarden wordt deze regeling definitief ingevoerd. De enige uitzondering op vergoeding van overwerk voor repressieve functies is als er andere afspraken zijn gemaakt bij het vaststellen van de bezoldiging. Voor overwerk in het kader van de Rampenwet wordt een regeling voorbereid.
14
Toelichting op bijlage A bij de Werktijdenregeling Brandweer 24 uursdienst Dit betreft op het moment van inwerkingtreding van deze werktijdenregeling de Uitwerking roosterproblematiek en toepassingsvoorwaarden van 12 mei 2010, met instemming van de OR op 3 januari 2011 vastgesteld. Roosterdienst Ede De brandweermedewerkers in roosterdienst in Ede vallen vooralsnog, conform de bepalingen in het Sociaal Plan Regionalisering Brandweer Gelderland Midden onder de bijzondere regeling. Vanwege de bedrijfsvoering op dit moment is het niet mogelijk om de standaardregeling toe te passen. In het sociaal plan regionalisering is afgesproken dat niet te vermijden overwerk vergoed gehandhaafd wordt zolang de bedrijfsvoering zo is als nu. In de standaardregeling is het de bedoeling dat maximaal 1831 uur op jaarbasis wordt gewerkt. Teveel gewerkte uren in een bepaalde periode dienen op een ander tijdstip gecompenseerd te worden. Zolang dit niet mogelijk is, is de standaardregeling niet goed toepasbaar. Het is mogelijk dat door een andere roostersystematiek de standaardregeling wel goed toepasbaar wordt. De leidinggevenden zijn de mogelijkheden aan het onderzoeken.
Beschikbaarheidsdiensten De medewerkers die beschikbaarheidsdiensten draaien vallen voor de beschikbaarheidstaak/functie onder de bijzondere regeling. Voor de hoofdfunctie vallen ze Welke tijd geldt als overwerk Uitgangspunt is dat alle tijd die de medewerker bezig is buiten normale werktijd met taken waarvoor beschikbaarheidsdienst is opgelegd, gedeclareerd mag worden als overwerk (inclusief de reistijd). Regulier woon-werkverkeer in aansluiting op reguliere werktijd, terwijl de medewerker al wel beschikbare dienst heeft mag niet gedeclareerd worden. De tijd vanaf de oproep, of als dit niet samenvalt de tijd vanaf het naar de standplaats gaan, is bepalend voor de start van het overwerk. Eindtijdstip is het tijdstip dat de medewerker weer thuis is. Let op: de uren worden altijd vergoed, maar alleen de tijd die gewerkt is volgens art. 3:2:1 lid 5 komt ook in aanmerking voor de toeslag. Aansluitend aan werktijd Men mag starten met declareren op het moment dat men in de auto stapt of zich naar het werk begeeft. Voor mensen die buiten de regiogrenzen wonen geldt in beginsel dat men binnen de opkomsttijd, (meestal een half uur) op standplaats Arnhem/Ede moet kunnen zijn, wil men van dat huisadres af dienst kunnen doen. Er is een slaapplaats beschikbaar in de regio. Tijd wordt in eenheden van 10 minuten geregistreerd. Het wachten aansluitend aan werktijd op een dienstoverdracht is niet declarabel als overwerk.
15
onder de standaardregeling. De reden hiervoor is dat werkzaamheden verricht in de opkomstplichtige functie vaak niet gecompenseerd kunnen worden in de hoofdfunctie, terwijl dit wel uitgangspunt van de arbeidsvoorwaardelijke regeling is. VGGM kiest vooralsnog voor de optie om deze medewerkers in twee regelingen te laten vallen. Dit houdt in dat de arbeidsvoorwaarden op dit gebied aangepast worden. Omdat dit een regeling is met arbeidsvoorwaardelijke consequenties wordt dit ook aan het GO voorgelegd. VGGM heeft ook medewerkers met beschikbaarheidsdiensten voor eigen functie, bijvoorbeeld ICT medewerkers. Omwille van de eenvoudige en eenduidige toepassing van de regeling rondom beschikbaarheidsdiensten vallen alle medewerkers met beschikbaarheidsdiensten voor de beschikbaarheidsfunctie/taak onder de bijzondere regeling. Deze regeling laat onverlet dat samenloop en overlap plaatsvindt tussen de werkzaamheden in de hoofdfunctie en de beschikbaarheidsfunctie. Het kan dus niet helemaal voorkomen worden dat in de hoofdfunctie uren besteed worden aan de beschikbaarheidsfunctie Artikel II A. Deze regeling kan worden aangehaald als Werktijdenregeling VGGM 2014. B. Deze regeling is van toepassing op de medewerkers die onder de Arbeidsvoorwaarden VGGM vallen. C. De regeling wordt opgenomen in de toelichting op art 4:1 Arbeidsvoorwaarden VGGM. D. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.
Arnhem, 10 december 2014 Het Algemeen Bestuur Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden,
Herman Kaiser
Paul Joosten
Voorzitter
secretaris
i.a.a.: archief DIV / A.Raben
16
BESLUIT
Datum Ons kenmerk Contactpersoon Doorkiesnr
: 2015 : : Angela Raben : 088-3555005
HET ALGEMEEN BESTUUR VGGM; Overwegende dat het wenselijk is de Arbeidsvoorwaarden Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden te wijzigen, gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Ambtenarenwet en de Algemene wet Bestuursrecht; voorts gelet op het bepaalde in hoofdstuk IX van de als “Gemeenschappelijke regeling Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden 2011; mede gelet op de instemming van de commissie voor georganiseerd overleg d.d. 28 maart 2014;
besluit:
Artikel I Vanaf 1 februari 2011 worden de Arbeidsvoorwaarden gemeente Arnhem niet langer automatisch gevolgd. Vanaf deze datum wordt over de lokale arbeidsvoorwaardelijke regelingen binnen de commissie voor georganiseerd overleg VGGM overlegd. Artikel II Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag van bekendmaking en werkt terug tot 1 februari 2011. Arnhem, 10 december 2014 Het Algemeen Bestuur Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden,
Herman Kaiser
Paul Joosten
Voorzitter
secretaris
1
BESLUIT Datum Ons kenmerk Contactpersoon Doorkiesnr
: 12 november 2014 : : Angela Raben : 088-3555005
HET ALGEMEEN BESTUUR VGGM; gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Ambtenarenwet en de Algemene wet Bestuursrecht; voorts gelet op het bepaalde in hoofdstuk IX van de als “Gemeenschappelijke regeling Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden 2011; mede gelet op de Arbeidsvoorwaarden VGGM, mede gelet op de overeenstemming in het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden, BESLUIT De Arbeidsvoorwaarden VGGM te wijzigen conform de LOGA-brieven, opgenomen in het hier onder staande schema inclusief de bijbehorende bijlagen. Onderwerp
Datum
Uitwerking cao 20132015: salarismaatregelen
2 oktober 2014 kenmerk ECWGO/U201401852 Lbr 14/070 CvA/LOGA 14/05
Cao 2013-2015 : caruwo teksten
2 oktober 2014 kenmerk ECGWO/U201401851 Lbr 14/069 CvA/LOGA 14/04
Wijzigingen opgenomen in bijlage bij dit besluit Bijlage 1
Bijlage 2 Bijlage 3 A Bijlage 3 B Bijlage 3 C
Inwerkingtreding
Met ingang van de dag van bekendmaking en werkt terug tot 1 oktober 2014 Met ingang van 1 april 2015 Met ingang van 1 januari 2015 Met ingang van 1 juli 2015 Met ingang van de dag van bekendmaking en werkt terug tot 15 juli 2014
Arnhem, 10 december 2014 Het Algemeen Bestuur VGGM, de voorzitter,
de secretaris,
H.J. Kaiser
Paul Joosten
i.a.a. archief DIV / A. Raben
De zorg voor 16 gemeenten in de regio Gelderland-Midden: Brandweer, GGD, RAV en GHOR. Bezoekadres: Postadres: T:0800 8446000 Eusebiusbuitensingel 43 Postbus 5364 F: 088 3555900 6828 HZ Arnhem 6802 EJ Arnhem I: www.vggm.nl
Bijlage 1 bij besluit Algemeen Bestuur 10 december inzake wijzigingen van de Arbeidsvoorwaardenregeling VGGM
Inwerkingtreding per 1 oktober 2014 Bijlage 1, Salarisverhoging, wordt als volgt aangevuld: Met ingang van 1 oktober worden de schaalbedragen verhoogd met 1%. Degenen die op 15 juli 2014 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van € 350 bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt niet door naar de pensioenen en de uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie.
Bijlage 7 bij U201401852 Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 oktober 2014
Regelnummer 33 35 37 39 41 43 45 47 49 51 53 57 59 61 63 67 69 73 75 77 79 81 83 85 87 89 91 93 95
Garantieschalen 3229 3349 3467 3574 3687 3804 3928 4049 4165 4281 4393 4628 4739 4856 4987 5277 5423 5713 5859 6026 6189 6353 6532 6724 6917 7111 7303 7496 7692
Bijlage 13 bij U201401852 Gebruteerde vergoedingsbedragen vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer Inpassingstabel per 1 oktober 2014 jaarvergoeding uurbedrag voor oefening en cursussen
uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
uurbedrag voor langdurig aanwezigheid
1. Aspirant manschap A 2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener, Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke stoffen
329
10,20
19,13
12,74
329
11,78
22,17
14,77
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2
329
13,05
24,43
16,29
4. Bevelvoerder
496
16,33
30,65
20,43
5. Officier van dienst 6 Hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen
3922
0,00
39,22
0,00
5625
0,00
56,25
0,00
7.Commandant van dienst
8374
0,00
62,76
0,00
In deze bijlage is de tabel opgenomen die uitsluitend geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP-wet). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelfde dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP. Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze bijlage niet van belang, maar geldt bijlage 11.
Bijlage 3 bij U201401852 CAR: bijlage IIa
Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 oktober 2014, nieuwe structuur* schaal periodiek 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
1
2 1398 1432 1468 1504 1541 1577 1613 1649 1685 1722 1758 1794
3 1432 1482 1532 1581 1631 1681 1730 1780 1830 1879 1929 1979
4 1470 1532 1595 1658 1720 1783 1846 1908 1971 2034 2097 2159
5 1513 1583 1652 1722 1791 1861 1931 2001 2071 2140 2210 2280
6 1558 1635 1711 1788 1865 1941 2018 2095 2172 2249 2325 2402
7 1665 1743 1821 1899 1978 2056 2133 2212 2290 2368 2446 2525
8 1874 1955 2037 2117 2199 2280 2361 2442 2523 2604 2686 2766
9 2152 2241 2331 2420 2509 2598 2688 2777 2867 2956 3045 3134
10 2394 2498 2602 2706 2810 2914 3019 3123 3227 3331 3436 3540
2586 2709 2831 2954 3077 3200 3322 3445 3567 3690 3812 3935
schaal periodiek 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
10A 2856 2982 3107 3233 3359 3485 3610 3736 3862 3987 4110 4233
11 3108 3238 3369 3500 3630 3761 3892 4021 4149 4277 4405 4533
11A 3426 3556 3687 3817 3947 4075 4204 4332 4460 4587 4716 4844
12
13 3744 3875 4004 4132 4260 4388 4516 4644 4772 4900 5028 5157
14 4186 4314 4442 4570 4698 4826 4954 5082 5210 5338 5466 5594
15 4450 4605 4759 4914 5068 5223 5378 5533 5688 5842 5997 6151
16 4789 4967 5146 5325 5504 5682 5861 6040 6219 6398 6576 6755
17 5131 5339 5547 5756 5964 6172 6380 6588 6797 7005 7213 7422
18 5683 5908 6132 6357 6582 6806 7031 7255 7480 7704 7929 8154
* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.
6305 6547 6788 7029 7271 7512 7753 7995 8236 8478 8719 8961
Bijlage 4 bij U201401852 CAR: bijlage II
Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 oktober 2014, oude structuur* Nr.
A1 A2 1 2 3 4 5 6 6a 7 8 9 9a 10 11 12 12a 13 14 15 15a 16 17 17a 18 19 19a 20 21 21a 22 23 24 25 25a 26 27 28 29 30 31 31a 32 34 36 38 38a 40 42
Salaris 1-4-2012 1385 1435 1487 1520 1553 1587 1619 1649 1662 1684 1721 1768 1776 1822 1886 1949 1959 2009 2070 2127 2138 2186 2243 2257 2299 2358 2378 2415 2471 2500 2530 2591 2654 2725 2739 2791 2848 2909 2973 3032 3087 3103 3142 3253 3377 3486 3505 3597 3706
Salaris 1-102014 1398 1449 1502 1535 1569 1603 1635 1666 1678 1701 1738 1785 1794 1840 1905 1969 1979 2030 2091 2149 2159 2207 2265 2280 2322 2382 2402 2440 2495 2525 2556 2617 2680 2752 2766 2819 2876 2939 3003 3063 3117 3134 3173 3286 3410 3521 3540 3632 3743
A
1
0 1 2
0
3
1
2
3
4
5
6
7
8
Schaal 9 10
11
0
4
2
5
3 6 8
1
0 1
2
2
3 4
3
7 9
4 5 6
0 1 0 2 1 3
0
10 2
1
4 5
3
2
6 7 10
4 5 6
3 4
12
7 8
5 6
2
11
7 8
3 4
0
9
5 6
1
7 8 9
2
0
1
3 4
1
2
5 6 7 8 9
2
3
3
4
4
5
5 6 7
6 7 8 9
0 1 2
10 11
3 4
11 9 11
0 1
13
14
13 0
10
10
10
8
12
13
14
15
16
17
18
Nr.
44 44a 46 48 50 52 54 55 55a 56 58 60 62 64 65 65a 66 68 70 71 71a 72 74 76 78 78a 80 82 84 84a 86 88 90 90a 92 94 96 96a 98 100 102 102a
Salaris 1-4-2012 3830 3896 3951 4066 4181 4296 4407 4467 4489 4524 4639 4750 4866 5010 5080 5105 5153 5297 5442 5511 5539 5586 5738 5894 6055 6090 6248 6447 6653 6688 6865 7084 7310 7348 7544 7785 8033 8073 8290 8555 8829 8872
Salaris 1-102014 3868 3935 3991 4107 4223 4339 4451 4511 4533 4569 4686 4798 4914 5060 5131 5157 5204 5350 5496 5566 5594 5641 5795 5953 6115 6151 6310 6512 6719 6755 6934 7155 7383 7422 7619 7863 8114 8154 8373 8641 8917 8961
A
1
2
3
4
5
6
7
Schaal 8 9 10
11
12
13
14
15
16
17
0 1 2 3 4
0 1 2
5 6 7
3 4 5
0 1 2
6 7 8
18
3 4 5 6
0 1 2 3
0
7 8
4 5 6
1 2 3
0
7 8
4 5 6
1 2 3
7 8
4 5 6
5 12 6 7 8 9 10
0 1 2 3 4
11 5 6 7 8 9 10
8
9
9
9
9 7 8 9
* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.
Bijlage 11 bij U201401852 CAR: bijlage IIb
1
Vergoedingentabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 oktober 2014
1. Aspirant manschap A 2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener, Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke stoffen
uurbedrag uurbedrag voor uurbedrag voor oefeningen en brandbestrijding en langdurig jaarvergoeding cursussen e.d. hulpverlening aanwezigheid 325 10,06 18,81 12,53 325
11,56
21,73
14,48
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2 4. Bevelvoerder
325
12,82
24,04
16,03
488
16,06
30,19
20,13
5. Officier van dienst 6 Hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen
3848
0,00
38,48
0,00
5526
0,00
55,26
0,00
7.Commandant van dienst
8220
0,00
61,66
0,00
1
Hier stond in de versie die bij de LOGA-brief die op 2 oktober is verstuurd per abuis een verwijzing naar bijlage VI.
Bijlage 2 bij besluit Algemeen Bestuur 10 december inzake wijzigingen van de Arbeidsvoorwaardenregeling VGGM Inwerkingtreding per 1 april 2015
Bijlage 1, Salarisverhoging, wordt als volgt aangevuld: Met ingang van 1 april 2015 worden de schaalbedragen verhoogd met 50 euro.
Bijlage 8 bij U201401852 Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 april 2015
Regelnummer 33 35 37 39 41 43 45 47 49 51 53 57 59 61 63 67 69 73 75 77 79 81 83 85 87 89 91 93 95
Garantieschalen 3279 3399 3517 3624 3737 3854 3978 4099 4215 4331 4443 4678 4789 4906 5037 5327 5473 5763 5909 6076 6239 6403 6582 6774 6967 7161 7353 7546 7742
Bijlage 14 bij U201401852 Gebruteerde vergoedingsbedragen vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer Inpassingstabel per 1 april 2015 jaarvergoeding uurbedrag voor oefening en cursussen
uurbedrag voor brandbestrijding en hulpverlening
uurbedrag voor langdurig aanwezigheid
1. Aspirant manschap A 2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener, Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke stoffen
334
10,34
19,40
12,92
334
11,94
22,48
14,98
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2
334
13,23
24,77
16,52
4. Bevelvoerder
503
16,56
31,08
20,72
5. Officier van dienst 6 Hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen
3977
0,00
39,77
0,00
5704
0,00
57,04
0,00
7.Commandant van dienst
8491
0,00
63,64
0,00
In deze bijlage is de tabel opgenomen die uitsluitend geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP-wet). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelfde dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP. Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze bijlage niet van belang, maar geldt bijlage 11.
Bijlage 5 bij U201401852 CAR: bijlage IIa
Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 april 2015, nieuwe structuur* schaal periodiek 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
1
2 1448 1482 1518 1554 1591 1627 1663 1699 1735 1772 1808 1844
3 1482 1532 1582 1631 1681 1731 1780 1830 1880 1929 1979 2029
4 1520 1582 1645 1708 1770 1833 1896 1958 2021 2084 2147 2209
5 1563 1633 1702 1772 1841 1911 1981 2051 2121 2190 2260 2330
6 1608 1685 1761 1838 1915 1991 2068 2145 2222 2299 2375 2452
7 1715 1793 1871 1949 2028 2106 2183 2262 2340 2418 2496 2575
8 1924 2005 2087 2167 2249 2330 2411 2492 2573 2654 2736 2816
9 2202 2291 2381 2470 2559 2648 2738 2827 2917 3006 3095 3184
10 2444 2548 2652 2756 2860 2964 3069 3173 3277 3381 3486 3590
2636 2759 2881 3004 3127 3250 3372 3495 3617 3740 3862 3985
schaal periodiek 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
10A 2906 3032 3157 3283 3409 3535 3660 3786 3912 4037 4160 4283
11 3158 3288 3419 3550 3680 3811 3942 4071 4199 4327 4455 4583
11A 3476 3606 3737 3867 3997 4125 4254 4382 4510 4637 4766 4894
12
13 3794 3925 4054 4182 4310 4438 4566 4694 4822 4950 5078 5207
14 4236 4364 4492 4620 4748 4876 5004 5132 5260 5388 5516 5644
15 4500 4655 4809 4964 5118 5273 5428 5583 5738 5892 6047 6201
16 4839 5017 5196 5375 5554 5732 5911 6090 6269 6448 6626 6805
17 5181 5389 5597 5806 6014 6222 6430 6638 6847 7055 7263 7472
18 5733 5958 6182 6407 6632 6856 7081 7305 7530 7754 7979 8204
* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.
6355 6597 6838 7079 7321 7562 7803 8045 8286 8528 8769 9011
Bijlage 6 bij U201401852 CAR: bijlage II
Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 april 2015, oude structuur* Nr.
A1 A2 1 2 3 4 5 6 6a 7 8 9 9a 10 11 12 12a 13 14 15 15a 16 17 17a 18 19 19a 20 21 21a 22 23 24 25 25a 26 27 28 29 30 31 31a 32 34 36 38 38a 40 42
Salaris Salaris 1-101-4-2015 2014 1398 1448 1449 1499 1502 1552 1535 1585 1569 1619 1603 1653 1635 1685 1666 1716 1678 1728 1701 1751 1738 1788 1785 1835 1794 1844 1840 1890 1905 1955 1969 2019 1979 2029 2030 2080 2091 2141 2149 2199 2159 2209 2207 2257 2265 2315 2280 2330 2322 2372 2382 2432 2402 2452 2440 2490 2495 2545 2525 2575 2556 2606 2617 2667 2680 2730 2752 2802 2766 2816 2819 2869 2876 2926 2939 2989 3003 3053 3063 3113 3117 3167 3134 3184 3173 3223 3286 3336 3410 3460 3521 3571 3540 3590 3632 3682 3743 3793
A
1
0 1 2
0
3
1
2
3
4
5
6
7
Schaal 8 9 10
11
0
4
2
5
3 6 8
1
0 1
2
2
3 4
3
7 9
4 5 6
0 1 0 2 1 3
0
10 2
1
4 5
3
2
6 7 10
4 5 6
3 4
12
7 8
5 6
2
11
7 8
3 4
0
9
5 6
1
7 8 9
2
0
1
3 4
1
2
5 6 7 8 9
2
3
3
4
4
5
5 6 7
6 7 8 9
0 1 2
10 11
3 4
11 9 11
0 1
13
14
13 0
10
10
10
8
12
13
14
15
16
17
18
Nr.
Salaris Salaris 1-101-4-2015 2014 44 3868 3918 44a 3935 3985 46 3991 4041 48 4107 4157 50 4223 4273 52 4339 4389 54 4451 4501 55 4511 4561 55a 4533 4583 56 4569 4619 58 4686 4736 60 4798 4848 62 4914 4964 64 5060 5110 65 5131 5181 65a 5157 5207 66 5204 5254 68 5350 5400 70 5496 5546 71 5566 5616 71a 5594 5644 72 5641 5691 74 5795 5845 76 5953 6003 78 6115 6165 78a 6151 6201 80 6310 6360 82 6512 6562 84 6719 6769 84a 6755 6805 86 6934 6984 88 7155 7205 90 7383 7433 90a 7422 7472 92 7619 7669 94 7863 7913 96 8114 8164 96a 8154 8204 98 8373 8423 100 8641 8691 102 8917 8967 102a 8961 9011
A
1
2
3
4
5
6
7
Schaal 8 9 10
11
12
13
14
15
16
17
0 1 2 3 4
0 1 2
5 6 7
3 4 5
0 1 2
6 7 8
18
3 4 5 6
0 1 2 3
0
7 8
4 5 6
1 2 3
0
7 8
4 5 6
1 2 3
7 8
4 5 6
5 12 6 7 8 9 10
0 1 2 3 4
11 5 6 7 8 9 10
8
9
9
9
9 7 8 9
* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.
Bijlage 12 bij U201401852 CAR: bijlage IIb
1
Vergoedingentabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 april 2015
1. Aspirant manschap A 2. Manschap A, Chauffeur, Voertuigbediener, Gaspakdrager, Brandweerduiker, Verkenner gevaarlijke stoffen
uurbedrag uurbedrag voor uurbedrag voor oefeningen en brandbestrijding en langdurig jaarvergoeding cursussen e.d. hulpverlening aanwezigheid 330 10,20 19,07 12,71 330
11,72
22,03
14,68
3. Manschap B, duikploegleider, langer dan 5 jaar manschap A, manschap A en ten minste twee specialisaties uit categorie 2 4. Bevelvoerder
330
13,00
24,38
16,25
495
16,28
30,61
20,41
5. Officier van dienst 6 Hoofdofficier van dienst, adviseur gevaarlijke stoffen
3902
0,00
39,02
0,00
5603
0,00
56,03
0,00
7.Commandant van dienst
8335
0,00
62,52
0,00
1
Hier stond in de versie die bij de LOGA-brief die op 2 oktober is verstuurd per abuis een verwijzing naar bijlage VI.
Bijlage 3 bij besluit Algemeen Bestuur van 10 december 2014 inzake wijzigingen van de Arbeidsvoorwaardenregeling VGGM Bijlage 3 A Inwerkingtreding 1 januari 2015 A
Met ingang van 1 januari 2015 worden de artikelen 1:2a en 1:2b toegevoegd. Deze komen als volgt te luiden:
Stageplaats Artikel 1:2a 1. Het college kan een student in het kader van opleiding, studie of onderzoek een stageplaats aanbieden op basis van een stage-overeenkomst. 2. Op de stage-overeenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B, 2:4. 3. De stage-overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, waarbij de duur afhankelijk is van de leerdoelen van de stagiair. 4. De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in samenspraak met de stagiair en onderwijsinstelling, waarbij het leerproces van de stagiair centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding. 5. Aan de stagiair kan een onkostenvergoeding worden betaald. 6. De stagiair is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP. Werkervaringsplaats Artikel 1:2b 1.Het college kan degene die daarom verzoekt een werkervaringsplaats aanbieden op basis van een werkervaringsovereenkomst. 2.Op de werkervaringsovereenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B en 2:4. 3.De werkervaringsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, voor een periode van maximaal 6 maanden. De werkervaringsovereenkomst kan eenmalig worden verlengd met een periode van maximaal 6 maanden. 4.De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in overleg met de medewerker, waarbij het leerproces van de medewerker centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding. 5.Aan de medewerker wordt een onkostenvergoeding betaald. 6.De medewerker is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP. B
Met ingang van 1 januari 2015 wordt de toelichting bij de artikelen 1:2a en 1:2b toegevoegd, deze komt als volgt te luiden:
Artikel 1:2a en 1:2b De werkervaringsplaats is bedoeld voor personen die op eigen initiatief werkervaring willen opdoen. De stageplaats is bedoeld voor personen die in het kader van een opleiding/onderwijs praktijkervaring op willen doen. Er is in dat geval sprake van een driehoeksrelatie tussen stage verlener, stagiaire en opleidingsinstituut. Bij een werkervaringsplaats (wep) staan het leerproces en het opdoen van ervaring centraal en niet het verdienen van geld1. Dit neemt niet weg dat er wel een redelijke onkostenvergoeding kan worden betaald2. Wat een redelijke onkostenvergoeding is voor stagiaires en wep-ers wordt lokaal in overleg met het bevoegde medezeggenschapsorgaan vastgesteld. Een sterke gezagsverhouding kan bij een eventuele gerechtelijke procedure wijzen op het bestaan op een arbeidsovereenkomst. Het is echter
onmogelijk om als wep-er niet in een zekere gezagsverhouding tot je leidinggevende te staan. In de praktijk komt het erop neer dat de wep-er een zekere keuze moet hebben in de werkzaamheden die hij/zij verricht, om zodoende invloed te hebben op het eigen leerproces. Ook bij het opnemen van vrije dagen e.d. moet de wep-er een zekere mate van vrijheid hebben. In de artikelen 1:2a en 1:2b worden een aantal artikelen en hoofdstukken van de CAR-UWO van toepassing uitgesloten. Voor zover het de bedoeling is om ook (onderdelen) van lokale regelingen uit te sluiten van toepassing op stagiaires en wep-ers, moet dat in die lokale regeling worden geregeld. Zowel de stagiaire als de wep-er zijn geen ambtenaar in de zin van artikel 1:1 1 CRvB 2 CRvB
17 juli 1990, RSV 1990/345. 23 juni 1992, RSV 1992/351.
C
Met ingang van 1 januari 2015 komen de artikelen 1:2:2 en 1:2:3 te vervallen.
D
Met ingang van 1 januari 2015 worden de artikelen 6:2 en 6:2:3 gewijzigd en komen ze als volgt te luiden:
Artikel 6:2 1. De vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt ten minste 158,4 uur per kalenderjaar. Hiervan is 144 uur per kalenderjaar wettelijk verlof. 2. Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een volledige betrekking - een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum. 3. Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van afwezigheid Artikel 6:2:3:1 1. De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft recht op vakantie naar rato van de tijd dat hij zijn betrekking vervult. 2. Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het eerste lid , niet gedurende het volle kalenderjaar zijn betrekking vervult, wordt de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd behoudens het bepaalde in het derde lid. 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1:1, eerste lid, wordt een vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast: a. gedurende afwezigheid wegens zwangerschap en bevalling; b. gedurende afwezigheid wegens ziekte 4. Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zijn arbeid niet kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren dat hij op die dag zou werken als hij niet ziek zou zijn geweest. 5. Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt een vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de ambtenaar voor elk niet verleend vakantie-uur. E
Met ingang van 1 januari 2015 worden de artikelen 6:2a en 6:2b toegevoegd en komen ze als volgt te luiden:
Vervaltermijn wettelijk verlof Artikel 6:2a
1. Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen , vervalt dit verlof 12 maanden na het einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar tot aan dat tijdstip om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege dienstbelang niet mogelijk is geweest. 2. Een ambtenaar kan een verzoek indienen om zijn wettelijk verlof gedeeltelijk in te zetten voor een langere verlofperiode. Het college kan daarbij de in lid 1 genoemde termijn verlengen. Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof Artikel 6:2b Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, verjaart dit verlof 60 maanden na het einde van dat kalenderjaar. F
Met ingang van 1 januari 2015 worden de toelichtingen op de artikelen 6:2 en 6:2:3 gewijzigd en komen ze als volgt te luiden:
Aan de toelichting op artikel 6:2 lid 1 wordt toegevoegd: Op grond van artikel 7 van de Europese Richtlijn 2003/88/EG ‘betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeid’, hebben werknemers jaarlijks recht op ten minste 4 weken vakantie met behoud van salaris, dat wil zeggen viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week. Dat betekent dat bij een 36-urige werkweek het wettelijk verlof 144 uur bedraagt. Artikel 6:2:3:1 komt als volgt te luiden: Artikel 6:2:3:1 Lid 1 Dit lid geeft in algemene zin aan dat de opbouw wordt verminderd naar rato van afwezigheid. Lid 3 Afwezigheid leidt niet in alle gevallen tot vermindering van vakantie-opbouw. Dat geldt voor afwezigheid wegens bevallings- en zwangerschapsverlof en afwezigheid wegens ziekte. Dat vloeit voort de uit Europese richtlijn 2003/88/EG. De richtlijn beperkt zich tot het wettelijk verlof. In de CAR wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen wettelijk en bovenwettelijk verlof. Lid 4 De ambtenaar kan ook tijdens ziekte vakantieverlof opnemen. De vakantie mag zijn herstel niet belemmeren; bij twijfel kan de bedrijfsarts hierover een advies geven, een en ander zoals veelal zal zijn geregeld in het Protocol als bedoeld in artikel 7:9 lid 4 CAR. De opgenomen vakantie wordt in mindering gebracht van het verlofsaldo. Op grond van artikel 6:1 wordt gedurende de vakantie de bezoldiging doorbetaald zonder de korting die eventueel al geldt gezien de duur van de ziekte. In het geval waarin de ambtenaar in het kader van een medische behandeling of therapie elders moet verblijven wordt geen vakantieverlof afgeschreven. Lid 5 Voor vakantie-uren die niet zijn opgenomen bij ontslag krijgt de ambtenaar een vergoeding. Het uurloon bedraagt 1/156 van het – voor deeltijders naar een volledige dienstbetrekking herrekend – salaris van de ambtenaar per maand (artikel 1:1, eerste lid, sub o van de CAR). Het salaris is het bedrag van de schaal dat op de ambtenaar van toepassing is op het moment dat het ontslag wordt verleend of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag (zie artikel 3:1, tweede lid onder b CAR). G
Met ingang van 1 januari 2015 worden de toelichtingen op de artikelen 6:2a en 6:2b toegevoegd en komen ze als volgt te luiden:
Artikel 6:2a Lid 1
Het wettelijk verlof is primair bedoeld ter recuperatie in het jaar waarin het wordt opgebouwd. Niettemin zullen er situaties zijn waarin het wettelijk verlof in enig jaar niet geheel kan worden opgenomen. Daarom geldt een vervaltermijn van 12 maanden. Als een ambtenaar te ziek is om verlof op te nemen, bijvoorbeeld omdat hij in een ziekenhuis moet verblijven, geldt deze termijn niet. Vanzelfsprekend zal in onderling overleg tussen college en ambtenaar na herstel een plan worden gemaakt hoe om te gaan met het resterende wettelijk verlof. Lid 2 Als een ambtenaar een langere verlofperiode wil opnemen, bijvoorbeeld voor een loopbaanverlof (sabbatical) en daarvoor ook wettelijk verlof wil inzetten, kan hij het college vragen om af te zien van de vervaltermijn. Het college en de ambtenaar maken in onderling overleg hierover afspraken op basis van een onderbouwd schriftelijk verzoek van de ambtenaar. Artikel 6:2b Het totale saldo verlofuren waarover de ambtenaar op 31 december 2014 beschikt, wordt beschouwd als bovenwettelijk verlof. H
Met ingang van 1 januari 2015 wordt artikel 6:4:2 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden:
Artikel 6:4:2 lid 3 1.Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het college aan de ambtenaar met een volledige betrekking buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend: a. om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen - om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, het geheel voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar; - als vakbondsconsulent, voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers; - als arbeidsvoorwaardenadviseur voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 uur voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers met dien verstande dat per vakcentrale per organisatie verlof wordt toegekend aan maximaal een arbeidsvoorwaardenadviseur b. voor het - op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren - als cursist deelnemen aan een cursus welke door of ten behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles te samen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren. I
Met ingang van 1 januari 2015 wordt de toelichting bij artikel 6:4:2 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden:
Vakbondsconsulenten zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging en die binnen de gemeente medewerkers bijstaan in individuele aangelegenheden. Arbeidsvoorwaardenadviseurs zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging en onder andere GO-leden adviseren binnen de eigen of een andere organisatie in de regio, conform artikel 12:2:7 lid 3.
Bijlage 3 B
A
Inwerkingtreding 1 juli 2015
Met ingang van 1 juli 2015 worden de artikelen 2:4 en 2:6 gewijzigd en komen als volgt te luiden:
Duur van de aanstelling Artikel 2:4 1. De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd. 2. Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie tijdelijke aanstellingen, die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste 6 maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt (de tussenpozen inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met ingang van die dag als vaste aanstelling. 3. Vanaf de dag dat meer dan drie tijdelijke aanstellingen elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden, geldt de laatste aanstelling als vaste aanstelling. 4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een ambtenaar en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn. Overgangsrecht Artikel 2:6 Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling. B
Met ingang van 1 juli 2015 worden de toelichtingen bij de artikelen 2:4 en 2:6 gewijzigd en komen ze als volgt te luiden:
Artikel 2:4 In het eerste lid van dit artikel wordt de basis gelegd voor een vaste of tijdelijke aanstelling. De tijdelijke aanstelling kan voor bepaalde of onbepaalde tijd plaatsvinden. In tegenstelling tot de situatie van voor 1 juli 2001 is er geen limitatieve opsomming van aanstellingsgronden meer. Iedere grond mag gebruikt worden. Alleen bij een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd móet een aanstellingsgrond genoemd worden (zie artikel 2:4:1). Het niet langer aanwezig zijn van de aanstellingsgrond is de reden dat uit die aanstelling voor onbepaalde tijd ontslag verleend kan worden (zie ook artikel 8:12). Bij een tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd is het niet nodig om een aanstellingsgrond te noemen. Het verstrijken van de termijn van aanstelling is de reden van beëindiging van die aanstelling (zie artikel 8:12). In dit artikel worden voorts de maximale termijnen voor tijdelijke aanstellingen bepaald, alsmede het maximum aantal tijdelijke aanstellingen dat mag worden gegeven alvorens een tijdelijke aanstelling van rechtswege wordt omgezet in een vaste aanstelling. Hierbij is aangesloten bij de wijzigingen in het BW als gevolg van het van kracht worden van de betreffende bepalingen in de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 (stb.2014,216) Met de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 2:4 per 1 juli 2015, waarin de materiele normen van de Wet Werk en Zekerheid zijn verwerkt, is het oude lid 4 komen te vervallen waarin de ‘aanstelling bij wijze van proef’ was geregeld. De reden daarvan is dat met de wijziging van artikel 2:4 de maximale aanstellingsduur voor (opeenvolgende) aanstellingen voor bepaalde tijd is vastgesteld op 24 maanden. Dit maximum gold tot 1 juli 2015 voor de ‘aanstelling bij wijze van proef’, maar heeft sindsdien zijn betekenis verloren. Onder het huidige artikel 2:4 kunnen nieuwe medewerkers nog steeds ‘op proef’ worden aangesteld.
Een aanstelling voor bepaalde tijd kan de 24 maanden overschrijden voor een eenmalig project waarvoor unieke werkzaamheden moeten worden verricht en waarvoor van de gemeente redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat deze de kennis in huis heeft. Artikel 2:6 Indien op of na 1 juli 2015 een nieuwe aanstelling van kracht wordt met een tussenpoos ten opzichte van de voorgaande aanstelling van 6 maanden of korter, telt de voorgaande aanstelling mee in de keten volgens het nieuwe artikel 2:4. Het oude artikel 2:4 (inclusief de tussenpoos van 3 maanden) blijft van toepassing op aanstellingen die zijn ingegaan voor 1 juli 2015.
Bijlage 3 C Inwerkingtreding 15 juli 2014 Met ingang van 15 juli 2014 wordt artikel 10d:33 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden: Artikel 10d:33 lid 3 Vanaf 15 juli 2014 eindigt de na-wettelijke uitkering op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt heeft. M Met ingang van 15 juli 2014 wordt de toelichting op artikel 10d:33 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden: De wijziging van lid 3 waarbij de beëindiging van de na-wettelijke uitkering wordt gekoppeld aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is in werking getreden op15 juli 2014. De gewijzigde bepaling heeft betrekking op de ambtenaar die op 15 juli 2014 bij de werkgever in dienst is, of de exambtenaar die op die datum — als gevolg van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 CAR – in het genot is van een WW- of na-wettelijke uitkering.
MEMO Datum
:
26 november 2014
Aan
:
Algemeen Bestuur VGGM
Van
:
Dagelijks Bestuur VGGM
Betreft
:
Inventarisatie thema’s werkprogramma 2015
Ter voorbereiding van de agenda voor het komende jaar stelt het Dagelijks Bestuur u voor om te gaan werken met een werkprogramma. De verwachting is dat hierdoor een kwalitatieve verbetering van de bespreking van onderwerpen ter realiseren is. U wordt gevraagd om thema’s aan te dragen in de volle breedte van de deelgebieden waar VGGM werkzaam is: Sociale en fysieke veiligheid, publieke gezondheid, acute zorgverlening en crisisbeheersing. Op basis van uw inbreng wordt in de komende bestuurlijk cyclus een voorstel gedaan over de inhoud van het werkprogramma. Hierbij wordt tevens een voorstel gedaan over de verdeling naar verschillende overleggremia zoals het Portefeuillehoudersoverleg wethouders volksgezondheid, Districtelijk Veiligheidsoverleg, Dagelijks Bestuur, Algemeen Bestuur en mogelijk andere gremia.
Voor de themadag VGGM van april 2015 zijn twee onderwerpen reeds aangedragen: 1. Bespreking met Liander n.a.v. gaslekkages in o.a. Barneveld 2. Sociale Veiligheid (o.a. AHMK, Veiligheidshuizen, Kamerbrief over GGD, OGGZ)
Postbus 5364 6802 EJ Arnhem www.vggm.nl
Advies Financiële Commissie
Aanwezig
Afwezig
Dhr. A. van Hout Voorzitter Dhr. T. van Asseldonk Dhr. H. Vreeswijk
Dhr. J.H. Klein Molekamp
Dhr. P. Joosten Dhr. Y. Schat Mevr. M. Meijer Dhr. E. van Neerrijnen
Dir. Brandweer Dir. Publieke Gezondheid Controller Directiesecretaris
Advies Tijdens de vergadering van 5 november 2014 heeft de Financiële Commissie advies uitgebracht over de kaderbrief 2014 en de taakanalyse in het kader van bezuinigingsscenario’s. Kaderbrief voor begroting 2016 De Financiële Commissie heeft kennis genomen van de kaderbrief voor de begroting 2016 en vraagt in het bijzonder bestuurlijke aandacht voor de onzekerheden in het financieel perspectief voor 2016 en verder. Die onzekerheden maken het opstellen van een deugdelijke begroting voor 2016 niet eenvoudig. -Zo zal de Minister van V&J pas in het voorjaar van 2015 duidelijk maken of en in welke mate de rijksbijdrage voor rampenbestrijding & crisisbeheersing (BDUR) vanaf 2016 wordt gekort. -Ook moet het rijk zich nog uitspreken over de toepassing van de werkkostenregeling op de vergoeding aan vrijwillige brandweermensen. -Tot slot vindt finale bestuurlijke besluitvorming over de doorontwikkeling van de repressieve brandweerorganisatie in de vergadering van het Algemeen Bestuur in juni 2015 plaats en dan kunnen de effecten worden verwerkt in de begroting voor 2016. De Financiële Commissie vindt het gezien bovenstaande onzekerheden niet verstandig in de vergadering van het Algemeen Bestuur in december 2014 een besluit over een bezuinigingstaakstelling te nemen. Dat kan nadat het financieel perspectief helder is, eventueel plaatsvinden in de AB-vergadering van maart 2015 waarin de concept begroting 2016 wordt voorgelegd.
Advies De Financiële Commissie adviseert met klem om niet via generieke maatregelen zoals het niet toekennen van prijscompensatie kortingen op te leggen. Dat is de kaasschaafmethode waarbij inhoudelijke keuzes worden vermeden. Daarnaast is het effect van het niet compenseren van prijsstijgingen lastig eenduidig vast te stellen omdat het niet duidelijk is hoe de prijzen zich de komende vier jaar ontwikkelen en welk effect dat op het kostenniveau van VGGM heeft. De Financiële Commissie heeft een voorkeur voor specifieke taakstellingen waarbij beleidsinhoudelijke consequenties worden meegewogen. De Financiële Commissie adviseert voorzichtig te zijn met het te ver naar beneden bijstellen van de rekenrente want dan is de kans op mutaties in het rentepercentage op korte termijn groter. Stabiliteit in de begroting is voor VGGM én voor gemeenten van grote betekenis. De Financiële Commissie adviseert voor de begroting 2016 uit te gaan van een rekenrente van 2,5%. Taakanalyse in het kader van bezuinigingsscenario’s Het Algemeen Bestuur heeft geen expliciete bezuinigingstaakstelling opgelegd aan VGGM maar wel aan de directie gevraagd bezuinigingsmogelijkheden in kaart te brengen. De Financiële Commissie waardeert de inzet van de directie om aan de hand van de inhoudelijke taakanalyses bezuinigingsscenario’s aan te bieden. De korting op het budget voor ondersteunende functies wordt in de begroting voor 2015 doorgevoerd om de reeds vastgelegde korting op de prijscompensatie 2015 in te vullen. De Financiële Commissie adviseert de voorgestelde kortingen op de budgetten van de brandweer voor 2016 en verder nog even aan te houden in afwachting van meer duidelijkheid over het financieel perspectief voor 2016 en verder. De Financiële Commissie adviseert aan te geven dat de GGD niet buiten schot blijft omdat kortingen op het budget van de GGD via reeds aangezegde vermindering in het maatwerk voor individuele gemeenten tot stand komen. De Financiële Commissie tekent daarbij aan dat maatwerk voor een individuele gemeente in beginsel in een periode van vier jaar moet worden afgebouwd om te voorkomen dat de overige deelnemers in de gemeenschappelijke regeling de nadelige consequenties op moeten vangen. De Financiële Commissie adviseert benchmarkgegevens toe te voegen aan de analyse van de bezuinigingsscenario's om daarmee ook voor bestuurders een extern referentiekader aan te reiken. Hoe kosteneffectief is de regio Gelderland-Midden t.o.v. andere regio's? De Financiële Commissie realiseert zich dat benchmarkgegevens met de nodige nuance moeten worden bekeken omdat achter de cijfers zeer verschillende bedrijfsvoeringsconcepten schuil kunnen gaan. Een cijfer op zich biedt niets meer en niets minder dan een indicatie voor kosteneffectiviteit.
Oplegnotitie Onderwerp: Kaderbrief 2016 Voorgestelde behandelwijze: Ter besluitvorming Ter informatie Vertrouwelijk
Planning bespreking: Financiële Commissie DB VGGM Algemeen Bestuur
d.d.: 05-11-2014 d.d.: 26-11-2014 d.d.: 10-12-2014
Inleiding: Vast onderdeel van de planning- en controlcyclus is de kaderbrief die vooraf gaat aan het opstellen van een ontwerpbegroting.
Context (financieel, inhoudelijk en bestuurlijk): - De financiële ontwikkelingen nopen al een aantal jaren tot terughoudendheid. Voorstellen voor nieuw beleid die leiden tot budgetuitzetting zijn er de afgelopen jaren dan ook niet gedaan. Ook voor 2016 wordt geen geld gevraagd voor beleidsintensiveringen. - Er is sprake van een aantal onzekerheden in het financieel perspectief voor de komende jaren. - Voor 2016 en de jaren wordt een aantal bezuinigingsvoorstellen gedaan.
Bestuurlijk bespreekpunten: 1. VGGM hanteert de door het Algemeen Bestuur vastgestelde systematiek voor loon- en prijscompensatie bestaande uit een voorcalculatie voor 2016 en nacalculatie over 2014. Dat vertaald zich naar een verhoging van de inwonerbijdrage 2016 voor GGD-GHOR taken en het in te brengen budget 2016 voor de brandweer. 2. Door de gemeente Arnhem is bij vaststelling van de begroting 2015 het niet compenseren van de prijsontwikkeling voor een periode van vier jaar in discussie gebracht. In hoeverre wordt deze lijn overgenomen? Voor de verdere uitwerking daarvan is een taakanalyse gemaakt voor bezuinigingsscenario’s (zie apart geagendeerde notitie).
Advies Financiële Commissie: De Financiële Commissie vindt het gezien een aantal forse onzekerheden niet verstandig in de vergadering van het Algemeen Bestuur in december 2014 een besluit over een bezuinigingstaakstelling te nemen. Dat kan nadat het financieel perspectief helder is, eventueel plaatsvinden in de AB-vergadering van maart 2015 waarin de concept begroting 2016 wordt voorgelegd. De Financiële Commissie adviseert met klem om niet via generieke maatregelen zoals het niet toekennen van prijscompensatie kortingen op te leggen. Dat is de kaasschaafmethode waarbij inhoudelijke keuzes worden vermeden. Daarnaast is het effect van het niet compenseren van prijsstijgingen lastig eenduidig vast te stellen omdat het niet duidelijk is hoe de prijzen zich de komende vier jaar ontwikkelen en welk effect dat op het kostenniveau van VGGM heeft. De Financiële Commissie heeft een voorkeur voor specifieke taakstellingen waarbij beleidsinhoudelijke consequenties worden meegewogen. De Financiële Commissie adviseert voorzichtig te zijn met het te ver naar beneden bijstellen van de rekenrente want dan is de kans op mutaties in het rentepercentage op korte termijn groter. Stabiliteit in de begroting is voor VGGM én voor gemeenten van grote betekenis. De Financiële Commissie adviseert voor de begroting 2016 uit te gaan van een rekenrente van 2,5%.
Voorstel: Voorgesteld wordt in te stemmen met vaststelling van de onderliggende kaderbrief 2016 door het Algemeen Bestuur.
MEMO Datum
:
14 november 2014
Aan
:
Dagelijks Bestuur
Van
:
Directie
Betreft
:
Concept Kaderbrief 2016
1
Samenvatting
Ter voorbereiding van de begroting voor het jaar 2016 stelt het Algemeen Bestuur van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (hierna af te korten met VGGM) beleidsinhoudelijke en financiële kaders vast. De financiële ontwikkelingen nopen al een aantal jaren tot terughoudendheid. Voorstellen voor nieuw beleid die leiden tot budgetuitzetting zijn er de afgelopen jaren dan ook niet gedaan. Ook voor 2016 vragen wij geen geld voor beleidsintensiveringen maar wijzen wel op een aantal onzekerheden in het financieel perspectief voor de komende jaren. Voor 2016 en de jaren daarna brengen wij een aantal bezuinigingsvoorstellen in discussie. 2.
Kaders voor de begroting
Voor het opstellen van de begroting 2016 geeft het Algemeen Bestuur van de VGGM een aantal kaders aan. Het stellen van beleidsprioriteiten vraagt om inzicht in de ontwikkelingen op beleidsmatig en financieel terrein die van invloed kunnen zijn op de begroting 2016. De concrete kaders die worden vastgesteld door het Algemeen Bestuur treft u aan in deze kaderbrief. De activiteiten van VGGM worden uit verschillende bronnen gefinancierd en de financiers stellen specifieke eisen aan de taakuitoefening. Dat is de reden dat er in de begroting een indeling is gemaakt naar financieringsstromen. Als uitgangspunt is genomen dat elke financieringsstroom qua inkomsten en uitgaven per saldo jaarlijks binnen de kaders van de financiële afspraken VGGM verloopt. In de begroting wordt per ‘cluster van producten’ aangegeven uit welke activiteiten het uit de regiobijdrage gefinancierde takenpakket bestaat. Per cluster wordt aangegeven: doelstelling, productie, beleidsmatige ontwikkelingen en waar mogelijk is een indicator voor het prestatieniveau opgenomen. Op deze wijze ontstaat een koppeling tussen ‘de inhoud’ en ‘het geld’. 3.
Financieel economische ontwikkelingen
De Miljoenennota 2015 laat in heldere cijfers zien dat we aan de vooravond staan van een omvangrijke decentralisatie van taken van het Rijk en provincies naar gemeenten. Het gemeentefonds wordt anderhalf keer zo groot als nu; er komt bijna € 8 miljard bij voor nieuwe taken op het gebied van werk, zorg en jeugd. De decentralisatieoperatie gaat gepaard met een bezuinigingstaakstelling voor gemeenten. De financiële ruimte om op de beleidsterreinen van VGGM het beleid te intensiveren is er niet. Rijksbijdrage in brede doeluitkering De uitgaven voor brandweer, GHOR, rampenbestrijding en crisisbeheersing van gemeenten zijn de voorgaande jaren, op landelijk niveau gemeten, meer dan trendmatig gestegen. Hiertegenover staat dat de Postbus 5364 6802 EJ Arnhem www.vggm.nl
MEMO rijksbijdrage (BDUR uitkering) in de afgelopen 4 jaar met 6% is gekort (voor Gelderland-Midden een korting van € 300.000). Daarnaast zijn er signalen dat in het verdeelmodel van het gemeentefonds sprake is van scheefgroei in de maatstaven en/of gewichten. Zowel de volume- als de verdeelvraag zijn aanleiding voor de fondsbeheerders om nader onderzoek te doen. In opdracht van de minister van Veiligheid en Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt onderzoek gedaan naar de uitgaven en de kosten voor brandweer, GHOR, rampenbestrijding en crisisbeheersing. Dit onderzoek richt zich op veiligheidsregio’s en gemeenten en betreft de Brede Doeluitkering Rampenbestrijding (BDUR) en het subcluster Brandweer en Rampenbestrijding in het gemeentefonds. Het onderzoek naar beide geldstromen is in één onderzoeksopdracht aanbesteed. De planning is dat het onderzoek zal plaatsvinden vanaf 1 september tot december 2014. Het afronden van de onderzoeksrapporten, het doen van aanbevelingen voor het overgangstraject en advisering zullen plaatsvinden in de periode tot februari 2015. Bij het opmaken van de kaderbrief voor de begroting 2016 bestaat er onzekerheid over de ontwikkeling van de BDUR vanaf 2016 en de hierin opgenomen rijkscompensatie voor de btw-kosten van de brandweer. Budgettair kader voor de brandweer Vanaf 1 januari 2014 is de regionale brandweerorganisatie van start gegaan. In het eerste jaar is veel energie gestoken in het ontwikkelen van regionale concepten voor de bedrijfsvoering (zoals voor opleiden & oefenen en onderhoud van het materieel) en het ‘van onderaf opbouwen’ van de regionale begroting. In 2014 is ook het project 'doorontwikkeling repressieve organisatie' uitgevoerd. In de kern draait dat project om het vaststellen van een kwaliteitsniveau voor de incidentbestrijding in de regio. De finale besluitvorming over het kwaliteitsniveau en de financiële vertaling vindt in juni 2015 plaats. Bij het opmaken van de kaderbrief voor de begroting 2016 staat het budgettair kader voor de brandweer nog niet volledig vast. Duidelijk is in ieder geval wel dat het beperken van de materiele voorzieningen zal leiden tot een verlaging van de bijdrage van de gemeenten die materieel afstoten. Budgettair kader voor de GGD De inwonerbijdrage voor GGD-taken is relatief laag omdat in onze regio is gekozen voor een zo groot mogelijke beleidsvrijheid op lokaal niveau. Naast de inwonerbijdrage worden wettelijke taken en boven wettelijke taken via het invullen van maatwerk per gemeente uitgevoerd. Het budget voor het uitvoeren van de jeugdgezondheidszorg maakt een substantieel deel uit van de financiële middelen van de GGD. In oktober 2014 is de noodzaak van het overdragen van de jeugdgezondheidszorg voor 0-4 jarigen van uitvoerder STMG naar een andere partij in beeld gekomen. VGGM onderzoekt de mogelijkheden om continuïteit van zorg vanaf 1 januari 2015 te garanderen. Bij het opmaken van de kaderbrief voor de begroting 2016 is het financieel effect van het overnemen van de jeugdgezondheidszorg voor 0-4 jarigen van STMG door VGGM nog niet duidelijk. Wij gaan er van uit dat overdracht van exploitatie voor 11 gemeenten in onze regio in 2015 onder gelijke inhoudelijke en financiële voorwaarden plaats zal vinden. Uit de business case moet blijken wat het financieel perspectief voor 2016 en verder is. Budgettair kader voor de ambulancedienst Op 1 januari 2014 is nieuwe systematiek voor de bekostiging en de financiering van de ambulancezorg in werking getreden. Op basis van de indicatoren voor de verdeling van het landelijk ‘macro budget’ is een substantiële budgetuitzetting voor Gelderland-Midden mogelijk, echter de uitkomsten van het overleg met de Postbus 5364 6802 EJ Arnhem www.vggm.nl
MEMO zorgverzekeraars in de eigen regio bepalen de feitelijke toename van het budget. De onderhandelingen worden aan het begin van het uitvoeringsjaar afgerond. Op basis van de tijdelijke Wet ambulancezorg mag VGGM de ambulancezorg verzorgen tot 1 januari 2018. In 2016 wordt de aanbesteding voor een nieuwe concessieperiode opgestart. Loon- en prijsontwikkeling De loonkostenontwikkeling van VGGM voor 2016 vloeit voort uit drie Cao-akkoorden, te weten: arbeidsvoorwaarden voor gemeenten, ambulancezorg en brandweervrijwilligers. De Cao voor de ambulancezorg loopt tot 1 januari 2015. De onderhandelingen zijn bij het opmaken van de kaderbrief nog niet afgerond. De Cao voor gemeenteambtenaren loopt tot 1 januari 2016. De loonontwikkeling is als volgt: -de lonen per 1 oktober 2014 worden verhoogd met 1%; -per 1 april 2015 met € 50, structureel en per maand; -Omdat hiermee geen salarisverhoging wordt geboden voor 2013, is ter compensatie een eenmalige uitkering van € 350 per 1 oktober 2014 afgesproken. Voor mensen met een gemiddeld salaris in de sector (€ 40.000 per jaar) betekent dit een stijging van 2,5% structureel en 0,875% eenmalig. Pensioenkosten In mei 2014 ging de Eerste Kamer akkoord met de met fiscale hervorming pensioenopbouw. De veranderingen bij de pensioenopbouw, waaronder verlaging van het opbouwpercentage, treden op 1 januari 2015 in werking. Als gevolg daarvan is de ABP-pensioenregeling aangepast. De pensioenpremie daalt door de versobering van pensioenopbouw in 2015 met 2,5%. Hiervan wordt 1,3% gebruikt voor verbeteringen van de ABP-regeling en 1,2% voor verbetering van de koopkracht via lagere werknemerspremie en salarisverhoging. Werkkostenregeling Vanaf 1 januari 2015 is VGGM verplicht de werkkostenregeling in te voeren. Het is heel vervelend dat de vergoedingen aan vrijwillige brandweermensen als werkkostenvergoeding worden meegerekend en ten laste komen van de fiscaal vrije ruimte, zijnde 1,2% van de totale fiscale loonsom. Vanuit Brandweer Nederland is protest aangetekend tegen het beleid van Staatssecretaris Eric Wiebes van Financiën. Een proefproces is in voorbereiding. Om, in afwachting van landelijke ontwikkelingen, het financieel risico te beperken zijn wij genoodzaakt te snijden in de fiscaal vriendelijke vergoedingen voor het beroepspersoneel. Dat is een aanpassingen van de arbeidsvoorwaarden en vraagt dus om overleg met de ondernemingsraad en de vakbonden. In het slechtste scenario is de aanvullende belastingaanslag groot € 150.000. Vooralsnog gaan wij uit van € 50.000 tot € 75.000 op jaarbasis. Indexering VGGM hanteert de door het Algemeen Bestuur vastgestelde systematiek voor loon- en prijscompensatie bestaande uit een voorcalculatie voor 2016 en nacalculatie over 2014. In de voorcalculatie voor de begroting 2016 gaan wij uit van de raming van het CPB in de Macro Economische Verkenning 2015. In de MEV (september 2014) wordt voor de collectieve sector rekening gehouden met een loonkostenstijging in 2015 van 1,75% en een prijsstijging in 2015 voor het materieel deel van 1,5%. Cijfers voor 2016 zijn niet beschikbaar omdat in het MEV geen doorkijk wordt gegeven naar de middellange termijn. Postbus 5364 6802 EJ Arnhem www.vggm.nl
MEMO
4.
In deze kaderbrief is in afwachting van een betrouwbare raming van de loonkostenontwikkeling in 2016 uitgegaan van 2% voor de lonen en 1,5% de prijsontwikkeling. De budgetten voor de brandweer worden eveneens met bovenstaande percentages (2% loonkosten + 1,5% materiële kosten) geïndexeerd. Op basis van de gehanteerde verdeling loon versus materiële kosten worden de gemeentelijke bijdragen voor de brandweer herzien. Dat vertaalt zich naar een verhoging van de inwonerbijdrage 2016 voor GGD-GHOR taken en het in te brengen budget 2016 voor de brandweer. Bij het doorrekenen van deze percentages wordt de inwonerbijdrage voor GGD taken verhoogd met € 0,17 voor lonen en € 0,05 voor prijzen. Per saldo dus een verhoging van € 0,22 cent. In de nacalculatie wordt de werkelijk loonkostenontwikkeling in 2014 (het zogenaamde inhaaleffect) vastgesteld op basis van het Centraal Economisch Plan 2015 (CPB maart 2015). In de begroting 2014 is rekening gehouden met een loonkostenstijging van 0,25% en een prijsstijging van 2,25%. Overige ontwikkelingen
Prijscompensatie voor een periode van vier jaar niet toekennen In de begroting 2015 wordt geen prijscompensatie toegekend. Het niet indexeren van materiële uitgaven tikt door in de inwonerbijdrage voor de GGD + GHOR en in het door gemeenten in te brengen budget voor de brandweer. Bij een kostenstijging van 2% is dat € 40.000 voor de GGD en € 400.000 voor de brandweer en facilitaire zaken. Vooralsnog houden wij er rekening mee dat de prijzen minder hard stijgen en wordt op de ondersteunende functies € 200.000 structureel omgebogen (zie voorstel bezuinigingscenario Facza). Door de gemeente Arnhem is bij vaststelling van de begroting 2015 het niet compenseren van de prijsontwikkeling voor een periode van vier jaar in discussie gebracht. Het effect van deze maatregel is lastig eenduidig vast te stellen omdat het niet duidelijk is hoe de prijzen zich de komende vier jaar ontwikkelen en welk effect dat op het kostenniveau van VGGM heeft. De directie biedt bezuinigingsvoorstellen aan om het wegvallen van de prijscompensatie voor een periode van vier jaar structureel op te vangen (zie scenario’s uit de taakanalyse). Specifieke bezuinigingen voor Arnhem Door de gemeente Arnhem zijn in 2013 kortingen op het budget van de brandweer in Arnhem ingeboekt. Deze bezuinigingen worden ingevuld met maatregelen die geen invloed hebben op de regionale brandweerorganisatie. Te weten: wegvallen kapitaal- en exploitatielasten Kazerne Elderveld , verlagen van het FLO-budget omdat levensloopstortingen lager zijn, aanpassen van de roosterfactor van de 24 uurs dienst en lagere dotatie aan de voorziening voor FLO kosten tot 2024. Daarnaast profiteert Arnhem net als alle deelnemende gemeenten van het structureel niet toekennen van de prijscompensatie over 2015 en zal de doorontwikkeling van de repressieve organisatie tot een budgetbijstelling leiden. Rekenrente Bij het inbrengen van activa in het kader van de regionalisering van de brandweer is een rekenrente van 4% vastgesteld en afgesproken dat zodra inzicht zou ontstaan in de feitelijke kapitaalbehoefte van VGGM de rekenrente wordt bijgesteld. Uit een analyse van de kapitaalbehoefte in termen van lang geld (looptijd lening 15 jaar), middellang geld (looptijd lening 8 jaar) en kort geld (looptijd lening korter dan 1 jaar) gebaseerd op de investeringsplanning van VGGM adviseert de BNG (huisbankier van VGGM) een rekenrente van 2% te hanteren. Het ‘gewogen rentepercentage’ was bij VGGM de afgelopen jaren 1,95%. Daarbij tekent de BNG wel aan dat het inschatten van de ontwikkelingen op de kapitaalmarkt niet eenvoudig is gezien geopolitieke en financieel economische ontwikkelingen in 2014. Postbus 5364 6802 EJ Arnhem www.vggm.nl
MEMO Vennootschapsbelasting Met ingang van 1 januari 2016 is sprake van vennootschapsbelastingplicht voor overheidsbedrijven. Publiekrechtelijke rechtspersonen zijn dan belastingplichtig, indien en voor zover zij een onderneming drijven, tenzij er sprake is van een vrijstelling. Een belangrijk deel van de activiteiten van VGGM zal buiten de belastingplicht op grond van de regeling vallen. Sommige activiteiten vallen mogelijk wel onder de belastingplicht. VGGM gaat beoordelen welke activiteiten al dan wel of niet belastingplichtig zijn en welke (financiële) consequenties dit heeft. Aanbesteding forensische geneeskunde De Nationale Politie heeft besloten de volledige forensisch medische zorg Europees aan te besteden. Het betreft zowel de uitvoering van de Medische Arrestantenzorg als ook het Forensisch Medisch Onderzoek. VGGM wil deze zorg graag blijven leveren. Bij het opmaken van de kaderbrief is onduidelijk of VGGM deze taak blijft uitvoeren. Bij beëindigen valt een omzet weg van € 250.000 op jaarbasis. CJG front- en backoffice De meeste gemeenten hebben inmiddels helder hoe ze het CJG in de toekomst willen vormgeven en al dan niet laten opgaan in een sociaal wijkteam of jeugdteam. VGGM probeert de werkgelegenheid van de CJG coördinatoren te behouden door waar mogelijk medewerkers over te laten gaan dan wel te detacheren bij gemeenten. Voor 11 gemeenten wordt tot het einde van 2014 een backoffice CJG ingevuld. Als de financiering wegvalt, beëindigen de werkzaamheden en de arbeidsplaatsen. Ook hier probeert VGGM medewerkers te herplaatsen. De mogelijke WW-verplichting is voor een deel voorzien in de jaarrekening over 2013. In de jaarrekening over 2014 komt dit onderwerp terug.
5.
Recapitulatie inwonerbijdrage 2014 –2015 - 2016
Bijdrage 2014 GGD + GHOR*
11,64
Autonome ontwikkelingen: l/p- compensatie 2015 (alleen voor loonkostenstijging)
0,08
l/p- compensatie inhaaleffect 2013 (o.b.v. CEP maart 2014) Budget extra contactmoment JGZ (vanaf 2015 in inwonerbijdrage, gedekt uit specifieke rijksmiddelen)
-0,01
Bijdrage 2015
12,36
0,65
Autonome ontwikkelingen: 0,22
l/p- compensatie 2016
pm
l/p- compensatie inhaaleffect 2014 (o.b.v CEP maart 2015) Bijdrage 2016
12,58 Bevolkingszorg
Verevening op nacalculatiebasis (afhankelijk van de feitelijke inzet door de gemeente) Piket
0,08
Concentratie AOV-capaciteit (voor 0,5 fte inzet vanuit de projectgroep) Postbus 5364 6802 EJ Arnhem www.vggm.nl
0,05
MEMO *= De voormalige inwonerbijdrage voor de regionale brandweer is per 1 januari 2014 opgenomen in het in te brengen budget voor de brandweer. Dat geldt ook voor het budget ter grootte van € 0,05 waarvoor bij VGGM een medewerker is aangesteld die belast is met taken op het gebied van bevolkingszorg.
6.
Recapitulatie Bijdrage brandweertaken 2014-2016 Bijdrage 2014
Arnhem Barneveld Doesburg Duiven Ede Lingewaard Nijkerk Overbetuwe Renkum Rheden Rozendaal Rijnwaarden Scherpenzeel Wageningen Westervoort Zevenaar
€ 11.341.014 € 3.293.239 € 662.005 € 820.783 € 6.072.089 € 1.799.478 € 2.595.330 € 2.010.302 € 1.859.218 € 2.637.068 € 75.847 € 626.374 € 462.982 € 1.542.717 € 649.284 € 1.564.342 € 38.014.087
Bijdrage
2% 1,5% 2015 looncomp prijscomp
€ 11.101.447 € 3.414.784 € 693.422 € 832.606 € 6.113.439 € 1.847.119 € 2.635.516 € 2.049.368 € 1.903.383 € 2.697.145 € 76.355 € 650.259 € 480.114 € 1.557.817 € 776.691 € 1.569.475 € 38.400.956
€ 150.481 € 46.288 € 9.399 € 11.286 € 82.868 € 25.038 € 35.725 € 27.779 € 25.801 € 36.560 € 1.035 € 8.814 € 6.508 € 21.116 € 10.528 € 21.274 € 520.501
€ 41.105 € 12.644 € 2.568 € 3.083 € 22.636 € 6.839 € 9.758 € 7.588 € 7.048 € 9.987 € 283 € 2.408 € 1.778 € 5.768 € 2.876 € 5.811 € 142.179
Bijdrage 2016(*) € 11.093.033 € 3.473.716 € 705.388 € 846.975 € 6.218.943 € 1.878.997 € 2.680.999 € 2.084.736 € 1.936.231 € 2.743.691 € 77.673 € 661.481 € 488.400 € 1.584.701 € 790.095 € 1.596.561 € 39.063.636
(*) In de bijdrage 2016 is nog geen rekening gehouden met de effecten van de aanpassing van de rekenrente, verrekening van werkelijke activamutaties 2014 en 2015, de effecten van de implementatie van het DRO project en mogelijke kortingen uit de taakanalyse.
Postbus 5364 6802 EJ Arnhem www.vggm.nl
Oplegnotitie Onderwerp: Bezuinigingsscenario’s Voorgestelde behandelwijze: Ter besluitvorming Ter informatie Vertrouwelijk
Planning bespreking: Financiële Commissie DB VGGM Algemeen Bestuur
d.d.: 05-11-2014 d.d.: 26-11-2014 d.d.: 10-12-2014
Inleiding: Het algemeen bestuur heeft de directie gevraagd inhoudelijke scenario’s uit te werken voor eventuele verdere bezuinigingsmaatregelen vanaf 2016. Deze scenario’s worden meegenomen bij de bespreking van de kaderbrief voor de begroting van 2016.
Context (financieel, inhoudelijk en bestuurlijk): - Gemeenten staan voor grote stelselwijzigingen die gepaard gaan met grote financiële veranderingen. Daarnaast heeft de slechte economische situatie van de afgelopen jaren geleid tot bezuinigingen, zo ook bij VGGM. Om te komen tot een eventuele extra bezuiniging is een inhoudelijke taakanalyse nodig. Een taakstelling kan niet meer via generieke efficiencymaatregelen worden ingevuld. - Deze taakanalyse staat los van het project Doorontwikkeling Repressieve Organisatie.
Advies Financiële Commissie: De Financiële Commissie adviseert de voorgestelde kortingen op de budgetten van de brandweer voor 2016 en verder nog even aan te houden in afwachting van meer duidelijkheid over het financieel perspectief voor 2016 en verder. De Financiële Commissie adviseert aan te geven dat de GGD niet buiten schot blijft omdat kortingen op het budget van de GGD via reeds aangezegde vermindering in het maatwerk voor individuele gemeenten tot stand komen. De Financiële Commissie tekent daarbij aan dat maatwerk voor een individuele gemeente in beginsel in een periode van vier jaar moet worden afgebouwd om te voorkomen dat de overige deelnemers in de gemeenschappelijke regeling de nadelige consequenties op moeten vangen. De Financiële Commissie adviseert benchmarkgegevens toe te voegen aan de analyse van de bezuinigingsscenario's om daarmee ook voor bestuurders een extern referentiekader aan te reiken. Hoe kosteneffectief is de regio Gelderland-Midden t.o.v. andere regio's? De Financiële Commissie realiseert zich dat benchmarkgegevens met de nodige nuance moeten worden bekeken omdat achter de cijfers zeer verschillende bedrijfsvoeringsconcepten schuil kunnen gaan. Een cijfer op zich biedt niets meer en niets minder dan een indicatie voor kosteneffectiviteit.
Voorstel: 1. Voorgesteld wordt, in lijn met het advies van de Financiële Commissie, eventuele bezuinigingen aan te houden in afwachting van meer duidelijkheid over het financieel perspectief voor 2016 en verder.
INHOUDELIJKE TAAKANALYSE In het perspectief van begroting 2016 t/m 2018
Versie: voor Dagelijks Bestuur 26 november 2014
1
DE OPDRACHT In juni 2014 heeft het algemeen bestuur de begroting 2015 vastgesteld. In deze begroting is de prijscompensatie voor het jaar 2015 niet ingevuld. Het algemeen bestuur heeft de directie gevraagd inhoudelijke scenario’s uit te werken voor eventuele verdere bezuinigingsmaatregelen vanaf 2016. DE WEGING VAN DE VOORSTELLEN Voor de weging van de voorstellen is het in de eerste plaats van belang de voorgestelde ombuigingen af te zetten tegen de financieringsstromen binnen VGGM. Daarnaast plaatsen wij de voorstellen in het historisch perspectief van de in afgelopen jaren ingevulde bezuinigingen. In de derde plaats vragen wij aandacht voor de gegevens van Gelderland-Midden afgezet tegenover andere veiligheidsregio’s, GGD-en en de ambulancesector. Dit biedt een extern referentiekader.
Financ ieringstromen VGGM (in mln € begroting 2 0 1 5 ) Veiligheidsregio Bijdrage deelnemende gemeenten brandweer Bijdrage van het rijk (BDUR) Inwonerbijdrage GHOR Overige inkomsten (o.a. brandmeldinstallaties) totaal
38 6,6 0,6 1,3 4 6 ,5
GGD Inwonerbijdrage Maatwerk Bijdrage van het rijk Overige inkomsten totaal
7,3 3,8 0,08 2,9 1 4 ,0 8
totaal
18 0,1 0,1 1 8 ,2
Ambulanc edienst Bijdrage zorgverzekeraars Inwonerbijdrage meldkamer Bijdrage van het rijk
DE OMBUIGINGEN IN DE PERODE 2011 - 2014 - 6% korting op de rijksbijdrage BDUR; - 8% korting op de inwonerbijdrage van gemeenten; - 1,5% efficiencykorting op het budget van de ambulancedienst; - maximering flo-vergoeding tot 95 % bij de ambulancedienst; - efficiencyslag regionalisering brandweer van € 1 euro per inwoner; - specifieke ombuigingen op de brandweerbudgetten van de gemeentelijke korpsen.
2
HET OVERZICHT VAN VOORGESTELDE MAATREGELEN De concrete voorstellen hebben betrekking op de sector Facilitaire Zaken (de ondersteunende functies) en de brandweer. Dat betekent niet dat de GGD en de Ambulancedienst buiten schot blijven. De GGD wordt naar verwachting de komende tijd geconfronteerd met kortingen op het voor de individuele gemeenten uit te voeren maatwerk (reeds aangekondigd: heroverweging backoffice CJG & frontoffice CJG en afbakening takenpakket JGZ). Daarnaast is het voor de GGD in toenemende mate lastig de bestrijding van infectieziekten binnen het budgettair kader uit te voeren. Alleen met samenwerking op bovenregionaal en landsdeelniveau lukt het om de kwaliteit van de uitvoering van de wettelijk taken te waarborgen.
Facza
MAATREGELEN Slimmer inkopen en formatie terug brengen
BRW: Stafbureau
Terugbrengen van formatie beleidsmedewerkers: 1 fte
BRW: RB
Stoppen met toezicht BVG cat. D en E. 2.145 uren Stoppen met advisering A-evenementen. 1.000 uren Terugbrengen formatie vakbekwaamheid : 2 fte’s
BRW: OV BRW: OV BRW: IB GGD: JGZ GGD: MZ
GGD: OGGZ
Harmoniseren oefenrooster in combinatie met verlichten administratieve registratie Roosters 24 uurs beroepsbrandweer bezetting Arnhem Innovatie JGZ: flexibilisering van het aantal contactmomenten Bij forensische geneeskunde afwachten wat de uitkomsten zijn van de landelijke aanbesteding van arrestantenzorg door de Nationale politie Bij infectieziekte algemeen is te weinig capaciteit beschikbaar. Bij milieu & gezondheid is de formatie onder de landelijk vastgestelde norm en wordt uit een derde geldstroom inzet gefinancierd. Bij reizigersvaccinaties wordt een ‘markttaak’ uitgevoerd waarbij het uitgangspunt is dat deze taak kostendekkend wordt uitgevoerd. Bij SOA-Sence is de wijziging van financieringsmethodiek vanuit het RIVM onzeker Bij TBC bestrijding wordt de druk van toenemend werk opgevangen door interregionale samenwerking en de mogelijkheid specifieke kosten te declareren. Vangnettaak + Wet verplichte GGZ
EFFECT OP BUDGETTAIR KADER Besparing € 200.000 structureel vanaf 2015 (invulling wegvallen prijscompensatie 2015) Besparing € 90.000 structureel vanaf 2017 Besparing € 170.000 structureel vanaf 2016
Besparing € 120.000 structureel vanaf 2016 Besparing € 100.000 structureel vanaf 2017 Besparing specifiek voor Arnhem: € 100.000 structureel vanaf 2016 PM Geen, structurele dekking van kosten garanderen Eventueel capaciteit toevoegen uit verhoging of herschikking inwonerbijdrage Derde geldstroom blijven aanboren
Geen, structurele dekking van kosten garanderen Geen Geen, structurele dekking van kosten garanderen Eventueel capaciteit toevoegen uit inwonerbijdrage of via maatwerkafspraken of herschikking BDUR
3
BENCHMARK Kanttekening vooraf Een benchmark geeft een referentiekader voor het vergelijken van de prestaties van organisaties in dezelfde bedrijfstak. Het is een manier om van elkaar te leren door ‘best practices’ te destilleren. Dat kan als ‘het verhaal achter de cijfers’ in beeld komt en daarmee inzicht ontstaat in mogelijkheden om beter te presteren. In het oosten van het land zijn de controllers van de regio’s gestart met het onderling vergelijken van prestaties. Zij kijken hierbij nadrukkelijk niet alleen naar kwantitatieve gegevens en de financiële vertaling daarvan maar richten zich vooral op de inrichting van operationele werkprocessen en de kwaliteit van de prestaties. Het onderling vergelijken van de gegevens van de regio’s is niet eenvoudig omdat de definitie van de gegevens en de wijze van registreren niet uniform zijn. Het gevaar van ‘appels met peren vergelijken’ ligt op de loer. De in deze memo gepresenteerde cijfers vragen dan ook om een genuanceerde beschouwing.
Gegevens brandweer Op basis van begroting 2014 ontstaat het navolgende beeld:
INGEBRACHT BUDGET 2014 PER INWONER Arnhem
€75,68
Nijkerk
€74,50
Barneveld
€71,98
Rheden
€63,09
Renkum
€61,72
Doesburg
€60,64
Rijnwaarden
€59,65
Gemiddeld
€59,54
Ede
€55,21
Scherpenzeel
€54,52
Zevenaar
€50,74
Rozendaal
€49,08
Overbetuwe
€45,77
Westervoort
€42,72
Wageningen
€41,25
Lingewaard
€40,86
Duiven
€33,44 €-
€10,00
€20,00
€30,00
€40,00
€50,00
€60,00
€70,00
€80,00
Bron: VGGM begroting 2014
Gemiddeld in Gelderland Midden € 59,54
Landelijk gemiddeld € 67 (CBS, prijspeil 2012)
4
Uitgaven Veiligheidsregio 2012 Amsterdam-Amstelland Gooi- en Vechtstreek Zuid-Holland-Zuid Kennemerland Zaanstreek-Waterland Haaglanden Zeeland Rotterdam-Rijnmond Utrecht Ijsselland Gelderland-Zuid Twente Nederland Hollands Midden Noord-Holland-Noord Groningen Limburg-Zuid Gelderland-Midden Drenthe Limburg-Noord Midden- en West-Brabant Noord- en Oost-Gelderland Flevoland Brabant-Zuidoost Fryslân Brabant-Noord
€91,00 €82,60 €81,10 €80,70 €79,00 €78,80 €76,40 €76,10 €68,90 €68,90 €68,10 €67,70 €67,30 €66,50 €66,40 €65,10 €61,70 €61,60 €61,00 €60,20 €58,50 €58,40 €55,00 €54,40 €46,90 €46,80 €-
€10,00 €20,00 €30,00 €40,00 €50,00 €60,00 €70,00 €80,00 €90,00 €100,00
Bron: CBS Brandweerstatistiek 2012 Gelderland Midden € 62 (het CBS neemt niet alleen de gemeentelijke budgetten voor de brandweer mee maar ook de bijdrage van het rijk aan de veiligheidsregio)
5
Een vergelijking van een aantal 100.000 + gemeenten
Brandweerkosten 100.000 + gemeenten in 2011 Dordrecht
€106 €94
Zaanstad Haarlemmermeer
€93
Haarlem
€85
Nijmegen
€81 €79
Enschede Gemiddeld
€77
Zoetermeer
€77
Amersfoort
€75
Arnhem
€74
Apeldoorn
€70
Tilburg
€63
's-Hertogenbosch
€57 €-
€20
€40
€60
€80
€100
€120
Bron: raadsinformatiebrief gemeente Dordrecht (augustus 2012)
Gegevens GGD Figuur **: Inwonerbijdrage GGD-en van het jaar 2013 (exclusief JGZ 0-4).
● = VGGM ● = andere GGD
€18,97 €17,1 €14,78
€18,09
€15,20
€13,41
€10,53
Bron: Benchmark GGD kennisnet
GGD-Nederland corrigeert de cijfers naar een uniforme definitie. Vandaar dat het Gelderland-Midden cijfer € 10,53 afwijkt van het cijfer in de begroting 2013 van VGGM.
6
Inwonerbijdrage diverse GGD-en van de jaren 2012, 2013 en 2014.
jaar 2012 2013 2014
GGD Noord en Oost Gelderland € 13,59 € 13,38 € 13,61
GGD regio Utrecht € 12,30 € 11,44 € 11,55
GGD Kennemerland € 16,22 € 15,61
jaar 2012 2013 2014
GGD Brabant Zuid Oost € 14,63 € 14,78 € 15,03
GGD Limburg Zuid € 17,46 € 15,20 € 15,86
GGD Gelderland Midden € 11,01 € 11,52 € 11,64
Bron: jaarrekeningen voor de jaren 2012 en 2013 en begroting voor 2014.
Benchmark: gegevens Ambulancedienst “In de rijksbegroting 2012 was voor de ambulancesector €438,5 miljoen opgenomen. Eind 2012 had Nederland 16.778.025 inwoners. De ambulancezorg kostte in 2012 dus €26,14 per inwoner”. Macrobudget (x mln)
2010
2011
2012
2013
2014
Ambulancediensten
436
426
436
437
452
Meldkamers Totaal
45
46
48
48
48
481
472
484
485
500
2010
2011
2012
2013
2014
14,0
13,5
14,0
14,5
15,4
Bron: Rekenstaten NZa Gelderland-Midden (x mln) Ambulancedienst Meldkamer
1,5
1,6
1,6
1,7
1,4
Totaal
15,5
15,1
15,6
16,2
16,8
Aandeel Gelderland-Midden in macrobudget
3,2%
3,2%
3,2%
3,3%
3,4%
23,75 €
22,98 €
23,63 €
24,47 €
kosten per inwoner Gelderland-Midden
€
25,25
7
BIJLAGE: ANALYSE PER TAAKVELD FORMAT taakanalyse: Facza => slim inkopen Taakveld Toelichting: Taak Het facilitair bedrijf van VGGM (Facza) is verantwoordelijk voor het inkoopbeleid en begeleidt inkoopprocessen. De specifieke inkoop van brandweermaterieel en brandweermateriaal wordt ook vanuit de brandweer begeleidt. Het niet toekennen van een compensatie voor de prijsstijgingen in 2015 noopt tot zeer scherp inkopen. Ontwikkelingen Steeds meer worden inkoopprocessen op landelijk niveau vorm gegeven. De aanbestedingen vinden vanuit samenwerkende veiligheidsregio’s, GGD-en en ambulancediensten plaats. Dat moet tot kostenbesparing leiden maar de eisen die in landelijke bestekken aan leveranciers worden gesteld worden opgeschroefd. Autonome kostenstijgingen omdat er mede door wettelijke bepalingen steeds meer eisen worden gesteld aan de kwaliteit van ondersteunende middelen (o.a. : materieel , software en medische hulpmiddelen). Onontkoombaar? Ja / nee Nee. (wettelijke taak en/of contractuele verplichting) Beleidsinhoudelijke consequenties van beëindigen of aanpassen taak?
Geen. De ondersteunende faciliterende functie is bij VGGM is relatief beperkt ingericht. Uitbreiding was voorzien na de regionalisering van de brandweer. Op deze geplande uitbreiding vindt nu correctie plaats.
Effecten van beëindigen of aanpassen taak op de (zorg)keten? Mogelijke reactie van ketenpartners?
Geen.
Stop te zetten/ Aan te passen op termijn van:
Slim inkopen zal naar verwachting niet direct veel geld opleveren. De brandweerkorpsen in Gelderland-Midden kopen al een aantal jaren samen in. Gemeenten hebben de mogelijkheden van scherp inkopen ieder voor zich ook benut en dan blijft er voor de gemeenschappelijke regeling niet zo veel over: het laag hangend fruit is al geplukt. Om kostendruk naar uitvoerende afdelingen te beperken zal Facza kostenbesparingen doorvoeren in de navolgende richting: -schrappen 1 fte organisatieadviseur schaal 11 voor administratief medewerker P&O schaal 6; -schrappen 1 fte communicatieadviseur schaal 11 voor medewerker communicatie schaal 8;
-direct -6 maanden -1 jaar -2 jaar -later dan 2 jaar
8
-schrappen 1 fte controller schaal 11; -schrappen 0,4 fte financieel administratief medewerker schaal 6 EFFECT OP BUDGETTAIR KADER
Personele kosten
2015 200.000 structureel
2016
2017
2018
Materiele kosten Rente- en Afschrijvingslasten Effect op inkomsten Dekking organisatiekosten / overhead
9
FORMAT taakanalyse Staf Brandweer Taakveld Beleidsondersteuning staf brandweer Taak Het ondersteunen van de afdelingshoofden in het relatiebeheer met gemeenten en diverse proces- en projectmatige werkzaamheden. Ontwikkelingen Het betreft een intern proces waarop geen externe ontwikkeling van toepassing is. Ontwikkeling die we zien is dat gaandeweg de behoefte aan beleidsondersteuning zal afnemen omdat het werk meer raakt ingesleten en omdat het grote project DRO in 2015 wordt afgerond. Onontkoombaar? nee Niet van toepassing. (wettelijke taak en/of contractuele verplichting)
Beleidsinhoudelijke consequenties van beëindigen of aanpassen taak?
-
Minder capaciteit beschikbaar vanuit de staf brandweer voor de ondersteuning van gemeenten. Minder capaciteit beschikbaar vanuit de staf brandweer voor de ondersteuning en begeleiding van projecten en processen.
Effecten van beëindigen of aanpassen taak op de (zorg)keten? Mogelijke reactie van ketenpartners?
Gemeenten krijgen te maken met minder beleidsmedewerkers in de afstemming rondom de burgemeester. Het is aan ons te organiseren dat zij daarin nog zo goed mogelijk gefaciliteerd worden.
Stop te zetten/ Aan te passen op termijn van:
Vanaf 2017 (natuurlijk verloop).
-direct -6 maanden -1 jaar -2 jaar -later dan 2 jaar
Personele kosten Materiele kosten Rente- en Afschrijvingslasten Effect op inkomsten Dekking organisatiekosten / overhead
EFFECT OP BUDGETTAIR KADER 2015 2016 2017 90.000
2018
10
FORMAT taakanalyse BRW Risicobeheersing: Stoppen met toezicht BVG cat. D en E. Taakveld Toelichting: Taak Toezicht vergunningen en meldingen brandveilig gebruik categorie D en E. Mogelijke koppeling met Advisering Meldingen Brandveilig gebruik Ontwikkelingen De mogelijkheid bestaat dat er naast de private bouwplantoets er ook een systeem komt waarbij het toezicht ook privaat geborgd gaat worden. Is in een heel pril stadium. Indien uitvoering wordt gegeven aan privaat toezicht zal nog 20% van het toezicht als overheidsstaak aangemerkt worden Onontkoombaar? Ja / nee Woningwet draagt gemeenten op toe te zien op de naleving (contractuele van de voorschriften uit het Bouwbesluit. In de DVO is verplichting) aangegeven dat VGGM toezicht houdt voor A.B.C.D en E categorie bedrijven en instellingen.
Beleidsinhoudelijke consequenties van beëindigen of aanpassen taak?
Het niet controleren heeft tot gevolg dat gebouwen met een beperkt risico (D) en laag risico (E) niet meer door VGGM gecontroleerd worden.
Effecten van beëindigen of aanpassen taak op de (zorg)keten? Mogelijke reactie van ketenpartners?
Gemeente zal mogelijk zelf toezicht moeten houden. Gebruiker zal zelf voor borging veiligheid moeten zorgen, hetgeen binnen een participatie maatschappij past. Voorlichting zal binnen BVL toe nemen. Kans op slachtoffers is wat groter en branden kunnen groter/onbeheersbaar worden. Dat zou tot gevolg kunnen hebben dat het risico voorbrandweerpersoneel groter wordt. Om deze effecten te verkleinen kan door middel van BrandVeilig Leven actief voorlichting worden gegeven aan deze objecteigenaren. Indien de bezuiniging zal leiden tot het beperken in personeel zal dit, overdag, direct gevolg hebben op de beschikbaar zijn van repressief personeel voor IB. Totale beperking zal bij stopzetten van toezicht van categorie D+E Bij stoppen categorie D 1370 uur Direct realiseerbaar Bij stoppen categorie E 775 uur Direct realiseerbaar EFFECT OP BUDGETTAIR KADER 2015 2016 2017 2018 2.145 uren
Stop te zetten/ Aan te passen op termijn van:
-direct
Personele kosten Materiele kosten Rente- en Afschrijvingslasten Effect op inkomsten Dekking organisatiekosten / overhead Advies RB
Bezuiniging D en E uitvoeren 11
FORMAT taakanalyse BRW Risicobeheersing: stoppen advisering A evenementen Taakveld Toelichting: Taak Advisering Evenementen Ontwikkelingen Mogelijk dat er in de naaste toekomst een AMVB overige terreinen van kracht wordt. Nu nog in behandeling bij BZK, hetgeen zal leiden tot een meldingsplicht en alleen beperkt toezicht nodig maakt. Onontkoombaar? Ja Wet veiligheidsregio art.3 lid 2 de gemeente stelt een BBV op. (wettelijke taak) Advisering A,B,C-evenementen hiermee geborgd. Door uitsplitsing advisering zgn. A-evenementen door gemeente of omgevingsdienst zelf laten adviseren.
Beleidsinhoudelijke consequenties van beëindigen of aanpassen taak?
Effecten van beëindigen of aanpassen taak op de (zorg)keten? Mogelijke reactie van ketenpartners?
Stop te zetten/ Aan te passen op termijn van:
-direct
Personele kosten Materiele kosten Rente- en Afschrijvingslasten Effect op inkomsten Dekking organisatiekosten / overhead Advies RB
Advisering over A-evenementen kan voor een belangrijk deel via gestandaardiseerde protocollen. Inhoudelijk zal het stellen van voorwaarden van een Aevenement dan oojk beperkt worden tot het bijhouden van gestandaardiseerde eisen. Gemeente zal effectieve gestandaardiseerde manier van werken als voordeel kunnen zien. IB Brandweer zal weinig invloed merken van wijziging werkwijze. Ambulance en Politie kunnen hinder ondervinden van besparing, indien de aanvragen niet meer opgenomen worden in de evenementen kalender. Door
[email protected] te laten voort bestaan zullen ambulance en politie op tijd bekend kunnen zijn met afsluitingen en bijkomende aandachtspunten. (bijv. kleine betoging radicale groep). Indien de bezuiniging zal leiden tot het beperken in personeel zal dit, overdag, direct gevolg hebben op de beschikbaar van repressief personeel voor IB. Totale beperking zal bij standaard advisering A-evenementen 1000 uur Direct realiseerbaar EFFECT OP BUDGETTAIR KADER 2015 2016 2017 2018 1.000 uren
Uitvoerbare bezuiniging
12
FORMAT taakanalyse BRW Operationele Voorbereiding Taakveld Toelichting: Voorbereiden oefeningen Taak Ontwikkelingen Om de vrijwilligers te ondersteunen in het oefenen en het programma voldoende inhoud te geven worden een deel van de oefenavonden geheel verzorgd door Vakbekwaamheid. Door deze begeleiding met te beperken kan 10% op de fte medewerkers VB worden bezuinigd. Onontkoombaar? Ja Om de brandweer voor te bereiden op hun wettelijke taak is (wettelijke taak) het oefenen verplicht en genormeerd in de vastgestelde landelijke “leidraad oefenen”.
Beleidsinhoudelijke consequenties van beëindigen of aanpassen taak?
Effecten van beëindigen of aanpassen taak op de (zorg)keten? Mogelijke reactie van ketenpartners?
Vrijwilligers moeten meer zelf gaan doen aan de voorbereiding van oefenavonden.
Stop te zetten/ Aan te passen op termijn van:
Formatie terugbrengen met 2 fte schaal 8 = ca. € 120.000
2016
EFFECT OP BUDGETTAIR KADER 2015 Personele kosten Materiele kosten Rente- en Afschrijvingslasten Effect op inkomsten Dekking organisatiekosten / overhead Advies OV
2016 120.000
2017
2018
13
FORMAT taakanalyse BRW Operationele voorbereiding Taakveld Toelichting: Harmonisatie oefenen Taak Ontwikkelingen Door het oefenprogramma in de gehele regio te beperken tot de leidraad, kan het huidige aantal van 42 oefenavonden per vrijwilligers worden teruggebracht naar 38. Daarnaast alle oefenavonden normeren op een avond van 2 uur. Onontkoombaar? Ja Om de brandweer voor te bereiden op hun wettelijke taak is (wettelijke taak) het oefenen verplicht en genormeerd in de bestuurlijk vastgestelde landelijke “leidraad oefenen”. De verplichting komt voort uit de Arbo-wet.
Beleidsinhoudelijke consequenties van beëindigen of aanpassen taak?
Minder oefenvergoeding en contactmomenten voor de vrijwilligers.
Effecten van beëindigen of aanpassen taak op de (zorg)keten? Mogelijke reactie van ketenpartners?
Minder tijd beschikbaar voor vrije oefenmomenten met partijen als Rode Kruis of lokale BHV organisaties.
Stop te zetten/ Aan te passen op termijn van:
900 vrijwilligers * 4 avonden * 2 uur * € 15,00 Totaal: ca. € 100.000
2016
Personele kosten Materiele kosten Rente- en Afschrijvingslasten Effect op inkomsten Dekking organisatiekosten / overhead Advies OV
EFFECT OP BUDGETTAIR KADER 2015 2016 2017 100.000
2018
14
FORMAT taakanalyse BRW Incidentbestrijding Roosters 24 uurs bezetting Arnhem Taakveld Toelichting: Taak Incidentbestrijding: planning/roosters m.b.t. 24 uurs bezetting Arnhem en het leveren van de afgesproken brandweerzorg Ontwikkelingen Verzoek Gemeente Arnhem tot structurele bezuinigingen op de brandweerzorg Onontkoombaar? nee De basisbrandweerzorg staat wettelijk vastgesteld, het aspect (wettelijke taak van dit voorstel is een onderdeel van de bedrijfsvoering en is en/of contractuele als zodanig geen wettelijke taak. verplichting) Beleidsinhoudelijke consequenties van beëindigen of aanpassen taak?
Het bestuur krijgt de keuze voorgelegd om wel/niet te kiezen de voorgestelde maatregelen door te voeren. Het gaat hierbij om een efficiency slag waarbij de afgesproken brandweerzorg gegarandeerd blijft. Maatregelen hebben betrekking op het aanpassen van de bestaande roostersystematiek zodat er zo min mogelijk uren in wacht- en slaaptijden worden gepland en meer inverdieneffecten kunnen worden bereikt.
Effecten van beëindigen of aanpassen taak op de (zorg)keten? Mogelijke reactie van ketenpartners?
Voorgestelde maatregelen zijn: 1. Overgaan van een vastgesteld jaarrooster naar een korte planperiode overeenkomstig de RAV. Dit levert een besparing op de toelage voor verschoven diensten. Immers, verschoven diensten moeten tegen 125% worden uitbetaald. 2. Verschuiven van operationele bezetting van wachten slaapuren naar werkuren. Indien deze maatregelen worden doorgevoerd is de verwachting dat bij een besparing van gemiddeld 1 persoon boven de minimale operationele sterkte in de avond- en nachturen gedurende 1 jaar een efficiency effect wordt bereikt van ongeveer 3000 uur. Dit is ongeveer 2 fte. De uren die deze maatregelen opleveren kunnen in de beheersmatige organisatie weer worden ingezet waarmee de gevraagde financiële bezuinigingen worden inverdiend. Dit moet nog nader worden uitgewerkt. Te denken valt daarbij aan (regionale) werkzaamheden m.b.t. beheer & logistiek, de ademluchtwerkplaats en vakbekwaamheid.
Stop te zetten/ Aan te passen op termijn van:
-direct -6 maanden -1 jaar -2 jaar -later dan 2 jaar
6 maanden tot 1 jaar rekening houdende met het bestaande jaarrooster en (nieuwe) planproces.
15
Personele kosten Materiele kosten Rente- en Afschrijvingslasten Effect op inkomsten Dekking organisatiekosten / overhead
EFFECT OP BUDGETTAIR KADER 2015 2016 2017 100.000
2018
16
Taakanalyse: JGZ => risico gestuurde JGZ middels flexibilisering van contactmomenten Taakveld Toelichting: Taak Flexibilisering contactmomenten JGZ leidt tot: -betere positie JGZ als preventieve voorziening, en basisinfrastructuur die aansluit op transitie en transformatie Jeugdzorg. -adequate , flexibele zorg op maat voor Jeugd 0-19 jaar. -grotere cliëntgerichtheid. -efficiëntere inzet artsen en verpleegkundigen in standaardcontactmomenten ten behoeve kinderen met een grotere zorgbehoefte. Ontwikkelingen Evaluatie Basistakenpakket, resulterende in aanpassing besluit JGZ, en ontwikkelingen in het sociale domein, met name decentralisatie Jeugdzorg, vragen om een heroriëntering op de huidige uitvoering van de JGZ contactmomenten. Onontkoombaar? Ja / nee Wettelijke taak, geborgd in WPG. (wettelijke taak en/of contractuele verplichting) Beleidsinhoudelijke consequenties van beëindigen of aanpassen taak?
Effecten van beëindigen of aanpassen taak op de (zorg)keten? Mogelijke reactie van ketenpartners? Stop te zetten/ Aan te passen op termijn van:
-direct -6 maanden -1 jaar -2 jaar -later dan 2 jaar
Personele kosten Materiele kosten Rente- en Afschrijvingslasten Effect op inkomsten
Met het oog op de doorlopende zorglijn 0-19 jaar en de aansluiting met de Jeugdzorg, is het van groot belang dat de JGZ door de verschillende uitvoerders in de regio vanuit een eenduidig professioneel perspectief wordt uitgevoerd. De zorginhoudelijke innovatie moet in samenspraak met gemeenten en door de uitvoeders gezamenlijk worden ingekleurd. Ketenpartners zijn bezig met eigen transitie en transformatie en zijn geïnteresseerd in een zorginhoudelijke transformatie in een aanpalend domein.
-op effectieve uitvoering van beleid gerichte functionele integratie 0-4 met 4-19 jaar vormgeven om aansturing vanuit een eenduidig professioneel perspectief te kunnen realiseren. -door de problemen bij STMG en de noodzaak vanaf 1 januari 2015 zorg te continueren, is organisatorische integratie tussen VGGM en STMG noodzakelijk. Dat zal in 2016 tot synergievoordelen leiden. EFFECT OP BUDGETTAIR KADER Flexibilisering kan in een perspectief van een aantal jaar leiden tot besparing op de personele kosten (inzet artsen + verpleegkundigen) 2015 2016 2017 2018 PM PM PM
17
Dekking organisatiekosten / overhead
18
Taakanalyse: Taak
Ontwikkelingen
Onontkoombaar? (wettelijke taak en/of contractuele verplichting)
MZ: Forensische Geneeskunde Medische kennis toepassen ten behoeve van justitieel onderzoek en rechtszaken, 24 uur per dag, 7 dagen per week. Daarnaast wordt de forensisch arts ingeschakeld om te beoordelen onder welke voorwaarden een arrestant kan worden ingesloten en om een arrestant te behandelen. Activiteiten: Lijkschouwingen incl. euthanasie Arrestantenzorg Zedenonderzoeken Bloedtesten i.v.m. Wegenverkeerswet Aanbesteding De Nationale Politie heeft besloten de volledige forensisch medische zorg aan te besteden. Het betreft zowel de uitvoering van de Arrestantenzorg als ook het Forensisch Medisch Onderzoek (waaronder lijkschouw). Ja en Nee Nee: Contracten met regionale politie PGM en PGZ expiratiedata 31 december 2014. Indien één van beide partijen geen gebruik wenst te maken van de optie tot verlenging, dient deze partij dit vier maanden vóór de expiratiedatum, schriftelijk bekend te hebben gemaakt aan de andere partij. Betreft WEL door GGD-nl bestempelde strategische taak.
Beleidsinhoudelijke consequenties van beëindigen of aanpassen taak?
Effecten van beëindigen of aanpassen taak op de (zorg)keten? Mogelijke reactie van ketenpartners?
Stop te zetten/ Aan te passen op termijn van:
Ja: Activiteiten op wettelijke basis: Wet op de Lijkbezorging (lijkschouw en euthanasie) Wegen Verkeerswet (bloedafname) Besluit beheer regionale politiekorpsen (insluitingen) Hoewel de forensische geneeskunde een vorm van publieke gezondheidsdienstverlening is aan gemeenten, politie en Openbaar Ministerie heeft slechts een deel van de taakuitvoering een wettelijke basis ( de wet op de lijkbezorging). Als door bezuinigingen of aanbesteding het niet wettelijk verankerde deel wegvalt is er geen sprake meer van een ongedeelde forensische geneeskundige dienst. Dit is onwenselijk met name als gedacht wordt aan waarheidsvinding bij geweldsdelicten of het vaststellen van doodsoorzaken. Het (laten) vervallen op het gebied van arrestantenzorg zal consequenties hebben voor de gemeenten en de gezondheidszorg. De intermediaire positie van de forensisch arts als het gaat om overlastgevende drugsgebruikers, alcoholisten of mensen met een psychose vervalt waardoor in een aantal gevallen personen niet op de juiste plaats belanden (in de cel i.p.v. in de zorgverlening of omgekeerd).
-direct -6 maanden -1 jaar -2 jaar
19
-later dan 2 jaar EFFECT OP BUDGETTAIR KADER 2015
2016
2017
2018
Personele kosten Materiele kosten Rente- en Afschrijvingslasten Effect op inkomsten Dekking organisatiekosten / overhead
20
Taakanalyse: Taak
Infectieziekten algemeen
Beperken van gezondheidsschade voortvloeiend uit infectieziekten door de preventie, signalering en bestrijding van infectieziekten. Adequaat voorbereid zijn op outbreaks. Antibioticaresistente De laatste decennia is er een toename van resistentie van bacteriën, terwijl er bijna geen nieuwe antibiotische middelen meer worden ontwikkeld. Daarmee is antibioticaresistentie een bedreiging voor de volksgezondheid geworden. Om ook in de toekomst de werkzaamheid van de beschikbare middelen te behouden, is het van groot belang om een verdere toename van resistentie te voorkomen.
Ontwikkelingen
Uitbraken De laatste jaren neemt het aantal uitbraken toe. Denk bijv. aan de zeer recente Q koorts besmetting in onze regio en de grote Mazelen uitbraak die onze regio behoorlijk treft gezien de lage vaccinatiegraad in een aantal gemeenten. Dit geldt ook voor de weer opkomende kinderziekten als kinkhoest en bof. Daarnaast de recente bedreiging van Ebola.
Onontkoombaar? (wettelijke taak en/of contractuele verplichting)
Ja
Beleidsinhoudelijke consequenties van beëindigen of aanpassen taak?
Stijgende productie Afgelopen jaren sterk stijgend werkaanbod waardoor eerder gedacht moet worden aan uitbreiding van personeel dan aan krimp. Uit recente benchmark (voorjaar 2014) blijkt dat IZ in landelijke vergelijking met andere GGD-en minder FTE arts heeft, minder FTE vpk heeft en gemiddeld meer productie heeft. Taken wettelijk verankerd: WPG art. 21-29 Besluit PG art. 12 Regeling PG art. 2-5 Wet op het RIVM (Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu) De wereldwijde ontwikkeling rond pandemieën vereist dat we in samenwerking met de GHOR goed voorbereid moeten zijn op verheffingen temeer daar er gemeenten in het werkgebied zijn met een lage vaccinatiegraad zoals: Barneveld, Ede, Nijkerk, Scherpenzeel en Wageningen. Dit vraagt zoals gezegd eerder uitbreiding van personeel op deze taak dan krimp.
Effecten van beëindigen of aanpassen taak op de (zorg)keten? Mogelijke reactie van ketenpartners? Stop te zetten/ -direct Aan te passen -6 maanden op termijn van: -1 jaar 21
-2 jaar -later dan 2 jaar EFFECT OP BUDGETTAIR KADER 2015 2016 2017
2018
Personele kosten Materiele kosten Rente- en Afschrijvingslasten Effect op inkomsten Dekking organisatiekosten / overhead
Taakanalyse: Taak
Ontwikkelingen
Onontkoombaar? (wettelijke taak en/of contractuele verplichting)
Milieu & Gezondheid Het bevorderen van de volksgezondheid door het voorkómen dan wel beperken van milieuproblemen die de gezondheid kunnen bedreigen. -Gevaren van intensieve veehouderij. -Gehoorschade -Hitte -Veel vragen over asbest. Corporaties zijn bezig met het formuleren van asbestbeleid en vragen de GGD om advies. Ja Wettelijk verankerd in de WPG waarin is bepaald dat gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen bewaakt moeten worden en dat maatregelen geformuleerd kunnen worden ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen.
Beleidsinhoudelijke consequenties van beëindigen of aanpassen taak? Effecten van beëindigen of aanpassen taak op de (zorg)keten? Mogelijke reactie van ketenpartners? Stop te zetten/ -direct Aan te passen -6 maanden op termijn van: -1 jaar -2 jaar -later dan 2 jaar
De MMK formatie zit onder de landelijk vastgestelde minimale fte norm. Deze norm is opgenomen door de inspectie in de inspectie-eisen. Nog minder fte’s zou heroverweging van deze taak betekenen. Effect op burgers, corporaties, RIVM, milieudiensten.
EFFECT OP BUDGETTAIR KADER 2015 2016 2017
2018
Personele kosten Materiele kosten Rente- en Afschrijvingslasten Effect op inkomsten Dekking organisatiekosten / overhead
22
Taakanalyse: Taak
Reizigersadvisering en – immunisatie Reizigers, beroepsgroepen, studenten en mogelijk andere doelgroepen beschermen tegen infectieziekten d.m.v. juiste immunisatie, deskundig advies en professionele voorlichting. Ontwikkelingen Nu de economische crisis ten einde raakt neemt het aantal verre reizen weer toe. Veel reizigers gaan echter onbeschermd op reis. Dit geldt met name voor allochtonen en hun gezinnen die op vakantie naar het land van herkomst gaan. Toename van het aantal besmettelijke ziekten en antibioticaresistentie verhogen de risico’s voor deze groepen. Onontkoombaar? Deels, alleen Plustaak (wettelijke taak risicogroepen en/of contractuele Samenwerking met GGD Reisvaccinaties.nl verplichting) Wettelijk kader WPG: Bieden vaccinaties aan risicogroepen Beleidsinhoudelijke consequenties GGD-en kiezen er landelijk voor om reizigersvaccinatie aan te van beëindigen of aanpassen taak? bieden. Effecten van beëindigen of aanpassen taak op de (zorg)keten? Mogelijke reactie van ketenpartners? Stop te zetten/ -direct Aan te passen -6 maanden op termijn van: -1 jaar -2 jaar -later dan 2 jaar
Landelijke reactie van GGD-en op de keuze. Een aantal verpleegkundigen dat boventallig wordt. Betreft plustaak die wordt betaald door individuele klant.
EFFECT OP BUDGETTAIR KADER 2015 2016 2017
2018
Personele kosten Materiele kosten Rente- en Afschrijvingslasten Effect op inkomsten Dekking organisatiekosten / overhead
Taakanalyse Taak
SOA-Sense Bewaken, beschermen en bevorderen van de seksuele gezondheid. Seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) zijn infectieziekten die gewoonlijk worden overgedragen door seksueel contact. Alle activiteiten die GGD GelderlandMidden uitvoert, dragen bij aan deze bewaking, bescherming en bevordering van de seksuele gezondheid. Voor het uitvoeren van deze taken zijn risicogroepen in kaart gebracht. Bevordering van seksuele gezondheid is met name op deze groepen gericht. Activiteiten: 23
Ontwikkelingen
Onontkoombaar? (wettelijke taak en/of contractuele verplichting)
Ja
Beleidsinhoudelijke consequenties van beëindigen of aanpassen taak? Effecten van beëindigen of aanpassen taak op de (zorg)keten? Mogelijke reactie van ketenpartners? Stop te zetten/ Aan te passen op termijn van:
- Screenen - Voorlichten Vindpercentage SOA in de regio nog steeds hoog (15-17%). Om de doelgroep beter te bereiken wordt een deel van de soa-consulten uitgevoerd door het MildredRutgershuis (In 2013 waren dit 213 consulten). Het vindpercentage bij het Mildred-Rutgershuis was 24,9%, wat aantoont dat hier daadwerkelijk risicogroepen bereikt worden. Door personeelswisselingen is in 2014 is het Mildredhuis tijdelijk gestopt met het uitvoeren van soaconsulten. Wet Publieke Gezondheid Wet op het RIVM (Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu) Een heel klein deel van de SOA activiteiten wordt betaald door de gemeenten. Het overgrote deel komt uit de landelijke ASG regeling (spreekuren etc). Alleen de preventieve activiteiten, zoals ook bij een aantal gemeenten in het lokale gezondheidsbeleid staat, en sommige outreach activiteiten worden door de regiobijdrage gefinancierd. Hoge incidentie en een heel lage inwonerbijdrage. Nog meer verlaging van de bijdrage betekent letterlijk de beëindiging van de taak. Dit heeft effect op de scholen (geen preventie meer op scholen, dichtbij de doelgroep). Verder geen preventie, voorlichting of training en samenwerking en soa-testen meer van/met intermediairs of de doelgroep zelf: jongerencentra, docenten, verloskundigen, jeugdzorg, prostituees, zorgzone, seksbedrijven etc.
-direct -6 maanden -1 jaar -2 jaar -later dan 2 jaar EFFECT OP BUDGETTAIR KADER 2015 2016 2017
2018
Personele kosten Materiele kosten Rente- en Afschrijvingslasten Effect op inkomsten Dekking organisatiekosten / overhead
Taakanalyse Taak
Ontwikkelingen
Technische Hygiënezorg Het adviseren en/of inspecteren van kindercentra, peuterspeelzalen, tatoeëer-, piercing- en PMU-instellingen, prostitutiebedrijven en asielzoekerscentra. Ontwikkelingen: 24
Onontkoombaar? (wettelijke taak en/of contractuele verplichting)
Ja/Nee
Beleidsinhoudelijke consequenties van beëindigen of aanpassen taak? Effecten van beëindigen of aanpassen taak op de (zorg)keten? Mogelijke reactie van ketenpartners? Stop te zetten/ -direct Aan te passen -6 maanden op termijn van: -1 jaar -2 jaar -later dan 2 jaar
Invoering Het Nieuwe Toezicht in de kinderopvang (risicogestuurd toezicht) Vergunningplicht voor escortbureaus en seksinrichtingen en invoering landelijk register Harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk Schaalvergroting binnen de kinderopvang Ja, contractuele verplichting met 16 gemeenten. Het is zo dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het toezicht op kinderopvanglocaties: 100% van de locaties moet jaarlijks toezicht ontvangen. Zeer waarschijnlijk komt in de Wet PG te staan dat de GGD wettelijk uitvoerder van het toezicht wordt. Wettelijk kader: Wet PG Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen AMvB Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen Wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche Warenwetbesluit tatoeëren en piercen Verordeningen gemeenten (t.a.v. aanvullende eisen binnen- en buitenruimte peuterspeelzalen) Betreft plustaak. Door het beëindigen van de taak voldoen de gemeenten niet meer aan hun verantwoordelijkheid. Inspectie van het Onderwijs zal hierop gaan handhaven.
EFFECT OP BUDGETTAIR KADER 2015 2016 2017
2018
Personele kosten Materiele kosten Rente- en Afschrijvingslasten Effect op inkomsten Dekking organisatiekosten / overhead
25
Taakanalyse Taak
Ontwikkelingen
Tuberculosebestrijding De preventie van tuberculose richt zich op het opsporen en behandelen van personen die geïnfecteerd zijn met TBC of de ziekte TBC al hebben ontwikkeld. Opsporing en behandeling heeft naast genezing van de patiënt ook als doel verdere overdracht te voorkomen. Personen zonder klachten worden voornamelijk opgespoord via screening van risicogroepen en via contactonderzoek. Tevens worden aan pasgeborenen met een ouder geboren in een hoog incidentiegebied een BCG vaccinatie aangeboden. Afnemende incidentie en toenemende complexiteit: het Nationaal Plan Tuberculosebestrijding (NPT) 2015-2030 Het NPT geeft aan welke veranderingen nodig zijn om tot een optimale tuberculosebestrijding in Nederland te komen. In Nederland is sprake van een dalende incidentie resulterend in een afnemende expertise bij professionals. Daarnaast neemt de complexiteit van de behandeling van tuberculosepatiënten toe door o.a. antibioticaresistentie. Om de problemen het hoofd te bieden, de kwaliteit te behouden en doelmatig en kosteneffectief te werken is opschaling nodig. Een aantal organisatorische veranderingen zijn voorgesteld: de vorming van 4 regio’s in de tuberculosebestrijding, de inrichting van 4 Regionale Expertise Centra (REC) in de regio’s per 1-1-2015 en de centrale coördinatie en beheer van Mobiele Röntgen Units (MRU). Daarnaast wordt in taakdifferentiatie een praktische, financiële en kwalitatief verantwoorde oplossing gezien, mits duidelijk is dat voor bepaalde aspecten van het werk de expertise en ervaring van de tuberculosearts nodig zijn. De TBC arts van Gelderland midden gaat, met ondersteuning van de infectieziektearts, ook voor GGD Gelderland Zuid werken. Uitbraken De afgelopen 2 jaar hebben drie medewerkers van een vleesverwerkend bedrijf in de regio tuberculose ontwikkeld. Rond elke patiënt heeft GGD Gelderland-Midden een contactonderzoek gehouden. In drie contactonderzoeken zijn in totaal ruim 200 personen onderzocht. Doordat mensen niet meer werkzaam zijn bij en/of zijn teruggekeerd naar het land van herkomst, zijn ongeveer 40 medewerkers niet onderzocht. Tijdens deze contactonderzoeken zijn nog 2 patiënten gevonden die TBC hadden ontwikkeld. Alle 5 patiënten zijn of worden behandeld. Bij 50 andere medewerkers is een latente TBC- infectie (LTBI) geconstateerd. Deze personen zijn wel besmet maar niet ziek en ook niet besmettelijk. Aan alle personen met een LTBI is een preventieve behandeling aangeboden. De meeste
26
personen hebben deze behandeling inmiddels voltooid en verlaagden op deze manier de kans op het ontwikkelen van de ziekte TBC aanzienlijk. Ongeveer 10% van de personen met een latente TBC is niet preventief behandeld maar wordt de komende twee jaar elke 6 maanden gecontroleerd met een thoraxfoto, zodat het eventueel ontwikkelen van de ziekte TBC in een vroeg stadium kan worden opgespoord en behandeld. Mensen met een LTBI worden behandeld met medicijnen om te zorgen dat zij geen actieve open TBC krijgen. Deze behandeling geeft veel bijwerkingen. De kans op therapieontrouw is daardoor groot. Daarom worden de patiënten intensief en langdurig begeleid door een verpleegkundige. Tijdens de behandeling, die een half jaar of langer duurt, worden de patiënten meermaals thuis bezocht. Dit verklaard waarom het aantal verpleegkundige consulten zeer hoog is.
Onontkoombaar? Ja / nee (wettelijke taak en/of contractuele verplichting) Beleidsinhoudelijke consequenties van beëindigen of aanpassen taak?
BCG vaccinaties In 2012 is gestart met een inhaalslag voor het geven van BCG’s bij pasgeborenen. Vanuit het GBA worden alle pasgeborenen die in aanmerking komen voor een BCG opgeroepen. De opkomst is laag en ligt zo rond de 50%, wat een landelijk probleem is. De Inspectie vraagt van ons extra inzet op dit punt. Ja, Wet Publieke Gezondheid
Declareren kosten TBC bestrijding en eigen risico patiënt Sinds 1 juli 2013 kunnen artsen de individuele zorg bij TBC declareren bij de zorgverzekeraars. Gevolg is wel dat de kosten in eerste instantie worden verrekend met het eigen risico van de patiënt. Door een aantal partijen is inmiddels aandacht gevraagd voor de eventueel nadelige gevolgen van dit aanspreken van het eigen risico van patiënten. Men vreest voor zorgmijding en de daarmee verbonden gevaren voor de volksgezondheid. GGD GHOR Nederland heeft het ministerie van VWS verzocht om tuberculose zorg buiten het verplichte eigen risico te plaatsen maar het ministerie heeft dit verzoek afgewezen. Daarnaast zal, zoals aangegeven, de TBC arts van Gelderland Midden, ook voor GGD Gelderland Zuid, gaan werken. De consequenties hiervan leveren in eerste instantie: - een sluitende TBC begroting op - ruimte voor de benodigde extra inzet op preventieve BCG vaccinaties (zoals ook door de inspectie aan ons gevraagd) - daarna is een herverdeling van de fte mogelijk (minder naar TBC, meer naar IZ) Echter, de enorme uitbraak in Scherpenzeel laat zien
27
dat de kwetsbaarheid van de TBC bestrijding niet te groot moet worden. Effecten van beëindigen of aanpassen taak op de (zorg)keten? Mogelijke reactie van ketenpartners? Stop te zetten/ -direct Aan te passen -6 maanden op termijn van: -1 jaar -2 jaar -later dan 2 jaar EFFECT OP BUDGETTAIR KADER 2015 2016 2017
2018
Personele kosten Materiele kosten Rente- en Afschrijvingslasten Effect op inkomsten Dekking organisatiekosten / overhead FORMAT taakanalyse: Zorg en Veiligheid Taakveld Toelichting: Openbare geestelijke gezondheidszorg. Taak Er is een inwonerbijdrage beschikbaar van € 0.05 per inwoner voor de OGGZ, dit betreft beleidsadvisering en algemene coördinatie voor de 16 gemeenten in het werkgebied. Vangnetfunctie: Ontwikkelingen De Directeur Publieke gezondheid heeft een rol om gemeentebestuurders te ondersteunen bij calamiteiten in de openbare ruimte die liggen op het snijvlak van publieke gezondheid en sociale veiligheid. De ervaring leert dat dit om mensen gaat met een OGGZ-gerelateerde problematiek. Kenmerk van deze doelgroep is dat ze vaak zorg mijdend zijn of zorg missen, de GGD fungeert dan feitelijk vanuit haar publieke gezondheidstaak als vangnet voor deze burgers en organiseert dat er reguliere hulpverlening weer tot stand komt. Meerdere gemeenten vragen in dit soort complexe situaties ondersteuning van de GGD, deze wordt altijd geboden, maar feitelijk zonder een financiële dekking vanuit de inwonerbijdrage. Wet verplichte GGZ De wet verplichte GGZ ligt al jaren op daadwerkelijke behandeling in Tweede Kamer te wachten. In deze wet wordt een expliciete rol voor de gemeenten/GGDen beschreven, als voordeur, screener van signalen omtrent GGZ problematiek die mogelijk vragen om een gedwongen opname. Rol voor de GGD is dan: aanspreekpunt, inventariseren problematiek, doorgeleiding geneesheer directeur GGZ die uiteindelijk besluit neemt. Dit zal een regionale taak worden voor alle 16 gemeenten. 28
Geen beelden over aantallen en omvang op dit moment. Wel goed om dit onderwerp in perspectief 2016-2018 mee te nemen. Onontkoombaar? (wettelijke taak en/of contractuele verplichting)
Ja / nee
Beleidsinhoudelijke consequenties van beëindigen of aanpassen taak?
Effecten van beëindigen of aanpassen taak op de (zorg)keten? Mogelijke reactie van ketenpartners? Stop te zetten/ Aan te passen op termijn van:
-direct -6 maanden -1 jaar -2 jaar -later dan 2 jaar
Vangnettaak van GGD is verankerd in o.a. kamerbrief VWS rol GGD, invulling (reikwijdte) is net concreet vastgelegd. Wet verplichte GGZ wordt wettelijke taak gemeenten.
Een vangnet komt in actie als politiek verantwoordelijke dit vraagt. Wet verplichte GGZ vraagt op peil houden sociaal psychiatrische expertise binnen de GGD en vraagt daarnaast om structurele verbinding met GGZ-instellingen in de regio. Invulling vangnet vraagt naast mandaat van gemeenten om ‘publiek gezag vanuit GGD’.
Wet verplichte GGZ, afhankelijk van behandeling en ingangsdatum wet.
EFFECT OP BUDGETTAIR KADER 2015
2016
2017
2018
Personele kosten Materiele kosten Rente- en Afschrijvingslasten Effect op inkomsten Dekking organisatiekosten / overhead
29
Oplegnotitie Onderwerp: Kamerbrief Publieke Gezondheid Voorgestelde behandelwijze: Ter besluitvorming Ter informatie Vertrouwelijk
Planning bespreking: Financiële Commissie DB VGGM Algemeen Bestuur
d.d.: d.d.: 26-11-2014 d.d.: 10-12-2014
Samenvatting: Op 28 augustus 2014 is de kamerbrief ‘Betrouwbare publieke gezondheid: Gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeenten en Rijk’ verschenen. De brief is op verzoek van de kamer opgesteld met als doel de visie van het ministerie op de rol, plaats en taak van de GGD-en in relatie tot de Wet publieke gezondheid te beschrijven. Een heroriëntatie op gezondheid, zorg en ondersteuning heeft consequenties voor de wijze waarop we publieke gezondheidszorg borgen en organiseren. Naast de rol van jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt de positie van de GGD verder uitgewerkt aan de hand van vier pijlers, namelijk: monitoren, signaleren en advies; uitvoerende taken gezondheidsbescherming; bewaken van de publieke gezondheid bij rampen en crises; toezicht houden. Enerzijds beschrijft de kamerbrief welke taken bij uitstek bij de GGD horen en daarom (zonodig) moeten worden versterkt. Anderzijds wordt de relatie gelegd tussen publieke gezondheid en de ontwikkelingen in het sociaal domein resp. de preventieve jeugdzorg. In vervolg op de kamerbrief heeft het ministerie van VWS een tweejarig stimuleringsprogramma opgezet met aandacht voor het bestuurlijk opdrachtgeverschap en voor de vier pijlers van de GGD. De activiteiten van GGD Gelderland-Midden sluiten in belangrijke mate aan bij het beeld dat landelijk geschetst wordt ten aanzien van de JGZ binnen de publieke gezondheid en bij de vier pijlers onder de GGD. In de kamerbrief wordt een aantal kansen geschetst voor de publieke gezondheid. De rode lijn hierin is steeds het realiseren van een verbinding tussen publieke gezondheid en sociaal domein. In dit licht zal ook GGD Gelderland-Midden zich moeten ontwikkelen. De kamerbrief is 29 oktober jl. besproken in het Bestuurlijk Overleg Publieke Gezondheid. Daarbij is gesproken over vier activiteiten van de GGD die zich lenen voor een bestuurlijke verkenning. In dit overleg is afgesproken dat de volgende drie thema’s bestuurlijk worden verkend: JGZ en haar rol in het sociaal domein; sturingsinformatie & de adviesrol van de GGD m.b.t. het sociaal domein; samenwerking met huisartsen. Deze bestuurlijke verkenningen komen terug in het Bestuurlijk Overleg Publieke Gezondheid van 11 maart 2015. Daarnaast zal het thema sociale veiligheid aan bod komen in de themabijeenkomst van het Algemeen Bestuur van VGGM (22 april 2015).
> Retouradres Postbus 20350 2500 EJ Den Haag
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG
Bezoekadres: Rijnstraat 50 2515 XP Den Haag www.rijksoverheid.nl Kenmerk 629287-122954- PG Bijlage(n) 1 Correspondentie uitsluitend richten aan het retouradres met vermelding van de datum en het kenmerk van deze brief.
Datum 28 augustus 2014 Betreft Betrouwbare publieke gezondheid: Gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeenten en Rijk
Geachte voorzitter, 1. Aanleiding Nederland is bezig met een heroriëntatie op gezondheid, zorg en ondersteuning. We gaan anders denken over gezondheid. Het gaat niet alleen om de afwezigheid van ziekten, maar ook om eigen regie op het leven en participatie. Er zijn ingrijpende veranderingen in het preventiebeleid, de curatieve zorg, langdurige zorg, jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning1. Rode draad is de omslag van denken in termen van ‘ziekte, zorg en afhankelijkheid’ naar ‘gezondheid, preventie en eigen kracht’2. De rol van mensen zelf, zorgverleners, verzekeraars en de overheid verandert. Dit heeft consequenties voor de manier waarop we de publieke gezondheidszorg borgen en organiseren. Publieke gezondheid: werk in uitvoering De afgelopen jaren hebben we belangrijke stappen gezet naar een samenhangend aanbod van publieke gezondheidszorg. Met de totstandkoming van de Wet publieke gezondheid (Wpg) in 2008 is voldaan aan de International Health Regulations (IHR) van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO). Daarmee is Nederland beter voorbereid op (internationale) uitbraken van infectieziekten. Wijzigingen in de Wpg (2012) waren bedoeld om de samenhang tussen de Wpg en de Wet veiligheidsregio’s te versterken en de afstemming tussen het landelijke en lokale gezondheidsbeleid te verbeteren. Het versterken van de publieke gezondheid is echter een continu proces waarin steeds weer nieuwe stappen worden gezet.
1
Zorg en ondersteuning in de buurt. TK 32 620 nr. 27 d.d. 14 oktober 2011; Regeerakkoord, 29 oktober 2012; Gezamenlijke agenda VWS ‘Van systemen naar mensen’ (TK 32 620 nr. 78) d.d. 8 februari 2013; Het Nationaal Programma Preventie (TK 32 793 nr. 102) d.d. 11 oktober 2013. 2 Perspectief op gezondheid 20/20, Raad voor de Volksgezondheid & Zorg, 2010
1
Concrete vraagstukken zoals de stevige wettelijke verankering van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) en de hielprik in de publieke gezondheidszorg staan al enige tijd op de agenda. De verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten is niet op alle punten duidelijk. Uw kamer heeft onze visie gevraagd op de rol, plaats en taak van de GGD’en, in relatie tot de Wet publieke gezondheid (Wpg)3. Nieuwe kansen voor publieke gezondheid Bovengenoemde ontwikkelingen bieden ook nieuwe kansen voor de publieke gezondheidszorg. In het sociaal domein krijgen gemeenten een grotere rol op het terrein van de ondersteuning thuis. De decentralisaties maken het gemeenten mogelijk dwarsverbanden te leggen tussen maatschappelijke ondersteuning, de jeugdzorg en het domein van werk en inkomen. Hierbij willen zij ook verbindingen leggen met preventie en gezondheid. Alle decentralisaties benadrukken maatschappelijke participatie: meedoen in de samenleving, werk en onderwijs. Gezondheid speelt hierbij een belangrijke rol. Participatie bevordert gezondheid en vice versa. De uitvoering van het basistakenpakket van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) was al een gemeentelijke verantwoordelijkheid maar de stelselherziening jeugd was aanleiding om opnieuw te kijken naar de inhoud van het basistakenpakket. Dit is een goede gelegenheid om ook de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma steviger in de publieke gezondheid te verankeren. Gemeenten en zorgverzekeraars zijn steeds meer op elkaar aangewezen om preventie, zorg en ondersteuning lokaal te verbinden. Met de aanspraak wijkverpleegkundige zorg in de Zorgverzekeringswet en de opzet van sociale wijkteams door gemeenten kan hieraan verder gestalte worden gegeven. In het veiligheidsdomein zien we toenemende samenwerking tussen de veiligheidsregio, brandweer, politie, gemeente en de (publieke) gezondheidszorg. De Directeur Publieke Gezondheid (DPG) heeft daarin een verbindende taak. Deze samenwerking zien we zowel bij grootschalige incidenten, crises en rampen als daarbuiten. Deze ontwikkelingen vragen om een heroriëntatie op de organisatie en borging van een aantal specifieke thema’s in de publieke gezondheid. In paragraaf 3 bespreken we de veranderingen in de publieke gezondheidszorg voor de jeugd (basispakket jeugdgezondheidszorg, Rijksvaccinatieprogramma en hielprik) en in paragraaf 4 de positionering van de GGD’en. We benaderen deze thema’s zoveel mogelijk vanuit dezelfde basisprincipes voor de borging en organisatie van de publieke gezondheid. Deze worden in paragraaf 2 besproken. Om de gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeenten en Rijk te benadrukken, hebben we de VNG geconsulteerd. De VNG heeft aangegeven dat de in deze brief beschreven visie een goede basis is voor verdere samenwerking op dit gebied.
3
Toezegging tijdens Algemeen Overleg over het preventiebeleid van 30 mei 2013, TK 32 793 nr. 98
2
Kenmerk 629287-122954- PG
2. Basisprincipes van de borging en organisatie van de publieke gezondheid
Kenmerk 629287-122954- PG
Gezondheid vanuit een veranderend maatschappelijk perspectief In de landelijke nota gezondheidsbeleid ‘Gezondheid dichtbij’ 4 is de basis gelegd om op een andere manier te kijken naar gezondheid en preventie en de rollen en verantwoordelijkheden van partijen. Uitgangspunt is dat gezondheid iets van mensen zelf is. Binnen de directe omgeving waarin mensen wonen, werken, recreëren en naar school gaan, zijn de nodige aanknopingspunten om aan gezondheid te werken. Het kabinet heeft deze uitgangspunten geconcretiseerd in het Nationaal Programma Preventie5. De overheid heeft vooral een rol als mensen zelf of hun omgeving geen of weinig invloed kunnen hebben op de gezondheidsrisico’s. Dit kan te maken hebben met de benodigde kennis of vaardigheden die nodig zijn om risico’s te herkennen en er iets mee te doen. In die gevallen mag iedereen er vanuit gaan dat de overheid de nodige collectieve voorzieningen treft om de volksgezondheid te beschermen, bewaken en bevorderen. De overheid is verantwoordelijk voor een adequaat stelsel voor publieke gezondheid om, indien mogelijk, gezondheidsrisico’s te voorkomen, risico’s en bedreigingen tijdig te signaleren, partijen en burgers te informeren, toezicht te houden en, indien nodig, in te grijpen als de volksgezondheid in gevaar komt. Publieke gezondheid in de volle breedte Publieke gezondheid omvat een breed terrein waarin alle factoren terugkomen die invloed hebben op de volksgezondheid: erfelijke aanleg, gedrag/leefstijl, de omgeving (zowel fysiek als sociaal) en de toegang en kwaliteit van de gezondheidszorgvoorzieningen. Er zijn dan ook veel partijen actief op dit terrein. Zij voeren taken uit ten behoeve van het beleidsproces, kennisontwikkeling, ondersteuning, uitvoering, zorgverlening en toezicht. Dit zijn zowel publieke organisaties (ZonMw, het RIVM en de GGD’en) als private partijen ((eerstelijns)zorgverleners, screeningsorganisaties, kennisinstituten). Binnen de rijksoverheid is een breed spectrum aan wet- en regelgeving en (ondersteuning van) uitvoeringsactiviteiten te benoemen gericht op de publieke gezondheid. Het Rijk dient een goed werkend stelsel voor publieke gezondheid in te richten. Hierbij is niet alleen het ministerie van VWS betrokken maar ook vele andere departementen. De stelselverantwoordelijkheid van de afzonderlijke ministers wordt vormgegeven via diverse wetten zoals Zorgverzekeringswet, Wet Bevolkingsonderzoek, ARBO wet, milieuwetgeving, Warenwet, Tabakswet, Dranken Horecawet, Wet Veiligheidsregio’s, Wet op de kinderopvang en niet in de laatste plaats de Wet publieke gezondheid. Daarnaast zijn er activiteiten van het Rijk die niet zijn belegd in wetten. Zo biedt het Rijk specifieke risicogroepen de mogelijkheid om deel te nemen aan bevolkingsonderzoeken (bijvoorbeeld screening op borstkanker) of vaccinatieprogramma’s (griepprik).
4 5
Landelijke nota gezondheidsbeleid ‘Gezondheid dichtbij’ (TK 32 793 nr. 1) d.d. 25 mei 2011 Het Nationaal Programma Preventie (TK 32 793 nr. 10) d.d. 11 oktober 2013
3
De publieke gezondheid heeft ook een sterke internationale component. Belangrijke gezondheidsrisico’s zoals de luchtkwaliteit, antimicrobiële resistentie (AMR), infectieziektebestrijding (bijvoorbeeld Middle East Respiratory Syndrome, MERS) en onze voedselveiligheid, vragen om een internationale aanpak. Landen moeten er onderling op kunnen vertrouwen dat de uitvoering van de publieke gezondheid goed is geregeld. Naast de wet- en regelgeving van de Europese Unie, heeft de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) daarvoor de International Health Regulations (IHR) opgesteld. In deze brief richten we ons vooral op de taken en verantwoordelijkheden van het Rijk en de gemeenten op basis van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Wet publieke gezondheid: gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeenten en Rijk Gemeenten en Rijk zijn gezamenlijk bestuurlijk verantwoordelijk voor de publieke gezondheid. Een aantal taken op het gebied van de publieke gezondheidszorg, dat het Rijk in medebewind heeft gegeven aan de gemeenten, is geregeld in de Wpg. Het idee daarachter is dat veel determinanten van de volksgezondheid het beste op lokaal niveau kunnen worden beïnvloed. Gemeenten zijn dan ook beter in staat om maatwerk te leveren, in te spelen op de leefwereld van mensen en rekening te houden met specifieke lokale omstandigheden. De Wpg geeft gemeenten daarvoor een aantal taken zoals het uitvoeren van infectieziektebestrijding, preventieve ouderenzorg en jeugdgezondheidszorg, het monitoren van de volksgezondheid en het voeren van lokaal gezondheidsbeleid waarbij een grote mate van lokale beleidsruimte hoort. De Wpg geeft het Rijk, in casu de minister van VWS, specifieke taken binnen de publieke gezondheid met het doel de kwaliteit en doelmatigheid van de publieke gezondheid te bevorderen. Het gaat daarbij zowel om de uitvoering van activiteiten die het gemeentelijk beleid ondersteunen als om het stellen van kaders. Zo heeft het Rijk de taak om een landelijke ondersteuningsstructuur in stand te houden en te verbeteren, dient het Rijk interdepartementale en internationale samenwerking te bevorderen, iedere vier jaar een landelijke nota gezondheidsbeleid te formuleren en een programma voor uitvoering van onderzoek op te stellen. Daarnaast heeft het Rijk onder speciale omstandigheden, coördinerende en uitvoerende taken bij de infectieziektebestrijding. Ook stelt het Rijk de inhoud van het basistakenpakket JGZ en het RVP vast. Twee soorten taken: medische en maatschappelijke oriëntatie In de publieke gezondheid worden meer medisch georiënteerde taken en meer maatschappelijk georiënteerde taken onderscheiden. De meer medisch georiënteerde taken richten zich onder andere op infectieziektebestrijding, medische milieukunde en monitoring en screening binnen de jeugdgezondheidszorg. Bij de meer medisch georiënteerde taken wordt in hoge mate volgens professionele protocollen gewerkt en is een uniforme uitvoering van cruciaal belang voor de kwaliteit en effectiviteit van de maatregelen. De beleidsruimte is daardoor vaak beperkt. De meer maatschappelijk georiënteerde taken richten zich op het gedrag en de leefomgeving van mensen, zoals de gemeentelijke taak op het terrein van leefstijl. Niet zozeer uniformiteit maar maatwerk is belangrijk omdat de focus en aanpak afhangt van specifieke lokale situatie of doelgroep. De effectiviteit van interventies wordt sterker beïnvloed door de lokale context. Er is sprake van een integrale 4
Kenmerk 629287-122954- PG
aanpak waarbij gezondheid wordt bevorderd door verbindingen te leggen met andere beleidsterreinen waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn zoals het sportbeleid, ruimtelijke ordering en welzijn. Om te zoeken naar passende oplossingen en verbindingen is (lokale) beleidsruimte van belang.
Kenmerk 629287-122954- PG
Het Rijk en de gemeenten hebben hun eigen publieke gezondheidsorganisaties voor beleidsadvisering en, indien noodzakelijk, de regie op de uitvoering, of desgewenst de uitvoering van publieke gezondheidstaken. Voor het Rijk is dat het RIVM en voor de gemeente de GGD. De Wpg geeft de gemeenten de opdracht om, via een gemeenschappelijke regeling, een gemeentelijke gezondheidsdienst in te stellen en in stand te houden. De gemeenten zijn daarmee eigenaar en opdrachtgever van de GGD. In die rol dienen gemeenten te borgen dat bepaalde deskundigheden bij de GGD beschikbaar zijn. Tegelijkertijd bestaat er voor veel Wpg-taken geen wettelijke verplichting de GGD als uitvoeringsorganisatie te kiezen.
Overheidsorganisaties in de publieke gezondheid en hun verantwoordelijkheden bestuurlijk gemeenten
Rijk
Opdrachtgever eigenaar
Opdrachtgever eigenaar
RIVM
GGD professioneel
De kern van een adequate publieke gezondheid is dat de verantwoordelijkheden van deze vier partijen goed op elkaar zijn afgestemd. Bij medisch georiënteerde taken met landelijke verantwoordelijkheid ligt het zwaartepunt op landelijk niveau bij het RIVM, op regionaal/lokaal niveau bij de GGD’en. Wat betreft de maatschappelijk georiënteerde taken is er op beide niveaus veel beleidsvrijheid. Het Rijk kan daarvoor het RIVM inschakelen en de gemeente de GGD, maar bij deze taken spelen vaak andere partijen een belangrijke rol. Denk bijvoorbeeld aan sportorganisaties, eerstelijnsgezondheidszorg, welzijnsinstellingen en de GGZ bij de uitvoering van de gemeentelijke taak op het terrein van het bevorderen van een gezonde leefstijl. Schaalgrootte voor kwaliteit en continuïteit De schaal van de gemeente is voor een aantal taken in de publieke gezondheid te klein om over voldoende expertise te kunnen beschikken voor het bieden van kwaliteit en continuïteit. Vooral bij medisch georiënteerde taken overstijgt de problematiek vaak de gemeentegrenzen: de lokale schaal is te klein om voldoende slagkracht en expertise op te bouwen om deze taken uit te voeren.
5
Het Rijk moet kunnen bouwen op een goede uitvoering en een professioneel aanspreekpunt op bovenlokaal niveau. Dit principe ligt ten grondslag aan de infectieziektebestrijding (waaronder de tuberculosebestrijding), medische milieukunde en aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG)6. Bij rampen en crises moet de publieke gezondheidszorg eenvoudig kunnen worden ingezet onder aansturing, regie en coördinatie van de GHOR/veiligheidsregio. Het is ondoenlijk om snel en adequaat op te treden als alle gemeenten dat verschillend hebben geregeld. Publieke gezondheid voor risicogroepen Binnen het publieke gezondheidsdomein is specifieke aandacht voor groepen met grote gezondheidsrisico’s. Daarbij staan twee taken centraal: de aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen en de sociale ‘vangnetfunctie’. De levensverwachting van Nederlanders neemt nog steeds toe, maar er blijven grote verschillen tussen bevolkingsgroepen. De levensverwachting is voor laagopgeleiden gemiddeld 6 jaar korter dan voor hoogopgeleiden. Voor de gezonde levensverwachting is dit verschil 19 jaar. In het National Programma Preventie ‘Alles is Gezondheid’ heeft de aanpak van deze gezondheidsachterstanden dan ook een prominente plek gekregen. Deze sociaaleconomische gezondheidsverschillen (SEGV) zijn hardnekkig en complex. Er ligt een breed scala aan oorzaken aan ten grondslag. Dit maakt een integrale aanpak nodig waarin biomedische aspecten, leefstijl, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg/ondersteuning, de sociale en fysieke omgeving worden verbonden. De aanpak van SEGV is een maatschappelijk georiënteerde opgave, waarbij gedrag en leefomgeving van groot belang zijn. Maar ook meer medisch georiënteerde aspecten (zoals toegang tot zorg) spelen een rol. Doordat de omgeving waarin mensen wonen, werken en leren centraal staat in de aanpak, liggen veel kansen voor het verbeteren van hun gezondheid op gemeentelijk niveau (zoals bij de meeste maatschappelijk georiënteerde vraagstukken). Op gemeentelijk niveau liggen veel mogelijkheden om directe verbanden te leggen tussen het gezondheidsbeleid en andere domeinen zoals de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, milieu en veiligheid. Het is dan ook belangrijk dat gemeenten relevante partijen en sectoren op lokaal niveau met elkaar verbinden. Een groeiend aantal gemeenten pakt hun rol ten aanzien van SEGV op7. Om de rol van gemeenten bij SEGV daarom meer te ondersteunen hebben we tijdens het notaoverleg van 27 januari jl. een stimuleringsprogramma aangekondigd. De 91 gemeenten met de wijken met de laagste statusscore, krijgen een decentralisatie uitkering. In totaal is € 10 miljoen per jaar beschikbaar voor de periode 2014 tot en met 2017, de zogenaamde GIDS-gelden. Daarmee komen naast de grotere gemeenten, ook enkele middelgrote steden en plattelandsgemeenten in krimpgebieden in aanmerking voor deze gelden. De gemeenten worden opgeroepen om gebruik te maken van wat er al bekend is over een effectieve aanpak van gezondheidsachterstanden via het programma ‘Gezond in… lokale aanpak gezondheidsachterstanden’ waarin kennis van werkzame interventies, goede voorbeelden en ervaringen worden 6
Kamerstuk TK 32 239 nrs. 1 en 3. Rapport GGD Nederland ‘Gezondheidsbeleid in de groei, scan van gemeentelijke gezondheidsnota’s d.d. 3 december 2013 en rapport van Panteia ‘Samenwerking gemeenten en zorgverzekeraars, een quick scan’ d.d. 22 oktober 2013. 7
6
Kenmerk 629287-122954- PG
samengebracht8. Vanaf 2015 worden de GIDS-gelden uitgebreid met € 10 miljoen per jaar. In het najaar worden de gemeenten over de verdeling van deze extra middelen geïnformeerd. De Wpg verplicht gemeenten om, op basis van epidemiologische gegevens, inzicht te verwerven in de gezondheidssituatie van de bevolking. Dat maakt duidelijk welke bevolkingsgroepen de grootste risico’s lopen en de grootste gezondheidsproblemen hebben. Het programma ondersteunt gemeenten vervolgens om deze kennis om te zetten in een effectieve lokale aanpak en daarbij de relevante partners te betrekken en te verbinden. Hierbij vervullen de GGD’en een belangrijke rol. We lichten dit in paragraaf 4 nader toe. De ‘vangnetfunctie’ richt zich op mensen die het op meerdere fronten tegelijk niet redden in de maatschappij zoals multi-probleem gezinnen, chronisch psychiatrische patiënten, daklozen, ongedocumenteerden, situaties van huiselijk geweld en kindermishandeling. Gemeenten zetten in op een integrale aanpak van zorg en ondersteuning in deze situaties. Daarbij is het ook belangrijk dat de sociaal-medisch georiënteerde blik, vanuit de publieke gezondheid, wordt gewaarborgd. Openbare Geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) is één van de taakvelden uit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO)9. Het gaat om het signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg, het bereiken en begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen, het functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of dreiging van crisis bij kwetsbare personen en risicogroepen en het tot stand brengen van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de openbare geestelijke gezondheidszorg. Onder dit beleidsterrein zijn alle activiteiten van de gemeente op het terrein van de openbare geestelijke gezondheidszorg begrepen. Hiermee is de keten van collectieve preventie van (ernstige) psychosociale problemen, het opsporen en toeleiden naar de zorg en de opvang in één hand en kan optimale samenhang worden nagestreefd. In de WMO zijn als prestatieveld naast de OGGZ, de Maatschappelijke Opvang, de Vrouwenopvang en de (niet individuele) Verslavingszorg genoemd. Dit zijn allemaal elementen van de opvang/vangnetfunctie die een gemeente heeft voor mensen die zorg nodig hebben. In de Wpg zijn de tuberculosebestrijding, het SOA-aanbod en de aanpak van woningvervuiling vaak op dezelfde doelgroep gericht en vormen elementen van diezelfde vangnetfunctie. In veel regio’s is de GGD verantwoordelijk voor de uitvoering van de OGGZ-activiteiten. De vangnetfunctie vraagt van de uitvoerende organisaties afstemming en overleg en vergt beleidsmatige afstemming tussen Wpg en WMO. Bovengenoemde uitgangspunten gebruiken we hieronder bij de heroriëntatie op de organisatie en/of borging van de eerder genoemde actuele thema’s binnen de publieke gezondheid voor de jeugd en de positie van de GGD.
8
Zie voor meer informatie www.gezondheidin.nu. Deze taak was tot 2007 geborgd via de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv), de voorganger van de Wpg en is met de komst van de WMO naar die wet overgeheveld. 9
7
Kenmerk 629287-122954- PG
3. Publieke gezondheid voor de jeugd Kenmerk 629287-122954- PG
Vanuit de overheid wordt een aantal activiteiten ten behoeve van de jeugd aangeboden die vallen onder de publieke gezondheid: het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg , het rijksvaccinatieprogramma (RVP) en de hielprik. De JGZ is als taak van de gemeenten geborgd in de Wpg en financiering vindt plaats via het gemeentefonds. Het RVP en de hielprik zijn wettelijk en financieel ondergebracht in de AWBZ. We willen daar meer eenheid in aanbrengen. Jeugdgezondheidszorg De jeugdgezondheidszorg (JGZ) bestaat uit een landelijk vastgesteld preventief gezondheidszorgpakket dat onder verantwoordelijkheid van de gemeenten actief wordt aangeboden aan alle jeugdigen tot 19 jaar10. De JGZ volgt daarmee de ontwikkeling van kinderen in relatie tot de fysieke en sociale omgeving van kind en gezin, geeft voorlichting en biedt zo nodig ondersteuning of verwijst door. De JGZ kent zowel medische als maatschappelijke onderdelen. Voor de uitvoering zijn hoog opgeleide professionals nodig. Mede naar aanleiding van de stelselherziening Jeugd heeft de Commissie evaluatie basistakenpakket JGZ opnieuw gekeken naar de inhoud van het basistakenpakket JGZ. Uw Kamer is over het advies van deze commissie en het standpunt hierop geïnformeerd11. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van het basistakenpakket JGZ aan ieder kind. Integrale uitvoering van de JGZ is daarbij het uitgangspunt. Gemeenten zijn daarbij vrij te bepalen door wie ze de JGZ laten uitvoeren, mits de kwaliteit geborgd is. Er is geen schaal vastgelegd waarop de JGZ uitgevoerd moet worden. Ook zijn gemeenten verantwoordelijk voor de afstemming op andere lokale activiteiten en kunnen ze aanvullende activiteiten aanbieden. In de praktijk wordt de JGZ meestal door GGD’en en zorgorganisaties uitgevoerd. Het Rijk is verantwoordelijk voor het vaststellen van de taken en de inhoud van het basispakket. Ook is het Rijk verantwoordelijk voor de landelijke ondersteuningsstructuur voor kennis en innovatie. Het RIVM (voor monitoring van de jeugdgezondheid) en het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) (voor richtlijnen) spelen daarin een belangrijke rol. Het Rijk heeft geen uitvoerende taken voor de JGZ. Op advies van de commissie evaluatie basispakket JGZ wijzigen we het Besluit publieke gezondheid op de onderstaande punten. Wijziging van de Wet publieke gezondheid is hiervoor niet nodig. Het huidige onderscheid tussen het uniforme deel (dat aan alle jeugdigen moet worden aangeboden) en het maatwerk deel (dat moet worden afgestemd op de specifieke zorgbehoeften van de jeugdigen en op lokale of demografische en epidemiologische gegevenheden) komt te vervallen. Het nieuwe basispakket geeft aan welke activiteiten in elk geval beschikbaar moeten zijn voor alle kinderen en jongeren. Voor het hele basispakket geldt dat de uitvoering wordt afgestemd op de individuele situatie van kind en gezin, volgens professionele richtlijnen. De onderdelen van het huidige maatwerk worden als volgt ondergebracht: o Het uitvoeren van specifieke programma’s of (groeps)activiteiten na signalering van risico’s of problemen wordt onderdeel van de Jeugdwet. Als specifieke JGZ-deskundigheid vereist is, worden deze activi10
Dit zijn de huidige leeftijdsgrenzen. Met het wetsvoorstel Jeugdwet wordt de leeftijdsgrens van de JGZ gesteld op 0-18 jaar zodat deze gelijk loopt met die van jeugdhulp. 11 Zie kamerstuk TK 31 839, nr. 297.
8
teiten uitgevoerd door de JGZ, zo niet dan kunnen gemeenten kiezen of ze deze activiteiten laten uitvoeren door de JGZ of andere partijen. o Het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding wordt opgenomen in het basispakket. Dit is gericht op het ondersteunen en versterken van de eigen kracht van ouders en jongeren en op normaliseren. De onderwerpen waarop dit moet plaatsvinden worden aangegeven, conform het advies van de Commissie evaluatie basistakenpakket JGZ12. o Het systematisch analyseren van gegevens voor het formuleren van collectieve maatregelen gericht op het beïnvloeden van gezondheidsbedreigingen (eerder aangeduid als beleidsadvisering) wordt opgenomen in het basispakket. o Het uitvoeren van collectieve maatregelen behoort afhankelijk van het onderwerp tot de Jeugdwet of de Wpg. Aan de screeningen wordt toegevoegd ‘nagaan of bij de jeugdige sprake is van dysplastische heupontwikkeling’. Hoewel dit niet was opgenomen in het basistakenpakket wordt het in de praktijk al altijd uitgevoerd. Opgenomen wordt dat een structureel aanbod moet worden gedaan aan jongeren vanaf 14 jaar. Hierbij moeten activiteiten beschikbaar zijn gericht op gezond gewicht, roken, veilig vrijen, gebruik van alcohol en drugs, weerbaarheid, depressie en schoolziekteverzuim. De wijzigingen in het Besluit pg moeten gelijk van kracht worden met de Jeugdwet. Rijksvaccinatieprogramma Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) is een pakket vaccinaties dat de rijksoverheid aanbiedt aan alle jongeren (0-18 jaar) in Nederland. Omdat de vaccinaties uit het RVP vooral tot doel hebben om uitbraken van (zeer) ernstige infectieziekten bij kinderen te voorkomen, wordt veel belang gehecht aan een zo groot mogelijke opkomst13. De (Rijks)overheid stuurt dan ook sterk op dit programma en er wordt op verschillende manieren geprobeerd om zoveel mogelijk mensen te bereiken. Zo worden de vaccinaties van het RVP van oudsher toegediend tijdens de contactmomenten van de JGZ waarin ook het volgen van groei en ontwikkeling en voorlichting plaatsvindt. Met deze koppeling is naar verwachting de opkomst voor zowel de JGZ als voor het RVP hoger dan wanneer beide programma’s afzonderlijk aangeboden zouden worden. Wij hechten er daarom aan deze samenhang goed te borgen. Op dit moment is het Rijk geheel verantwoordelijk voor de uitvoering van het RVP. De minister van VWS stelt op advies van de Gezondheidsraad de inhoud van het programma vast. Het RIVM regelt de aanschaf en distributie van vaccins naar de uitvoerende organisaties, zorgt voor oproep en registratie van de doelgroep en verzorgt de voorlichting naar publiek en professionals. Voor het toedienen van de vaccinaties sluit het RIVM overeenkomsten met dezelfde organisaties die, in opdracht van gemeenten, de JGZ uitvoeren. Om de huidige praktijk zoveel mogelijk te borgen willen we in de Wpg opnemen dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor de inhoud van het programma (welke vaccins worden aangeboden), de aanschaf en distributie van vaccins, de oproep en registratie van kinderen en de voorlichting. Om de koppeling met de JGZ te behouden wordt de gemeente formeel verantwoordelijk voor het feitelijk zetten 12
Deze onderwerpen zijn opgenomen in tabel 1 en 2 van het advies “Een stevig fundament” dat u op 7 maart 2013 is aangeboden als bijlage bij kamerstuk TK 31 839, nr. 272 13 Wanneer de vaccinatiegraad boven een kritische grenswaarde komt (veelal 95%) krijgen de infectieziekten waartegen gevaccineerd wordt geen kans om zich te verspreiden en worden epidemieën voorkomen.
9
Kenmerk 629287-122954- PG
van de vaccinaties. Daartoe wordt ook in de wet vastgelegd dat het RVP en de JGZ altijd door dezelfde partij uitgevoerd moeten worden. Ook wordt vastgelegd aan welke kwaliteitseisen de uitvoering dient te voldoen. De financiering zal hierdoor deels vanuit de Rijksbegroting en deels vanuit het gemeentefonds plaatsvinden. Hielprik Via de hielprik wordt bij iedere pasgeborene bloed afgenomen waarmee ernstige aangeboren ziekten bij kinderen worden opgespoord. Het gaat hier om een medisch georiënteerde taak, die volgens vaststaande protocollen wordt uitgevoerd en waarbij een uniforme en tijdige uitvoering van essentieel belang is. Het bloed moet zo spoedig mogelijk vanaf vier dagen (met een uitloop tot zeven dagen) worden afgenomen. Momenteel is het Rijk verantwoordelijk voor het hele programma. De minister van VWS stelt op advies van de Gezondheidsraad de inhoud van het programma vast. Het RIVM draagt zorg voor de landelijke coördinatie van de neonatale hielprikscreening en verzorgt organisatie, onderzoek, kwaliteitsbewaking en voorlichting. Het afnemen van het bloed vindt plaats door de jeugdgezondheidszorg, of onder verantwoordelijkheid van de JGZ door verloskundigen, kraamverzorgenden of in ziekenhuizen. Ook voor de hielprik is de optie verkend om de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij gemeenten onder te brengen. Het belang van tijdige en uniforme uitvoering weegt hier zwaarder dan de samenhang met de JGZ, mede doordat de uitvoering van de hielprik in de praktijk nu ook niet overal door de JGZ gebeurt. We willen daarom de uitvoering van het programma hielprikscreening als geheel onder verantwoordelijkheid van de rijksoverheid houden. De financiering zal rechtstreeks vanuit de begroting plaatsvinden. Met deze wijzigingen worden RVP en hielprik vanuit de AWBZ overgebracht naar de Wet publieke gezondheid. Hiermee worden de verschillende onderdelen van de publieke gezondheidszorg in deze wet geborgd. Wij zullen hiervoor medio volgend jaar een voorstel naar uw kamer sturen. Omdat dit niet gerealiseerd is voordat de AWBZ wordt aangepast is in het nieuwe wetsvoorstel Langdurige Zorg (Wlz) een voorstel opgenomen waarmee we een tijdelijke voorzorgsbepaling in de Wpg creëren ten behoeve van het RVP en de hielprik, vergelijkbaar met wat nu in het kader van de AWBZ is geregeld. Vanaf 2018 zullen het RVP en de hielprik zijn geborgd in de Wpg. Verbinding JGZ en sociaal domein: veel potentie! Gemeenten gaan meer sturen op samenwerking en samenhang binnen het sociaal domein. Ze bepalen zelf hoe ze dat lokaal gaan invullen. Dit is afhankelijk van de lokale omstandigheden: zowel de problematiek, als de beschikbare zorg- en ondersteuningsmogelijkheden kunnen tussen gemeenten verschillen. De JGZ heeft een unieke positie om verbindingen te leggen tussen publieke gezondheid en het bredere sociaal domein. De JGZ is een stabiele basis waarop gemeenten verder kunnen bouwen. De JGZ ziet in principe alle kinderen, op verschillende leeftijden. Daarmee heeft de JGZ een schat aan (epidemiologische) informatie en gegevens die gemeenten kunnen gebruiken om een aantal beleidsbeslissingen in het sociaal domein te onderbouwen, monitoren en evalueren. Het is mogelijk om risicoprofielen op wijk-/buurtniveau of voor bepaalde scholen op te stellen. De JGZ wordt meestal dichtbij, in de directe leefomgeving van mensen, aangeboden. Daarmee heeft de JGZ zicht op gezondheidsaspecten in de sociale en 10
Kenmerk 629287-122954- PG
fysieke omgeving en kan een directe link leggen met andere organisaties, zowel binnen als buiten de zorg, om problemen aan te kaarten of op te lossen. Belangrijke partners zijn bijvoorbeeld huisartsen, verloskundigen, kraamzorg, jeugdhulpverleners en onderwijs. De JGZ is in staat om in een vroeg stadium signalen op te vangen en door te geven zodat snel (lichte vormen van) ondersteuning kan worden geboden. Dit sluit aan bij de integrale aanpak van de centra voor jeugd en gezin (CJG’s) en sociale wijkteams. Behalve voor de directe zorgverlening aan individuele gezinnen, is deze kennis door gemeenten ook te gebruiken bij het opstellen van een sociale kaart of advisering bij het inkopen van zorg in een bepaalde wijk of buurt. Jeugdhulp en JGZ hebben elkaar nodig. Gemeenten zijn voor beide verantwoordelijk. Zij zijn in staat de verbinding te leggen tussen de JGZ en de uitvoering van de preventieve activiteiten die vallen onder de Jeugdwet. Dit kan door de JGZ-professionals ook preventieve activiteiten te laten uitvoeren in het kader van de Jeugdwet, bijvoorbeeld extra ondersteuning van ouders van jonge kinderen als zij dat nodig hebben. Zo kan optimaal gebruik worden gemaakt van de professionele deskundigheid in de JGZ. Dit heeft als voordeel dat ouders en kinderen/jongeren niet verwezen hoeven te worden naar andere zorgverleners buiten de JGZ. De relatie tussen JGZ en jeugdhulp wordt ook versterkt doordat de jeugdarts, evenals de huisarts en medisch specialist, rechtstreeks kan verwijzen naar jeugdhulp (waaronder jeugd-GGZ). Tenslotte moeten de JGZ en het onderwijs sterker met elkaar worden verbonden. Het Extra contactmoment jeugdgezondheidszorg voor adolescenten en de verbinding met passend onderwijs zijn daarvoor belangrijke instrumenten voor de gemeenten.
4. Positionering van GGD’en De GGD’en hebben, samen met het RIVM op landelijk niveau, een spilfunctie in de publieke gezondheid. Niet alleen de gemeenten, als eigenaars en opdrachtgevers, hebben belang bij een goed functionerende GGD. Ook voor andere partijen is dit relevant, vooral als het gaat om medisch georiënteerde taken en het raakvlak met (sociale) veiligheid. Informatie over gezondheidsrisico’s en acute bedreigingen, loopt vaak via de GGD naar bijvoorbeeld burgers, zorgverleners, peuterspeelzalen, scholen en bedrijven. Wanneer er specifieke kennis nodig is bij de uitvoering van concrete taken, wordt die door de GGD geleverd. Het Rijk vertrouwt voor een aantal van haar publieke gezondheidstaken op de GGD. Het RIVM en de GGD’en werken op vele gebieden inhoudelijk samen en zijn van elkaar afhankelijk. Kansen We achten het van belang dat de rol van de GGD op een aantal punten wordt versterkt. Toezicht en controle op gezondheidsrisico’s Vanuit het oogpunt van gezondheidsbescherming moet er goed zicht zijn op de risico’s voor de gezondheid van de burger in de sociale en fysieke omgeving. Dit blijft de komende tijd een belangrijk aandachtspunt. Er moet steeds worden gezocht naar een juiste balans tussen toezicht/controle op gezondheidsrisico’s aan 11
Kenmerk 629287-122954- PG
de ene kant en andere maatschappelijke belangen aan de andere kant. We zien dit op veel terreinen terug zoals bij vraagstukken rond sociale veiligheid (zedenzaken), ruimtelijke ordening, verkeer, het signaleren en bestrijden van zoönosen en milieuwetgeving. Hierbij moet steeds meer aandacht zijn voor cumulatie van gezondheidseffecten in bepaalde gebieden. Dit vergt een risicogestuurd toezicht met specialistische kennis die een GGD kan inbrengen. Integrale aanpak Bij veel preventieonderwerpen is een integrale aanpak nodig om resultaten te bereiken. Ook in het Nationaal Programma Preventie staat de integrale aanpak van preventie centraal. Het gaat om het bevorderen van samenwerking en het leggen van logische verbindingen zowel binnen het zorgdomein als daarbuiten. De GGD kan een rol spelen in het verbinden van lokale/regionale partijen en het benutten van kansen om gezondheidsbevordering en –bescherming ook in andere sectoren meer onder de aandacht te brengen. Beleidsadviseur in het sociaal domein Wij vinden het in het kader van de decentralisaties belangrijk dat gemeenten beschikken over een gedegen professionele basisinfrastructuur om dit proces adequaat lokaal vorm te kunnen geven. Met de GGD heeft iedere gemeente een dienst voorhanden die op het gebied van informatievoorziening een belangrijke rol kan spelen. De GGD heeft vanuit uitvoerende werkzaamheden zoals infectieziektebestrijding en meestal JGZ, maar ook vanuit epidemiologisch onderzoek en monitors veel kennis over gezondheid en welzijn van de bevolking en de fysieke en sociale omgeving. Door het bijeenbrengen van deze informatie ondersteunt de GGD gemeenten bij het beleid in het sociale domein. De GGD kan bijvoorbeeld vanuit haar kennis over de gezondheid van de bevolking, gemeenten adviseren over de inhoud/aard en de hoeveelheid in te kopen zorg op het gebied van preventie, jeugdhulp, zorg en welzijn. Ook kunnen medewerkers van de GGD een rol spelen in het ondersteunen van sociale wijkteams in de gemeenten. Concreet kan het gaan om het herkennen en definiëren van problemen en (afhankelijk van de intensiteit van problemen in een bepaald gebied) kan een sociaal-medisch arts of verpleegkundige vast lid zijn van een wijkteam of op basis van expertise erbij gevraagd worden (a la ZAT-teams). Hierbij past ook het begrip sociale veiligheid: vanuit de sociaal-medische taken kan worden voorkomen dat psychische problematiek uitloopt op (sociale) onveiligheid. Dit is gerelateerd aan de OGGZ-taak van gemeenten, die tegenwoordig in de Wmo staat en nog steeds veel door GGD’en wordt uitgevoerd. Nieuwe verbindingen tussen preventie, zorg en ondersteuning in de buurt In de zorg zelf wordt ingezet op versterking van de eerste lijn en zorgstructuren in de buurt. Dat biedt vele kansen voor lokaal gezondheidsbeleid, mede op basis van de volksgezondheidsexpertise en informatie die bij de GGD aanwezig is. Zij kunnen ook een rol spelen bij de samenwerking die gemeenten zoeken met zorgverzekeraars. De GGD-regio kan een goed niveau zijn om deze samenwerking vorm te geven. Risico’s De betrokkenheid van GGD’en bij de bovengenoemde ontwikkelingen varieert. Dit hangt af van de keuzes die de gemeenten daarin maken. Bij toezicht en controle op gezondheidsrisico’s is de bijdrage van GGD’en evident, maar bij ontwikkelingen in het sociaal domein en in de zorg lijkt het dat de potentie van de GGD te weinig 12
Kenmerk 629287-122954- PG
wordt gezien·. Het is niet voor alle betrokken partijen duidelijk wat van een GGD kan worden verwacht14. Geen duidelijk beeld van de GGD Er is grote variatie in de organisatie en het functioneren van de GGD’en. De Wpg staat dat ook toe: behoudens de verplichting een GGD in stand te houden en dat de GGD moet beschikken over bepaalde deskundigheden, legt de wet weinig vast. Er is veel beleidsvrijheid en dat leidt tot praktijkvariatie. Het is onduidelijk wat de gevolgen hiervan zijn voor de uitvoering van de lokale taken en voor het totale stelsel van de publieke gezondheid. Diffuse aansturing door gemeenten Uit onderzoek dat WagenaarHoes in opdracht van de VNG uitvoerde15, bleek dat een aanzienlijk deel van de wethouders worstelt met hun visie op takenpakket en aansturing van de GGD. De afstand tussen sommige GGD’en en hun bestuurders leidt ertoe dat onvoldoende wordt geadviseerd vanuit de deskundigheid van de GGD en de GGD onvoldoende wordt aangestuurd vanuit de lokale behoeften. Gemeenten bezinnen zich - in het licht van hun nieuwe taken en verantwoordelijkheden – op hun relaties met het uitvoerend veld, de beleidsadviestaak en de nieuwe noodzaak van beleids- en uitvoeringsregie. Er is discussie over publieke versus private uitvoering van overheidstaken, over aanbesteding en inbesteding. Hierbij speelt de bezuinigingsopgave voor de meeste gemeenten mee. Daarbij wordt soms niet alleen gekeken naar de ‘nieuwe’ taken, maar ook naar taken die de GGD uitvoert. Beperkt landelijk zicht op uitvoering van (wettelijke) taken AEF heeft onderzoek uitgedaan naar de borging van de publieke gezondheid en de positie van de GGD'en (zie bijlage 1). Op basis van een analyse van beleidsstukken, wettelijke kaders en gesprekken met betrokken partijen en experts, concludeert AEF dat het Rijk slechts beperkt zicht heeft op de taken die gemeenten bij GGD’en hebben belegd, de randvoorwaarden (financieel, personeel) voor de uitvoering en de prestaties die worden geleverd. Er is geen inzicht in de beschikbare expertise en of die voldoende is om landelijk of internationaal beleid een adequate lokale vertaling te geven. GGD en Veiligheidsregio In de Wpg is opgenomen dat gemeenten een gemeentelijke gezondheidsdienst in stand houden op dezelfde schaal als de veiligheidsregio. De congruentie van de GGD’en met de veiligheidsregio’s is de afgelopen jaren in bijna alle regio’s gerealiseerd. Dat is een mooie prestatie en van belang voor een goede samenwerking tussen veiligheid en publieke gezondheid. De in het kader van de Wpg vereiste eigen gemeenschappelijke regeling voor de GGD is echter nog niet overal gerealiseerd. De minister van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor de Wet veiligheidsregio’s waarin ook de schaalgrootte van de veiligheidsregio’s is geregeld. Als er een wijziging van de schaalgrootte van de veiligheidsregio’s en/of GGD’en wordt overwogen, vindt afstemming plaats tussen Veiligheid en Justitie en 14
Zie het onderzoek dat AEF in opdracht van VWS heeft uitgevoerd (zie bijlage 1) en het onderzoek dat WagenaarHoes heeft uitgevoerd voor de VNG (www.vng.nl). 15 Rapport WagenaarHoes Organisatieadvies ‘Grip zonder bestuurlijke drukte, besturing van samenwerking als kunst en als kunde’ d.d. juni 2011
13
Kenmerk 629287-122954- PG
VWS zodat de consequenties voor de betrokken organisaties in de besluitvorming kunnen worden meegenomen. Voor veel GGD-taken is er evidente meerwaarde in gemeentelijke samenwerking en congruentie met de veiligheidsregio’s, maar een te grote GGD-regio kan ongewenste afstand creëren tussen de gemeenten en hun GGD. Daarom zal, als dit vraagstuk zich voordoet, een afweging worden gemaakt tussen de schaalgrootte van de GGD en congruentie met de schaal van de veiligheidsregio. Een stevige basis voor de GGD: vier pijlers Voor een goede borging van de publieke gezondheid is het belangrijk dat duidelijker wordt wat wij, zowel gemeenten als het Rijk, minimaal van GGD’en verwachten om de bovenstaande risico’s het hoofd te bieden en kansen, waar mogelijk, te verzilveren. Wij willen dan ook meer zicht hebben op de taken en het functioneren van GGD’en. Vier taken zijn voor het fundament van de publieke gezondheid van zo essentieel belang, dat zij op een uniforme wijze moeten worden geborgd. Ze vragen een gespecialiseerde deskundigheid met een hoge mate van continuïteit en duidelijke aanspreekpunten (zowel voor de lokale als de landelijke overheid). Deze taken dienen daarom bij de GGD’en te worden belegd en vormen de vier pijlers van iedere GGD. Rijk en gemeenten moeten, vanuit ieders eigen verantwoordelijkheid, de kwaliteit van deze pijlers gezamenlijk verankeren.
Hieronder beschrijven we kort hoe iedere pijler er uit zou moeten zien. Pijler 1. Monitoren, signaleren en adviseren De GGD adviseert vanuit een brede kennisbasis de gemeenten over hun beleid op het gebied van preventie, gezondheidsbevordering en –bescherming. Daartoe behoort het signaleren en monitoren van gezondheidsrisico’s in de fysieke en sociale omgeving en het advies over de gezondheidseffecten van bestuurlijke beslissingen op andere beleidsterreinen. Dit gebeurt met eigen instrumenten (epidemiologisch onderzoek, brononderzoek, medisch milieukundig onderzoek) maar ook op basis van signalen vanuit het regionale netwerk (JGZ, huisartsen, politie, welzijnswerk, zorginstellingen en andere maatschappelijke partners) en landelijke partners zoals het RIVM en het CBS. De GGD is in staat signalen uit verschillende bronnen combineren. Kennis en advies beschouwen wij als kerntaken van iedere GGD. 14
Kenmerk 629287-122954- PG
Vanuit deze pijler adviseert en ondersteunt de GGD gemeenten bij de integrale uitvoering van de JGZ. Dit houdt in dat de GGD bestudeert en adviseert wat er nodig is om de uitvoering van de JGZ goed te laten aansluiten op de specifieke situatie in de gemeente/regio, hoe een goede samenwerking met partners in de gezondheidszorg, jeugdhulpverlening en onderwijs kan plaatsvinden en hoe effectief het gevoerde beleid is.
Kenmerk 629287-122954- PG
Bij de aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen is de GGD een belangrijke ondersteuner voor de gemeenten. De GGD brengt de gezondheidsproblematiek op wijk-/buurtniveau in kaart, adviseert over effectieve aanpakken en legt verbindingen met partijen in andere sectoren. De meeste voorwaarden voor gezondheid worden immers buiten het domein van de zorg gecreëerd. Pijler 2. Uitvoerende taken gezondheidsbescherming De Wpg bevat een aantal gezondheidsbeschermende taken waarvoor een bepaalde mate van specialistische medische deskundigheid van belang is om tot een goede invulling van de taken te komen. Het gaat om de uitvoeringstaak voor gemeenten op het terrein van infectieziektebestrijding, medische milieukunde en technische hygiënezorg. Pijler 3. Publieke gezondheid bij incidenten, rampen en crises Verschillende taken moet de GGD ook in de opgeschaalde situaties kunnen uitvoeren. Dat vraagt een specifieke voorbereiding. De GGD geeft gezondheidskundig advies over infectieziektebestrijding, gevaarlijke stoffen, psychosociale hulpverlening en gezondheidsonderzoek na rampen en voert daarvoor ook een deel van de taken uit. In acute situaties dient de GGD de professionele regie kunnen voeren op de uitvoering van de taken, bijvoorbeeld bij de uitvoering van vaccinatieprogramma’s bij een grieppandemie. De GGD is daarbij afhankelijk van professionals die werkzaam zijn bij andere organisaties die taken in het kader van de publieke gezondheid uitvoeren. Denk daarbij aan jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen in dienst van zorgorganisatie en aan huisartsen. De GGD adviseert en ondersteunt gemeenten ook bij kleinschalige incidenten en zedenzaken: vaak schokkende gebeurtenissen die veel maatschappelijke onrust veroorzaken. Pijler 4. Toezicht houden Toezicht kan op verschillende manieren worden ingevuld. Het toezicht kan meer signalerend, adviserend en beïnvloedend van aard zijn, of juist meer controlerend, waarbij vooral gecheckt wordt of aan de regels wordt voldaan. Ook de mate waarin het toezicht wordt opgevolgd door advies dan wel handhaving kan verschillen. De GGD houdt, samen met de NVWA, toezicht op ondernemers voor het gebruik van tatoeage- en piercingmateriaal (Besluit Warenwet), vooral gericht op de controle op hygiëneregels. Daarnaast heeft de GGD een toezichthoudende taak in de kinderopvang (Wet kinderopvang, Wko). Het toezicht op de kinderopvanginstellingen is onderwerp van een hervorming in deze kabinetsperiode. Het toezicht zal meer aandacht hebben voor de pedagogische kwaliteit van de opvang16.
16
Hierover heeft de minister van SZW op 29 november 2013 een brief aan de Tweede Kamer gestuurd (TK 31 322, nr. 225)
15
Ook de uitvoerende taken in het kader van gezondheidsbescherming, infectieziektebestrijding, medische milieukunde en technische hygiënezorg hebben toezichtaspecten. Deze pijlers staan niet los van elkaar maar zijn juist met elkaar verbonden. Kennis, informatie maar ook personeel kan op verschillende pijlers worden ingezet. Het benoemen van deze vier pijlers betekent ook dat er bij de uitvoering van overige taken binnen de publieke gezondheid, meer gemeentelijke variatie zal zijn in de keuze van de uitvoerders. Daarbij kan worden gedacht aan de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg, de aanpak van SEGV, de uitvoering van lokale gezondheidsbevorderingsprogramma’s en de zogenaamde ‘vangnettaken’. Gemeenten kunnen er zelf natuurlijk voor kiezen om extra taken bij hun GGD te beleggen zoals regie op programma’s tegen huiselijk geweld, buurtgezondheidsprogramma’s of gerichte inzet op gezondheidsbevordering.
5. Naar een publieke gezondheid die op de toekomst is voorbereid We concluderen dat er nog onduidelijkheden bestaan met betrekking tot de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten in de publieke gezondheid en daaraan gekoppeld de rol van de GGD. Het Rijk is systeemverantwoordelijk en dient zicht te hebben of het stelsel, waaronder de verdeling van betrokken partijen, werkt. Het Rijk wil meer zicht op de uitvoering van het lokaal gezondheidsbeleid, de taken die gemeenten bij GGD’en hebben belegd, de randvoorwaarden (financieel, personeel) voor de uitvoering en de prestaties die worden geleverd. Hiervoor hebben we op dit moment onvoldoende informatie beschikbaar. Ook tussen de gemeenten onderling ontbreekt dit inzicht. Deze brief is de eerste stap om hierin duidelijkheid te brengen. We hebben de basisprincipes beschreven om de publieke gezondheid in Nederland adequaat te borgen en de vier pijlers benoemd die het fundament vormen van iedere GGD. De tweede stap is om de verantwoordelijkheden van het Rijk en de gemeenten verder te verhelderen en uit te werken en de positie van de GGD’en, waar nodig, op de vier pijlers te versterken zodat de GGD’en beter in staat worden gesteld om in te spelen op de uitdagingen en kansen die eerder in deze brief zijn genoemd en de genoemde risico’s op te vangen. Het gaat om het koesteren en uitbouwen van bestaande taken en het exploreren van nieuwe taken. Daarbij kijken we zowel naar het bestuurlijke draagvlak als naar de professionele randvoorwaarden die de GGD’en hiervoor nodig hebben. We starten het stimuleringsprogramma ‘publieke gezondheid nieuwe stijl’ met twee doelen: 1. Meer zicht krijgen op inzet en effectiviteit van de publieke gezondheid. Hiervoor willen we een informatiesysteem opzetten dat op uniforme wijze de inspanningen en prestaties in de publieke gezondheid in kaart brengt. Om als rijksoverheid de stelselverantwoordelijkheid te kunnen waarmaken, is inzicht nodig in het functioneren van de publieke gezondheidszorg op lokaal niveau en de interactie tussen gemeenten en rijksoverheid. Het gaat hierbij zowel om de inhoudelijke uitoefening van taken door onder andere gemeenten en GGD’en en
16
Kenmerk 629287-122954- PG
de organisatie van die taken. Hiermee willen we zicht krijgen op de inzet en de effectiviteit van ons stelsel voor publieke gezondheid. Lokale bestuurders hebben deze informatie ook nodig om hun beleid vorm te geven en ze kunnen het gebruiken om de Gemeenteraad te informeren. Om dit te bereiken zullen we samen met de gemeenten formuleren welke basisinformatie standaard beschikbaar moet zijn, zowel op landelijk niveau als voor lokale bestuurders. Daarbij is van belang om afspraken te maken hoe deze informatie beschikbaar komt en actueel gehouden wordt. 2. De vier pijlers van de GGD’en inhoudelijk verder uitbouwen en waar nodig versterken. Het verder uitwerken van de vier pijlers voor alle GGD’en: de relatie tussen GGD’en en het lokaal bestuur; de centrale rol van de GGD bij monitoring en epidemiologie; de adviesfunctie van GGD’en; de professionele relatie van de GGD’en met (landelijke) organisaties in de publieke gezondheidszorg; de invulling van bestaande toezichtstaken; het borgen van benodigde deskundigheden bij de GGD’en voor de uitvoering van de taken binnen de vier pijlers. Versterken van de positie van de GGD’en in het sociaal domein, bij het nationaal programma preventie en bij de aanpak van SEGV. Rode draad in het stimuleringsprogramma is de ontwikkeling van veldnormen voor de vier pijlers. Hiermee moet duidelijkheid komen over de inhoud van de taken en de benodigde deskundigheden. Normontwikkeling in de publieke gezondheid moeten zowel door de professionals als de bestuurders worden gedragen. Professionele en bestuurlijke verantwoordelijkheden moeten wel worden onderscheiden maar niet gescheiden. Dat betekent dat VWS, VNG, RIVM en GGD GHOR Nederland gezamenlijk, maar vanuit ieders eigen verantwoordelijkheid, moeten optrekken bij de normontwikkeling. Voor de aansluiting tussen de publieke gezondheidszorg en het sociale domein, en de rol van de GGD daarin, worden best practices in kaart gebracht en beschikbaar gesteld. Het programma heeft een looptijd van drie jaar. VWS stelt hiervoor in totaal 1,25 miljoen euro beschikbaar. Wij vinden het belangrijk dat het programma gezamenlijk bestuurlijk gedragen wordt door VWS en VNG/gemeenten. Wij stellen daarom een stuurgroep in met vertegenwoordigers van VWS en de VNG/gemeenten. De stuurgroep geeft opdracht aan een projectgroep die de voorstellen verder uitwerkt, de activiteiten uitvoert of laat uitvoeren, en rapporteert aan de stuurgroep. De projectgroep bestaat uit medewerkers van het RIVM en GGD GHOR Nederland, VNG en VWS. Daarnaast worden relevante andere partijen betrokken bij deeltrajecten. De derde stap is de wettelijke borging. Naast de, in paragraaf 3, aangekondigde wettelijke borging van het RVP en de hielprik in de Wpg, wordt door alle partijen bekeken of het noodzakelijk is om zaken die binnen het stimuleringsprogramma worden opgepakt en ontwikkeld wettelijk te borgen. Indien dit het geval is, zullen wij uw Kamer daarvoor voorstellen doen.
17
Kenmerk 629287-122954- PG
Wij informeren uw Kamer regelmatig over de voortgang. Daarbij maken we zoveel mogelijk gebruik van de rapportages die uw kamer ontvangt in het kader van het Nationaal Programma Preventie en de begrotingscyclus.
6. Financiële afspraken Bovenstaande ambities zijn gericht op het verhelderen van bestaande wettelijke taken, het creëren van stabielere, effectievere en minder versnipperde infrastructuur, een betere afstemming tussen gemeenten en Rijk. Het gaat dus niet om nieuwe taken of taakverzwaring ten opzichte van wat in de Wpg is beoogd. Dit betekent dat dit kan worden gerealiseerd binnen de bestaande financiële kaders. Echter, om het proces een eenmalige impuls te geven trekken we in totaal €1,25 mln. extra uit voor het stimuleringsprogramma in de periode van 2014 tot en met 2016. Daarnaast maken we met de gemeenten specifieke financiële afspraken over het zetten van de prikken in het kader van het RVP.
7. Tot slot De publieke gezondheidszorg is in beweging, moet haar verdiensten koesteren maar staat ook voor nieuwe uitdagingen. Het is aan de vier centrale spelers om dit gezamenlijk, met respect voor ieders verantwoordelijkheden, op te pakken en daaraan vorm te geven. Het Rijk en de gemeenten moeten de bestuurlijke kaders bepalen; RIVM en GGD’en moeten zorgen voor een adequate en efficiënte professionele samenwerking.
Hoogachtend, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
mw. drs. E.I. Schippers
drs. M.J. van Rijn
18
Kenmerk 629287-122954- PG
MEMO Datum
:
27 november 2014
Aan
:
Algemeen Bestuur
Van
:
Dagelijks Bestuur
Betreft
:
Benoeming plaatsvervangend directeur brandweer
Inleiding Bij de vorming van de nieuwe brandweerorganisatie is in planvorming vastgelegd dat één van de drie aangestelde afdelingshoofden tevens in de rol van plaatsvervangend directeur zou worden benoemd. Echter, vanwege de continuïteit en om de nieuwe afdelingshoofden de tijd te geven zich te ontwikkelen in hun nieuwe functie, heeft u in maart 2013 besloten de huidige plaatsvervangend directeur (J.Slakhorst), zijn functie te laten continueren, mede gezien zijn rol als vrijgesteld projectleider van het project “doorontwikkeling repressieve organisatie”. Bij dit besluit in maart 2013 is verband gelegd met zijn pensioen maar is nog geen harde einddatum benoemd. Gelet op de goede voorbereiding is het verstandig dit nu wel te gaan doen en tevens een voordracht te doen voor zijn opvolging. Voor deze opvolging is geen sprake van een nieuwe selectieprocedure. De eventuele geschiktheid als plaatsvervangend directeur is meegenomen in de procedure voor de selectie van de afdelingshoofden. Voordracht De huidige drie afdelingshoofden zijn in beginsel alle drie in staat de rol als plaatsvervangend directeur te vervullen. De directeur brandweer adviseert u om de heer A.J. (Albert-Jan) van Maren, per 1 juli 2015 te benoemen in de rol van plaatsvervangend directeur brandweer, naast zijn rol als afdelingshoofd. De heer Slakhorst blijft tot 1 juli 2015 de functie als plaatsvervangend directeur brandweer.
Voorstel: Voorgesteld wordt de heer A.J. van Maren per 1 juli te benoemen tot plaatsvervangend directeur brandweer.
Postbus 5364 6802 EJ Arnhem www.vggm.nl
Oplegnotitie Onderwerp: Doorontwikkeling Repressieve Organisatie Voorgestelde behandelwijze: Ter bespreking (meningsvormend) Vertrouwelijk Ter informatie
Planning bespreking: Veiligheidsdirectie DB VGGM Algemeen Bestuur
d.d.: d.d.: 26-11-2014 d.d.: 10-12-2014
Inleiding In de vorige vergadering van 29 oktober is een eerste bestuurlijke discussie gevoerd over de voorstellen die in het kader van het project DRO het afgelopen jaar tot stand gekomen zijn. Het Dagelijks Bestuur heeft in een extra vergadering (6 november) stilgestaan bij de vraag op welke wijze het proces zou moeten worden voortgezet. Het Dagelijks Bestuur heeft gemeend dat het goed zou zijn om de beeldvormende fase van de bespreking af te sluiten maar tegelijkertijd de besluitvorming over de verschillende onderdelen van de DRO uit te stellen tot de volgende vergadering (in maart 2015) en de vergadering van december 2014 te benutten voor meningsvorming. In onderliggende notitie wordt het gehele pakket van DRO-voorstellen zo integraal mogelijk aan u aangeboden. U wordt verzocht uw mening kenbaar te maken over de verschillende onderdelen van dit pakket.
Overzicht van beslispunten waar (in feb/maart 2015) een besluit over wordt gevraagd Pagina 2: - Vaststellen financiële uitgangspunten + standaardvoorzieningenniveau repressieve functie - Besluit tot gezamenlijke financiering van regionale voorzieningen - Vaststellen financiële overgangsperiode en besluiten over de duur van deze overgangsperiode. - Instemmen met uitgangspunt dat extra voorstellen die door het bestuur worden overgenomen bij de besluitvorming over de scenariokeuze worden gefinancierd vanuit het pakket van bezuinigingsvoorstellen die in relatie met de kaderbrief 2016 zijn aangeboden. Pagina 3/4: - Instemmen met de wijze waarop de lokale knelpunten worden opgelost Pagina 4/5: - Instemmen met de inhoud van de verschillende visiedocumenten Pagina 5/6 - Keuze voor één van de scenario’s Pagina 7 - Keuze voor aanvullende voorstellen Bespreking in Dagelijks Bestuur 26-11 Het Dagelijks Bestuur heeft de directie verzocht: - bij de integrale presentatie tevens de financiële consequenties mee te nemen. - aan de voorzitter van de Financiële Commissie om ter vergadering op 10 december een nader advies uit te brengen aan het Algemeen Bestuur over het (geactualiseerd) financiële eindbeeld van de DRO. - De visie op “brandveilig leven” als bijlage toe te voegen omdat deze visie nog niet bekend is bij het Algemeen Bestuur. Bijlagen - Notitie DRO - Bijlage 1: Visie brandveilig leven - Bijlage 2: Advies Financiële Commissie d.d. 27 oktober 2014
MEMO Datum
:
26 november 2014
Aan
:
Algemeen Bestuur VGGM
Van
:
Directeur Brandweer
Betreft
:
DRO
In de vergadering van 29 oktober is een eerste bestuurlijke discussie gevoerd over de voorstellen die in het kader van het project DRO het afgelopen jaar tot stand gekomen zijn. In de maanden september en oktober zijn op zowel operationeel als bestuurlijk niveau beelden opgehaald. Er is veel energie gestopt in het betrekken van de werkvloer bij de uitwerking. Dit heeft geresulteerd in een grote hoeveelheid opmerkingen, vragen en suggesties. Inmiddels is de overgrote meerderheid van deze reacties verwerkt en heeft iedereen een reactie terug ontvangen. In een aantal situaties vraagt de input vanuit de korpsen om nader onderzoek. Ik kom hieronder daar nader op terug. Historisch terugblik: waar was het project DRO nu ook al weer voor bedoeld? Het is al weer enkele jaren geleden dat Brandweer Nederland een proces is gestart om te komen tot een vernieuwing van de brandweer in Nederland (“Brandweer over Morgen”). Een belangrijke verandering die daarbij is ingezet is om geleidelijk (eindbeeld medio 2040) te komen tot een andere benadering van brandveiligheid die meer is gebaseerd op het terugdringen van risico's: het streven naar minder incidenten, minder slachtoffers en minder schade. Hierbij wordt veel nadruk gelegd op het voorkomen van branden en het verkleinen van de kans op het ontstaan ervan, waar voorheen de focus van de brandweer veelal lag op de bestrijding van brand en het beperken van de omvang ervan. In dit plan van Brandweer Nederland wordt deze visie vertaald in meer aandacht voor de voorkant van de veiligheidsketen. Deze brede landelijke visie is meegenomen bij de totstandkoming van het “Beleidsplan brandweer 20142018” (vastgesteld maart 2013) waarin de visie op de organisatie van de brandweer in de regio GelderlandMidden op hoofdlijnen is opgenomen. De volgende strategische doelen zijn daarbij geformuleerd voor de jaren 2014 -2018: 1. Het vormen van één brandweerkorps Gelderland-Midden. 2. Het realiseren van een uniform kwaliteitsniveau in de regio afgestemd op de aanwezige risico's. 3. Het tot stand brengen van een organisatie die klaar is voor de toekomst. AD 1: De vorming van één brandweerkorps is inmiddels een feit: er staat een nieuwe organisatie, er is een eenduidig kader voor het financieel beleid en ook op andere terreinen zijn spelregels met elkaar afgesproken. AD 2: Het realiseren van één kwaliteitsniveau is op het gebied van risicobeheersing en vakbekwaamheid bereikt en nog niet voor organisatie van de repressieve slagkracht (personeel/materieel). AD 3: De verbetering van de toekomstbestendigheid van de gehele brandweerorganisatie is een proces waar ook de komende jaren nog stappen in gezet moeten gaan worden. Zo zal naar verwachting medio 2017 het Besluit veiligheidsregio’s worden aangepast op basis van diverse landelijke onderzoeken: project RemBrand, “Uitruk op Maat” en vakbekwaamheid. Met het project DRO worden stappen gezet zodanig dat de overgebleven onderwerpen gewoon kunnen meelopen in de reguliere planning- en control cyclus die is gekoppeld aan het vierjarig beleidsplan. Stand van zaken DRO In het proces DRO worden een aantal stappen gezet. Kort samengevat: Uitgaande van een analyse van (m.n.) brandrisico’s (“brandrisicoprofiel”) en het feit dat o.a. burgers en bedrijven een toegenomen maar wel beperkte eigen verantwoordelijkheid hebben (zie paragraaf over “brandveilig leven”) is een visie ontwikkeld in vier onderdelen: een visie op de basisbrandweerzorg, een visie op de beschikbaarheid van personeel 1
MEMO (“visie op paraatheid”), visie variabele voertuigbezetting (“Uitruk op maat”) en een visie op specialistische taken. Deze visiedocumenten vormen samen de basis, een nieuw fundament voor de repressieve organisatie en slagkracht van het (regionaal) brandweerkorps, die nu en in de toekomst het “restrisico” moet kunnen opvangen, verdeeld over de regio. Er zijn vier scenario’s uitgewerkt met een verschillend kwaliteitsniveau. Terugblik In de vergadering van 29 oktober is in het AB een eerste bestuurlijke discussie gevoerd over de verschillende stukken. Daarnaast is ook vanuit korpsen volop meegedacht. Deze operationele en bestuurlijke input geeft een beeld van hoe over de voorstellen wordt gedacht. Vanuit de posten is constructief meegedacht, hoewel de mogelijke veranderingen op lokaal niveau soms pijn kunnen doen. Luisterend naar elkaar ontstaat langzamerhand vanuit de subjectieve beelden een rode lijn die goed kan worden uitgelegd. In de vergadering van het Georganiseerd Overleg van 12 november jl. is de organisatie door de leden van het GO gecomplimenteerd voor het organiseren van betrokkenheid en communicatie met de brandweermensen. Vervolg Op basis van deze lijn kunnen enkele bestuurlijk aandachtspunten worden gedestilleerd waarover in de vergadercyclus van november / december 2014 meningsvormend wordt gesproken. Bij elk van de aandachtspunten wordt dit nader toegelicht. Een overzicht: 1. Aandachtspunten uit het advies van de Financiële Commissie d.d. 27-10 (meningsvormend) 2. Knelpunten voortkomend uit de brieven van de posten (meningsvormend) 3. De in de visies opgenomen bestuurlijke keuzes (meningsvormend) 4. Visie brandveilig leven (meningsvormend, toegevoegd als bijlage 1) 5. De keuze voor een van de scenario’s inclusief aanvullende voorstellen (meningsvormend) 6. Keuze voor bezuinigingsscenario’s (niet in deze notitie maar in een aparte notitie verder uitgewerkt, wordt betrokken bij kaderbrief 2016) 7. Financieel eindeffect DRO 1. Aandachtspunten uit het advies van de Financiële Commissie d.d. 27-10 (toegevoegd als bijlage 2) a. Bestuurlijk bekrachtigen financiële uitgangspunten In het regionaliseringsproces is het kwaliteitsniveau vastgesteld voor Risicobeheersing en Operationele Voorbereiding en deze taken worden gefinancierd binnen een regionaal budgettair kader. Voor de doorontwikkeling van de repressieve organisatie is het noodzakelijk het standaard voorzieningenniveau voor de repressieve functie vast te stellen en dat vervolgens via normbedragen financieel te vertalen. Het standaard voorzieningenniveau (bv. 1 tankautospuit per post) geeft via het normbedrag (uniforme aanschafprijs, afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn) aan wat elke gemeente in de bijdrage aan VGGM op moet nemen. Op ambtelijk niveau (controllers) is overeenstemming over de te hanteren financieel technische uitgangspunten. Toepassing van de normen leidt er toe dat de inbreng aan materiele voorzieningen van de afzonderlijke gemeenten op een rechtvaardige manier wordt geëgaliseerd. Het is van belang dat deze en andere financiële uitgangspunten bestuurlijk worden bekrachtigd. Het Algemeen Bestuur heeft eerder vastgesteld dat financiële voordelen van het afstoten van materieel terugvloeien naar de gemeente die het materieel heeft ingebracht. Dat geldt niet alleen voor tankautospuiten en hulpverleningsvoertuigen maar ook voor andere materiele voorzieningen. De Financiële Commissie adviseert bij de besluitvorming over scenario’s het voordeel nog één keer terug te rekenen naar de individuele gemeenten en daarna ook alle personele en materiele voorzieningen gezamenlijk na rato van het ingebrachte budget te financieren. Voor hulpverleningsvoertuigen speelt daarnaast het brandrisicoprofiel in het verzorgingsgebied een rol. Gemeenten die geen hulpverleningsvoertuig hebben ingebracht omdat dat niet noodzakelijk was, gaan ook niet meebetalen aan deze voorziening. 2
MEMO Dit leidt tot besluitvorming in februari / maart 2015 over de volgende aspecten: - Vaststellen financiële uitgangspunten - Vaststellen standaardvoorzieningenniveau repressieve functie - Besluit tot gezamenlijke financiering van regionale voorzieningen Bovengenoemde besluiten zijn noodzakelijk voor het regionaal fundament.
b. Overgangsperiode voor implementatie scenariokeuze Er zijn vier scenario’s voor de doorontwikkeling van de repressieve organisatie uitgewerkt. De Financiële Commissie heeft vastgesteld dat daarbij tussen gemeenten onderling sprake kan zijn van tegenstrijdige belangen: behoud van extra materieel boven het basisvoorzieningenniveau versus de behoefte om te komen tot efficiëntiewinst. De commissie onderstreept de noodzaak om vast te houden aan de eerder ingezette koers om van gemeentelijke korpsen met ieder hun eigen “systeem” te komen tot één regionaal “systeem”. Dit is voor de repressieve slagkracht niet anders. De commissie stelt vast dat dit proces gepaard gaat met de nodige emoties. Dit verschilt per gemeente en per post. De commissie geeft in overweging deze veranderingen op maat en per post door te voeren, afhankelijk van afschrijvingen, doorschuiven van materieel en natuurlijke afbouw c.q. opbouw van formatie. De commissie geeft in overweging een nader te bepalen overgangsperiode vast te stellen waarbij op enig moment alle voordelen en nadelen met elkaar worden verrekend. Ten aanzien van aanvullende voorstellen die door de directeur brandweer zijn ingebracht in de vergadering van het AB van 29 oktober jl. is de Financiële Commissie van mening dat de kosten van deze voorstellen dienen te worden gedekt vanuit het pakket van bezuinigingsvoorstellen dat gekoppeld aan de kaderbrief 2016 is voorbereid (en dus niet ten koste gaat van het voordeel dat terugvloeit naar individuele gemeenten).
Het zou de besluitvorming over scenario-keuzes in februari/maart 2015 ten goede komen indien hieraan voorafgaand een besluit wordt genomen over de volgende aspecten: - Dat vastgehouden wordt aan de ingezette koers om verschillende gemeentelijk repressieve systemen om te bouwen tot één regionaal systeem; - Dat besloten wordt, een financiële overgangsperiode vast te stellen. Ook de besluitvorming over de duur van de overgangsperiode vindt tevens plaats in februari / maart 2015 plaats. - Eventuele extra voorstellen die door het bestuur worden overgenomen bij de besluitvorming over de scenariokeuze worden gefinancierd vanuit het pakket van bezuinigingsvoorstellen die in relatie met de kaderbrief 2016 zijn aangeboden. 2. Knelpunten voortkomend uit de brieven van de posten Uit de vele reactie vanuit de posten is een klein aantal knelpunten overgebleven die vragen om een heroverweging van de voorstellen. Voorgesteld wordt daar in de vergadercyclus van november / december 2014 een mening over te vormen en deze aanpassingen desgewenst te verwerken in de voorstellen die in februari / maart 2015 worden voorgelegd. Doorwerth / Arnhem / Overbetuwe / Lingewaard Gesteld wordt dat vanwege de kwetsbaarheid van het gebied het redvoertuig behouden zou moeten blijven. Voorgesteld wordt het huidige aantal redvoertuigen handhaven: dus 9 in plaats van 7. Uit efficiëntie overwegingen is 7 een acceptabel aantal en verdeling. Door reparatie en onderhoud zal echter regelmatig met deze voertuigen geschoven moeten worden om primair de grootste risico’s/ verzorgingsgebieden af te dekken. Betekent dat de redvoertuigen in Dieren, Nijkerk, en Zevenaar meerdere weken per jaar niet aanwezig zijn. Daarnaast zijn de type voertuigen operationeel niet overal uitwisselbaar. Ook is er een 3
MEMO kwetsbaar gebied niet gedekt in Doorwerth bij een aantal van 7 en is de inzet als blusplatform dun. (zie punt 1 aanvullende voorstellen op p. 8 van deze notitie) Rheden: Heeft zorgen over slagkracht t.b.v. natuurbrandbestrijding en bereikbaarheid van kernen. De zorgen worden gedeeld. Landelijk wordt door de regio’s Noord- en Oost Gelderland en GelderlandMidden, naar aanleiding van de evaluatie van de grote brand in Nationaal Park de Hoge Veluwe een nieuwe landelijke filosofie voor natuurbrandbestrijding ontwikkeld. Een aantal voertuigen wordt in 2018 en 2019 vervangen. Voorgesteld wordt alle huidige voertuigen voor natuurbrandbestrijding in de regio te behouden totdat de nieuwe filosofie is vastgesteld. Naar verwachting gaat dat meer dan 2 jaar duren. Met dit voorstel wordt dus nu nog niet overgegaan tot het combineren van stads- en natuurbrandvoertuigen. Doesburg: 2e TS nodig voor oude binnenstad. Destijds (2005) aangeschaft met advies van de regionaal commandant. Zorgen over opkomsttijd 2e TS (binnen 15 minuten haalbaar?). Willen ook HV behouden. In dit gebied is een reserve tankautospuit noodzakelijk. Deze was in Velp geplaatst, maar voorgesteld wordt deze, gezien de besluitvorming bij het overige aandachtspunt, deze te verplaatsen naar Doesburg. Daardoor ontstaat een betere verdeling van materieel over de posten. Diverse gemeenten: Er zijn veel reacties van gemeenten die vragen de reserve TS indien aanwezig voor 80% van de tijd in de kazernevolgordetabel op te nemen indien de paraatheid gegarandeerd kan worden. Hierop is bij de beantwoording van de operationeel-technische vragen al positief op gereageerd.
3. De in de visies opgenomen bestuurlijke keuzes Een zeer groot deel van de inhoud van de opgestelde vier visiedocumenten is gebaseerd op landelijke kaders, richtlijnen, wetgeving en eerder benomen bestuurlijke besluiten. Het verschil met vroeger is dat de visie nu is gericht vanuit de nieuwe regionale brandweerorganisatie. Verder is er sprake van een actualisatie in verband met diverse landelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen binnen de brandweerbranche. In de visiedocumenten wordt soms een keuze gemaakt waarvan het wenselijk is deze expliciet onder de aandacht te brengen van het bestuur bij besluitvorming hierover in februari/maart 2015. De meest in het oog springende keuze is daarbij het voorstel aan het bestuur (opgenomen in de Visie Basisbrandweerzorg) om een afwijkende opkomsttijd van de 1e Tankautospuit vast te stellen, op 8 minuten. Hiermee wijken wij af van de wettelijke normtijd die voor een aantal categorieën objecten is gesteld op 5 of 6 minuten. Echter, het betekent niet dat de uitruk minder snel is dan de huidige praktijk. In de vergadercyclus van november / december 2014 wordt u gevraagd uw mening te geven over de inhoud van het brandrisicoprofiel en over de inhoud van verschillende visiedocumenten (incl. visiedocument Brandveilig Leven) met het oog op de voorgenomen besluitvorming in februari / maart 2015. Het brandrisicoprofiel is een precisering vanuit het (reeds vastgestelde) meer algemene “regionaal risicoprofiel”. Aangegeven wordt welke risico’s zich in de regio Gelderland-Midden voordoen en dus op welke risico’s de brandweer Gelderland -Midden zich moet voorbereiden. Dit heeft zowel betrekking op de omvang van de repressieve organisatie, de wijze waarop deze optreedt alsmede de spreiding van eenheden maar ook op de activiteiten in de preventieve en preparatieve fase. De raden moeten (conform de wet) hun visie ook kenbaar maken over het brandrisicoprofiel. Dat gebeurt in de periode maart- juni 2015. Dit gebeurt 4
MEMO gezamenlijk met het ter zienswijze voorleggen van de stukken van het project DRO. Overigens vindt in dezelfde periode ook weer een (wettelijk verplichte vierjaarlijkse) herijking plaats van het algemeen risicoprofiel. In het algemene risicoprofiel worden geen majeure wijzigingen verwacht die van invloed zijn op het brandrisicoprofiel. 4. Visie Brandveilig Leven (zie bijlage 1) Het visiedocument “Brandveilig Leven” vormt een onderdeel van het proces DRO maar was nog niet beschikbaar bij de eerste bestuurlijke verkenning op 29 oktober. Het visiedocument “brandveilig leven” gaat in op de eigen verantwoordelijkheid van o.a. burgers en bedrijven op preventief gebied. Maatregelen die preventief genomen worden, verlagen het risico en beïnvloeden daarmee de benodigde repressieve slagkracht. Het meer zelfbewust maken van mensen gaat langzaam. Het is dan ook niet reëel om te verwachten dat hiermee op korte termijn grote stappen kunnen worden gezet. Mede bepalend daarbij is de keuze (beschreven in scenario 2) of het bestuur bereid is daar extra in te investeren. 5. De keuze voor een van de scenario’s (incl. aanvullende voorstellen) In de vergaderronde van november / december is het de bedoeling meningsvormend over deze scenario’s met elkaar te spreken met het oog op besluitvorming in maart 2015. Onderstaande scenario-beschrijving is gelijk aan de beschrijving die u is aangeboden voor de vergadering van het AB van 29 oktober jl. De directeur brandweer heeft geadviseerd in principe te kiezen voor scenario 3, met aanvullende maatregelen die er voor moeten zorgen dat de regio “in balans” is. De Financiële Commissie ondersteunt dit advies en adviseert dat eventuele extra voorstellen die door het bestuur worden overgenomen bij de besluitvorming over de scenariokeuze worden gefinancierd vanuit het pakket van bezuinigingsvoorstellen die in relatie met de kaderbrief 2016 zijn aangeboden.
Scenario-beschrijving Ten behoeve van de doorontwikkeling repressieve organisatie Brandweer Gelderland-Midden zijn de volgende 4 scenario’s uitgewerkt: - Scenario 1: Verbeterde brandweerzorg - Scenario 2: Betere brandweerzorg door efficiëntie - Scenario 3: Efficiënte brandweerzorg - Scenario 4: Minimale brandweerzorg De vier scenario’s zijn inhoudelijk en financieel uitgewerkt: voor scenario 1 en 4 op regionaal niveau en voor scenario 2 en 3 per gemeente. Scenario 2 en 3 zijn in aanleg hetzelfde door de nadruk die ligt op een efficiëntere brandweerzorg. Het verschil zit in de besteding van het te behalen efficiencyvoordeel: in scenario 2 wordt dit ingezet ten behoeve van verbetering van de brandweerzorg op door het bestuur te kiezen onderdelen en in scenario 3 gaat de efficiëntiewinst naar de betreffende gemeenten. Inmiddels is het voorstel om de extra maatregelen uit scenario 2 te financieren uit de bezuinigingsvoorstellen die apart zijn geagendeerd.
5
MEMO Invulling scenario’s Scenario 1 Verbeterde brandweerzorg
Scenario 2 Betere brandweerzorg door efficiëntie
Scenario 3 Efficiënte brandweerzorg
Scenario 4 Minimale brandweerzorg
41 tankautospuiten + 2 herbezetting Arnhem/ Ede, waarvan 15 combi’s
41 tankautospuiten + 2 herbezetting Arnhem/ Ede, waarvan 15 combi’s
Reservevoertuigen TS TS-sen ten behoeve van opleiden en oefenen
41 tankautospuiten + 2 herbezetting Arnhem/ Ede waarvan 20 combi’s 12 3 volwaardige TS-sen
8 + 2 (wens) 3 (geen volwaardige TSsen)
8 3 (geen volwaardige TS-sen)
41 tankautospuiten + 2 herbezetting Arnhem/ Ede, waarvan 15 combi’s 5 Geen, opleiding met bestaande parate TS-sen
Redvoertuigen
10
7 + 1 reserve (wens)
7
2
Hulpverleningsvoertuigen
7
7
7
2
FRB/MOB
Aantal FRBteams uitbreiden naar MOB
Aantal FRB-teams uitbreiden naar MOB (wens)
FRB/MOB handhaven
FRB/MOB handhaven
Rietenkapbrandbestrijding team
3 teams
1+ 1 (wens)
1 team
-
Optimaliseren paraatheid, organisatorisch en technisch
Elke post uitrusten met middelen om paraatheid te optimaliseren.
Wens om elke post uit te rusten met middelen om paraatheid te optimaliseren.
Beschikbaarheidsmonit or en pager bij posten met knelpunt in paraatheid.
-
Piketregelingen
Nut en noodzaak wordt bezien. Middelen reserveren voor herbezetting. Extra budget inzetten.
Nut en noodzaak wordt bezien. Middelen reserveren voor herbezetting. -
Nut en noodzaak wordt bezien. -
Afbouwen van piketregelingen. -
-
-
9 9 op de boot en 2 teams
7 + 2 (wens) 7 + 2 (wens) op de boot en 2 of 3 extra afhankelijk van keus
7 7 op de boot en 3 extra
-
Opleiden/ trainen TS4, uitruk op maat; incidenteel Tankautospuiten (TS) basiszorg
Herbezetting bij bindingsactiviteiten Dagbezetting ten behoeve van paraatheid Vaartuigen/boten Oppervlaktereddingstaken
6
MEMO Duikteam
1 + financiële afspraken duikteam VRU
1
1
-
Natuurbrandbestrijding, uitbreiding aantal combi’s
5 combi’s ipv “normale” TS, zie ook onder Tankautospuiten basiszorg
Wens 1 tot 5 combi’s ipv basisbrandweerzor g TS, zie onder Tankauto
Bestaande 15 handhaven
Bestaande 15 handhaven
Brandveilig leven
Zie bijlage 1
Zie bijlage 1
-
-
AB december wordt een visie “brandveilig leven” geagendeerd.
Advies te kiezen onderwerpen bij scenario 2: 1. Op een aantal plaatsen in de regio, ter ondersteuning van de ambulancehulpverlening, het FRBteam uitbreiden tot MOB-team. Nadere studie moet uitwijzen of dit zinvol is en op welke plaatsen. De voorstellen moeten volledig gedragen worden door de betreffende posten en door de ambulancedienst. 2. Formele afspraken met betrekking tot de nieuwe blusboot (2017) in Emmerich om te garanderen dat de blusboot komt indien nodig. Hierbij hoort ook het opleiden en jaarlijks trainen van een opstapbemanning. Kosten: € 25.000 3. Extra rietenkapbrandbestrijdingsteam. Rietenkappen zijn met basisbrandweer eenheden lastig te bestrijden. Extra vaardigheden en uitrusting zijn hiervoor vereist. Op dit moment is een team beschikbaar. Aanrijd tijden naar Liemers en Betuwe zijn relatief groot. Een effectieve inzet van dit gespecialiseerde team is dan niet meer te realiseren. Kosten: binnen begroting op te vangen. 4. Afspraken maken met duikteam Veiligheidsregio Utrecht voor inzet noordelijk deel van de regio. Kosten: € 17.000 5. Alle posten die dat nog niet hebben geleidelijk voorzien van een klein voertuig. Dit voertuig is voor het uitvoeren van de first response taak, organisatie en logistiek van de post, aanvullend personeel bij inzetten en ook bij stormschade en wateroverlast (zie ook visie uitruk op maat en paraatheid). Ook zijn mogelijk in de toekomst kleine voertuigen nodig bij de nieuwe tactiek voor natuurbranden (voorbranden en stoplijnen maken). Realiseren in overleg met individuele gemeenten en door te realiseren inverdieneffecten op de post Logistiek. 6. In scenario 2 staat bij de extra wensen ook brandveilig leven. Op basis van het bestaande budget keuzes kunnen worden gemaakt. Ook worden opties geboden met recente innovaties.
6. Financieel eindeffect DRO De bedragen op de volgende pagina zijn berekend voor het eindbeeld als de nieuwe materiële sterkte is bereikt. Daarom is ook gerekend met standaard normbedragen voor de kosten van onderhoud en aanschaf van het materieel. Deze bedragen variëren nu nog per gemeente ( zie tabel ingebracht budget). De Financiële Commissie heeft er voor gepleit een financiële overgangstermijn vast te stellen. Tot deze termijn gelden nog de eigen kapitaalslasten. Daarna gelden de bedragen in het overzicht waarbij per gemeente is aangegeven wat het effect is. 7
MEMO Er zal ook een positief effect zijn op de rentedaling maar dat wordt apart behandeld in de begroting en rekening. De effecten op het personeelsbudget worden pas in het implementatieplan zichtbaar. De verwachting is dat dat ongeveer dezelfde ordegrootte is als het materieel effect.
Gemeente
Arnhem Barneveld Doesburg Duiven Ede Lingewaard Nijkerk Overbetuwe Renkum Rheden Rozendaal Rijnwaarden Scherpenzeel Wageningen Westervoort Zevenaar Totaal
gemeente
Arnhem Barneveld Doesburg Duiven Ede Lingewaard
aantal TS-en op de posten
3+1 5 1 1 9 4 2 5 4 3+3 0 2 1 1 0 2 43+4
aantal basis HV's 1 1 1 1 1 1
kosten
kosten
kosten
gemeente
gemeente
gemeenschappelijke reserve + O&O voertuigen
(inbreng) (genormeerd) 110.478 70.200 111.288 98.100 24.517 14.100 29.565 14.100 170.858 161.400 67.482 56.400 61.810 28.200 54.221 70.500 63.037 63.300 134.545 105.300 0 0 24.828 28.200 18.587 14.100 45.440 14.100 0 0 47.993 28.200 964.648
766.200
kosten kosten gemeente gemeente (inbreng) (genormeerd) 18.586 13.800 18.159 13.800 14.926 13.800 20.000 13.800 20.733 13.800 10.300 13.800
totaal kosten
voor- of nadeel
7.081 11.802 2.360 2.360 21.244 9.442 4.721 11.802 9.442 7.081 0 4.721 2.360 2.360 0 4.721
77.281 109.902 16.460 16.460 182.644 65.842 32.921 82.302 72.742 112.381 0 32.921 16.460 16.460 0 32.921
-33.197 -1.385 -8.057 -13.105 11.787 -1.640 -28.889 28.081 9.705 -22.164 0 8.093 -2.126 -28.980 0 -15.072
101.500
867.700
-96.948
voordeel gemeenschappelijk -7.508 -7.508 -7.508 -7.508 -7.508 -7.508
totaal kosten 6.292 6.292 6.292 6.292 6.292 6.292
voordeel
-12.294 -11.867 -8.634 -13.708 -14.441 -4.008 8
MEMO Nijkerk Overbetuwe Renkum Rheden Rozendaal Rijnwaarden Scherpenzeel Wageningen Westervoort Zevenaar Totaal
1 1 1 1 0 0 0 1 0 1
19.943 14.567 11.757 16.000 0 0 0 11.577 0 19.563
13.800 13.800 13.800 13.800 0 0 0 13.800 0 13.800
-7.508 -7.508 -7.508 -7.508 0 0 0 -7.508 0 -7.508
6.292 6.292 6.292 6.292 0 0 0 6.292 0 6.292
-13.651 -8.275 -5.465 -9.708 0 0 0 -5.285 0 -13.271
12
196.111
165.600
-90.100
75.500
-120.611
effect TS -33.197 -1.385 -8.057 -13.105 11.787 -1.640 -28.889 28.081 9.705 -22.164 0 8.093 -2.126 -28.980 0 -15.072
effect HV -12.294 -11.867 -8.634 -13.708 -14.441 -4.008 -13.651 -8.275 -5.465 -9.708 0 0 0 -5.285 0 -13.271
voor- of nadeel -45.491 -13.253 -16.691 -26.813 -2.655 -5.648 -42.540 19.806 4.239 -31.872 0 8.093 -2.126 -34.265 0 -28.343
-96.948
-120.611
-217.559
Totaal per Gemeente Arnhem Barneveld Doesburg Duiven Ede Lingewaard Nijkerk Overbetuwe Renkum Rheden Rozendaal Rijnwaarden Scherpenzeel Wageningen Westervoort Zevenaar Totaal
Besparing gerealiseerd als gevolg van de regionalisering => € 1 per inwoner € 650.000 Besparing na aanpassing rekenrente => raming € 600.000 Bovenstaand overzicht is exclusief de kosten voor eventuele extra wensen uit scenario 2 en uit “brandveilig leven”.
9
Oplegnotitie bijlage 1: Visie Brandveilig leven Onderwerp: Brandveilig Leven Voorgestelde behandelwijze: Ter bespreking (meningsvormend) Vertrouwelijk Ter informatie
Planning bespreking: Veiligheidsdirectie DB VGGM Algemeen Bestuur
d.d.: d.d.: 26-11-2014 d.d.: 10-12-2014
Samenvatting De visie biedt het fundament voor Brandveilig leven, als onlosmakelijk onderdeel van de totale visie op de brandweerzorg (waar ook de visie op de basisbrandweerzorg, de visie op paraatheid, de visie variabele voertuigbezetting en de visie op specialistische taken toe behoren). De visie Brandveilig Leven biedt om te beginnen een aantal kaders, zoals de Wet veiligheidsregio’s. Daarbij is met name de ‘Visie op brandveiligheid’ van de rijksoverheid van belang vanwege de doelgroepen die voor de overheid prioriteit zouden moeten zijn. Uit de kaders zijn vier kernelementen voor de visie afgeleid: gezamenlijke verantwoordelijkheid, veiligheidsbewustzijn, zelfredzaamheid en vakmanschap (van de brandweer). De visie is gebaseerd op twee leidende principes: 1. Niet de verantwoordelijkheid van burgers overnemen, maar de burgers bewust maken van hun verantwoordelijkheid en 2. Het vakmanschap brandweer verbreden naar voorkomen, beperken en bestrijden van brand en naar de hele brandweerorganisatie. Dit alles leidt tot de ambitie om te investeren in 3 speerpunten: kinderen, zorginstellingen en omwonenden van een brand. De speerpunten worden geschraagd door een aantal ondersteunende activiteiten: nationale brandpreventieweken, de brandweerpost midden in de samenleving, ouderen en studenten.
Context: We leven in een samenleving waarin het niet mogelijk is om risico’s tot nul te reduceren. We ontkomen er dus niet aan om een bepaald risico te accepteren. Acceptatie van risico’s betekent ook dat niet automatisch naar de overheid gekeken wordt bij calamiteiten. Burgers en ondernemers moeten meer dan nu het geval beseffen dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun veiligheid. Brandveilig Leven (ook wel ’blussen voordat het brandt’ ) is gericht op het voorkomen van brand en het vergroten van de zelfredzaamheid van burgers bij brand. De visie biedt per speerpunt 3 scenario’s (Basis, Voorkeur, Optimaal), waarbij het Basis-scenario overeenkomt met het vastgestelde kwaliteitsniveau. Voor de speerpunten Kinderen en Omwonenden na brand wordt in 2015 gestart met een pilot, waarbij de vrijwilligers een centrale rol spelen. Bij een positief resultaat van de pilots kunnen we vanaf 2016 geleidelijk, om vrijwilligers goed mee te nemen, het Voorkeur-scenario verder uitrollen in de regio. Voor de speerpunt zorginstellingen zal toepassing methode ‘ Geen Nood bij brand!’ worden voortgezet. Dit geldt ook voor de invulling van het bestuurlijk vastgestelde kwaliteitsniveau van advisering en toezicht zoals deze in de overdrachtsovereenkomsten zijn vastgelegd. De speerpunt Kinderen kan worden verrijkt met een veiligheidseducatiecentrum (naar voorbeeld van de Veiligheidsregio Twente / ‘Risk Factory’) waar schoolkinderen veiligheid in brede zin levensecht kunnen ervaren en beleven. Dit moet eerst nader worden onderzocht. De visie Brandveilig leven is gekoppeld aan project Doorontwikkeling Repressieve Organisatie. Daaruit blijkt immers dat brand sneller is dan de brandweer. Dat betekent dat burgers in eerste instantie op zichzelf aangewezen zijn om zich in veiligheid te brengen (in voorkomende gevallen kan de brandweer natuurlijk een redding uitvoeren). De brandweer neemt dan meer de rol in om te ‘blussen voordat het brandt’.
Bespreekpunt (meningsvormend)
1. Voorgesteld wordt in feb/maart 2015 als volgt te besluiten over de keuzes zoals deze worden beschreven in de visie Brandveilig Leven: a. T.a.v. het speerpunt “kinderen” (zie p.10) wordt gekozen voor de basisvariant waarbij een lespakket wordt ontwikkeld en aangeboden waarbij scholen zelf beslissen of zij dit lespakket inzetten. De mogelijkheden van een voorlichtings- en belevingscentrum ‘Risk Factory’ worden nader onderzocht. b. T.a.v. het speerpunt “na brand” (zie p.11) wordt gekozen voor de voorkeursvariant waarbij de brandweer samen met de gemeente voorlichtingsbijeenkomsten verzorgd na branden met een (grote) impact op de gemeenschap. 2. In aanvulling op de voorstellen wordt n.a.v. bespreking van het visiedocument in het Dagelijks Bestuur voorgesteld om de maatschappelijke rol van de brandweer, binnen budget, beter te laten aansluiten bij allerlei initiatieven binnen gemeenten zoals aansluiten bij bijeenkomsten voor bejaarden en initiatieven gericht op participatie in de maatschappij. Hiertoe wordt een verkenning uitgevoerd binnen het overleg van gemeentesecretarissen Gelderland-Midden waarbij het de gedachte is dat de rol van de brandweer zou kunnen zijn om initiatieven op gang te brengen of daar een bijdrage aan te leveren.
Visie Brandveilig leven Met het oog op de Brandweer over morgen heeft Brandweer GelderlandMidden een visie op Brandveilig leven ontwikkeld. Deze visie beschrijft achtergronden, uitgangspunten, speerpunten en geeft financiële kader.
INHOUDSOPGAVE 1. INLEIDING ................................................................................................................................................. 4 2. KADERS...................................................................................................................................................... 4 a. Wettelijk kader ................................................................................................................................................................. 4 b. Visie op brandveiligheid .............................................................................................................................................. 5 c. Brandweer over morgen .............................................................................................................................................. 5 d. Project RemBrand ........................................................................................................................................................... 5 e. Beleidsplan brandweer 2014 – 2018..................................................................................................................... 6 3. KERNELEMENTEN ................................................................................................................................... 6 a. Gezamenlijke verantwoordelijkheid ...................................................................................................................... 6 b. Veiligheidsbewustzijn ................................................................................................................................................... 7 c. Zelfredzaamheid ............................................................................................................................................................... 7 d. Vakmanschap .................................................................................................................................................................... 8 4. SPEERPUNTEN ......................................................................................................................................... 8 a. Visie en ambitie ................................................................................................................................................................ 8 b. Speerpunten ....................................................................................................................................................................... 9 Kinderen ............................................................................................................................................................................... 9 Na brand............................................................................................................................................................................ 10 Zorginstellingen (Geen Nood Bij Brand!) ............................................................................................................ 11 c. Ondersteunende activiteiten ................................................................................................................................... 12 Nationale Brandpreventieweken ............................................................................................................................ 12 Midden in de gemeenschap ....................................................................................................................................... 12 Ouderen.............................................................................................................................................................................. 12 Studenten .......................................................................................................................................................................... 13
1. INLEIDING In Nederland vallen relatief weinig slachtoffers door brand; gemiddeld 52 slachtoffers en ca. 1.000 gewonden over de periode 2001 – 2013 (zie figuur 1). Dit is Europees gezien ver onder het gemiddelde. Het grootste deel van de slachtoffers valt bij woningbranden. Jaarlijks zijn er zo’n 6.000 woningbranden met ongeveer 40-60 doden, 600 gewonden en 250 miljoen euro brandschade. Meer dan 90% van alle doden en gewonden bij brand vallen in de woning Ondanks het relatief lage aantal slachtoffers is de impact van brand zodanig dat te allen tijde gestreefd moet worden naar minimalisering van het aantal slachtoffers. Hieraan zit echter wel een grens: absolute veiligheid is een illusie.
Figuur 1 Doden bij brand, landelijk (Bron: IFV)
Onder invloed van Strategische reis van de brandweer (Brandweer over Morgen, zie paragaaf 2c.) is er landelijk meer aandacht voor het voorkomen en beperken van brand; dit wordt veelal benoemd als Brandveilig Leven:
De activiteiten die tot doel hebben de fysieke en sociale veiligheid van verschillende doelgroepen in hun eigen leefomgeving te verbeteren. Dit gebeurt door het veiligheidsbewustzijn, en hun rol in het organiseren van de (eigen) veiligheid en de zelfredzaamheid te vergroten. Dit in samenwerking met andere partijen in die omgeving1.
Brandveilig Leven is dus gericht op het voorkomen van brand en het vergroten van het maatschappelijk rendement van de brandweer. Op termijn zou dit nog verder vergroot kunnen worden door het verbinden van (fysieke) veiligheid met gezondheid en sociale veiligheid We leven in een samenleving waarin het niet mogelijk is om risico’s tot nul te reduceren. We ontkomen er dus niet aan om een bepaald risico te accepteren. Acceptatie van risico’s betekent ook dat niet automatisch naar de overheid gekeken wordt bij calamiteiten. Deze verantwoordelijkheid ligt niet alleen bij de overheid. Burgers en ondernemers moeten meer dan nu het geval beseffen dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun veiligheid.
2. KADERS a. Wettelijk kader Op basis van artikel 3 van de Wet veiligheidsregio’s behoort het ‘voorkomen en beperken van brand en brandgevaar’ tot de brandweerzorg. Deze zorg is opgedragen aan het college van burgemeester en wethouders. In onze regio is hiervoor door de gezamenlijke gemeenten de Veiligheids- en 1
Definitie volgens Brandveilig Leven: Evolutie of Revolutie? (NVBR, 2010).
Gezondheidsregio Gelderland-Midden opgericht, waarvan de brandweer Gelderland-Midden onderdeel is.
b. Visie op brandveiligheid Mede naar aanleiding van de grote brand in het cellencomplex op Schiphol-Oost in 2005, waarbij elf personen om het leven kwamen, is door de rijksoverheid een “Visie op brandveiligheid’ opgesteld2. Daarin is gesteld dat de verantwoordelijkheid voor het voorkomen en beperken van de gevolgen van brand een gedeelde verantwoordelijkheid is. Burgers en bedrijven moeten zelf de noodzakelijke maatregelen nemen om zichzelf en anderen te beschermen tegen (de gevolgen van) brand: zij zijn hiervoor primair verantwoordelijk. De overheid bepaalt de kaders (in de vorm van wet- en regelgeving), ondersteunt waar mogelijk de juiste toepassing en ziet toe op de naleving. De verantwoordelijkheid van de overheid is primair gericht op de veiligheid van die groepen personen die van anderen afhankelijk zijn om zichzelf bij een brand in veiligheid te kunnen brengen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om mensen die zich bevinden in zorg- en verpleeginstellingen, ziekenhuizen en gevangenissen en kinderen in de kinderopvang en (speciale) basisscholen. Woningen vormen daarbij een specifieke aandachtsgroep: “Vanuit het oogpunt van bewustwording worden woningeigenaren aangesproken op hun verantwoordelijkheid” (2007, pagina 5).
c. Brandweer over morgen ‘Brandweer over morgen’ is de toekomstvisie van Brandweer Nederland en gaat over het vernieuwen van de Nederlandse brandweer. In 2010 heeft zij haar stip op de horizon (2040) gezet. De brandweer legt de komende jaren onder andere meer nadruk op het voorkomen van branden en ongevallen en meer nadruk op de zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van burgers. Brandweer Gelderland-Midden wil aansluiten bij het nieuwe ‘bedrijfsmodel’ voor de brandweer 3. Dit model gaat ervan uit dat brandveiligheid vergroot kan worden door verbeterde brandbestrijding, maar dat er in de toekomst ook meer nadruk moet komen te liggen op het voorkomen van branden, oftewel het verkleinen van de kans op brand.
Figuur 2: Vlinderdasmodel
d. Project RemBrand Opkomsttijden zijn de enige wettelijke indicator voor prestaties van de brandweer. Onterecht vindt het Veiligheidsberaad. Er ligt veel meer aan ten grondslag. Het Veiligheidsberaad heeft de Raad van Brandweercommandanten een bestuurlijke opdracht gegeven om een alternatief stelsel te ontwikkelen, waarbij de inzet voor het voorkomen en bestrijden van brand in balans met elkaar zijn. Het Besluit Veiligheidsregio's focust slechts op een deel van de brandweerzorg, namelijk de opkomsttijden. Hierdoor dreigt een overschatting van het belang van opkomsttijden. De snelheid 2
Visie op brandveiligheid, Gedeelde verantwoordelijkheid en heldere kaders vanuit een risicobenadering, Actieprogramma Brandveiligheid, BZK & VROM, 2007. 3 Strategische reis als basis voor vernieuwing, het vlinderdasmodel op pagina 63. De Brandweer over morgen. 2010.
waarmee de brandweer ter plaatse komt, geeft geen garanties geeft voor het scheppen van een veiligere leefomgeving. Aan een brandweeruitruk gaat een hele keten van factoren vooraf 4. Die factoren bepalen hoe een brand kan ontstaan, op welk moment de brand wordt gemeld en hoe groot de schade is in menselijk leed en materiële schade. Het voorkómen van brand en het slimmer inzetten van repressieve capaciteit zijn de doelstellingen van het project RemBrand. Medio 2015 worden de resultaten van dit project - met de naam RemBrand - bekend. Mogelijk hebben deze ontwikkelingen invloed op de richting van Brandveilig Leven van Brandweer Gelderland-Midden.
e. Beleidsplan brandweer 2014 – 2018 In Gelderland-Midden heeft het bestuur met het vaststellen van het ‘Beleidsplan brandweer 2014 – 2018’ een duidelijke keuze gemaakt om te werken aan een brandveilige samenleving; dit gebeurt onder meer door Brandveilig Leven. Het landelijke concept Brandveilig Leven is erop gericht om het veiligheidsbewustzijn, het organiseren van de eigen brandveiligheid en de zelfredzaamheid te vergroten bij burgers en specifieke doelgroepen. In Gelderland-Midden is, op basis van landelijk onderzoek, gekozen voor de doelgroepen: studenten, ouderen, scholieren, bewoners van woonwijken met een hoger brandrisico en zorginstellingen (Geen Nood Bij Brand!).
3. KERNELEMENTEN a. Gezamenlijke verantwoordelijkheid De verantwoordelijkheid voor het voorkomen en beperken van de gevolgen van brand is een gedeelde verantwoordelijkheid. Burgers en bedrijven moeten zelf de noodzakelijke maatregelen nemen om zichzelf en anderen te beschermen tegen (de gevolgen van) brand: zij zijn hiervoor primair verantwoordelijk. De overheid bepaalt de kaders, ondersteunt waar mogelijk de juiste toepassing en ziet toe op de naleving. De verantwoordelijkheid van de overheid is primair gericht op de veiligheid van die groepen die, om welke reden dan ook, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende handelingsperspectief hebben: a. mensen die (tijdelijk of permanent) afhankelijk zijn binnen de gezondheidszorg. Het gaat hierbij om de brandveiligheid van zorginstellingen in den brede (ziekenhuizen, verzorgingstehuizen, GGZ, etc. b. leerlingen in het onderwijs en dan met name jonge kinderen en speciaal (basis) onderwijs. c. mensen die opgesloten zitten in penitentiaire inrichtingen, politiecellen, etc. d. Woningen vormen een specifieke aandachtsgroep. Vanuit het oogpunt van bewustwording worden woningeigenaren aangesproken op hun verantwoordelijkheid. Voorlichting is essentieel om de verschillende doelgroepen met elk een eigen boodschap aan te spreken op hun eigen verantwoordelijkheid: • De Nederlandse burger moet zich bewust worden van zijn eigen verantwoordelijkheid voor de brandveiligheid in huis en de gevaren die een woningbrand met zich meebrengt; • De verantwoordelijken voor zorginstellingen, scholen (waaronder ook kinderopvang wordt verstaan) en celgebouwen moeten zich bewust worden van de uitgangspunten van het brandveiligheidsbeleid voor hun inrichtingen en van hun taken en verantwoordelijkheden zoals die daaruit voortvloeien.
4
Wat de rol is van bouwkundige aspecten, van het brandgedrag van materialen, van preventieve maatregelen, van het risicobewustzijn van burgers, de mate van zelfredzaamheid en het meldingsproces.
•
Eigenaren van bedrijven moeten bewust worden gemaakt van de doelstelling van het brandveiligheidsbeleid (veilig vluchten van de aanwezigen) en het gevolg dat beperking van brandschade een eigen verantwoordelijkheid is.
We leven in een samenleving waarin het niet mogelijk is om risico’s tot nul te reduceren. Burgers en ondernemers moeten meer dan nu het geval beseffen dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun veiligheid. Deze verantwoordelijkheid ligt niet alleen bij de overheid.
b. Veiligheidsbewustzijn In de IFV-publicatie over zelfredzaamheid bij brand5 wordt al gesteld dat veiligheidsbewustzijn niet alleen inhoudt dat men zich bewust is van de eigen verantwoordelijkheid, maar óók wat die verantwoordelijkheid inhoudt. Concreet invulling geven aan deze verantwoordelijkheid kan alleen maar als er voldoende kennis over brandveiligheid is. Het effect van voorlichting is vaak niet direct zichtbaar. In het algemeen gaat men uit van de volgende reeks.
Voor voorlichting zou dit dus betekenen dat mensen eerst geïnformeerd worden, dat ze op grond daarvan hun houding veranderen en dan tot actie overgaan. Vanuit de brandweer wordt het brandveilig gedrag gestimuleerd door met name te investeren in de kennis van mensen van veiligheid(risico’s). Het veiligheidsbewustzijn staat hierbij centraal. In de context van brandveilig leven kan de volgende beschrijving van (brand)veiligheidsbewustzijn worden afgeleid: “een algemene toestand waarin iemand opmerkzaam is op de risico’s van brand en besef heeft van zijn eigen gedrag en de mogelijke consequenties voor de brandveiligheid.” Om duurzaam bewustzijn en gedragsverandering te bewerkstelligen is het noodzakelijk zoveel mogelijk aan te sluiten bij de drijfveren van de doelgroepen én de omgeving van deze doelgroepen.
c. Zelfredzaamheid Hiervoor is aangegeven dat de verantwoordelijkheid van de overheid primair gericht moet zijn op de veiligheid van die groepen die, om welke reden dan ook, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende handelingsperspectief hebben. In de ‘Visie op brandveiligheid’ (2008) wordt zelfredzaamheid als volgt gedefinieerd: “Het menselijk vermogen om signalen van gevaar waar te nemen en te interpreteren, en om beslissingen te nemen en uit te voeren die gericht zijn op het overleven van een brandsituatie” Deze definitie laat zien dat het bij minder zelfredzamen niet alleen gaat om mensen die vanwege fysieke gesteldheid niet kunnen vluchten, maar ook om mensen die niet zelf kunnen beslissen dat vluchten noodzakelijk is (onvoldoende handelingsperspectief) en om mensen die in hun bewegingsvrijheid zijn belemmerd6.
5 6
Zelfredzaamheid bij brand, Kritische factoren voor het veilig vluchten uit gebouwen, Margarethe Kobes, 2008. De primaire aandachtsgroepen die hieruit volgen zijn benoemd in paragraaf a. Gezamenlijke verantwoordelijkheid.
In moderne huizen is door het gebruik van bepaalde materialen in o.a. meubels en de goede isolatie de overlevingstijd bij brand inmiddels zo kort geworden, dat de opkomsttijd van de brandweer daar niet meer tegenop kan. Daarom wordt ook wel gezegd: “Brand is sneller dan de brandweer”. Burgers moeten dus zelfredzamer worden, dat wil zeggen zelf een brand eerder ontdekken en sneller vluchten om de brand te kunnen overleven. Hiermee verschuift de focus van het repressief optreden naar het voorkomen van brand, het verkorten van de ontdekkingstijd en het vergroten van de zelfredzaamheid. Door aandacht te vragen voor Brandveilig Leven stimuleert de brandweer burgers om brand te voorkomen en ervoor te zorgen dat zij bij brand binnen enkele minuten hun huis kunnen verlaten. Zij worden geattendeerd op hun eigen verantwoordelijkheid om een snellere ontdekkingstijd van brand te realiseren door rookmelders te plaatsen en gestimuleerd om een vluchtplan op te stellen. Omdat risico’s (branden) nooit helemaal zijn uit te sluiten, blijft uiteraard de repressieve taak van de brandweer wel behouden.
d. Vakmanschap Vrijwilligers zijn nu en in de toekomst de hoeksteen in de brandweerorganisatie. Zij vormen met hun brandweerpost de lokale sleutel naar een diepere inbedding van de brandweer in de lokale samenleving. Zij rukken niet alleen uit voor brand en hulpverlening, maar helpen de burgers ook brand te voorkomen en te beperken. Daarmee verbreden vrijwilligers hun vakmanschap en neemt het rendement van de brandweer (vrijwilliger) toe. Dit staat in de Visie op Vrijwilligheid7, waar een strategisch uitgangspunt is dat we blijven zien dat vrijwilligheid meer kansen biedt dan enkel inzet op de repressie: het bieden van een grotere variëteit aan taken die ook vanuit actief burgerschap en kijk op talenten en vakmanschap van individuele burgers vrijwillig kunnen worden ingevuld. Hiermee komt er bijvoorbeeld plaats voor de ‘vrijwilliger nieuwe stijl’ die op basis van kennis, ervaring of eigen netwerken zijn talenten en kracht aanwendt om preventieve boodschappen over te brengen, fysiek bijvoorbeeld op scholen, via een ouderenbond, gehandicaptenraad, bij evenementen, of juist digitaal via social media. Bovendien zijn veel vrijwilligers al vaak ‘ambassadeur’ van brandveiligheid in de eigen kring, . zonder dat vaak te beseffen. Brandweermensen kijken van nature naar de aanwezigheid van rookmelders, naar de compartimentering van een pand en naar de vluchtwegen. Niet alleen bij hen thuis, maar ook bijvoorbeeld bij (schoon)ouders en bij kinderen die op zichzelf gaan wonen/op kamers gaan.
4. SPEERPUNTEN a. Visie en ambitie De doelgroepen in het Beleidsplan brandweer 2014 – 2018 bieden nog te weinig focus. Als we alles willen doen, kunnen we het niet goed doen of moet er geld en capaciteit bij. Dit noodzaakt dus om nog scherpere keuzes te maken. Daarbij zijn de volgende twee principes leidend:
7
Vrijwilliger bij de brandweer, Visie Van, voor en door vrijwilligers, Brandweer Nederland, 2013.
1. Niet de verantwoordelijkheid van burgers overnem en, maar de burgers bewust maken van hun verantwoordelijkheid 2. Vakmanschap brandweer verbreden naar voorkomen, beperken en bestrijden van brand en naar de hele brandweerorganisatie
Brandweer Gelderland-Midden heeft de ambitie om te investeren in twee prioritaire doelgroepen, te weten kinderen en zorginstellingen. De nadruk ligt daarbij op de doelgroep kinderen. Dit heeft de volgende redenen: • kinderen zijn minder zelfredzaam en daarmee prioritaire doelgroep van de overheid; • kinderen kunnen zelf ook veroorzaker van brand zijn; • via kinderen worden ook de ouders bereikt; • Investeren in kinderen is een investering in toekomst: ‘jong geleerd, oud gedaan’. Ook de zorginstellingen zijn een prioritaire doelgroep van de overheid, omdat het hier gaat om minder – of niet-zelfredzame bewoners/cliënten. Hiervoor hanteren we de Methode GNBB 2.0, die in Gelderland-Midden is ontwikkeld en landelijk is omarmd. Het derde en laatste speerpunt is voorlichting aan omwonenden na een woningbrand. Daarmee bieden we nazorg en brengen de Brandveilig Leven boodschap. We weten namelijk dat mensen na een brand ontvankelijker zijn voor deze boodschap. Bovendien biedt deze vorm van voorlichting de lokale post om haar rendement te vergroten. Van ouderen is bekend dat zij kwetsbaar zijn bij brand. De verwachting van het IFV is dat het aantal slachtoffers bij brand zal toenemen. De reden hiervan is de ontwikkeling in de ouderenzorg om ouderen langer zelfstandig thuis te laten wonen, ondanks fysieke of geestelijke beperkingen. We zullen dit volgen en zo nodig een speerpunt van de ouderen maken; intussen zullen we een ondersteunende activiteit hiervoor opzetten (zie hierna § c.)
Speerpunten Brandveilig Leven Gelderland-Midden: • • •
Kinderen, m.n. basisschoolleeftijd Zorginstellingen Omwonenden van een woningbrand
b. Speerpunten Kinderen Doelgroep:
Kinderen van basisschoolleeftijd, m.n. groep 4 en groep 7/8
Argumenten: Kinderen zijn een prioritaire doelgroep van de overheid. Kinderen genereren een breder bereik (richting ouders). Investeren in kinderen betekent een investering in de toekomst, onder het motto ‘jong geleerd, oud gedaan’. Gastles door brandbestrijders biedt: • aansprekende verhalen; • zorgt voor verbreding vakmanschap brandweer; • plaatst brandweerpost midden in de lokale gemeenschap.
Aanpak
Educatief programma Brandveilig Leven voor alle basisscholen, groep 4 en groep 7, eventueel uitgebreid naar VMBO, waarbij de brandweer een gastles kan verzorgen. In 2015 starten met pilot met inzet van vrijwilligers. Redenen hiervoor zijn om het vakmanschap te verbreden en te kijken of de vrijwilligers hiervoor enthousiast zijn te krijgen.
Risk Factory
Naar voorbeeld van Veiligheidsregio Twente kunnen de scenario’s worden uitgebreid met een veiligheidseducatiecentrum ‘Risk Factory’, waar schoolkinderen veiligheid in brede zin (verschillende veiligheidsthema’s, zoals verkeer, brand, geweld, drank, drugs, melden van incidenten, grootschalige risico’s) kunnen beleven en ervaren. Echter, dit vereist eerst gedegen, nader onderzoek; oplevering in de loop van 2015.
Scenario
Actie
Toelichting
Basis
Aanbieden lespakket ‘Brááánd!!! aan groep 7
Scholen kunnen zelf beslissen of zij lespakket inzetten
Voorkeur
Brandweer verzorgt gastles Brandveilig Leven aan groep 4 / biedt lespakket ‘Brááánd!!!’ aan groep 7 aan
Elke groep 4 wordt bezocht / Relatie met school is opgebouwd, kracht van herhaling
Optimaal
Educatief programma voor groep 4 (gastles), groep 7 (lespakket) en voortgezet onderwijs (VMBO, instructie en uitvoeren woningcheck)
Zelfde als Voorkeur plus selectie van kinderen krijgt na basisschool praktisch onderwijs en gaat dit zelf toepassen
Na brand Doelgroep:
Indicatie kosten, jaarlijks8 Bestuurlijk gekozen niveau9 € 55.000,=
€ 100.000,=
Omwonenden van een brand, al dan niet met een (grote) impact op de omgeving.
Argumenten: Mensen die naar de voorlichtingsbijeenkomst komen, zoeken bewust de informatie op. Onderzoek heeft aangetoond dat mensen de informatie over brandveiligheid en hun eigen verantwoordelijkheid daarin ook daadwerkelijk toepassen. Plaatst brandweerpost midden in de lokale gemeenschap, zorgt voor verbreding vakmanschap en vergroot het rendement van de lokale post; Mogelijkheid om de burger te wijzen op wat de brandweer kan én niet kan. Aanpak
Binnen twee weken na een brand wordt een bijeenkomst gehouden waarin de brandweer ingaat op de specifieke brand en voorlichting geeft met het oog op Brandveilig Leven. In 2015 starten met pilot met inzet van vrijwilligers. Redenen hiervoor zijn om het vakmanschap te verbreden en te kijken of de vrijwilligers hiervoor enthousiast zijn te krijgen.
8
Structurele jaarlijkse kosten; hierin zijn de incidentele opstartkosten niet meegenomen.
9
In overeenstemming met het in 2012 vastgestelde instapniveau kwaliteit in aanloop naar de regionalisering.
Scenario
Actie
Toelichting
Indicatie kosten, jaarlijks10
Basis
Folder op de tankautospuit om uit te reiken na een woningbrand
Folder biedt geringe nazorg getroffenen Biedt geen ingang bij omwonenden voor Brandveilig Leven
Bestuurlijk gekozen niveau11
Voorkeur
Brandweer verzorgt samen met de gemeente voorlichtingsbijeenkomst na branden met een (grote) impact op de gemeenschap
Biedt adequate nazorg met informatie Brandveilig Leven Beperkt bereik omdat aantal branden dat hiervoor in aanmerking komt klein is
€ 5.000,= tot 15.000,=12
Optimaal
Brandweer verzorgt Biedt adequate nazorg voorlichtingsbijeenkomst na met informatie branden met impact Brandveilig Leven rondom incidentadres plus op verzoek woningcheck
€ 30.000,=13
Zorginstellingen (Geen Nood Bij Brand!) Doelgroep:
Zorgorganisaties in Gelderland-Midden, ca. 50 in totaal met een veelvoud aan locaties.
Argumenten: Veranderde houding van de brandweer (adviseur in de plaats van toezichthouder) biedt impuls in relatie met zorgorganisatie. Oplossingsgericht in plaats van regelgericht proces. Het doorlopen van het gehele proces gericht op brandveiligheidsverbetering door zorgorganisaties samen met de brandweer biedt de meerwaarde. Aanpak
Methode GNBB 2.0 toepassen, waarbij kernelementen zijn: convenant tussen Brandweer - zorgorganisatie, veiligheidsexpedities uitvoeren, ontruimingsplannen beoordelen en ontruimingsoefeningen begeleiden, masterplan brandveiligheid opstellen en het borgen van brandveiligheid in een veiligheidsmanagementsysteem.
Scenario’s
De meerwaarde van GNNB zit in het totaalconcept, eindigend in de borging van de brandveiligheid bij de zorgorganisaties. De toepassing van GNBB 2.0 kent een geringe kostencomponent14. De lasten zitten vooral in de benodigde capaciteit voor Risicobeheersing (specialistisch werk). Scenario’s waarbij meer of minder wordt gedaan zijn daarmee geen optie. Fasering in de tijd is het middel om de lasten te spreiden.
10
Structurele jaarlijkse kosten; opstartkosten niet meegenomen. In overeenstemming met het in 2012 vastgestelde instapniveau kwaliteit in aanloop naar de regionalisering. 12 Gebaseerd op de inschatting van 10 tot 30 branden met grote impact op gemeenschap. 13 Gebaseerd op de inschatting van 60 branden met impact op de gemeenschap. 14 Kosten bestaan vooral uit vergoeding voor inzet vrijwilligers bij ontruimingsoefeningen en doelgroepenmiddagen; ca. € 5.000,= op jaarbasis. 11
c. Ondersteunende activiteiten Nationale Brandpreventieweken De Nationale Brandpreventieweken (NBPW) zijn in 1999 gestart door een aantal organisaties om voorlichting over brandveiligheid en - preventie effectiever bij het Nederlands publiek te brengen. Met subsidie van het ministerie van Veiligheid en Justitie wordt elk jaar de landelijke campagne bekostigd. Ook sponsoren uit het bedrijfsleven doen hieraan mee. Jaarlijks richt de organisatie zich op een specifieke doelgroep in de hele maand oktober. Dit gebeurt door het bedenken van acties en aanpak, het genereren van landelijke aandacht via radio- en TVspots en door lokale ondersteuning van de brandweerkorpsen. De laatste jaren wordt ingezet met de succesvolle campagnenaam ‘Wat doe JIJ bij brand? Daar moet je NU over nadenken!' om de kracht van de herhaling optimaal te benutten. Uiteraard doet ook Brandweer Gelderland-Midden jaarlijks mee met de NBPW. Dat willen we blijven doen, omdat in de oktober maand dan, landelijk en regionaal, veel gerichte aandacht naar het voorkomen en beperken van brand gaat. Midden in de gemeenschap Met activiteiten gericht op de genoemde speerpunten Brandveilig Leven wordt niet elke burger in Gelderland-Midden bereikt. Ten einde het bereik te vergroten, zullen vanuit de lokale brandweerpost Brandveilig Leven activiteiten worden ontplooid dicht bij de burgers uit de lokale gemeenschap, zoals aanwezig zijn op (jaar)markten, evenementen en bijeenkomsten lokale organisaties en open dagen van de brandweerpost. De vrijwilligers van de lokale brandweerpost kennen de eigen gemeenschap het beste. Deze activiteiten organiseert de post dus zelf, zo nodig met ondersteuning. Daarmee wordt mede invulling gegeven aan het leidende principe dat het vakmanschap van de brandman wordt verbreed: ‘niet alleen blussen, maar ook voorkomen van brand’. Hiermee wordt het maatschappelijk rendement van de brandweer groter. De lokale brandweerpost plaatst zich daarmee (nog meer dan voorheen) midden in de lokale gemeenschap.
Ouderen Ondanks het feit dat we in Gelderland-Midden via de kinderen inzetten op een brandveiliger gemeenschap in de toekomst, past het bij onze maatschappelijke opdracht om ook oog te hebben voor de brandveiligheid bij ouderen. De reden is dat ouderen15 kwetsbaar zijn bij brand. Naar mate zij ouder worden, kunnen meer gebreken optreden. En dat heeft gevolgen voor het tijdig en snel kunnen vluchten in geval van brand. Via de voorgestelde lijn Brandveilig Leven kunnen ouderen slechts beperkt bereikt worden; via de (klein)kinderen, wanneer zij in de omgeving van een woningbrand wonen of als zij in een zorginstelling verblijven. En verder via ondersteunende activiteiten in het kader van de NBPW of vanuit de lokale brandweerpost. Daarom zullen we een netwerk van ‘ambassadeurs’ opbouwen met organisaties die al bij ouderen achter de voordeur komen om ondersteuning en zorg te verlenen. Denk daarbij aan WMO-loketten, thuis- en buurtzorgorganisaties. Wij zullen medewerkers die in contact zijn met ouderen instructie geven over brandveiligheid. Op basis daarvan kunnen zij bij de oudere thuis aandacht schenken aan Brandveilig Leven. Daarbij past de kanttekening dat we gezien de situatie in de zorg (zeer 15
Gelderland-Midden kent ca. 125.000 ouderen (65+); zo’n 80 procent daarvan woont zelfstandig thuis.
strakke sturing op resultaten) we voorzichtig moeten zijn met onze verwachtingen ten aanzien van thuis- en buurtzorgers om een rol te spelen voor de brandveiligheid van thuiswonenden ouderen.
Ambassadeurs We bouwen een netwerk op van ambassadeurs die dag-dagelijks achter de voordeur bij ouderen komen en de boodschap van brandveilig leven mee kunnen nemen. Studenten Studenten zijn een risicogroep voor zover zij uitwonend op kamers zijn. Studenten zijn voor Gelderland-Midden een relatief kleine doelgroep; met name gevormd door de op kamers wonende studenten in Wageningen. Brandweer Gelderland-Midden zal daarom een beperkte inzet plegen op deze doelgroep en wel in de vorm jaarlijkse voorlichting aan studenten tijdens de Algemene Introductie Dagen van de Universiteit Wageningen.
Postbus 5364 6802 EJ Arnhem Telefoon 0800 8446 000 www.brandweer.nl/gelderlandmidden
Advies Financiële Commissie
Aanwezig
Afwezig
Dhr. A. van Hout Voorzitter Dhr. T. van Asseldonk Dhr. J.H. Klein Molekamp
Dhr. H. Vreeswijk
Dhr. P. Joosten Mevr. M. Meijer Dhr. E. van Neerrijnen
Dir. Brandweer Dhr. Y. Schat Controller Directiesecretaris
Advies Tijdens de extra vergadering van 27 oktober 2014 heeft de Financiële Commissie advies uitgebracht over de financiële aspecten van de uitwerking van de scenario’s in het kader van de doorontwikkeling repressieve organisatie. Uitgangspunten Financieel beleid In het financieel beleid geldt het uitgangspunt dat de middelen het beleid volgen. De beleidsinhoudelijke keuzes door het Algemeen Bestuur zullen worden gemaakt vormen voor de Financiële Commissie dan ook de inbreng voor beoordeling van de financiële gevolgen. In het regionaliseringsproces is het kwaliteitsniveau vastgesteld voor Risicobeheersing en Operationele Voorbereiding en deze taken worden gefinancierd binnen een regionaal budgettair kader. Voor de doorontwikkeling van de repressieve organisatie is het noodzakelijk het standaard voorzieningenniveau voor de repressieve functie vast te stellen en dat vervolgens via normbedragen financieel te vertalen. Het voorzieningenniveau (bv. 1 tankautospuit per post) geeft via het normbedrag (uniforme aanschafprijs, afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn) aan wat elke gemeente in de bijdrage aan VGGM op moet nemen. De Financiële Commissie stelt met voldoening vast dat de controllers van deelnemende gemeenten met de controller van VGGM overeenstemming hebben bereikt over de te hanteren financieel technische uitgangspunten. Toepassing van de normen leidt er toe dat de inbreng aan materiele voorzieningen van de afzonderlijke gemeenten op een rechtvaardige manier wordt geëgaliseerd. Het Algemeen Bestuur heeft eerder vastgesteld dat financiële voordelen van het afstoten van materieel terugvloeien naar de gemeente die het materieel heeft ingebracht. Dat geldt niet alleen voor tankautospuiten en hulpverleningsvoertuigen maar ook voor andere materiele voorzieningen. De Financiële Commissie adviseert regionale voorzieningen (bv. tankautospuiten voor
Advies opleiden & oefenen) gezamenlijk te financieren. Voor hulpverleningsvoertuigen speelt daarnaast het risicoprofiel in het verzorgingsgebied een rol. Gemeenten die geen hulpverleningsvoertuig hebben ingebracht omdat dat niet noodzakelijk was, gaan ook niet meebetalen aan deze voorziening. Scenariokeuze In opdracht van het Algemeen Bestuur zijn vier scenario’s voor de doorontwikkeling van de repressieve organisatie uitgewerkt. Het rekenwerk is via de normbedragen uitgevoerd. De Financiële Commissie gaat er dus van uit dat het rekenwerk klopt. De Financiële Commissie heeft kunnen vaststellen dat de controllers van deelnemende gemeenten de door de directie voorgestelde keuze voor scenario 3 onderschrijven. De Financiële Commissie ziet geen reden om het standpunt van de controllers te weerleggen en adviseert dan ook het AB om voor scenario 3 te kiezen. De Financiële Commissie stelt vast dat sprake kan zijn van tegenstrijdige belangen: behoud van extra materieel boven het basisvoorzieningenniveau versus de behoefte om te komen tot kostenbesparingen. De Commissie onderstreept de noodzaak om vast te houden aan de eerder ingezette koers om van gemeentelijke korpsen met ieder hun eigen “systeem” te komen tot één regionaal “systeem”. Dit is voor de repressieve slagkracht niet anders. De commissie stelt vast dat dit proces gepaard gaat met de nodige emoties. Dit verschilt per gemeente en per post. De commissie adviseert uiteindelijke besluitvorming te baseren op objectief vast te stellen criteria. Dit kost mogelijk meer tijd. De commissie geeft in overweging om voor de implementatie een nader vast te stellen overgangsperiode vast te stellen waarbinnen alle operationele en financiële wijzigingen worden doorgevoerd. Dit geeft ruimte, waarbij veranderingen bij de ene post makkelijker en/of sneller te realiseren zijn als bij een andere post. De Financiële Commissie geeft in overweging af te spreken dat de voordelen (die terugvloeien naar de individuele gemeente) pas ná deze periode terugvloeien zodat het geld dat eerder beschikbaar komt door aanpassingen die snel gerealiseerd kunnen worden, kan worden benut om de overgang zo soepel mogelijk te kunnen laten verlopen. Overig Door controllers is onder meer aandacht gevraagd voor verrekening van het voordeel van onderhoudsbudgetten naar de inbreng van individuele gemeenten, na vaststelling van een nieuw onderhoudsplan. De Financiële Commissie onderschrijft het advies van de directie om hier niet in mee te gaan omdat dit zal leiden tot uiterst complexe verrekeningen die het proces van het vergroten van de efficiency op regionaal niveau niet ten goede komen. Aanvullende wensen De Financiële Commissie heeft kennis genomen van de aanvullende wensen van de directie. Deze wensen behoeven nadere uitwerking om tot een goede afweging van nut en noodzaak te komen. Indicatief overzicht ombuigingen De Financiële Commissie adviseert in dit stadium de voorstellen voor ombuigingen voor kennisgeving aan te nemen en in de volgende vergadercyclus te betrekken bij de behandeling van de kaderbrief t.b.v. de begroting 2016.
Oplegnotitie Onderwerp: Aanbevelingen onderzoeksrapportage Inspectie Veiligheid en Justitie naar brand binnenstad Leeuwarden. Voorgestelde behandelwijze: Ter besluitvorming Vertrouwelijk Ter informatie
Planning bespreking: MT Veiligheidsbureau Veiligheidsdirectie DB VGGM Algemeen Bestuur
d.d.: d.d.: d.d.: 26-11-2014 d.d.: 10-12-2014
Samenvatting Op 5 september 2014 heeft de Inspectie Veiligheid en Justitie alle gemeenten een brief gestuurd over het onderzoeksrapport over de brand aan de Kelders in Leeuwarden. In deze brief staan de aanbevelingen weergegeven waarvoor de gemeenten actiehouder zijn. De inspectie concludeert dat de slechte brandpreventieve toestand van de panden een niet te onderschatten rol heeft gespeeld in de branduitbreiding en rookverspreiding bij deze brand. Brandweer Gelderland-Midden onderschrijft de aanbevelingen van de Inspectie. In onderliggende memo wordt aangegeven hoe gemeenten invulling kunnen geven aan de aanbevelingen van de inspectie en hoe brandweer Gelderland-Midden haar adviserende taak kan invullen. Het initiatief om uitvoering te geven aan de aanbevelingen ligt bij de gemeenten. De brandweer Gelderland-Midden heeft hiervoor onvoldoende capaciteit beschikbaar.
Beslispunten 1. Voorgesteld wordt de aanbevelingen van de Inspectie en de daar uit voor komende advisering vanuit brandweer Gelderland-Midden onder de aandacht te brengen bij gemeenten middels het sturen van een brief vanuit de commandant brandweer aan de Colleges.
Bijlagen - Notitie “Aanbevelingen onderzoeksrapportage Inspectie Veiligheid en Justitie naar brand binnenstad Leeuwarden”
MEMO
Datum Aan Van Kopie aan Betreft
28-10-2014 Bestuur VGGM Directeur brandweer Aanbevelingen onderzoeksrapportage inspectie Veiligheid en Justitie naar brand binnenstad Leeuwarden.
Inleiding Op 5 september 2014 heeft de Inspectie Veiligheid en Justitie alle gemeenten een brief gestuurd over het onderzoeksrapport over de brand aan de Kelders in Leeuwarden. In deze brief staan de aanbevelingen weergegeven waarvoor de gemeenten actiehouder zijn. De inspectie concludeert dat de slechte brandpreventieve toestand van de panden een niet te onderschatten rol heeft gespeeld in de branduitbreiding en rookverspreiding bij deze brand. Als gevolg van de zeer snelle brand- en rookverspreiding, buiten het brandcompartiment1 waarin de brand is begonnen, is één persoon om het leven gekomen. Aanbevelingen van de Inspectie Veiligheid en Justitie aan de gemeenten 1. Spreek eigenaren van bouwwerken nadrukkelijk aan op hun verantwoordelijkheid en zorgplicht voor brandveiligheid en help hen deze verantwoordelijkheid te kunnen dragen. 2. Neem een voorlichtende, stimulerende en adviserende rol in met betrekking tot brandveiligheid en gebouweigenaren. 3. Inventariseer de brandveiligheidsrisico’s in de bestaande bouw en betrek de uitkomst daarvan bij de opstelling en uitvoering van het handhavingsbeleid in de gemeente, zoals ook in Leeuwarden al voor een belangrijk deel is gedaan. Wij onderschrijven de aanbevelingen van de Inspectie. In deze memo geven wij een advies over de wijze waarop gemeenten invulling kunnen geven aan de aanbevelingen van de inspectie. Ook geven we aan op welke wijze brandweer Gelderland-Midden haar adviserende taak kan invullen. Het initiatief om uitvoering te geven aan de aanbevelingen ligt bij de gemeenten. De brandweer Gelderland-Midden heeft hiervoor onvoldoende capaciteit beschikbaar. Projectmatige aanpak, samenwerking gemeenten Brandweer Gelderland-Midden adviseert gemeenten de aanbevelingen van de Inspectie over te nemen, met name de gemeenten die een oude binnenstad (winkels en bovenwoningen) hebben. Omdat de aanbeveling van de Inspectie voor elke gemeente geldt, kan de uitvoering gezamenlijk en projectmatig worden opgepakt. Dit zal, indien van toepassing, in samenwerking met de omgevingsdienst gebeuren. Met deze wijze van samenwerking voor hetzelfde onderwerp kan een efficiëntie slag worden gemaakt zowel binnen de gemeenten als voor brandweer Gelderland-Midden. Op deze wijze is er meer capaciteit om een dergelijk project op te starten, vorm te geven en uit te voeren. Zo kan brandweer Gelderland-Midden z’n expertise in een keer inbrengen voor alle gemeenten.
1
Gedeelte van een of meer bouwwerken bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van brand, art. 1.1 BB2012.
1/2
Hieronder wordt per aanbeveling een advies gegeven hoe hieraan uitvoering kan worden gegeven. Ad. 1 Uitvoering verantwoordelijkheid Wij adviseren de aanbeveling over te nemen door de eigenaren rechtstreeks aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. Het streven kan bijvoorbeeld zijn om begin 2015 alle pandeigenaren en bewoners (in de binnenstad) per brief te wijzen op hun eigen verantwoordelijkheid en op weg te helpen hoe dat vorm gegeven kan worden. Brandweer Gelderland-Midden kan ondersteuning bieden bij het opstellen van een brief door de gemeenten. Ad. 2 Voorlichting en advisering door gemeente Eigenaren wijzen op hun verantwoordelijkheid is niet altijd voldoende. Het is van groot belang om eigenaren en gebruikers van panden goed voor te lichten en te adviseren over brandveiligheid. Een randvoorwaarde daarvoor is dat pandeigenaren en gebruikers op een toegankelijke wijze informatie over brandveiligheid kunnen vinden. Het gaat dan bijvoorbeeld over de risico’s die wonen in de binnenstad met zich meebrengt, het belang van een vluchtplan en aanwezigheid van rookmelders, gebruik en onderhoud van elektrische installaties, et cetera. Door het opstarten van een intergemeentelijk projectteam, waarin dus alle gemeenten verbonden zijn, kan inzichtelijk worden gemaakt wat de mogelijkheden zijn, welke kosten hieraan verbonden zijn en kunnen er weloverwogen keuzes worden gemaakt. Als mogelijk ideeën worden genoemd een website, informatiebijeenkomsten en een binnenstad(brandveilig)krant. Brandweer Gelderland-Midden zal z’n expertise op het gebied van risicobeheersing inbrengen door deel uit maken van het intergemeentelijk projectteam. Ad. 3 Risico-inventarisatie en handhaving We onderschrijven de aanbeveling van de inspectie dat de brandveiligheidsrisico’s in de bestaande gebouw geïnventariseerd moeten worden. De binnenstad heeft de oudste gebouwen en hierin is vaak verbouwd. Daarnaast kent de binnenstad de grootste concentratie winkels en horecapanden waarboven bewoning plaats vindt. Geadviseerd wordt om per gemeente een steekproef uit te voeren door dossieronderzoek en inspectie op locatie. Beiden zijn noodzakelijke, omdat de praktijk niet altijd overeenkomt met de vergunde situatie. Brandweer Gelderland-Midden ondersteunt bij de analyse van vergunningdossiers en de inspectie op locatie. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen input vormen voor een risicoanalyse welke gebruikt kan worden bij het vaststellen van de prioriteiten binnen het handhavingsbeleid.
2/2
Oplegnotitie Onderwerp: Rampbestrijdingsplan Militaire Vliegbasis Deelen Voorgestelde behandelwijze: Ter besluitvorming Vertrouwelijk Ter informatie
Planning bespreking: MT Brandweer MT Veiligheidsbureau Veiligheidsdirectie DB VGGM Algemeen Bestuur
d.d.: d.d.: 30-10-2014 d.d.: 12-11-2014 d.d.: d.d.: 10-12-2014
Inleiding 14 maart 2012 is er binnen VGGM het Multidisciplinair CoordinatiePlan Militaire luchtvaartongevallen vastgesteld. Dit plan betreft afspraken over de bestrijding van een incident met een militair luchtvaarttoestel. De Militaire Vliegbasis Deelen is als luchtvaartterrein (brandrisicoklasse 6) aangewezen. Het Besluit veiligheidsregio’s bepaalt dat luchthavens vanaf brandrisicoklasse 3 en hoger een Rampbestrijdingsplan (RBP) dienen te hebben. Daarom is de noodzaak ontstaan een rampbestrijdingsplan op te stellen voor de Militaire Vliegbasis Deelen. In gezamenlijkheid met alle betrokken partijen is het ontwerp rampbestrijdingsplan opgesteld. Bestuurlijke coördinatie Het rampbestrijdingsplan is een nadere uitwerking van het ramptype “luchtvaartongevallen” waarbij een militair luchtvaartuig is betrokken. Het plan geldt voor ongevallen op het terrein van de Militaire Vliegbasis Deelen. Aandachtspunt is de bestuurlijke coördinatie. De militaire vliegbasis is gelegen op het grondgebied van twee gemeenten, te weten Arnhem en Ede. Het grootste deel van het terrein bevindt zich op het grondgebied van de gemeente Ede. Daarom is er voor gekozen, net zoals in de huidige planvorming, de coördinatie bij een incident op Militaire Vliegbasis Deelen bij de gemeente Ede neer te leggen; er vindt bestuurlijk overleg plaats met de gemeente Arnhem. Maatgevend scenario Het regionaal crisisplan Gelderland-Midden 2011-2014 is leidend voor de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Het rampbestrijdingsplan bevat afwijkende afspraken en werkwijzen. Uitgangspunt voor het rampbestrijdingsplan is het maatgevend scenario van het neerstorten van een chinookhelikopter met maximaal 52 inzittenden (maatscenario 5). Bestuurlijke workshop 4 september 2014 4 september 2014 is tijdens de bestuurlijke oefening in Ede het ontwerp rampbestrijdingsplan beoefend. Aandachtspunten voortvloeiend uit de oefening zijn in het ontwerp opgenomen. Crisiscommunicatie Voor de crisiscommunicatie is het essentieel elkaar te kennen maar vooral elkaar weten te vinden bij een calamiteit. VGGM onderzoekt daarom de mogelijkheden om alle betrokken medewerkers crisiscommunicatie (VGGM, gemeente en Defensie) met elkaar kennis te laten maken, contactgegevens uit te wisselen, en elkaars rol te leren kennen bij een calamiteit met een militair luchtvaartuig. Multidisciplinair Coördinatieplan Totdat het voorliggende ontwerp rampbestrijdingsplan definitief is vastgesteld wordt er bij incidenten op de Militaire Vliegbasis Deelen gehandeld conform het Multidisciplinair coördinatieplan Militaire luchtvaartongevallen (2012). Argumenten Argumenten om in te stemmen met het voorliggende rampbestrijdingsplan zijn: Naleven van wetgeving (Besluit veiligheidsregio’s); Binnen de rampenbestrijding en crisisbeheersing werken conform gewijzigde organisatiestructuren van Defensie, Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden en Politie.
Besluit MT Veiligheidsbureau Het MT Veiligheidsbureau heeft 30 oktober 2014 unaniem ingestemd met de inhoud van het ontwerp rampbestrijdingsplan militaire vliegbasis Deelen. Besluit Veiligheidsdirectie De Veiligheidsdirectie heeft 12 november 2014 unaniem ingestemd met de inhoud van het ontwerp rampbestrijdingsplan militaire vliegbasis Deelen.
Beslispunten Voorgesteld wordt: - Het Algemeen Bestuur in te laten stemmen met het ontwerp rampbestrijdingsplan Militaire Vliegbasis Deelen en overeenkomstig artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage te leggen. - Het Algemeen Bestuur in te laten stemmen het ontwerp rampbestrijdingsplan Militaire Vliegbasis Deelen na ter inzagelegging vast te stellen en de vaststelling bij de voorzitter van het dagelijks bestuur neer te leggen. - Het geldende Multidisciplinaire Coördinatieplan Militaire luchtvaartongevallen in te trekken na definitieve vaststelling van het rampbestrijdingsplan Militaire Vliegbasis Deelen. Bijlagen - Ontwerp rampbestrijdingsplan Militaire Vliegbasis Deelen V1.0
Rampbestrijdingsplan Militaire Vliegbasis Deelen (206) Versienummer
:
1.0
Afdelingseigenaar
:
Operationele Voorbereiding (OV)
Team
:
Operationele Informatievoorziening (OIV)
Eigenaar
:
Mariska de Lange
Papieren/Digitale versies Exemplaar aanwezig in / bij
GMK, kast 1 ordner Luchtvaart RCC, kast 1, plank 2 Intranet VGGM G:\Data\Multi\08. Vastgestelde procedures\02. Luchtvaart
Hulpdiensten (GHOR/Brandweer/Bevolkingszorg/Politie) GMK Defensie (RMC-West/C-LSK) Koninklijke Marechaussee district Noord Oost Landelijke meldkamer KMar Gemeente Ede (burgemeester/AOV) Gemeente Arnhem (AOV) Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland Openbaar Ministerie (Arrondissementsparket Oost Nederland)
Verspreiding
Verzendlijst
Alarmeringsplan GMK
Nummer : 206A Plaats digitale versie : web meldkamerboek/incident/luchtvaart Plaats papieren versie: GMK, kast 1 ordner Luchtvaart
Vaststelling Vastgesteld door: Algemeen Bestuur Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden Vastgesteld d.d.:
RAMPBESTRIJDINGSPLAN
Militaire Vliegbasis Deelen
GEZAG
Algemeen Bestuur VGGM
PLAATS EN DATUM
Arnhem, ………
KAARTEN
Zie bijlagen
WERKINGSGEBIED
GEMEENTE EDE & ARNHEM
NUMMER
206
Vastgesteld door:
Algemeen Bestuur VGGM De heer H.J. Kaiser Voorzitter Versie 0.1 0.2 0.3 0.4 0.5 0.6 0.7 1.0
Afstemming in Projectgroep 14 april 2014 Projectgroep 15 juli 2014 Projectgroep Projectgroep Projectgroep MT Veiligheidsbureau Veiligheidsdirectie Algemeen Bestuur
Ten behoeve van Projectgroep Projectgroep, eindconcept Juridische toets defensie/VGGM Eindconcept Doorgeleiding aan MT Veiligheidsbureau Doorgeleiding aan Veiligheidsdirectie Doorgeleiding aan Dagelijks Bestuur Vaststelling
2/24
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding .......................................................................................................... 5 1.1 Aanleiding .................................................................................................................... 5 1.2 Leeswijzer .................................................................................................................... 5 1.3 Uitgangspunten ............................................................................................................ 5 1.4 Bestuurlijke coördinatie ................................................................................................ 5 1.5 Relevante wet-, regelgeving en planvorming ................................................................ 5 1.6 Werkingsgebied rampbestrijdingsplan.......................................................................... 5 1.7 Onderhoud rampbestrijdingsplan ................................................................................. 6 1.8 Oefenen rampbestrijdingsplan ..................................................................................... 6 1.9 Ingangsdatum .............................................................................................................. 6 Hoofdstuk 2 Indeling vliegbasis Deelen ............................................................................ 7 2.1 Inleiding ....................................................................................................................... 7 2.2 Ongevallen in de militaire luchtvaart............................................................................. 7 2.3 Brandrisicoklasse ......................................................................................................... 7 2.4 Maatscenario ............................................................................................................... 7 2.4.1 Afwijking maatscenario .......................................................................................... 8 2.4.2 Samenvoeging maatscenario’s .............................................................................. 8 2.4.3 Risico op brand met (de dreiging van) betrokkenheid van munitie ......................... 9 2.4.4 Vervolgscenario ..................................................................................................... 9 Hoofdstuk 3 Alarmering en Opschaling............................................................................10 3.1 Procedure alarmering door de officier verkeersleiding/On Scene Commander bij luchtvaartongeval ..............................................................................................................10 3.2 Machtigingen ..............................................................................................................10 3.3 Alarmering & minimale inzet capaciteit bij luchtvaartongeval.......................................10 3.3.1 Voorzorgslanding..................................................................................................11 3.3.2 Alarmering bij betrokkenheid munitie ....................................................................11 3.4 Coördinatieniveau, opkomstlocatie en aanvullende bezetting Defensie ......................12 Hoofdstuk 4 Brandweer .....................................................................................................13 4.1 Brandweer Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK BRW) ...........................................13 4.2 Aandachtspunten ........................................................................................................13 Hoofdstuk 5 Politie & KMar................................................................................................14 5.1 Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden .......................................................14
3/24
Hoofdstuk 6 GHOR .............................................................................................................15 6.1 Acute Gezondheidszorg ..............................................................................................15 6.2 Publieke Gezondheidszorg .........................................................................................15 6.3 Rol defensie ................................................................................................................15 Hoofdstuk 7 Bevolkingszorg .............................................................................................16 7.1 Crisiscommunicatie .....................................................................................................16 7.2 Publieke Zorg ..............................................................................................................16 7.3 Nazorg ........................................................................................................................16 Bijlagen ...............................................................................................................................17 Bijlage 1 Afkortingen Bijlage 2 Wettelijke eisen inhoud rampbestrijdingsplan Bijlage 3 Belangrijke Telefoonnummers Bijlage 4 Rampbestrijdingskaart Militaire Vliegbasis Deelen Bijlage 5 Kaartmateriaal Bijlage 6 Mobiliteit Bijlage 7 Leden projectgroep
4/24
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Aanleiding Het Besluit veiligheidsregio’s bepaalt dat luchthavens vanaf brandrisicoklasse 3 en hoger een Rampbestrijdingsplan (RBP) dienen te hebben. Een RBP -van toepassing op een luchthavenbevat maatregelen die bij een ramp op een luchthaven genomen worden. Dit RBP is geschreven voor de Militaire Vliegbasis locatie Deelen. 1.2 Leeswijzer Hoofdstuk 1 beschrijft de relevante wetgeving, het werkingsgebied, het onderhoud, het beoefenen en het vaststellen van het RBP. In hoofdstuk 2 wordt het maatscenario beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op de alarmering en de opschaling. In hoofdstuk 4 tot en met 7 staat beschreven hoe de operationele hulpdiensten het maatscenario zullen bestrijden. 1.3 Uitgangspunten De volgende uitgangspunten zijn voor het RBP gehanteerd: 1. Operationele hanteerbaarheid; 2. Alleen aanvullingen c.q. afwijkingen t.o.v. de Handreiking crisisbeheersing op luchthavens worden beschreven; 3. Alleen aanvullingen c.q. afwijkingen t.o.v. het Regionaal Crisisplan Gelderland-Midden (RCP) worden beschreven; 4. Voldoen aan de eisen welke gesteld zijn in artikel 6.2.2 van het Besluit veiligheidsregio’s1; 5. Specifiek gaat voor algemeen, maatregelen en organisatie beschreven in het RBP moeten toegepast worden. 6. Gemeente coördineert, defensie faciliteert. 1.4 Bestuurlijke coördinatie Coördinatie bij een incident op Militaire Vliegbasis Deelen ligt bij de gemeente Ede; er vindt bestuurlijk overleg plaats met de gemeente Arnhem. 1.5 Relevante wet-, regelgeving en planvorming Wet veiligheidsregio’s Luchtvaartwet Wet luchtvaart Regelgeving burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML) Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen Handreiking crisisbeheersing op luchthavens Regionaal crisisplan Gelderland-Midden Leidraad vliegtuigongevallen op luchtvaartterreinen Bedrijfsnood-/calamiteitenplan Militaire Vliegbasis Deelen Afstemmingsprotocol Defensie-Openbaar Ministerie Aanvalskaart militaire helikopters 1.6 Werkingsgebied rampbestrijdingsplan Dit RBP is een nadere uitwerking van het ramptype “luchtvaartongevallen” waarbij een militair luchtvaartuig is betrokken. Het RBP geldt voor ongevallen op het terrein van de Militaire Vliegbasis Deelen. Bij brand- en ongevallenbestrijding, anders dan een militair luchtvaartongeval op de Militaire Vliegbasis Deelen dient te worden gehandeld conform het Regionaal Crisisplan (RCP).
1
Zie bijlage 2 Wettelijke eisen inhoud rampbestrijdingsplan
5/24
1.7 Onderhoud rampbestrijdingsplan Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM) zorgt voor het beheer van het RBP en afstemming met het RCP. Het plan wordt minimaal één keer per vier jaar herzien volgens de Besluit veiligheidsregio’s (artikel 6.2.3). 1.8 Oefenen rampbestrijdingsplan Artikel 6.2.3 van het Besluit veiligheidsregio’s beschrijft de oefenfrequentie van de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. In onderstaande tabel is de oefencyclus voor dit rampbestrijdingsplan opgenomen. De oefencyclus sluit aan bij het jaarprogramma multidisciplinair opleiden trainen en oefening van VGGM. 2014 Bestuurlijke oefening (GBT) ROT-oefening Multidisciplinaire veldoefening incl. CoPI Monodisciplinair (brandweer)
2015
2016
2017
X
2018 X
X
X X
X
X
X
X
X
Tabel 1 Oefencyclus Militaire Vliegbasis Deelen
VGGM draagt zorg voor de evaluatie van de bestuurlijke (GBT-), ROT- en multidisciplinaire veldoefeningen. Defensie draagt zorg voor de evaluatie van de monodisciplinaire oefeningen. Bij de uitvoering van de evaluatie wordt de Calamiteiten coördinator Commando Luchtstrijdkrachten en de locatiemanager betrokken. 1.9 Ingangsdatum Vanaf 1-3-2015 is het voorliggende RBP van kracht. Totdat dit nieuwe RBP is vastgesteld, wordt er gewerkt conform het reeds vastgestelde Multidisciplinair Coördinatieplan Militaire luchtvaartongevallen (februari 2012).
6/24
Hoofdstuk 2 Indeling vliegbasis Deelen 2.1 Inleiding In de handreiking “Crisisbeheersing op luchthavens” wordt de militaire vliegbasis op basis van brandrisicoklassen en maatscenario’s ingedeeld. Op basis van deze brandrisicoklassen en maatscenario’s wordt onder andere de inzet van de brandweer, politie, KMar, GHOR en gemeente bepaald. Een scenario is slechts een hulpmiddel om te bepalen of men een juist en volledig overzicht heeft over het soort maatregelen dat genomen moet worden om de crises die op een luchthaven voor kunnen komen het hoofd te bieden. 2.2 Ongevallen in de militaire luchtvaart De bestrijding van vliegtuigongevallen in de militaire luchtvaart kent andere accenten dan in de civiele luchtvaart. In de eerste plaats betreft het overgrote deel van alle vliegbewegingen van de Koninklijke Luchtmacht (KLu) toestellen met een bemanning van ten hoogste twee mensen. Zelfs de grotere militaire toestellen hebben vaak slechts een relatief kleine bemanning. Specifiek militaire toestellen hebben een veel groter brandrisico dan een toestel van vergelijkbare grootte/bemanning in de burgerluchtvaart vanwege de grotere hoeveelheid meegevoerde brandstof(fen) en eventueel aanwezige bewapening. Omdat militaire toestellen een bijzondere bouw en uitrusting kennen, beschikken de militaire hulpverleningsdiensten over daarop toegesneden kennis, vaardigheden, procedures en materieel. De militaire vliegtuigbrandbestrijding hanteert een opkomsttijd van twee minuten. 2.3 Brandrisicoklasse De brandrisicoklasse van de luchthaven is gerelateerd aan de lengte en breedte van de toestellen die er landen. De brandrisicoklasse bepaalt de voorzieningen waarover de luchthavenbrandweer moet beschikken. Hoe groter het type toestel dat normaliter op de luchthaven landt, des te meer blus (schuim en water)- en redcapaciteit en geneeskundige capaciteit aanwezig moet zijn. Daartoe worden luchthavens in tien brandrisicoklassen onderverdeeld. Militaire Vliegbasis Deelen is in brandrisicoklasse 62 ingedeeld. Hierbij dient te worden opgemerkt dat op Militaire Vliegbasis Deelen normaliter alleen met helikopters wordt gevlogen. Incidenteel wordt er met vastvleugelige vliegtuigen (recreatieve luchtvaart t.b.v. zweefvliegen) gevlogen. Hierdoor is de vliegbasis in de helikoptercategorie H3 ingedeeld. Zowel H3 als brandrisicoklasse 6 moet weliswaar met twee brandweervoertuigen worden beveiligd maar bij brandrisicoklasse 6 is veel meer blusstof benodigd. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de luchthavenbrandweer, conform regelgeving over ruim voldoende blusstof beschikt. 2.4 Maatscenario Een maatscenario is een beschrijving van een te verwachten incident. In het maatscenario wordt duidelijk gemaakt wat een specifieke crisis betekent voor de uit te voeren activiteiten van de betrokken organisaties en wat het vraagt aan capaciteit. Een maatscenario baseert zich op aantal inzittenden. Civiele hulpdiensten stemmen het benodigde potentieel op het aantal inzittenden af. In het maatscenario wordt geen rekening gehouden met: De gevolgen van de crash voor 'derden' zoals omwonenden; Civiel medegebruik; Het aspect gevaarlijke stoffen; Incidentele vliegbewegingen van toestellen uit een hogere brandrisicoklasse.
2
De indeling van de brandrisicoklasse van Nederlandse Luchthavens is terug te vinden in “tabel 2.2 Overzicht luchthavens met brandrisicoklasse” in de Handreiking crisisbeheersing op luchthavens.
7/24
2.4.1 Afwijking maatscenario De nummerindeling van de brandrisicoklassen is gelijk aan de indeling van de maatscenario’s, waardoor de Militaire Vliegbasis Deelen zich in beginsel op maatscenario 6 moet voorbereiden. Bij maatscenario 6 dient echter met een maximum aantal inzittenden van 150 rekening te worden gehouden. Op de Militaire Vliegbasis Deelen wordt met (militaire) helikopters gevlogen, waarbij de Chinook met een maximaal aantal inzittenden van 52 de grootste is. In overweging nemende dat de Chinook slechts hoogst zelden het maximum van 52 inzittenden vervoert, baseert het Rampbestrijdingsplan Vliegbasis Deelen zich op maatscenario 5. Kengetallen Chinook: Bemanning: Passagiers: Brandstof: Lengte: Diameter rotors: Hoogte:
4 48 (max.) 4000 liter kerosine 30,2 meter (incl. rotors) 13 meter 5,8 meter
2.4.2 Samenvoeging maatscenario’s Maatscenario 2 en 4 zijn vrijwel gelijk qua inzet van capaciteit aan respectievelijk maatscenario 1 en 3. Daarom is er voor gekozen om voor de overzichtelijkheid maatscenario 1 en 2 samen te voegen tot 1 en maatscenario 3 en 4 samen te voegen tot 3. Maatscenario 6 is niet van toepassing verklaard3, waardoor alleen maar sprake kan zijn incidenten in maatscenario 1, 3 en 5. De nummering van de maatscenario’s blijven hetzelfde aangezien dezelfde nummering in de landelijke handreiking “crisisbeheersing op luchthavens” wordt aangehouden. In onderstaande tabel staat beschreven wat het (verwachte) aantal bellers is, de hoeveelheid personen welke opgevangen dienen te worden en het aantal (verwachte) doden en gewonden. Maatscenario
Inzittenden
Doden
T1
T2
T3
Bellers4
Voorzorgslanding/ klein ongeval
1-50
0
0
0
0
0
Opvang verwanten4 0
1 25 3 46 5 67
1-4
1
1
1
1
40
16
5-20
5
3
5
7
200
80
21-50
12
8
11
19
500
200
Tabel 2 Maatscenario’s toepasbaar op Militaire Vliegbasis Deelen8
3
Maatscenario 6 is vanwege het maximum aantal inzittenden in de CH-47 Chinook niet van toepassing verklaard. Zie § 2.4.1.
4
Bron: § 4.5 Handreiking crisisbeheersing op luchthavens. 5 Is gelijk aan maatscenario 1. 6 Is gelijk aan maatscenario 3. 7 Is gelijk aan maatscenario 5.
8
Bron: Handreiking crisisbeheersing op luchthavens.
8/24
2.4.3 Risico op brand met (de dreiging van) betrokkenheid van munitie Een mogelijke brand met (de dreiging van) betrokkenheid van munitie kan plaats vinden: Bij een bewapend luchtvaartuig; Bij een luchtvaartuig geladen met munitie. Onder munitie wordt in deze een dermate kaliber verstaan, dat er bij brand waar de munitie bij betrokken is een massa-explosie kan plaatsvinden (gevarenklasse 1.1 en 1.2). Omgang met een brand waar munitie bij betrokken is vergt een specifieke aanpak, vanwege de grote onvoorspelbare gevaren op het gebied van eigen veiligheid van de hulpverleners en het grote onveilige gebied voor de omgeving. Het scenario “Brand met (dreiging van) betrokkenheid van munitie‟ wordt afgekondigd bij een brand met (dreiging van) betrokkenheid van munitie (explosieven, gevarenklasse 1.1 en/of 1.2). Als gevolg van een dergelijke brand kan een schokgolf/drukgolf ontstaan welke gepaard gaat met verspreiding van brokstukken9. Kenmerken scenario ‘Brand met (dreiging van) betrokkenheid van munitie’: Er is sprake van een potentiële schadeafstand tot buiten het terrein van de vliegbasis; Er is mogelijk sprake van persoonlijk letsel. 2.4.4 Vervolgscenario Als vervolgscenario moet rekening gehouden worden met natuurbrand.
9
Het branden van boordmunitie en munitie uit handvuurwapens kan niet leiden tot een massa-explosie en behoort niet tot dit scenario.
9/24
Hoofdstuk 3 Alarmering en Opschaling 3.1 Procedure alarmering door de officier verkeersleiding/On Scene Commander bij luchtvaartongeval 1. Alarmering met scenarionummer en aantal persons on board (POB’s) aan de GMK; 2. Alarmeren met scenarionummer aan de LMK voor de KMar; 3. Alarmering conform het bedrijfsnood-/calamiteitenplan Militaire Vliegbasis Deelen. 3.2 Machtigingen De functies van de aan de luchthaven verbonden personen die bevoegd zijn om procedures van alarmering binnen en buiten de luchthaven en van bestrijdingsacties op de luchthaven in werking te doen treden zijn in de vigerende versie van het bedrijfsnood-/calamiteitenplan vastgelegd. In beginsel zal alarmering naar externe instanties door onderstaande functionarissen worden uitgevoerd: 1. Officier verkeersleiding 2. On Scene Commander (OSC) 3.3 Alarmering & minimale inzet capaciteit bij luchtvaartongeval Alarmering Voorzorgslanding
Maatscenario 1 (GRIP 1)
Scenario Luchtvaarttoestel 1-52 personen
Luchtvaarttoestel 1-4 personen
Hulpdienst Defensie
Brandweer
Uitrukprocedure 2 crashtender 1 on scene commander
1 tankautospuit 1 bosbrandbestrijdingsvoertuig 1 hulpverleningsvoertuig 1 officier van dienst brandweer 1 regionaal officier gevaarlijke stoffen Standaard functionarissen GRIP1
Politie GHOR Defensie KMAR Gemeenten
Alarmering
Maatscenario 3 (GRIP 2)
Scenario
Luchtvaarttoestel >4-20 personen
Hulpdienst
Brandweer
2 basis politiezorg 1 officier van dienst politie 2 ambulances 1 officier van dienst geneeskundig 2 crashtender 1 on scene commander 2 basis politiezorg 1 officier van dienst politie 1 officier van dienst bevolkingszorg
Uitrukprocedure 2 tankautospuit 2 bosbrandbestrijdingsvoertuig 1 hulpverleningsvoertuig 1 schuimblusaanhanger 1 officier van dienst brandweer 1 regionaal officier gevaarlijke stoffen 1 Hulpverleningshaakarmbak-Redding Standaard functionarissen Grip2
Politie GHOR Defensie KMAR Gemeenten
4 basis politiezorg 1 officier van dienst politie 8 ambulances 1 officier van dienst geneeskundig 1 geneeskundige combinatie 1 MMT 2 crashtender 1 on scene commander 4 basis politiezorg 1 officier van dienst politie 1 officier van dienst bevolkingszorg
10/24
Alarmering
Maatscenario 5 (GRIP 210)
Scenario
Luchtvaarttoestel >20 personen
Hulpdienst
Brandweer
Uitrukprocedure 4 tankautospuit 4 bosbrandbestrijdingsvoertuig 2 hulpverleningsvoertuig 2 schuimblusaanhangers 2 officieren van dienst brandweer 1 regionaal officier gevaarlijke stoffen 1 Hulpverleningshaakarmbak-Redding 1 Hulpverleningshaakarmbak-Instorting Standaard functionarissen GRIP2
4 basis politiezorg 1 officier van dienst politie 14 ambulances 1 officier van dienst geneeskundig GHOR 1 geneeskundige combinatie 1 MMT 2 crashtender11 Defensie 1 on scene commander 4 basis politiezorg KMAR 1 officier van dienst politie 1 officier van dienst bevolkingszorg Gemeenten Tabel 3 Alarmeringstabel en overzicht minimale inzet capaciteit luchtvaartongeval
Politie
3.3.1 Voorzorgslanding Indien er naar verwachting van de luchtverkeersleider (LVL) een niet normale landing gaat plaatsvinden zal deze een zogenaamde Standby call doen uitgaan. Hierbij informeert de LVL de OSC over de aard van de problemen. Indien een landing resulteert in een daadwerkelijk ongeval dan zal hij direct een Crashcall doen uitgaan. 3.3.2 Alarmering bij betrokkenheid munitie Voor de bestrijding van de dreiging van een explosie is met name veel water nodig. De vliegbasis voorziet bij de standaardalarmeringen conform paragraaf 3.3 in voldoende initiële slagkracht. Paragraaf 3.3 is daarmee tevens van toepassing op brandscenario’s met betrokkenheid van munitie wanneer het luchtvaartuigen betreft, met dien verstanden dat vanaf maatscenario 1 gelijk GRIP 2 wordt afgekondigd. Brand met betrokkenheid van munitie wordt beschouwd als een incident met een directe dreiging voor buiten het terrein. Alarmering loopt conform onderstaande: Alarmering Maatscenario 1 (GRIP 210)
Scenario Betrokkenheid munitie
Hulpdienst
Brandweer
Uitrukprocedure 2 tankautospuit 1 schuimblusvoertuig/-aanhanger 1 Tankwagen 1 officier van dienst brandweer 1 regionaal officier gevaarlijke stoffen Standaard functionarissen GRIP2
Politie GHOR Defensie KMAR Gemeenten
4 basis politiezorg 1 officier van dienst politie 2 ambulances 1 officier van dienst geneeskundig 2 crashtender8 1 on scene commander 4 basis politiezorg 1 officier van dienst politie 1 officier van dienst bevolkingszorg
Tabel 4 Alarmeringstabel bij betrokkenheid munitie
10
Landelijke classificatie maatscenario 5 is GRIP3, hiervan wordt binnen VGGM afgeweken omdat de CaCo mandaat heeft tot en met GRIP2 zelfstandig af te kondigen. In verband met een snelle alarmering en het leveren van slagkracht in het veld, heeft GRIP2 de voorkeur. De Operationeel Leider zal bij een alarmering maatscenario 5 direct contact met de burgemeester opnemen om op te schalen naar GRIP3.
11
Het beschikbare potentieel van defensie is afhankelijk van de openstelling van de vliegbasis. Afhankelijk van de grootte van de toestellen kunnen zowel meer als minder crashtenders aanwezig zijn. Bij een lagere gereed stelling kan ene OSC ontbreken.
11/24
3.4 Coördinatieniveau, opkomstlocatie en aanvullende bezetting Defensie Militaire Vliegbasis Deelen is gelegen in zowel de gemeente Ede als, voor een klein deel, in de gemeente Arnhem. Een incident op de vliegbasis kan zich dus op het grondgebied van twee gemeenten afspelen. Er vindt dan bestuurlijk overleg plaats tussen de burgemeesters van Ede en Arnhem. De coördinatie ligt bij de burgemeester van Ede. Coördinatieniveau CoPI/GRIP 1
Bezetting12
Locatie Uitgangsstelling hulpdiensten
ROT/GRIP 213
Regionaal coördinatiecentrum (RCC) C1.07/C1.08 Beekstraat 39 Arnhem
GBT/GRIP 314
Brandweerkazerne Ede Breelaan 4 Ede
RBT/GRIP 414
Hoofdbureau Politie B1.10 Beekstraat 39 Arnhem
OSC defensie OvD-PKMar Hoofd Facilitair en Ondersteuning Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) Algemeen Commandant van een SGBO (KMar)14 Commandant Commando Luchtstrijdkrachten (C-CLSK) Districtscommandant (KMar) Regionaal Militair Commandant West Commandant Commando Luchtstrijdkrachten Districtscommandant (KMar) Regionaal Militair Commandant West
Tabel 5 Overzicht coördinatieniveaus met locatie en aanvullende functies GRIP-structuur
12
Aanvulling op reguliere GRIP-structuur
13
Vanaf GRIP2 wordt Openbaar Ministerie standaard geïnformeerd. Zij beoordelen op basis van die informatie of het noodzakelijk is dat er een militair luchtvaartofficier aansluit bij het incident.
14
Mocht de aanrijdtijd te lang zijn dan zal dit worden waargenomen door de brigadecommandant van dienst.
12/24
Hoofdstuk 4 Brandweer Alle brandweereenheden rijden aan via de hoofdpoort aan de Koningsweg 30F te Schaarsbergen, tenzij anders bepaald. Eenheden verzamelen zich op de uitgangsstelling (UGS) bij gebouw 8, tenzij anders bepaald. De routing vanaf de hoofdpoort is bewegwijzerd door middel van rode borden met de witte tekst Hulpdiensten UGS. 4.1 Brandweer Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK BRW) Verzorgt eerste aanpak van brand en hulpverlening en is adviserend hieromtrent aan de civiele brandweer; Eenheden van de CLSK BRW treden op als peloton “Vliegbasis” conform de procedures grootschalig optreden van de Brandweer Gelderland-Midden. De OSC treedt op als pelotonscommandant. Zolang de OvD-B niet ter plaatse is, treden de brandweereenheden van de Vliegbasis zelfstandig op onder leiding van de OSC. 4.2 Aandachtspunten In geval van brand in of met luchtvaartuigen kunnen gevaarlijke stoffen vrijkomen In sommige gevallen kunnen er onder andere composietmaterialen vrijkomen. In dit geval dient de regionale procedure “asbest” bij de bestrijding en vervolgwerkzaamheden te worden gevolgd. Deze is opgesteld door de brandweer Gelderland-Midden. Verbindingen vinden plaats via C2000 in de in Gelderland-Midden afgesproken gespreksgroepen. Militaire hulpdiensten melden zich in op het externe inmeldkanaal Gelderland-Midden en worden door de GMK aan de juiste gespreksgroep gekoppeld.
13/24
Hoofdstuk 5 Politie & KMar Alle politie- en KMar-eenheden rijden aan via de hoofdpoort aan de Koningsweg 30F te Schaarsbergen, tenzij anders bepaald. Eenheden verzamelen zich op de uitgangsstelling (UGS) bij gebouw 8, tenzij anders bepaald. De routing vanaf de hoofdpoort is bewegwijzerd door middel van rode borden met de witte tekst Hulpdiensten UGS. 5.1 Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de politie en de Koninklijke Marechaussee (KMar) zijn verschillend maar overlappen elkaar ten dele. In het kader van dit rampbestrijdingsplan betekent dit het volgende:
KMar is verantwoordelijk, politie ondersteunt.
Uitvoering en inzet capaciteit ten behoeve van de afzetting en afscherming van het rampenterrein, de verkeersregulering alsmede het begidsen van hulpverleningseenheden, zal in onderling overleg tussen politie en KMar plaatsvinden.
Politie en KMar zullen, daar waar nodig, met elkaar samenwerken en elkaar in de uitoefening van de voorgeschreven taken ondersteunen.
14/24
Hoofdstuk 6 GHOR Alle ambulance-eenheden rijden aan via de hoofdpoort aan de Koningsweg 30F te Schaarsbergen, tenzij anders bepaald. Eenheden verzamelen zich op de uitgangsstelling (UGS) bij gebouw 8, tenzij anders bepaald. De routing vanaf de hoofdpoort is bewegwijzerd door middel van rode borden met de witte tekst Hulpdiensten UGS. Conform het Regionaal Crisisplan Gelderland-Midden is de GHOR verantwoordelijk voor de volgende hoofdtaken: Acute Gezondheidszorg (AG); hieronder valt spoedeisende medische hulpverlening Publieke Gezondheidszorg (PG); hieronder vallen o.a. infectieziektebestrijding en psychosociale hulpverlening 6.1 Acute Gezondheidszorg Acute gezondheidszorg omvat het organiseren en uitvoeren van de geneeskundige hulpverlening en opvang van gewonde personen ter plaatse van het incident (triage en behandelen) en het vervoeren van gewonde personen naar ziekenhuizen/behandelcentra (gewondenspreidingsplan). 6.2 Publieke Gezondheidszorg De hoofdtaak Publieke Gezondheidszorg(PG) is verdeeld in vier deeltaken: Psychosociale Hulpverlening (PSH) Doel: getroffenen al dan niet collectief en door middel van professionele begeleiding het gevoel van zelfcontrole na een schokkende gebeurtenis terug te laten krijgen. Gezondheidsonderzoek(GZO) Doel: een bijdrage leveren aan het herstel van fysieke en psychologische gevolgen van rampen en zware ongevallen. Infectieziektebestrijding (IZ) Doel: het voorkomen of beperken van besmetting met virussen en bacteriën via lucht, voedsel en lichamelijk contact. Medische Milieukunde (MMK) Doel: het beschermen en bevorderen van de gezondheid van burgers door het contact met milieudeterminanten te voorkomen dan wel beperken. 6.3 Rol defensie Lopende het incident treedt Defensie faciliterend op onder verantwoordelijkheid van de GHOR. Afstemming en overleg vinden plaats binnen de geldende rampbestrijdingsstructuur van de veiligheidsregio. Psychosociale hulpverlening voor defensiepersoneel wordt zo spoedig mogelijk na de calamiteit opgestart door defensie volgens de reguliere procedure. Dit geldt ook voor de nazorg ten behoeve van defensiepersoneel in een bredere context. De GHOR heeft hier een adviserende taak.
15/24
Hoofdstuk 7 Bevolkingszorg Conform het RCP VGGM is de oranje kolom verantwoordelijk voor de volgende rampbestrijdingsprocessen: Publieke zorg Communicatie Omgevingszorg (Grootschalige) Evacuatie Informatie Ondersteuning Specifiek voor dit rampbestrijdingsplan gelden de volgende bijzonderheden. 7.1 Crisiscommunicatie Afstemming en nauwe samenwerking met voorlichting van Defensie15 is noodzakelijk. Tot het moment waarop de crisiscommunicatie door de CoPI-voorlichter wordt gecoördineerd zal de voorlichter CMT de coördinatie op zich nemen. Afstemming met de operationeel voorlichter VGGM is noodzakelijk. Tot het moment waarop de crisiscommunicatie vanuit het RACC wordt gecoördineerd, zal de CoPI-voorlichter de coördinatie op zich nemen. Afstemming met de operationeel voorlichter in het CMT van defensie is noodzakelijk. Crisiscommunicatie wordt gecoördineerd vanuit het Regionaal Actiecentrum Crisiscommunicatie (RACC). Voorlichting op de plaats incident wordt verzorgd door de CoPI-voorlichter. Dit beperkt zich tot feitelijke operationele informatie. Bevolking wordt o.a. geïnformeerd via de websites van de gemeente, de koninklijke luchtmacht en twitteraccounts. Indien noodzakelijk moeten aangrenzende veiligheidsregio’s over het incident geïnformeerd worden. Indien noodzakelijk moeten buitenlandse overheden geïnformeerd worden over het incident.16 Media mag alleen onder begeleiding de vliegbasis betreden. Coördinatie ligt in eerste instantie bij de CoPI-voorlichter/operationeel voorlichter CMT. Op aangeven van een der partijen kan in het RACC een Liaison van de CLSK plaatsnemen. 7.2 Publieke Zorg De oranje kolom is verantwoordelijk voor opvang van getroffenen: o Afstemming en nauwe samenwerking met Defensie is noodzakelijk; o De opvang van getroffenen vindt in beginsel plaats in de Oranjekazerne (Clement van Maasdijklaan 5 in Arnhem). De oranje kolom is verantwoordelijk voor het proces registratie. Hiervoor is landelijk het slachtoffer informatiesysteem (SIS) opgezet. Alleen niet-zelfredzame slachtoffers17 worden in dit systeem geregistreerd. 7.3 Nazorg De nazorg moet afgestemd geworden met alle betrokken disciplines.
15 16 17
Operationeel voorlichter Crisis Management Team (CMT), aanwezig op vliegbasis Gilze-Rijen. Bijvoorbeeld bij betrokkenheid buitenlandse militairen. Niet-zelfredzame slachtoffers: slachtoffers opgenomen in ziekenhuizen en dodelijke slachtoffers.
16/24
Bijlagen
17/24
Bijlage 1 Afkortingen ACV CCB CIB CLSK CLSK-BRW CMT CoPI CRIB DBBO GBT GGD GHOR GMK GNK-C GRIP HV IZB KLu KMar LMK LTFO LVL MKA MMT OCC OSC OvD OvD-B OvD-BZ OvD-G OvD-P Ovd-P KMar PG POB RACC RBML RBP RBT RCC RCP RIVM RMC ROT SGBO SIGMA SIS SMH TS UGS VGGM VNOG
Alarmcentrale Vliegbasis Bureau Conflict- en Crisisbeheersing Centrum Infectieziektebestrijding Commando Luchtstrijdkrachten Commando Luchtstrijdkrachten Brandweer Crisis Management Team Commando Plaats Incident Centraal Registratie- en Informatiebureau Defensie Bewakings- en Beveiligings Organisatie Gemeentelijk Beleidsteam Gemeentelijke Gezondheidsdienst Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio Gemeenschappelijke Meldkamer Geneeskundige Combinatie Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure Hulpverleningsvoertuig Infectieziektebestrijding Koninklijke Luchtmacht Koninklijke Marechaussee Landelijke Meldkamer Landelijk Team Forensische Opsporing Luchtverkeersleider Meldkamer Ambulancezorg Mobiel Medisch Team Onderdeels Coördinatie Centrum On Scene Commander Officier van Dienst Officier van Dienst Brandweer Officier van Dienst Bevolkingszorg Officier van Dienst Geneeskundig Officier van Dienst Politie Officier van Dienst Politie Koninklijke Marechaussee Publieke Gezondheidszorg Persons on board Regionaal Actiecentrum Crisis Communicatie Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens Rampbestrijdingsplan Regionaal Beleidsteam Regionaal Coördinatie Centrum Regionaal Crisisplan Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Regionaal Militair Commandant Regionaal Operationeel Team Staf Grootschalig Bijzonder Optreden Snel Inzetbare Groep ter Medische Assistentie Slachtoffer Informatie Systematiek Spoedeisende Medische Hulp Tankautospuit Uitgangsstelling Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden Veiligheidsregio noord- en Oost-Gelderland
18/24
Bijlage 2 Wettelijke eisen inhoud rampbestrijdingsplan
A.
B.
C.
D.
E.
F.
G. H.
I.
J.
Minimumeis o.b.v. artikel 6.2.2 Besluit veiligheidsregio’s Functies van de aan de luchthaven verbonden personen die bevoegd zijn om procedures van alarmering binnen en buiten de luchthaven en van bestrijdingsacties op de luchthaven in werking te doen treden. Functies van de personen die belast zijn met de operationele leiding van het geheel van de bestrijdingsacties. Maatregelen en de voorzieningen die zijn getroffen opdat degene die is belast met de operationele leiding, en de hulpverleningsdiensten snel worden geïnformeerd en de bij de bestrijding betrokken personen snel worden opgeroepen. Schema met betrekking tot de leiding over en de gecoördineerde inzet van diensten en organisaties die bij de bestrijding kunnen worden betrokken. Maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen met het oog op de bestrijding van op en in de onmiddellijke omgeving van de luchthaven. Een plan in hoofdlijnen met betrekking tot de geneeskundige organisatie, waaronder een plan op hoofdlijnen met betrekking tot de opvang en verzorging van de slachtoffers. Wijze waarop de bevolking wordt geïnformeerd en over de door haar te volgen gedragslijn. Maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de hulpverleningsdiensten van een andere regio te informeren, indien de bevolking of het milieu van die regio door het vliegtuigongeval worden getroffen of dreigen te worden getroffen. De wijze waarop slachtoffers, verwanten van slachtoffers, reizigers, medewerkers van de luchthaven en van vliegtuigmaatschappijen, binnenen buitenlandse overheden en de media worden geïnformeerd. Een overzichtskaart van de indeling van de luchthaven en de onmiddellijke omgeving daarvan.
Waar opgenomen in dit RBP? Hoofdstuk 3 Alarmering en opschaling, paragraaf 3.1 en 3.2.
Regionaal Crisisplan VGGM.
Hoofdstuk 3 Alarmering en opschaling, paragraaf 3.1 en 3.2. Hoofdstuk 3 Alarmering en opschaling, tabel 5. Hoofdstuk 3 Alarmering en opschaling, tabel 3.
Hoofdstuk 6 GHOR. Hoofdstuk 7 Bevolkingszorg, paragraaf 7.1. Hoofdstuk 7 Bevolkingszorg, paragraaf 7.1.
Hoofdstuk 7 Bevolkingszorg, paragraaf 7.1. Hoofdstuk 1 Inleiding, paragraaf 1.6. Bijlage 6 Kaartmateriaal
19/24
Bijlage 3 Belangrijke Telefoonnummers Onderdeel
Telefoonnummer
Landelijk alarmnummer
112
Verkeersleider verkeerstoren
0346-335915
Wacht Militaire Vliegbasis Deelen
026-3531272
Brandweer Deelen On-Scene Commander (OSC)
06-51255705
Locatiemanager Militaire Vliegbasis Deelen
026-3531549 06-22789969
Onderdeels Coördinatie Centrum (OCC)
0161-296770
Crisis Management Team
0161-298788
Landelijke meldkamer KMar (alarmnummer) Algemeen nummer KMar
0343-528900 0343-528999
Gemeenschappelijke meldkamer: Brandweer Ambulance Politie
088-3556250 088-3556255 026-3524500
Operationele voorlichting: Defensie (CMT) Hulpdiensten VGGM
0161-298788 088-35556100
20/24
Bijlage 4 Rampbestrijdingskaart Militaire Vliegbasis Deelen
21/24
Bijlage 5 Kaartmateriaal
22/24
Bijlage 6 Mobiliteit Dynamische verkeersbegeleiding (Begidsen) Bij grootschalige hulpverlening zullen hulpverleners zich verzamelen op de loodsplaatsen. Deze loodsplaatsen zullen door de politie vrijgemaakt dienen te worden. Om stagnatie in de hulpverlening te voorkomen verzorgd de politie eventuele begeleiding naar het rampterrein. LP Noord (A12 – A50), Parkeerplaats Motel Arnhem, Rijksweg A12, hmp 129.0 afrit 26 Rijksweg A50, rijrichting Apeldoorn -> Arnhem, afrit 20 LP West , Parkeerplaats Wegenwacht – Landelijke Eenheid (voorheen KLPD) Rijksweg A-12, hmp 120.0, afrit 25
Statische verkeersbegeleiding (Verkeerscirculatie): Om stagnatie in de hulpverlening te voorkomen en de economische schade te beperken, kan verkeersregelend worden opgetreden. Voor de aan- en afvoer van hulpdiensten, van en naar het militaire luchtvaartterrein, wordt gebruik gemaakt van hoofdingang Koningsweg 30 f Schaarsbergen. De keuze van de aanen afvoerroute en de locaties waar verkeer geregeld zal worden, wordt in principe door de leider CoPI genomen, op basis van aard en locatie van het incident. Indien door onvoorziene omstandigheden het gebruik van de hoofdingang niet mogelijk is zal in overleg met de autoriteiten op het militaire luchtvaartterrein ad hoc een andere toegangslocatie worden bepaald.
23/24
Bijlage 7 Leden projectgroep
Naam B. Stuiver
Organisatie VGGM
Onderdeel Operationele Voorbereiding
Functie Specialist operationele informatievoorziening
M. de Lange
VGGM
Operationele Voorbereiding
Specialist operationele informatievoorziening
F. Kerckhoffs
VGGM
GHOR
Operationeel beleidsmedewerker
H. van Schoonhoven
Politie
CCB
Beleidsmedewerker
G. van der Wal
Gemeente Ede
-
Ambtenaar Openbare Veiligheid
W.M. Schouten
Defensie
Commando Landstrijdkrachten
Officier veiligheidsregio
P.J. Weiler
Defensie
Defensie Helikoper Commando
Calamiteiten Coördinator
W. Klein
Defensie
Defensie Helikoper Commando
Hoofd PVE-Brandweer
K.R. Rademaker
Defensie
Vliegbasis Deelen
Locatiemanager
P. Bergstra
Koninklijke Marechaussee
CCB
Coördinator Conflict- en Crisisbeheersing
24/24
Oplegnotitie Onderwerp: Convenant Prorail Voorgestelde behandelwijze: Ter besluitvorming Ter informatie Vertrouwelijk
Planning bespreking: Veiligheidsdirectie d.d.: 12-11-2014 DB VGGM d.d.: 26-11-2014 Algemeen Bestuur d.d.: 10-12-2014 Bestuurscommissie d.d.: 10-12-2014 veiligheid en gezondheid
Inleiding: Het kabinet vindt het belangrijk dat de samenwerking tussen Veiligheidsregio’s en verschillende operationele samenwerkingspartners wordt vastgelegd in convenanten. Hiertoe is via het Veiligheidsberaad een modelconvenant opgesteld voor de samenwerking met een aantal partijen (bijlage 1). Het convenant vormt een landelijk kader als basis voor regionale samenwerkingsafspraken inzake (de voorbereiding op) rampenbestrijding en crisisbeheersing. (bijlage 2)
Beslispunten Voorgesteld wordt: 1. In te stemmen met afspraken met Prorail als beschreven in het convenant en de daarbij behorende regionale actielijst. 2. In te stemmen met ondertekening van het convenant door de voorzitter. Bijlagen Bijlage 1: Convenant Bijlage 2: Actielijst behorend bij het Convenant
Landelijk Convenant voor samenwerkingsafspraken tussen Veiligheidsregios, Politie en ProRail Partijen A. De Veiligheidsregio…, vertegenwoordigd door de voorzitter, hierna te noemen "Veiligheidsregio"; B. De regionale eenheid Oost Nederland van de nationale politie, vertegenwoordigd door de politiechef van de eenheid Oost-Nederland, hierna te noemen "Politie"; C. De wettelijke beheerder van de spoorweginfrastructuur in Nederland zoals omschreven in de spoorwegwet, hierna te noemen ProRail; Overwegende, dat
1
-
de Spoorsector door het Kabinet, als onderdeel van de vitale sector transport, aangemerkt is als vitaal voor de Nederlandse samenleving;
-
afspraken tussen ProRail en de vervoerders geen deel uit maken van dit convenant. Dit is binnen de spoorsector geregeld;
-
iedere partij zijn eigen verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden heeft op het gebied van risicobeheersing, rampenbestrijding en crisisbeheersing die in de diverse wet- en regelgeving zijn vastgelegd1 en deze blijven door dit convenant ongewijzigd;
-
afstemming en samenwerking nodig is tussen de Veiligheidsregio, Politie en ProRail om te komen tot verantwoorde risicobeheersing en een adequate crisisbeheersing in relatie tot (dreigende) verstoring of uitval van het treinverkeer;
-
het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding (Atb) buiten de reikwijdte van het convenant valt en afspraken in dit kader met de ondertekening van het convenant dan ook niet wijzigen en bij het inventariseren van de onderhavige risico’s een allhazards-approach zal worden gevolgd;
-
partijen het wenselijk achten om gezamenlijk afspraken te maken met betrekking tot rampen en crises gerelateerd aan (dreigende) verstoring of uitval van treinverkeer, zonder elkaars taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, dan wel de wettelijke basis daarvoor, te willen beïnvloeden of over te nemen;
-
partijen afspraken met betrekking tot de voornoemde samenwerking willen vastleggen in een convenant;
-
bij een landelijke ramp of crisis de landelijke crisisorganisatie op nationaal niveau in werking treedt, waarover in dit convenant geen afspraken zijn opgenomen, waarbij regionale afspraken wel blijven gelden voor de bestrijding;
Zie hiervoor ook Bestuurlijk Netwerkkaarten Crisisbeheersing. Zie bijlage 1. Landelijk Convenant voor samenwerkingsafspraken tussen Veiligheidsregios, Politie en ProRail def 241014
1
-
een regiospecifieke actielijst deel uitmaakt van het convenant, en ten behoeve van de borging van de afgeronde actiepunten deze geoperationaliseerd worden in de dagelijkse bedrijfsprocessen en in de crisisplannen van partijen.
Spreken partijen met elkaar af: Algemeen Artikel 1
Doel De effectieve voorbereiding en afhandeling van incidenten op en rondom het spoor en dit te realiseren door partijen te laten samenwerken. Dit uit zich onder andere in: - Het vergroten van de kennis van elkaars organisatie en processen; - Het gebruik maken van elkaars expertise op elk moment in de veiligheidsketen; - Het gezamenlijk oefenen.
Artikel 2
Citeertitel Landelijk Convenant voor samenwerkingsafspraken tussen Veiligheidsregio's, Politie en ProRail.
Artikel 3
Maatschappelijk belang Partijen spannen zich in om de hinder voor reizigers in treinen en op stations zoveel mogelijk te beperken. Partijen spannen zich ook in de risico’s van goederenvervoer inzichtelijk te maken en zoveel mogelijk te beperken. Afhandeling van treinincidenten betreft altijd eerst redding, bestrijding en eventueel onderzoek. Tegelijkertijd streven partijen er samen naar om: - reizigers in de treinen te ontzetten en reizigers op de stations door te laten reizen; - economische schade voor reizigers- en goederenvervoer te minimaliseren. Risicobeheersing
Artikel 4
Risicobeheersing Ten behoeve van het optimaliseren van de risicobeheersing: - levert ProRail een inhoudelijke bijdrage aan de risicoanalyse van de Veiligheidsregio. De Veiligheidsregio verwerkt deze analyse zonodig in het regionale risicoprofiel; - streven partijen ernaar om risico’s van goederenvervoer en risico’s bij incidenten met gevaarlijke stoffen voor onder andere omwonenden van spoorwegen en emplacementen inzichtelijk te maken en zoveel mogelijk te beperken; - ProRail en de Politie kunnen afspraken maken omtrent de bewaking en beveiliging van in de regio gelegen kwetsbare spoorgerelateerde infrastructuur en objecten.
Landelijk Convenant voor samenwerkingsafspraken tussen Veiligheidsregios, Politie en ProRail def 241014
2
Communicatie Artikel 5
Risicocommunicatie ("koude fase") - Partijen stemmen onderling de voorlichtings- en communicatiestrategie af; - ProRail levert aan de Veiligheidsregio inhoudelijke informatie over goederenvervoer, in het bijzonder vervoer van gevaarlijke stoffen, ten behoeve van de risicocommunicatie; - De risicocommunicatie wat betreft passagiersvervoer naar het personeel en de reizigers is een verantwoordelijkheid van de vervoerder; - De risicocommunicatie opgelegd in milieuvergunningen bij emplacementen voor de spoorwegbeheerder, is een verantwoordelijkheid van de vergunninghouder.
Artikel 6
Crisiscommunicatie ("warme fase") - Het openbaar bestuur is verantwoordelijk voor de crisiscommunicatie, zodra zij betrokken is, ProRail levert de hiervoor gewenste bijdrage; - Bij een incident met een bovenlokaal karakter vindt met betrekking tot (het voorbereiden van) crisiscommunicatie afstemming plaats tussen de Veiligheidsregio en ProRail; - In geval van (terreur)dreiging wordt voorlichting en communicatie afgestemd met de verantwoordelijke (landelijke) autoriteiten.
Artikel 7
Melding en alarmering - Partijen wisselen relevante bereikbaarheidsgegevens ten behoeve van melding en alarmering uit; - Alarmering en melding van en naar partijen vindt wederzijds plaats via de (gemeenschappelijke) meldkamer in de Veiligheidsregio en het centrale meldpunt van ProRail (back office); - De (gemeenschappelijke) meldkamer in de Veiligheidsregio ontvangt van ProRail een melding. - Voor de afstemming van de opvang van reizigers bij ernstige verstoring van de treindienst, verzorgt ProRail de melding hierover aan de Veiligheidsregio met als doel de juiste functionarissen met elkaar in contact te laten treden om de opvang af te stemmen.
Artikel 8
Noodcommunicatie Partijen maken afspraken over inzet, gebruik en de procedures ten aanzien van noodcommunicatie. Leiding en coördinatie
Artikel 9
Afstemming planvorming - Bij nieuw te ontwikkelen plannen of wijzigingen van reeds bestaande plannen voor de risico- en crisisbeheersing, op of gerelateerd aan het terrein van spoor, betrekken en informeren partijen elkaar. Partijen zijn verantwoordelijk voor de wijziging, implementatie en borging van de plannen in de eigen organisatie; - ProRail wordt door de Veiligheidsregio benaderd om een bijdrage te leveren aan het Beleidsplan en het Crisisplan van de Veiligheidsregio waarin regiospecifieke aandachtspunten aan de orde komen; - De Veiligheidsregio stelt een treinincident managementplan (TIM plan) op, conform een afgesproken landelijk format. ProRail draagt bij aan de totstandkoming van het TIM plan door hiervoor informatie te verstrekken; - ProRail zal jaarlijkse landelijke informatiebijeenkomsten houden voor de convenantpartijen om inzicht te geven in haar activiteiten wat
Landelijk Convenant voor samenwerkingsafspraken tussen Veiligheidsregios, Politie en ProRail def 241014
3
betreft risicobeheersing en incidentenregie organisatie, zoals afspraken met vervoerders, vervoer gevaarlijke stoffen en bijvoorbeeld treinincident scenario’s. Artikel 10
Vertegenwoordiging regulier overleg ("koude fase") - Partijen maken afspraken over de vertegenwoordiging in elkaars overlegstructuren teneinde de samenwerking te bevorderen.
Artikel 11
Participatie crisisteams ("warme fase") - Liaisons van ProRail maken desgevraagd deel uit van de operationele en bestuurlijke overlegstructuren van de Veiligheidsregio’s; - In overleg met betrokken partijen kan in voorkomende gevallen de werkwijze en het uitbrengen van liaisons anders worden georganiseerd, waaronder het desgevraagd afvaardigen van een liaison van de Veiligheidsregio en/of de Politie naar het crisisteam van ProRail.
Artikel 12
Opleiden, trainen en oefenen - Partijen maken capaciteit vrij voor het gezamenlijk ontwikkelen van scenario’s ten behoeve van opleiden, trainen en oefenen, het voorbereiden en evalueren van oefeningen en het implementeren van de verbeterpunten; - Partijen organiseren oefeningen met elkaar en stemmen hun meerjarig oefenbeleid en de planning hiervan op elkaar af; - De oefenplannen zullen door beide partijen worden geëvalueerd. Aan deze evaluaties zullen alle partijen hun medewerking verlenen.
Artikel 13
Regiogrensoverschrijdend incident In geval van een regiogrensoverschrijdend incident, waarbij meerdere Veiligheidsregio’s betrokken zijn, organiseert de bronregio, indien gewenst, voor ProRail één aanspreek- en coördinatiepunt vanuit de verschillende Veiligheidsregio’s. Veiligheid
Artikel 14
Veiligheidsmaatregelen - Partijen houden zich aan de van toepassing zijnde (wettelijke) veiligheidsmaatregelen en richtlijnen; - ProRail levert de hulpverleningsdiensten een veilige werkplek ten behoeve van het uitvoeren van hun functie in de warme fase Informatiemanagement
Artikel 15
Werkwijze en informatievoorziening Partijen wisselen via op elkaar afgestemde (digitale) standaarden informatie (brongegevens) uit.
. Uitwerking Artikel 16
Uitwerkingsvoorstellen (actielijst) - Partijen maken een actielijst (zie bijlage 2) ten behoeve van een concrete uitwerking van dit convenant in de Veiligheidsregio; - Partijen evalueren jaarlijks gezamenlijk de actielijst en actualiseren deze indien nodig; - De Veiligheidsregio neemt het initiatief tot het uitwerken, bijhouden en de evaluatie van de actielijst.
Landelijk Convenant voor samenwerkingsafspraken tussen Veiligheidsregios, Politie en ProRail def 241014
4
Artikel 17
Kosten Partijen dragen elk hun eigen kosten met betrekking tot de uitvoering van de afspraken uit dit convenant, tenzij anders wordt overeengekomen.
Artikel 18
Inwerkingtreding en looptijd Dit convenant treedt in werking na ondertekening door alle in dit document genoemde partijen en geldt voor onbepaalde tijd.
Artikel 19
Beheer - Het Veiligheidsberaad draagt zorg voor het beheer van het landelijk model convenant; - De Veiligheidsregio draagt zorg voor het beheer van het regionale convenant; - De Veiligheidsregio, de Politie en ProRail zijn verantwoordelijk voor de implementatie van het regionale convenant binnen de eigen organisatie; - Het Veiligheidsberaad en Prorail monitoren de voortgang van de implementatie van het regionale convenant.
Artikel 20
Wijziging of beëindiging - Indien één (of meerdere) van de partijen wijzigingen wil aanbrengen in het convenant, wordt het voorstel ter goedkeuring voorgelegd aan het Veiligheidsberaad, het ministerie van VenJ, ProRail en het ministerie van I&M; - Indien één (of meerdere) van de partijen wijzigingen wil aanbrengen in de afspraken binnen de actielijst, treden de partijen hiertoe met elkaar in overleg; - Iedere partij kan de in dit convenant gemaakte afspraken beëindigen. Zij doet dit middels een schriftelijke, gemotiveerde mededeling aan de andere partijen, waarna de partijen met elkaar in overleg treden.
Landelijk Convenant voor samenwerkingsafspraken tussen Veiligheidsregios, Politie en ProRail def 241014
5
Ondertekening Aldus overeengekomen en in zevenvoud getekend te … op … … Veiligheidsregio Twente
Veiligheidsregio IJsselland
Voorzitter
Voorzitter
Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland
Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden
Voorzitter
H.J. Kaiser Voorzitter
Veiligheidsregio Gelderland-Zuid vertegenwoordigd door de voorzitter van de Veiligheidsregio
Politie Eenheid Oost De korpschef van politie, Namens deze de politiechef van de eenheid Oost Nederland Namens deze,
de heer Drs. H.F.M. Bruls P.A. Slort Hoofd Operatiën
ProRail
Landelijk Convenant voor samenwerkingsafspraken tussen Veiligheidsregios, Politie en ProRail def 241014
6
BIJLAGE 1
Bestuurlijke netwerkkaarten
Deze informatie is overgenomen uit de bestuurlijke netwerkkaart voor spoorvervoer.
Landelijk Convenant voor samenwerkingsafspraken tussen Veiligheidsregios, Politie en ProRail def 241014
7
Landelijk Convenant voor samenwerkingsafspraken tussen Veiligheidsregios, Politie en ProRail def 241014
8
Landelijk Convenant voor samenwerkingsafspraken tussen Veiligheidsregios, Politie en ProRail def 241014
9
In onderstaande figuur staan in één oogopslag de verbanden binnen en tussen de algemeen-bestuurlijke kolom en de functionele kolom. Figuur 1. Verbanden tussen kolommen
Landelijk Convenant voor samenwerkingsafspraken tussen Veiligheidsregios, Politie en ProRail def 241014
10
Landelijk Convenant voor samenwerkingsafspraken tussen Veiligheidsregios, Politie en ProRail def 241014
11
Landelijk Convenant voor samenwerkingsafspraken tussen Veiligheidsregios, Politie en ProRail def 241014
12
Afsprakenlijst behorende bij het Convenant voor samenwerkingsafspraken tussen Veiligheidsregio [naam], Politie en ProRail Artikel Art 1
Art. 2 Art. 3 Art 4
Actiepunt Doelen Partijen maken afspraken over: - Het vergroten van de kennis van elkaars organisatie en processen; - Het gebruik maken van elkaars expertise op elk moment in de veiligheidsketen; - Het gezamenlijk oefenen (zie hiervoor art 12).
Regionale afspraak
Citeertitel Maatschappelijk belang Risicobeheersing Partijen maken afspraken over: - Het leveren van een inhoudelijke bijdrage door ProRail aan de risicoanalyse van de Veiligheidsregio. De Veiligheidsregio verwerkt deze analyse zo nodig in het regionaal risicoprofiel; - Het inzichtelijk maken van de risico’s van goederenvervoer en risico’s bij incidenten met gevaarlijke stoffen voor onder andere omwonenden van spoorwegen en emplacementen en zoveel mogelijk te beperken; ProRail en de Politie kunnen afspraken maken omtrent de bewaking en beveiliging van in de regio gelegen kwetsbare spoor gerelateerde infrastructuur en objecten.
Behoeft geen nadere uitwerking. Behoeft geen nadere uitwerking.
1. ProRail organiseert bijeenkomsten voor de operationeel leidinggevende functionarissen en planvormers van de veiligheidsregio(’s). 2. Veiligheidsregio organiseert bijeenkomsten voor medewerkers van ProRail (vnl. liaisons COPI en ROT).
1. De Veiligheidsregio nodigt ProRail uit bij de actualisering of herziening van het risicoprofiel als geheel of scenario’s uit het risicoprofiel. 2. ProRail verschaft de Veiligheidsregio de nodige informatie met betrekking tot de actualisering of herziening van het risicoprofiel of uitwerking van scenario’s uit het risicoprofiel. 3. Er wordt een overleg gepland tussen de vertegenwoordigers Risicobeheersing van de Veiligheidsregio en van ProRail om kennis te maken, informatie te delen en nadere afspraken te maken m.b.t. risicobeheersing. Hiertoe worden contactgegevens uitgewisseld. 4. Voor de bewaking en beveiliging van kwetsbaar spoor gerelateerde infrastructuur wordt het ‘Stelsel Bewaken Beveiligen’ en ‘Alertering Terrorismebestrijding’ gehanteerd en worden in het kader daarvan afspraken gemaakt tussen ProRail en de politie.
Afsprakenlijst convenant ProRail definitief 24 oktober 2014
Tijdpad/ deadline
Eigenaar
Doorlopend naar behoefte
ProRail
Doorlopend naar behoefte
Veiligheidsregio
n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t.
Doorlopend
Veiligheidsregio
ProRail
Q1 2015
Veiligheidsregio en ProRail
Doorlopend
ProRail en Politie
1
Artikel Art 5
Art 6
Art 7
Art 8
Actiepunt Risicocommunicatie Partijen geven op de volgende wijze invulling aan de in het convenant opgenomen afspraken
Crisiscommunicatie Partijen geven op de volgende wijze invulling aan de in het convenant opgenomen afspraken
Melding en alarmering Partijen geven op de volgende wijze invulling aan de in het convenant opgenomen afspraken
Noodcommunicatie Partijen maken afspraken over inzet, gebruik en de procedures ten aanzien van noodcommunicatie.
Regionale afspraak
Tijdpad/ deadline
Communicatieadviseur VR neemt contact op met communicatieadviseurs ProRail om kennis te maken/ nadere afspraken te maken. Hiertoe worden de contactgegevens uitgewisseld.
Q2 2015
Veiligheidsregio
Communicatieadviseur VR neemt contact op met communicatieadviseurs ProRail om kennis te maken/ nadere afspraken te maken. Hiertoe worden de contactgegevens uitgewisseld.
Q2 2015
Veiligheidsregio
1. Veiligheidsregio en ProRail hebben afspraken over melding en alarmering. (Via TIM-plan of andere afspraken) 2. Alle bereikbaarheidsgegevens van partijen zijn bij elkaar bekend. Voor de Veiligheidsregio zijn deze gegevens beschikbaar bij de Meldkamer. Voor ProRail zijn deze gegevens beschikbaar bij de backoffice ProRail. 3. Eventuele wijzigingen in bereikbaarheidsgegevens worden door ProRail zelf doorgegeven aan de Meldkamer.
doorlopend
Veiligheidsregio en ProRail
doorlopend
Veiligheidsregio, Politie en ProRail
doorlopend
ProRail
1. Partijen gebruiken de bij hun organisaties voor handen zijnde (nood)communicatiemiddelen. 2. Voor communicatie tussen partijen gebruiken partijen reguliere communicatiemiddelen. In het geval van uitval hiervan wordt teruggevallen op de Noodcommunicatievoorziening (NCV). 3. Tijdens de jaarlijkse NATVIR-oefening (nationale test verbindingen inzake rampenbestrijding) geïnitieerd door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) wordt de NCV getest. De Veiligheidsregio voert deze test namens de NCTV uit.
doorlopend
Veiligheidsregio, Politie en ProRail Veiligheidsregio, Politie en ProRail
Afsprakenlijst convenant ProRail definitief 24 oktober 2014
doorlopend
jaarlijks in april en oktober
Eigenaar
Veiligheidsregio
2
Artikel Art 9
Art 10
Art 11
Actiepunt Afstemming planvorming Partijen geven op de volgende wijze invulling aan de in het convenant opgenomen afspraken
Vertegenwoordiging regulier overleg (koude fase) Partijen nodigen elkaar uit voor de volgende overlegstructuren: Participatie crisisteams (warme fase) Partijen geven op de volgende wijze invulling aan de in het convenant opgenomen afspraken:
Regionale afspraak 1. Partijen betrekken elkaar bij nieuw te ontwikkelen plannen of bij herziening of actualisatie van reeds bestaande plannen, waaronder het regionaal Beleidsplan, het regionaal Crisisplan, Noodplannen van emplacementen en Calamiteitenplannen van tunnels, voor zover relevant. 2. De Veiligheidsregio stelt een Trein Incident Managementplan op, conform afgesproken landelijk format of de Veiligheidsregio en ProRail maken afspraken over het beheer van operationele afspraken spoor.
ProRail en de Veiligheidsregio nodigen elkaar uit daar waar het onderwerp van toepassing is.
1. ProRail beschikt over functionarissen die als liaison kunnen worden ingezet tijdens een ramp of crisis. 2. Liaisons hebben voldoende mandaat om te worden ingezet tijdens een ramp of crisis. 3. Op verzoek van de VR levert ProRail liaisons op CoPI, ROT en/of BT niveau. Dit verzoek loopt via de backoffice ProRail. 4. Partijen zorgen voor adequate ondersteuning van de liaisons. 5. Partijen leveren op verzoek een bijdrage aan elkaars evaluatie.
Afsprakenlijst convenant ProRail definitief 24 oktober 2014
Tijdpad/ deadline
Eigenaar
doorlopend indien van toepassing
Veiligheidsregio, Politie en ProRail
Q2 2015
Veiligheidsregio en ProRail
doorlopend indien van toepassing
Veiligheidsregio en ProRail
doorlopend
ProRail ProRail Veiligheidsregio
Veiligheidsregio en ProRail Veiligheidsregio, Politie en ProRail
3
Artikel Art 12
Art 13
Art 14
Actiepunt Opleiden, trainen en oefenen Partijen maken afspraken over de samenwerking rondom opleidingen, trainingen en oefeningen.
Regiogrensoverschrijdende incidenten Partijen geven op de volgende wijze invulling aan de in het convenant opgenomen aanspreek- en coördinatiepunt: Veiligheid Partijen maken afspraken over het treffen van veiligheidsmaatregelen.
Regionale afspraak 1. Er worden geen vaste oefenfrequenties afgesproken. 2. De Veiligheidsregio en ProRail nodigen elkaar uit om hun oefenwensen voor de komende beleidsperiode kenbaar te maken en verwerken deze, indien mogelijk, in de multidisciplinaire oefenplanning1. Bij deze oefeningen staat de samenwerking tussen genoemde partijen centraal. 3. Ten behoeve van gezamenlijke oefeningen werken partijen samen aan oefendoelen, de ontwikkeling van scenario’s en andere benodigde informatie. Indien voorzieningen nodig zijn, maken partijen nadere afspraken over de organisatie hiervan en wie de kosten daarvan draagt.
Bij regiogrens overschrijdende incidenten geldt als uitgangspunt dat de “bronregio” het aanspreek- en coördinatiepunt naar ProRail vormt.
ProRail levert hulpverleningsdiensten een veilige werkplek ten behoeve van het uitvoeren van hun functie. In de opleiding van de hulpdiensten wordt expliciet aandacht besteed aan het veilig optreden op en nabij het spoor.
Tijdpad/ deadline
Eigenaar
n.v.t. doorlopend
n.v.t. Veiligheidsregio en ProRail.
doorlopend
Veiligheidsregio en ProRail
doorlopend
Veiligheidsregio
Doorlopend
ProRail
doorlopend
Hulpdiensten
1
Voor de veiligheidsregio geldt dat zij eventuele oefenverzoeken voor augustus krijgt om deze, waar mogelijk, te kunnen verwerken in het multi-OTO jaarplan van het jaar erop. Voor ProRail geldt dat zij eventuele oefenverzoeken voor buiten oefeningen, waarbij sprake is van onttrekking aan de infra, uiterlijk in januari voorafgaand aan het jaar waarin de oefening moet plaatsvinden krijgt om deze, waar mogelijk, te kunnen verwerken. Voor niet buiten oefeningen geldt dezelfde termijn als voor de veiligheidsregio. Afsprakenlijst convenant ProRail definitief 24 oktober 2014
4
Artikel
Actiepunt
Regionale afspraak
Tijdpad/ deadline
Eigenaar
Verder gelden de volgende afspraken ten aanzien van het betreden van het spoor: Warme situatie: Toegang tot het spoor voor hulpdiensten t.b.v. redding, bestrijding, onderzoek en opsporing. Met ProRail worden ter plaatse specifieke afspraken gemaakt ten aanzien van veiligheidsmaatregelen. Oefeningen: Deelnemers volgen een verplichte veiligheidsinstructie (voor de duur van de activiteit) door of namens ProRail. Deelnemers worden geregistreerd. Overig: Het is niet toegestaan het spoor te betreden, tenzij een door ProRail uitgegeven Bewijs van Toegang getoond kan worden en het betreden in afstemming met ProRail plaatsvindt. (bv tbv planvormers) Art 15
Art 16
Art. 17 Art. 18 Art. 19 Art. 20
Werkwijze en informatievoorziening Partijen maken afspraken over de uitwisseling van informatie via op elkaar afgestemde (digitale) standaarden (brongegevens).
Uitwerkingsvoorstellen Ieder jaar zal de actielijst onderwerp van gesprek zijn bij een gezamenlijk overleg tussen (de vertegenwoordigers van de) directies van de partijen. Daar waar partijen dat nodig achten, wordt de actielijst aangepast. Kosten Inwerkingtreding en looptijd Beheer Wijziging of beëindiging
1. De Veiligheidsregio werkt netcentrisch met LCMS. 2. Binnen het ROT heeft de liaison van ProRail toegang tot het LCMS mits hij/zij getraind is in het gebruik ervan (leesrechten). 3. De Veiligheidsregio biedt ondersteuning bij het opleiden en trainen van liaisons met het gebruik van LCMS.
doorlopend doorlopend
Veiligheidsregio Veiligheidsregio en ProRail
indien van toepassing
Veiligheidsregio en ProRail
Elk jaar in de maand mei is de afsprakenlijst onderwerp van gesprek bij een gezamenlijk overleg. De Veiligheidsregio neemt hierin het initiatief.
jaarlijks
Veiligheidsregio
Behoeft geen nadere uitwerking. Behoeft geen nadere uitwerking. Behoeft geen nadere uitwerking. Behoeft geen nadere uitwerking.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Afsprakenlijst convenant ProRail definitief 24 oktober 2014
5
Oplegnotitie Onderwerp: Multidisciplinair oefenrooster 2015 Voorgestelde behandelwijze: Ter besluitvorming Vertrouwelijk Ter informatie
Planning bespreking: MT Veiligheidsbureau Veiligheidsdirectie DB VGGM Algemeen Bestuur
d.d.: 30-10-2014 d.d.: 12-11-2014 d.d.: 26-11-2014 d.d.: 10-12-2014
Inleiding Samenvatting: In het bijgevoegde (concept-)oefenrooster wordt een overzicht gegeven van multidisciplinaire operationele en bestuurlijke oefeningen in 2015. Omdat oefeningen voor alle partijen de nodige voorbereiding met deze meebrengen, is het van belang in een vroegtijdig stadium het oefenschema breed te verspreiden zodat hier rekening mee kan worden gehouden. De daadwerkelijke uitvoering van de oefeningen kan onder druk komen te staan als gevolg van belangrijke ontwikkelingen.
Beslispunten Voorgesteld wordt in te stemmen met bijgevoegd oefenrooster Bijlagen - Multi-oefenrooster
Multi oefenrooster 2015 Week 50 zondag 4 januari 2015 dinsdag 13 januari 2015 woensdag 14 januari 2015 dinsdag 20 januari 2015 donderdag 5 februari 2015 donderdag 12 februari 2015 vrijdag 13 februari 2015 zondag 15 februari 2015 maandag 16 februari 2015 dinsdag 17 februari 2015 zondag 22 februari 2015 maandag 23 februari 2015 maandag 23 februari 2015 dinsdag 24 februari 2015 zondag 1 maart 2015 donderdag 5 maart 2015 donderdag 12 maart 2015 maandag 16 maart 2015 dinsdag 17 maart 2015 woensdag 18 maart 2015 donderdag 19 maart 2015 vrijdag 27 maart 2015 maandag 30 maart 2015 woensdag 1 april 2015 donderdag 2 april 2015 vrijdag 3 april 2015 maandag 6 april 2015 dinsdag 7 april 2015 woensdag 8 april 2015 donderdag 9 april 2015 donderdag 16 april 2015 woensdag 15 april 2015 dinsdag 21 april 2015 woensdag 22 april 2015 donderdag 23 april 2015 donderdag 23 april 2015 maandag 27 april 2015 dinsdag 5 mei 2015 maandag 4 mei 2015 zondag 10 mei 2015 dinsdag 12 mei 2015 donderdag 14 mei 2015 dinsdag 19 mei 2015 woensdag 20 mei 2015 maandag 25 mei 2015 donderdag 28 mei 2015 dinsdag 2 juni 2015 donderdag 4 juni 2015 woensdag 10 juni 2015 donderdag 11 juni 2015 dinsdag 23 juni 2015 maandag 13 juli 2015 zondag 30 augustus 2015
9:00 9:00 9:00 12:00 12:00 9:00
17:00 16:00 17:00 16:00 16:00 16:00
Schelmseweg VR-Ruimte RCC Schelmseweg VR-Ruimte
RCC
12:00 9:00
16:00 17:00
Schelmseweg VR-Ruimte
12:00 9:00 12:00 12:00 9:00 12:00 9:00 9:00 12:00 9:00
16:00 16:00 16:00 16:00 16:00 16:00 17:00 11:30 16:00 16:00
9:30 9:30 9:30 12:00 9:00 9:00 17:00 12:00 17:00
16:00 16:00 16:00 16:00 16:00 17:00 23:00 16:00 23:00
RCC RCC RCC Schelmseweg VR-Ruimte RCC RCC
Beekstraat C1.07/C1.08/C1.09 Beekstraat C1.07/C1.08/C1.09 Beekstraat C1.07/C1.08/C1.09
Praktijktoets IOOV NATOPS Oefening Defensie Eind kerstvakantie Midden / Zuid VR-Multi CACO Oefening VR-Multi Workshop GBT Workshop GBT CACO Oefening Begin Carnaval Begin Voorjaarsvakantie Zuid Einde Carnaval Einde Voorjaarsvakantie Zuid Begin Voorjaarsvakantie Midden Workshop GBT VR-Multi Einde Voorjaarsvakantie Midden Workshop GBT CACO Oefening Workshop GBT ROT Oefening CACO Oefening Workshop GBT VR-Multi Training Sectie Informatie Workshop GBT CACO Oefening Goede Vrijdag 2e Paasdag Carrouseloefening LCMS Carrouseloefening LCMS Carrouseloefening LCMS Workshop GBT CACO Oefening VR-Multi
RCC Schelmseweg VR-Ruimte n.t.b
Multidisciplinaire Realistische Oefeningen
n.t.b
Multidisciplinaire Realistische Oefeningen
Workshop GBT
9:00
16:00
RCC
17:00 17:00
23:00 23:00
n.t.b n.t.b
12:00 12:00 12:00 9:00 9:00 9:00
16:00 16:00 16:00 17:00 16:00 11:30
RCC Schelmseweg VR-Ruimte RCC RCC
Koningsdag Begin Meivakantie Bevrijdingsdag Einde Meivakantie CACO Oefening Hemelvaartsdag Multidisciplinaire Realistische Oefeningen Multidisciplinaire Realistische Oefeningen
2e Pinksterdag Workshop GBT ROT Oefening Workshop GBT VR-Multi CACO Oefening Training Sectie Informatie Begin Zomervakantie Einde Zomervakantie
Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair
Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair
Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair
Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair
dinsdag 1 september 2015 woensdag 2 september 2015 donderdag 3 september 2015 maandag 7 september 2015 donderdag 10 september 2015 vrijdag 18 september 2015 dinsdag 22 september 2015 woensdag 23 september 2015 donderdag 24 september 2015 vrijdag 25 september 2015 dinsdag 29 september 2015 woensdag 30 september 2015 donderdag 1 oktober 2015 donderdag 1 oktober 2015 maandag 5 oktober 2015 maandag 5 oktober 2015 dinsdag 6 oktober 2015 dinsdag 6 oktober 2015 woensdag 7 oktober 2015 donderdag 8 oktober 2015 vrijdag 9 oktober 2015 maandag 12 oktober 2015 dinsdag 13 oktober 2015 woensdag 14 oktober 2015 donderdag 15 oktober 2015 maandag 19 oktober 2015 zondag 25 oktober 2015 maandag 26 oktober 2015 maandag 26 oktober 2015 zondag 1 november 2015 donderdag 5 november 2015 vrijdag 6 november 2015 maandag 9 november 2015 donderdag 12 november 2015 vrijdag 13 november 2015 dinsdag 17 november 2015 woensdag 18 november 2015 vrijdag 20 november 2015 maandag 23 november 2015 woensdag 2 december 2015 donderdag 3 december 2015 woensdag 9 december 2015 maandag 14 december 2015 woensdag 16 december 2015 maandag 21 december 2015 maandag 28 december 2015
9:00 9:00 12:00 12:00 8:30 9:00 8:30 12:00 9:00 9:00 9:00 17:00 12:00 17:00 9:30 12:00 9:30 17:00 17:00 9:30 8:30 9:00 9:00 9:00 12:00
11:30 16:00 16:00 16:00 13:00 17:00 13:00 16:00 16:00 17:00 17:00 23:00 16:00 23:00 16:00 16:00 16:00 23:00 23:00 16:00 13:00 11:30 17:00 16:00 16:00
RCC RCC
8:30
13:00
9:00 8:30
16:00 13:00
RCC
9:00 9:00 12:00 8:30 9:00
16:00 17:00 16:00 13:00 16:00
RCC Schelmseweg VR-Ruimte RCC
8:30 9:00 8:30 9:00 9:00
13:00 16:00 13:00 11:30 16:00
Schelmseweg VR-Ruimte RCC RCC Schelmseweg VR-Ruimte Schelmseweg VR-Ruimte n.t.b n.t.b Beekstraat C1.07/C1.08/C1.09 Beekstraat C1.07/C1.08/C1.09 n.t.b n.t.b Beekstraat C1.07/C1.08/C1.09 RCC Schelmseweg VR-Ruimte RCC
RCC
RCC RCC RCC
Training Sectie Informatie CACO Oefening Workshop GBT Workshop GBT CoPI Oefening VR-Multi CoPI Oefening ROT Oefening CACO Oefening VR-Multi VR-Multi Multidisciplinaire Realistische Oefeningen Workshop GBT Multidisciplinaire Realistische Oefeningen Carrouseloefening LCMS Workshop GBT Carrouseloefening LCMS Multidisciplinaire Realistische Oefeningen Multidisciplinaire Realistische Oefeningen Carrouseloefening LCMS CoPI Oefening Training Sectie Informatie VR-Multi CACO Oefening Workshop GBT Begin Herfstvakantie Midden Einde Herfstvakantie Midden Begin Herfstvakantie Zuid CoPI Oefening Einde Herfstvakantie Zuid CACO Oefening CoPI Oefening RBT Oefening CACO Oefening VR-Multi ROT Oefening CoPI Oefening CACO Oefening RBT Oefening CoPI Oefening CACO Oefening CoPI Oefening Training Sectie Informatie CACO Oefening Begin Kerstvakantie Kerstvakantie
Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair
Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair Multidisciplinair
Oplegnotitie Onderwerp: WAS-Sirenenetwerk Voorgestelde behandelwijze: Ter besluitvorming Vertrouwelijk Ter informatie
Planning bespreking: MT Veiligheidsbureau Veiligheidsdirectie DB VGGM Algemeen Bestuur
d.d.: d.d.: 12-11-2014 d.d.: 26-11-2014 d.d.: 10-12-2014
Samenvatting Voor het waarschuwen van burgers bij een industriële calamiteit of ramp kan het bevoegde gezag gebruik maken van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). In 2006 heeft de minister van V&J de Tweede Kamer gemeld het WAS tot en met 2017 te handhaven en onderhouden. In lijn daarmee wordt nu voorgesteld het WAS uit te faseren, met 1 januari 2018 als voorgenomen ingangsdatum. Veiligheidsregio’s worden in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken over deze intentie. Beslispunten 1. Voorgesteld wordt in een reactie kenbaar te maken dat kan worden in te stemmen met de voorgestelde uitfasering per 1 januari 2018 mits voor die tijd gebleken is dat andere alarmeringsmiddelen (zoals NL-Alert) daadwerkelijk een goed alternatief bieden.
Bijlagen - Brief WAS d.d. 22 oktober
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid Ministerie van Vei/ikheid en Justitie > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag
V?i!r;V' 'c'Li .^ri Gezondheidsregio Getdertand-Midden
De Voorzitters van de Veiligheidsregio's
h r.KT. 2014
i.a.a. de directeur IFV
DATUM i
Directie Weerbaarheidsverhog i ng Afdeling Veilighetdsregio's Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.nctv.nl Contactpersoon Paul Kubben Sr. Beleidsmedewerker T 070 751 55 48
[email protected]
Datum 22 oktober 2014 ;Onderwerp Waarschuwings- en alarmeringssysteem
Projectnaam WAS Ons kenmerk 575066 Bij beantwoording de datum en ons fcenmerfc vermelden. Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen.
Voor het waarschuwen van burgers bij een industriële calamiteit of ramp kan het bevoegde gezag gebruik maken van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). In 2006 heeft mijn ambtsvoorganger de Tweede Kamer gemeld het WAS tot en met 2017 te handhaven en onderhouden (kenmerk 2005-0000213165). Ik heb besloten in lijn daarmee het WAS uit te faseren, met 1 januari 2018 als voorgenomen ingangsdatum. Ik verzoek u om de toekomst van het WAS, zoals geschetst in deze brief, in uw regio te bespreken. Uitfaseren W A S Het WAS is een onderdeel van het totale pakket van crisiscommunicatiemiddelen richting de bevolking. Naast het WAS bestond dat lange tijd voornamelijk uit de regionale calamiteitenzenders via radio en tv. Inmiddels is dit pakket uitgebreid en kan het bevoegde gezag voor het alarmeren én informeren van de bevolking gebruik maken van NL-Alert, de website www.crisis.nl en sociale media, eventueel aangevuld met middelen die regio's zelf ontwikkeld hebben. Het pakket van crisiscommunicatiemiddelen is goed gevuld en de relatief nieuwere instrumenten in dit pakket groeien de komende periode nog verder door. Door deze ontwikkelingen, gecombineerd met de beperkte operationele inzetwaarde en de hoge kosten voor continuering, heb ik besloten tot het uitfaseren van het WAS. De opbouw van het WAS is gestart in 1992, de oplevering heeft in 1997 plaatsgevonden en de definitieve afronding in 2006 door bijplaatsing van ongeveer honderd sirenes. Gemeenten kunnen sindsdien op eigen kosten een sirene bij laten plaatsen. Dit is sinds 2006 in ruim twintig gemeenten gebeurd. Hiermee bestaat het WAS momenteel uit 4.283 sirenes. Het WAS wordt één a twee keer per jaar ingezet bij een daadwerkelijk incident; de drempel voor een daadwerkelijke inzet blijkt hoog te zijn. Het WAS kan bij een beperkt aantal incidenten worden ingezet (voornamelijk industriële branden), gekoppeld aan slechts één vaststaand handelingsperspectief (namelijk: ga naar binnen, sluit deuren en ramen, en luister naar de calamiteitenzender). De huidige onderhoud- en beheerkosten van het WAS bedragen jaarlijks bijna vier rniljoen euro tot het einde van de looptijd van de huidige contracten (eind 2017).
De kosten voor continuering na 2017 bestaan hoofdzakelijk uit de jaarlijkse kosten voor het beheer en onderhoud (het exacte bedrag volgt uit een Europese aanbestedingsprocedure), maar ook uit eenmalige kosten zoals de nieuwe aanbesteding en de transitie kosten van de bedlenposten in de huidige regionale meldkamers naar de tien nieuwe locaties van de Landelijke meldkamerorganisatie in oprichting. Daarnaast zal bij een continuering in de periode vanaf 2018 ook op enig moment een vervangingsoperatie moeten plaatsvinden, omdat het materiaal dan verouderd is. Al deze kosten wegen in totaliteit niet op tegen de operationele inzetwaarde.
Moderne crisiscommunicatiemiddelen Nederland heeft een zeer sterke communicatie-infrastructuur, zowel voor vaste en mobiele telefonie, als voor internet. Voor crisiscommunicatie richting burgers wordt al volop gebruik gemaakt van deze infrastructuur en dit zal in de toekomst alleen maar toenemen. Het mobiele dataverbruik is in korte tijd zeer snel gestegen. Het gebruik van mobiel internet is meer en meer een vast onderdeel van dagelijkse leefpatronen, waardoor sociale media, de websites van de veiiigheidsregio's en www.crisis.nl door een groeiend aantal mensen geraadpleegd kan worden in geval van een (dreigende) calamiteit, ramp of crisis. Volledige afhankelijkheid van internet voor de crisiscommunicatie acht ik echter onwenselijk en daarom is NL-Alert een belangrijk onderdeel van het pakket. De techniek achter NL-Alert is zo ingericht dat het bericht bij een overbelasting van de telefoon- en internetlijnen nog steeds verstuurd en ontvangen kan worden. Sinds eind 2012 is NL-Alert ruim veertig keer ingezet bij een incident, met name bij grote branden, maar ook bij de ontmanteling van een vliegtuigbom, een windhoos en bij een ontsnapte giftige slang. Om NL-Alert goed te borgen voor de toekomst heb ik samen met de Minister van Economische Zaken een aanwijzing gegeven aan de telecomproviders op basis van de Telecomwet (verwachte inwerkingtreding nog dit j a a r ) . Hiermee zijn de huidige en toekomstige telecompartijen op de Nederlandse markt verplicht om voor de verzending van NL-Alert zorg te dragen. NL-Alert wordt momenteel uitgezonden over 2G en 3G. In 2015 worden de netwerken geschikt gemaakt voor de verzending over 4G en dan zal het directe bereik verder doorgroeien. Aan de toestelkant is er veel werk verricht; nagenoeg alle telefoons die nu op de Nederlandse markt komen, zijn automatisch ingesteld voor de ontvangst van NLAlert. Naast de doorgroei door verzending over 4G zet ik in op een verbreding van NLAlert. Hiertoe start ik volgend jaar een marktconsultatie, om zodoende te bekijken op welke manieren een NL-Alert anders dan via een mobiele telefoon bij mensen terecht kan komen. Daarnaast start ik in 2015 een nauwere samenwerking met andere alerteringssystemen, zoals Amber Alert. Dit alles draagt bij aan de doorontwikkeling van een toekomstbestendig crisiscommunicatiemiddel, waarbij ook de regio's via de gebruikersraad NL-Alert betrokken zijn.
Directie Weerbaarheidsverliog ing Afdeling Veiligheidsregio's Datum 22 oktober 2014 Ons l<enmerl< 575066
Ik ben van mening dat met de genoemde middelen een modern en toekomstbestendig pakket voor het alarmeren én informeren van de bevolking bestaat en ik verneem graag de opinie van uw regio ten aanzien van de voorgenomen ingangsdatum (1 januari 2018) van het uitfaseren van het WAS.
Met vriendelijke groet. De Minister van Veiligheid en Justitie, nanriens deze,
ir. P.Th. Gelton Directeur WeerHaarheidsverhoging
Directie Weerbaarheidsverhoging Afdeling Veiligheidsregio's Datum 22 oktober 2014 Ons kenmerk 575066
> Retouradres Postbus 20901 2500 EX Den Haag
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG
Ministerie van Infrastructuur en Milieu Plesmanweg 1-6 2597 JG Den Haag Postbus 20901 2500 EX Den Haag T 070-456 0000 F 070-456 1111 Ons kenmerk IENM/BSK-2014/212597 Bijlage(n) 3
Datum Betreft
14 oktober 2014 Maatregelenpakket bouwperiode derde spoor Betuweroute
Geachte voorzitter, In de voortgangsbrief Betuweroute d.d. 13 januari 20141 heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over het maatregelenpakket, dat in het kader van de aanleg van het derde spoor langs de Betuweroute van Zevenaar/Emmerich tot Oberhausen, is ontwikkeld. Met deze brief geef ik invulling aan die toezegging. Tevens stuur ik u hierbij een voortgangsbericht over de Betuweroute (bijlage 1). Op 26 juli 2013 ondertekenden de deelstaat Nordrhein-Westfalen, het Bundes Verkehrsministerium en de Deutsche Bahn de definitieve financieringsovereenkomst voor een derde spoor op het traject Emmerich tot Oberhausen (een investering van €1,5 miljard). Dat is een zeer belangrijke stap voor de Betuweroute en daarmee voor de Nederlandse en de Duitse economie. Hierdoor is een capaciteitssprong op de goederencorridors mogelijk en kan de groei van het spoorgoederenvervoer worden gefaciliteerd en gestimuleerd. De capaciteit voor de gehele Betuweroute gaat dan van 110 (in 2013) naar 160 treinen (in 2022) per dag. Echter, voor het zover is zal Nederland tussen 2015-2022 geconfronteerd worden met verminderde capaciteit op de Betuweroute als gevolg van de werkzaamheden. De aanleg van het derde spoor is een complex werk waar veel en langdurige buitendienststellingen voor nodig zijn. DB Netze, de Duitse infrastructuurbeheerder, heeft hiervoor een bouwplan opgesteld dat er op hoofdlijnen als volgt uitziet: 2015: 7 weken aansluitend en 10 weken aansluitend loopt de capaciteit terug naar 40 treinen per dag (dit zijn voorbereidende werkzaamheden). 2016: een half jaar loopt de capaciteit terug naar 40 treinen per dag. Vanaf 2017 – 2022: één week per maand loopt de capaciteit terug naar 25 treinen per dag. In de overige drie weken per maand zijn er geen capaciteitsbeperkingen. Daarnaast zal vanaf 2017 een aantal weekenden geen of beperkte capaciteit beschikbaar zijn.
1
Kamerstuk 22589, nr. 319 d.d. 13-01-2014 Pagina 1 van 6
Het streven moet zijn te voorkomen dat door deze capaciteitsbeperkingen het spoorgoederenvervoer minder aantrekkelijk wordt, met als gevolg dat het marktaandeel zal verliezen of dat lading uit de Nederlandse havens vertrekt. Het vervoer van goederen per spoor levert een belangrijke bijdrage aan het vestigingsklimaat en daarmee aan de economie van Nederland en dat willen we graag zo houden. Daarnaast is de voorkeur om de hinder voor de omgeving, door een toename van gebruik van andere routes dan de Betuweroute, zoveel mogelijk te beperken.
Ministerie van Infrastructuur en Milieu Ons kenmerk IENM/BSK-2014/212597 Bijlage(n) 3
Er is een stuurgroep opgericht om de mogelijke gevolgen van de periodieke capaciteitsbeperkingen in kaart te brengen en tot oplossingen te komen. Deze stuurgroep, onder voorzitterschap van mijn ministerie, bestaat uit vertegenwoordigers van ProRail, Keyrail, Havenbedrijf Rotterdam, Havenbedrijf Amsterdam, decentrale overheden, vervoerders, verladers en het Strategisch Platform Logistiek. De afgelopen maanden is geanalyseerd welke mogelijke capaciteitsknelpunten, inclusief bijbehorende consequenties, kunnen optreden. Vervolgens is breed gekeken naar mogelijke oplossingen. Op basis van criteria als oplossend vermogen, effecten en draagvlak is een pakket aan maatregelen ontwikkeld. Dit is in nauwe samenspraak met de achterban van de stuurgroep gebeurd. Op verschillende momenten hebben bijeenkomsten plaatsgevonden met havenbedrijven, verladers, terminals, operators, vervoerders en met de betrokken gemeentes en provincies. Daarnaast is er uiteraard regelmatig contact met de Duitse partners. Bijgevoegd treft u het advies aan van de stuurgroep over de maatregelen, de consequenties en het vervolgproces (bijlage 2 en 3). Ik kan mij grotendeels vinden in dit advies. Hieronder worden de overwegingen daarbij toegelicht. Maatregelenpakket De stuurgroep heeft gezocht naar een maatregelenpakket dat de balans houdt tussen enerzijds economische belangen en anderzijds maatschappelijke belangen. Deze balans is terug te zien in het advies. Dit maatregelenpakket doet een beroep op zowel de partijen op het spoor als op de partijen langs het spoor. Alleen wanneer alle partijen zich gezamenlijk inspannen, kan het spoorgoederenvervoer goed blijven functioneren én de extra hinder voor de omwonenden zoveel mogelijk beperkt blijven. De leden van de stuurgroep geven aan zich hier maximaal voor te willen inspannen. Het maatregelenpakket bestaat uit verschillende categorieën: 1. Herroutering; 2. Randvoorwaardelijke maatregelen; 3. Maatregelen om de benutting te verhogen; 4. Overige maatregelen. Een toelichting op deze maatregelen is te lezen in het hierbij gevoegde advies van de stuurgroep en de bijbehorende bijlage. 1) en 2) Herroutering en randvoorwaardelijke maatregelen De herroutering van de goederenstromen op het spoor is een essentieel onderdeel van het maatregelenpakket. Dit betekent dat de goederenvervoerders tijdens de perioden van beperkte spoorcapaciteit via Zevenaar meer van de andere Pagina 2 van 6
grensovergangen gebruik moeten maken, te weten Venlo en Oldenzaal.
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Wijziging Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur Om deze herroutering mogelijk te maken zal ik, conform het advies van de stuurgroep, het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur aanpassen. Daarmee kan voldoende capaciteit voor goederentreinen gereserveerd worden op de spoorroutes naar de grensovergangen (Brabantroute en traject Deventer-Oldenzaal). Uw Kamer wordt op korte termijn geïnformeerd over de wijzigingen van dit Besluit. Deze wijziging is echter niet voldoende om de voorgestelde herroutering mogelijk te maken. Het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur borgt de minimaal noodzakelijke hoeveelheid capaciteit voor het goederenvervoer, maar maakt het niet mogelijk vooraf bij de capaciteitsverdeling te sturen per specifieke goederenstroom en/of goederensoort (zoals gevaarlijke stoffen, kolen, erts etc.). Het wettelijk instrumentarium van de Spoorwegwet voorziet niet in een dergelijke specifieke sturing van het spoorvervoer. Zoals ook door de stuurgroep aangegeven is hiervoor een samenwerkingsovereenkomst met alle betrokken partijen noodzakelijk.
Ons kenmerk IENM/BSK-2014/212597 Bijlage(n) 3
Vervoer gevaarlijke stoffen De stuurgroep geeft aan dat de wettelijke kaders voor geluid (SWUNG) en gevaarlijke stoffen (Basisnet) randvoorwaardelijk zijn bij de herroutering, conform hetgeen eerdermet uw Kamer is gedeeld. De extra overlast als gevolg van omgeleid goederenvervoer moet voor de omwonenden immers zoveel mogelijk worden beperkt. Ook de moties Van Tongeren/Van Veldhoven2 en De Boer/Hoogland3, waarin wordt verzocht het vervoer van gevaarlijke stoffen bij voorkeur over de Betuweroute te vervoeren (en de IJssellijn en Brabantroute zoveel mogelijk te ontzien), zijn door de stuurgroep als uitgangspunt gehanteerd. De wet Basisnet is thans nog niet in werking getreden. De inwerkingtreding is afhankelijk van het oordeel van uw Kamer over het Besluit externe veiligheid transport (Bevt), dat - in relatie tot de gemeenten langs het spoor - de ruimtelijke aspecten (bebouwingsregels) van Basisnet regelt. Bij het samenstellen van het maatregelenpakket voor de bouwperiode is de stuurgroep ervan uitgegaan dat de wet Basisnet dan wel in werking is. Gebruik van het instrumentarium van die wet kan noodzakelijk zijn om de ook door uw Kamer gevraagde verschuiving van het vervoer van gevaarlijke stoffen naar de Betuweroute te bewerkstelligen. Voor het bewerkstelligen hiervan is het van groot belang dat het besluit BevT met spoed aangenomen wordt, zodat vervolgens de wet Basisnet in werking kan treden. De maatregelen om binnen de wettelijke kaders (risicoplafonds) van Basisnet te blijven, vragen van de goederenvervoerders en verladers van gevaarlijke stoffen per spoor een forse inspanning. De grootste risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is binnen het Basisnetkader beschikbaar op de Betuweroute, en juist deze is in de periode van werkzaamheden minder beschikbaar. Het vraagt een aanpassing van het logistieke systeem van de goederenvervoerders en verladers van gevaarlijke stoffen om de vervoerstromen zodanig te bundelen, dat zoveel mogelijk gevaarlijke stoffen toch via de Betuweroute de grens over kunnen. De goederenvervoerders en verladers van gevaarlijke stoffen per spoor hebben 2 3
Kamerstuk 29984, nr. 449 d.d. 29-01-2014 Kamerstuk 29984, nr. 455 d.d. 29-01-2014 Pagina 3 van 6
uitgesproken zich hiervoor te zullen inspannen. Met het wettelijk instrumentarium van Basisnet bestaat straks de mogelijkheid om, aan de hand van kwartaalrapportages van ProRail, dit te kunnen monitoren en zo nodig bij te sturen. 3) Maatregelen om de benutting te verhogen
Ministerie van Infrastructuur en Milieu Ons kenmerk IENM/BSK-2014/212597 Bijlage(n) 3
Zoals ik in de eerder genoemde voortgangsbrief Betuweroute heb aangegeven biedt de noodzaak om (tijdelijke) maatregelen te treffen tijdens de bouwperiode ook kansen. Sommige van de maatregelen kunnen leiden tot structurele verbeteringen in het gehele spoorgoederenvervoer. Dit is terug te zien in het advies van de stuurgroep bij de maatregelen om de benutting op het spoor te verhogen. Deze maatregelen kunnen in de toekomst ook bijdragen aan het afhandelen van andere grote verstoringen en/of werkzaamheden. De stuurgroep geeft aan dat dit niet eenvoudig is en een grote inspanning van de gehele sector vraagt, maar wil deze situatie aangrijpen om een blijvende verbetering te realiseren. Dit is in lijn met de ambities uit de Lange Termijn Spooragenda (LTSa) en het Aanvalsplan Spoorgoederenvervoer (bijlage bij de LTSa)4. 4)
Overige maatregelen
Naast de hierboven al genoemde maatregelen, adviseert de stuurgroep mij in gesprek te gaan met mijn Duitse collega’s over het inzetten van alternatieve vervoersmodaliteiten of capaciteitsverruimende maatregelen voor de verbinding Venlo-Viersen-Hamm tijdens de periode van werkzaamheden. Het gaat hierbij om een Duitse concessieverlener en -houder. Mijn ministerie zal hierover in gesprek gaan, maar dit zal medewerking vragen van concessieverlener en -houder. De stuurgroep geeft aan dat deze maatregel een flinke toename aan capaciteit oplevert en daarmee fors bijdraagt aan het oplossen van de capaciteitsbeperkingen. Het is hierbij wel van belang dat er een goed reizigersalternatief wordt geboden. Hetgeen dan ook zal worden besproken met de Duitse overheden. Consequenties Omgevingseffecten Door de tijdelijke en periodieke toename van het goederenvervoer op de omleidingsroutes kunnen er effecten op de omgeving optreden, bijvoorbeeld ten aanzien van geluid, trillingen en overwegen. De stuurgroep geeft aan de overlast voor omwonenden zoveel mogelijk te willen beperken. Zo zullen de goederenvervoerders het aandeel van stiller materieel verhogen. Daar waar mogelijk zal ook ik mij inspannen om de effecten zoveel mogelijk te beperken. Zoals eerder aangegeven vormen de wettelijke kaders, en het handhaven daarvan, de norm. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheden om binnen het Meerjaren Programma Geluid (MJPG) prioriteit te geven aan die spoorlocaties die extra overlast zullen kunnen ondervinden door de tijdelijke herroutering van het goederenvervoer. Conform motie Van Veldhoven/De Rouwe5 zal, samen met ProRail, in kaart brengen worden gebracht wat de gevolgen kunnen zijn ten aanzien van een tijdelijke toename van trillingen. Een dergelijke onderzoek is 4 5
Kamerstuk 29 984, nr. 474 d.d. 28-03-2014 Kamerstuk 29 984, nr. 462 (was 457) d.d. 4-02-2014 Pagina 4 van 6
complex en vraagt daarom de nodige tijd. Ik verwacht de uitkomsten hiervan eind van dit jaar. Overwegen waar de regio prioriteit aan geeft kunnen – onder de voorwaarden van het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen (LVO) – worden opgenomen in het LVO, ten behoeve van maatregelen ter verbetering van veiligheid en doorstroming. Financiële en economische impact
Ministerie van Infrastructuur en Milieu Ons kenmerk IENM/BSK-2014/212597 Bijlage(n) 3
Samen met het ministerie van Economische Zaken is onderzocht wat de financiële en economische impact is van de bouwperiode, zowel in een situatie met als zonder maatregelenpakket. Het blijkt dat de impact in de situatie met maatregelen enige tientallen miljoenen voor de gehele periode kan inhouden. De goederenvervoerders worden geconfronteerd met een toename in hun kosten door de aanpassingen in hun logistieke systeem en het gebruik van andere (langere) routes. Indien er geen maatregelen worden genomen kan deze impact nog aanzienlijk groter zijn. De stuurgroep adviseert mij de financiële en economische impact van dit maatregelpakket te verzachten. Ik zal hierover het gesprek, met primair de goederenvervoerders, aangaan. Een eventuele tijdelijke compensatie is in ieder geval afhankelijk van dekkingsmogelijkheden binnen de begroting en ik zal een vorm van tijdelijke compensatie alleen overwegen als partijen aan het maatregelenpakket meewerken en de totale (extra) kosten gezamenlijk willen dragen. Vervolg Met dit maatregelenpakket is een belangrijke stap gezet om de gevolgen van de capaciteitsbeperkingen zoveel mogelijk binnen de spoorgoederensector op te lossen. Daarmee is de positie van het spoorgoederenvervoer als goede en bereikbare verbinding met het achterland gedurende de periode 2015 – 2022 zo goed mogelijk geborgd. Maar, zoals de stuurgroep ook aangeeft, is dit slechts het begin en zullen de maatregelen tot op operationeel niveau moeten worden uitgewerkt. Integrale monitoring en aansturing tijdens de implementatie en uitvoering zal noodzakelijk zijn. De stuurgroep blijft hiervoor verantwoordelijk. Voor de omgevingseffecten geluid en externe veiligheid geschiedt de monitoring (en zo nodig het treffen van nadere maatregelen) al op basis van de daarvoor vastgelegde wettelijke regelingen (in SWUNG, respectievelijk Basisnet). Uiteindelijk moet er ruimte zijn en blijven om te kunnen bijsturen waar nodig. Het is daarbij noodzakelijk dat er regelmatig contact is met de Duitse partners om zicht te blijven houden op de voortgang en planning. De stuurgroep dient proactief te bekijken of er aanvullende maatregelen nodig zijn. De stuurgroep heeft daarvoor nog maatregelen voorhanden, die thans niet nodig of niet wenselijk zijn, maar die overwogen kunnen worden mochten als de nu voorgenomen maatregelen minder resultaat opleveren dan verwacht. Een voorbeeld hiervan is dat de verladers een deel van hun ladingstroom verschuiven naar de binnenvaart. Ik zal uw Kamer bij de eerste voortgangsbrief Betuweroute in 2015 informeren over de voortgang. Het nu voorgestelde maatregelenpakket vraagt van alle betrokken partijen een bijdrage. Ik vind het daarom noodzakelijk dat duidelijk en helder gecommuniceerd wordt over wat van de verschillende partijen wordt gevraagd. Dit is een belangrijke taak van de stuurgroep en van essentieel belang om dit maatregelpakket te laten slagen. In de communicatie zal ook telkenmale benadrukt moeten worden dat in de periode van 2017 – 2022 er weliswaar Pagina 5 van 6
gedurende één week per maand omleidingen nodig zijn, maar ook dat er in de drie andere weken van de maand niets aan de hand is.
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Tot slot wil ik benadrukken dat we niet moeten vergeten waar alle inspanningen op gericht zijn. Het gaat weliswaar om een lange, maar tijdelijke periode van ongemakken en mogelijke overlast, maar met in het vooruitzicht een derde spoor langs de Duitse Betuweroute waar de Nederlandse economie voor een lange periode profijt van zal hebben.
Ons kenmerk IENM/BSK-2014/212597 Bijlage(n) 3
Hoogachtend, DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,
Wilma J. Mansveld
Pagina 6 van 6
Bijlage bij brief ‘Maatregelenpakket bouwperiode derde spoor Betuweroute’ (kenmerk: IenM/BSK-2014/212597) Voortgangsinformatie Betuweroute: stand van zaken oktober 2014 Inleiding De Commissie I&M heeft mij, ook na de formele opheffing van de status Groot project, verzocht halfjaarlijks informatie te verstrekken over de Betuweroute. Met onderstaande informatie voldoe ik aan de gedane toezegging van 16 december 2010. In deze bijlage ga ik in op het gebruik van de Betuweroute en de stand van zaken van de MERevaluatie. Gebruik van de Betuweroute Over 2013 was een daling zichtbaar van het vervoer over de Betuweroute ten opzichte van 2012. In 2014 zit het gebruik van de Betuweroute weer in de lift. Zowel het aantal treinen dat over de Betuweroute rijdt als het aantal treinkilometers dat daarop wordt gereden, is gestegen ten opzichte van 2013. Het gaat dan om de cijfers tot en met augustus 2014. Op het A15- tracé hebben tot die tijd ruim 17.000 goederentreinen gereden, bijna 3.800 treinen meer dan er reden in 2013 in diezelfde periode (een toename van 28,4%). Het aantal treinkilometers op de hele Betuweroute nam met 17,6% toe. De groei in 2014 ten opzichte van 2013 wordt versterkt door een grote buitendienststelling In Duitsland in de maanden juli en augustus 2013 waardoor er beperkt gebruik van de Betuweroute mogelijk was. De groei is ook te zien in het marktaandeel van de Betuweroute op de as Rotterdam-Duitsland: tot en met augustus was het marktaandeel 81%; in 2013 was dat 72%. MER-evaluatie Betuweroute: knelpuntenanalyse trillingen In mijn brief van 4 juli 20131 heb ik u geïnformeerd over de resultaten van de MER-evaluatie Betuweroute. Hierin heb ik voor het aspect trillingen aangegeven dat de globale knelpuntenanalyse laat zien dat er bij een aantal woningen nader onderzoek gedaan moet worden. Dit vervolgonderzoek richt zich op de woningen waarin tijdens de MER-evaluatie is geconstateerd dat de richtlijnen voor trillingshinder worden overschreden. Ik heb aangekondigd dat de resultaten van de knelpuntenanalyse trillingen uiterlijk eind juli 2014 gereed zouden zijn. Dat is niet gelukt. Na dialoog met de omgeving en op verzoek van een aantal gemeenten is een zestal woningen toegevoegd aan het vervolgonderzoek. Die woningen zijn “buren” van de woningen die al wel deel uitmaakten van het vervolgonderzoek. De toevoeging van deze woningen heeft geleid tot vertraging van het hele proces om dat daarvoor extra onderzoek moet worden gedaan. Ik verwacht u begin 2015 de eindresultaten en de mogelijke maatregelen te kunnen melden.
1
Kamerstuk 22 589, nr. 316, d.d. 04-07-2013
Derde spoor Duitsland Advies stuurgroep aan staatssecretaris 8 oktober 2014 1. INLEIDING Van 2015-2022 zal in Duitsland een derde spoor worden aangelegd op het tracé Emmerich – Oberhausen. Tijdens deze aanleg zal de capaciteit van de Betuweroute periodiek fors minder zijn. Om de negatieve effecten hiervan voor het spoorgoederenvervoer, de havens en de economie in Nederland te neutraliseren, is door betrokken partijen een pakket maatregelen opgesteld. Een tijdige en effectieve implementatie van dit pakket vormt een substantiële uitdaging die partijen samen aan zullen gaan om de ambitie van ongehinderd spoorgoederenvervoer gedurende de bouw van het derde spoor te kunnen realiseren. Hierbij zal de overlast voor omwonenden als gevolg van extra treinen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, worden aangepakt.
2. AANLEIDING EN UITDAGING Vorig jaar heeft Duitsland1 besloten om een derde spoor tussen Emmerich-Oberhausen aan te leggen. Dit is een zeer belangrijke stap voor de Betuweroute en daarmee voor de Nederlandse economie. Omdat het derde spoor een substantiële capaciteitssprong op de goederencorridors betekent, zal het groei van spoorgoederenvervoer mogelijk maken en stimuleren. Hierbij zal het op termijn leiden tot maximale benutting van de Betuweroute. Echter: als gevolg van de aanleg zal Nederland tussen 2015-2022 geconfronteerd worden met verminderde capaciteit op de Betuweroute als gevolg van de werkzaamheden. In 2015 vinden er voorbereidende werkzaamheden plaats waardoor gedurende 17 weken de capaciteit van 110 (in 2013) zal teruglopen naar 40 treinen per dag. In 2016 zal het traject Emmerich-Oberhausen gedurende een half jaar enkelsporig zijn. Vanaf 2017 is er één week per maand beperkte capaciteit beschikbaar op het traject Emmerich-Oberhausen: 25 treinen per etmaal (nacht) tegenover 110 in 2013. In de overige 3 weken per maand zijn dan geen capaciteitsbeperkingen. Daarnaast zal vanaf 2017 een aantal weekenden geen of beperkte capaciteit beschikbaar zijn. Het vervoer van goederen per spoor levert een belangrijke bijdrage aan het vestigingsklimaat en daarmee aan de economie van Nederland. Verschillende sectoren zijn sterk afhankelijk van het spoor, zoals chemiesector met een cluster aan bedrijven in Limburg en de zeehavens in Rotterdam en Amsterdam. De gemeentes en provincies in Oost Nederland en met náme aan de Brabantroute zullen gedurende 7 jaar te maken krijgen met meer goederentreinen. Het is van wezenlijk belang dat de logistieke, financieel / economische gevolgen én omgevingseffecten van de aanleg van het derde spoor maximaal worden beperkt.
1
Deelstaat Nordrhein-Westfalen (NRW), Bundesministerium en Deutsche Bahn
1
3. AANPAK Om de gevolgen van de verminderde capaciteit voor spoorgoederenvervoer op de Betuweroute gedurende de aanleg van het derde spoor het hoofd te bieden is een stuurgroep opgericht. Onder voorzitterschap van IenM zijn hierin ProRail, Keyrail, Havenbedrijf Amsterdam, Havenbedrijf Rotterdam, decentrale overheden, vervoerders, verladers en het Strategisch Platform Logistiek op directieniveau vertegenwoordigd. Verantwoordelijkheid van deze stuurgroep is te komen tot een analyse van knelpunten, een pakket van maatregelen en zorgen voor de uitvoering daarvan. Daarnaast heeft de stuurgroep een belangrijke rol bij het creëren van draagvlak voor deze maatregelen en de consequenties daarvan, zowel bij de partijen ‘op het spoor’ als ‘langs het spoor’, nu én tijdens de periode van de aanleg. Het doel zoals vastgesteld door de stuurgroep is •
ongehinderd spoorgoederenvervoer tijdens de bouw van het 3e spoor Duitsland
•
impact óp en lángs het spoor inzichtelijk maken en overlast voor omwonenden zoveel als redelijkerwijs mogelijk is voorkomen
Hierbij is een aantal randvoorwaarden afgesproken •
binnen wettelijke kaders voor gevaarlijke stoffen (Basisnet) en geluid (Swung)
•
weloverwogen, transparante afweging van financiële, economische en maatschappelijke belangen (incl veiligheid)
•
relevante partijen worden actief betrokken en leveren maximale inspanning om gezamenlijke doelen te behalen
•
ruimte voor aanpassen ‘reizigers’ en maatregelen mbt inkomstenderving
De maatregelen zijn voorbereid door experts uit de sector, aangestuurd vanuit een programma team. Middels achterbansessies zijn gemeentes/provincies, verladers en ketenpartijen actief betrokken. Uiteraard is er nauw overleg met DB Netze2.
4. VOORGESTELDE MAATREGELEN De stuurgroep stelt een pakket van maatregelen voor, welke in samenhang moet worden genomen. De scope hiervan blijft niet alleen beperkt tot Nederland, maar in verband met internationale goederenstromen / corridors ook daarbuiten, met name Duitsland. Een deel van de voorgestelde maatregelen sluit aan bij reeds bestaande initiatieven3, afspraken & regelgeving (zoals AMvB Besluit capaciteitsverdeling4, subsidieprogramma stiller materieel) en landelijke programma’s (bijv. mbt geluid). Een verdere toelichting is te vinden in bijlage 1.
2
Verantwoordelijk voor de bouw van het derde spoor Bijvoorbeeld Lange Termijn Spooragenda, Aanvalsplan Spoorgoederen, ‘Beter en Meer’, ‘Be- en bijsturing van de toekomst’, ketenregie, VES, control centre(s) Maasvlakte 4 Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur 3
2
4.1: Herroutering •
Doordat het baanvak Emmerich-Oberhausen in bepaalde periodes beperkt beschikbaar is, zullen goederenvervoerders van andere routes dan de Betuweroute (grensovergang) gebruik moeten maken
•
Er is gekeken naar de goederenstromen (huidig plus verwachte groei) en hoe deze het beste kunnen worden geaccommodeerd
•
Bij deze zogenaamde herroutering zijn twee uitgangspunten gehanteerd: 1.
Ladingstromen richting Noord/Oost-Duitsland en Scandinavië zoveel mogelijk via Oldenzaal en verkeer richting Zuid-Duitsland en Italië zoveel mogelijk via Venlo (logistiek logisch)
2. •
Gevaarlijke stoffen worden maximaal via de Betuweroute getransporteerd
Om deze maatregelen te kunnen effecturen en daarmee de stromen via Venlo, Oost-Nederland en de Betuweroute te kunnen accommoderen, zullen (operationele) afspraken uitgewerkt en overeengekomen moeten worden
4.2: Randvoorwaarden •
Om binnen de wettelijke kaders van Basisnet te blijven, worden maatregelen voorgesteld om Basisnetstoffen maximaal via de Betuweroute te leiden5
•
Om voldoende capaciteit te kunnen blijven aanbieden voor het spoorgoederenvervoer gedurende de bouw is het advies van de stuurgroep om: 1.
de AMvB capaciteitsverdeling6 aan te passen tot een minimaal bedieningsniveau van: o 4 paden/uur/richting op de Brabantroute; NB: dit is in lijn met de huidige praktijk o 2 paden/uur/richting tussen Deventer – Oldenzaal7
2. •
Géén onderhoud in de 4e week
Prioriteitstelling van typen verkeer in geval van schaarse capaciteit, waarbij de AMvB Capaciteitsverdeling als uitgangspunt gehandhaafd blijft
4.3: Verhogen van de in te plannen capaciteit voor spoorgoederenvervoer •
Mede om bovengenoemde herroutering mogelijk te maken is een verbetering van de huidige procesvoering noodzakelijk om, met name vanaf 2017, aan de capaciteitsbehoefte te voldoen
•
Momenteel wordt maximaal 75% van de voor spoorgoederenvervoer beschikbare treinpaden door ProRail in de planning toegewezen; de overige 25% (bijstuurruimte) biedt ruimte voor eventuele bijsturing in de uitvoering
•
De stuurgroep heeft naar aanleiding van het advies van experts besloten maatregelen te nemen die het mogelijk moeten maken om de bijstuurruimte met de helft te reduceren
•
Het gaat hierbij om maatregelen die niet alleen van ProRail en Keyrail een inspanning vragen, maar ook van ketenpartners (verladers, vervoerders, terminals en internationale infrastructuurmanagers)
•
De toename van de extra beschikbare capaciteit zal niet alleen van waarde zijn voor de Brabantroute en de Betuweroute, maar uiteindelijk voor de gehele spoorsector
•
Om de haalbaarheid van de gereduceerde bijstuurruimte van 12,5 % te toetsen zal de stuurgroep een second opinion laten uitvoeren
5
De grootste risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is binnen het Basisnetkader beschikbaar op de Betuweroute 6 Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur 7 Verwachting is dat de afwikkeling van goederentreinen net niet lukt met 1 pad/uur/richting
3
4.4: Overige maatregelen Mede om bovengenoemde herroutering mogelijk te maken zal nóg een aantal maatregelen genomen moeten worden om voldoende capaciteit te garanderen binnen de geldende wettelijke kaders. Het gaat hierbij met name om: maatregelen welke ongewenste omgevingseffecten moeten beperken (bijvoorbeeld prioriteit
•
geven aan geluidsanering langs de Brabantroute en Bentheimroute, afspraken over instroom stiller materieel) alternatieve vervoersmogelijkheden of capaciteitsverruimende maatregelen voor Regional
•
Express Venlo – Vierssen – Hamm, in omleidingperiodes Grens Herzogenrath toegankelijk maken voor geëlektrificeerd goederenvervoer
•
5. CONSEQUENTIES Het voorgestelde pakket van maatregelen is substantieel en uitdagend en vraagt om niet geringe inspanning van álle betrokken partijen, een integrale aansturing en oplossingen voor de extra kosten die het met zich meebrengt. Uiteindelijk moet het leiden tot het realiseren van de gezamenlijke ambitie: ongehinderd spoorgoederenvervoer tijdens de aanleg. Desalniettemin zullen de effecten van maatregelen tijdens de implementatie en uitvoering daarvan voortdurend gemonitord moeten worden. Zo nodig zullen proactief aanscherpingen en aanvullingen van de maatregelen genomen moeten worden voor het oplossen van knelpunten óp en lángs het spoor die in de praktijk naar voren kunnen komen. Er is een onafhankelijk onderzoek gedaan door Panteia8 naar de economische impact van de capaciteitsbeperkingen en de voorgestelde maatregelen. Op grond van hun onderzoek wordt geconcludeerd dat: 1.
De kosten van de maatregelen ruimschoots opwegen tegen de schade die zou optreden indien de maatregelen niet genomen zouden worden
2.
De spoorsector en Nederland na de bouw, vanaf 2023, in een betere uitgangspositie is wanneer voorgestelde maatregelen worden genomen
Sommige van de voorgestelde maatregelen zullen enkele miljoenen kosten, bijvoorbeeld voor aanpassing van infrastructuur en inzetten van alternatieve vervoersmogelijkheden of capaciteitsverruimende maatregelen van bepaalde reizigerstreinen. Als gevolg van de maatregelen zullen vervoerders en verladers te maken krijgen met extra kosten in de keten van enkele tientallen miljoenen euro’s, onder andere door herroutering (‘omrij-kosten’). Naast deze hogere kosten is er sprake van een brede economische impact. Mits in een maatregelenpakket wordt voorzien, dan laat de economische schade zich beperken tot enkele tientallen miljoenen euro’s . Wanneer geen maatregelen zouden worden genomen, zal de economische impact vele malen hoger zijn.
8
In opdracht van de ministeries van Infrastructuur & Milieu en Economische Zaken
4
De gemeentes en provincies in Oost Nederland en met náme aan de Brabantroute zullen gedurende 7 jaar te maken krijgen met meer goederentreinen. Op een beperkt aantal plaatsen langs de Brabantroute en in Oost Nederland zal een geringe overschrijding van de geluidproductieplafonds kunnen optreden indien geen adequate maatregelen worden genomen. Indien de voorstellen mbt Basisnetstoffen volledig worden geëffectueerd, zal naar verwachting langs de Brabantroute géén overschrijding van de Basisnetplafonds optreden. Zo niet, dan zullen lokale en in omvang beperkte overschrijdingen van deze plafonds optreden. Voor Oost Nederland wordt sowieso geen overschrijding verwacht van de Basisnetplafonds. Ten aanzien van overwegveiligheid worden geen wezenlijke veranderingen verwacht; wel zal gekeken worden of de bouw van het derde spoor aanleiding is om prioriteiten binnen LVO9 aan te passen. Het reizigersvervoer zal grotendeels ongemoeid blijven. Zoals het er nu uitziet zal alleen de Regional Express Venlo-Viersen-Hamm gedurende de werkzaamheden worden vervangen door alternatieve vervoersmogelijkheden. Daarbij geldt wel dat een aanpassing van de AMvB capaciteitsverdeling met vier goederenpaden per uur op de Brabantroute de uitbreiding van reizigersvervoer op die route beperkt. Het door de stuurgroep vastgestelde doel is ongehinderd spoorgoederenvervoer tijdens de bouw van het 3e spoor Duitsland. Mocht dit, ondanks voorgestelde maatregelen en eventuele aanscherpingen daarop, onverhoopt toch niet volledig haalbaar blijken, zullen alternatieven gevonden moeten worden teneinde ladingstromen en verwachte groei daarvan voor Nederland te behouden. Hierbij zal onder andere gekeken worden naar het gebruik van andere vervoersmodaliteiten. Zoals eerder gesteld, zullen alle betrokken partijen profiteren wanneer de aanleg van het derde spoor na 2022 is afgerond.
6. ADVIES VAN DE STUURGROEP DERDE SPOOR DUITSLAND De stuurgroep: is voornemens om bovengenoemd pakket van maatregelen10 te nemen, waarbij alle partijen
•
zich maximaal zullen inspannen om de maatregelen succesvol te implementeren en uit te voeren; hierbij wordt vastgesteld dat tijdens de implementatie en uitvoering aanscherpingen en aanvullingen van de maatregelen nodig kunnen zijn om de ambitie van ongehinderd spoorgoederenvervoer te kunnen realiseren is voornemens eea vast te leggen in een samenwerkingsovereenkomst(en); deelname hieraan
•
is vrijwillig doch niet vrijblijvend en moet positieve stimulansen bieden voor de participanten; hierin worden (vooraf) afspraken vastgelegd over: o
compensatie van financiële en economische impact
o
geïntensiveerde operationele samenwerking
o
prioriteitstelling van typen verkeer
is voornemens gezamenlijk te blijven sturen op de doelstellingen en hiertoe de
•
projectorganisatie voort te zetten is voornemens op korte termijn een communicatiestrategie (verder) te ontwikkelen en uit te
•
voeren, gericht op het actief betrekken van stakeholders en een positief imago van de bouw van het derde spoor
9
Landelijk Verbeterprogramma Overwegen muv inzetten van alternatieve vervoersmogelijkheden Venlo – Vierssen - Hamm, zie 6e bullet
10
5
•
adviseert de staatsecretaris om de AMvB Besluit capaciteitsverdeling aan te passen om voldoende capaciteit op de Brabantroute (minimale bedieningsniveau 4 paden/uur/richting) en op het tracé Deventer – Oldenzaal (minimale bedieningsniveau 2 paden/uur/richting) te kunnen aanbieden gedurende de bouwperiode
•
adviseert de staatsecretaris om met haar Duitse collega’s van NRW afspraken te maken mbt inzetten van alternatieve vervoersmogelijkheden of capaciteitsverruimende maatregelen voor de verbinding Venlo – Vierssen – Hamm in omleidingperiodes
•
constateert dat gegeven prognoses tav vervoer en de nu geldende plafonds voor geluid en Basisnet er bij herroutering lokale en in omvang beperkte overschrijdingen van deze plafonds zouden kunnen optreden en adviseert de staatssecretaris na te gaan welke passende maatregelen in dat geval getroffen kunnen worden binnen de wettelijke kaders
•
adviseert de staatsecretaris binnen haar mogelijkheden medewerking te verlenen aan maatregelen welke omgevingseffecten (geluid, trillingen en overwegveiligheid) op de omleidingroutes beperken
•
adviseert de staatssecretaris samen met betrokken partijen en het ministerie van Economische Zaken na te gaan hoe de financiële en economische impact kan worden beperkt; hierbij stellen marktpartijen dat een (gedeeltelijke) compensatie van aantoonbare en direct gerelateerde additionele kosten in de keten en tariefsdifferentiatie voor gebruikersvergoedingen geboden worden
7. VERVOLGSTAPPEN en COMMUNICATIE De afgelopen maanden is er hard gewerkt en is de stuurgroep in gezamenlijkheid gekomen tot een voorgesteld pakket van maatregelen die inspanning van alle partijen vragen. Omdat de eerste werkzaamheden al starten op 20 april 2015, wordt een aantal maatregelen reeds uitgevoerd. De implementatie van het complete pakket maatregelen dient zo snel mogelijk te starten. De gemaakte afspraken in de stuurgroep dienen de komende maanden dan ook verder te worden uitgewerkt tot op operationeel niveau. Tijdens implementatie en uitvoering zal integrale aansturing en monitoring noodzakelijk zijn. Inherent aan een dergelijk programma, zullen aanscherpingen en aanvullingen daarbij noodzakelijk blijken. De stuurgroep en de programmaorganisatie zullen in stand gehouden worden om slagvaardig gestelde doelen te realiseren. Communicatie vormt hierbij een belangrijke pijler. Betrokken partijen ‘op het spoor’ en ‘langs het spoor’ moeten actief betrokken blijven en geïnformeerd. Zoveel mogelijk gebruik makend van bestaande communicatielijnen en de reeds bestaande website zullen gemeenten, veiligheidsregio’s, burgers, verladers, ontvangers, uitvoerende ketenpartijen, gedurende de gehele periode moeten worden geïnformeerd. Van groot belang dat deze communicatie proactief en transparant is en bovendien zowel nationaal als internationaal. Namens de stuurgroep, Teunis Steenbeek, programma manager
6
Samenstelling stuurgroep Derde Spoor Duitsland Chemieverladers
P. Steijns
Sr. Manager Sabic
DB Schenker
A. Klompe
Directeur
Droge bulk verladers
M. Pelsma
Directeur EMO
EVO
M. Van der Kuil
Directeur
Havenbedrijf Amsterdam
K. Overtoom
COO
Havenbedrijf Rotterdam
R. van der Plas
Directeur Spoor
Keyrail
C. Tommel
Directeur
KNV
A. Toet
Directeur
Ministerie van I&M
E. Bezem
Voorzitter / plaatsvervangend directeur OVS
ProRail
H. Thomassen
Directeur capaciteitsverdeling
SPL
W. Boevee
Lid SPL
Oost Nederland
C. Bieze
Gedeputeerde Gelderland
Zuid Nederland
R. van Heugten
Gedeputeerde Noord-Brabant
Programma manager
T. Steenbeek
Oxalis
7
Derde Spoor Duitsland
Bijlage bij advies stuurgroep aan staatsecretaris Verdere details zijn beschikbaar bij het projectteam Derde Spoor Duitsland 8 oktober 2014
Tijdens de bouw zal de grensovergang Zevenaar beperkt beschikbaar zijn Bron: nu bekende bouwfasering
2015 Cap: 40 treinen / etmaal
Aanleg derde spoor
Totaal 17 weken enkelspoor op Emmerich – Oberhausen • week 17 t/m 26 ma 5:00 tot vr 23:00 uur • week 34,35 en 44 t/m 50 doorlopend Daarnaast 7 dubbelsporige (lange) weekenden
18 april – 18 oktober 2016
Enkelspoor op traject Emmerich - Oberhausen
November 2016 - 2022
• •
Cap: 25 treinen / etmaal (nacht)
• •
Cap: 40 treinen / etmaal
Elke maand 1 week enkelspoor op traject Emmerich Oberhausen van maandag t/m zondag Elke maand twee weekenden enkelspoor 51 uur met geregeld in de nacht 4 a 8 uur dubbelspoorop traject Emmerich- Oberhausen Elke 2 maanden 1 weekend een volledige sluiting op traject Emmerich - Oberhausen 3 weken per maand kan de Betuweroute ongehinderd gebruikt worden op ma - vr
Daarnaast zal de invoering van Basisnet en Swung mogelijk voor extra uitdagingen zorgen
2
Doelen, randvoorwaarden en uitgangspunten zijn in de stuurgroep afgesproken Bron: stuurgroep 22 mei 2014
Gezamenlijke doelen Randvoorwaarden
Ambities en randvoorwaarden
Ongehinderd SGV tijdens bouw 3e spoor in Duitsland Impact óp en lángs het spoor inzichtelijk Binnen wettelijke kaders van Basisnet en Swung • Weloverwogen, transparante afweging van financiële, economische en maatschappelijke belangen (incl veiligheid)
Uitgangspunten
• Relevante partijen* worden actief betrokken en leveren maximale inspanning om gezamenlijke doelen te behalen • Ruimte voor aanpassen ‘reizigers’ en maatregelen m.b.t. inkomstenderving
* Centrale en regionale overheden, verladers, havenbedrijven, vervoerders, infrabeheerders
Vervoer gevaarlijke stoffen maximaal over Betuweroute, ook tijdens de bouw !
3
In 2013 zijn er geen knelpunten Uitdaging
Ladingstromen
Capaciteit
1
1
96/48
15 110
105 50
2
Knelpunten
92
1. Gemiddelde werkdag, som beide richtingen 2. Op Bentheim wordt capaciteit bij lokwisselproces gereduceerd van 96 naar 48 paden
4
Zonder herroutering is er in 2016 onvoldoende capaciteit op Emmerich – Oberhausen Uitdaging
Ladingstromen
Capaciteit
1
1
96/482
20
40
110 60
Knelpunten
150/100 2 3
1. Gemiddelde werkdag, som beide richtingen 2. Op Bentheim en Venlo wordt capaciteit gereduceerd indien daar loccen worden gewisseld
5
Dmv herroutering kan een groot deel van het capaciteitsprobleem in 2016 worden opgelost In rood de ladingstromen zonder herroutering
Uitdaging
Ladingstromen
Capaciteit
1
1
96/482
35 (20)
40
40 (110) 115 (60)
Knelpunten
150/100 2 3
1. Gemiddelde werkdag, som beide richtingen 2. Op Bentheim en Venlo wordt capaciteit gereduceerd indien daar loccen worden gewisseld
6
Vanaf 2017 zullen de capaciteitsproblemen op Emmerich – Oberhausen toenemen … Uitdaging
Ladingstromen
Capaciteit
1
1
96/48
20
25
110 65
2
Knelpunten
150/100 2 3
1. Gemiddelde werkdag, som beide richtingen 2. Op Bentheim en Venlo wordt capaciteit gereduceerd indien daar loccen worden gewisseld
7
Ook na herrouteren, zullen vanaf 2017 aanvullende maatregelen nodig zijn In rood de ladingstromen zonder herroutering
Uitdaging
Ladingstromen
Capaciteit
1
1
96/48
35 (20)
25
25 (110) 135 (65)
2
Knelpunten
150/100 2 3
1. Gemiddelde werkdag, som beide richtingen 2. Op Bentheim en Venlo wordt capaciteit gereduceerd indien daar loccen worden gewisseld
8
Aantal gevraagde netto goederenpaden per dag, na herroutering Op basis van bijstuurruimte van 12,5%
Grensovergang
Uitdaging
Netto gevraagde goederenpaden per dag in omleidingsperiode (som beide richtingen; afgerond 5-tallen) 2013
2016
2017
2020*
2022
15
35
35
40
40
Zevenaar – Emmerich
105
40
25
25
25
Venlo – Kaldenkirchen
50
115
135
155
160
Heerlen – Herzogenrath **
0
PM
PM
PM
PM
170
190
195
220
225
Oldenzaal – Bad Bentheim
Totaal grens Nederland ! Duitsland * obv groeiprognose ‘GG2020v12’
** werd in 2013 niet gebruikt voor structureel SGV maar kan een alternatief zijn voor Venlo en daarmee Venlo ontlasten
9
Aantal dagen per jaar dat goederentreinen via Zevenaar en Venlo niet gefaciliteerd kan worden Uitdaging
Bij verdeling over het jaar zoals in 2013 en een bijstuurruimte van 12,5%
Jaar
Uitgaande van RE 13 Venlo - Mönchengladbach
Alternatief voor RE 13 Venlo - Mönchengladbach
2016
6
2017
104
0
2020
150
17
Opmerking
Zelfs bij een bijstuurruimte van 0% zou de capaciteit op 81 dagen ontoereikend zijn (met RE 13)
10
De stuurgroep voornemens een pakket aan maatregelen te nemen Maatregelen
1. De maatregelen zijn onderverdeeld in a. Randvoorwaardelijk b. Herroutering c. Benutting d. Overige 2. Het maatregelenpakket op hoofdlijnen: • is ambitieus • vraagt om integrale inspanning van alle betrokken partijen • moet leiden tot ongehinderd spoorgoederenvervoer gedurende de bouwperiode • vraagt om voortdurende monitoring zodat noodzakelijke aanscherpingen en aanvullingen proactief kunnen worden aangebracht om onvoorziene knelpunten op en langs het spoor op te lossen
11
Voorgestelde maatregelen - randvoorwaardelijk bolletjes geven kans op succes aan
Randvoorwaarde
Maatregelen
Basisnetstoffen maximaal via Betuweroute Voorrang geven aan Basisnet gerelateerde stoffen via Betuweroute in omleidingsperiodes Clustering van Basisnet stoffen in aantal UC treinen via Betuweroute (deel in nachtgat van 2017 iedere vierde week)
Maatregelen
Bundelen gevaarlijke lading intermodaal operator op diens treinen via Betuweroute (met name categorie D4) Verbreden van het nachtgat (Emm – Obrh) voor SGV én creëren van rijmogelijkheden overdag
Randvoorwaarde Maatregelen Randvoorwaarde Maatregelen Randvoorwaarde Maatregelen
4 paden/uur/richting voor SGV op Brabantroute In AMvB Capaciteitsverdeling borgen dat op de Brabantroute een minimum bedieningsniveau van 4 goederenpaden per uur per richting geldt, gedurende de hele dag 2 paden/uur/richting voor SGV op Bentheimroute (Deventer – Oldenzaal) In AMvB Capaciteitsverdeling borgen dat op genoemd tracé een minimum bedieningsniveau van 2 goederenpaden per uur per richting geldt, gedurende de hele dag Geen onderhoudsrooster in 4e week In de repeterende bouwperiode (iedere ‘4e week’) geen onderhoudsrooster op de Brabantroute, de Bentheimroute en de bijbehorende omleidingroutes
12
Voorgestelde maatregelen – herroutering bolletjes geven kans op succes aan
1
Verkeer richting Ruhrgebied en verder zuidelijk via Venlo (om)leiden
2
Verkeer richting Polen/Tsjechië/Scandinavië/noord en oost Duitsland via Bentheim(om)leiden
3
Stromen België/Zeeland – Bad Bentheim niet via Brabantroute laten lopen
4
Verkeer via Herzogenrath
5
Verkeer midden/zuid Duitsland via Bad Bentheim
Maatregelen
Opmerkingen • Maatregelen 1 t/m 3 krijgen primaire focus omdat zij een grote bijdrage zullen leveren • Maatregel 4 wordt nader onderzocht • Maatregel 5 is ‘reserve’: vanwege kosten en doorlooptijden minder reëel en levert een kleinere bijdrage
13
Voorgestelde maatregelen – verhogen benutting% Samenhangend pakket aan maatregelen dat in zijn geheel genomen dient te worden om de bijstuurruimte te kunnen halveren
Algemeen
Maatregelen
1. Linker-spoor-beveiliging: bij stremming van rechter spoor is linker spoor niet volledig bruikbaar; DB Netze past beveiliging linker spoor tussen Kaldenkirchen en grens aan, ProRail moet dat doen tussen de grens en Venlo 2. “Grijze” opdruk-/wegsleeplocomotief 24/7 beschikbaar in Venlo • Geen opstel van materieel (reizigers/goederen) in centraal bediend gebied Venlo
Halveren bijstuurruimte
• • • • • • • • • •
• • • •
Rangeren (exclusief kopmaken) niet toestaan in centraal bediend gebied te Venlo Treinen bestemd voor Cabooter te Venlo rechtstreeks binnen nemen in ncbg Langdurig opstellen (ondergrens 1 uur en maximaal 2 uur) alleen toestaan in ncbg Lokale wisselbediening op afstand (LWA) installeren in ncbg Venlo Registratiesysteem met actuele informatie over spoorbezetting goederenemplacement Venlo VL krijgt inzicht in juiste en actuele treinlengtes t.b.v. betere/efficiëntere be- en bijsturing Proactieve bijsturing VL m.b.t. ontlasten Brabantroute/Venlo en bufferen goederentreinen Op tijd teruggeven van gereserveerde paden door goederenvervoerders Buffer sporen op Venlo/Vierssen en Kijfhoek Verplicht met multicourante locomotieven rijden voor grensoverschrijdend vervoer (ex lokale bedieningen en Limburg ) i.p.v. loc wisselen te Venlo Regelen via convenat/overbelastverklaring ; positie vervoerders zonder multicourante lokken in het geding) Versperringsmaatregel/afhandelingstrategie waarin goederen boven reizigersvervoer wordt gesteld buiten de reizigersspits Minimaliseren kopmaken (loc omlopen) te Venlo (i.c.m benutten Herzogenrath) (kleine kans) Bijsturing en planning 1) Betuweroute/Brabantroute internationaal tot Oberhausen/Viersen 2) Alle grenzen integraal Gebruik van 2 (of meer) paden door 1 trein niet toegestaan in bijstuurfase (handhaving ProRail)
14
Voorgestelde maatregelen – overig Maatregelen
1
Inzetten alternatieve vervoersmodaliteiten Venlo- Viersen-Hamm in omleidingsperiodes
2
Beperken snelheden Brabantroute: goederenpaden tot max. 80/85 km/h; indien nodig ook aanpassing snelheid reizigerstreinen (evt alleen op plekken waar knelpunten optreden)
3
Prioriteit geven aan geluidssaneringsmaatregelen langs de Brabantroute en Bentheimroute
4
Grensovergang Herzogenrath toegankelijk maken voor geëlektrificeerd goederenvervoer zonder ATBNG
5
Voorrang geven aan geluidsarme treinen op gemengde net
6
Opheffing lengtebeperkingen uit Grenzvereinbarung DB Netze en ProRail (740m mogelijk maken) (beperkingen aan DB Netz zijde dienen nader onderzocht te worden)
Opmerkingen • Maatregel 1 zal een grote bijdrage leveren • Maatregel 2 kan in potentie ook een hoge bijdrage leveren, doch de kans van slagen wordt minder groot geacht ivm impact op totale dienstregeling; dient dus nader onderzocht te worden
15
Maatregelen welke nader worden onderzocht maar waarvan op korte termijn geen effect wordt verwacht Maatregelen
1
Verkeer richting Italië via België/Duitsland
2
RB Hengelo – Bielefeld (deels ) opheffen/verbussen in omleidingsperiodes
3
Verlengen en verzwaren (kolen) treinen
4
Lengte van de treinen maximaal gebruiken (570/650 m)
5
Samenstelling treinen - lengte van treinen (met name op de Brabantroute) maximaal 600 meter (of infra uitbreiden; of informatie voorziening in VL tav lengte van de trein zodat VL beter/efficienter kan bijsturen)
6
Aanpassen / schrappen reizigersdiensten (ICE en RB) Oberhausen – Zevenaar
Opmerkingen mbt maatregel: 1: (komende jaren) wegens grootschalige werkzaamheden en reeds overbelaste grensovergang niet reëel 2: niet noodzakelijk, uitgaande van voldoende beschikbare capaciteit over Bentheim 3: (komende jaren) niet opportuun gezien ontwikkelingen in Duitsland; bovendien beperkt effect 4: gebeurd binnen SPWO op economische gronden 5: groot negatief economische impact 6: (komende jaren) onhaalbaar ivm ontwerp dienstregeling DB Netze; extra ICE’s wel omleiden via Venlo
16
Alle partijen zullen inspanningen moeten leveren om voorgestelde maatregelen te effectueren Overzicht op hoofdlijnen
Maatregelen
Verladers / terminals
Vervoerder
ProRail
Ministerie
• Aanpassen / flexibiliseren logistiek model • Aanpassen la/lo slots
• Aanpassen / flexibiliseren logistiek model • Aanpassen UC model • Treinen in BUP paden • Opleiden, herplannen resources
• Aanpassen onderhoudsrooster • Herplanning DRGL • Focus uitvoeringsorganisatie • Maatregelen mbt geluid • Aanpassing beveiliging • Voldoende cap NCBG
• Aanpassen AMvB capaciteitsverdeling Brabant route en Deventer - Oldenzaal • Evt tijdelijke ontheffing o plafonds Swung o overschrijding risicoruimte Basisnet
• • • •
Logistieke samenwerking met regie en discipline Gevaarlijke stoffen via Betuweroute ‘spelregels’ voor allocatie capaciteit bij schaarste Oplossing voor extra kosten in de keten
Te denken valt aan samenwerkingsovereenkomst(en) waarin eea tussen betrokken partijen wordt afgesproken
17
Het vervoer van gevaarlijke stoffen is getoetst aan Basisnet Omgevingseffecten
•
Ten gevolge van uitgangspunten van de herroutering vindt vervoer van gevaarlijke stoffen bij voorkeur plaats via Betuweroute/Emmerich;
•
Daarmee zal niet de verwachte vervoersstroom van gevaarlijke stoffen gefaciliteerd kunnen worden
•
Vervoer van gevaarlijke stoffen is logistiek in beperkte mate mogelijk via Bentheim, overschrijding van de Basisnet-risicoruimte is daar niet aan de orde
•
Een resterend deel van het vervoer van gevaarlijke stoffen zal plaatsvinden via de Brabantroute; vanwege de beperkte Basisnet-risicoruimte op het traject Eindhoven – Venlo ontstaat hier een knelpunt
•
Er is een aantal varianten voor de Brabantroute doorgerekend om te zien wat de mogelijkheden zijn (gerelateerd aan maatregelen om Basisnetstoffen maximaal via Betuweroute te routeren)
18
Een aantal varianten mbt tot de Brabantroute is doorgerekend Omgevingseffecten
1. Vervoer gevaarlijke stoffen in ketelwagens (treinlading, Unit Cargo) vindt ook tijdens elke vierde week plaats over de Betuweroute, dit kan echter niet tijdens de geplande weekendbuitendienst-stellingen => een klein gedeelte moet dan toch via Brabant 2. Vervoer gevaarlijke stoffen in tankcontainers (intermodaal) kan niet geconcentreerd worden op enkele treinen, vanwege Basisnet en de beperkte capaciteit zal dit in elke vierde week dan via de weg gaan => wat als dit toch via Brabantroute wordt gereden ? 3. Stofcategorie D4 in tankcontainers kent slechts twee bestemmingen en één operator => wat als dit toch via de Betuweroute gereden kan worden ? 4. Stel dat het uitgangspunt bij variant 1 toch niet realiseerbaar is => een substantieel deel van het vervoer UC moet toch over Brabantroute rijden In de volgorde van scenario 1 - 3 - 2 - 4 vindt er telkens meer vervoer van gevaarlijke stoffen over de Brabantroute plaats
Berekeningen uitgevoerd conform standaard systematiek Basisnet op basis van realisatie 2012/13 plus groeipercentage Resultaten hebben betrekking op plaatsgebonden risico’s (PR), en groepsrisico’s (GR)
19
Overzicht omgevingseffecten gevaarlijke stoffen Omgevingseffecten
Toetsing Plaatsgebonden Risico (PR) en GroepsRisico (GR) Traject
var. 1
var. 2
var. 3
var. 4
Kijfhoek - Zevenb.hoek aansl. Zevenb.hoek aansl. - Breda aansl. Breda aansl. - Tilburg aansl. Tilburg aansl. - Eindhoven aansl. Eindhoven aansl. - Venlo Venlo - Venlo oost Venlo oost - Kaldenkirchen PR: geen toename van de 10-6 risicocontour; GR: geen of kleine toename van de 10-7 / 10-8 risicocontour, GR blijft onder Oriënterende Waarde cq. geen toename GR in Breda, Tilburg, Eindhoven PR: kleine toename van de 10-6 risicocontour; GR: geen of kleine toename van de 10-7 / 10-8 risicocontour, GR blijft onder Oriënterende Waarde cq. geen toename GR in Breda, Tilburg, Eindhoven PR: geen toename van de 10-6 risicocontour; GR: toename in Breda, Tilburg, Eindhoven
20
De geluidsbelasting is getoetst met nieuwe berekeningen, op basis van de actuele uitgangspunten Omgevingseffecten
•
De berekeningen zijn uitgevoerd voor de Brabantroute, IJssellijn en Deventer - Hengelo Oldenzaal
•
Op basis van 50% stil materieel en omleiding van 25% van de goederentreinen in 2017
•
Uitgaande van een etmaalverdeling van 55% – 20%- 25%, die naar verwachting zal worden gerealiseerd
•
Op basis van prognoses volgens de jaarlijkse groeistappen conform de prognose in 2020 (GG: gemiddelde groei)
•
De geluidsbelasting is berekend met Soundcheck en is getoetst aan geluidproductie-plafond (GPP) waarden
21
Behoudens enkele locale overschrijdingen wordt aan de GPP waarden voldaan Omgevingseffecten
•
Over het algemeen wordt aan de GPP waarden voldaan
•
Enkele locale overschrijdingen vragen nader onderzoek: o overschrijding van een enkel punt zijn veelal een gevolg van de rekenwijze o overschrijdingen bij Breda, Boxtel en Venlo o overschrijdingen Hengelo – Oldenzaal en bij Almelo de Riet
•
Aanvullende resultaten zullen worden geleverd voor Kijfhoek – Zevenbergsche hoek (op basis van eerdere analyses worden hier geen knelpunten verwacht)
•
Er ontstaat extra hinder ten gevolge van periodieke verhoging in de geluidbelasting
•
Daarom voorstel hinder te beperken dmv prioritering omleidingsroutes in Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG)
22
Overwegveiligheid Omgevingseffecten
De toename van de treinfrequenties op de Brabantroute levert: • geen onveilige situaties op overwegen • geen toename in risicopunten met 2 uitzonderingen voor 2 overpaden • geen treinfrequenties van meer dan 26 treinen per uur in het drukste uur • geen structurele dichtligtijden langer dan 5 minuten per sluiting De toename van de treinfrequenties op de routes richting Oldenzaal –Bentheim zijn onderzocht in het kader van de MER Goederenroutering Oost Nederland: • daarbij werd een lichte toename van dichtligtijden verwacht • destijds werd uitgegaan van een hoge groei scenario • aangezien aantal treinen nu < 70%, wordt geen wezenlijke verandering verwacht Dichtligtijden overwegen hebben consequenties voor aanrijtijden veiligheidsdiensten en zullen in worden opgepakt in communicatie richting veiligheidsregio’s Provincie Brabant levert inventarisatie voor overwegen langs de Brabantroute, zoals voorgesteld voor LVO (Landelijk verbeterprogramma Overwegen)
23
Het effect van herroutering op bodemtrillingen wordt nader onderzocht Omgevingseffecten
•
Er bestaat geen wettelijk kader voor de toetsing van de bodemtrillingen ten gevolge van spoorvervoer
•
Op verzoek van het Ministerie van IenM, worden in opdracht van ProRail momenteel berekeningen uitgevoerd, teneinde de effecten van de omleidingen in kaart te brengen
24
Oplegnotitie Onderwerp: Protocol maatschappelijke onrust Voorgestelde behandelwijze: Ter bespreking Ter informatie Vertrouwelijk
Planning bespreking: Financiële Commissie DB VGGM Algemeen Bestuur/ DVO
d.d.: d.d.: 26-11-2014 d.d.: 10-12-2014
Inleiding: In de vergadering van het Districtelijk Veiligheidsoverleg is door het Openbaar Ministerie ( J. Osinga) aandacht gevraagd voor de ontwikkeling van een “protocol maatschappelijke onrust”. Daarbij is onder meer gewezen op stappen die binnen de gemeente Wageningen op dit terrein zijn gezet. Het college van Procureurs Generaal heeft het “landelijk scenario zedenzaken en maatschappelijke onrust” opgesteld. De gemeente Wageningen heeft ongeveer gelijktijdig een “protocol maatschappelijke onrust” vastgesteld. De indruk bestaat dat laatstgenoemd protocol beter aansluit op de lokale behoefte. Afgesproken is dat dit onderwerp zou terugkomen in de vergadering van het AB van VGGM van 10 december, waarbij aan de orde zou worden gesteld of gekomen zou kunnen worden tot een min of meer eenduidig protocol voor de hele regio, grotendeels gebaseerd op het protocol van Wageningen. Samenvatting: Hulpverleningsinstellingen, politie, justitie en het openbaar bestuur kunnen te maken krijgen met zaken waarbij het risico bestaat van escalatie door maatschappelijke onrust. Gemeenten hebben behoefte aan regie en een effectieve aanpak waardoor (verdere) escalatie van maatschappelijke onrust wordt voorkomen en waarbij de aanpak bijdraagt aan de-escalatie van maatschappelijke onrust en herstel van sociale cohesie in geval er al enige onrust is ontstaan. Vanuit het College van Procureurs-generaal is een scenario zedenzaken en maatschappelijke onrust opgeleverd (bijlage). Gemeente Wageningen heeft mede naar aanleiding hiervan een protocol opgesteld ‘calamiteitenteam maatschappelijke onrust’ (bijlage). Beide protocollen worden ter kennisname ingebracht in de gezamenlijke vergadering van algemeen bestuur van VGGM en het Districtelijk Veiligheidsoverleg, met als doel gezamenlijk richting te geven aan de wijze waarop gemeenten kunnen komen tot een effectieve en efficiënte structuur gericht op het voorkomen van escalatie door maatschappelijke onrust als gevolg van incidenten. Nadere uitwerking: Medio 2014 is van de zijde van het College van Procureurs-generaal het scenario zedenzaken en maatschappelijke onrust opgeleverd (bijlage). Dit scenario is opgesteld door OM en politie. Het scenario is specifiek gericht op een gecoördineerde aanpak van onrust bij zedenzaken. Het dient als een plan van aanpak gericht op het voorkomen of minimaliseren van maatschappelijke onrust en het tot stand brengen van een goede samenwerking tussen de partners. Met behulp van het scenario wordt bewerkstelligd dat de juiste partners benaderd worden en dat een eenduidige wijze van communiceren en voorlichting gerealiseerd wordt. Tenslotte is een duidelijke omschrijving van de rollen en verantwoordelijkheden van de partners opgenomen. Door het College van Procureurs-generaal wordt geadviseerd het scenario in de regio’s te bespreken met gemeenten en politie om te bepalen of de huidige afspraken volstaan, dan wel dat er een aanscherping of uniformering noodzakelijk is. Een korte inventarisatie in Oost Nederland laat het volgende beeld zien: - Er bestond voorheen bij het OM geen actueel plan van aanpak maatschappelijke onrust; - Er bestaat bij de gemeenten en politie een varia aan desbetreffende protocollen, werkwijzen en organisatiestructuren. - Er wordt in Oost Nederland dus niet eenduidig met eenzelfde protocol gewerkt. - Het OM cluster Communicatie en Persvoorlichting is op dit moment nog niet goed aangesloten bij/op de hoogte van de huidige praktijk. Met de komst van het scenario wordt de rol van dit cluster duidelijker.
- De verbinding naar de zedenofficieren van Justitie c.q. de zeden-aanspreekofficier (ZAO) dient verduidelijkt te worden. De ZAO heeft inmiddels laten weten zijn rol vooral als adviserend naar de B&S OVJ te zien. Binnen het parket Oost-Nederland is kort gesproken over dit scenario. Afgesproken is dat het scenario naast een bestaand protocol Calamiteitenteam Maatschappelijke Onrust van de gemeente Wageningen (bijlage) gelegd diende te worden. Bij deze beoordeling is tevens de Handreiking Handvatten voor gemeenten / Communicatie en afstemming bij een calamiteit van de VNG (bijlage) betrokken. Uitkomst van de beoordeling is dat, wat het OM betreft, het protocol van de gemeente Wageningen als algemeen en uniform richtinggevend zou kunnen zijn voor een protocol Maatschappelijke Onrust in alle gemeenten in Oost-Nederland. Onder dit protocol kunnen naast zedenzaken alle relevante scenario’s (terugkeer van een TBS-er of een calamiteit rondom een jongere) en de actuele bereikbaarheidsgegeven gevoegd worden. Voor de regio Gelderland-Midden sluit het protocol van gemeente Wageningen aan op de in de praktijk gegroeide werkwijze. Vanuit de GGD wordt aanvullend opgemerkt dat het protocol uitgaat van de Lokale Driehoek, aangevuld met de GGD en de gemeentesecretaris als kern van het CMO. Met de decentralisaties krijgen gemeenten echter een grote verantwoordelijkheid t.a.v. een aantal (nieuwe) beleidsterreinen. Binnen deze beleidsterreinen zullen zich ook incidenten voordoen die door verdere escalatie kunnen leiden tot maatschappelijke onrust. Wat dit betekent voor de bestuurlijke verantwoordelijkheid t.o.v. de gemeenteraad c.q. de rol van een portefeuillehouder binnen het CMO is aan de individuele gemeente om te bepalen. Tenslotte kunnen zich ook incidenten voordoen die wel leiden tot maatschappelijke onrust zonder betrokkenheid van het Openbaar Ministerie. Binnen de lijn van het protocol zal dan een passende structuur neergezet moeten worden.
Voorstel: Voorgesteld wordt in te stemmen met uitwerking van een basisprotocol maatschappelijke onrust door OM, politie en VGGM. Dit basisprotocol wordt ter vaststelling aangeboden aan het Algemeen Bestuur (in een gecombineerde vergadering met het Districtelijke Veiligheidsoverleg) en kan vervolgens, toegesneden op de lokale situatie en behoefte, in elke gemeente worden geïmplementeerd.
Bijlage 1. Protocol Maatschappelijke onrust gemeente Wageningen 2. Aanbiedingsbrief + landelijk scenario zedenzaken en maatschappelijke onrust 3. Handreiking “Handvatten voor gemeenten - Communicatie en afstemming bij een calamiteit”
PROTOCOL CALAMITEITENTEAM MAATSCHAPPELIJKE ONRUST 1. Inleiding Hulpverleningsinstellingen, politie, justitie en het openbaar bestuur kunnen te maken krijgen met zaken waarbij het risico bestaat van escalatie door maatschappelijke onrust. Gemeenten in Nederland zijn verplicht om op de schaal van de Veiligheidsregio een crisisplan te hebben. Deze plannen zijn gericht op met name fysieke rampen, zoals grote branden, ontploffingen, natuurrampen, e.d. en minder op incidenten op het sociaal-maatschappelijk vlak. Toch kunnen dergelijke incidenten leiden tot grote maatschappelijke onrust door (toenemende) escalatie en daarmee bedreigend werken op de lokale sociale cohesie. De aanpak van incidenten waarbij er sprake is van (een dreiging van) maatschappelijke onrust is over het algemeen complex. Behalve de slachtoffers behoeven ook de overige betrokkenen, zoals verdachte(n), familieleden, buurtbewoners en anderen uit de nabije sociale omgeving aandacht. Het is daarom van belang adequaat, flexibel en effectief in te kunnen spelen op (de dreiging van) maatschappelijke onrust. 2. Nut en noodzaak De preventie, aanpak, zorg en nazorg van de gevolgen van incidenten waarbij er sprake is van (een dreiging van) maatschappelijke onrust nopen tot afstemming, samenwerking en regie. Zonder een vooraf afgesproken basis zijn de samenwerking en gevolgen van de aanpak afhankelijk van ‘toevalligheden’ en moeten deze tot stand komen in het ‘heetst van de strijd’. Daarnaast moet er op grond van nieuwe wetgeving, zoals bijvoorbeeld Wet maatschappelijke ondersteuning of de uitwerking van de Jeugdwet, binnen de gemeente een intern proces zijn waar calamiteiten opgepakt kunnen worden. Ook daarin kan dit protocol een rol vervullen, met name omdat dit soort incidenten vaak gepaard gaan met maatschappelijke onrust. Juist om de aanpak bij (een dreiging van) maatschappelijke onrust daadwerkelijk een bijdrage aan de-escalatie te laten zijn en minder afhankelijk te maken van een “toevallige” aanwezige visie, alertheid en kwaliteit, is het verstandig deze afspraken vooraf vast te leggen.
3. Definitie Maatschappelijk onrust wordt in dit kader gedefinieerd als: “Maatschappelijke onrust” is het verschijnsel waarbij één of enkele incidenten plaatsvind(t)(en), die vervolgens – mede ten gevolge van structurele kenmerken van sociale, fysieke, economische en/of demografische aard – leiden tot een groter aantal en/of ernstiger incidenten, dat op hun beurt leidt tot subjectieve en/of objectieve problemen op het gebied van openbare orde en veiligheid.1 De DSP-groep stelt in het onderzoek vast dat de drie volgende ingrediënten aanwezig zijn als er sprake is van maatschappelijke onrust, te weten: • Een voedingsbodem, onderliggende maatschappelijke problemen. • Eén of meerdere incidenten die een uiting vormen van de bestaande spanningen en problemen en daarvoor symbool zijn en die heftige reacties veroorzaakt bij burgers, media en/of politiek. • Het (als reactie op dit incident) optreden van massale dan wel ernstige aantastingen van de Openbare Orde en Veiligheid. In deze beschrijving wordt uitgegaan van zo’n situatie met deze drie ingrediënten, dan wel waarin de laatste twee genoemde ingrediënten dreigen op te treden.
1
DSP-groep, Wei Ji en de menselijke maat. Onderzoek Maatschappelijke Onrust, Amsterdam, 2007
Protocol Calamiteitenteam Maatschappelijke Onrust, versie 1.0 Vastgesteld door de burgemeester van Wageningen op 17 oktober 2014, kenmerk 14.0221083
1
4. Doel Het doel is te komen tot regie en een effectieve aanpak waardoor (verdere) escalatie van maatschappelijke onrust wordt voorkomen en de aanpak bijdraagt aan de-escalatie van maatschappelijke onrust en herstel van de sociale cohesie in die gevallen waar de onrust al is ontstaan in de Wageningse samenleving. Hiertoe wordt een Calamiteitenteam Maatschappelijke Onrust (CMO) gevormd. 5. Afbakening Het instellen van het CMO komt niet in de plaats van de huidige verdeling van taken en verantwoordelijkheden in het kader van de crisisbeheersing c.q. rampenbestrijding. Zo gauw er sprake is van een incident waarop het regionaal crisisplan van toepassing is wordt het CMO opgeheven of niet opgestart en zal de lijn zoals deze beschreven is in het Regionaal Crisisplan gevolgd worden. Het feit niet opgeschaald zal worden volgens de GRIP-procedures zoals deze beschreven zijn in het regionaal crisisplan is een belangrijk aspect voor het instellen van het CMO. Aan de hand van enkele gebeurtenissen (lokaal, regionaal of landelijk) kunnen er signalen binnen de gemeente Wageningen zijn die een voorbode zijn van maatschappelijke onrust. Deze signalen kunnen al maanden voorafgaand aan een mogelijke maatschappelijke onrust bekend zijn bij de ketenpartners. De dan relatief rustige periode zal geen opschaling volgens de GRIP-procedure vergen. Dit betekent aldus dat het CMO geen beleidsteam is als bedoeld in het regionaal crisisplan. Het CMO komt zeer nadrukkelijk niet in de plaats van individuele ketenpartners – instellingen en instanties met hun eigen taken en verantwoordelijkheden of in de plaats van bestaande voorzieningen. De aanpak binnen het CMO betreft niet zozeer een aanpak van incidenten en calamiteiten zelve, maar waarborgt een effectieve vroegtijdige signalering en/of gevolgbestrijding. Deze vroegtijdige signalering en gevolgbestrijding richt zich op het voorkomen en zo nodig aanpakken van maatschappelijke onrust ten gevolge van – feitelijke dan wel dreigende –calamiteiten en incidenten in Wageningen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met incidenten en/of maatschappelijke onrust buiten Wageningen – in zoverre deze hun weerslag (kunnen) hebben in Wageningen. 6. Categorieën De ervaring met crisismanagement en rampenbestrijding leerde dat ieder incident en dientengevolge iedere maatschappelijke onrust uniek is. Juist door het unieke karakter van incidenten en maatschappelijke onrust is het aantal mogelijkheden schier oneindig. Opsomming van alle mogelijke vormen van maatschappelijke onrust om hieraan vervolgens een aanpak te koppelen verdient daarom niet de voorkeur. Enerzijds doet dit geen recht aan de uniciteit en anderzijds wekt dit de foutieve indruk alsof ieder incident/maatschappelijke onrust vóóraf is vast te stellen en daarop vooraf een effectieve aanpak is te ontwikkelen. In zijn algemeenheid kunnen er een twee categorieën worden onderscheiden, te weten: A. De situatie, waarbij signalen worden ontvangen van binnen dan wel buiten Wageningen die kunnen leiden tot maatschappelijke onrust in Wageningen. B. De situatie, waarin er sprake is van een incident of reeks incidenten in of buiten Wageningen, waardoor er maatschappelijke onrust in Wageningen is ontstaan. 7. Samenstelling CMO Centrale plaats in deze aanpak wordt ingenomen door het CMO. De basis van het CMO wordt gevormd door de Lokale Driehoek: - Burgemeester (voorzitter); - Chef basisteam politie Veluwe Vallei Zuid; - Officier van Justitie, waaraan toegevoegd: - Vertegenwoordiger van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden/GGD; - Gemeentesecretaris.
Protocol Calamiteitenteam Maatschappelijke Onrust, versie 1.0 Vastgesteld door de burgemeester van Wageningen op 17 oktober 2014, kenmerk 14.0221083
2
Bij de verschillende (mogelijke) incidenten en maatschappelijke onrust zijn natuurlijk ook verschillende en wisselende partijen betrokken. Per voorkomende (dreigende) onrust moet bepaald worden welke partijen direct dan wel indirect betrokken zijn bij het CMO. Betrokkenheid kent uiteenlopende vormen en inhoud. Zo kunnen mensen, groepen, instellingen, e.d. direct betrokken zijn bij een incident(enreeks), die tot maatschappelijke onrust leidt. Ook kan van meer indirecte betrokkenheid sprake zijn vanwege specifieke taken en verantwoordelijkheden bij de aanpak van bepaalde aspecten in relatie tot incident/onrust (bijvoorbeeld hulpverlening en informatievoorziening). Bij maatschappelijke onrust is er sprake van een verstoring van het ordelijk verloop van het gemeenschapsleven ter plaatse. Een verstoring van het normale gemeenschapleven wordt gezien als een aantasting van de openbare orde. De burgemeester is op grond van artikel 172 van de Gemeentewet belast met de handhaving van de openbare orde. Hierbij is er formeel gezien geen sprake van collegiaal bestuur. De aanleiding van de maatschappelijke onrust hoeft echter niet per definitie voort te komen uit de portefeuille van de burgemeester. Deze kan ook vanuit de portefeuille van één van de andere leden van het college komen. De betrokkenheid van de inhoudelijk verantwoordelijk portefeuillehouder is in dat geval van belang voor enerzijds het (kunnen) aanleveren van informatie om gevolgen van incidenten en/of aanpak te kennen en anderzijds het uitvoeren (van delen) van de aanpak. De desbetreffende wethouder zal dan deel uit maken van het CMO. Uiteindelijk bepaalt de burgemeester, de leden van het basisteam gehoord, wie verder aan het CMO toegevoegd worden. Het CMO wordt vanuit de gemeente ondersteund door: - De piket Ambtenaar Openbare Veiligheid (AOV) c.q. adviseur gemeentesecretaris; - De piket communicatieadviseur; - Afhankelijk van de aard van het incident een vakinhoudelijke adviseur vanuit de concernafdelingen. 8. Operationele strategie In dit deel wordt de operationele strategie van het CMO uitgewerkt. Onder operationele strategie wordt verstaan het proces om – ongeacht het scenario en type incident te komen tot weloverwogen en gedragen beslissingen. Dit vereist een operationele strategie die generiek van aard is. Dit wil zeggen dat onderstaande onderdelen altijd toegepast dienen te worden ongeacht het scenario en type incident. De operationele strategie is opgebouwd op basis van de volgende onderdelen: Wel of niet activeren en deactiveren van het CMO; Beeldvorming, oordeelsvorming en besluitvorming (BOB); Actiepuntenlijst; Communicatie; Nazorg en evaluatie. Initiatief bijeenroepen CMO Startpunt van dit Protocol is een meestal bij de politie, maar kan ook zijn een bij het openbaar ministerie of het openbaar bestuur, gemeld of opgevangen signaal van het risico van maatschappelijke onrust. Het risico van maatschappelijke onrust kan overal ontstaan: op straat, op school, in een sportclub, naar aanleiding van de behandeling van een zaak of binnen een instelling. Op aangegeven van (minimaal) één lid van het basisteam wordt het basisteam bijeen geroepen. Hiervoor heeft ieder teamlid de volgende argumenten: - Een directe aanleiding; - Een incident (dreigend, reëel, al dan niet in een eerdere reeks); - De gevolgen voor en/of te verwachten maatschappelijke onrust; - Op basis van ontvangen signalen. De piket AOV ondersteunt het basisteam en roept, indien het basisteam beslist om dit protocol in werking te stellen, het CMO bij elkaar.
Protocol Calamiteitenteam Maatschappelijke Onrust, versie 1.0 Vastgesteld door de burgemeester van Wageningen op 17 oktober 2014, kenmerk 14.0221083
3
Het tijdstip van dit bijeenroepen van het CMO is afhankelijk van de gesignaleerde ernst en urgentie van de situatie. Dit kan inhouden dat op korte termijn een afspraak wordt gemaakt, maar ook dat direct overleg (buiten kantooruren) noodzakelijk is. Vervanging bij afwezigheid wordt binnen de eigen organisatiestructuur geregeld. Beeldvorming, Oordeelsvorming en Besluitvorming (BOB) Op basis van één van de bovengenoemde drie punten vindt er in het CMO de volgende procedure plaats: Beeldvorming, Oordeelsvorming en Besluitvorming (BOB). Dit proces kan leiden tot één van de volgende acties: - Op basis van BOB wordt besloten dat er vanuit het CMO gezamenlijke interventies moeten worden gepleegd (op basis van ernst, omvang, aard, tijd en media-aandacht); - Op basis van BOB wordt besloten om aanvullende noodzakelijke informatie te verzamelen door het raadplegen van (één van) de actoren binnen het lokale netwerk van Wageningen; - Op basis van BOB heft het CMO zichzelf op (aard, omvang en verwachten van incident behoeft geen (verdere) interventie); - Op basis van BOB wordt besloten om het incident door derden te laten oppakken. Het CMO geeft hierbij aan welke organisatie dat zou moeten zijn. Na ieder besluit van het CMO (behalve in het geval van de opheffing van het CMO of wanneer het incident door derden wordt opgepakt) vindt het proces Beeldvorming, Oordeelsvorming en Besluitvorming plaats. BOB is derhalve een cyclisch proces. Actiepuntenlijst Naar aanleiding van de voorgaande stap stelt het CMO een actiepuntenlijst op om noodzakelijke interventies te plegen. Communicatie Ten tijde van calamiteiten stellen mensen hoge prijs op informatie. Deze informatie moet open, eerlijk en betrouwbaar zijn, feitelijk juist en toegespitst op de ontvanger. Voor de communicatiestrategie is het belangrijk een onderscheid te maken tussen het feitelijke risico op een sociale calamiteit en het beleefde risico. De volgende vijf doelgroepen zijn standaard in beeld: - Politiek: burgemeester en college (advisering), en gemeenteraad (verantwoording afleggen) - Personen: slachtoffers en hun directe omgeving - Lokale bevolking (publieksvoorlichting) - Media (mediavoorlichting) - Intern: betrokken collega’s Te doorlopen stappen communicatie: Beeldvorming, oordeelsvorming en besluitvorming (BOB) van CMO vernemen geeft inzicht in wat er aan de hand is Mediawatching: wat wordt er gezegd in de maatschappij terugkoppelen aan CMO Op basis van BOB en mediawatching bepalen (= advies aan CMO): o Doel van de communicatie o Kernboodschap per doelgroep (inhoud en stijl) o Communicatiemiddelen (afweging: inzet meerdere communicatiemensen nodig?), incl. eventuele persbijeenkomst o Bepalen van de woordvoerder Plan – do – check – act (PDCA)cyclus doorlopen: blijven monitoren wat het effect is van de communicatie en welke communicatiebehoefte er bestaat. Informeren van gemeenteraad bepalen (aan de hand van basisformulier, timing en frequentie bepalen). Het CMO neemt een besluit wie verantwoordelijk is voor de (uitvoering) van voorlichting. Hoewel men snel geneigd is om de voorlichting vooral te richten op de externe doelgroepen, moeten ook de interne doelgroepen van voorlichting niet worden vergeten. Het bestuur is Protocol Calamiteitenteam Maatschappelijke Onrust, versie 1.0 Vastgesteld door de burgemeester van Wageningen op 17 oktober 2014, kenmerk 14.0221083
4
verantwoordelijk voor het nemen van beslissingen over de te volgen voorlichtingsstrategie en (beleidsmatige) gemeentelijke reacties op het incident. Ook bepaalde ambtenaren zullen daarbij worden betrokken (bijvoorbeeld jeugdbeleid, openbare orde en veiligheid). Het is daarom van belang dat het bestuur (college en gemeenteraad) en betrokken ambtenaren goed op de hoogte zijn van de ontwikkelingen in de situatie. Nazorg en Evaluatie Tijdens het laatste overleg van het CMO wordt besproken welke actoren in het kader van de nazorg nog acties moeten ondernemen om de maatschappelijke rust op de korte, middellange of lange termijn te behouden. In principe is dit een verantwoordelijkheid van de desbetreffende lokale actoren en niet van het CMO. Immers, de uitvoering van de eerdere acties heeft geresulteerd in de bestrijding van de sociale calamiteit en er is geen sprake meer van maatschappelijke onrust waarvoor er een CMO actief moet zijn. In het laatste overleg vind ook een korte mondelinge evaluatie plaats en wordt besloten wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de integrale evaluatie (in de regel is dit de gemeente).
Protocol Calamiteitenteam Maatschappelijke Onrust, versie 1.0 Vastgesteld door de burgemeester van Wageningen op 17 oktober 2014, kenmerk 14.0221083
5
VERTROUWELIJK Bijlage bij Protocol Calamiteitenteam Maatschappelijk Onrust Bereikbaarheid basisteam (vertrouwelijk) Indien één van de leden van het basisteam het nodig acht om het CMO bij elkaar te roepen dan neemt hij/zij contact op met het piket ambtenaar openbare veiligheid (AOV) van de gemeente Wageningen. De AOV alarmeert het CMO. In principe komt het CMO bij elkaar in Wageningen. In verband met de verbouwing van het Stadhuis is de locatie tot nader bericht het Stadskantoor, Olympiaplein 1 te Wageningen.
Gemeente Wageningen burgemeester, gemeentesecretaris en communicatieadviseur en AOV Binnen en buiten kantoortijden Via Piket AOV Telefoonnummer: Pager (via meldkamer VGGM)
Arrondissementsparket Oost-Nederland Officier van Justitie Binnen kantoortijden: J. Osinga Telefoonummer Buiten kantoortijden: Telefoonnummer:
Beleidspiket
Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden / GGD Crisiscoördinatoren van de GGD Binnen en buiten kantoortijden Via de meldkamer van de ambulance Telefoonummer:
Politie Basisteam Veluwe Vallei Zuid chef basisteam telefoonnummer Bij geen gehoor Meldkamer politie:
Versie: 27-10-2014
M. van Bruggen beleidspiket
Scenario zedenzaken en maatschappelijke onrust Plan van aanpak bij zedenzaken met risico op maatschappelijke onrust
1 juli 2014
INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding 1.1 Doelstelling scenario zedenzaken en maatschappelijke onrust 1.2 Buiten de scope van het scenario
3 3 3
2. Uitgangspunten 2.1 Doe zo snel mogelijk melding of aangifte bij zedenpolitie 2.2 Werk met een externe casemanager 2.3 Geef zo veel mogelijk openheid van zaken 2.4 Zorg voor goede opvang en hulpverlening
4 4 4 4 5
3. Scenario Zedenzaken en Maatschappelijke Onrust, proces en uitvoering 3.1 Start van het Scenario 3.2 Samenstelling coördinatiegroep scenario o.l.v. casemanager 3.3 Strafrechtelijk onderzoek 3.4 Schema Zedenzaken en Maatschappelijke Onrust 3.5 Uitvoering Scenario: stappenplan in drie fasen
5 5 6 6 7 8
4. Contacten met de pers
13
5. Aandachtspunten
14
Bijlage 1: Richtlijnen hoe te handelen bij een vermoeden van seksueel misbruik door een medewerker
15
Bijlage 2: Profiel en taken casemanager en coördinatiegroep
17
2
1. Inleiding Vrijwel alle scholen en instellingen hebben een protocol over omgaan met vermoedens van seksueel misbruik. Daarin wordt echter over het algemeen weinig aandacht besteed aan maatschappelijke onrust die kan ontstaan rondom vermoedens van seksueel misbruik. Juist bij een (vermoedelijk) zedendelict binnen een school, instelling of vereniging kan al snel onrust ontstaan, bij ouders, waaronder ook ouders van niet-betrokken kinderen, bij professionals, maar bijvoorbeeld ook bij buurtbewoners. Bij directie of bestuur kan dit er toe leiden dat in de haast beslissingen worden genomen, die achteraf gezien ongewenste effecten hebben. Zo kan, als er al onrust bestaat, een directiebesluit tot volledige geheimhouding onbedoeld leiden tot een nog grotere geruchtenstroom. Bij dit alles werkt ook eventuele belangstelling van de pers druk verhogend. 1.1 Doelstelling scenario zedenzaken en maatschappelijke onrust Een scenario maatschappelijke onrust in het bijzonder bij zedenzaken dient als een stappenplan gericht op het minimaliseren van maatschappelijke onrust en het tot stand brengen van een goede samenwerking tussen diverse daarbij betrokken partners. Het is bedoeld om in dit soort zaken rust en orde te scheppen. Rust rondom een dergelijk onderzoek komt de kwaliteit en zorgvuldigheid ten goede. Het is een plan van aanpak met afspraken om in samenwerking met betrokken partners gecoördineerd voorlichting, opvang en hulpverlening te bieden. Bij voorlichting moet gedacht worden aan vragen als: wie heeft op welk moment welke informatie nodig en met welk doel? Wie moet dat regelen? Ook de vraag wie de voorlichting moet geven is relevant. Het scenario is bedoeld voor zedenzaken die worden aangemeld bij de zedenpolitie, met of zonder aangifte, waarbij veel maatschappelijke onrust wordt verwacht. Op het moment dat er een melding binnenkomt van een zedenzaak die in aanmerking komt voor de inzet van het scenario zal na een ambtelijk vooroverleg de lokale driehoek1 gezamenlijk bepalen of de inzet van het Scenario zedenzaken gewenst is en adviseert het bestuur van de desbetreffende organisatie hierover. In hoofdstuk drie wordt uitgebreid stilgestaan bij de te volgen procedure en de partners die hierin betrokken moeten worden. De driehoek of een adhoc verband waaraan de desbetreffende burgemeester deelneemt beslist niet zonder overleg met een vertegenwoordiger van de zedenpolitie en de zedenaanspreekofficier. Indien gezien de aard en omvang van de zaak en de daarmee verband houdende ernst van de te verwachten maatschappelijke onrust wordt besloten om op te schalen naar een GRIP-situatie en de daarbij behorende structuren toe te passen dient daarbij zo veel mogelijk rekening te worden gehouden met hetgeen in het kader van het scenario zedenzaken en maatschappelijke onrust reeds is besproken en afgesproken. Inconsistent beleid kan het gevolg zijn als dat niet gebeurt. Dat is tijdens een (dreigende) crisis hoogst onwenselijk. 1.2 Buiten de scope van het scenario • De start van het scenario betekent niet dat ervan uitgegaan wordt dat de aangeklaagde ook daadwerkelijk schuldig is en dat de aangever ook werkelijk slachtoffer is. Dit moet ook helder uiteengezet worden tijdens voorlichting rondom specifieke zaken. Het bieden van opvang en zorg staat los van de schuldvraag en dient zo snel mogelijk te starten.
•
Dit scenario gaat niet over vermoedens van seksueel misbruik in de thuissituatie. Ook deze vermoedens roepen wel vaak veel vragen op bij professionals. Om daarbij te helpen bestaat in de meeste gemeenten een protocol kindermishandeling.
•
Het scenario zal bij veel zedenzaken niet toegepast worden omdat niet alle zedenzaken publicitair gevoelig zijn en/of maatschappelijke onrust geven. Deze zedenzaken worden dan via de reguliere
1
Als er naast de lokale driehoek ook een ‘subdriehoek’ Zeden in de betreffende gemeente actief is (waarin een vertegenwoordiging van de zedenpolitie, het Openbaar Ministerie en de gemeente zitting hebben) zal dit het orgaan zijn waarin afstemming plaatsvindt over de inzet van het scenario.
3
kanalen afgehandeld. Het kan dan wel voorkomen dat de zedenpolitie en bijvoorbeeld de GGD afhankelijk van de situatie ook in overleg met de zedenaanspreekofficier of een andere vertegenwoordiger van het OM - gezamenlijk een instelling of school in één of twee gesprekken adviseren over de aanpak van een vermoeden van een zedendelict. •
Maatschappelijke onrust als gevolg van de terugkeer van een veroordeelde zedendelinquent valt buiten het bereik van dit scenario. Bij de terugkeer van een zedendelinquent speelt het opsporingsbelang immers niet. Wel kan gebruik gemaakt worden van de structuur van dit scenario.
Tot slot: voorkómen van onrust is onmogelijk. Een vermoeden van seksueel misbruik raakt mensen nu eenmaal diep. Minimaliseren van onrust daarentegen, is een haalbaar doel, dat bereikt kan worden aan de hand van dit scenario.
2. Uitgangspunten 2.1 Doe bij gerede vermoedens zo snel mogelijk melding of aangifte bij zedenpolitie Instellingen hebben zelf geen opsporingsbevoegdheid en zijn over het algemeen niet opgeleid tot het afnemen van getuigenverklaringen, noch tot het opsporen en verhoren van vermoedelijke verdachten. Wanneer een instelling toch op onderzoek uitgaat, bestaat het risico dat het eventueel daaropvolgend strafrechtelijk onderzoek ernstig belemmerd wordt. Enerzijds wordt de verdachte gealarmeerd en krijgt daardoor voorafgaande aan het politieverhoor al ruime gelegenheid om zichzelf in te dekken of sporen laten verdwijnen. Anderzijds is het met name bij zedenzaken van belang wederzijdse beïnvloeding van getuigen zoals slachtoffers of ouders te voorkomen. Dit risico wordt verkleind door het horen van getuigen zo snel mogelijk te laten plaats vinden door het daarvoor bevoegde gezag. Daarnaast dienen ouders of verzorgers erop gewezen te worden hun kind of pupil zo min mogelijk te bevragen. Ook dit is belangrijk om te voorkomen dat er later door de advocaat van de verdachte of door de rechter geconstateerd wordt dat er sprake is geweest van getuigenbeïnvloeding. Het advies luidt dan ook om in een zo vroeg mogelijk stadium contact te leggen met de politie, zodat deze aandachtspunten tenminste overlegt worden. 2.2 Werk met een externe casemanager Het scenario is gebaseerd op het werken met een externe casemanager. Met een externe casemanager wordt afstand en een onafhankelijke positie gecreëerd en belangenverstrengeling voorkomen. De vraag ‘of het waar is, wat er is gebeurd’, is voor de casemanager niet relevant. De casemanager voert het scenario uit en roept de mensen bij elkaar. De casemanager baseert zich daarbij op de beschikbare feitelijke gegevens. Voor de school of instelling is de vraag of het waar is niet alleen wèl relevant, maar daarnaast ook vaak emotioneel beladen. Dit is vooral het geval als de verdachte een lid van het personeel betreft. Wanneer de casemanager een werkverband heeft met de school of instelling is het moeilijker deze noodzakelijke onafhankelijke positie in te nemen, ook naar ouders toe. Het advies luidt dan ook: werk altijd met een externe casemanager, deskundig op het gebied van seksueel misbruik, en deskundig op het gebied van voorlichting en coördinatie. 2.3 Geef zoveel mogelijk openheid van zaken Adequate voorlichting op het juiste moment aan de juiste personen werkt onrust verlagend en er gaat een grote preventieve werking van uit. Dit betekent niet dat iedereen vanaf het begin van alles op de hoogte moet zijn. Tijdelijke, gemotiveerde geheimhouding kan deel uitmaken van adequate voorlichting. Het is vaak zo dat wanneer een zedenzaak binnen een school of instelling speelt, de directie huiverig is om informatie naar buiten te brengen. Angst voor verlies van de goede naam speelt daarbij een grote rol. Ook denkt men soms dat het geven van openheid van zaken juist meer onrust teweeg brengt. Het is een gegeven dat de confrontatie met vermoedens van seksueel misbruik emotionele reacties teweeg brengt. Dit kan perceptie van de zaak, inschattingsvermogen en beslissingen kleuren. Grotere
4
openheid ten aanzien van seksueel misbruik in het algemeen heeft er toe geleid dat er eerder gesignaleerd wordt en dat meer zaken aan het licht komen. Dit betekent dat instellingen en scholen er rekening mee moeten houden dat het ook bij hen plaats vindt of kan vinden en dat ze daar een betrokken en zakelijk antwoord op moeten hebben. Ontkennen of verzwijgen veroorzaakt onrust en wantrouwen. Een adequaat plan ten aanzien van voorlichting en opvang heeft het tegenovergestelde effect. Ouders, buurtbewoners, collega’s, medepupillen voelen zich serieus genomen en blijven niet zitten met hun emoties en vragen. 2.4 Zorg voor goede opvang en hulpverlening Voor sommige slachtoffers zal kortdurende opvang en lotgenotencontact voldoende zijn, voor anderen zal meer hulpverlening nodig zijn. Er kan dan gedacht worden aan (trauma) verwerkingsgroepen. Seksueel misbruik en het betrokken zijn bij een zedenzaak kan onvoldoende verwerkte vroegere ervaringen naar boven brengen. Dit kan een hulpvraag bij ouders of collega’s oproepen. Zorgen dat iedereen goed terecht komt, vergt overleg en afstemming. Het grote voordeel van de structuur van het scenario is dat de opvang en hulpverlening door de casemanager en coördinatiegroep georganiseerd wordt. Dit bespaart tijd en inspanning.
3. Scenario Zedenzaken en Maatschappelijke Onrust, proces en uitvoering Dit hoofdstuk beschrijft eerst de procedure van het starten van het scenario. Daarna volgt het stappenplan waarmee de coördinatiegroep de voorlichting, opvang en hulpverlening kan organiseren. Het scenario wordt geïllustreerd met een schema, waarin de verschillende procesonderdelen staan weergegeven. 3.1 Start van het scenario Het begint bij het vermoeden van een zedenzaak, waarbij er sprake is van seksueel misbruik buiten het gezin. Dit vermoeden kan overal ontstaan, op straat, op school, in een sportclub of binnen een instelling. De meeste instellingen en scholen hebben inmiddels een protocol seksueel misbruik, en voor deze eerste fase is het eigen protocol van toepassing. Men kan advies inwinnen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), bij de Inspectie voor het Onderwijs, bij eigen vertrouwenspersonen en zo zorgvuldig mogelijk de eigen procedure volgen. Als een vermoeden gemeld wordt bij de zedenpolitie al dan niet resulterend in een aangifte, of wanneer een dergelijk vermoeden al bekend is bij een andere organisatie en die informatie deelt met de politie, start de zedenpolitie mogelijk een strafrechtelijk opsporingsonderzoek. De politie bekijkt in deze fase ook of er sprake is van maatschappelijke onrust, of dat er een reëel risico bestaat dat dit gaat ontstaan. Indien dit niet het geval is, volgt de politie alleen het eigen onderzoekstraject. Als er wel onrust dreigt zal middels een ambtelijk vooroverleg tussen vertegenwoordigers van de politie onder wie een vertegenwoordiger van de zedenpolitie, één of meer vertegenwoordigers van het OM onder wie de zedenaanspreekofficier en de gemeente (vertegenwoordiger van de burgemeester of een medewerker van de afdeling OOV) de voorbereiding plaatsvinden voor besluitvorming in de driehoek. Vervolgens zal de uiteindelijke beoordeling of een zedenzaak maatschappelijke onrust kan gaan geven, publiciteitsgevoelig is en extra aandacht behoeft, binnen 24 uur, plaatsvinden in de driehoek, eventueel in overleg met de GGD. De driehoek beslist niet zonder overleg met een vertegenwoordiger van de zedenpolitie en de zedenaanspreekofficier. In vele gevallen is er op dat moment nog geen zaaksofficier. Indien er wel een zaaksofficier is wordt deze, door de driehoek (in dat geval via de zedenaanspreekofficier), betrokken bij de afweging of het scenario wel of niet gehanteerd gaat worden. Als de zaak zich concentreert op een school of binnen een instelling, attendeert de zedenpolitie samen met de GGD de desbetreffende directie op het bestaan van het scenario en het besluit van de driehoek. Zij adviseren aan de directie van de organisatie om van het scenario gebruik te maken.
5
Wanneer de betreffende instantie besluit het advies tot inzetten van een scenario niet over te nemen, behoudt een gemeente altijd de mogelijkheid om het scenario zelf in werking te zetten. Zoals in het schema aangegeven kan het bestuur van een school of een instelling besluiten het advies van de driehoek niet over te nemen. De driehoek wordt hiervan op de hoogte gesteld en de voorbereiding van het scenario stopt (tenzij gemeente besluit het scenario zelf in werking te zetten). De instelling volgt dan verder zijn eigen protocol of procedure (en de gemeente blijft het scenario volgen als de gemeente heeft beslist om het scenario zelf in werking te zetten). In dat geval wordt in beginsel niet in een later stadium alsnog een scenario ingezet op verzoek van de instelling 3.2 Samenstelling coördinatiegroep scenario o.l.v. casemanager Als het advies van de driehoek wordt overgenomen door de instelling of school om gebruik te maken van het scenario wordt een onafhankelijke casemanager, die een regionaal netwerk heeft binnen de hulpverlening, aangesteld. De casemanager informeert zich over de zaak en stelt een coördinatiegroep samen. De coördinatiegroep omvat in ieder geval de volgende disciplines: • Casemanager • Bestuur van de betrokken instelling • Maatschappelijk Werk • Gedragsdeskundige • Vertegenwoordiger van de afdeling zeden van de politie2. • Gemeente • OM3 • Communicatiemedewerkers van de het OM, Politie en gemeente. De leden uit de coördinatiegroep verlenen, onder regie van de gemeente, diverse activiteiten en zijn binnen 24 uur beschikbaar. Over deze beschikbaarheid zijn vooraf afspraken gemaakt met de betrokken instanties. Soms wordt gekozen om de coördinatiegroep aan te vullen met medewerkers van de betrokken instelling. Dit kan bijvoorbeeld een logische stap zijn bij een grotere intramurale instelling. Het is dan prettig om iemand in de coördinatiegroep te hebben die de kinderen en ouders goed kent. De leden van de coördinatiegroep worden geacht vaste vervangers te hebben. In de coördinatiegroep vindt de besluitvorming plaats en de leden hebben beslissingsbevoegdheid. De besluitvorming vindt zoveel mogelijk gemeenschappelijk plaats. Echter, als een betrokken instelling bepaalde instellingsinformatie (nog) niet bekend kan of wil maken of als de politie bepaalde feitelijkheden met betrekking tot het strafrechtelijk onderzoek (nog) niet kan of wil vrijgeven, dan is hun mening doorslaggevend. 3.3 Strafrechtelijk onderzoek Gedurende de uitvoering van het scenario loopt het strafrechtelijk onderzoek gewoon door. Door het onderzoek, bijvoorbeeld de getuigenverhoren, kan een opvang- of hulpvraag ontstaan. Ook kan in de loop van het politieonderzoek blijken dat de kring van direct betrokkenen, slachtoffers en ouders groter is dan aanvankelijk ingeschat. De zedenpolitie maakt deel uit van de coördinatiegroep, dus de vraag voor opvang kan daar ingebracht worden. Als de vraag voor opvang echter niet samenvalt met een bijeenkomst van de coördinatiegroep, dan fungeert de casemanager tussentijds als contactpersoon voor de politie. Deze regelt dan dat de opvang of hulp tot stand komt. Daarnaast voorzien, indien nodig, politie en casemanager elkaar van informatie, buiten de bijeenkomsten van de coördinatiegroep. Deze informatie wordt in de eerstkomende bijeenkomst meegedeeld, of als er haast geboden is door de casemanager telefonisch aan de andere leden doorgegeven.
2
Als er behoefte/noodzaak is, kan een gemeente ambtelijk of bestuurlijk aan de coördinatiegroep deelnemen. Een goede afvaardiging kan bijvoorbeeld bestaan uit de zedenaanspreekofficier en/of een vertegenwoordiger van de afdeling voorlichting van het parket. 3
6
De taak van de casemanager en de coördinatiegroep bestaat uit het coördineren van voorlichting en opvang van betrokkenen en uitdrukkelijk niet uit het zoeken naar bewijzen van vermoedens. Men speelt geen rol in het opsporingsonderzoek van de politie. Deze taakafbakening dient te allen tijde helder te blijven. 3.4 Schema Scenario Zedenzaken en Maatschappelijke onrust Melding/aangifte Zedenpolitie
Vermoeden risico op maatschappelijke onrust
Ja Zedendriehoek/lokale driehoek besluit Scenario te starten Instelling volgt eigen protocol en procedure
Of
Gemeente stelt zelf scenario in werking
Ja
Nee
Instelling, sociale omgeving akkoord met scenario
Ja
Casemanager roept binnen 24 uur coördinatiegroep bijeen
Uitvoering Scenario Zedenzaken
Beëindiging Scenario Zedenzaken
Evaluatie, verslaglegging aan alle partijen
Vanuit de coördinatiegroep wordt de sociale omgeving ondersteund. Opvang, voorlichting en hulpverlening voor slachtoffers en andere betrokkenen wordt georganiseerd.
Casemanager wordt aangesteld
Uitvoering strafrechtelijk onderzoek. Slachtoffers worden indien gewenst verwezen naar Slachtofferhulp. Politie treedt indien nodig naar buiten als woordvoerder in de zaak.
Vermoeden Zedenzaak
7
3.5 Uitvoering Scenario: stappenplan Globaal zijn er bij de uitvoering van het scenario drie fasen te onderscheiden, gebaseerd op het juridisch traject. Het stappenplan volgt deze fasering. De eerste fase loopt vanaf de melding/aangifte bij de politie en de eerste bijeenkomst van de coördinatiegroep tot het einde van de getuigenverhoren. De tweede fase loopt vanaf het beëindigen van het getuigenverhoor en eventuele aanhouding van een verdachte tot de afsluiting van het strafrechtelijk politieonderzoek. De derde fase loopt vanaf de afsluiting van het strafrechtelijk politieonderzoek tot de eventuele vervolging van de verdachte. Fasegewijs kan in toenemende mate openheid van zaken gegeven worden aan een steeds grotere kring. Ook de opvang en hulpaanbod volgt deze indeling. Hiermee wordt rust gecreëerd. Er moet snel gewerkt worden, maar niet alles hoeft tegelijk. Het stappenplan is niet bedoeld als een standaard recept. Iedere zaak wordt individueel bekeken en er wordt een op de zaak toegesneden plan van aanpak gemaakt. Vaak is slechts een klein deel van de stappen nodig om weer rust te creëren en de zorg te organiseren die nodig is. EERSTE FASE: JURIDISCH TRAJECT IN DEZE FASE: MELDING / INFORMATIEF GESPREK/ AANGIFTE EN START VAN STRAFRECHTELIJK ONDERZOEK De casemanager roept binnen 24 uur een coördinatiegroep bij elkaar. In de coördinatiegroep wordt bekeken welke stappen uitgevoerd moeten worden en in welke volgorde. De afspraken worden schriftelijk vastgelegd. Hierna worden alle stappen in het kort weergegeven: 1. Uitwisseling van informatie over de zaak De beschikbare informatie wordt uitgewisseld. Dit komt vooral neer op de informatie van het team Zeden van de betreffende politie eenheid en van de organisatie waar de zaak speelt. Zo veel mogelijk openheid naar elkaar is hier van groot belang, evenals vertrouwen dat niet naar buiten wordt getreden zonder dat met elkaar te delen. 2. Inventarisatie van (mogelijk) betrokken kinderen en hun ouders Er wordt gekeken welke kinderen al bekend zijn en van welke kinderen vermoed wordt dat ze als slachtoffer betrokken zijn. Ook wordt uitgewisseld wat er bekend is van de betrokken kinderen en ouders. Er wordt geïnventariseerd of er tolken nodig zijn en voor welke talen. 3. Inventarisatie van netwerk rond de kinderen, zoals scholen, hulpverleningsinstellingen, buurthuizen, docenten, begeleiders, huisartsen etc. Het netwerk rond de kinderen wordt in kaart gebracht. Er wordt gekeken naar wie mogelijke vertrouwenspersonen voor de kinderen of hun ouders zouden kunnen zijn. 4. Inventariseren risicofactoren Vermoedens van seksueel misbruik kunnen veel emoties losmaken. Voor het beteugelen van maatschappelijke onrust is het belangrijk bij directie of bestuur goed na te vragen of er gevoelens van onvrede bij ouders en/of medewerkers leven over eerdere vermoedens van seksueel misbruik of over andere zaken. 5. Voorkomen van wederzijdse beïnvloeding Het voorkomen van getuigenbeïnvloeding betekent dat idealiter tijdens de verhoorfase de verschillende ouders en de betrokken kinderen niet met elkaar over de gebeurtenissen praten. Ook dienen de ouders of anderen hun kinderen niet zelf te gaan bevragen over de zaak, voordat de kinderen gehoord zijn door de politie. Ouders moeten voorlichting krijgen hoe om te gaan met een kind dat in de thuissituatie spontaan over de zaak begint te praten. Van belang is om eigen emoties zoveel mogelijk in bedwang te houden en zeker niet te tonen omdat deze een kind kunnen remmen in het doen van hun verhaal. Het kind moet zich vrij voelen om over het gebeuren te praten maar voorkomen moet worden dat het naar aanleiding van dit verhaal vragen krijgt van de ouders. Het is zaak dat ouders alleen aanhoren, ondersteunen en schriftelijk verslag bijhouden van het verhaal zodat dit aan de zedenpolitie overlegd kan worden. Ook is het voor het strafrechtelijk opsporingsonderzoek van belang
8
dat de verdachte niet voortijdig gealarmeerd wordt. Het is belangrijk dat men deze lijn goed met elkaar doorspreekt, omdat dit consequenties heeft voor de voorlichting en opvang. De opvang van het slachtoffer en ouders staat natuurlijk voorop. Er wordt voor zover mogelijk rekening gehouden met het belang van het opsporingsonderzoek. 6. Aanwijzen van een vaste contactpersoon voor de ouders van betrokken kinderen Het is verstandig iemand aan te wijzen die een directe link heeft met de coördinatiegroep, bijvoorbeeld de maatschappelijk werker. Belangrijk is dat het iemand is die het vertrouwen heeft van de ouders. Vooruitlopend op punt 9 is het meest voor de handliggend dat, als er een huisbezoek plaatsvindt, diegene die het eerste huisbezoek doet ook de contactpersoon van die ouders blijft. De behandelend rechercheur blijft de contactpersoon voor de ouders met betrekking tot het strafrechtelijk onderzoek. Wanneer familierechercheurs worden ingezet vindt zorgvuldige overdracht plaats. 7. Instellen van een informatietelefoonnummer In onderling overleg kan dit nummer bij de gemeente, de politie, of de instelling/school ingesteld worden. Belangrijk is deskundigheid aan de telefoon en, in deze eerste fase, bereikbaarheid ‘s avonds en in het weekend. 8. Eerste afspraken over het zorgaanbod en start 24-uurs telefonische opvang Er worden op basis van de beschikbare informatie afspraken gemaakt over het noodzakelijke zorgaanbod. Voor jonge kinderen ligt een individuele aanpak voor de hand terwijl bij oudere kinderen een groepsaanbod de voorkeur verdient. De ervaring leert dat voor ouders gezamenlijke bijeenkomsten in een belangrijke behoefte voorzien. Er wordt in principe direct 24-uurs telefonische opvang georganiseerd. Deze is gedurende de looptijd van het scenario beschikbaar. Dit is vooral belangrijk in de eerste fase. 9. Huisbezoek regelen voor ouders van betrokken kinderen Indien er huisbezoeken afgelegd worden (in de praktijk zelden) is het goed dit door de instelling/ school telefonisch aan te laten kondigen. Na een korte introductie over het hoe en waarom wordt gevraagd of het door de ouders op prijs gesteld wordt. Dit huisbezoek staat los van eventueel huisbezoek van de politie. Het moet zo snel mogelijk plaats vinden, het liefst dezelfde of de volgende dag. Het huisbezoek is bedoeld voor opvang en het geven van informatie als er niet op korte termijn een voorlichtingsbijeenkomst plaats zal vinden. In het gesprek wordt alles zoveel mogelijk uitgelegd en krijgen ouders de mogelijkheid om hun vragen en emoties te uiten. Met betrekking tot aangifte doen kan verteld worden dat de ervaring leert dat het voor de meeste kinderen niet onaangenaam is gebleken om gehoord te worden door de zedenpolitie. In het gesprek wordt verder gewezen op het belang van geheimhouding. De ouders wordt aangeraden om hun kinderen niet te bevragen om de juridische rechtsgang niet te bemoeilijken. De ouders krijgen direct opvang en een uitlaatklep aangeboden. Ook ‘s avonds en in het weekend kan een beroep gedaan worden op telefonisch opvang. 10. Organiseren van eerste voorlichtingsbijeenkomst voor ouders van betrokken kinderen De coördinatiegroep beslist over de vraag of een voorlichtingsbijeenkomst noodzakelijk is en welke omvang deze dient te hebben. De aard en omvang van de bijeenkomst moet passen bij de zaak: té grootschalige voorlichting geeft mogelijk een vertekend beeld van de omvang van de zaak, té kleinschalige voorlichting kan onrust met zich brengen omdat een groep betrokkenen wél ongerust is en niet wordt uitgenodigd. De school of instelling verzorgt de uitnodiging voor de voorlichtingsbijeenkomst. Bij het uitnodigen voor de eerste voorlichtingsbijeenkomst heeft telefonisch contact de voorkeur boven schriftelijk. Wanneer het uitnodigen toch per brief plaatsvindt, dient daarin ook de naam van een contactpersoon vermeld te zijn en het informatietelefoonnummer. Indien (grootschalige) belangstelling van de pers te verwachten is dient bij het organiseren van een voorlichtingsbijeenkomst aandacht besteed te worden aan mogelijkheden voor afscherming van de
9
bezoekers van de bijeenkomst. Zij dienen zo veel mogelijk te worden gevrijwaard van ongewenste benadering door de pers4. De eerste voorlichtingsbijeenkomst is bedoeld voor ouders van betrokken kinderen. De voorlichtingsbijeenkomst duurt 2 à 2,5 uur en heeft de opzet van een forum, met ruimte voor vragen. In het forum hebben plaats: de casemanager, de rechercheur van zedenpolitie, of diens leidinggevende, en een gedragsdeskundige (bijvoorbeeld van de GGZ Jeugd). Als de zaak zich binnen een instelling of school afspeelt dan neemt ook de directeur zitting in het forum. De casemanager is voorzitter. In de zaal is het maatschappelijk werk aanwezig ten behoeve van ouderopvang. Daarnaast zitten bijvoorbeeld ook de schoolverpleegkundigen uit de wijk, andere behandelend rechercheurs en agenten van het wijkteam politie (facultatief) in de zaal. Ook zijn in de zaal aanwezig die leden van de coördinatiegroep die geen zitting in het forum hebben. Aanwezigheid van het OM ook als dit “alleen” in de zaal is - kan tot gevolg hebben dat onwenselijk veel aandacht uit gaat naar de stand van zaken in het strafproces, terwijl voorlichting over zorg voor de slachtoffers doorgaans van groter belang is. Er kan - afhankelijk van de situatie - voor worden gekozen voorlichting over het strafproces te laten plaatsvinden door de politie, terwijl alleen een medewerker van de afdeling voorlichting van het OM aanwezig is bij de bijeenkomst. De voorzitter opent de bijeenkomst, stelt de forumleden voor en geeft in het kort informatie over het opgestelde en tot dan toe uitgevoerde scenario. De forumleden houden korte inleidingen (maximaal 10 minuten) waarin ze informatie en advies geven. De gegeven informatie is zakelijk en feitelijk en in principe worden geen namen genoemd. Er wordt duidelijk gezegd dat het een vermoeden betreft en dat het op dit moment wordt onderzocht door de politie. Na elke spreker is ruimte voor vragen, opmerkingen en uitwisselen van ervaringen. De directeur geeft de lijn aan die vanuit de school of instelling gevolgd wordt. De zedenpolitie verstrekt informatie over het verloop van het strafrechtelijk onderzoek, opsporingsbeleid, juridische rechtsgang5 en wat er nog verwacht kan worden. De spreker adviseert over aangifte doen, ten behoeve van ouders die dat wellicht nog niet gedaan hebben. Hierna volgt een pauze. Na de pauze geeft de gedragsdeskundige informatie over signalen en gevolgen van seksueel misbruik van kinderen en informatie over gedragsveranderingen. De gedragsdeskundige geeft advies over de pedagogische omgang van ouders met hun kind. Forumleden en professionals in de zaal moeten alert zijn op de opvang en het kanaliseren van (emotionele) reacties van ouders. Er zal aandacht besteed worden aan de angst van ouders voor de verdere veiligheid van hun kind. Op de bijeenkomst krijgen de ouders schriftelijke informatie over de beschikbare opvang en hulpverlening. De ouders van de slachtoffers worden verder ook door de politie op de hoogte gehouden van de gang van zaken. 11. Informeren van docenten, groepsleiding van betrokken kinderen, onder geheimhouding Het personeel wordt in een aparte bijeenkomst geïnformeerd. Zij worden daarvoor zo veel mogelijk persoonlijk uitgenodigd. De opzet van deze bijeenkomst is hetzelfde als de informatiebijeenkomst van ouders: ook hier vertelt de casemanager over het scenario, de directie over de lijn die vanuit school/ instelling gevolgd wordt, de politie over het politie onderzoek en de gedragsdeskundige over reacties op het bekend worden van seksueel misbruik. Er wordt stilgestaan bij de emoties van het personeel. Er wordt ook een beroep gedaan op de professionele houding met betrekking tot geheimhouding. De directie is verantwoordelijk voor het bieden van individuele opvang of een uitlaatklep voor het personeel. Hierbij kan een bedrijfsarts of bedrijfsmaatschappelijk werk een goede rol spelen. Dit kan naast de telefonische opvang geboden worden. TWEEDE FASE: 4
Denk hierbij aan de televisiebeelden van ouders van mogelijke slachtoffers die gefilmd werden terwijl zij onderweg waren naar de voorlichtingsbijeenkomsten over deze zaak. 5 Er kan voor worden gekozen dit onderwerp te laten toelichten door een vertegenwoordiger van het OM.
10
JURIDISCH TRAJECT IN DEZE FASE: EINDE GETUIGENVERHOOR; EVENTUELE AANHOUDING VERDACHTE. Ook in het geval dat er geen verdachte kan worden aangehouden, dienen toch de stappen uit fase 2 doorgenomen te worden in zoverre ze van toepassing zijn. 12. Eventueel groepsgesprek met de betrokken kinderen Hiervoor moet de verhoorfase voor deze kinderen echt zijn afgesloten. Hiervoor moet ook afstemming zijn met het OM omdat de kinderen mogelijk nog door de RC opgeroepen kunnen worden om te worden gehoord als getuige. Het moet veilig zijn voor de kinderen. Ze moeten er van op aan kunnen dat wat in de groep ter sprake komt van henzelf blijft. Een groeps- of kringgesprek door de eigen leerkracht of mentor, met de mogelijkheid voor individuele ondersteuning, heeft de voorkeur maar is afhankelijk van de leeftijd van de kinderen. De gedragsdeskundige uit de coördinatiegroep kan hierbij ondersteuning bieden. 13. Informeren van ouders van niet-betrokken kinderen, per brief en hen indien nodig samen met de ouders van betrokken kinderen uitnodigen voor de tweede voorlichtingsbijeenkomst Deze tweede bijeenkomst vindt plaats kort na de eerste. Er kan een week tussen zitten. Ouders van niet-betrokken kinderen kunnen per brief uitgenodigd worden. In de brief dient het informatietelefoonnummer en de contactpersoon genoemd te worden. De opzet met forumleden is hetzelfde als de eerste bijeenkomst. De inhoud is wat betreft de informatie een verkorte versie van de eerste avond. Voor de ouders van betrokken kinderen is deze herhaling niet overbodig. Zij hebben tijdens de eerste, vaak emotionele bijeenkomst, soms niet alles op kunnen nemen. De ouders van nietbetrokken kinderen dienen – voor zover mogelijk - antwoord te krijgen op de vraag of hun kind wellicht toch ook betrokken was. Indien en voor zover mogelijk kan daartoe een algemene toelichting worden gegeven over de werkwijze in het opsporingsonderzoek. Het is belangrijk signalen te geven, waar ze op kunnen letten, en er moet iemand beschikbaar zijn die ze kunnen benaderen ter consultatie. Bovenal moeten deze ouders of anderen erop gewezen worden dat ze hun kind niet zelf gaan bevragen, maar dat ze, als er gerede vermoedens bestaan, contact opnemen met de behandelend rechercheur van de zedenpolitie. 14. Informeren van klasgenoten, medepupillen/bewoners van de betrokken kinderen Dit kan gebeuren in een groepsbijeenkomst die geleid wordt door een gedragsdeskundige, samen met de mentor, docent, of begeleider. Hierbij levert het gezamenlijk kijken naar een video over het onderwerp een goede ingang om te vertellen wat er gebeurd is en om hierover met elkaar van gedachten te wisselen. Belangrijk hierbij is dat de identiteit van de slachtoffers niet bekend gemaakt wordt. De ervaring is dat slachtoffers van seksueel misbruik vaak gestigmatiseerd worden en daar moeten de kinderen tegen beschermd worden. 15. Informeren van het overige netwerk rond kinderen, andere hulpverleningsinstellingen, scholen, e.d. Dit gebeurt alleen indien hier reden toe is. Het kan per brief, opnieuw met telefoonnummer en naam van een contactpersoon. DERDE FASE: JURIDISCH TRAJECT IN DEZE FASE: AFRONDING STRAFRECHTELIJK ONDERZOEK; EVENTUELE VERVOLGING VERDACHTE. 16. Tussentijdse evaluatie stand van zaken Deze evaluatie kan telefonisch plaatsvinden. De casemanager informeert naar de stand van zaken bij het politieonderzoek. Er wordt bekeken of iedereen die geïnformeerd had moeten worden dat ook daadwerkelijk is, dan wel spoedig wordt. Er wordt ook geïnformeerd hoe het staat met de hulpverlening en of hier nog wijzigingen of aanvullingen in nodig zijn. Tegen deze tijd zullen de groepsbijeenkomsten afgerond zijn en wordt bekeken of nog aanvullende individuele begeleiding nodig is. De casemanager maakt een kort verslagje en stuurt dat aan leden van de coördinatiegroep. Indien nodig maakt men afspraken over uitvoering van de nazorg.
11
17. Informeren van alle betrokkenen over afronding strafrechtelijk onderzoek Deze taak ligt bij de politie. De ouders van betrokken kinderen worden persoonlijk door hen ingelicht. De politie vertelt daarbij of er nog een laatste gemeenschappelijke voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd zal worden. 18. Organiseren van de derde, en laatste voorlichtingsbijeenkomst voor ouders van betrokken en niet-betrokken kinderen Mogelijk wordt er nog een derde voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd, ongeveer 12 à 14 weken na de eerste bijeenkomst. Het doel hiervan is toewerken naar gezamenlijk afsluiten van de zaak. De groepshulpverlening dient afgesloten te zijn. Individuele begeleiding kan doorlopen. Er wordt informatie gegeven met betrekking tot de verdere rechtsgang. Pedagogische informatie over het verwerken van seksueel misbruik en omgang van ouders met hun kind, wordt veralgemeniseerd in de richting van een verhaal over het opgroeien van kinderen en de risico’s die ze daarbij lopen. 19. Koppeling van een preventieprogramma aan de voorlichting Het is goed om, na afronding van een dergelijke zaak een algemeen preventieprogramma seksualiteit en seksueel misbruik aan te bieden in de vorm van één of meerdere lessen of bijeenkomsten. Hiervoor zijn inmiddels diverse programma’s voor handen, die bij de gemeente of de GGD verkrijgbaar zijn. 20. Koppeling van deskundigheidsbevordering aan voorlichting docenten/groepsleiding Een afsluitende informatiebijeenkomst voor docenten en/of groepsleiding kan een gemotiveerde start zijn voor deskundigheidsbevordering op het gebied van omgaan met seksueel misbruik en ander ongewenst gedrag. Dit kan de vorm hebben van een training, maar ook workshops of supervisiebijeenkomsten zijn mogelijkheden. 21. Evaluatie De evaluatie vindt plaats nadat de groepsvoorlichting en de groepsopvang zijn afgerond. Individuele hulp valt daar buiten. Deze hoeft nog niet afgerond te zijn. De evaluatie valt in twee delen uiteen. Enerzijds evalueert de coördinatiegroep de start van het scenario en het verloop van het stappenplan. Anderzijds wordt gevraagd naar de bevindingen van de verschillende doelgroepen op wie de voorlichting, opvang en hulpverlening gericht was. De start en het verloop van het scenario is het beste te evalueren aan de hand van het schema ‘Zedenzaken en Maatschappelijke onrust’. De volgende vragen dienen als leidraad: - was het juist om het scenario te starten? - was het moment goed? - was de coördinatiegroep goed samengesteld? - zijn de juiste stappen doorlopen? - wat ging goed en wat was voor verbetering vatbaar, wat moet een volgende keer structureel anders? Ook wordt gekeken naar de samenwerking en informatievoorziening van en naar elkaar. Er zijn verschillende methoden om de verschillende doelgroepen op wie de voorlichting, opvang en hulpverlening gericht was te laten evalueren. Evaluaties die ingepast kunnen worden in bijeenkomsten die er normaal zijn, vergen de minste tijd. Te denken valt aan klassenbesprekingen, ouderavonden, teamoverleg etc. Er kan mondeling geëvalueerd worden, waarbij een schriftelijk verslag gemaakt wordt. Er kan ook gebruik gemaakt worden van een schriftelijke vragenlijst, die op een bijeenkomst wordt uitgedeeld en ingevuld, met daarna nog ruimte voor vragen en opmerkingen. 22. Verslaglegging en afronden Het laatste onderdeel bestaat uit de verslaglegging. Alle geschreven materiaal, aantekeningen, agenda’s en afsprakenlijsten, worden met de evaluatie samengevoegd tot een verslag. De hoofdverantwoordelijke voor deze taak is de casemanager, maar deze kan in overleg delen hiervan uitbesteden aan andere leden van de coördinatiegroep, of aan ingeschakelde specialisten. Hiermee is het einde van het scenario bereikt.
12
4. Contacten met de pers In een zedenzaak dient een belangenafweging te worden gemaakt tussen een zo groot mogelijke openheid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de (minderjarige) slachtoffers en de (minderjarige) verdachten. Genoemde belangenafweging is uitgewerkt in de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging van het College van Procureurs-generaal en in de daarop gebaseerde plaatselijke afspraken tussen het OM en de eenheid van de Nationale Politie over de persvoorlichting. Bij het Scenario zedenzaken worden in de coördinatiegroep afspraken gemaakt over de contacten met de pers. Als het gaat om minderjarige slachtoffers geeft het OM doorgaans geen (actieve) voorlichting. In de hiervoor genoemde afspraken tussen politie en OM kan hierover opgenomen zijn dat bij zaken met minderjarige verdachten “terughoudend” wordt omgegaan met het verstrekken van gegevens over de feitelijke gang van zaken. Voor direct contact met de pers komen slechts enkele personen in aanmerking. Gedurende het opsporingsonderzoek is dit in eerste instantie de voorlichter van de regionale eenheid van de Nationale Politie in zeer nauwe samenspraak met de voorlichter van het OM. De betrokken voorlichter van de gemeente wordt - zo mogelijk van te voren - over alle publicaties en woordvoering van de zijde van politie en OM ingelicht. Indien nodig kan overwogen worden dat ook iemand anders, bijvoorbeeld het bestuur (gemeente of instelling) naar buiten treedt. Dit dient dan altijd te gebeuren in overleg met de coördinatiegroep en de driehoek. Alle andere betrokkenen die op de hoogte zijn van de zaak onthouden zich van ieder commentaar. Ook ouders wordt verzocht niet in te gaan op vragen van de pers, om het strafrechtelijk onderzoek niet te belemmeren, en ook in hun eigen belang 6. Richtlijn voor het handelen is zo min mogelijk getuigen te beïnvloeden en de aangeklaagde niet vroegtijdig te alarmeren. De voorlichters buigen zich in een zeer vroeg stadium, nog voordat de pers uit zichzelf contact heeft opgenomen, over de desbetreffende zaak om een concept persbericht voor te bereiden op grond van de dan beschikbare informatie. De belangrijkste reden hiervoor is dat men op deze manier niet overvallen wordt door plotselinge belangstelling van de media en tijd heeft voor het opstellen van een zakelijk en feitelijk verhaal. Belangrijk is ook om in overleg met de coördinatiegroep het plan van aanpak te vermelden dat gevolgd wordt ten aanzien van voorlichting aan betrokkenen, eerste opvang en hulpverlening. Het concept persbericht dient in de eerste periode om de paar dagen geactualiseerd te worden. Wanneer de pers al op de hoogte is van de zaak en om nadere informatie vraagt, kan het nodig zijn om een tijdelijke publiciteitsstop te vragen. Dit is bijvoorbeeld aan de orde in het vroegste stadium van het politieonderzoek. Over het algemeen kunnen hiermee een paar dagen gewonnen worden, mits het belang voor de slachtoffers en de rechtsgang duidelijk wordt gemotiveerd en een toezegging gedaan wordt wanneer de desbetreffende journalist als eerste op de hoogte gebracht zal worden.
6
Het is verstandig om ouders aan te geven dat één contact met de pers doorgaans leidt tot wensen van andere media of latere wensen van hetzelfde medium en dat de overheid hen daartegen niet kan beschermen zolang geen sprake is van strafbaar gedrag.
13
5. Aandachtspunten Deze lijst bevat extra aandachtspunten waarvan bekeken moet worden of ze van toepassing zijn op de zaak die aan de orde is. •
In geval van migrantengezinnen: het kan nodig zijn om tolken te regelen. Indien nodig kan een extra voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd worden. Bij schriftelijke informatie is het aan te bevelen voor vertalingen te zorgen.
•
Indien (grootschalige) belangstelling van de pers te verwachten is dient bij het organiseren van een voorlichtingsbijeenkomst aandacht besteed te worden aan mogelijkheden voor afscherming van de bezoekers van de bijeenkomst. Zij dienen zo veel mogelijk te worden gevrijwaard van ongewenste benadering door de pers7.
•
Het welzijn van het kantoor- en bureaupersoneel: met name als de medewerkers niet gewend zijn aan de problematiek van seksueel misbruik kan het uittypen van verslagen in deze materie en het aannemen van de telefoon emotioneel belastend zijn. Als het nodig is moet daar ook ondersteuning voor geregeld worden.
•
Leden van de groepsleiding/docenten van betrokken kinderen: kunnen last krijgen van schaamteen schuldgevoelens, met name als het misbruik al langere tijd speelt: ‘ik had het toch eerder moeten zien’. Hier moet in de voorlichting aandacht aan besteed worden.
•
Wees met name in contacten naar ouders tijdens voorlichting en opvang alert op het naar boven komen van vroegere, eigen ervaringen van de ouders met geweld of seksueel misbruik of ervaringen met betrokken organisaties. Er moet ruimte zijn voor die gevoelens, maar probeer ook zoveel mogelijk onderscheid te maken tussen dat wat in het hier en nu gebeurt en dat wat bij vroeger hoort. Bied naast het scenario hulp aan voor het ‘oude’ deel, en bemiddel in doorverwijzing.
•
Wees alert op verschillen in opvatting met betrekking tot de ‘zwaarte’ van de lopende zaak. laat dat geen beletsel zijn om het scenario zakelijk, zonder veel ophef uit te voeren.
•
De ervaring leert dat ouders of docenten van kinderen die betrokken zijn bij zedenzaken de zwaarte van het trauma anders inschatten dan de kinderen zelf. In ieder geval kunnen kinderen zelf over het algemeen goed aangeven wat ze er van vinden en hoe ze het ervaren hebben.
•
Facultatief kunnen de volgende instellingen ingeschakeld worden: Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, Bureau Jeugdzorg, Slachtofferhulp, Wijkteam politie en Raad voor de Kinderbescherming.
7
Denk hierbij aan de televisiebeelden van ouders van mogelijke slachtoffers die gefilmd werden terwijl zij onderweg waren naar de voorlichtingsbijeenkomsten over deze zaak.
14
Bijlage 1: Richtlijnen hoe te handelen bij een vermoeden van seksueel misbruik door een medewerker Bij een vermoeden van seksueel grensoverschrijdend gedrag van een personeelslid of medewerker zijn er allereerst een aantal wetten en regels waar de directie of het bestuur rekening mee moet houden. In onderstaande staat een beknopte beschrijving van de wetten en regels zoals zij gelden voor het onderwijs, aangevuld met een aantal adviezen op basis van jarenlange praktijkervaring in de gemeente Amsterdam. Ook andere instellingen en verenigingen kunnen deze lijn natuurlijk volgen indien zij met een vermoeden van misbruik door een medewerker geconfronteerd worden, ook al is voor hen niet elke stap wettelijk verplicht. 1. Medewerkers melden een vermoeden van seksueel grensoverschrijdend gedrag direct bij hun leidinggevende en het bevoegd gezag Voor het personeel in het onderwijs geldt sinds 28 juli 1999 een meldplicht. De wet verplicht personeelsleden om het bevoegd gezag onmiddellijk te informeren als zij - op welke manier dan ook informatie krijgen over een mogelijk zedenmisdrijf, gepleegd door een medewerker van de school jegens een minderjarige leerling. Het is niet voldoende om zich alleen te wenden tot een tussenpersoon, zoals een lid van de schoolleiding of vertrouwenspersoon. Het personeelslid blijft ervoor verantwoordelijk dat de informatie het bevoegd gezag bereikt. Zo wordt voorkomen dat het schoolbestuur niet op de hoogte is van een zaak, terwijl deze bij de schoolleiding wel bekend is. Deze meldingsplicht betekent ook dat een personeelslid hierop kan worden aangesproken door zijn werkgever indien hij in gebreke gebleven is. 2. Het bevoegd gezag informeert de inspectie Het bevoegd gezag in het onderwijs is wettelijk verplicht contact op te nemen met de vertrouwensinspecteur bij een vermoeden dat een personeelslid zich schuldig heeft gemaakt aan een zedenmisdrijf met een minderjarige leerling. Deze verplichting geldt voor klachten over iedereen die contractueel verbonden is aan de school, maar ook voor personen die buiten dienstverband werkzaamheden verrichten voor de school, zoals stagiairs, schoonmaakpersoneel, uitzendkrachten en vrijwilligers. Ook als het nog niet duidelijk is of er sprake is van strafbare feiten moet de vertrouwensinspecteur ingeschakeld worden voor overleg. Dit overleg heeft tot doel om een antwoord te vinden op de vraag of er een redelijk vermoeden is van een strafbaar feit. Onder het begrip redelijk vermoeden wordt verstaan dat elk redelijk denkend persoon tot eenzelfde oordeel zou komen als hij kennis had van dezelfde feiten en omstandigheden. Voor wat betreft de inschatting of het gaat om een strafbaar feit is het uitgangspunt dat alle seksuele handelingen tussen leerkrachten en minderjarige leerlingen strafbaar zijn. Om de drempel zo laag mogelijk te houden om de vertrouwensinspecteur in te schakelen, is vastgelegd dat de vertrouwensinspecteur zelf geen aangifteplicht heeft. Voor zorginstellingen is in dit verband in de Kwaliteitswet Zorginstellingen vastgelegd dat seksueel misbruik van een cliënt door een medewerker, seksueel misbruik tussen cliënten onderling en seksueel misbruik van een cliënt door een ander, gemeld moeten worden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. De Inspectie beoordeelt of een incident binnen de instelling correct wordt afgehandeld en of repressieve maatregelen nodig zijn. 3. Het bevoegd gezag doet bij gerede vermoedens zo snel mogelijk melding en/of aangifte bij de zedenpolitie Als uit het overleg met de vertrouwensinspecteur blijkt dat er een redelijk vermoeden is dat een medewerker zich schuldig heeft gemaakt aan een zedenmisdrijf met een (of meerdere) minderjarige leerling(en), geldt voor de sectoren primair onderwijs, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs en volwasseneneducatie een aangifteplicht voor het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag doet dus in dat geval zo snel mogelijk melding of aangifte bij de zedenpolitie (adres en telefoonnummer in bijlage 3). Deze zijn gespecialiseerd in een dergelijk onderzoek en verhoor van getuigen en verdachten. Een school, of instelling is dat niet. Over de ernst van een vermoeden kan men altijd van te voren de politie
15
consulteren. Voor de aangifte stelt het bevoegd gezag de ouders van de betreffende leerling(en) op de hoogte. Mogelijke bedenkingen van betrokken ouders en leerlingen tegen aangifte ontslaat het bevoegd gezag niet van de verplichting tot het doen van aangifte. De wet stelt in dit geval het algemeen belang boven dat van individuele betrokkenen. Voorop staat dat een herhaling van het seksueel misbruik wordt voorkomen. De wettelijke aangifteplicht voor het bevoegd gezag moet ook voorkomen dat een schoolbestuur eigen rechter gaat spelen of het probleem ‘binnenskamers’ probeert op te lossen. Indien bij meldingen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg de Inspectie in enige fase van het onderzoek een redelijk vermoeden krijgt dat sprake is van het plegen van een strafbaar feit, wordt dit ter kennis van het OM gebracht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. 4. Het bevoegd gezag neemt een orde maatregel ten aanzien van de aangeklaagde en stelt hem of haar een vertrouwenspersoon ter beschikking Wanneer, naar het oordeel van de werkgever, het belang van de instelling dit vereist, kan de werkgever een werknemer op non-actief stellen. De directie heeft de plicht te zorgen voor het welzijn van leerlingen c.q. cliënten en tevens een goed werkgever te zijn voor het personeel. Inzake vermoedens van seksueel misbruik door een medewerker gaat de eerste plicht vóór, weliswaar met inachtneming van goed werkgeverschap. Men dient vóór alles het vermoedelijke slachtoffer in bescherming te nemen en te voorkomen dat het er meer worden. Dit betekent dat een aangeklaagde tijdelijk op non-actief wordt gesteld, in ieder geval hangende het onderzoek. Op non-actief stelling vindt dus plaats ongeacht of de aangeklaagde nu werkelijk schuldig is of niet. Het is van het grootste belang dat deze stap als standaardprocedure aan het hele personeel wordt duidelijk gemaakt, voordat dit soort zaken überhaupt spelen. Hierdoor wordt enigszins voorkomen, dat een op non-actief stelling direct wordt opgevat als een bewijs van schuld, zowel bij collega’s als bij ouders, als bij de aangeklaagde zelf. Wanneer de aangeklaagde hoort van het vermoeden dat tegen hem of haar gericht is, is het ook de verantwoordelijkheid van het hoofd of de directie om een vertrouwenspersoon voor de aangeklaagde ter beschikking te stellen. De aangeklaagde moet bij iemand zijn verhaal kwijt kunnen, en op de hoogte gehouden worden van verdere ontwikkelingen, mits deze informatie het politieonderzoek niet hindert. Er zijn landelijk werkafspraken gemaakt tussen de Inspectie voor het onderwijs en het OM die inhouden dat er in voorkomende gevallen in het belang van het opsporingsonderzoek waar nodig contact onderhouden wordt tussen de vertrouwensinspecteur en de betrokken officier van justitie om onnodige schade aan het opsporingsonderzoek ten gevolge van het verplichte optreden van de vertrouwensinspecteur en de schooldirectie zo veel mogelijk te voorkómen. 5. Mogelijke start Scenario Zedenzaken en Maatschappelijke Onrust Na melding of aangifte bij de zedenpolitie bepaalt de ‘subdriehoek’ zeden of de lokale driehoek dan wel een ad-hoc verband waaraan de burgemeester deelneemt vervolgens of de inzet van het Scenario Zedenzaken gewenst is, en adviseert het bestuur van de betrokken instelling hierover. De driehoek beslist niet zonder overleg met een vertegenwoordiger van het bureau zedenpolitie van de plaatselijke eenheid van de nationale politie en de plaatselijke zedenaanspreekofficier. Als het advies niet wordt overgenomen, kan gemeente altijd besluiten het scenario zelf in werking te zetten. Het criterium voor de beslissing door de driehoek is dat het een aangifte betreft die zich buiten het gezin afspeelt waarbij het risico bestaat tot het ontstaan van maatschappelijke onrust. Het is hierbij dus van belang dat een school of instelling ook informatie aan de politie geeft over de mogelijke onrust die de zaak kan geven.
16
Bijlage 2: Profiel en taken casemanager en coördinatiegroep Profiel en taken casemanager: De casemanager geeft leiding aan de coördinatiegroep. Ook het voorzitten van een ouder- of buurtbijeenkomst moet door de casemanager gedaan kunnen worden. Hierbij is een houding van luisteren, erkennen, emoties toe kunnen laten, maar ook op het juiste moment weer kanaliseren van groot belang. De casemanager moet deskundig, betrouwbaar en authentiek zijn. De woordvoering ligt over het algemeen bij de justitiële of bestuurlijke autoriteiten dus de casemanager moet bereid zijn vooral buiten de schijnwerpers te werken. De Casemanager: • Is in staat te werken op het snijvlak van zorg en justitie en hier zorgvuldig mee om te gaan • Is op de hoogte van - en heeft directe ingang bij het lokale opvang en hulpverleningsnetwerk • Is deskundig op het gebied van seksueel misbruik en seksuele kindermishandeling en de emoties die dit los maakt • Heeft een mandaat van zijn of haar eigen werkgever dat uitvoering van het scenario zedenzaken en maatschappelijke onrust ad hoc voorrang heeft op alle andere werkzaamheden Competenties: Leiderschap • Geeft doelgericht leiding en bewaakt het proces. • Inspireert, stimuleert en motiveert. • Heeft visie op het doel en de prioriteiten van het Scenario. • Durft besluiten te nemen wat te doen en in welke volgorde. • Heeft overtuigingskracht en zelfvertrouwen. Communiceren • Luistert, vat samen en vraagt door. • Geeft ruimte en aandacht aan gesprekspartners. • Reageert tactvol en effectief op behoeften en gevoelens van anderen. • Formuleert zelf kort, bondig en to-the-point en controleert of de boodschap zoals bedoeld is overgekomen. • Past taal en terminologie aan de situatie en de gesprekspartners aan. Analyseren • Maakt onderscheid tussen feitelijke informatie en aannames en tussen relevante en irrelevante informatie. • Heeft overzicht en legt verbanden. • Past ‘scenariodenken’ toe voor de langere termijn (meer dan 12 uur vooruit). Politiek bestuurlijk inzicht • Kent het bestuurlijk en politiek krachtenveld. • Schat politiek-bestuurlijke belangen en standpunten in en betrekt deze in de besluitvorming. Onafhankelijk • Vertrouwt op eigen kunnen. • Houdt bij druk van andere belangen vast aan persoonlijke overtuiging zonder daarbij star te worden. Stressbestendig • Kan snel werken, met in acht nemen van zorgvuldigheid. • Blijft goede prestaties leveren onder druk of bij tegenstand.
17
• •
Kan omgaan met weerstand. Vermindert druk door overzicht te creëren.
Profiel coördinatiegroep: Hierin zijn naast de casemanager de volgende disciplines vertegenwoordigd: • Afgevaardigde van instelling/school • Zedenrechercheur/ leidinggevende zedenafdeling • Gedragsdeskundige • Maatschappelijk werk • Sociaal-medische discipline, arts of verpleegkundige (indien nodig) • Wijkteam politie (indien nodig) • Zedenaanspreekofficier of andere officier van justitie (indien nodig) • Gemeente (indien nodig) Een korte inhoudelijke omschrijving van bovenstaande disciplines met betrekking tot het Scenario: Afgevaardigde instelling/school Beschikt over informatie over leerlingen, pupillen, ouders, instellingscultuur, instellingsprotocol inzake seksueel misbruik, bronnen van onrust etc. Verantwoordelijk voor de communicatie met ouders, personeel en kinderen. Zedenrechercheur Beschikt over informatie over het verloop van het strafrechtelijk onderzoek. Onderhoudt contact met de subdriehoek Zeden/lokale driehoek. Regelt indien nodig voorlichting aan de pers in samenspraak met de betrokken partners. Gedragsdeskundige Heeft kennis over seksueel misbruik bij slachtoffers, gevolgen voor kind en ouders. Kennis over signaleren en behandelingsmogelijkheden slachtoffers. Verschijningsvormen van mogelijke reacties op het seksueel misbruik zowel bij kinderen als ouders/verzorgers. Geeft op voorlichtingsbijeenkomsten pedagogisch advies aan de ouders. Heeft toegang tot psychosociale hulpverlening voor ouders en andere direct betrokkenen. Maatschappelijk werk Biedt eerstelijns opvang aan ouders, collega’s of buurtbewoners. Is hiervoor beschikbaar op voorlichtingsbijeenkomsten. Sociaal-medische discipline Heeft kennis over medische gevolgen van seksueel misbruik en lichamelijke signalen. Biedt informatie over medisch onderzoek. Wijkteam politie Heeft zicht op de hulpbronnen en problemen in de buurt. Kan indien nodig een rol vervullen in de voorlichting. Zedenaanspreekofficier Is deskundig op het gebied van afdoening van zedenzaken, is specifiek op de hoogte van het verloop van het strafrechtelijk onderzoek en het daarop volgende strafproces. Draagt indien nodig bij aan voorlichting in samenspraak met de politie. Gemeente Kan bijdrage leveren aan centrale telefonische opvang en organisatie van voorlichtingsbijeenkomsten, is verantwoordelijk voor handhaving openbare orde, betrekken van gemeente zorgt voor gevoel van erkenning door ouders, en werkt onrust-verlagend.
18
Stelselwijziging Jeugd
Handreiking
Handvatten voor gemeenten Communicatie en afstemming bij een calamiteit
1 Inleiding en achtergrond
Dit document heeft als doel gemeenten een handvat te bieden voor het voorbereiden van de interne organisatie op de ontvangst van meldingen van calamiteiten en voor het maken van afspraken met jeugdhulpinstellingen (waar de gemeente, al dan niet regionaal, jeugdhulp heeft ingekocht) en gecertificeerde instellingen over het melden van en afstemmen over calamiteiten rond jongeren tot 18 jaar en dit vast te leggen. Met de transitie jeugdzorg komen calamiteiten rond de hulp en zorg voor de jeugd veel nadrukkelijker op de lokale (politiek bestuurlijke) agenda. Met een calamiteit wordt bedoeld : “niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de jeugdhulp en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een jeugdige of een ouder heeft geleid1”. Calamiteiten hebben vaak gevolgen voor personen, politiek, publiciteit en personeel, de 4 p’s2 • personen: calamiteiten hebben gevolgen voor de slachtoffers en hun directe omgeving. • politiek: de kans is aanwezig dat de gemeenteraad (de ‘politiek’) het college van BW zal vragen nadere uitleg te geven of ter verantwoording zal roepen. • pers / publiciteit: de kans is aanwezig dat de pers aandacht aan de calamiteit geeft, hoe klein de calamiteit ook is. De portefeuillehouder dient daarom op de hoogte gebracht te worden om voorbereid te zijn op persvragen en om maatschappelijke onrust te kunnen voorkomen. • personeel: als personeel van een instelling vanuit de uitoefening van hun taak (het werken met jeugdigen tot 18 jaar en hun naasten) betrokken is bij een calamiteit. Bij calamiteiten is het managen van de 4 p’s van belang. Diensten en uitvoeringsorganisaties dienen eenduidig en gecoördineerd naar buiten te treden om (verdere) schade aan slachtoffers en hun directe omgeving en het beeld rond de zorg voor de jeugd te voorkomen. De communicatie speelt bij calamiteiten dan ook een cruciale rol. In dit document ligt de nadruk op de communicatie bij een calamiteit.3 1 2
3
Jeugdwet, artikel 4.1.8 Ook een incident of een vermissing kan impact hebben op de 3 P’s, maar deze impact is vaak kleiner. Het is aan de gemeente ter beoordeling of voor het betreffende incident dit protocol eveneens van toepassing is. Ook bij een incident en vermissing is goede communicatie van belang. Het is dan ook aan te raden om ook afspraken te maken over de communicatie bij incidenten en vermissingen. Incidenten of vermissingen zijn (in vergelijking met calamiteiten) relatief lichte verstoringen van de dagelijkse gang van zaken in een instelling. Handreiking Communicatie Gemeente(n) bij Calamiteiten Jeugdhulp | 3
Waar hier over (jeugdhulp)instellingen wordt gesproken, worden zowel de jeugdhulpaanbieders als de gecertificeerde instellingen bedoeld. Deze instellingen zijn wettelijk verplicht de calamiteiten bij de inspectie te melden.4 Concreet gaat het om afspraken over het melden van calamiteiten rond kinderen en jongeren tot 18 jaar, het delen van informatie en de afstemming over externe communicatie (richting gemeenteraad, media en inspectie). Gemeenten en jeugdhulpinstellingen kunnen hiermee goed voorbereid zijn op de (bestuurlijke) gevolgen van calamiteiten. De handreiking is opgesteld met behulp van expertise vanuit verschillende gemeenten, inspectie, juristen en de VNG. Deze handreiking richt zich op calamiteiten rond jongeren tot 18 jaar, die hulp ontvangen van/ bij jeugdhulpinstellingen, die deze hulp in opdracht van de gemeente uitvoeren. Daarnaast is het als gemeente raadzaam om ook op andere terreinen vast te leggen hoe de communicatie loopt en wat de te nemen stappen zijn bij een calamiteit (op gebied van melding, onderzoek en afhandeling), bijvoorbeeld in geval van calamiteiten met jongeren / gezinnen, die hulp van wijkteams ontvangen. In deze handreiking wordt in hoofdstuk 2 kort het kader vanuit de Jeugdwet aangegeven. In hoofdstuk 3 wordt beschreven wanneer een jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling een melding moet doen bij de inspectie. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van aandachtspunten bij calamiteiten. In hoofdstuk 5 wordt beschreven welke stappen de gemeente moet nemen na een melding van een calamiteit.
4
Onder inspectie wordt verstaan het samenwerkingsverband van de drie bij de jeugdwet betrokken inspecties (de Inspectie Jeugdzorg (IJZ), de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ)). Deze inspecties fungeren in het kader van de Jeugdwet “als ware zij één rijksinspectie”.
4 | Stelselwijziging Jeugd
2 De Jeugdwet
In artikel 4.1.8 van de Jeugdwet is opgenomen dat een jeugdhulpaanbieder, de jeugdhulpverlener en de gecertificeerde instelling bij een calamiteit de met toezicht belaste ambtenaren informeren.
Artikel 4.1.8 1. De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling doen aan de ingevolge deze wet met het toezicht belaste ambtenaren onverwijld melding van: a. iedere calamiteit die bij de verlening van jeugdhulp of bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering heeft plaatsgevonden, en b geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermings maatregel of jeugdreclassering. 2. De jeugdhulpaanbieder, de jeugdhulpverlener en de gecertificeerde instelling verstrekken bij en naar aanleiding van een melding als bedoeld in het eerste lid aan de ingevolge deze wet met toezicht belaste ambtenaren de gegevens, daaronder begrepen persoonsgegevens, gegevens betreffende de gezondheid en andere bijzondere persoonsgegevens, die voor het onderzoeken van de melding noodzakelijk zijn.
Naast de Jeugdwet kunnen ook andere wetten van toepassing zijn, zoals bijvoorbeeld de Wet kwaliteit,klachten, geschillen zorg, de Gemeentewet, de Wet openbaarheid van bestuur en de Algemene Wet Bestuursrecht, en WGBO.
Handreiking Communicatie Gemeente(n) bij Calamiteiten Jeugdhulp | 5
3 Meldingen aan de inspectie
Voor calamiteiten 5 geldt een meldingsplicht aan de inspectie.6 Calamiteiten zijn onder meer: 1. (On)natuurlijke dood van een kind of jongere tot 18 jaar; 2. Ernstige mishandeling of zwaar blijvend lichamelijk letsel van en kind of jongere tot 18 jaar binnen gezinssituatie waaroor ingrijpen van buitenaf nodig is gebleken; 3. Ernstige mishandeling of zwaar blijvend lichamelijk letsel van een kind of jongere tot 18 jaar bijvoorbeeld in een instelling door een medewerker van de instelling (hulpverlener of verzorger) of een andere jeugdige; 4. Geweld (zwaar blijvend lichamelijk letsel) tegen medewerkers van een instelling die met kinderen en jongeren tot18 jaar en hun ouders werken, door de jongere of de ouder. Incidenten zijn (in vergelijking met calamiteiten) relatief lichte verstoringen van de dagelijkse gang van zaken in een instelling. Soms is het onderscheid tussen een calamiteit en een incident onduidelijk. Incidenten) hoeven de jeugdhulpinstellingen niet te melden maar moeten door de instellingen zelf geregistreerd en geanalyseerd worden, en tot verbeteracties leiden. Eenmaal per jaar dient de registratie naar de inspectie gestuurd te worden. Wanneer het onduidelijk is of de gebeurtenis een calamiteit of een incident betreft, en of de inspectie een onderzoek instelt is het raadzaam afstemming te zoeken met het loket van de inspectie. Met de inspectie zijn afspraken gemaakt over de rol van inspectie en rol van gemeenten bij toezicht. Zie hiervoor ook het “Afsprakenkader Toezicht”. 5
6
Ook voor geweld en gebeurtenissen waarvoor veel media aandacht is, geldt een meldingsplicht aan de inspectie. Geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering betreft: lichamelijk geweld jegens een jeugdige of een ouder, of bedreiging daarmee, door iemand die werkzaam is voor de jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling, of door iemand die werkzaam is voor een rechtspersoon die in opdracht van de aanbieder of gecertificeerde instelling jeugdhulp verleent of door een andere jeugdige of ouder met wie de jeugdige of ouder gedurende het etmaal of een dagdeel bij de aanbieder verblijft. Veel media aandacht kan bv een tv uitzending betreffen over een gezin waar jeugdhulp bij betrokken is. Deze procedure van melding van calamiteiten aan de inspectie ingevolge de Jeugdwet geldt alleen als het gaat om jeugdhulp en niet voor preventie. In de praktijk zal niet altijd duidelijk zijn wanneer er sprake is van jeugdhulp en wanneer er sprake is van preventie, bijvoorbeeld in het geval van wijkteams.
6 | Stelselwijziging Jeugd
4 Aandachtspunten bij een calamiteit
4.1 Gemeente bij calamiteit Het is van belang om bij een calamiteit de rolverdeling tussen gemeente en instelling af te bakenen. De gemeente heeft de bestuurlijke verantwoordelijkheid. De instelling heeft een operationele verantwoordelijkheid.
4.2 Rol burgemeester en portefeuillehouder jeugdhulp De burgemeester en de portefeuillehouder jeugdhulp zijn twee belangrijke boegbeelden in de communicatie. Hierbij is de rol van de burgemeester, naast de coördinerende rol, vooral een rol van maatschappelijke betekenisgeving (burgervaderrol). Denk aan het bezoeken van getroffenen, duiding geven, ruimte geven voor verdriet en emoties. De focus van de portefeuillehouder ligt meer op de inhoud van de zaak; wat is er gebeurd, hoe heeft dat kunnen gebeuren en wat zijn de gevolgen. Ook is de burgemeester verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en vanuit zijn gezagsrol bij de politie betrokken de driehoek (burgemeester, openbaar ministerie, politie). Deze driehoek is leidend wanneer er nader politiële inzet nodig is, bijvoorbeeld in de opsporing.
4.3 Afstemming met de gemeenteraad Het is van belang om vooraf afspraken te maken met de gemeenteraad, wanneer de gemeenteraad geïnformeerd wordt, in welke fase van de werkzaamheden dit gebeurt en welke informatie verschaft wordt. Besteed hierbij aandacht aan de openbaarheid van informatie en de openbaarheid van informatie van de inspectie. De inspectie zal de betrokken gemeenten rapporteren over haar onderzoek naar de calamiteit (zie ook 5.3).
Handreiking Communicatie Gemeente(n) bij Calamiteiten Jeugdhulp | 7
5 Interne routing van melding tot rapportage
De volgende paragrafen beschrijven de stappen die genomen worden tussen de melding van een calamiteit tot aan rapportage. Gezien de aard van calamiteiten of de politieke / publieke aandacht hiervoor is het van belang dat de stappen van melding tot aan rapportage binnen zo kort mogelijke tijd worden genomen.
5.1 Binnenkomst van een melding Een melding van een calamiteit kan bij de gemeente op verschillende wijze worden gemeld, voorbeelden hiervan zijn: • Via een melding van de politie aan de burgemeester; • Via een melding van de betrokken hulpverlenende organisatie aan de verantwoordelijke gemeentelijke afdeling; (NB: het is aan te bevelen bij de contractering een bepaling op te nemen dat de betrokken instellingen calamiteiten (ook) aan de gemeente meldt); • Onwenselijk, maar in de praktijk wel mogelijk: een calamiteit wordt rechtstreeks bij één of meer van de leden van het college van BW gemeld of komt via de media in de openbaarheid. Bij de melding wordt die informatie aangeleverd die voor betrokkenen nodig is om verantwoordelijkheid te nemen met inachtneming van zo optimaal mogelijke bescherming van privacy. Hierbij is het van belang om te realiseren dat er verschillende gemeenten betrokken kunnen zijn bij een calamiteit, namelijk: • Gemeente waar de calamiteit heeft plaatsgevonden • Gemeente die het inkoopcontract heeft gesloten met instelling • Gemeente waar de jongere verblijft • Gemeente waar ouders ingeschreven staan/ bij onder voogdijstelling de gemeente waar de jeugdige verblijft (woonplaatsbeginsel) De gemeente die de melding ontvangt, heeft de verantwoordelijkheid om de andere gemeenten die betrokken zijn te informeren en te zorgen voor onderlinge afstemming.
8 | Stelselwijziging Jeugd
Kader 5.1 Zaken die op voorhand moeten worden afgestemd en afgesproken tussen gemeenten en jeugdinstellingen • Aan wie (welke afdeling/persoon binnen de gemeente) moeten directe of indirecte meldingen van incidenten/ calamiteiten gedaan worden? • Wat is het telefoonnummer voor het melden van incidenten/calamiteiten aan de gemeente? • Criteria voor het doen van meldingen aan de gemeente (zie definitie calamiteit in paragraaf 1 en uitwerking in paragraaf 3) • Wie moeten binnen en buiten de gemeente geïnformeerd worden (bestuurders, inhoudelijke afdelingen, communicatieafdelingen, andere gemeenten) • Wie/welke afdeling komt in actie wanneer jeugd(zorg)instellingen betrokken zijn die door de gemeente gefinancierd worden. • Wie gaat na welke instelling betrokken is geweest bij het kind / de jongere voorafgaand aan het incident en welke rol de instelling heeft vervuld. • Wie verzorgt de interne communicatie, waaronder richting wethouder. • Hoe worden afspraken vastgelegd?
5.2 Communicatie stappen na melding calamiteit Nadat een calamiteit gemeld is bij de gemeente, worden de volgende stappen gezet. Het is van belang om de verantwoordelijkheid van elke stap te beleggen bij een afdeling/persoon/functie: 1. Informatie verzamelen. Portefeuillehouder jeugdhulp stemt op voorhand met het gemeentelijk apparaat af wie welke specifieke informatie bij calamiteiten verzamelt. 2. Informatie deling intern. Zowel op voorhand als tijdens/na een calamiteit wordt tussen de gemeentelijke partijen afgestemd wie de informatievoorziening richting de verantwoordelijke bestuurders verzorgt, wie waar nodig de informatievoorziening coördineert en welke directie de communicatie richting media (in afstemming met de woordvoerder van de portefeuillehouder en de burgemeester) verzorgt of waar nodig coördineert. Bij het verspreiden van de informatie naar de overige partijen is het van belang om de privacy van de betrokkenen te borgen. Het is dan ook essentieel om binnen de gemeente en naar derden alleen de initialen, geslacht en leeftijd van de betrokkenen te communiceren, i.p.v. NAW-gegevens en geboortedatum. 3. Vaststellen communicatiestrategie. Opstellen van een communicatieboodschap en –strategie ten behoeve van de portefeuillehouder en de burgemeester, organiseren van de communicatie vanuit de gemeente en afstemming met communicatiemedewerkers van de melder (en overige instellingen). 4. Communicatie onderling. De betrokken partijen (inclusief betrokken gemeenten) houden elkaar actief op de hoogte van de voortgang van de afhandeling van de calamiteit. Indien de inspectie een melding heeft ontvangen en een actieve rol wenst te vervullen, is van belang dat inspectie en betrokken gemeente(n) eveneens met elkaar afstemmen. De rollen van de burgemeester en de portefeuillehouder kunnen onderling spanningen opleveren. Maak die in een zo vroeg mogelijk stadium besprekbaar.
Kader 5.2 Voorbeelden van benodigde informatie voor de wethouder/ burgemeester • Soort melding (indeling criteria); • Coördinerende partij ambtelijk en bestuurlijk (wethouder, regiowethouder of (regio) burgemeester); • Betrokken partijen; • Ondernomen en te ondernemen acties; • Mediabeeld, wijze van communicatie incl. boodschap (indien relevant); • Advies aan wethouder / portefeuillehouder en burgemeester t.a.v. te ondernemen acties (of niet); • Wijze waarop de wethouder / portefeuillehouder en burgemeester op de hoogte wordt gehouden; Handreiking Communicatie Gemeente(n) bij Calamiteiten Jeugdhulp | 9
Kader 5.3 Privacy in overweging In het kader van het onderzoek en de privacy van de betrokkenen is het niet opportuun om bepaalde informatie naar buiten te brengen. Eventuele informatie zou niet alleen de privacy kunnen schenden, maar is ook belastend voor de betrokkenen. Informatie kan zinvol lijken maar het is vaak moeilijk in te schatten of er een relatie tussen het incident en de hulpverleningsgeschiedenis is. Wat betreft interne deling van informatie. De informatie voor bestuurlijke verantwoordelijkheid van de wethouder, betreft informatie om te bepalen hoe het systeem heeft gewerkt en welke partijen hun aandeel hebben gehad in de zorg. Privacy / beroepsgeheim brengt met zich mee dat zeer terughoudend dient omgegaan te worden met informatie over wat die hulp precies inhield. Ten aanzien van de privacy gelden eisen aan informatie die de wethouder tot zich mag nemen, een wethouder heeft bijvoorbeeld wel recht op bepaalde dossierinformatie, maar mag niet zelf (medische) dossiers inzien. De informatie naar buiten toe is vooral zgn. ‘buitenkantinformatie’, dus informatie over het proces en de partijen die in deze casus betrokken zijn. Waarbij ook een factor is hoeveel reeds in de media bekend is geworden. Bijv. als iedereen spreekt over de naam van het kind, is alleen het vermelden van initialen uit oogpunt van privacy niet meer nodig. Anderzijds moet natuurlijk wel gewaakt worden om op geruchten in te gaan die met de inhoud van de zorg te maken hebben. Mocht onjuiste informatie in de media opduiken, dan kan het ook in belang van kind en ouders zijn deze informatie te ontkrachten en de juiste informatie te verstrekken.
5.3 Onderzoek inspectie en volgordelijkheid Instellingen die onder de Jeugdwet vallen zijn verplicht calamiteiten bij de inspectie te melden. De inspectie is verplicht onderzoek in te stellen naar deze calamiteiten en hierover te rapporteren. De inspectie heeft met de gemeenten afgesproken dat de inspectie de betrokken gemeenten zal: (1) informeren indien daar gedurende het onderzoek aanleiding voor is en (2) rapporteren over de uitkomst van het onderzoek. Het is daarom aan te bevelen dat de betrokken gemeenten het onderzoek van de inspectie afwachten alvorens zelf informatie te verzamelen of in debat te gaan over de calamiteit. Dit is ook de gebruikelijke gang van zaken op Rijksniveau. De inspectie maakt daarbij onderscheid tussen calamiteiten en incidenten: de inspectie onderzoekt calamiteiten altijd, maar onderzoekt niet altijd andere meldingen van jeugdhulp instellingen. Bij het inspectie loket kunnen betrokken gemeenten informeren of de inspectie een onderzoek instelt.
5.4 Evaluatie proces en afhandeling Na afloop van een calamiteit, verdient het aanbeveling om een evaluatie te houden over het verloop van het proces rondom de (afhandeling van en communicatie over de)calamiteit. Hierbij kan aandacht besteed worden aan de communicatie, de tijdigheid, de informatiedeling. Tevens kan aan de orde komen of het handelen van de betreffende jeugdhulp/instelling gevolgen moet hebben voor andere processen/ beleid en de daarbij te maken afspraken. De evaluatie kan aanleiding zijn om het protocol aan te passen.
10 | Stelselwijziging Jeugd
Tot slot Deze handreiking geeft handvatten voor de interne organisatie van gemeente(n) en voor het maken van afspraken met jeugdhulpinstellingen over het melden en afstemmen van communicatie bij calamiteiten rond jongeren tot 18 jaar en de wijze waarop dit in een protocol kan worden vastgelegd. Het is een handreiking die toegepast moet worden op de lokale situatie. Tot slot is de handreiking een levend document, dat naar aanleiding van calamiteiten of nieuwe kennis aangepast kan worden.
Lees verder • Het Transitibureau Jeugd heeft een handreiking opgesteld over de “toeleiding naar jeugdhulp in crisissituaties”. • Het Nederlands Genootschap van Burgemeesters heeft in 2013 een publicatie “Ingrijpende gebeurtenissen” uitgebracht waarin ook een handvat wordt gegeven hoe met dit type sociale drama’s om te gaan. Deze bundel is te downloaden via www.burgemeesters.nl/ingrijpendegebeurtenissen.
Dit is een uitgave van het
www.voordejeugd.nl Juni 2014